Besluit van de Vlaamse Regering houdende de subsidiëring van projecten van preventieve infrastructurele maatregelen inzake agressie, vrijheidsbeperking of vrijheidsberoving in bepaalde voorzieningen van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

Datum 30/11/2018

Inhoudstafel

  1. HOOFDSTUK 1. Definities
  2. HOOFDSTUK 2. Investeringssubsidie
    1. Afdeling 1. Toepassingsgebied
    2. Afdeling 2. Procedure
    3. Afdeling 3. Maximumbedrag van de investeringssubsidie
    4. Afdeling 4. Bedrag van de investeringssubsidie en betaling
    5. Afdeling 5. Evaluatie
    6. Afdeling 6. Toezicht en maatregelen
  3. HOOFDSTUK 3. Slotbepaling

Inhoud

(... - ...)

DE VLAAMSE REGERING,

Gelet op het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, artikel 7bis, ingevoegd bij het decreet van 17 maart 2006 en gewijzigd bij de decreten van 12 februari 2010, 20 december 2013 en 3 juli 2015, artikel 11, § 2, tweede lid, vervangen bij het decreet van 2 juni 2006, en artikel 12, vervangen bij het decreet van 3 juli 2015;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 19 juli 2018;

Gelet op advies 64.062/3 van de Raad van State, gegeven op 8 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK 1. Definities (... - ...)

Artikel 1. (22/09/2023- ...)

In dit besluit wordt verstaan onder :
1° afzonderingskamer: een afzonderingskamer is een specifieke, veilig ingerichte, hoog beveiligde ruimte, die de persoon niet zelfstandig kan verlaten;
1°/1 decreet van 23 februari 1994: het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;
2° Fonds : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, opgericht bij het decreet van 2 juni 2006 tot omvorming van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden tot een intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, en tot wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;
2°/1 HCO-nummer: het enige unieke Health Care Organisation-nummer dat aantoont of een voorziening een erkenning heeft;
3° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden.

HOOFDSTUK 2. Investeringssubsidie (... - ...)

Afdeling 1. Toepassingsgebied (... - ...)

Artikel 2. (22/09/2023- ...)

Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan het Fonds investeringssubsidies toekennen aan aanvragers voor projecten van preventieve infrastructurele maatregelen inzake agressie, vrijheidsbeperking of vrijheidsberoving.

De volgende voorzieningen en capaciteiten als vermeld in dit besluit, komen in aanmerking voor een investeringssubsidie als vermeld in het eerste lid :
1° de multifunctionele centra, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap, voor de ondersteuningsfunctie verblijf en schoolaanvullende en schoolvervangende dagopvang. Voor de multifunctionele centra wordt de capaciteit vastgesteld op de erkende capaciteit als internaat of semi-internaat voor verblijf, schoolaanvullende en schoolvervangende dagopvang op 31 december 2015;
2° de vergunde zorgaanbieders, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap , waaronder de vergunde zorgaanbieder die beschikt over een registratie om zorg en ondersteuning te bieden aan geïnterneerde personen conform artikel 3 van het ministerieel besluit van 16 januari 2019 betreffende de registratie van vergunde zorgaanbieders die zorg en ondersteuning bieden aan geïnterneerde personen met een handicap en de voorzieningen die erkend zijn conform artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2017 over de erkenning en subsidiëring van observatie-, diagnose- en behandelingsunits. De capaciteit die in aanmerking komt voor de investeringssubsidie voor vergunde zorgaanbieders is gebaseerd op een indicatie van de capaciteit die geïmpacteerd wordt door een risico op agressie, uitgedrukt in het maximaal aantal gebruikers op dagbasis, waarvoor het VAPH aanvaardt dat er een risico op agressie is;
3° de units voor geïnterneerden, vermeld in artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 november 2017 over de erkenning en subsidiëring van voorzieningen die ondersteuning bieden aan personen met een handicap in de gevangenis, en van units voor geïnterneerden;
4° de voorzieningen in de jeugdhulp, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp, die erkend zijn voor typemodules dagbegeleiding in groep, ondersteunende begeleiding, begeleiding in een kleinschalige wooneenheid, verblijf voor -12-jarigen, verblijf voor +12-jarigen, verblijf voor 0-25-jarigen, verblijf 7 dagen per week, verblijf 5 dagen per week, verblijf in een voorziening van de categorie 8 of beveiligend verblijf;
5° de centra voor integrale gezinszorg, vermeld in artikel 2, § 1, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp;
6° de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra, vermeld in artikel 2, § 1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp;
6°/1 de organisaties voor naadloze flexibele trajecten onderwijs - welzijn, vermeld in artikel 2, §1, 6°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp. Alleen de afdelingen die minderjarigen op een eigen locatie tijdens de dag kunnen opvangen, komen in aanmerking voor de investeringssubsidie, vermeld in het eerste lid;
7° de forensische K-bedden: de proefprojecten forensische K-bedden, vermeld in artikel 2.5 van de ministeriële omzendbrief nr. 1/2006 van 28 september 2006 betreffende de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;
8° K-dienst: de dienst Neuropsychiatrie voor kinderen als vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd;
9° de (semi)residentiële revalidatiecentra voor kinderen en jongeren met een ernstige medisch-psychologische aandoening en de residentiële revalidatiecentra voor minderjarige verslaafden die vallen onder het beleid inzake longtermcare-revalidatie als vermeld in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
10° de A-dienst, namelijk de dienst Neuropsychiatrie voor de observatie en de behandeling van volwassen patiënten, vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, en verder geregeld in de bijzondere normen die van toepassing zijn op de dienst Neuropsychiatrie voor de observatie en de behandeling van volwassen patiënten kenletter A, opgenomen in de bijlage bij het voormelde koninklijk besluit. De erkende bedden die met toepassing van artikel 107 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen buiten gebruik zijn gesteld, zijn uitgesloten van de investeringssubsidie;
11° de T-dienst, namelijk de dienst Neuropsychiatrie voor de behandeling van volwassen patiënten, vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, en verder geregeld in de bijzondere normen die van toepassing zijn op de dienst Neuropsychiatrie voor de behandeling van volwassen patiënten kenletter T, opgenomen in de bijlage bij het voormelde koninklijk besluit. De erkende bedden die met toepassing van artikel 107 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen buiten gebruik zijn gesteld, zijn uitgesloten van de investeringssubsidie;
12° de dienst Sp-psychogeriatrie, namelijk de gespecialiseerde dienst voor de behandeling en de revalidatie, vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, en verder geregeld in de bijzondere normen die van toepassing zijn op de gespecialiseerde dienst voor de behandeling en de revalidatie kenletter Sp, opgenomen in de bijlage bij het voormelde koninklijk besluit. Alleen de gespecialiseerde dienst die bestemd is voor patiënten met een psychogeriatrische aandoening, komt in aanmerking voor de investeringssubsidie, vermeld in het eerste lid. De erkende bedden die met toepassing van artikel 107 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen buiten gebruik zijn gesteld, zijn uitgesloten van de investeringssubsidie;
13° de IB (SGA-volwassenen)dienst, namelijk de dienst voor intensieve behandeling van psychiatrische patiënten, vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, en verder geregeld in de bijzondere normen die van toepassing zijn op de Dienst voor intensieve behandeling van psychiatrische patiënten, kenletter IB (gevolgd door de aanduiding van de betrokken doelgroep), opgenomen in de bijlage bij het voormelde koninklijk besluit. Alleen de Dienst voor intensieve behandeling van psychiatrische patiënten, die gericht is op sterk gedragsgestoorde of agressieve patiënten, komt in aanmerking voor de investeringssubsidie, vermeld in het eerste lid;
14° Medium of High Risk-behandeleenheid, namelijk de eenheid van een psychiatrisch ziekenhuis die in een functioneel samenwerkingsverband een zorgtraject uitbouwt voor geïnterneerde en gedetineerde seksuele plegers met een medium of hoog risico op recidive en met respectievelijk behoefte aan een medium of hoog beveiligingsniveau. De behandeleenheid is daarvoor partij bij een overeenkomst met de Belgische staat voor de uitbouw van een gedeelte van het zorgtraject voor geïnterneerde personen binnen de hervorming van de geestelijke gezondheidszorg; 
15° de functie spoed, namelijk de functie “eerste opvang van spoedgevallen”, vermeld in het koninklijk besluit van 27 april 1998 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, toepasselijk worden verklaard op de functie “eerste opvang van spoedgevallen” en de functie “gespecialiseerde spoedgevallenzorg”, vermeld in het koninklijk besluit van 27 april 1998 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, toepasselijk worden verklaard op de functie “gespecialiseerde spoedgevallenzorg”;
16° de residentiële revalidatievoorzieningen, vermeld in artikel 2, 16°, van het decreet van 6 juli 2018 betreffende de overname van de sectoren psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven van beschut wonen, revalidatieovereenkomsten, revalidatieziekenhuizen en multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging, waarvan het erkenningsnummer begint met nummer 7.73.

Als in uitvoering van dit besluit staatssteun in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt verleend, wordt die staatssteun toegekend met inachtneming van het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.

Artikel 3. (22/09/2023- ...)

Een aanvrager als vermeld in artikel 2, komt in aanmerking voor een investeringssubsidie als al de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° hij is erkend of hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden om zorg- en dienstverlening te organiseren in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 23 februari 1994;
2° hij beschikt over een genotsrecht op het project als vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994. Als de aanvrager en de eigenaar of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt gepland, twee verschillende personen zijn, mag er tussen hen geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaan als vermeld in artikel 4 van dit besluit;
3° als de aanvrager geen ziekenhuis is als vermeld in artikel 2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, en niet is opgenomen in de Kruispuntbank van Ondernemingen: de aanvrager is een van de volgende rechtspersonen: 
a)    een privaatrechtelijke vereniging met rechtspersoonlijkheid waarvoor het bij wet verboden is haar leden een vermogensvoordeel te bezorgen; 
b)    een vennootschap met rechtspersoonlijkheid die er niet in hoofdzaak op is gericht om aan haar aandeelhouders een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of te bezorgen, die hoofdzakelijk tot doel heeft, in het algemeen belang, een positieve maatschappelijke impact te bewerkstelligen op de mens, het milieu of de samenleving en die zich houdt aan de volgende uitkeringsbeperkingen:
1)    een vermogensvoordeel dat de vennootschap aan haar aandeelhouders uitkeert, in welke vorm ook, is op straffe van nietigheid niet hoger dan de rentevoet die vastgesteld wordt door de Koning ter uitvoering van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor Coöperatie, het Sociaal Ondernemerschap en de Landbouwonderneming, toegepast op de nominale waarde van de door de aandeelhouders werkelijk gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng in het vermogen van de vennootschap, zoals geboekt op het ogenblik van de inbreng;
2)    winstuitkering is alleen mogelijk op voorwaarde dat, boven op de voorwaarde, vermeld in punt 1), voldaan is aan de voorwaarde dat het bedrag van het maximaal uit te keren dividend aan de aandeelhouders alleen kan worden bepaald nadat een bedrag is bepaald dat de vennootschap voorbehoudt aan projecten of bestemmingen die nodig of geschikt zijn om haar voorwerp te verwezenlijken; de raad van bestuur brengt daarover jaarlijks een verslag uit, dat wordt opgenomen in het jaarverslag;
3)    bij uittreding of uitsluiting ontvangt de uittredende of uitgesloten aandeelhouder maximaal de nominale waarde van zijn werkelijke gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng in het vermogen van de vennootschap, zoals geboekt op het ogenblik van de inbreng;
4)    bij vereffening van de vennootschap krijgt het vermogen dat overblijft na de aanzuivering van het passief en, in voorkomend geval, de terugbetaling aan de aandeelhouders van de nominale waarde van hun werkelijke gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng een bestemming die zo nauw mogelijk aansluit bij haar voorwerp;
4° als de aanvrager een ziekenhuis is als vermeld in artikel 2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, en niet is opgenomen in de Kruispuntbank van Ondernemingen: de aanvrager is een van de volgende besturen, verenigingen of instellingen:
a)    een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een gemeente of een vereniging waar het ziekenhuis is ingebracht door een van de voormelde actoren;
b)    een privaatrechtelijke vereniging met rechtspersoonlijkheid waarvoor het bij wet verboden is haar leden een vermogensvoordeel te bezorgen, een stichting van openbaar nut of een andere rechtspersoon die geen materiële winst nastreeft;
c)    een instelling waarop de volgende regelgeving van toepassing is:
1)    de wet van 12 augustus 1911 houdende toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de hogescholen te Brussel en Leuven en tot wijziging van de wet van 2 augustus 1960 betreffende de tussenkomst van de Staat in de financiering van de vrije universiteiten en van diverse inrichtingen voor hoger onderwijs en voor wetenschappelijk onderzoek;
2)    het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen en het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;
3)    het bijzonder decreet van 26 juni 1991 betreffende de Universiteit Gent en het Universitair Centrum Antwerpen en het decreet van 3 februari 2017 betreffende de re-integratie van het Universitair Ziekenhuis Gent in de Universiteit Gent.

Artikel 4. (07/02/2019- ...)

De aanvrager en de eigenaar van de grond waarop een project wordt uitgevoerd, of de aanvrager en de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt uitgevoerd, worden geacht een ongeoorloofde verwantschapsband te hebben als de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond een natuurlijke persoon is of een vennootschap met rechtspersoonlijkheid als vermeld in het Wetboek van Vennootschappen, met uitzondering van een coöperatieve vennootschap die erkend is met toepassing van artikel 5 van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie, en als de ene rechtstreeks of onrechtstreeks de bevoegdheid in rechte of in feite heeft om bij de andere een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid.

De ongeoorloofde verwantschapsband is in rechte en wordt onweerlegbaar vermoed als :
1° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond in het bezit is van de meerderheid van de stemrechten die verbonden zijn aan het totaal van de deelnamerechten van de aanvrager;
2° de aanvrager in het bezit is van de meerderheid van de stemrechten die verbonden zijn aan het totaal van de effecten van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond;
3° de meerderheid van de bestuurders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, of de aandeelhouders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, op persoonlijke titel, alleen of samen, de meerderheid bezitten van de stemrechten die verbonden zijn aan de deelnamerechten van de aanvrager;
4° de meerderheid van de bestuurders of de leden van de aanvrager op persoonlijke titel, alleen of samen, de meerderheid bezitten van de stemrechten die verbonden zijn aan de effecten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond;
5° de eigenaar van de grond, of de houder van de zakelijke rechten op de grond, of de meerderheid van zijn bestuurders of aandeelhouders, of zijn economische rechthebbenden het recht hebben om de meerderheid van de bestuurders van de aanvrager te benoemen of te ontslaan;
6° de aanvrager, of de meerderheid van zijn bestuurders of leden, of zijn economische rechthebbenden het recht hebben om de meerderheid van de bestuurders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond te benoemen of te ontslaan;
7° de eigenaar van de grond, of de houder van de zakelijke rechten op de grond, of de meerderheid van zijn bestuurders of aandeelhouders, of zijn economische rechthebbenden krachtens de statuten van de aanvrager of krachtens een gesloten overeenkomst over de bevoegdheid beschikken om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid;
8° de aanvrager, of de meerderheid van zijn bestuurders of leden, of zijn economische rechthebbenden krachtens de statuten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond of krachtens een gesloten overeenkomst over de bevoegdheid beschikken om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid;
9° de eigenaar van de grond, of de houder van de zakelijke rechten op de grond, zijn bestuurders of aandeelhouders, op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van de aanvrager stemrechten hebben uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen die op die algemene vergaderingen vertegenwoordigd zijn;
10° de aanvrager, zijn bestuurders of aandeelhouders op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond stemrechten hebben uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen die op die algemene vergaderingen vertegenwoordigd zijn;
11° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, en de aanvrager onder een centrale leiding staan. Er wordt vermoed dat ze onder een centrale leiding staan als :
a) de centrale leiding voortvloeit uit de statuten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, of uit een overeenkomst tussen alle betrokken entiteiten;
b) de bestuursorganen van respectievelijk de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, en de aanvrager, alsook de entiteit die de centrale leiding voert, voor het merendeel uit dezelfde personen bestaan;
c) de meerderheid van de aandelen of lidmaatschapsrechten van respectievelijk de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, en de aanvrager, alsook de entiteit die de centrale leiding voert, worden gehouden door dezelfde personen;
12° de eigenaar van de grond, of de houder van de zakelijke rechten op de grond, rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de aanvrager door een participatie van minstens tien procent te nemen in het lidmaatschap van de aanvrager;
13° de aanvrager rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond door een participatie van minstens tien procent te nemen in het kapitaal van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond;
14° de bestuurders of de aandeelhouders van de aanvrager enerzijds, en de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond of zijn bestuurders of de aandeelhouders anderzijds, bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten zijn. Voor de toepassing van deze bepaling worden personen die een wettelijk samenlevingscontract hebben gesloten, met echtgenoten gelijkgesteld. De onverenigbaarheid wordt geacht op te houden door het overlijden van de persoon door wie ze tot stand is gekomen, door echtscheiding of door het ophouden van het wettelijke samenlevingscontract.

Voor de beoordeling van de gevallen, vermeld in het tweede lid, is het niet belangrijk dat :
1° de bestuurders of aandeelhouders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, of de bestuurders of leden van de aanvrager anderzijds, alleen of samen handelen. Tenzij het anders wordt bewezen, worden personen die op hetzelfde ogenblik bestuurder of aandeelhouder zijn van de eigenaar van de grond, of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, en bestuurder of lid zijn van de aanvrager, geacht samen te handelen;
2° de verwantschapsband op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze, met tussenplaatsing van andere entiteiten of tussenpersonen, tot stand komt;
3° stemrechten worden geschorst of onderworpen zijn aan stemkrachtbeperking.

De ongeoorloofde verwantschapsband kan in feite worden vermoed door het Fonds op basis van andere elementen dan de elementen, vermeld in het tweede lid. De aanvrager kan dat vermoeden weerleggen.

Het Fonds heeft de mogelijkheid om, in elke fase van de procedure, aan de aanvrager aanvullende gegevens te vragen over de verwantschapsband tussen de aanvrager en de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond.

Het Fonds heeft de mogelijkheid om, in elke fase van de procedure, aan de aanvrager aanvullende gegevens te vragen over de rechtsgeldigheid van zijn rechtsband met de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, en over de marktconformiteit van de vergoedingen die gebaseerd zijn op die rechtsband.

Artikel 5. (22/09/2023- ...)

De volgende preventieve infrastructurele maatregelen inzake agressie, vrijheidsbeperking of vrijheidsberoving komen in aanmerking voor een investeringssubsidie als vermeld in dit besluit :
1° voor de buiteninrichting, behalve voor de functie spoed, vermeld in artikel 2, tweede lid, 15°:
a)    buitenspeel- en sporttoestellen kopen en installeren;
b)    de inrichting van een groene omgeving;
2° voor de herinrichting van bestaande binneninrichting :
a) maatregelen om een prikkelarme omgeving te realiseren;
b) maatregelen om een veiligere omgeving te realiseren;
c) maatregelen om een ouder mee te laten overnachten;
d) maatregelen voor ontspanning, rust en comfort;
3° voor uitrusting van de buiten- en binneninrichting;
4° ...

Voor maatregelen als vermeld in het eerste lid, 2°, in gebouwdelen, kan niet tegelijk een investeringssubsidie als vermeld in dit besluit en een andere investeringssubsidie ter uitvoering van het decreet van 23 februari 1994 worden verleend. De maatregelen, vermeld in het eerste lid, 2°, gelden voor bestaande gebouwen.

In het tweede lid wordt verstaan onder gebouwdeel: een alleenstaand gebouw of een onderdeel van een gebouw dat op zichzelf als een gebouw kan worden beschouwd, zoals een zijvleugel van een gebouw.

Voor maatregelen als vermeld in het eerste lid, 2°, b), kan een afzonderingskamer heringericht worden als voldaan is aan de volgende bijkomende voorwaarden:
1°    in de visienota, vermeld in artikel 7, eerste lid, 2°, toont de aanvrager aan dat er voldoende preventieve infrastructurele ingrepen zijn gebeurd of worden gepland vóór de aanpassing van een bestaande afzonderingskamer, zodat het gebruik van een ruimte van afzondering maximaal wordt vermeden. Er wordt rekening gehouden met de doelgroep waarvoor de ruimte bestemd is, de frequentie waarmee ze gebruikt wordt en de gemiddelde duur van de tijdelijke afzondering;
2°    bijkomende afzonderingskamers zijn niet toegestaan. Bestaande afzonderingskamers kunnen wel heringericht worden in een andere ruimte zodat in het nodige toezicht en comfort voorzien kan worden; 
3°    er is het nodige toezicht en comfort conform de volgende voorwaarden:
a)    de ruimte bevindt zich op een plaats die vlot bereikbaar is, vlot toezicht mogelijk maakt en maximale privacy biedt;
b)    de ruimte is goed toegankelijk en heeft een netto-oppervlakte van ten minste 9 m2, exclusief de sanitaire voorzieningen;
c)    de ruimte heeft bijbehorende sanitaire voorzieningen, via een sas of in de onmiddellijke nabijheid van de afzonderingsruimte;
d)    de ruimte is uitgerust met een adequaat toezicht- en oproepsysteem en een aangepaste tijdaanduiding;
e)    er is natuurlijke lichtinval;
f)    de afwerking en inrichting houden rekening met de veiligheid en het comfort van de gebruikers en het personeel;
g)    de materialen zijn robuust en onderhoudsvriendelijk;
h)    de verlichting is afgestemd op het geplande gebruik;
i)    de ruimte wordt zodanig geconcipieerd dat geur- en geluidsoverlast minimaal zijn;
j)    de deur kan naar buiten opendraaien;
4°    de aanvrager is geen functie spoed als vermeld in artikel 2, tweede lid, 15°.

Om in aanmerking te komen voor een investeringssubsidie als vermeld in dit besluit, mogen de maatregelen pas uitgevoerd worden na de ontvangst van de beslissing tot toekenning van de investeringssubsidie, conform artikel 10, derde lid.

Afdeling 2. Procedure (... - ...)

Artikel 6. (07/02/2019- ...)

Na een openbare oproep door het Fonds kan een aanvrager op elektronische wijze een investeringssubsidie aanvragen bij het Fonds. Aanvragers kunnen ook een gezamenlijke aanvraag indienen die geldt voor een gemeenschappelijk project voor verschillende voorzieningen. In dat geval wijzen de aanvragers een van de aanvragers als hoofdaanvrager aan en sluiten ze een samenwerkingsovereenkomst.

In de oproep, vermeld in het eerste lid, wordt de uiterste datum voor de indiening van de aanvraag opgenomen.

Artikel 7. (22/09/2023- ...)

De aanvraag van een investeringssubsidie bevat:
1°    een ingevuld identificatieformulier op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt. Het voormelde identificatieformulier bevat de volgende rubrieken:
a)    de identificatiegegevens van de aanvrager, waaronder het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen;
b)    de identificatiegegevens van de voorziening, waaronder het HCO-nummer en de capaciteit van de voorziening, vermeld in artikel 2 van dit besluit;
c)    de identificatiegegevens van de contactpersoon voor het dossier;
d)    de gegevens van de rekening waarop de investeringssubsidie betaald moet worden;
e)    de identificatiegegevens van eventuele medeaanvragers en de samenwerkingsovereenkomst bij een gezamenlijke aanvraag;
f)    een kopie van de ondertekende beslissing van het bevoegde orgaan van de aanvrager om de investeringssubsidie aan te vragen;
g)    een verklaring op erewoord dat de aanvrager over een genotsrecht als vermeld in artikel 3, 2°, van dit besluit, beschikt en er geen ongeoorloofde verwantschapsband is als vermeld in artikel 4 van dit besluit;
h)    een verklaring op erewoord dat voor de preventieve infrastructurele maatregelen voor agressie, vrijheidsbeperking of vrijheidsberoving geen andere investeringssubsidies als vermeld in het decreet van 23 februari 1994, worden verleend; 
i)    een verklaring op erewoord dat er een positief advies is van de bevoegde brandweerdienst als de voorgestelde maatregelen een impact hebben op de brandveiligheid; 
j)    een verklaring met het engagement om het aantal agressie-incidenten en het aantal gevallen van vrijheidsbeperking of vrijheidsberoving systematisch te registreren, vanaf het moment dat de aanvraag wordt ingediend, of de registratie ervan te continueren;
2°    een visienota, op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt, die de volgende elementen bevat:
a)    de visie op en het beleid van de aanvrager rond de preventie van agressie-incidenten en crisissituaties. Daarbij toont de aanvrager aan dat hij een beleid heeft uitgewerkt om agressie-incidenten en crisissituaties te voorkomen. Het voormelde beleid omvat de volgende aspecten:
1)    de pedagogische en therapeutische visie;
2)    vorming;
3)    de-escalatietechnieken;
4)    alternatieve maatregelen;
5)    debriefing na incidenten;
6)    informeren van gebruikers, familie en naasten;
7)    de betrokkenheid van gebruikers, familie en naasten bij het individuele traject en bij het afdelingsbeleid, om de gebruikerservaringen te verbeteren;
b)    de visie op en het beleid van de aanvrager rond maatregelen voor vrijheidsbeperking of vrijheidsberoving, waar in voorkomend geval op teruggevallen kan worden. Daarbij beschrijft de aanvrager de richtsnoeren voor het handelen en de manier waarop de resultaten van het handelen worden geëvalueerd, en wordt er gestreefd naar verbetering;
c)    een evaluatie van de bestaande infrastructuur in het kader van preventie van agressie;
d)    een beschrijving van de toekomstige infrastructuur in het kader van preventie van agressie;
e)    de manier waarop het project past in het beleid rond preventie van agressie, vrijheidsbeperking of vrijheidsberoving en de verwachte meerwaarde voor de doelgroep;
f)    de procesmatige aanpak met onder meer een verslag van de besprekingen over het project met de interne belanghebbenden van de aanvrager, zoals personeel en gebruikers, een schets van de multidisciplinaire aanpak en van eventuele samenwerkingsverbanden; 
g)    als er in afzonderingskamers wordt voorzien, toont de aanvrager aan dat er voldoende preventieve infrastructurele ingrepen zijn gebeurd of gepland worden voorafgaand aan de aanpassing van een bestaande afzonderingskamer, zodat het gebruik van een ruimte van afzondering maximaal wordt vermeden. Er wordt rekening gehouden met de doelgroep waarvoor ze bestemd is, de frequentie waarmee ze gebruikt wordt en de gemiddelde duur van de tijdelijke afzondering;
3°    een projectnota op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt, die de volgende elementen bevat:
a)    een korte beschrijving van het project van de preventieve infrastructurele maatregelen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
b)    de locatiegegevens van het project; 
c)    de plannen van het project, met daarbij een aanduiding van de geplande maatregelen ten opzichte van de bestaande situatie;
d)    de kostenraming van het project, exclusief btw;
e)    de kostenraming van de ontwerpstudies, exclusief btw, vermeld in artikel 13 van dit besluit;
f)    de kwaliteitsaspecten van het project, met onder meer een beschrijving van de volgende aspecten: comfort, privacy, veiligheid, huiselijkheid, duurzaamheid, materiaalkeuze en vernieuwend karakter.

Voor de functie spoed, vermeld in artikel 2, tweede lid, 15°, hoeven de vereisten, vermeld in het eerste lid, 2°, a), 1), 6) en 7), en b), e), f) en g), niet te worden vervuld en gelden voor het eerste lid, 3°, f), alleen de volgende kwaliteitsaspecten: veiligheid, duurzaamheid, materiaalkeuze en vernieuwend karakter.

Artikel 8. (22/09/2023- ...)

Het Fonds onderzoekt of de aanvraag voldoet aan de bepalingen van artikel 2, 3, 4, 6 en 7. Het Fonds stuurt binnen zestig dagen nadat het de aanvraag heeft ontvangen, een ontvangstbewijs naar de aanvrager, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag tijdig is ingediend en voldoet aan de formele vereisten, vermeld in artikel 2, 3, 4, 6 en 7.

Artikel 9. (22/09/2023- ...)

Het Fonds bezorgt de aanvragen die conform artikel 8 van dit besluit ontvankelijk zijn, aan de functioneel bevoegde agentschappen.

Samen met het Fonds toetsen de functioneel bevoegde agentschappen de ontvankelijke aanvragen aan de volgende beoordelingscriteria:
1°    de functionele aspecten: de manier waarop het project past in het beleid en de visie van de aanvrager;
2°    de kwaliteit van het project betreffende het preventieve karakter van de voorgestelde maatregelen, de meerwaarde voor de gebruikers en de doelgerichtheid;
3°    de kwaliteit van de uitwerking van het project, onder meer op het vlak van comfort, privacy, veiligheid, huiselijkheid, duurzaamheid en vernieuwend karakter. Voor de functie spoed, vermeld in artikel 2, tweede lid, 15°: de aspecten veiligheid, duurzaamheid, materiaalkeuze en vernieuwend karakter;
4°    de procesmatige aanpak, onder meer op het vlak van gedragenheid van het project, betrokkenheid van gebruikers, multidisciplinaire aanpak en eventuele samenwerkingsverbanden. Voor de functie spoed, vermeld in artikel 2, tweede lid, 15°: de procesmatige aanpak, onder meer op het vlak van de gedragenheid van het project en de betrokkenheid van personeel;
5°    de aard van de investering, de kostenraming en het maximale beschikbare subsidiebedrag. Het maximale beschikbare subsidiebedrag kan gespreid worden over verschillende projecten en aanvragen.

Het Fonds en de functioneel bevoegde agentschappen kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager.

Het Fonds en de functioneel bevoegde agentschappen maken samen een advies op, met vermelding van het voorgestelde subsidiebedrag. Het Fonds en de functioneel bevoegde agentschappen houden bij hun beoordeling rekening met de beschikbare begrotingskredieten en maken, in voorkomend geval, een rangschikking op van de aanvragen, waarbij de aanvragen die als kwaliteitsvol worden beoordeeld, in de chronologische volgorde van de ontvankelijkheid ervan in de rangschikking worden opgenomen, te beginnen met de aanvragen voor de herinrichting van bestaande binneninrichting, vermeld in artikel 5, eerste lid, 2°. Aanvragen die door het Fonds als onvoldoende kwaliteitsvol worden beoordeeld, kunnen bij een eerstvolgende oproep in herwerkte en vervolledigde vorm opnieuw ingediend worden. Aanvragen die door de rangschikking ervan niet passen binnen de beschikbare begrotingskredieten, worden bij een eerstvolgende oproep weer in de hernieuwde rangschikking opgenomen in de chronologische volgorde van de ontvankelijkheid ervan.

Na advies van de Inspectie van Financiën legt het Fonds binnen drie maanden na de datum waarop het Fonds conform artikel 8 van dit besluit heeft beslist dat de aanvraag ontvankelijk is, het dossier voor aan de minister die beslist over de toekenning van de investeringssubsidie.

Artikel 10. (22/09/2023- ...)

De minister beslist of de investeringssubsidie toegekend wordt, rekening houdend met de beoordelingscriteria, vermeld in artikel 9, tweede lid, de adviezen, vermeld in artikel 9, vierde en vijfde lid, en de beschikbare begrotingskredieten.

Het Fonds brengt de aanvrager op de hoogte van de beslissing.

Nadat de aanvrager de beslissing tot toekenning van de investeringssubsidie heeft ontvangen, kan de aanvrager het bevel geven tot aanvang van de werkzaamheden of kan hij de bestelling plaatsen.

De aanvrager voltooit het project binnen twee jaar nadat hij de beslissing tot toekenning van de investeringssubsidie heeft ontvangen of binnen het jaar na de ingebruikname van een VIPA-gesubsidieerd project. De aanvrager meldt de datum van voltooiing aan het Fonds. Als het project niet is voltooid binnen de voormelde termijn, vervalt de beslissing tot toekenning van de investeringssubsidie. De voormelde termijn kan, op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, door het Fonds met maximaal twee jaar worden verlengd in geval van overmacht. Alleen de minister kan een verdere verlenging toestaan.

Artikel 11. (22/09/2023- ...)

Als de aanvrager alle facturen voor het project heeft ontvangen, kan hij aan het Fonds de uitbetaling van de investeringssubsidie vragen.

De aanvrager bezorgt bij zijn aanvraag, vermeld in het eerste lid, de volgende stukken aan het Fonds :
1° een overzicht van de gemaakte kosten;
2° alle facturen;
3° een verslag, onder meer aan de hand van beeldmateriaal, over de uitvoering van het project zoals vooropgesteld;
4° ...

Afdeling 3. Maximumbedrag van de investeringssubsidie (... - ...)

Artikel 12. (22/09/2023- ...)

§ 1. Het maximale bedrag van de investeringssubsidie per voorziening is vastgesteld op 228.350 euro voor voorzieningen met een capaciteit als vermeld in artikel 2, van minder dan vijftig. Voor voorzieningen met een capaciteit van vijftig of meer wordt dat maximale bedrag van de investeringssubsidie per voorziening vermeerderd met 2500 euro per plaats voor de plaatsen vijftig en meer. Als een aanvrager over verschillende HCO-nummers beschikt, worden de capaciteiten van die HCO-nummers samen in rekening gebracht om het maximumbedrag van de investeringssubsidie te bepalen.

Om de subsidie te berekenen, wordt er gerekend met maximaal 20% van de totale capaciteit van de vergunde zorgaanbieder, vermeld in artikel 2, tweede lid, 2°. Die totale capaciteit wordt berekend door het VAPH op basis van de registraties, vermeld in art 13, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 over de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over organisatiegebonden kosten voor vergunde zorgaanbieders en de gegevens van de rechtspersonen, vermeld in artikel 17, §1, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluiten de registraties, vermeld in artikel 9, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2018 over de zorg en ondersteuning voor geïnterneerde personen met een handicap door vergunde zorgaanbieders. Vanaf 220 voltijdse dagen aanwezigheid telt de gebruiker voor één plaats in de berekende capaciteit. Voor de berekening van deze totale capaciteit wordt het gemiddelde genomen van de laatste twee kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag.

In het tweede lid wordt verstaan onder VAPH: het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, opgericht bij artikel 2 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid wordt voor de voorzieningen in de jeugdhulp, vermeld in artikel 2, tweede lid, 4°, de verblijfscapaciteit verhoogd met het aantal erkende modules dagbegeleiding in groep, het aantal erkende modules begeleiding in een kleinschalige wooneenheid en het aantal erkende modules ondersteunende begeleiding als die erkende modules ondersteunende begeleiding niet gekoppeld zijn aan de modules veilig verblijf of verblijf in een voorziening van de categorie 8, vermeld in artikel 2, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid wordt voor de organisaties voor naadloze flexibele trajecten onderwijs-welzijn, vermeld in artikel 2, tweede lid, 6°/1, de capaciteit per voorziening vastgesteld op het maximaal aantal minderjarigen die tegelijkertijd op een eigen locatie tijdens de dag kunnen worden opvangen. 

Voor de functie “eerste opvang van spoedgevallen”, vermeld in artikel 2, tweede lid, 15°, is het maximale bedrag van de investeringssubsidie beperkt tot 40.000 euro en voor de functie “gespecialiseerde spoedgevallenzorg”, vermeld in artikel 2, tweede lid, 15°, is het maximale bedrag van de investeringssubsidie beperkt tot 75.000 euro.

Bij een gezamenlijke aanvraag worden de bedragen, vermeld in het eerste lid, per voorziening in rekening gebracht.

§ 2. De maximale bedragen, vermeld in paragraaf 1, gelden per voorziening en kunnen gespreid worden over verschillende projecten of verschillende oproepen.

Afdeling 4. Bedrag van de investeringssubsidie en betaling (... - ...)

Artikel 13. (22/09/2023- ...)

§ 1. De investeringssubsidie bedraagt 75% van de kostenraming van het project exclusief btw, met behoud van de toepassing van artikel 12. Maximaal 10% onvoorziene kosten maken deel uit van de kostenraming. Voor de uitrusting is er een forfaitaire subsidie van maximaal 100 euro per capaciteit en maximaal 25% van de kostenraming van de infrastructurele maatregelen. Een subsidie voor louter uitrusting van de buiten- en binneninrichting is niet mogelijk.

Het bedrag van de investeringssubsidie, vermeld in het eerste lid, wordt verhoogd met 10% als een of meer ontwerpstudies van een onafhankelijk studiebureau worden voorgelegd over de voorgenomen preventieve infrastructurele maatregelen. Voor de eventuele verhoging met 10% is het maximale bedrag, vermeld in artikel 12, niet van toepassing.

De kosten van de btw worden niet gesubsidieerd.

§ 2. Het Fonds controleert de aanvraag, vermeld in artikel 11. Als blijkt dat de gemaakte kosten lager zijn dan de kostenraming, wordt het bedrag van de investeringssubsidie aangepast en berekend rekening houdend met de uiteindelijke kosten en niet met de kostenraming. Als blijkt dat de gemaakte kosten hoger zijn dan de kostenraming, wordt het bedrag van de investeringssubsidie niet aangepast.

Het Fonds betaalt de investeringssubsidie in één keer uit.

Afdeling 5. Evaluatie (... - ...)

Artikel 14. (22/09/2023- ...)

De aanvrager maakt op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt een zelfevaluatie op van het project vanaf een jaar na de ingebruikname. Bij die zelfevaluatie worden de meerwaarde en effectiviteit van het project voor de preventie van agressie en vrijheidsbeperkende en vrijheidsberovende maatregelen geschetst. 

De zelfevaluatie, vermeld in het eerste lid, wordt bezorgd aan het Fonds binnen twee jaar na de ingebruikname.

Afdeling 6. Toezicht en maatregelen (... - ...)

Artikel 15. (07/02/2019- ...)

De bevoegde personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, oefenen toezicht uit op de naleving van dit besluit.

Artikel 16. (07/02/2019- ...)

De aanvrager is ertoe gehouden om voor de gesubsidieerde onroerende en roerende goederen gedurende de concrete minimumperiode, vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994, elke vervreemding, elke bezwaring met een zakelijk recht of genotsrecht, of elke concrete bestemmingswijziging van het gesubsidieerde goed aan de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming te onderwerpen, ofwel van het Fonds als het gesubsidieerde goed een bestemming krijgt in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, als die aangelegenheden vallen onder het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, ofwel van de minister in de andere gevallen. De minister kan alleen toestemming geven na gunstig advies van de Inspectie van Financiën.

De gesubsidieerde onroerende en roerende goederen worden als een goed huisvader beheerd en onderhouden gedurende de concrete minimumperiode, vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994.

Artikel 17. (07/02/2019- ...)

Bij overtreding van de bepalingen van artikel 16, eerste lid, of als de aanvrager een onjuiste verklaring aflegt over de voorwaarden, vermeld in artikel 3, 2°, en artikel 4, zullen de verleende investeringssubsidies worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

Bij overtreding van de bepalingen van artikel 16, tweede lid, zal het Fonds de aanvrager aanmanen zich te conformeren aan die bepaling binnen een termijn die het Fonds bepaalt. Als de aanvrager niet het nodige gevolg geeft aan die aanmaning, zullen de verleende investeringssubsidies worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

Artikel 18. (07/02/2019- ...)

§ 1. Minstens om de drie jaar en aansluitend op het verlopen van de concrete minimumperiode, vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994, controleren het Fonds of de personen, belast met het toezicht, de boekhouding van de aanvrager. In de boekhouding van de aanvrager worden de inkomsten en kosten die verband houden met het project transparant afgezonderd.

Als, rekening houdend met een redelijke winst, het totaal van de inkomsten, vermeld in het eerste lid, hoger is dan de kosten, vermeld in eerste lid, en een passend aandeel in de gemeenschappelijke kosten van de aanvrager, vordert het Fonds het verschil terug.

§ 2. In deze paragraaf wordt onder ROCE de return on capital employed verstaan.

Een voorziening wordt geacht op het project een redelijke winst, vermeld in paragraaf 1, te boeken als de ROCE op het project niet hoger is dan de toelaatbare ROCE voor het project. De toelaatbare ROCE voor het project wordt jaarlijks bepaald op basis van de toelaatbare ROCE voor eigen vermogen en voor vreemd vermogen, gewogen volgens de verhoudingen van eigen en vreemd vermogen voor het project.

Het Fonds bepaalt jaarlijks bij het begin van het jaar de toelaatbare ROCE voor eigen vermogen en voor vreemd vermogen.

Artikel 19. (19/09/2019- ...)

Met toepassing van artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof worden de investeringssubsidies geheel of ten dele teruggevorderd voor zover daartoe aanleiding bestaat na de controle, vermeld in artikel 18 van dit besluit.

Artikel 20. (07/02/2019- ...)

De aanvrager houdt de documenten, inclusief de boekhouding, die verband houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van de vereisten van artikel 3, uit de toepassing van de maatregelen, vermeld in artikel 5 en uit de toepassing van de beoordelingscriteria, vermeld in artikel 9, ter beschikking van het Fonds. Hij bezorgt die documenten aan het Fonds op verzoek van het Fonds.

HOOFDSTUK 3. Slotbepaling (... - ...)

Artikel 21. (07/02/2019- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 28/03/2024