Omzendbrief BB 2014/2. Subsidies voor (niet-beschermde) gebouwen van de eredienst, gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele morele dienstverlening en crematoria

Datum 28/03/2014

Inhoud

(28/06/2014- ...)

Aan de provinciegouverneurs

Ter kennisgeving aan:
- de representatieve organen van de erkende erediensten
- de colleges van burgemeesters en schepenen
- de deputaties
- de besturen van de erediensten
- de centrale (kerk)besturen
- de instellingen voor morele dienstverlening van de Centrale Vrijzinnige Raad

1. Inleiding

In het najaar van 2011 schreef ik alle gemeentebesturen en besturen van de eredienst een brief om aandacht te vragen voor het waardevolle patrimonium van de Vlaamse parochiekerk. Ik vroeg daarin om werk te maken van een langetermijnvisie voor die gebouwen en kondigde aan dat in de beoordeling van de subsidieaanvragen die lokale visie ook zou worden meegenomen.

Om dat mogelijk te maken was een aanpassing van de regelgeving nodig. De subsidies van de Vlaamse overheid voor investeringen aan niet-beschermde gebouwen van de eredienst gebeurde op basis van een koninklijk besluit uit 1981. Dat koninklijk besluit was niet meer aangepast aan de gewijzigde context. Daarom is een nieuwe decretale basis gecreëerd voor deze subsidies, ter vervanging van dat oude koninklijk besluit. Dat gebeurde bij het decreet van 12 juli 2013 houdende toekenning van subsidies voor gebouwen van de eredienst, gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele morele dienstverlening en crematoria.

Zoals blijkt uit het opschrift heeft dat decreet niet enkel betrekking op investeringen aan de gebouwen van de eredienst, maar eveneens op investeringen aan de gebouwen van de erkende georganiseerde vrijzinnigheid en de crematoria. De subsidies aan deze gebouwen waren gebaseerd op datzelfde koninklijk besluit uit 1981. Het was derhalve noodzakelijk om ook daarvoor in een decretale rechtsgrond te voorzien. Bovendien is de regeling voor de georganiseerde vrijzinnigheid grotendeels analoog aan die voor de erkende erediensten, waardoor het niet opportuun is om op het punt van de subsidies voor investeringen een onderscheid tussen beide te maken.

In het decreet van 12 juli 2013 zijn de bestaande mogelijkheden voor subsidiëring uitgebreid tot studies voor her- en nevenbestemmingen en investeringen die nevenbestemmingen mogelijk moeten maken. Daarmee wil Vlaanderen de lokale besturen ondersteunen bij het ontwikkelen van een strategische visie op de toekomst van hun parochiekerken en bij de vertaling van die visie in de praktijk.

De nadere regels voor deze subsidies zijn bepaald bij besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 en bij ministerieel besluit van 18 maart 2014. In deze omzendbrief wil ik een overzicht bieden van het geheel van deze nieuwe regelgeving. De regelgevende teksten zelf kan u raadplegen op de website van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur: http://binnenland.vlaanderen.be/financiën/gesubsidieerde-infrastructuur

2. Wie kan de subsidie aanvragen?

De subsidie kan enkel worden verleend aan een publiekrechtelijke rechtspersoon. Om welke rechtspersonen het kan gaan, hangt af van het project waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Voor een gebouw van de eredienst is dat ofwel het bestuur van de eredienst dat het gebouw beheert (ook als het geen eigenaar is), het gemeente- of provinciebestuur dat eigenaar is van het gebouw of het gemeente- of provinciebestuur dat de tekorten bijpast van het bestuur van de eredienst dat het gebouw beheert. In die definitie wordt rekening gehouden met mogelijke scenario's van herbestemming voor een andere eredienst. Zo kunnen subsidies voor een voormalige rooms-katholieke kerk, die eigendom is van de gemeente, maar gebruikt wordt voor de orthodoxe eredienst, aangevraagd worden door zowel de orthodoxe kerkfabriek, de gemeente (als eigenaar) als de provincie (als bestuur dat tussenkomt in de eventuele tekorten van die orthodoxe kerkfabriek).

3. Welke investeringen komen in aanmerking, en aan welke voorwaarden?

Het decreet van 12 juli 2013 maakt het mogelijk om investeringen te subsidiëren aan gebouwen van de eredienst, gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele levensbeschouwing en crematoria. De aanvragen moeten voldoen aan enkele criteria, zowel wat betreft de investeringen als wat betreft het gebouw zelf (de eigendomssituatie).

3.1. Subsidieerbare gebouwen

Enkel investeringen aan gebouwen voor de eredienst, gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele morele dienstverlening en crematoria komen in aanmerking voor deze subsidiëring.

De subsidies kunnen enkel worden toegekend voor investeringen aan gebouwen die niet als monument beschermd zijn. De monumenten vallen immers onder een afzonderlijke subsidieregeling, met eigen regels en eigen doelstellingen.

De term `gebouw van de eredienst' wordt in brede zin verstaan voor de toepassing van deze subsidieregeling. Het gaat in eerste instantie uiteraard om de openbare cultusplaatsen (kerken, bijkerken, moskeeën, synagogen, enz.). Daarnaast vallen ook de echte pastorieën (1) onder deze definitie en de bisschoppelijke seminaries (2).

3.2. Subsidieerbare investeringen

De investeringen voor gebouwen van de eredienst en voor gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele morele dienstverlening die in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring zijn de volgende:
1° nieuwbouw;
2° aankoop en verbouwing;
3° renovatie;
4° studies voor herbestemming;
5° studies en aanpassingsinvesteringen voor nevenbestemming.

Voor de crematoria kan de subsidie worden toegekend voor de nieuwbouw of verbouwing met het oog op het oprichten van een nieuw crematorium en voor een uitbreiding van de bestaande installaties. Daarbij kunnen enkel de volgende projectonderdelen worden gesubsidieerd:
1° de oveninstallatie;
2° de nieuwbouw met volledige afwerking met inbegrip van de administratieve lokalen en ceremonieruimten, maar met uitsluiting van het eventuele horecagedeelte;
3° de omgevingsaanleg met inbegrip van de noodzakelijke toegangswegen en de parking.

3.3. Prioriteiten bij de toekenning van de subsidie

Om de beschikbare middelen voor deze subsidies zo gericht mogelijk in te zetten, wordt bij de toekenning van subsidies gewerkt met prioriteiten. Voor de gebouwen van de eredienst en voor de gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele morele dienstverlening worden de aanvraagdossiers ingedeeld in de volgende categorieën, in dalende volgorde van prioriteit:
1° studies voor herbestemming en nevenbestemming;
2° aanpassingsinvesteringen voor nevenbestemmingen tot een subsidiebedrag van 200.000 euro;
3° renovatie;
4° aankoop en verbouwing en aanpassingsinvesteringen voor nevenbestemmingen vanaf een subsidiebedrag van 200.000 euro;
5° nieuwbouw.

Binnen de categorie "renovatie" wordt daarenboven nog een bijkomende indeling gemaakt, opnieuw in dalende volgorde van prioriteit:
1° code A: werken om veiligheidsredenen en bliksemafleiding;
2° code B: elektriciteitswerken, vernieuwing van de centrale verwarming, werken gecombineerd met gelijktijdige werken aan het beschermde deel van hetzelfde gebouw;
3° code C: dakwerken, werken aan torens, buitenschilderwerken, gefaseerde werken;
4° code D: algemene restauratie, glasramen, gevelwerken;
5° code E: schilderwerken en interieurherstel.

Bij de toekenning van een subsidie voor crematoria worden de aanvragen behandeld in volgorde van ontvangst van de aanvraagdossiers.

3.4. Eigendomsvoorwaarde

De subsidies voor investeringen aan gebouwen van de eredienst en aan gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele morele dienstverlening kunnen enkel worden toegekend als die gebouwen eigendom zijn van een publieke rechtspersoon. Gebouwen van de eredienst die eigendom zijn van een gemeente- of provinciebestuur of van een bestuur van de eredienst komen dus in aanmerking voor de subsidie, maar gebouwen van de eredienst die eigendom zijn van een privaatrechtelijke vzw in principe niet.

Daarmee wordt de beleidslijn doorgetrokken die ook de grondslag vormt voor artikel 52/1, § 1, tweede lid, van het Eredienstendecreet van 7 mei 2004. Daar is immers een beperking toegevoegd aan de financieringsverplichting van de gemeente- en provinciebesturen, in die zin dat een gemeente- of provinciebestuur niet verplicht kan worden bij te dragen aan investeringen in gebouwen die geen eigendom zijn van een (Belgische) publieke rechtspersoon (bijvoorbeeld de gemeente, de kerkfabriek, de provincie enzovoort). Aangezien de gemeenten en provincies niet verplicht kunnen worden om bij te dragen in deze investeringen, is het logisch dat die investeringen ook niet ondersteund worden vanuit Vlaanderen.

Deze eigendomsvoorwaarde is echter niet absoluut. Onder bepaalde voorwaarden wordt, voor aanvragen die betrekking hebben op renovaties en enkel voor bestaande besturen, een zakelijk recht gelijkgesteld aan eigendom voor de toepassing van deze voorwaarde. Dat is het geval als het zakelijk recht het bestuur van de eredienst het gebruik van het gebouw verzekert gedurende nog ten minste dertig jaar, als er op het einde van het zakelijk recht een afrekening gebeurt van de meerwaarde op dat ogenblik en als het zakelijk recht niet kan worden gewijzigd zonder instemming van het gemeente- of provinciebestuur dat eventuele tekorten van het betrokken bestuur van de eredienst moet bijpassen. Als aan die drie voorwaarden is voldaan, kan de band tussen het bestuur van de eredienst en het gebouw in kwestie als voldoende duurzaam worden beschouwd om een Vlaamse tussenkomst in de onderhoudswerkzaamheden aan dat gebouw te verantwoorden.

Voor nieuwbouw, aankoop, her- en nevenbestemming geldt die gelijkstelling niet. Daar geldt de eigendomsvoorwaarde wel in de meest strikte zin.

Voor de gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele morele dienstverlening wordt dezelfde logica gevolgd. Enkel de investeringen aan gebouwen die eigendom zijn van een publieke rechtspersoon komen hier in aanmerking voor de subsidie. De publieke rechtspersoon kan daarbij zowel de instelling voor morele dienstverlening van de Centrale Vrijzinnige Raad zijn (de lokale publiekrechtelijke instelling, tegenhanger van de besturen van de eredienst) als een gemeente- of provinciebestuur. Voor bepaalde zakelijke rechten wordt hierbij een uitzondering gemaakt, volkomen analoog aan wat geldt voor de gebouwen van de eredienst.

Ook voor de crematoria geldt die beperking tot publieke rechtspersonen, maar die volgt uit artikel 2 van het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en lijkbezorging, waarvan het tweede lid bepaalt dat enkel een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband een crematorium kan oprichten en beheren.

3.5. Langetermijnvisie als voorwaarde

In de inleiding verwees ik reeds naar mijn brief uit 2011, waarin sterk de nadruk is gelegd op het ontwikkelen, op lokaal niveau, van een overkoepelende langetermijnvisie op de parochiekerken van de gemeente. Om de beschikbare middelen zo gericht mogelijk in te zetten, is die langetermijnvisie nu ook een voorwaarde voor de toekenning van subsidies.

Concreet moet een advies van het betrokken gemeente- of provinciebestuur bij de aanvraag voor een subsidie gevoegd worden. Dat advies, verleend door het college van burgemeester en schepenen of de deputatie, moet verwijzen naar de langetermijnvisie op het gebouw waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, zoals goedgekeurd door de gemeente- of provincieraad. Dat betekent dat er moet worden aangegeven wat de lokale langetermijnvisie is en hoe de investeringen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd daarin passen. Als er geen langetermijnvisie wordt aangetoond, of niet wordt aangetoond hoe de te subsidiëren investeringen daarin passen, zal er geen subsidie worden toegekend.

Hoewel mijn vraag naar het ontwikkelen van een langetermijnvisie in eerste instantie betrekking had op de rooms-katholieke parochiekerken, is het ook voor de gebouwen van de andere erediensten nuttig dat een dergelijke denkoefening wordt gemaakt, zeker wanneer het een nieuwbouw of aankoop betreft. Daarom wordt dit advies gevraagd voor alle aanvragen voor gebouwen van de eredienst en voor gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele morele dienstverlening.

Om die langetermijnvisie te bewaken, wordt tevens het advies gevraagd van het erkend representatief orgaan van de eredienst (bijvoorbeeld de bisschop, het centraal israëlitisch consistorie enzovoort). In het Belgische model van de verhouding tussen kerk en staat speelt het representatief orgaan een belangrijke rol in de contacten met de burgerlijke overheid. Het is het representatief orgaan dat moet bewaken of de belangen van de eredienst worden gerespecteerd. Daarom dat het advies van dit orgaan van belang is voor de aanvragen die betrekking hebben op aankoop, nieuwbouw, her- en nevenbestemmingen.

Het spreekt voor zich dat de wijze waarop dat advies concreet tot stand komt voor elke eredienst anders kan zijn, afhankelijk van de interne organisatie. Dat geldt echter voor alle adviezen die de representatieve organen verlenen. Voor de niet-confessionele levensbeschouwing komt die adviesrol de Centrale Vrijzinnige Raad toe.

Bedrag van de subsidie en minimumbedrag

De subsidie bedraagt maximaal 30 % van de kostprijs van de werken, verhoogd met 7 % als tussenkomst voor de algemene kosten (voor de concrete berekening, zie verder). De eerste berekening van het subsidiebedrag gebeurt op basis van het aanvraagdossier. Als die berekening resulteert in een bedrag dat minder bedraagt dan 15.000 euro wordt de subsidie niet toegekend, tenzij het gaat om werken om veiligheidsredenen, bliksemafleiding, elektriciteitswerken, de vernieuwing van centrale verwarming of een studie.

Ook als er bij de herberekening van het subsidiebedrag, op basis van het gunningsdossier, zou blijken dat het bedrag minder is dan 12.000 euro, wordt er geen subsidie toegekend, tenzij het gaat om de hierboven opgesomde uitzonderingen.

4. Opstart van de procedure

Afhankelijk van het type gebouw waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, geldt een andere werkwijze.

4.1. Gebouwen van de eredienst

De aanvragen die betrekking hebben op de gebouwen van de eredienst (zowel het aanvraagdossier als het gunningsdossier; niet de aanvraag tot uitbetaling) worden verstuurd naar de provinciale afdelingen van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur. U vindt de correcte postadressen op de website van het agentschap.

Tegelijkertijd wordt ook een digitaal exemplaar per mail bezorgd via het e-mailadres gesubsidieerdeinfrastructuur@vlaanderen.be.

Gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele morele dienstverlening en crematoria

De aanvragen die betrekking hebben op de gebouwen voor de openbare uitoefening van de niet-confessionele morele dienstverlening of op een crematorium worden verstuurd naar het team gesubsidieerde infrastructuur van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur te Brussel. U vindt het postadres op de website van het agentschap.

Tegelijkertijd wordt ook een digitaal exemplaar per mail bezorgd via het e-mailadres gesubsidieerdeinfrastructuur@vlaanderen.be.

5. Het aanvraagdossier

5.1. De samenstelling van het aanvraagdossier

De samenstelling van het aanvraagdossier is afhankelijk van de investering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Als de subsidie wordt aangevraagd voor een studie voor herbestemming of nevenbestemming, bevat het dossier minstens:
1° de stukken die de basis zullen vormen voor de prijsvraag, namelijk het bestek met de beschrijving van de opzet en de afbakening van de studie, de administratieve bepalingen en het model van het offerteformulier;
2° de kostenraming;
3° de beslissing van de initiatiefnemer tot goedkeuring van het bestek, de raming, de gunningswijze en de aanvraag van de subsidie;
4° de adviezen hierboven vermeld onder 3.5;
5° het rekeningnummer waarop de subsidie gestort mag worden.

Als de subsidie wordt aangevraagd voor werken, bevat het dossier minstens:
1° het ontwerp met de stukken die de basis zullen vormen voor de aanbesteding, namelijk het bestek met de administratieve en de technische bepalingen, de plannen, de gedetailleerde meetstaat en het model van het offerteformulier;
2° een gedetailleerde kostenraming;
3° de stedenbouwkundige vergunning, de milieuvergunning of de omgevingsvergunning, naar gelang wat vereist is;
4° de beslissing van de initiatiefnemer tot goedkeuring van het ontwerp, de raming, de gunningswijze en de aanvraag van de subsidie;
5° de adviezen hierboven vermeld onder 3.5, tenzij het om een crematorium gaat;
6° het rekeningnummer waarop de subsidie gestort mag worden.

Als de subsidie wordt aangevraagd voor een aankoop, bevat het dossier minstens:
1° een uittreksel uit de kadastrale legger en een kadastraal plan van de aan te kopen en de aanpalende percelen;
2° een liggingsplan;
3° de schatting, opgemaakt door de ontvanger van de registratie, door het aankoopcomité of door een landmeter-expert die erkend is door de Federale Raad van Landmeter-experts;
4° de beslissing van de initiatiefnemer tot goedkeuring van de aankoop en de aanvraag van subsidie;
5° het compromis tot aankoop of de optie tot aankoop, eventueel met als opschortende voorwaarde het verkrijgen van een subsidie;
6° de adviezen hierboven vermeld onder 3.5;
7° het rekeningnummer waarop de subsidie gestort mag worden.

5.2. De principiële belofte van subsidie

Op basis van de ramingen in het aanvraagdossier wordt een eerste berekening gemaakt van het subsidiebedrag. Dat bedrag bedraagt maximaal 30 % van de geraamde kostprijs, voor zover het Agentschap voor Binnenlands Bestuur kan instemmen met de ramingen, verhoogd met 7 % als tegemoetkoming in de algemene kosten. De berekening gebeurt op basis van de bedragen inclusief de btw, als de aanvrager kan aantonen dat hij die niet kan recupereren als btw-plichtige.

Zoals hierboven onder 3.6 vermeld, wordt de subsidie enkel toegekend als het zo berekende subsidiebedrag meer bedraagt dan 15.000 euro. Die minimumdrempel geldt niet voor werken om veiligheidsredenen, bliksemafleiding, elektriciteitswerken, de vernieuwing van centrale verwarming of een studie.

Op basis van dit aanvraagdossier wordt dan de principiële belofte van subsidie verleend.

De initiatiefnemer mag de gunningsprocedure pas opstarten nssdat de principiële belofte van subsidie verleend is.

5.3. Bijzondere regeling voor aankopen

Voor de subsidies voor aankopen geldt een bijzondere regeling. Daar wordt slechts met één belofte van subsidie gewerkt, op basis van het aanvraagdossier. Van een gunningsdossier en een tweede belofte van subsidie is in dat geval geen sprake.

6. Het gunningsdossier

6.1. Het versturen van het gunningsdossier

De aanvrager van de subsidie verstuurt binnen een termijn van twaalf maanden na de ontvangst van de principiële belofte van subsidie het gunningsdossier. Hij doet dat tegelijkertijd per post en per e-mail (zie hoger bij 4).

Als die termijn van twaalf maanden een probleem stelt, kan de aanvrager verzoeken om een uitzondering te krijgen. Het Agentschap voor Binnenlands Bestuur beslist op basis van dat gemotiveerde verzoek om die afwijking al dan niet toe te staan.

6.2. De samenstelling van het gunningsdossier

Het gunningsdossier bevat minstens:
1° de bekendmaking van de gunningsprocedure;
2° de geactualiseerde raming;
3° het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;
4° het aanbestedingsverslag;
5° het bestek dat de grondslag vormt voor de aanbesteding;
6° het model van het inschrijvingsformulier;
7° de goedkeuring van de laagste regelmatige inschrijving door het initiatiefnemende bestuur;
8° een afschrift van de goedgekeurde inschrijving;
9° de originele inschrijvingen;
10° de plannen.

6.3. De vaste belofte van subsidie

Op basis van het gunningsdossier wordt een herberekening gemaakt van het subsidiebedrag. Zoals hierboven onder 3.6 vermeld, wordt de subsidie enkel toegekend als het zo berekende subsidiebedrag meer bedraagt dan 12.000 euro. Die minimumdrempel geldt niet voor werken om veiligheidsredenen, bliksemafleiding, elektriciteitswerken, de vernieuwing van centrale verwarming of een studie.

Op basis van dit gunningsdossier wordt dan de vaste belofte van subsidie verleend. Daarbij gebeurt ook een controle op de toepassing van de wetgeving op de overheidsopdrachten. Worden daarbij ernstige inbreuken vastgesteld, dan wordt geen vaste belofte van subsidie toegekend.

De aanvrager mag de studie of de werkenopdracht pas sluiten en aanvatten nadat de vaste belofte van subsidie werd verleend.

7. Aanvragen tot uitbetaling

7.1. Wijze van uitbetaling

De subsidie wordt uitbetaald in drie schijven:
1. een eerste voorschot van 25 % bij de aanvang van de subsidie of het werk,
2. een tweede voorschot van 50 % wanneer de werken over de helft zijn;
3. het saldo bij de voorlopige oplevering van de studie of werk.

De aanvrager moet de uitbetaling van elke schijf aanvragen. Dat gebeurt tegelijkertijd per post en per e-mail bij het team gesubsidieerde infrastructuur van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur te Brussel (zie hoger bij 4).

7.2. Aanvraag tot uitbetaling van het eerste voorschot

Het dossier voor de aanvraag tot uitbetaling van het eerste voorschot bevat minstens:
1. een afschrift van de toewijzing van de studie of het werk;
2. het bevel tot aanvang;
3. het bewijs van borgstelling, als borgstelling van toepassing is;
4. de data van de regelmatige overlegvergaderingen bij een studie of de werfvergaderingen bij een werk.

7.3. Aanvraag tot uitbetaling van het tweede voorschot

Het dossier voor de aanvraag tot uitbetaling van het tweede voorschot bevat minstens:
1. een afschrift van de aanvaarde vorderingsstaten en facturen waaruit blijkt dat het gesubsidieerde gedeelte van de werken is uitgevoerd voor een bedrag (exclusief prijsherzieningen) dat 50 % overschrijdt van het subsidieerbaar gedeelte van de goedgekeurde inschrijving van de aannemer;
2. een overzicht van de uitvoeringstermijn tot op dat ogenblik.

7.4. Aanvraag tot uitbetaling van het saldo

Het dossier voor de aanvraag tot uitbetaling van het saldo bevat minstens:
1. een afschrift van het proces-verbaal van voorlopige oplevering;
2. alle vorderingsstaten en facturen;
3. de eindafrekening;
4. een overzicht van de uitvoeringstermijn;
5. de berekening van eventuele boetes en refacties;
6. de goedkeuring van de eindafrekening door het initiatiefnemende bestuur en de aanvraag tot uitbetaling van het saldo van de subsidie.

7.5. Afwijkende regeling voor aankopen

De subsidie voor een aankoop wordt in één keer uitbetaald, nadat de aankoop is voltrokken. Het dossier bevat dan minstens de aankoopakte met het bewijs van registratie.

De eindafrekening

Het Agentschap voor Binnenlands bestuur maakt bij de aanvraag tot uitbetaling van het saldo (of voor aankopen bij de aanvraag tot uitbetaling) de definitieve berekening van het subsidiebedrag. Die gebeurt op basis van de eindafrekening, waarbij werken in min en werken in meer mee in rekening worden gebracht, evenals de prijsverhogingen die het gevolg zijn van de stijging van de kosten van lonen en materialen. Het definitieve subsidiebedrag kan echter nooit meer bedragen dan het bedrag dat is vastgesteld in de vaste belofte van subsidie. Als de berekening in een hoger bedrag resulteert, wordt het subsidiebedrag dus beperkt tot het bedrag van de vaste belofte van subsidie.

Ik stuur alle besturen rechtstreeks een afschrift van deze omzendbrief. Deze omzendbrief kan ook worden geraadpleegd op het volgende internetadres:
http://binnenland.vlaanderen.be.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 19/10/2024