Besluit van de Vlaamse Regering houdende uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006 (citeeropschrift: "de VLAREME van 28 oktober 2016")

Datum 28/10/2016

Inhoudstafel

  1. HOOFDSTUK 1 Definities en algemene bepalingen
    1. Afdeling 1 Definities
    2. Afdeling 2 Citeeropschrift
    3. Afdeling 3 Algemene bepalingen
  2. HOOFDSTUK 2 [Aangiftes en registers (verv. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]
    1. [Afdeling 1 De aangiftes (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]
      1. [Onderafdeling 1 Algemene bepalingen over de aangiftes (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]
      2. [Onderafdeling 2 De aangifteverplichtingen van landbouwers (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]
      3. [Onderafdeling 3 De aangifteverplichtingen van de uitbaters van een mestverzamelpunt, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 20(ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]06
      4. [Onderafdeling 4 De aangifteverplichtingen van de uitbaters van een bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]december 2006
      5. [Onderafdeling 5 De aangifteverplichtingen van producenten of verdelers van andere meststoffen als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006(ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]
      6. [Onderafdeling 6 De aangifteverplichtingen van producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 20(ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]06
      7. [Onderafdeling 7 De aangifteverplichtingen van producenten, invoerders of verkopers van diervoeders als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 6°, van het Mestdecreet van 22 decem(ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]ber 2006
      8. [Onderafdeling 8 De aangifteverplichtingen van erkende mestvoerders als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 8°, van het Mestdecreet van 22 decemb(ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]er 2006
    2. [Afdeling 2 De registers (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]
      1. [Onderafdeling 1 Algemene bepalingen over de registers (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]
      2. [Onderafdeling 2 Het dierregister (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]
      3. [Onderafdeling 3 Het register voor producenten, verdelers, importeurs en exporteurs van kunstmest en voor uitbaters van een mestverzamelpunt, een bewerkings- of verwerkingseenheid (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]
      4. [Onderafdeling 4. Het kunstmestregister voor landbouwers (ing. BVR 19 maart 2021, art. 3, I: 15 april 2021)]
  3. HOOFDSTUK 3 Gebiedsspecifieke karakteristieken
    1. [Afdeling 1. De indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, de afbakening van de fosfaatverzadigde gebieden en de bepaling van de gemeentelijke productiedruk (verv. BVR 27 november 2020, art. 1, I: 1 januari 2021)]
    2. [Afdeling 2 Landbouwgronden die gelegen zijn in gebieden die aangewezen zijn op gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en ressorteren onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur", ter uitvoering van artikel 41bis van het Mestdecreet van 22 december 2006 (ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)]
    3. [Afdeling 3 Mogelijkheden voor individuele percelen landbouwgrond om de kwalificatie als zandgrond of als niet-zware kleigrond te wijzig(ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)]en
      1. [Onderafdeling 1 Algemene bepalingen voor het wijzigen voor een individueel perceel van de kwalificatie zandgrond of niet-zware kleigron(ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)]d
      2. [Onderafdeling 2 Het tijdstip waarop voor een individueel perceel de wijziging van de kwalificatie als zandgrond ingaat (ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)]
      3. [Onderafdeling 3 Nadere bepalingen voor het aantonen dat een perceel als een zware kleigrond beschouwd wordt (ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)]
    4. [Afdeling 4 Mogelijkheden voor individuele percelen landbouwgrond om de kwalificatie als fosfaatverzadigd perceel te wijzigen (ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)]
    5. [Afdeling 5. Lijst van equivalente maatregelen (ing. BVR 8 januari 2021, art. 2, I: 29 januari 2021)]
  4. HOOFDSTUK 4 Bemesting
    1. Afdeling 1 Het bemestingsplan en het bemestingsadvies
      1. Onderafdeling 1 Het bemestingsplan
    2. [Afdeling 2 De indeling van percelen in een klasse op basis van een bodemanalyse, vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006 (ing. BVR 22 december 2017, art. 12, I: 1 januari 2018)]
    3. [Afdeling 3 Uitzonderlijke weersomstandigheden waardoor de periode voor het opbrengen van meststoffen of voor het inzaaien van een vanggewas of een specifieke teelt als vermeld in artikel 8, § 9, en artikel 14, § 9, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt verlengd (ing. BVR 22 december 2017, art. 14, I: 1 januari 2018)]
    4. [Afdeling 4 Afwijking op de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 voor de educatieve demonstraties of de wetenschappelijke proefnemingen (ing. BVR 22 december 2017, art. 14, I: 1 januari 2018)]
    5. [Afdeling 5. De invulling van de bemestingsnormen (ing. BVR 19 maart 2021, art. 4, I: 15 april 2021)]
  5. [HOOFDSTUK 5 Derogatie (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
    1. [Afdeling 1 De aanvraag van derogatie (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
    2. [Afdeling 2 Voorwaarden voor de percelen (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
      1. [Onderafdeling 1 Bemesting (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
      2. [Onderafdeling 2 Grondbewerking en bemestingspraktijk (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
    3. [Afdeling 3 De bewerking van meststoffen (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
    4. [Afdeling 4 Voorwaarden voor de landbouwer (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
      1. [Onderafdeling 1 Bemestingsplan (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
      2. [Onderafdeling 2 Overzicht van het meststoffengebruik (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
      3. [Onderafdeling 3 Bodemanalyse (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
    5. [Afdeling 5 Sancties (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
    6. [Afdeling 6 Bezwaarprocedures (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)]
  6. [HOOFDSTUK 6 Dieren (verv. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
    1. [Afdeling 1 De bepaling van de stikstofverliezen (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
    2. [Afdeling 2 De berekening van de gemiddelde veebezetting (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
      1. [Onderafdeling 1 De totale gemiddelde veebezetting van een exploitatie (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
      2. [Onderafdeling 2 De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1° (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
      3. [Onderafdeling 3 De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een veranderingsregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 3°(ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
      4. [Onderafdeling 4 De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°(ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
      5. [Onderafdeling 5 De gemiddelde veebezetting voor runderen (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
    3. [Afdeling 3 Het nutriëntenbalansstelsel (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
      1. [Onderafdeling 1 Algemene bepalingen (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
      2. [Onderafdeling 2 ... (opgeh. BVR 21 mei 2021, art. 20, I: 10 juli 2021)]
      3. [Onderafdeling 3 Het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2° (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
      4. [Onderafdeling 4 Het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3° (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)]
  7. [HOOFDSTUK 7 Nutriëntenemissierechten (verv. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
    1. [Afdeling 1 De toekenning van TNER-D (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
    2. [Afdeling 2 De herkwalificatie (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
    3. [Afdeling 3 De aanwending van nutriëntenemissierechten (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
    4. [Afdeling 4 Bepalingen aangaande de overname van nutriëntenemissierechten (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
      1. [Onderafdeling 1 Beperkingen bij de overname van nutriëntenemissierechten (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
      2. [Onderafdeling 2 De overname van nutriëntenemissierechten (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
      3. [Onderafdeling 3 Reducties naar aanleiding van de overname van nutriëntenemissierechten (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
      4. [Onderafdeling 4 Overname van nutriëntenemissierechten zonder annulering met 25 % (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
    5. [Afdeling 5 Bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
      1. [Onderafdeling 1 Algemene bepalingen (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
      2. [Onderafdeling 2 (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)][... (opgeh. BVR 1 april 2022, art. 1, I: 28 april 2022)]
      3. [Onderafdeling 3 De verplichtingen die voortvloeien uit een aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
      4. [Onderafdeling 4 Vrijwillige annulering (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
      5. [Onderafdeling 5 Gevolgen van nutriëntenemissierechten-MVW op vergunningen en voor bedrijfsovernames (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
      6. [Onderafdeling 6 Bezwaarafhandeling (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
    6. [Afdeling 6 De tijdelijke stopzetting (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)]
  8. HOOFDSTUK 8 Mestverwerking
    1. Afdeling 1 Het uitreiken van mestverwerkingscertificaten
      1. Onderafdeling 1 De verschillende types van verwerking die recht geven op mestverwerkingscertificaten
      2. Onderafdeling 2 De wegingen van mest vereist om mestverwerkingscertificaten te verkrijgen
      3. Onderafdeling 3 De analyses van mest vereist om mestverwerkingscertificaten te verkrijgen
      4. Onderafdeling 4 De bepaling van het plafond van mestverwerkingscertificaten
      5. Onderafdeling 5 De vermelding of de mestverwerkingscertificaten betrekking hebben op pluimveemest
      6. Onderafdeling 6 Het tijdstip van uitreiking van de mestverwerkingscertificaten
      7. Onderafdeling 7 De procedure van uitreiking en bezwaar van mestverwerkingscertificaten
      8. Onderafdeling 8 De annulering van de mestverwerkingscertificaten
    2. Afdeling 2 De verhandeling en de gebruiksmogelijkheden van de mestverwerkingscertificaten
      1. Onderafdeling 1 De verschillende types van overdrachten en het overdrachtsformulier
      2. Onderafdeling 2 De procedure van overdracht
      3. Onderafdeling 3 De termijnen om overdrachtsformulieren aan de Mestbank te bezorgen
      4. Onderafdeling 4 De gebruiksmogelijkheden voor mestverwerkingscertificaten
      5. Onderafdeling 5 Het toewijzen van mestverwerkingscertificaten aan een bepaalde gebruiksmogelijkheid
    3. Afdeling 3 De mestverwerkingsplicht
      1. Onderafdeling 1 De berekening van de mestverwerkingsplicht
      2. Onderafdeling 2 Het voldoen aan de mestverwerkingsplicht door mestverwerkingscertificaten te verkrijgen
  9. HOOFDSTUK 9 Vervoer
    1. Afdeling 1 Het transportoverzicht
    2. Afdeling 2 Het inscharingscontract
    3. Afdeling 3 Het overdrachtsdocument
    4. Afdeling 4 De erkenning van mestvoerders
      1. Onderafdeling 1 Erkenningsvoorwaarden voor erkende mestvoerders
      2. Onderafdeling 1 Voorwaarden aangaande de transportmiddelen die door erkende mestvoerders gebruikt worden
      3. Onderafdeling 3 De erkenningsaanvraag
      4. Onderafdeling 4 De behandeling van een erkenningsaanvraag
      5. Onderafdeling 5 Gebruikseisen aan een erkenning als mestvoerder
      6. Onderafdeling 6 Sancties tegen erkende mestvoerders waaronder het intrekken of schorsen van de erkenning
    5. Afdeling 5 De verschillende types van transporten
      1. Onderafdeling 1 Transporten met een mestafzetdocument
      2. Onderafdeling 2 De bepaling van de samenstelling van de meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N
      3. Onderafdeling 3 De burenregeling
      4. Onderafdeling 4 Het register voor bepaalde transporten
      5. Onderafdeling 5 Transporten voor grensboeren
      6. Onderafdeling 6 Transporten in uitvoering van verordening nr. 1013/2006
      7. Onderafdeling 7 Invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen die niet valt onder het toepassingsgebied van onderafdeling 5 of onderafdeling 6
      8. Onderafdeling 8 Transportverboden opgelegd door de Mestbank
      9. Onderafdeling 9 De erkende verzenders
      10. [Onderafdeling 10 Transporten voor gewestgrensboeren (ing. BVR 22 december 2017, art. 24, I: 1 januari 2017)]
  10. [HOOFDSTUK 10 Monstername en analyses (verv. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)]
    1. [Afdeling 1 Algemene bepalingen (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)]
    2. [Afdeling 2 Meststoffen (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)]
      1. [Onderafdeling 1 De keuze van het systeem voor het bepalen van de mestsamenstelling (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)]
      2. [Onderafdeling 2 Het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)]
      3. [Onderafdeling 3 Het bepalen van de mestsamenstelling op basis van een of meer analyses (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)]
      4. [Onderafdeling 4 Het systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers gebaseerd worden op een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling van de soort dierlijke mest (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)]
      5. [Onderafdeling 5 De berekende mestsamenstelling (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)]
      6. [Onderafdeling 6 De controle en de opvolging van de verschillende systemen voor de bepaling van de mestsamenstelling (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)]
      7. [Onderafdeling 7 Bezwaarbehandeling (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)]
  11. HOOFDSTUK 11 Voorschriften voor exploitaties
  12. [HOOFDSTUK 12 Organisatie (verv. BVR 22 december 2017, art. 26, I: 1 januari 2018)]
    1. [Afdeling 1 De Verificatiecommissie, vermeld in artikel 41bis, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 (ing. decr. 22 december 2017, art. 26, I: 1 januari 2018)]
    2. [Afdeling 2 De ambtenaren die belast zijn met de inning en de invordering (ing. BVR 22 december 2017, art. 26, I: 1 januari 2018)]
    3. [Afdeling 3. De BEM (ing. BVR 8 januari 2021, art. 3, I: 29 januari 2021)]
  13. HOOFDSTUK 13 Slotbepalingen
    1. Afdeling 1 Overgangsbepalingen
    2. Afdeling 2 Opheffingsbepalingen
    3. Afdeling 3 Bepalingen over de inwerkingtreding en de uitvoering
  14. BIJLAGE

Inhoud

(... - ...)

De Vlaamse Regering,

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het decreet van 5 april 1995, houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 16.3.10 en 16.3.17, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007;

Gelet op het Mestdecreet van 22 december 2006, artikel 4, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 23 december 2010, 6 mei 2011, 28 februari 2014 en 12 juni 2015, artikel 13, § 4, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015, artikel 14, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, artikel 23, § 7, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015, artikel 24, § 5, gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, artikel 29, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, artikel 30, § 8, ingevoegd bij het decreet van 12 december 2008, artikel 34, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 1 maart 2013, 28 februari 2014, 12 juni 2015 en 18 december 2015, artikel 35, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 23 december 2010 en 12 juni 2015, artikel 41bis, § 3, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2008 en gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 18 december 2015, artikel 47, gewijzigd bij de decreten van 6 mei 2011 en 12 juni 2015, artikel 48, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 19 december 2008, 23 december 2010, 6 mei 2011 en 12 juni 2015, artikel 49, vervangen bij het decreet van 6 mei 2011 en gewijzigd bij de decreten van 1 maart 2013, 28 februari 2014 en 12 juni 2015, artikel 50, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008, 23 december 2010, 1 maart 2013 en 12 juni 2015, artikel 51, artikel 52, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010, artikel 54, gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 12 juni 2015, artikel 55, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010, artikel 56, gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, artikel 57 en 58, artikel 59, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015, en artikel 60, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008 en 23 december 2010;

Gelet op het uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1499 van de Commissie van 3 september 2015 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 houdende nadere bepalingen aangaande de inventarisatie van gegevens in het kader van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende de mestverwerking;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2010 betreffende de inventarisatie, de kennisgeving, de aanvraag tot correctie en de oprichting en de werking van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 41bis van het mestdecreet van 22 december 2006, en betreffende wijziging van artikelen 13 en 33 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008 betreffende het sluiten van beheersovereenkomsten en het toekennen van vergoedingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2013 tot bepaling van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitwerking van de uitzonderingen voor educatieve demonstraties en wetenschappelijke proefnemingen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015 betreffende de voorwaarden tot het verkrijgen van een derogatie aan de bemestingsnormen als vermeld in artikel 13 van het Mestdecreet van 22 december 2006;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 29 juni 2016;

Gelet op advies 59.795/1 van de Raad van State, gegeven op 3 oktober 2016;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;

Na beraadslaging,

Besluit :
 

HOOFDSTUK 1 Definities en algemene bepalingen (... - ...)

Afdeling 1 Definities (... - ...)

Artikel 1.1.1. (01/01/2017- ...)

Voor de toepassing van dit besluit gelden de in deze afdeling opgenomen definities. Deze zijn thematisch gerangschikt.
 

Artikel 1.1.2. (10/07/2021- ...)

De in dit artikel vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "algemene definities". Het betreffen de volgende definities :
1° BEM: de beoordelingscommissie equivalente maatregelen, vermeld in artikel 14, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
1°/1 een beveiligde zending : een van de hiernavolgende betekeningswijzen :
a) een aangetekend schrijven;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
d) de plaatsing van een bericht op het Mestbankloket;
2° het compendium : het methodenboek, vermeld in artikel 61, § 8, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° /1 Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem, afgekort GBCS: het GBCS, vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
2° /2 INBO: het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2015 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek;
3° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu;
3° /1 strafrechtelijke veroordeling: een strafrechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is getreden of die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard;
4° de Vlaamse Landmaatschappij : de VLM : de bij het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, opgerichte Vlaamse Landmaatschappij;
5° werkdag: een dag in de week die niet valt op een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of in de periode tussen 25 december en 1 januari.
 

Artikel 1.1.3. (10/07/2021- ...)

De in dit artikel vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "derogatie". Het betreffen de volgende definities :
1° blijvend grasland : blijvend grasland als vermeld in artikel 4, lid 1, h), van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;
2° derogatiebedrijf : een bedrijf dat conform artikel 5.1.1 een derogatie heeft aangevraagd;
3° derogatie-effluent: een effluent dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.3.2;
4° derogatiegewas : een gewas dat of een gewascombinatie die behoort tot een van de volgende types :
a) grasland;
b) derogatiemaïs;
c) wintertarwe met vanggewas of triticale met vanggewas;
d) suikerbieten;
e) voederbieten;
5° derogatiemaïs : hetzij een hoofdteelt maïs, voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge, hetzij een hoofdteelt maïs met gras als onderzaai;
6° derogatiemest : de dierlijke mest die tot een van de volgende types behoort :
a) dierlijke mest die afkomstig is van runderen, op voorwaarde dat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 5.2.1.2, § 4, en met uitzondering van dierlijke mest die afkomstig is van mestkalveren;
b) dierlijke mest die afkomstig is van paarden, op voorwaarde dat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 5.2.1.2, § 4;
c) dierlijke mest die afkomstig is van geiten of schapen, op voorwaarde dat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 5.2.1.2, § 4;
d) dunne fractie;
e) derogatie-effluent;
7° derogatieperceel : een perceel waarvoor derogatie is aangevraagd, conform artikel 5.1.1;
8° dikke fractie : het niet-vloeibare gedeelte van de dierlijke mest, na fysisch-mechanische scheiding;
9° dunne fractie : het vloeibare gedeelte van de dierlijke mest, na fysisch-mechanische scheiding, dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.3.1.1;
10° een toevoeging of wijziging : een toevoeging of wijziging als vermeld in artikel 18, § 1, eerste lid, van het ministerieel besluit van 23 juni 2015.
11° grasland : een perceel waarop als hoofdteelt grassen of andere kruidachtige voedergewassen als vermeld in artikel 4, lid 1, i), van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad, worden geteeld, met inbegrip van percelen waarop als hoofdteelt een mengsel van gras en klaver geteeld wordt, waarbij er minder dan 50% klaver in het zaaigoed aanwezig was;
12° ministerieel besluit van 23 juni 2015 : het ministerieel besluit van 23 juni 2015 houdende vaststelling van de verzamelaanvraag en de nadere regels voor de gemeenschappelijke identificatie van percelen, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
13° perceelsgroep : twee of meer percelen waarop hetzelfde gewas of dezelfde gewascombinatie wordt geteeld en die qua bodemtype en bemestingspraktijk homogeen zijn. Percelen waarop een verschillende periode voor het op of in de bodem brengen van meststoffen als vermeld in artikel 8 van het Mestdecreet van 22 december 2006, of verschillende maximale bemestingsnormen,  conform artikel 13, 14, 16, 17, 18, 41bis, 41ter en 42 van het voormelde decreet, van toepassing zijn, worden in ieder geval niet beschouwd als een perceelsgroep met een homogene bemestingspraktijk. Twee of meer percelen grasland kunnen alleen tot dezelfde perceelsgroep behoren als ze aan minstens een van de volgende voorwaarden voldoen :
a) ze worden allemaal alleen gemaaid;
b) ze worden allemaal begraasd, waarbij al dan niet een of meer sneden gemaaid worden.
 

Artikel 1.1.4. (01/01/2017- ...)

De in dit artikel vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "mestverwerking". Het betreffen de volgende definities :
1° een bij het bedrijf betrokken exploitatie : een exploitatie die deel uitmaakt van het bedrijf in kwestie;
2° de totale netto stikstofproductie van het bedrijf : de som van de netto stikstofproductie van alle exploitaties die bij het bedrijf betrokken zijn;
3° de mestverwerkingsplicht : de mestverwerkingsplicht, vermeld in artikel 29, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
4° Vlaamse dierlijke mest : dierlijke mest die geproduceerd is op een exploitatie in het Vlaamse Gewest.
 

Artikel 1.1.5. (08/03/2020- ...)

De definities, vermeld in dit artikel, zijn gerelateerd aan het thema "vervoer". Het betreffen de volgende definities:
1° AGR-GPS: het Automatische Gegevens Registratie-Global Positioning System;
1° /1 AGR-GPS-app: een app die op een toestel geïnstalleerd kan worden en die op een automatische en voorgeprogrammeerde wijze de gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt naar een GPS-dienstverlener;
2° AGR-GPS-apparaat: het apparaat dat vast aanwezig is op het transportmiddel en dat op een automatische en voorgeprogrammeerde wijze de gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt naar een GPS-dienstverlener;
3° AGR-GPS-apparatuur: het geheel van apparaten, sensoren en instrumenten aanwezig op de transportmiddelen dat gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt;
4° AGR-GPS-systeem: het systeem dat gebruikt worden om de nodige gegevens van mesttransporten vanaf het transportmiddel via de GPS-dienstverlener ter beschikking te stellen van de Mestbank, en dat:
a) onder meer bestaat uit AGR-GPS-apparatuur, software, processen en protocollen voor de systemen die de erkende mestvoerders gebruiken;
b) onder meer bestaat uit een toestel dat met een AGR-GPS-app is uitgerust, software, processen en protocollen voor de systemen die andere personen dan de erkende mestvoerders gebruiken;
5° burenregeling: een schriftelijke overeenkomst als vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
6° erkende mestvoerder: een door de Mestbank erkende mestvoerder als vermeld in artikel 48, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
7° erkend verzender: een door de Mestbank erkende aanbieder van meststoffen als vermeld in artikel 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
8° gewestgrensoverschrijdend bedrijf: de exploitatie waar dieren als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden gehouden en die landbouwactiviteiten uitoefent op het grondgebied van het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest, waarbij de afstand in vogelvlucht:
a) van de exploitatie en van de percelen waarop mest wordt uitgereden, tot de gewestgrens minder dan 25 kilometer bedraagt;
b) tussen de exploitatie enerzijds en de percelen anderzijds niet groter mag zijn dan 40 kilometer;
9° gewest van bestemming: het gewest waarbinnen het geografische grondgebied ligt waarop de dierlijke mest van het gewestgrensoverschrijdende bedrijf wordt gespreid;
10° gewest van oorsprong: het gewest waarbinnen het geografische grondgebied ligt waar de dierlijke productie van het gewestgrensoverschrijdende bedrijf zich bevindt;
11° GPS-dienstverlener: de aanbieder van een van de volgende diensten:
a) onafhankelijk van de erkende mestvoerder en de Mestbank, via een onlineverbinding gegevens van de AGR-GPS-apparatuur ontvangen en doorsturen naar de Mestbank;
b) via een onlineverbinding gegevens van de AGR-GPS-app ontvangen en doorsturen naar de Mestbank. De GPS-dienstverlener is onafhankelijk van de Mestbank en van de aanbieder of afnemer die de AGR-GPS-app gebruikt bij de burenregeling die hij uitvoert;
12° transportdocument: een document als vermeld in artikel 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
13° vracht: één rit van aanbieder naar afnemer met een volledige vervoerscombinatie.

Artikel 1.1.6. (01/01/2018- ...)

De definities, vermeld in dit artikel, zijn gerelateerd aan het thema "stallen". Het betreffen de volgende definities:
1° P-lijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor pluimvee, vermeld in hoofdstuk 4 van bijlage I bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
2° S-lijst: de lijst van technieken die de uitgaande stallucht zuiveren, vermeld in hoofdstuk 5 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit;
3° stallenlijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor pluimvee of varkens, vermeld in hoofdstuk 3 of 4 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit;
4° V-lijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor varkens, vermeld in hoofdstuk 3 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit.

Artikel 1.1.7. (01/01/2018- ...)

De definitie, vermeld in het tweede lid, is gerelateerd aan het thema "bemesting".

Onder perceelnummer wordt verstaan: het unieke referentienummer van het perceel, vermeld op een verzamelaanvraag, en het kalenderjaar waarop die verzamelaanvraag betrekking heeft.

Artikel 1.1.8. (01/01/2018- ...)

De definities, vermeld in dit artikel, zijn gerelateerd aan het thema "bemonstering en analyses". Het betreffen de volgende definities:
1° BAM: het door de minister, ter uitvoering van artikel 4, § 1, 20°, van het VLAREL van 19 november 2010, goedgekeurde compendium bemonsterings- en analysemethodes in het kader van het Mestdecreet, vermeld in artikel 45, § 1, 4°, van het voormelde besluit;
2° BOC: het door de minister, ter uitvoering van artikel 4, § 1, 20°, van het VLAREL van 19 november 2010, goedgekeurde compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming, vermeld in artikel 45, § 1, 3°, van het voormelde besluit.

Artikel 1.1.9. (10/07/2021- ...)

...

Afdeling 2 Citeeropschrift (... - ...)

Artikel 1.2. (01/01/2017- ...)

Dit besluit wordt aangehaald als : de VLAREME van 28 oktober 2016.

Afdeling 3 Algemene bepalingen (... - ...)

Artikel 1.3.1. (01/01/2017- ...)

Alle documenten die opgemaakt worden in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006 en alle bewijsstukken, worden door de betrokkene vijf kalenderjaren bewaard en ter inzage gehouden, vanaf 1 januari die volgt op de datum waarop het document of bewijsstuk is opgemaakt.
 

Artikel 1.3.2. (01/01/2017- ...)

De Mestbank kan modelformulieren opstellen voor alle administratieve verplichtingen die voortvloeien uit het Mestdecreet van 22 december 2006 en uit dit besluit.
 

Artikel 1.3.3. (01/01/2017- ...)

De minister kan, in afwijking van de bepalingen van dit besluit, voor bepaalde administratieve verplichtingen in het kader van dit besluit of voor bepaalde communicatie tussen de Mestbank en de betrokken burgers, die gebeurt ter uitvoering van dit besluit, bepalen dat deze verplichtingen of deze communicatie mag of moet gebeuren via e-mail, een internetloket of een andere vorm van gegevensuitwisseling, en kan daarvoor de nadere regels bepalen.
 

HOOFDSTUK 2 [Aangiftes en registers (verv. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 2. (01/01/2018- ...)

...

[Afdeling 1 De aangiftes (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 Algemene bepalingen over de aangiftes (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 2.1.1.1. (10/07/2021- ...)

De aangifteplichtigen, vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doen uiterlijk op 15 maart aangifte bij de Mestbank via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.

De minister kan bepalen dat een of meer aangiftegegevens als vermeld in artikel 23, § 5, van het voormelde decreet, of in deze afdeling, door de Mestbank, op een andere wijze dan vermeld in deze afdeling, verkregen zullen worden.

De minister kan nadere regels vastleggen voor de werking van het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.

Artikel 2.1.1.2. (01/01/2018- ...)

Iedereen die een uitbating of delen van een uitbating opstart of overneemt, of die zijn uitbating dermate uitbreidt dat hij aangifteplichtig wordt conform artikel 23 van het voormelde decreet, brengt de Mestbank daarvan op de hoogte voor de opstart, de overname of de uitbreiding.

De aangifteplichtige levert op vraag van de Mestbank alle identificatiegegevens die de Mestbank nodig heeft.

Artikel 2.1.1.3. (01/01/2018- ...)

Voor aangiftegegevens waarvoor een specificatie gevraagd wordt naar de soort, de vorm, het type of een andere eigenschap van het aangiftegegeven, maakt de Mestbank, per aangiftegegeven, lijsten op van de verschillende soorten, vormen, types of andere eigenschappen van dat aangiftegegevens en stelt die ter beschikking van de aangifteplichtigen. Als de aangifteplichtige bij het invullen van de aangifte de soort, de vorm, het type of een andere eigenschap van een aangiftegegeven moet specificeren, gebruikt de aangifteplichtige de voormelde lijsten.

Artikel 2.1.1.4. (01/01/2018- ...)

Tenzij het expliciet anders bepaald is, hebben de aangiftegegevens, vermeld in dit hoofdstuk, betrekking op het afgelopen kalenderjaar.

[Onderafdeling 2 De aangifteverplichtingen van landbouwers (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 2.1.2.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1° of 7°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per exploitatie, naast de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, van het voormelde decreet, minstens aangifte bij de Mestbank van de gegevens, vermeld in deze onderafdeling.

Elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1° of 7°, van het voormelde decreet, moet op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.

§ 2. Elke aangifte vermeldt de identificatiegegevens, opgenomen in het GBCS, van:
1° de exploitatie waarop de aangifte betrekking heeft. Daaronder wordt minstens verstaan het exploitatienummer en het adres;
2° de exploitant van de exploitatie, vermeld in punt 1°. Daaronder wordt minstens verstaan de naam, het adres, het exploitantnummer en het ondernemingsnummer van de exploitant van de betrokken exploitatie;
3° de landbouwer waartoe de exploitant, vermeld in punt 2°, behoort. Daaronder wordt minstens verstaan de naam, het adres en het landbouwernummer.

§ 3. Iedereen die in de loop van een kalenderjaar, door het opstarten of overnemen van een exploitatie of delen van een exploitatie of door het uitbreiden van zijn exploitatie, een aangifteplichtige landbouwer als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt, laat zich als landbouwer identificeren in het GBCS of past zijn bestaande identificatie in het GBCS aan.

Na de identificatie in het GBCS ontvangen de betrokken landbouwers een verzamelaanvraag waarop ze voor het betreffende kalenderjaar aangifte doen van de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 6° en 7°, van het voormelde decreet. De betrokken landbouwer dient die ingevulde en ondertekende verzamelaanvraag in conform de bepalingen van het ministerieel besluit van 23 juni 2015 houdende vaststelling van de verzamelaanvraag en de nadere regels voor de gemeenschappelijke identificatie van percelen, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid.

Artikel 2.1.2.2. (01/01/2018- ...)

§ 1. Als op de exploitatie waarop de aangifte betrekking heeft, dieren als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, werden gehouden, worden de volgende gegevens aangegeven:
1° voor alle dieren, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet, die op de betrokken exploitatie werden gehouden: het staltype of de staltypes waarin de dieren op de betrokken exploitatie worden gehouden. In voorkomend geval, het staltype, vermeld in de stallenlijst. Per staltype wordt het gemiddelde aantal dieren vermeld, gespecificeerd naar diercategorie, dat in het betrokken staltype werd gehouden;
2° als de dieren die door de landbouwer gehouden werden een bepaalde tijd van het kalenderjaar graasden: het percentage van de tijd dat de dieren aan begrazing deden, gespecificeerd naar diercategorie;
3° als op de betrokken exploitatie, melkvee als vermeld in artikel 27, § 1, 1°, a), van het voormelde decreet, werd gehouden: de hoeveelheid melk, uitgedrukt in liter, die door de betrokken dieren werd geproduceerd;
4° als de landbouwer op een exploitatie gekozen heeft voor het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken, vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3° : de gegevens vermeld in artikel 6.3.4.2 van dit besluit;
5° in voorkomend geval, de vermelding van het soort luchtwassysteem, vermeld op de S-lijst, dat op de exploitatie gebruikt wordt;
6° in voorkomend geval, de gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van de op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid spuiwater, uitgedrukt in kg N;
7° als het op de exploitatie geproduceerde spuiwater een nabehandeling ondergaat op de exploitatie waardoor de stikstof in het spuiwater omgezet wordt in N2: de gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van het aantal liter spuiwater dat nabehandeld is en van het resultaat van die nabehandeling;
8° in voorkomend geval, de op de eigen exploitatie geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, en gespecificeerd naar mestsoort, die op de eigen exploitatie verwerkt werd.

§ 2. Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van de op de betrokken exploitatie geproduceerde hoeveelheid spuiwater, uitgedrukt in kg N, vermeld in paragraaf 1, 6°, wordt het verschil tussen de stand van de spuiwatermeter op 1 januari van dat bepaalde kalenderjaar en 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar, in voorkomend geval omgerekend naar liter, vermenigvuldigd met de gemiddelde concentratie aan stikstof in het spuiwater, zoals blijkt uit de analyses, uitgevoerd overeenkomstig de S-lijst, van dat kalenderjaar.

Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van het resultaat van de nabehandeling, vermeld in paragraaf 1, 7°, wordt de hoeveelheid vloeistof die de landbouwer overhield na de nabehandeling, uitgedrukt in liter, vermenigvuldigd met de overeenkomstige concentratie aan stikstof. Voor het bepalen van de overeenkomstige concentratie aan stikstof, gebruikt de landbouwer het gemiddelde van minstens twee door een erkend laboratorium, in het betreffende kalenderjaar, conform het compendium uitgevoerde analyses.

Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van de op de eigen exploitatie geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest die op de eigen exploitatie verwerkt werd, vermeld in paragraaf 1, 8°, maakt de landbouwer een balans op die gestaafd is door analyses, uitgevoerd door een erkend laboratorium, in het betreffende kalenderjaar, conform het compendium. De minister kan nadere regels bepalen voor de balans en de analyses die nodig zijn voor de staving van die balans.

Artikel 2.1.2.3. (01/01/2018- ...)

§ 1. In afwijking van artikel 2.1.1.1, eerste lid, van dit besluit, worden de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 6° en 7°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, via de verzamelaanvraag aangegeven.

In afwijking van het eerste lid doet een exploitant die gewassen teelt op groeimedium:
1° via de verzamelaanvraag aangifte van de oppervlakte van de gebouwen of bedrijfsruimtes waarin hij gewassen op groeimedium teelt en duidt hij die aan op cartografisch materiaal;
2° via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, vermeld in artikel 2.1.1.1, eerste lid, van dit besluit, aangifte van de effectieve oppervlakte groeimedium, vermeld in artikel 23, § 1, derde lid, van het voormelde decreet.

§ 2. Als de aangifte betrekking heeft op een landbouwer die gevestigd is buiten het Vlaamse Gewest maar waarvan een gedeelte van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond binnen het Vlaamse Gewest gelegen is, worden al de volgende gegevens aangegeven:
1° de dierlijke mest die geproduceerd werd op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties, gelegen buiten het Vlaamse Gewest, en die opgebracht werd, inclusief opbrenging via rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest. De landbouwer vermeldt de soort dierlijke mest, en per soort dierlijke mest, de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in ton, en de naam en het adres van de betrokken mestvoerder of de betrokken mestvoerders;
2° de andere meststoffen die geproduceerd werden op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties, gelegen buiten het Vlaamse Gewest, en die opgebracht werden op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest. De landbouwer vermeldt de soort andere meststoffen en per soort andere meststoffen de hoeveelheid andere meststoffen, uitgedrukt in ton, en de naam en het adres van de betrokken mestvoerder of de betrokken mestvoerders.

De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 9°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, hebben alleen betrekking op de hoeveelheid dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest, die nog niet vermeld is op een of meer transportdocumenten.

§ 3. In afwijking van paragraaf 2, eerste lid, 1°, doet de landbouwer die als grensboer is geregistreerd als vermeld in artikel 9.5.5.1, of de landbouwer die een gewestgrensboer is als vermeld in artikel 9.5.10.1, geen aangifte van de dierlijke mest die geproduceerd werd op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties en die opgebracht werd op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest.

Artikel 2.1.2.4. (01/01/2018- ...)

Voor wat betreft de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gelden de volgende aanvullingen of wijzigingen.

De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, 3° en 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moeten gespecificeerd per soort mest aangegeven worden.

De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, 6° en 7° van het Mestdecreet van 22 december 2006, moeten alleen via de verzamelaanvraag aangegeven worden als ze betrekking hebben op onroerende goederen die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest.

Artikel 2.1.2.5. (01/01/2018- ...)

Elke landbouwer die niet aangifteplichtig is conform artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan eenmalig, via de verzamelaanvraag, een aangifte doen van de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 6° en 7°, van het voormelde decreet. Hij moet daarvoor op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.

Als de niet-aangifteplichtige landbouwer die eenmalig een aangifte heeft gedaan, vermeld in het eerste lid, de tot zijn exploitatie behorende oppervlakte landbouwgrond wijzigt of als hij zijn exploitatie stopzet, brengt hij op eigen initiatief de bevoegde instantie, vermeld in artikel 2, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, daarvan binnen drie maanden na de wijziging of de stopzetting, op de hoogte. Als de tot de exploitatie behorende oppervlakte landbouwgrond wijzigt, moet de landbouwer opnieuw een verzamelaanvraag indienen.

[Onderafdeling 3 De aangifteverplichtingen van de uitbaters van een mestverzamelpunt, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 20(ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]06 (... - ...)

Artikel 2.1.3.1. (01/01/2018- ...)

De uitbater van een mestverzamelpunt, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per mestverzamelpunt, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van het mestverzamelpunt;
2° de soorten meststoffen die in het mestverzamelpunt opgeslagen worden;
3° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen;
4° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide. De opgeslagen hoeveelheid mest, uitgedrukt in kg stikstof en in kg difosforpentoxide, wordt bepaald op basis van de samenstelling, opgenomen in het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het voormelde decreet;
5° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en de sector van bestemming van de betrokken meststoffen;
6° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen.

De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van het register, vermeld in artikel 9.5.4.1 van dit besluit.

[Onderafdeling 4 De aangifteverplichtingen van de uitbaters van een bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]december 2006 (... - ...)

Artikel 2.1.4.1. (01/01/2018- ...)

Elke aangifteplichtige uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per bewerkings- of verwerkingseenheid, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken bewerkings- of verwerkingseenheid;
2° het type van activiteit dat op de betrokken uitbating uitgeoefend wordt;
3° de soorten meststoffen die op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
4° de soorten grondstoffen, andere dan meststoffen, die op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
5° de afgewerkte producten die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten, de regio van bestemming en de sector van bestemming van de betrokken afgewerkte producten;
6° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen;
7° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
8° de opslagcapaciteit van grondstoffen, andere dan meststoffen, op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort grondstoffen, andere dan meststoffen;
9° de opgeslagen hoeveelheid grondstoffen, andere dan meststoffen, op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort grondstoffen, andere dan meststoffen, en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
10° de opslagcapaciteit van afgewerkte producten op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten;
11° de opgeslagen hoeveelheid afgewerkte producten op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
12° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en de sector van bestemming van de betrokken meststoffen;
13° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen.

De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 2, van dit besluit, en in voorkomend geval, een kopie van het register, vermeld in artikel 9.5.4.1 van dit besluit.

[Onderafdeling 5 De aangifteverplichtingen van producenten of verdelers van andere meststoffen als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006(ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 2.1.5.1. (04/04/2021- ...)

Elke aangifteplichtige producent of verdeler van andere meststoffen, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per uitbating, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating;
2° de hoeveelheid andere meststoffen die in het vorige kalenderjaar op de betrokken uitbating geproduceerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide, gespecificeerd naar de soort andere meststoffen en met vermelding van de overeenkomstige meststofcode;
3° de opslagcapaciteit van andere meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort andere meststoffen;
4° de opgeslagen hoeveelheid andere meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort andere meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide.

Voor het bepalen van de geproduceerde hoeveelheid vloeibare andere meststoffen, uitgedrukt in ton, als vermeld in het eerste lid, 2°, plaatst en gebruikt de uitbater debietmeters die geplaatst zijn op elk afvoerpunt van vloeibare andere meststoffen. Op deze debietmeters zijn de bepalingen van artikel 2.2.3.4, van overeenkomstige toepassing.

[Onderafdeling 6 De aangifteverplichtingen van producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 20(ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]06 (... - ...)

Artikel 2.1.6.1. (01/01/2018- ...)

Elke aangifteplichtige producent, verdeler, importeur of exporteur van kunstmest, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per uitbating, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating of van de betrokken importeur of exporteur;
2° de soorten kunstmest die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort kunstmest, de regio van bestemming en de sector van bestemming van de betrokken afgewerkte producten.

De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van het register, vermeld in artikel 24, § 2, van het voormelde decreet.

[Onderafdeling 7 De aangifteverplichtingen van producenten, invoerders of verkopers van diervoeders als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 6°, van het Mestdecreet van 22 decem(ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]ber 2006 (... - ...)

Artikel 2.1.7.1. (01/01/2018- ...)

Ter uitvoering van artikel 23, § 7, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt de aangifteplicht voor producenten, invoerders of verkopers van diervoeders, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 6°, van het voormelde decreet, beperkt tot iedereen die diervoeders of bestanddelen voor diervoeders levert aan landbouwers en die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° diervoeders produceren op een in het Vlaamse Gewest gelegen uitbating en in het kader van de verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne bij het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen erkend of geregistreerd zijn als producent van diervoeders;
2° diervoeders invoeren die geproduceerd zijn door een producent die in het kader van de voormelde verordening hetzij bij het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, hetzij bij de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, erkend of geregistreerd zijn als producent van diervoeders;
3° diervoeders of bestanddelen voor diervoeders verkopen die geproduceerd zijn door een producent van diervoeders als vermeld in punt 1°, 2°, 5° en 6° ;
4° perspulp van suikerbieten leveren aan landbouwers, van wie de exploitatie gelegen is in het Vlaamse Gewest;
5° diervoeders produceren in de vorm van brijvoeders;
6° diervoeders produceren in de vorm van producten uit de voedingsindustrie.

Artikel 2.1.7.2. (01/01/2018- ...)

De producenten, invoerders of verkopers van diervoeders, vermeld in artikel 2.1.7.1 van dit besluit, doen elk kalenderjaar, per uitbating of per invoerder, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating of van de betrokken invoerder;
2° de aanduiding of het gaat om een uitbating waar diervoeders worden geproduceerd, om een uitbating waar diervoeders worden verkocht of om een invoerder van diervoeders;
3° de diervoeders die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden naar landbouwers, uitgedrukt in ton, in kg ruw eiwit en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de identiteit van de afnemer. Daarbij wordt ook vermeld of het een voeder betreft waarvan de fabrikant in het kader van de productnormering een wijziging van de P2O5- of N-uitscheiding heeft gewaarborgd als vermeld in artikel 26, § 2, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

In het eerste lid, 3°, wordt verstaan onder identiteit van de afnemer: de naam, het adres en in voorkomend getal het exploitatienummer van de landbouwer die de betrokken diervoeders heeft ontvangen.

[Onderafdeling 8 De aangifteverplichtingen van erkende mestvoerders als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 8°, van het Mestdecreet van 22 decemb(ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)]er 2006 (... - ...)

Artikel 2.1.8.1. (01/01/2018- ...)

Elke erkende mestvoerder, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 8°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per uitbating, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en voor elke tijdelijk verplaatsbare opslag, de gemeente waar die gelegen is, en het nummer, vermeld in artikel 9.4.5.2 van dit besluit, dat aan die opslag is toegekend;
2° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd per opslag.

[Afdeling 2 De registers (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 Algemene bepalingen over de registers (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 2.2.1.1. (01/01/2018- ...)

De Mestbank stelt, voor de registers, vermeld in deze afdeling, een model digitaal ter beschikking van de registerplichtigen, vermeld in artikel 24 van het Mestdecreet van 22 december 2006. De betrokkene is verantwoordelijk voor het bijhouden van het register.

De minister kan nadere regels vaststellen voor de registers die digitaal ter beschikking worden gesteld.

Artikel 2.2.1.2. (01/01/2018- ...)

Uiterlijk de dag na de dag waarin de feiten die in het register vermeld moeten worden, gebeurden, wordt het register ingevuld.

In afwijking van het eerste lid noteert de landbouwer aanpassingen aan het dierregister hetzij uiterlijk op de dag na de dag waarin de feiten die aanleiding gaven tot een aanpassing, gebeurden, hetzij, voor een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1°, uiterlijk op de derde dag na het verstrijken van elke maand.

Artikel 2.2.1.3. (01/01/2018- ...)

Het register wordt per exploitatie of per uitbating bijgehouden op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt. Voor het bemestingsregister op perceelsniveau wordt daaronder het adres van de exploitatie waar de betrokken percelen toe behoren, verstaan.

Voor registers die digitaal worden bijgehouden, wordt onder het bijhouden op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt, verstaan dat het register minstens op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt, consulteerbaar is. De stukken voor de staving van het register die ook digitaal beschikbaar zijn, worden samen met het register digitaal opgeslagen. De stukken voor de staving van het register die niet digitaal beschikbaar zijn, worden bijgehouden op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt.

Het register wordt bewaard samen met al de stukken die nodig zijn voor de staving ervan, zoals de transportdocumenten die erop betrekking hebben, en de weegbonnen en analyseresultaten die door erkende laboratoria afgeleverd zijn. De stukken die nodig zijn voor de staving van het register, worden zo bijgehouden dat duidelijk is op welke notitie in het register het betreffende stavingsstuk betrekking heeft.

Artikel 2.2.1.4. (15/04/2021- ...)

In afwijking van artikel 2.2.1.1 tot en met 2.2.1.3 zijn het tweede tot en met het negende lid van toepassing voor het register voor producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest, vermeld in artikel 2.2.3.1, en voor het kunstmestregister voor landbouwers, vermeld in artikel 2.2.4.1.

De voormelde registers worden bijgehouden via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.

De voormelde registers worden op de volgende momenten ingevuld:
1° het register voor producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest, vermeld in artikel 2.2.3.1: uiterlijk de tweede dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden;
2° het kunstmestregister voor landbouwers, vermeld in artikel 2.2.4.1: uiterlijk de zevende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden.

De stukken voor de staving van het register worden bijgehouden op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt. Voor bewijsstukken die digitaal worden bijgehouden, wordt onder het bijhouden op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt, verstaan dat de bewijsstukken consulteerbaar zijn op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt.

De stukken die nodig zijn voor de staving van het register, worden zo bijgehouden dat duidelijk is op welke notitie in het register het bewijsstuk in kwestie betrekking heeft.

De gegevens, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 2, tweede lid, die niet genoteerd zijn door de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort, worden door de Mestbank doorgegeven aan de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort. De Mestbank geeft de gegevens, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 2, tweede lid, door van zodra uit de gegevens van de verzamelaanvraag voor het jaar in kwestie blijkt wie de landbouwer is tot wiens bedrijf het perceel in kwestie behoort.

Met behoud van de toepassing van het zesde lid, kan de minister bepalen dat voor notities in het register die betrekking hebben op verhandelingen van kunstmest, de Mestbank de gegevens die een registerplichtige noteert, doorgeeft aan de andere partijen die bij de verhandeling van kunstmest betrokken zijn. De minister kan daarover de nadere regels bepalen.

In afwijking van het derde lid wordt het register uiterlijk de maand na de maand waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, ingevuld voor wat betreft:
1° de in het register voor producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest, als vermeld in artikel 2.2.3.1, te noteren gegevens met betrekking tot de export van kunstmest. In afwijking van artikel 2.2.3.1, vierde lid, wordt hierbij per soort kunstmest in het register genoteerd hoeveel kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton, in de betreffende maand geëxporteerd werd;
2° de in het register voor producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest, als vermeld in artikel 2.2.3.1, te noteren gegevens met betrekking tot de leveringen aan particulieren van maximaal 100 kg kunstmest per levering. In afwijking van artikel 2.2.3.1, eerste lid, wordt hierbij per soort kunstmest in het register genoteerd hoeveel kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton, in de betreffende maand aan particulieren geleverd werd via leveringen van maximaal 100kg per levering;
3° het kunstmestregister, vermeld in artikel 2.2.4.1, dat betrekking heeft op een registerplichtige landbouwer van wie het bedrijf over een vrijstelling, als vermeld in artikel 14, § 6, van het Mestdecreet, beschikt. De vrijstelling vermeld in artikel 14, § 6, van het Mestdecreet, kan aangevraagd worden door elke landbouwer tot wiens bedrijf er landbouwgrond behoort en dit ongeacht het gebiedstype waarbinnen de percelen van de landbouwer gelegen zijn. In afwijking van artikel 2.2.4.1, § 2, wordt hierbij in het gebruiksregister van een dergelijke landbouwer per tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond in het register genoteerd hoeveel kunstmest, gespecificeerd naar de soort kunstmest en uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton, in de betreffende maand op het betreffende perceel gebruikt werd;

De minister kan de nadere regels bepalen met betrekking tot de afwijkingen, vermeld in het achtste lid, kan de situaties waarbij feiten pas in het register vermeld moeten worden, uiterlijk de maand na de maand waarin de feiten hebben plaatsgevonden, als vermeld in het achtste lid, uitbreiden en kan bepalen welke gegevens hierbij, in afwijking van artikel 2.2.3.1 en artikel 2.2.4.1, in het register genoteerd moeten worden.

[Onderafdeling 2 Het dierregister (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 2.2.2.1. (01/01/2018- ...)

Ter uitvoering van artikel 24, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006 houdt elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor elk van zijn exploitaties waar hij dieren houdt, voor elk van de diersoorten die hij gedurende het afgelopen kalenderjaar op zijn exploitatie heeft gehouden, met uitzondering van de dieren die behoren tot de diersoort rundvee, per kalenderjaar, een dierregister bij. De landbouwer heeft daarbij de keuze tussen de volgende types van dierregister:
1° een maandregister;
2° een ronderegister;
3° een veranderingsregister.

Het ronderegister, vermeld in het eerste lid, 2°, kan alleen gebruikt worden voor diercategorieën die gehouden worden volgens een rondesysteem.

Artikel 2.2.2.2. (01/01/2018- ...)

De landbouwer die gekozen heeft voor een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1°, noteert na afloop van elke maand, per diercategorie, hoeveel dieren van die diercategorie er de voorbije maand gemiddeld op de exploitatie aanwezig waren.

Artikel 2.2.2.3. (01/01/2018- ...)

§ 1. De landbouwer die gekozen heeft voor een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°, noteert per ronde:
1° de startdatum van de betrokken ronde;
2° het aantal dieren dat bij de start van de ronde opgezet werd;
3° de einddatum van de betrokken ronde;
4° het aantal dieren dat op het einde van de ronde nog aanwezig was.

Als er op 1 januari een ronde lopende is, noteert de landbouwer in het dierregister het aantal dieren dat op 1 januari in de exploitatie aanwezig is. Als er op 31 december een ronde lopende is, noteert de landbouwer in het dierregister het aantal dieren dat op 31 december in de exploitatie aanwezig is.

§ 2. Als een landbouwer op zijn exploitatie meerdere stallen of delen van stallen heeft waarin hij een rondesysteem toepast, moet hij voor elke stal of elk deel van een stal een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°, bijhouden, als de rondes in de verschillende stallen of delen van stallen een van de volgende kenmerken hebben:
1° de rondes starten niet op hetzelfde tijdstip;
2° de rondes stoppen niet op hetzelfde tijdstip;
3° de rondes hebben geen betrekking op dezelfde diercategorieën.

Artikel 2.2.2.4. (01/01/2018- ...)

§ 1. De landbouwer die gekozen heeft voor een veranderingsregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 3°, noteert in het dierregister het aantal dieren en de overeenkomstige diercategorieën die op 1 januari op de exploitatie aanwezig zijn en elke verandering van het aantal dieren en de diercategorieën die op de exploitatie aanwezig zijn.

Als een verandering van het aantal dieren en de diercategorieën die op de exploitatie aanwezig zijn, worden beschouwd:
1° elk dier dat de exploitatie levend verlaat;
2° elk dier dat op de exploitatie arriveert;
3° elke geboorte van een dier op de exploitatie;
4° elke dood van een dier op de exploitatie, met inbegrip van het slachten op de exploitatie zelf;
5° elke overgang van de ene diercategorie naar de andere.

§ 2. Voor elk van de veranderingen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, noteert de landbouwer de datum, het aantal betrokken dieren, de betrokken diercategorie en de aard van de verandering. Bij de overgang van de ene diercategorie naar de andere noteert de landbouwer de diercategorie waartoe het betrokken dier na de overgang behoort.

[Onderafdeling 3 Het register voor producenten, verdelers, importeurs en exporteurs van kunstmest en voor uitbaters van een mestverzamelpunt, een bewerkings- of verwerkingseenheid (ing. BVR 22 december 2017, art. 8, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 2.2.3.1. (15/04/2021- ...)

Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, per uitbating, voor alle meststoffen die vanuit de uitbating vertrekken:
1° de exploitatie of de uitbating waar de meststoffen geproduceerd werden en de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer van de betrokken landbouwer of uitbater als de betrokken meststoffen niet op de uitbating zelf geproduceerd zijn;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
4° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die vanuit de uitbating vertrokken is en de soort meststoffen die vanuit de uitbating vertrokken is. Als de meststoffen op verschillende plaatsen gelost zijn, wordt voor elke losplaats vermeld hoeveel meststoffen er gelost zijn;
5°...

Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, per uitbating, voor alle meststoffen die op de uitbating worden ontvangen:
1° de exploitatie of de uitbating waar de ontvangen meststoffen geproduceerd werden en de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer en het adres van de aanbieder van de meststoffen als de aanbieder van de meststoffen niet de persoon, vermeld in punt 1°, is;
3° de laadplaats of, als de meststoffen op verschillende plaatsen geladen zijn, de laadplaatsen;
4° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
5° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die ontvangen is en de soort ontvangen meststoffen;
6° ...

Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens voor elke import van meststoffen:
1° de exploitatie of de uitbating van waar de meststoffen afkomstig zijn en de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
4° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die geïmporteerd is en de aard en de vorm van de geïmporteerde meststoffen. Als de meststoffen op verschillende plaatsen gelost zijn, wordt voor elke losplaats vermeld hoeveel meststoffen er gelost zijn;
5° ...

Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, voor elke export van meststoffen:
1° de exploitatie of de uitbating van waar de meststoffen afkomstig zijn en de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de laadplaats of, als de meststoffen op verschillende plaatsen geladen zijn, de laadplaatsen;
4° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
5° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die geëxporteerd is en de soort geëxporteerde meststoffen;
6° ...

In afwijking van het eerste tot en met het vierde lid wordt, voor de identificatie van de aanbieder, de producent of de ontvanger van meststoffen die niet over een landbouwernummer of uitbatingsnummer beschikt, in het register het ondernemingsnummer van de aanbieder, de producent of de ontvanger van meststoffen in kwestie genoteerd.

Artikel 2.2.3.2. (01/01/2018- ...)

Als voor een vertrek, een ontvangst, een import of een export van meststoffen een transportdocument is opgemaakt, worden, in afwijking van artikel 2.2.3.1 in het register alleen de volgende gegevens genoteerd:
1° het nummer van het betrokken transportdocument;
2° in voorkomend geval, de datum waarop dat transportdocument bij de Mestbank is aangemeld;
3° de gegevens die conform artikel 2.2.3.1 in het register genoteerd moeten worden en die niet op het betrokken document vermeld zijn.

Artikel 2.2.3.4. (04/04/2021- ...)

§ 1. Ter staving van de werking van een bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register, vermeld in artikel 24, § 3 van het Mestdecreet van 22 december 2006, plaatsen en gebruiken de uitbaters van een bewerkings- of verwerkingseenheid debietmeters die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in dit artikel.

Op elke bewerkings- of verwerkingseenheid wordt een debietmeter geplaatst op elk aanvoer- of afvoerpunt van vloeibare meststromen.

Op elke bewerkings- of verwerkingseenheid wordt een debietmeter geplaatst op elke relevante interne overgang binnen de bewerkings- of verwerkingseenheid. Onder een relevante interne overgang wordt een interne overgang verstaan die de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid staaft. Hieronder wordt begrepen dat uit de gegevens die door de debietmeters geregistreerd worden, blijkt dat de mest verwerkt of bewerkt is volgens het ontwerp van de betrokken bewerkings- of verwerkingseenheid. De relevante interne overgangen binnen de installatie worden voor elke bewerkings- of verwerkingseenheid door de Mestbank in overleg met de betrokken uitbater bepaald in het kader van de aanvraag tot registratie van de betrokken debietmeters, als vermeld in paragraaf 6.

§ 2. De debietmeters die gebruikt worden ter staving van de werking van een bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze registreren het begin- en eindmoment van de weging;
2° ze registreren de debietmeterstand bij het begin- en eindmoment van de weging;
3° ze beschikken over een uniek identificatienummer als vermeld in paragraaf 6, derde lid;
4° ze zijn verbonden met het internet op een manier waardoor de gegevens die de debietmeter registreert, automatisch verzonden worden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
5° ze controleren continu hun werking en geven automatisch een signaal naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, als de debietmeter niet operationeel is of als de debietmeter vaststelt dat hij niet langer correct werkt.

§ 3. De debietmeter registreert tijdens elke weging minstens de volgende gegevens:
1° het begin- en eindmoment van de weging. Als de weging betrekking heeft op een vracht, kan ze altijd maar op één vracht betrekking hebben;
2° de debietmeterstand bij het begin- en eindmoment van de weging;
3° het identificatienummer van de debietmeter in kwestie;
4° in geval van debietmetingen waar tussen het begin- en eindmoment van de weging meer dan zeven dagen zitten, de debietmeterstand na elke zeven dagen, tot het eindmoment van de weging.

Als de weging betrekking heeft op een aanvoer of afvoer waarvoor een transportdocument is opgemaakt, wordt het nummer van het transportdocument in kwestie geregistreerd. Dat nummer wordt samen met de gegevens van de weging, vermeld in het eerste lid, op digitale wijze verzonden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.

De gegevens vermeld in het eerste lid en, in voorkomend geval, de gegevens vermeld in het tweede lid, worden op digitale wijze rechtstreeks door de debietmeter of als deel van een systeem dat in staat is die gegevens digitaal te verzenden, verzonden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.

De gegevens vermeld in het eerste lid, en, in voorkomend geval, de gegevens vermeld in het tweede lid, worden onmiddellijk vanaf het moment dat ze geregistreerd zijn, automatisch verzonden.

§ 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de Mestbank toestaan dat de uitbater van een bewerkings-of verwerkingseenheid voor de registratie en verzending, vermeld in paragraaf 3, van de aanvoer van ruwe dierlijke mest gebruikmaakt van een weegbrug. In dat geval is ten minste aan al de volgende voorwaarden voldaan:
1° de weegbrug controleert continu haar werking en geeft automatisch een signaal naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, als de weegbrug niet operationeel is of als zij vaststelt dat zij niet correct werkt;
2° de weegbrug kan de gegevens van de weging registreren en verzenden conform paragraaf 3;
3° er is een debietmeter geplaatst tussen de opslag van ruwe mest en de verwerkingseenheid;
4° de ruwe dierlijke mest is aangevoerd met een transport waarbij wordt gebruikgemaakt van het AGR-GPS-systeem;
5° de weegbrug in kwestie is vóór 1 januari 2020 geïnstalleerd en in gebruik genomen op de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie.

De uitbater die van een afwijking als vermeld in deze paragraaf wil gebruikmaken, mailt daarvoor een aanvraag naar het afdelingshoofd van de Mestbank. Die aanvraag vermeldt minstens al de volgende gegevens en bevat de volgende documenten:
1° het uitbatingsnummer van de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid;
2° een overzicht van de bewerkings- of verwerkingseenheid waarop aangeduid is op welke plaatsen een debietmeter geplaatst is en waar de weegbrug zich bevindt;
3° documenten die aantonen dat de weegbrug al vóór 1 januari 2020 geïnstalleerd was en in gebruik genomen was.

Bij de beoordeling van de aanvraag vermeld in het tweede lid, houdt de Mestbank onder meer rekening met:
1° de bedrijfsvoering van de uitbater;
2° desgevallend de door haar reeds gedane vaststellingen;
3° de specifieke eigenschappen van de bewerkings- of verwerkingseenheid.

Binnen dertig dagen na de dag waarop de Mestbank de aanvraag, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen, brengt de Mestbank de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing.

Als de Mestbank een vorm van misbruik vaststelt, kan ze de instemming met de afwijking intrekken of bijkomende maatregelen opleggen ter staving van de goede werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en de notities in het register.

§ 5. De debietmeter vermeld in paragraaf 1, werkt altijd correct. Bij elke weging en minstens een keer per week wordt gecontroleerd of de debietmeter correct werkt. Als de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie vaststelt dat een debietmeter niet of niet correct werkt, wordt dat uiterlijk de volgende werkdag via mail aan de Mestbank gemeld. In de melding staan de volgende gegevens:
1° het identificatienummer van de debietmeter in kwestie, vermeld in paragraaf 6, derde lid;
2° een omschrijving van het probleem;
3° het tijdstip van de laatste correcte meting en de waarden die toen gemeten zijn;
4° een inschatting van het tijdstip waarop de debietmeter in kwestie hersteld of vervangen zal zijn;
5° eventueel alternatieven die de uitbater, na instemming van de Mestbank, zal toepassen ter vervanging van de weging of wegingen die niet correct uitgevoerd kunnen worden.

Na een melding als vermeld in het eerste lid, kan de Mestbank, in afwachting van een herstelling of vervanging van de debietmeter in kwestie, de aan- en afvoer van dierlijke mest verbieden of andere alternatieven opleggen met het oog op de staving van de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register.

Als na de melding van het probleem vermeld in het eerste lid, het probleem opgelost is, meldt de uitbater dat binnen een werkdag via mail aan de Mestbank.

Als de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid een probleem als vermeld in het eerste lid, niet of niet binnen de termijn vermeld in het eerste lid, aan de Mestbank meldt, kan de Mestbank onder meer de volgende maatregelen opleggen:
1° de verplichte plaatsing van bijkomende debietmeters;
2° een aan- of afvoerverbod, of een combinatie van beide.

De bepalingen van deze paragraaf gelden ook voor de weegbrug, vermeld in paragraaf 4.

§ 6. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid dient via brief of mail vóór de ingebruikname van de debietmeters, vermeld in paragraaf 1, een aanvraag tot registratie in bij de Mestbank.

Bij de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, worden minstens de volgende gegevens aan de Mestbank meegedeeld:
1° het uitbatingsnummer van de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in het eerste lid;
2° een overzicht van de bewerkings- of verwerkingseenheid waarop aangeduid is op welke plaatsen een debietmeter geplaatst is of zal worden;
3° de serienummers van de debietmeters in kwestie en de gegevens die de debietmeters registreren. Als de uitbater op het moment waarop hij de aanvraag indient nog niet over de serienummers beschikt, kan hij zelf een uniek nummer doorgeven ter vervanging van die nummers. Op het moment dat de uitbater over die serienummers beschikt, deelt hij die mee aan de Mestbank.

De Mestbank registreert de gegevens, vermeld in het tweede lid, en kent een identificatienummer toe aan de debietmeters opgenomen in de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, binnen dertig dagen vanaf de dag dat de Mestbank de aanvraag tot registratie via mail of via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, heeft ontvangen.

Als de gegevens vermeld in het tweede lid wijzigen, meldt de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid dat zo snel mogelijk aan de Mestbank, uiterlijk een week na de wijziging. Hij stuurt daarvoor een mail met vermelding van de gegevens, vermeld in het tweede lid, die gewijzigd zijn.

§ 7. Als de Mestbank vaststelt dat op een bewerkings- of verwerkingseenheid de bepalingen van dit artikel niet zijn nageleefd of dat de gebruikte debietmeters de werking of de notities in het register onvoldoende staven, kan de Mestbank onder meer een of meer van de volgende maatregelen opleggen:
1° de verplichte plaatsing van bijkomende debietmeters op plaatsen die de Mestbank aanwijst;
2° een tijdelijk aan- of afvoerverbod van meststoffen.

Het afdelingshoofd van de Mestbank meldt de maatregelen, vermeld in het eerste lid, met een beveiligde zending aan de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie.

Voor de hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest die verwerkt zijn op een bewerkings- of verwerkingseenheid waar de bepalingen van dit artikel niet zijn nageleefd op het moment van de verwerking, kan de Mestbank de toekenning van mestverwerkingscertificaten weigeren of beperken.

§ 8. Bewerkings- of verwerkingseenheden die geen vloeibare meststoffen aanvoeren of afvoeren, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van dit artikel.

§ 9. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid kan tegen elke beslissing over debietmeters of het gebruik van een weegbrug bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank binnen dertig dagen vanaf de dag dat hij die beslissing heeft ontvangen. De voormelde uitbater bezorgt zijn bezwaar met een beveiligde zending aan het afdelingshoofd van de Mestbank.

Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen negentig dagen vanaf de dag dat de voormelde uitbater de beveiligde zending heeft verzonden. De Mestbank bezorgt de beslissing met een beveiligde zending aan de indiener van het bezwaar. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.

§ 10. De minister kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van dit artikel, meer bepaald over:
1° de wijze waarop de gegevens over wegingen geregistreerd moeten worden en verzonden moeten worden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt;
2° de technische vereisten van de debietmeters, rekening houdend met de best beschikbare technieken ter zake. De minister kan bij het vaststellen van deze vereisten een onderscheid maken naargelang de plaats van een debietmeter op een installatie, evenals naargelang het type installatie of de soorten stromen op een installatie die de debietmeter moet registreren;
3° de wijze waarop de correcte werking van de debietmeter gecontroleerd moet worden, met inbegrip van de mogelijkheid tot gehele of gedeeltelijke automatische controle.

[Onderafdeling 4. Het kunstmestregister voor landbouwers (ing. BVR 19 maart 2021, art. 3, I: 15 april 2021)] (... - ...)

Artikel 2.2.4.1. (15/04/2021- ...)

§ 1. Ter uitvoering van artikel 24, § 6, van het Mestdecreet van 22 december 2006 houdt elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, per kalenderjaar, een kunstmestregister bij.

Het kunstmestregister, vermeld in het eerste lid, bestaat uit twee delen, namelijk:
1° een gebruiksregister waarin het gebruik van kunstmest op perceelsniveau genoteerd wordt conform paragraaf 2;
2° een verhandelingsregister waarin de landbouwer de kunstmeststromen op zijn bedrijf verantwoordt conform paragraaf 3.

§ 2. De landbouwer zorgt dat in het gebruiksregister, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, het gebruik van kunstmest op al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond genoteerd wordt.

De landbouwer zorgt dat, per tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond, elk gebruik van kunstmest wordt genoteerd. Daarbij worden voor elk gebruik van kunstmest, per bemesting, al de volgende gegevens genoteerd:
1° de identificatie van het perceel of de percelen waarop de kunstmest gebruikt is;
2° de datum waarop de kunstmest gebruikt is;
3° de identificatie van de soort kunstmest die gebruikt is. Daaronder wordt verstaan: de samenstelling, uitgedrukt in percentage N en percentage P2O5, van de gebruikte kunstmest en de naam van de gebruikte kunstmest;
4° de hoeveelheid kunstmest die gebruikt is, uitgedrukt in kilogram of in liter.

Een notitie in het register mag alleen betrekking hebben op een bemesting op verschillende percelen landbouwgrond als de opgebrachte kunstmest op dezelfde dag opgebracht is en gelijkmatig verspreid is over de verschillende percelen in kwestie.

In afwijking van het eerste tot en met het derde lid hoeft het gebruik van kunstmest op een teelt op groeimedium niet genoteerd te worden in het gebruiksregister.

De minister kan in afwijking van het eerste tot en met het derde lid bepalen op welke wijze het gebruik van kunstmest op permanent overkapte landbouwgronden in het gebruiksregister genoteerd moet worden.

§ 3. De landbouwer verantwoordt in het verhandelingsregister, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, de kunstmeststromen op het bedrijf van de landbouwer.

In het verhandelingsregister noteert de landbouwer alle kunstmest die op zijn bedrijf ontvangen wordt of overgedragen wordt aan een derde.

De landbouwer noteert, voor elke ontvangst van kunstmest van een derde, al de volgende gegevens:
1° de identificatie van de soort kunstmest die ontvangen is. Daaronder wordt verstaan: de samenstelling, uitgedrukt in percentage N en percentage P2O5, van de ontvangen kunstmest en de naam van de ontvangen kunstmest;
2° de hoeveelheid kunstmest die ontvangen wordt, uitgedrukt in kilogram of in liter;
3° de datum waarop de kunstmest op het bedrijf van de landbouwer ontvangen is;
4° de identificatie van het bedrijf of de uitbating vanwaar de kunstmest afkomstig is.

De landbouwer noteert, voor elke overdracht van kunstmest aan een derde, al de volgende gegevens:
1° de identificatie van de soort kunstmest die overgedragen is. Daaronder wordt verstaan: de samenstelling, uitgedrukt in percentage N en percentage P2O5, van de overgedragen kunstmest en de naam van de overgedragen kunstmest;
2° de hoeveelheid kunstmest die overgedragen is, uitgedrukt in kilogram of in liter;
3° de datum waarop de kunstmest het bedrijf van de landbouwer verlaten heeft;
4° de identificatie van het bedrijf of de uitbating naar waar de kunstmest overgedragen is.

De landbouwer die kunstmest gebruikt of laat gebruiken op een perceel landbouwgrond dat niet tot zijn bedrijf behoort, noteert de gegevens, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, in het gebruiksregister voor het perceel in kwestie. Van zodra uit de gegevens van de verzamelaanvraag voor het jaar in kwestie blijkt wie de landbouwer is tot wiens bedrijf het perceel in kwestie behoort, zullen de genoteerde gegevens door de Mestbank aan de landbouwer in kwestie doorgegeven worden en voor de landbouwer zichtbaar zijn in het gebruiksregister voor het perceel in kwestie.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een overdracht van kunstmest tussen verschillende exploitanten die deel uitmaken van dezelfde landbouwer, niet beschouwd als een overdracht van kunstmest aan een derde.

Voor de identificatie van het bedrijf of de uitbating vanwaar de kunstmest afkomstig is, vermeld in het derde lid, 4°, en voor de identificatie van het bedrijf of de uitbating naar waar de kunstmest overgedragen is, vermeld in het vierde lid, 4°, worden de naam en het adres vermeld van de landbouwer of uitbater in kwestie, en het landbouwernummer of het uitbatingsnummer. Als de landbouwer of uitbater in kwestie niet over een landbouwernummer of uitbatingsnummer beschikt, wordt in het register het ondernemingsnummer van de landbouwer of uitbater in kwestie genoteerd.

HOOFDSTUK 3 Gebiedsspecifieke karakteristieken (... - ...)

Artikel 3. (01/01/2018- ...)

...

[Afdeling 1. De indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, de afbakening van de fosfaatverzadigde gebieden en de bepaling van de gemeentelijke productiedruk (verv. BVR 27 november 2020, art. 1, I: 1 januari 2021)] (... - ...)

Artikel 3.1.1. (01/01/2023- ...)

Ter uitvoering van artikel 14, § 2, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, geldt, vanaf 1 januari 2021, in afwijking van de indeling, vermeld in de lijst die is opgenomen in bijlage 4, die bij het voormelde decreet is gevoegd, de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, die is opgenomen in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd.

Vanaf 1 januari 2023 geldt, in afwijking van de indeling, vermeld in de lijst die is opgenomen in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd, de indeling van afstroomzones in gebiedstypes, die is opgenomen in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd.

Ter uitvoering van artikel 14, §4, zevende lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 wordt het referentiepercentage van een landbouwer vanaf 2023 berekend conform de wijze, vermeld in artikel 14, §4, van het Mestdecreet van 22 december 2006, waarbij voor de afstroomzones, vermeld in de volgende tabel, het referentiepercentage geldt dat is opgenomen in de volgende tabel:
 

A0-code van betreffende afstroomzone Gebiedstype vanaf 2023 Referentiepercentage
A0_VL20_96 3 49%
A0_VL21_33 3 43%
A0_VL21_1 3 38%
A0_VL22_221 3 57%
A0_G_L222_5465     2 48%
A0_VL22_215 3 45%
A0_VL22_217 2 63%
A0_VL22_218 3 63%
A0_VL22_219 2 47%

Artikel 3.1.2. (01/01/2018- ...)

Ter uitvoering van artikel 17, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden de gebieden die aangeduid zijn op de kaart, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd, als fosfaatverzadigde gebieden afgebakend.

Artikel 3.1.3. (01/01/2017- ...)

Ter uitvoering van artikel 29, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006 wordt de gemeentelijke productiedruk vastgesteld in de lijst, opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

De lijst, vermeld in het eerste lid, wordt ten minste om de acht jaar geëvalueerd en als dat nodig is aangepast.

[Afdeling 2 Landbouwgronden die gelegen zijn in gebieden die aangewezen zijn op gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en ressorteren onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur", ter uitvoering van artikel 41bis van het Mestdecreet van 22 december 2006 (ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 3.2.1. (01/01/2018- ...)

Voor elk perceel grasland in de gebieden, vermeld in artikel 41bis, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, vermeldt de Mestbank in zijn databank of het perceel een intensief grasland is of niet.

De Mestbank gebruikt voor de vermelding, vermeld in het eerste lid, de recentste biologische waarderingskaart van het INBO, in voorkomend geval aangevuld met de gegevens naar aanleiding van een recent plaatsbezoek door een deskundige in opdracht van de Mestbank.

De deskundige maakt van het plaatsbezoek een verslag op, waarin hij de biologische waardering van het betrokken perceel vermeldt. Dat verslag wordt bezorgd aan het INBO. Als het INBO binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag geen bezwaar maakt, wordt de in het verslag van de deskundige opgenomen kwalificatie aanvaard. Als het INBO wel bezwaar heeft tegen de in het verslag vermelde kwalificatie, meldt het dat binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag. Binnen zeven werkdagen na ontvangst van het verslag deelt het INBO aan de VLM zijn kwalificatie van het betrokken perceel mee, samen met de gegevens waarop die kwalificatie is gebaseerd.

Artikel 3.2.2. (01/01/2018- ...)

Voor elk perceel landbouwgrond, vermeld in artikel 41bis, § 3, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, controleert de Mestbank welke landbouwers het betrokken perceel in gebruik hadden. Die controle wordt uitgevoerd op basis van de recentst beschikbare gegevens van de verzamelaanvraag. Op basis van die gegevens bepaalt de Mestbank de vermoedelijke gebruiker van het perceel op 1 januari van het kalenderjaar vanaf wanneer er op het betrokken perceel een bemestingsverbod geldt, conform artikel 41bis, § 1, eerste lid, van het voormelde decreet. De Mestbank stuurt die landbouwer een kennisgeving als vermeld in artikel 41bis, § 3, van het voormelde decreet.

Artikel 3.2.3. (01/01/2018- ...)

§ 1. Als de landbouwer niet akkoord gaat met de kennisgeving, vermeld in artikel 3.2.2, kan hij een aanvraag tot correctie indienen.

§ 2. De Mestbank kan een deskundige opdracht geven om via een plaatsbezoek recente gegevens te verzamelen over een perceel waarvoor er een aanvraag tot correctie als vermeld in paragraaf 1, is ingediend.

Als de deskundige gegevens over de biologische kwalificatie van een perceel moet verzamelen, wordt het plaatsbezoek uitgevoerd in een periode waarin de vegetatie herkenbaar is.

De deskundige maakt van het plaatsbezoek een verslag op, waarin hij de biologische waardering van het betrokken perceel vermeldt, en bezorgt het verslag aan de Mestbank. De Mestbank bezorgt dat verslag aan het INBO. Als het INBO binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag geen bezwaar maakt, wordt de in het verslag van de deskundige opgenomen kwalificatie aanvaard. Als het INBO wel bezwaar heeft tegen de in het verslag vermelde kwalificatie, meldt het dat binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag. Binnen zeven werkdagen na ontvangst van het verslag deelt het INBO aan de VLM zijn kwalificatie van het betrokken perceel mee, samen met de gegevens waarop die kwalificatie is gebaseerd.

§ 3. De Mestbank maakt voor elke aanvraag tot correctie een dossier op dat minstens de volgende stukken bevat:
1° een kopie van de kennisgeving;
2° een kopie van de aanvraag tot correctie;
3° de gegevens over de biologische waardering van het perceel, die de Mestbank gebruikt heeft om te bepalen of het perceel een intensief grasland is of niet;
4° in voorkomend geval, een kopie van het verslag van de deskundige, vermeld in paragraaf 2, derde lid;
5° in voorkomend geval, een kopie van de kwalificatie van het betrokken perceel door het INBO en van de gegevens waarop het INBO zich voor zijn kwalificatie heeft gebaseerd, vermeld in paragraaf 2, derde lid.

Artikel 3.2.4. (01/01/2018- ...)

§ 1 Van elk dossier, vermeld in artikel 3.2.3, § 3, wordt een kopie bezorgd aan de voorzitter van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 12.1.1, met het verzoek om over het betreffende dossier een advies te verlenen.

Bij de ontvangst van het dossier stelt de voorzitter van de voormelde Verificatiecommissie een zittingsdag vast. Hij deelt de datum van de zittingsdag mee aan de leden van de voormelde Verificatiecommissie en bezorgt hun een kopie van de stukken, vermeld in artikel 3.2.3, § 3, 3° en 4°

§ 2. De voormelde Verificatiecommissie beraadslaagt met gesloten deuren.

De voormelde Verificatiecommissie beraadslaagt geldig als minstens de helft van de effectieve of plaatsvervangende leden aanwezig is. De plaatsvervanger mag alleen zetelen als het effectieve lid verhinderd is.

§ 3. De voormelde Verificatiecommissie beslist over haar advies bij meerderheid van de aanwezige leden. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

§ 4. Het advies van de voormelde Verificatiecommissie wordt samen met het dossier aan de Mestbank bezorgd.

§ 5. Van elke vergadering van de voormelde Verificatiecommissie stelt de secretaris een verslag op. Elk commissielid kan op eenvoudig verzoek een kopie van het verslag krijgen.

§ 6. De voormelde Verificatiecommissie kan een huishoudelijk reglement opstellen.

Artikel 3.2.5. (01/01/2018- ...)

De beslissing van de Mestbank over een aanvraag tot correctie wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket aan de betrokken landbouwer bezorgd. Bij de beslissing van de Mestbank is een kopie gevoegd van het advies van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 12.1.1.

[Afdeling 3 Mogelijkheden voor individuele percelen landbouwgrond om de kwalificatie als zandgrond of als niet-zware kleigrond te wijzig(ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)]en (... - ...)

[Onderafdeling 1 Algemene bepalingen voor het wijzigen voor een individueel perceel van de kwalificatie zandgrond of niet-zware kleigron(ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)]d (... - ...)

Artikel 3.3.1.1. (01/01/2018- ...)

Een landbouwer die voor een individueel perceel de kwalificatie als zandgrond of de kwalificatie als niet-zware kleigrond wil wijzigen, moet beschikken over een textuuranalyse van dat perceel.

De bemonstering van het perceel en de textuuranalyse zijn uitgevoerd door een laboratorium dat beschikt over een erkenning conform het VLAREL van 19 november 2010, voor de categorie, vermeld in artikel 6, 5°, c), van het voormelde besluit, en zijn uitgevoerd conform de bepalingen van het BOC.

De textuuranalyse vermeldt de coördinaten, bepaald conform de bepalingen van het BOC, van het perceel dat geanalyseerd is, ofwel het perceelnummer.

Artikel 3.3.1.2. (01/01/2018- ...)

De landbouwer bezorgt de textuuranalyse, vermeld in artikel 3.3.1.1, aan de Mestbank met een beveiligde zending. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en landbouwernummer.

In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen dat de textuuranalyse geheel of gedeeltelijk ingediend moet worden via een internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.

Artikel 3.3.1.3. (01/01/2018- ...)

De Mestbank beoordeelt de ontvangen textuuranalyse en meldt de betrokken landbouwer binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van de textuuranalyse de percelen die niet langer beschouwd worden als zandgronden of de percelen die als zware kleigrond beschouwd worden

Artikel 3.3.1.4. (01/01/2018- ...)

Als de Mestbank, na de melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, kennis krijgt van een textuuranalyse, uitgevoerd conform artikel 3.3.1.1, die recenter is dan de door de landbouwer bezorgde textuuranalyse, en waaruit volgt dat het betrokken perceel een andere kwalificatie heeft dan meegedeeld, brengt de Mestbank de betrokken landbouwer daarvan met een beveiligde zending op de hoogte. Daarbij vermeldt de Mestbank de percelen die opnieuw beschouwd worden als zandgronden of de percelen die niet langer als zware kleigrond beschouwd worden.

[Onderafdeling 2 Het tijdstip waarop voor een individueel perceel de wijziging van de kwalificatie als zandgrond ingaat (ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 3.3.2.1. (01/01/2018- ...)

Voor percelen waarvan de Mestbank in de melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze niet langer beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, niet langer beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel niet langer beschouwd wordt als zandgrond.

Voor percelen waarvan de Mestbank in de melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze niet langer beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, niet langer beschouwd wordt als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel niet langer beschouwd wordt als zandgrond.

Artikel 3.3.2.2. (01/01/2018- ...)

Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze opnieuw beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, opnieuw beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel opnieuw beschouwd als zandgrond.

Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze opnieuw beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, opnieuw beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel opnieuw beschouwd als zandgrond.

[Onderafdeling 3 Nadere bepalingen voor het aantonen dat een perceel als een zware kleigrond beschouwd wordt (ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 3.3.3.1. (01/01/2018- ...)

Ter uitvoering van artikel 3, § 7, 7°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan voor percelen in Vlaanderen die niet in de landbouwstreek Polders liggen, aangetoond worden dat ze vergelijkbare bodemkarakteristieken hebben als de landbouwgronden in de landbouwstreek Polders.

Een perceel beschikt over vergelijkbare bodemkarakteristieken als vermeld in artikel 3, § 7, 7°, van het voormelde decreet, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel heeft textuurklasse leem als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;
2° het kleigehalte in de bodem is minimaal 17,5 %;
3° het zandgehalte in de bodem is maximaal 15 %.

Artikel 3.3.3.2. (01/01/2018- ...)

Om aan te tonen dat een perceel in het afgebakende gebied, vermeld in artikel 3.3.3.1, eerste lid, vergelijkbare bodemkarakteristieken heeft als de landbouwgronden in de landbouwstreek Polders, moet de textuuranalyse, vermeld in artikel 3.3.1.1, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de textuuranalyse toont aan dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.3.3.1, tweede lid;
2° de erkenning, vermeld in artikel 3.3.1.1, tweede lid, heeft betrekking op de granulometrische bepaling van de bodemtextuur;
3° het kleigehalte en het zandgehalte in de bodem, is bepaald volgens de granulometrische textuurbepaling vermeld in het BOC (pipetmethode van Robinson-Köhn, gratis raadpleegbaar in het Nederlands op de website van het VITO).

In afwijking van artikel 3.3.1.1, derde lid, mag, voor de volgende aspecten afgeweken worden van de bepalingen van het BOC:
1° voor percelen die groter zijn dan 2 ha volstaat één monstername per perceel, waarbij minimaal vijftien boorsteken in kruisverband genomen worden, evenredig verdeeld over het hele perceel;
2° de landbouwer kan een of meer delen van het perceel aanduiden waarop de monstername uitgevoerd wordt. In voorkomend geval moet voldaan zijn aan al de volgende voorwaarden:
a) de oppervlakte van het aangeduide deel of de aangeduide delen bedraagt minstens 30 % van de totale oppervlakte van het betrokken perceel, zoals aangegeven op de verzamelaanvraag;
b) er worden minimaal vijftien boorsteken genomen, evenredig verdeeld over het aangeduide deel of de aangeduide delen.

Artikel 3.3.3.3. (01/01/2018- ...)

Voor percelen waarvan de Mestbank in haar melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, geldt dat het betrokken perceel vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd wordt als zware kleigrond.

Voor percelen waarvan de Mestbank in haar melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, geldt dat het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd wordt als zware kleigrond.

Artikel 3.3.3.4. (01/01/2018- ...)

Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze niet langer beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de voormelde beveiligde zending uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, geldt dat het betrokken perceel vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het tweede lid, niet langer beschouwd wordt als zware kleigrond.

Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze niet langer beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, geldt dat het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, niet langer beschouwd wordt als zware kleigrond.

[Afdeling 4 Mogelijkheden voor individuele percelen landbouwgrond om de kwalificatie als fosfaatverzadigd perceel te wijzigen (ing. BVR 22 december 2017, art. 11, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 3.4.1. (01/01/2018- ...)

Om te kunnen aantonen dat een perceel dat gelegen is in een fosfaatverzadigd gebied niet fosfaatverzadigd is als vermeld in artikel 17, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moet een bodemanalyse uitgevoerd worden om de fosfaatverzadigingsgraad van het perceel te bepalen.

De bemonstering van het perceel en de bodemanalyse voor de bepaling van de fosfaatverzadigingsgraad worden uitgevoerd door een erkend laboratorium conform de bepaling van het BAM.

Artikel 3.4.2. (01/01/2018- ...)

De landbouwer bezorgt de bodemanalyse, vermeld in artikel 3.4.1, aan de Mestbank met een beveiligde zending. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en landbouwernummer.

In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen dat de bodemanalyse geheel of gedeeltelijk ingediend moet worden via een internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.

De bodemanalyse mag maximaal vijf jaar oud zijn als ze aan de Mestbank bezorgd wordt.

De landbouwer voegt bij de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, de nodige stukken waaruit blijkt wat de kosten van de analyse zijn. Hij vermeldt ook het rekeningnummer waarop die kosten terugbetaald moeten worden, als de Mestbank op basis van de analyse de kosten ten laste neemt als vermeld in artikel 17, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Artikel 3.4.3. (01/01/2018- ...)

De Mestbank beoordeelt binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van die bodemanalyse de ontvangen bodemanalyse.

Als op basis van de bodemanalyse geoordeeld wordt dat een perceel dat zonder de betrokken bodemanalyse als fosfaatverzadigd werd beschouwd, niet fosfaatverzadigd is, betaalt de Mestbank de landbouwer de kosten van de bodemanalyse terug.

De Mestbank informeert de landbouwer met een beveiligde zending over de percelen die als niet-fosfaatverzadigd beschouwd worden en over de kosten, vermeld in het tweede lid, die terugbetaald zullen worden.

Artikel 3.4.4. (01/01/2018- ...)

Om een individueel perceel als niet-fosfaatverzadigd te kunnen beschouwen, moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:
1° de bodemanalyse, vermeld in artikel 3.4.1 van dit besluit, is uitgevoerd door een erkend laboratorium dat ook beschikt over een erkenning conform het VLAREL van 19 november 2010, voor de categorie, vermeld in artikel 6, 5°, c), van het voormelde besluit;
2° de textuurbepaling van zandgronden is uitgevoerd conform de bepalingen van het BOC;
3° het betrokken perceel heeft volgens de bodemanalyse een profielgemiddelde fosfaatverzadigingsgraad die lager is dan 35 %, of het betreft geen zandgrond.

Artikel 3.4.5. (01/01/2018- ...)

Voor percelen waarvan de Mestbank op basis van de ontvangen bodemanalyse oordeelt dat het betrokken perceel niet fosfaatverzadigd is, geldt:
1° als de bodemanalyse bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, wordt het betrokken perceel vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd als niet-fosfaatverzadigd, en geldt vanaf dat kalenderjaar de norm, vermeld in artikel 17, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, niet;
2° als de bodemanalyse bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, wordt het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd als niet-fosfaatverzadigd, en geldt vanaf dat kalenderjaar de norm, vermeld in artikel 17, § 1, van het voormelde decreet, niet.

[Afdeling 5. Lijst van equivalente maatregelen (ing. BVR 8 januari 2021, art. 2, I: 29 januari 2021)] (... - ...)

Artikel 3.5.1. (29/01/2021- ...)

§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° bemestingsvermindering: de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° lijst van equivalente maatregelen: de lijst van equivalente maatregelen, vermeld in artikel 14, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
3° mestvervoerbepaling: de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
4° vanggewasverplichting: de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

§ 2. De lijst van equivalente maatregelen bevat alternatieve mitigerende maatregelen voor de vanggewasverplichting, de bemestingsvermindering en de mestvervoerbepaling.

§ 3. Een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting of voor de bemestingsvermindering realiseert een reductie van de stikstofverliezen. Om het gewicht van de equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting of voor de bemestingsvermindering te bepalen, is in de lijst van equivalente maatregelen, voor elk van de equivalente maatregelen in kwestie, de reductie van de stikstofverliezen vermeld, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met de equivalente maatregel in kwestie gerealiseerd wordt.

Opdat een of meer equivalente maatregelen die een landbouwer in een bepaald kalenderjaar toepast, minstens equivalent zijn aan de vanggewasverplichting, is de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met de equivalente maatregelen in kwestie, gerealiseerd wordt, minstens gelijk aan veertig vermenigvuldigd met het doelareaal van de betrokken landbouwer, vermeld in artikel 14, § 8, derde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, uitgedrukt in hectare, van het kalenderjaar in kwestie.

Opdat in een bepaald kalenderjaar een of meer equivalente maatregelen die een landbouwer toepast, minstens equivalent zijn aan de bemestingsvermindering, is de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met de equivalente maatregelen in kwestie gerealiseerd wordt, gelijk aan of groter dan:
1° in het kalenderjaar 2021: de som van:
a) 7,5 vermenigvuldigd met de oppervlakte landbouwgronden die tot het bedrijf behoort en die in gebiedstype 2 ligt, uitgedrukt in hectare;
b) 20 vermenigvuldigd met de oppervlakte landbouwgronden die tot het bedrijf behoort en die in gebiedstype 3 ligt, uitgedrukt in hectare;
2° vanaf het kalenderjaar 2022: de som van:
a) 15 vermenigvuldigd met de oppervlakte landbouwgronden die tot het bedrijf behoort en die in gebiedstype 2 ligt, uitgedrukt in hectare;
b) 22,5 vermenigvuldigd met de oppervlakte landbouwgronden die tot het bedrijf behoort en die in gebiedstype 3 ligt, uitgedrukt in hectare.

§ 4. Een equivalente maatregel voor de mestvervoerbepaling verbetert de opvolging van de bemesting met vloeibare dierlijke mest.

Om het gewicht van de equivalente maatregel voor de mestvervoerbepaling te bepalen, wordt de opvolging van de bemesting met vloeibare dierlijke mest die door de mestvervoerbepaling gerealiseerd wordt, gelijkgesteld met 100%.

Voor elke equivalente maatregel voor de mestvervoerbepaling wordt de opvolging van de bemesting met vloeibare dierlijke mest die door de equivalente maatregel in kwestie gerealiseerd wordt, vergeleken met de opvolging van de bemesting met vloeibare dierlijke mest die door de mestvervoerbepaling gerealiseerd wordt. Het resultaat van die vergelijking, uitgedrukt in percent, is het gewicht van de equivalente maatregel in kwestie.

De equivalente maatregelen die een landbouwer toepast, realiseren minstens 100% van de mestvervoerbepaling.

Artikel 3.5.2. (05/02/2021- ...)

§ 1. De BEM adviseert de minister over maatregelen die als equivalente maatregel in aanmerking kunnen komen. De adviezen van de BEM hebben betrekking op maatregelen die belanghebbenden voor advies voorleggen.

De BEM beoordeelt elke voorgelegde maatregel overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006. Het komt de BEM toe om bij de opmaak van haar adviezen en in het bijzonder bij de bepaling van het gewicht van een equivalente maatregel, overeenkomstig artikel 3.5.1, zich te baseren op de meest actuele beschikbare wetenschappelijke inzichten ter zake. Als de BEM van oordeel is dat een voorgelegde maatregel in aanmerking komt als equivalente maatregel, bevat het advies minstens al de volgende elementen:
1° een gedetailleerde omschrijving van de maatregel in kwestie;
2° in voorkomend geval de randvoorwaarden die van toepassing moeten zijn opdat de maatregel in kwestie als een equivalente maatregel beschouwd kan worden;
3° een aanduiding van de maatregel of maatregelen waaraan de maatregel in kwestie equivalent is;
4° het gewicht van de equivalente maatregel dat bepaald is conform artikel 3.5.1.

De equivalente maatregelen zijn vastgesteld in de lijst die opgenomen is in bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd.

§ 2. Een equivalente maatregel wordt ten minste om de vier jaar geëvalueerd en, als dat nodig is, aangepast.

HOOFDSTUK 4 Bemesting (... - ...)

Afdeling 1 Het bemestingsplan en het bemestingsadvies (... - ...)

Onderafdeling 1 Het bemestingsplan (... - ...)

Artikel 4.1.1.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. Als een landbouwer ter uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006 een bemestingsplan moet bijhouden, moet dat bemestingsplan voldoen aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2 tot en met 3.

§ 2. Het bemestingsplan van een bepaald kalenderjaar moet uiterlijk vanaf 15 februari van dat kalenderjaar ter controle kunnen worden voorgelegd.

Het bemestingsplan wordt bijgehouden en aangevuld op het bedrijf.

De landbouwer mag alle nuttige documenten en bescheiden aanwenden om het bemestingsplan te onderbouwen.

§ 3. Het bemestingsplan bevat ten minste :
1° per diercategorie als vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 :
a) de te verwachten gemiddelde veebezetting in het lopende kalenderjaar;
b) het staltype waarin de dieren zullen worden gehouden, vermeld in artikel 11, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
c) de te verwachten nettoproductie aan dierlijke mest, berekend op basis van de gegevens, vermeld in punt a) en b), en uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, en in kg P2O5;
2° per mestsoort die op het bedrijf in kwestie in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden :
a) de opslagcapaciteit;
b) de te verwachten hoeveelheid die op het bedrijf in kwestie in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden, uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, in kg P2O5, en in ton of in m3;
3° voor elk perceel dat of elke perceelsgroep die behoort tot het bedrijf :
a) een luchtfoto of plan van de ligging van het perceel in kwestie of van de perceelsgroep in kwestie;
b) een opgave van de oppervlakte, de voorteelt, de hoofdteelt en de nateelt van het perceel in kwestie of van de perceelsgroep in kwestie;
c) de vermelding of voor het perceel in kwestie of voor de perceelsgroep in kwestie gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheden die voortvloeien uit de uitvoering van een beschikking van de Europese Commissie tot verlening van een door de lidstaat België op grond van de Nitraatrichtlijn gevraagde derogatie;
d) de te verwachten nutriëntenbehoefte van de gewassen, uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, en in kg P2O5;
e) de dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest die de landbouwer op het perceel in kwestie of de perceelsgroep in kwestie plant op te brengen, gespecificeerd volgens mestsoort en uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, in kg P2O5, en in ton of m3;
f) de dierlijke mest die de landbouwer op het perceel in kwestie of de perceelsgroep in kwestie plant op te brengen, door uitscheiding door dieren bij begrazing, uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, en in kg P2O5;
4° de hoeveelheid dierlijke mest en andere meststoffen die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant aan te voeren of af te voeren, berekend op basis van de gegevens, vermeld in punt 1°, 2° en 3°, gespecificeerd volgens mestsoort en uitgedrukt in kg N, in kg werkzame stikstof, in kg P2O5, en in ton of m3;
5° de hoeveelheid kunstmest die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant te gebruiken, berekend op basis van de gegevens, vermeld in punt 1°, 2° en 3°, gespecificeerd volgens mestsoort en uitgedrukt in kg N, in kg P2O5, en in ton of m3.

De landbouwer overweegt bij elke wijziging van zijn bedrijfsvoering of het plan gewijzigd of aangevuld moet worden met nieuwe stukken. Elke wijziging of aanvulling in het plan wordt uitgevoerd binnen zeven kalenderdagen na de wijziging van de geplande bedrijfsvoering, zodat het plan op permanente wijze een waarheidsgetrouw beeld geeft van de bedrijfsvoering op het vlak van bemesting.
 

[Afdeling 2 De indeling van percelen in een klasse op basis van een bodemanalyse, vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006 (ing. BVR 22 december 2017, art. 12, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 4.2.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Een landbouwer die beschikt over een bodemanalyse als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, bezorgt die bodemanalyse aan de Mestbank.

Samen met de bodemanalyse, vermeld in het eerste lid, bezorgt de landbouwer al de volgende gegevens:
1° zijn naam, adres en landbouwernummer;
2° het bankrekeningnummer dat gebruikt mag worden voor een eventuele terugbetaling van de kosten van de analyse;
3° een kopie van een luchtfoto, zoals die ter beschikking wordt gesteld voor het indienen van de verzamelaanvraag, waarop het perceel dat bemonsterd werd, duidelijk is aangegeven.

§ 2. Een landbouwer kan meerdere bodemanalyses, die betrekking hebben op meerdere percelen, tegelijk aan de Mestbank bezorgen. In voorkomend geval wordt bij de aanduiding van de betrokken percelen op de luchtfoto of luchtfoto 's, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, duidelijk gespecificeerd welke bodemanalyse bij welk perceel hoort.

§ 3. De bodemanalyse moet ingediend worden door een landbouwer die als actieve landbouwer bekend is in het GBCS.

§ 4. De bodemanalyse is gebaseerd op een monsterneming die uitgevoerd is in een kalenderjaar waarin het betrokken perceel landbouwgrond in een verzamelaanvraag was aangegeven.

§ 5. De Mestbank kan ook een bodemanalyse indienen die genomen is in opdracht van en op kosten van de Mestbank.

Als de Mestbank beslist om een bodemanalyse als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, te nemen of te laten nemen, brengt ze de landbouwer die het betrokken perceel in gebruik heeft daarvan op de hoogte overeenkomstig de laatst gekende gegevens van de verzamelaanvraag.

Paragraaf 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op bodemanalyses die de Mestbank indient.

Artikel 4.2.2. (01/01/2018- ...)

Als de Mestbank een bodemanalyse ontvangt die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 13, § 3, en artikel 84, § 10 en § 11, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en van dit besluit, neemt ze die bodemanalyse in rekening voor de indeling van het betrokken perceel of van de betrokken percelen, in een van de vier klassen, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet.

Artikel 4.2.3. (01/01/2018- ...)

§ 1. De Mestbank kijkt na of de ontvangen bodemanalyse in aanmerking komt voor een terugbetaling conform artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

De kosten van een bodemanalyse worden forfaitair bepaald op:
1° 50 euro voor bodemanalyses waarvoor voor het bepalen van de klasse van het betrokken perceel, de gemeten hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat vergeleken wordt met de hoeveelheden plantbeschikbaar fosfaat in grasland, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet;
2° 25 euro voor bodemanalyses waarvoor voor het bepalen van de klasse van het betrokken perceel, de gemeten hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat vergeleken wordt met de hoeveelheden plantbeschikbaar fosfaat in akker, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet.

§ 2. Een bodemanalyse wordt maar één keer terugbetaald. Als de bodemanalyse tweemaal aan de Mestbank bezorgd wordt, kan alleen de landbouwer die als eerste de bodemanalyse aan de Mestbank heeft bezorgd, terugbetaald worden.

Analyses die uitgevoerd worden in opdracht van en op kosten van de Mestbank, of analyses die uitgevoerd worden in het kader van een begeleiding door het Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding Duurzame Bemesting (CVBB) vzw, komen niet in aanmerking voor terugbetaling.

§ 3. De Mestbank voert de terugbetalingen uit binnen de beschikbare begrotingskredieten. Als de beschikbare begrotingskredieten niet volstaan, worden de betalingen opgeschort.

§ 4. Als de Mestbank vaststelt dat de terugbetaling onterecht is gebeurd, vordert ze de uitbetaalde bedragen terug.

Artikel 4.2.4. (01/01/2018- ...)

De Mestbank informeert de landbouwer die de bodemanalyse aan de Mestbank heeft bezorgd via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, over de gevolgen van de indeling in een van de vier klassen en over de terugbetaling van een ontvangen bodemanalyse. De landbouwer kan daartegen bezwaar indienen. Alleen bezwaren via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket zijn ontvankelijk, op voorwaarde dat ze zijn ingediend:
1° uiterlijk op 31 juli als de Mestbank haar beslissing op het internetloket heeft geplaatst in de periode van 1 januari tot en met 30 juni;
2° uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar als de Mestbank haar beslissing op het internetloket heeft geplaatst in de periode van 1 juli tot en met 31 december van het vorige kalenderjaar.

De indiening van een bezwaar tegen een bepaalde beslissing schorst de betrokken beslissing niet.

Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van zijn beslissing binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar. Het afdelingshoofd van de Mestbank kan die termijn eenmalig verlengen met een periode van negentig dagen. Hij brengt de indiener van het bezwaar daarvan op de hoogte door een met redenen omklede melding op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.

Artikel 4.2.5. (01/01/2021- ...)

In afwijking van artikel 13, § 3, elfde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 worden de volgende percelen landbouwgrond die niet ingedeeld zijn in een klasse op basis van een bodemanalyse, als klasse III beschouwd:
1° percelen landbouwgrond met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 0,3 hectare;
2° percelen landbouwgrond met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 0,5 hectare die in gebiedstype 0 of gebiedstype 1 liggen.

[Afdeling 3 Uitzonderlijke weersomstandigheden waardoor de periode voor het opbrengen van meststoffen of voor het inzaaien van een vanggewas of een specifieke teelt als vermeld in artikel 8, § 9, en artikel 14, § 9, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt verlengd (ing. BVR 22 december 2017, art. 14, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 4.3.1. (10/07/2021- ...)

Onder uitzonderlijke weersomstandigheden als vermeld in artikel 8, § 9, tweede en derde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt verstaan dat het door de weersomstandigheden niet mogelijk is om een teelt in te zaaien in de periode van 15 tot en met 31 augustus.

De minister stelt vast of er in een bepaald kalenderjaar uitzonderlijke weersomstandigheden zijn als vermeld in het eerste lid.

Als de minister vaststelt dat er uitzonderlijke weersomstandigheden zijn, kan de minister:
1° bepalen dat de meststoffen op of in de bodem mogen worden gebracht tot en met 10 september, ter uitvoering van artikel 8, § 9, derde lid, van het voormelde decreet en in afwijking van artikel 5.2.1.2, § 3, van dit besluit;
2° bepalen dat de periode voor het inzaaien van een vanggewas of specifieke teelt, ter uitvoering van artikel 8, § 9, tweede lid, van het voormelde decreet, verlengd wordt tot maximaal 10 september.

De minister kan de afwijkingen, vermeld in het derde lid, beperken, inzonderheid tot bepaalde hoofdteelten of nateelten of tot bepaalde gebieden, op basis van de waterkwaliteit, de bodemtextuur of de weersomstandigheden.

De minister kan aan de afwijkingen, vermeld in het derde lid, extra voorwaarden verbinden, inzonderheid voor het inzaaien van bepaalde nateelten, de periode waarin die nateelten aangehouden moeten worden, de types en hoeveelheden meststoffen die ter uitvoering van die afwijking opgebracht mogen worden en de wijze waarop die meststoffen opgebracht moeten worden.

[Afdeling 4 Afwijking op de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 voor de educatieve demonstraties of de wetenschappelijke proefnemingen (ing. BVR 22 december 2017, art. 14, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 4.4.1. (10/07/2021- ...)

Ter uitvoering van artikel 8, § 9, vierde lid, artikel 13, § 10, zevende lid, of artikel 22, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, dient iedereen die in het kader van educatieve demonstraties of in het kader van wetenschappelijke proefnemingen, wil afwijken van de bemestingsnormen, vermeld in het voormelde decreet, of van artikel 8 of artikel 22 van het voormelde decreet, daarvoor een gemotiveerde aanvraag in bij het afdelingshoofd van de Mestbank.

De aanvraag vermeldt minimaal de volgende gegevens:
1° de dag of de periode waarvoor men de afwijking wil verkrijgen;
2° de exploitatie of exploitaties waartoe de betrokken percelen landbouwgrond behoren;
3° een nadere omschrijving van de betrokken educatieve demonstratie of wetenschappelijke proefneming, met aanduiding van de bepaling of bepalingen van het voormelde decreet waarvan men wil afwijken en de wijze waarop men van de betreffende bepaling wil afwijken;
4° in voorkomend geval, de identificatiegegevens van de betrokken erkende mestvoerder.

De aanvraag wordt minimaal vijftien dagen voor de dag of voor de aanvang van de periode waarvoor men de afwijking wil verkrijgen, ingediend. De toestemming van het afdelingshoofd van de Mestbank om meststoffen op te brengen in afwijking van de bepalingen van het voormelde decreet, wordt door het afdelingshoofd van de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, met een brief, of via een e-mail verleend. De aanvrager deelt, zo het afdelingshoofd van de Mestbank erom verzoekt, ook alle andere gegevens mee die het afdelingshoofd van de Mestbank nodig acht.

[Afdeling 5. De invulling van de bemestingsnormen (ing. BVR 19 maart 2021, art. 4, I: 15 april 2021)] (... - ...)

Artikel 4.5.1. (15/04/2021- ...)

De landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort, is, voor de toepassing van het Mestdecreet van 22 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan, verantwoordelijk voor de bemesting op dat perceel.

Een landbouwer die in de loop van een jaar een perceel landbouwgrond gebruikt dat niet tot zijn bedrijf behoort, mag dat perceel landbouwgrond niet bemesten, tenzij hij van de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort, de toestemming heeft om het perceel te bemesten of te laten bemesten. De meststoffen die met toestemming van de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel landbouwgrond behoort, worden opgebracht, worden beschouwd als meststoffen die aangevoerd zijn naar de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort. De meststoffen waarvan niet aangetoond kan worden dat deze met toestemming van de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel landbouwgrond behoort, zijn opgebracht, worden niet beschouwd als meststoffen die aangevoerd zijn naar de landbouwer van wie het bedrijf is waartoe het perceel in kwestie behoort. Deze meststoffen worden beschouwd als opgebracht in strijd met de bepalingen van het Mestdecreet, door de landbouwer die bemest op een perceel dat niet tot zijn bedrijf behoort.

De minister kan nadere regels bepalen over de toestemming, vermeld in het tweede lid.

[HOOFDSTUK 5 Derogatie (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

[Afdeling 1 De aanvraag van derogatie (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

Artikel 5.1.1. (01/01/2023- ...)

...

[Afdeling 2 Voorwaarden voor de percelen (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 Bemesting (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

Artikel 5.2.1.1. (01/01/2023- ...)

...

Artikel 5.2.1.2. (01/01/2023- ...)

...

[Onderafdeling 2 Grondbewerking en bemestingspraktijk (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

Artikel 5.2.2.1. (01/01/2023- ...)

...

Artikel 5.2.2.2. (01/01/2023- ...)

...

Artikel 5.2.2.3. (04/07/2020- ...)

Op een individueel perceel landbouwgrond dat tot het bedrijf behoort, wordt de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest die op het betreffende perceel in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, beperkt tot de hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg N uit dierlijke mest per hectare, die op het perceel in kwestie in het jaar in kwestie opgebracht mag worden conform het Mestdecreet van 22 december 2006, met inbegrip van de verhoging voor derogatiepercelen tot de bemestingsnormen, vermeld in artikel 5.2.1.1 van dit besluit, en met uitzondering van de mogelijkheid, vermeld in artikel 13, § 9, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, om het dubbele van de hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg N uit dierlijke mest per hectare, op te brengen.

[Afdeling 3 De bewerking van meststoffen (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

Artikel 5.3.1. (01/01/2023- ...)

...

Artikel 5.3.2. (01/01/2023- ...)

...

[Afdeling 4 Voorwaarden voor de landbouwer (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 Bemestingsplan (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

Artikel 5.4.1.1. (01/01/2023- ...)

...

[Onderafdeling 2 Overzicht van het meststoffengebruik (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

Artikel 5.4.2.1. (01/01/2023- ...)

...

[Onderafdeling 3 Bodemanalyse (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

Artikel 5.4.3.1. (01/01/2023- ...)

...

[Afdeling 5 Sancties (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

Artikel 5.5.1. (01/01/2023- ...)

...

[Afdeling 6 Bezwaarprocedures (verv. BVR 25 oktober 2019, art. 2, I: 1 januari 2019)] (... - ...)

Artikel 5.6.1. (01/01/2023- ...)

...

Artikel 5.6.2. (01/01/2023- ...)

...

[HOOFDSTUK 6 Dieren (verv. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 6. (01/01/2018- ...)

...

[Afdeling 1 De bepaling van de stikstofverliezen (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 6.1.1. (01/01/2018- ...)

Landbouwers die een gedeelte van hun dieren nooit in stallen houden, mogen voor de dieren die nooit in stallen worden gehouden, geen stikstofverliezen in rekening brengen. Voor die dieren is het brutogehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding gelijk aan het nettogehalte stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, vermeld in artikel 27, § 5, en artikel 28, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Artikel 6.1.2. (01/01/2018- ...)

Voor de omrekening van het brutogehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, vermeld in artikel 27, § 5, en artikel 28, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor de dieren van de diersoorten rundvee, varkens en pluimvee, deelt de landbouwer via zijn aangifte, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, voor elk van de gehouden diercategorieën, het type stal mee waarin de dieren van de betrokken diercategorieën werden gehouden.

Artikel 6.1.3. (01/01/2018- ...)

Voor de verschillende diercategorieën van de diersoort rundvee, met uitzondering van de diercategorie mestkalveren, worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt als een percentage van de uitscheidingsnormen per dier en per kalenderjaar.

Voor de diercategorie mestkalveren worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar.

Voor de diersoort rundvee worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:
1° voor de dieren van de diercategorie mestkalveren: 2,29 kg N per dier en per kalenderjaar, ongeacht het staltype waarin de betrokken dieren werden gehouden;
2° voor de dieren van de diersoort runderen, met uitzondering van de mestkalveren:
 

Runderen gespecificeerd per staltype Procentueel stikstofverlies
Runderen die gehouden worden in stallen waar amper stalmest geproduceerd wordt 10 %
Runderen die gehouden worden in stallen waar deels stalmest geproduceerd wordt 15 %
Runderen die gehouden worden in stallen waar bijna uitsluitend stalmest geproduceerd wordt 20 %

In de tabel, vermeld in het derde lid, wordt verstaan onder:
1° runderen die gehouden worden in stallen waar amper stalmest geproduceerd wordt: runderen, met uitzondering van mestkalveren, die gehouden worden in stallen waar 10 % of minder van de in die stal geproduceerde mest stalmest is;
2° runderen die gehouden worden in stallen waar bijna uitsluitend stalmest geproduceerd wordt: runderen, met uitzondering van mestkalveren, die gehouden worden in stallen waar 90 % of meer van de in die stal geproduceerde mest stalmest is;
3° runderen die gehouden worden in stallen waar deels stalmest geproduceerd wordt: runderen die gehouden worden in stallen die niet onder de specificaties, vermeld in punt 1° of 2°, vallen.

Artikel 6.1.4. (01/01/2018- ...)

Voor de verschillende diercategorieën van de diersoort varkens worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar.

Voor de diersoort varkens worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:
 

Diercategorie Staltype Totaal stikstofverlies
kg N/dier/jaar
Biggen (van 7 tot 20 kg) Traditioneel - mengmest 0,52
   Traditioneel - stalmest 1,01
   Emissiearm - mengmest 0,26
Andere varkens van 20 tot 110 kg Traditioneel - mengmest 2,95
   Traditioneel - stalmest 5,86
   Emissiearm - mengmest 1,58
Beren Traditioneel - mengmest 4,86
   Traditioneel - stalmest 10,31
Zeugen, inclusief biggen < 7 kg Traditioneel - mengmest 4,35
   Traditioneel - stalmest 5,81
   Emissiearm - mengmest 2,85
   Emissiearm - stalmest 4,33
Andere varkens > 110 kg Traditioneel - mengmest 3,79
   Traditioneel - stalmest 5,28
   Emissiearm - mengmest 2,67
   Emissiearm - stalmest 4,15

Voor de toepassing van de tabel, vermeld in het tweede lid, kan:
1° het verliescijfer voor Traditioneel-stalmest alleen toegepast worden voor varkens die gehouden worden in volledig ingestrooide stallen die niet voorkomen op de V-lijst;
2° het verliescijfer voor Traditioneel-mengmest alleen toegepast worden voor varkens die gehouden worden in stallen die niet volledig ingestrooid zijn en die niet voorkomen op de V-lijst;
3° voor dieren van de diercategorie biggen (van 7 tot 20 kg), het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor biggen die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-1.2, V-1.3, V-1.4, V-1.5 of V-1.6, als vermeld in de V-lijst;
4° voor dieren van de diercategorie andere varkens van 20 tot 110 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor andere varkens van 20 tot 110 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-4.1, V-4.2, V-4.3, V-4.4, V-4.5, V-4.6, V-4.7 of V-4.8, als vermeld in de V-lijst;
5° voor dieren van de diercategorie zeugen, inclusief biggen < 7 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor zeugen, inclusief biggen < 7 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-2.1, V-2.2, V-2.3, V-2.4, V-2.5, V-2.6, V-3.1, V-3.2, V-3.3, V-3.4, V-3.5, V-3.8, V-3.9 of V-3.10, als vermeld in de V-lijst;
6° voor dieren van de diercategorie zeugen, inclusief biggen < 7 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-stalmest alleen toegepast worden voor zeugen, inclusief biggen < 7 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-3.6 of V-3.7, als vermeld in de V-lijst;
7° voor dieren van de diercategorie andere varkens > 110 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor andere varkens > 110 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-3.1, V-3.2, V-3.3, V-3.4, V-3.5, V-3.8, V-3.9,V-3.10, V-4.1, V-4.2, V-4.3, V-4.4, V-4.5, V-4.6, V-4.7 of V-4.8, als vermeld in de V-lijst;
8° voor dieren van de diercategorie andere varkens > 110 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-stalmest alleen toegepast worden voor andere varkens > 110 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-3.6 of V-3.7, als vermeld in de V-lijst.

Artikel 6.1.5. (01/01/2021- ...)

Voor de verschillende diercategorieën van de diersoort pluimvee worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar.

Voor de diersoort pluimvee worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:

diercategorie staltype totaal stikstof-verlies kg N/dier/jaar
legkippen en (groot)
ouderdieren
kooi, emissiearm, systeem P-3.2 0,158
   kooi, emissiearm, systeem P-3.3 0,198
   kooi, emissiearm, systeem P-3.1/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten mestopslag of afgedekte container 0,158
   kooi, emissiearm, systeem P-3.1/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgedekte container 0,172
   kooi, emissiearm, systeem P-3.1/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen 0,160
   kooi, emissiearm, systeem P-3.1/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden 0,171
   kooi, emissiearm, systeem P-3.4 0,179
   kooi, emissiearm, systeem P-3.5 0,183
   kooi, overige staltypes legkippen en (groot)ouderdieren 0,213
   kooi, emissiearm, systeem P-3.6 0,199
   grondhuisvesting, emissiearm, systeemP-4.1, P-4.2, en P-4.7 0,238
   niet kooi, overige staltypes legkippen en (groot)ouderdieren 0,384
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container 0,238
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container 0,251
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen 0,240
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden 0,249
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container 0,190
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container 0,203
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen 0,192
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.4/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden 0,201
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container 0,212
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container 0,225
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen 0,214
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.5/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden 0,223
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container 0,199
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container 0,212
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen 0,201
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-4.6/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden 0,210
opfokpoeljen legkippen batterij, emissiearm, systeem P-1.1 en P-1.2 0,073
   batterij, emissiearm, systeem P-1.3 0,098
   batterij, emissiearm, systeem P-1.4 0,086
   batterij, emissiearm, systeem P-1.5 0,089
   batterij, overige staltypes opfokpoeljen legkippen 0,097
   grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-2.2 en P-2.3 0,131
   grondhuisvesting, overige staltypes opfokpoeljenlegkippen 0,212
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/1°, directe afvoer of max 2 weken in gesloten container of afgedekte container 0,123
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/2°, meer dan 2 weken in gesloten mestopslag of afgesloten container 0,137
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/3°, nabehandeling in droogtunnel met geperforeerde banden of platen 0,124
   volièrehuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1/4°, nabehandeling in droogtunnel met dichte banden 0,135
slachtkuikens grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-6.1, P-6.2, P-6.3 (al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.7) en P-6.8, 0,135
   grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-6.4 (al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.7) en P-6.9 0,108
   etagesystemen, emissiearm, systeem P-6.5 al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.7 0,107
   grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-6.10 0,099
   overige staltypes slachtkuikens 0,173
opfokpoeljen slachtkuikenouderdieren emissiearm, systeem P-7.1, P-7.2, P-7.3, P-7.4 en P-7.5 0,223
   overige staltypes opfokpoeljen slachtkuikenouderdieren 0,315
slachtkuikenouderdieren emissiearm, systeem P-5.1, P-5.2, P-5.3, P-5.4, P-5.5 en P-5.6 0,400
   overige staltypes slachtkuikenouderdieren 0,732
kalkoen slachtdieren ongeacht het staltype 0,798
kalkoen ouderdieren ongeacht het staltype 0,766
struisvogel fokdieren ongeacht het staltype 4,579
struisvogel slachtdieren ongeacht het staltype 2,686
jonge struisvogels (0-3 maanden) ongeacht het staltype 0,737

Voor de toepassing van de tabel, vermeld in het tweede lid, hebben de vermelde systemen betrekking op de overeenkomstige stalsystemen, vermeld in de P-lijst.

Artikel 6.1.6. (01/01/2018- ...)

Voor de verschillende diercategorieën van de diersoorten paarden of de diersoort andere worden voor de omrekening van het brutogehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, vermeld in artikel 27, § 5, en artikel 28, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar als volgt bepaald:
 

Diercategorie Totaal stikstofverlies kg N/dier/jaar
Paarden (>600 kg) 10,46
Paarden en pony's (200-600 kg) 7,47
Paarden en pony's (< 200 kg) 4,57
Konijnen gesloten bedrijven (per vrouwelijk konijn) 3,02
Konijnen vetmesterij (per dier) 0,26
Konijnen kwekerij (per vrouwelijk konijn) 1,43
Geiten jonger dan 1 jaar 1,39
Geiten ouder dan 1 jaar 3,31
Schapen jonger dan 1 jaar 1,06
Schapen ouder dan 1 jaar 1,75
Nertsen gesloten bedrijven (per moederdier) 1,5
Nertsen vetmesterij (per dier) 0,5
Nertsen kwekerij (per volwassen dier) 0,6

Artikel 6.1.7. (01/01/2018- ...)

Als voor een diercategorie het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, berekend conform artikel 6.1.1. tot en met 6.1.6 van dit besluit, kleiner is dan 25 % van de voor die diercategorie van toepassing zijnde forfaitaire stikstofuitscheidingsnorm, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt, in afwijking van artikel 6.1.1. tot en met 6.1.6 van dit besluit, voor die diercategorie het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet bepaald op 25 % van de voor die diercategorie van toepassing zijnde forfaitaire stikstofuitscheidingsnorm, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet.

[Afdeling 2 De berekening van de gemiddelde veebezetting (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 De totale gemiddelde veebezetting van een exploitatie (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 6.2.1.1. (01/01/2018- ...)

Ter uitvoering van artikel 23, § 7, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt de gemiddelde veebezetting van een exploitatie in een bepaald kalenderjaar bepaald door voor alle diersoorten, uitgezonderd de diersoort runderen, per diercategorie de som te maken van de gemiddelde veebezetting van elk van de dierregisters die in dat kalenderjaar voor die exploitatie bijgehouden zijn, en voor de diersoort runderen door de in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw voor dat kalenderjaar voor die exploitatie geregistreerde gegevens om te rekenen.

Artikel 6.2.1.2. (01/01/2018- ...)

Per diercategorie en per dierregister wordt er afgerond op een geheel getal, waarbij elk getal na de komma lager dan vijf naar beneden wordt afgerond en elk getal na de komma gelijk of hoger dan vijf naar boven wordt afgerond.

[Onderafdeling 2 De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1° (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 6.2.2.1. (01/01/2018- ...)

De gemiddelde veebezetting van een dierregister van een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1°, wordt bepaald door per diercategorie de som te nemen van de twaalf geregistreerde maandgemiddelden en door die vervolgens te delen door twaalf.

[Onderafdeling 3 De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een veranderingsregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 3°(ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 6.2.3.1. (01/01/2018- ...)

De gemiddelde veebezetting van een dierregister van een veranderingsregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 3°, wordt bepaald door voor elk dier dat vermeld is in een van de dierregisters die in dat kalenderjaar voor die exploitatie bijgehouden zijn, te bepalen tot welke diercategorie dat dier behoort en hoeveel dagen dat dier in het betreffende kalenderjaar op de exploitatie aanwezig was. Als een dier in de loop van een kalenderjaar van diercategorie gewijzigd is, wordt voor elke diercategorie waartoe het betrokken dier in het voorbije kalenderjaar heeft behoord, bepaald hoeveel dagen dat dier in die diercategorie op die exploitatie aanwezig is geweest.

Het aantal dagen dat bepaald wordt conform het eerste lid, wordt per diercategorie opgeteld, en gedeeld door het aantal kalenderdagen van het betreffende kalenderjaar.

[Onderafdeling 4 De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°(ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 6.2.4.1. (01/01/2018- ...)

De gemiddelde veebezetting van een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°, wordt bepaald door per diercategorie de som te nemen van:
1° het aantal dieren dat op 1 januari op de exploitatie aanwezig was;
2° voor elk van de rondes die in de loop van dat kalenderjaar gestart zijn, het aantal dieren dat bij de start van de ronde aanwezig was;
3° voor elk van de rondes die in de loop van dat kalenderjaar beëindigd zijn, het aantal dieren dat bij het einde van de ronde aanwezig was;
4° het aantal dieren dat op 31 december op de exploitatie aanwezig was.

De totalen per diercategorie, bepaald conform het eerste lid, worden gedeeld door twee, vervolgens vermenigvuldigd met het aantal dagen dat er volgens het dierregister dieren van die diercategorie aanwezig waren, en ten slotte gedeeld door het aantal kalenderdagen van dat bepaalde kalenderjaar.

[Onderafdeling 5 De gemiddelde veebezetting voor runderen (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 6.2.5.1. (01/01/2018- ...)

Voor de omrekening van de in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw voor dat kalenderjaar voor die exploitatie geregistreerde gegevens, wordt voor elk dier dat volgens de in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw geregistreerde gegevens in de loop van het betrokken kalenderjaar op de betrokken exploitatie gehouden is, bepaald tot welke diercategorie dat dier behoort en hoeveel dagen dat dier in het betreffende kalenderjaar op de exploitatie aanwezig was. Als een dier in de loop van een kalenderjaar van diercategorie gewijzigd is, wordt voor elke diercategorie waartoe het betrokken dier in het voorbije kalenderjaar heeft behoord, bepaald hoeveel dagen dat dier in die diercategorie op die exploitatie aanwezig is geweest.

Het aantal dagen dat wordt bepaald conform het eerste lid, wordt per diercategorie opgeteld, en gedeeld door het aantal kalenderdagen van het betreffende kalenderjaar.

Per diercategorie wordt er afgerond op een geheel getal, waarbij elk getal na de komma lager dan vijf naar beneden wordt afgerond en elk getal na de komma gelijk of hoger dan vijf naar boven wordt afgerond.

[Afdeling 3 Het nutriëntenbalansstelsel (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 Algemene bepalingen (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 6.3.1.1. (10/07/2021- ...)

De landbouwer die opteert voor het nutriëntenbalansstelsel, heeft, per exploitatie en per diercategorie, de keuze tussen de volgende types:
1° ...;
2° het type regressierechte;
3° het type andere voeders of voedertechnieken.

Een landbouwer kan alleen opteren voor het type regressierechte voor de diercategorieën waarvoor er in onderafdeling 3 uitscheidingscijfers zijn bepaald.

[Onderafdeling 2 ... (opgeh. BVR 21 mei 2021, art. 20, I: 10 juli 2021)] (... - ...)

Artikel 6.3.2.1. (10/07/2021- ...)

...

Artikel 6.3.2.2. (10/07/2021- ...)

...

Artikel 6.3.2.3. (10/07/2021- ...)

...

Artikel 6.3.2.4. (10/07/2021- ...)

...

Artikel 6.3.2.5. (10/07/2021- ...)

...

Artikel 6.3.2.6. (10/07/2021- ...)

...

Artikel 6.3.2.7. (10/07/2021- ...)

...

Artikel 6.3.2.8. (10/07/2021- ...)

...

[Onderafdeling 3 Het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2° (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 6.3.3.1. (01/01/2018- ...)

Als de landbouwer conform artikel 25 van het Mestdecreet van 22 december 2006 opteert voor het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, wordt voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie, voor alle dieren van de betrokken diercategorie, uitgegaan van de reële uitscheidingshoeveelheden volgens de volgende regressierechten, uitgedrukt in kg difosforpentoxide en kg stikstof per dier en per kalenderjaar:
 

Diercategorie Difosforpentoxide (P2O5)- uitscheiding
(kg/dier/jaar)
Stikstof (N)-uitscheiding
(kg/dier/jaar)
Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg Y = 1,6516 X - 0,8187 Y = 0,0996 X - 1,3218
Beren Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152
Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152
Andere varkens: van 20 tot 110 kg Y = 2,0368 X - 2,2347 Y = 0,1347 X - 4,4181
Andere varkens van 110 kg en meer Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152
Legrassen: legkippen Y = 2,2254 X - 0,0606 Y = 0,1496 X - 0,2455
Legrassen: (groot)ouderdieren Y = 2,2606 X - 0,0587 Y = 0,1548 X - 0,2305
Legrassen: opfokpoeljen van legkippen Y = 2,2277 X -0,0512 Y = 0,1492 X - 0,1149
Vleesrassen: slachtkuikens Y = 2,3340 X - 0,1960 Y = 0,1541 X - 0,5283
Vleesrassen: slachtkuikenouderdieren Y = 2,2606 X - 0,0587 Y = 0,1517 X - 0,1918
Vleesrassen: opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren Y = 2,2152 X - 0,0770 Y = 0,1571 X - 0,1705

In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° Y: de uitscheiding (in kg) van respectievelijk difosforpentoxide en stikstof per dier en per kalenderjaar;
2° X: het verbruik (in kg) van respectievelijk fosfor (P) en ruw eiwit (RE) per dier en per kalenderjaar.

Artikel 6.3.3.2. (01/01/2018- ...)

§ 1. De landbouwer die in een bepaald kalenderjaar een nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, toepast, maakt per diercategorie en per exploitatie waarvoor de landbouwer geopteerd heeft voor het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, een mestuitscheidingsbalans op conform bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd. Het bewijs moet geleverd worden dat de voeding voor de betrokken diercategorieën uitsluitend heeft bestaan uit veevoeders zoals die opgenomen zijn in de mestuitscheidingsbalans.

De landbouwer noteert aanpassingen aan de mestuitscheidingsbalans uiterlijk de zevende dag na de dag waarin de feiten die aanleiding hebben gegeven tot een aanpassing, hebben plaatsgevonden.

§ 2. Ter staving van die mestuitscheidingsbalans worden al de facturen of aankoopborderellen die bij elke levering van veevoeders aanwezig zijn, per exploitatie waar de betrokken voeders geleverd werden, apart bijgehouden. Op de facturen of aankoopborderellen vermeldt de veevoederfabrikant het gehalte aan ruw eiwit en fosfor.

Als bewijs voor de mestuitscheidingsbalans zijn op elk moment van het productiejaar, de facturen of aankoopborderellen, vermeld in het eerste lid, die betrekking hebben op de betrokken exploitatie, ter inzage voor de toezichthoudende ambtenaren.

Zowel van facturen als van aankoopborderellen zijn de betalingsbewijzen ter inzage binnen twee maanden na het opstellen van de betreffende factuur of het betreffende aankoopborderel. Op die aankoopfacturen zijn de naam van het voeder en de diercategorie waarvoor het voeder bestemd is, vermeld.

[Onderafdeling 4 Het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3° (ing. BVR 22 december 2017, art. 16, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 6.3.4.1. (01/01/2018- ...)

Als de landbouwer conform artikel 25 van het Mestdecreet van 22 december 2006 opteert voor het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3°, wordt voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie voor alle dieren uitgegaan van de reële uitscheidingshoeveelheden, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en kg stikstof per dier en per kalenderjaar, die bewezen worden met een mestuitscheidingsbalans als vermeld in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.

Artikel 6.3.4.2. (01/01/2018- ...)

§ 1. De landbouwer deelt, via de jaarlijkse aangifte aan de Mestbank, mee dat hij gebruik wil maken van het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3°. Die mededeling is vergezeld van een duidelijk schema met een uitvoerige onderbouwing van de mestuitscheidingsbalans als vermeld in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd. Dat schema vermeldt duidelijk welke bewijsstukken op elk moment ter inzage zullen liggen gedurende het volledige productiejaar.

Voor aangekochte voeders is altijd als bewijs de factuur of het aankoopborderel dat bij elke levering van veevoeders aanwezig is, vereist. Op de factuur of het aankoopborderel is vermeldt de veevoederfabrikant het gehalte aan eiwit en fosfor. Ook moet het bewijs worden geleverd dat de hoeveelheid verbruikt veevoeder in overeenstemming is met de aanwezige dieren tijdens het volledige productiejaar.

§ 2. Overeenkomstig artikel 26, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006 dragen de landbouwers zelf de bewijslast voor de nutriëntenbalans, vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 3, onderafdeling 4, van dit besluit.

[HOOFDSTUK 7 Nutriëntenemissierechten (verv. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7. (01/01/2018- ...)

...

[Afdeling 1 De toekenning van TNER-D (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.1.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Ter uitvoering van artikel 30, § 7, van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, aan de landbouwer toekennen voor de doeleinden, vermeld in artikel 30, § 7, van het voormelde decreet.

De toekenning van TNER-D wordt aangevraagd met een beveiligde zending.

Elke landbouwer die aan de Mestbank de toekenning van tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, aanvraagt, moet op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.

§ 2. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor doeleinden in het kader van natuurbeheer, is bij de aanvraag een schriftelijke overeenkomst tussen een erkende natuurvereniging en de landbouwer die de TNER-D aanvraagt, of een ondertekend document van een erkende natuurvereniging als die zelf de aanvrager is, gevoegd.

In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van natuurbeheer zullen worden ingezet;
3° het aantal maanden per jaar dat de landbouwer de dieren moet houden in het kader van natuurbeheer, gespecificeerd per betrokken perceel en diercategorie;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor doeleinden in het kader van natuurbeheer;
5° de identificatiegegevens van de erkende natuurvereniging.

§ 3. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor doeleinden in het kader van wetenschappelijk onderzoek, is bij de aanvraag een door de aanvrager opgesteld en ondertekend document gevoegd.

In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° een omschrijving van het wetenschappelijk onderzoek dat zal worden uitgevoerd en een omstandige motivering door een erkende onderzoeksinstelling van de noodzaak om bijkomende TNER-D daarvoor te verkrijgen;
2° de periode van het wetenschappelijk onderzoek en als er niet gedurende de hele periode dieren gehouden worden in het kader van dat onderzoek, de periode waarin dieren gehouden zullen worden in het kader van het wetenschappelijk onderzoek;
3° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die voor wetenschappelijk onderzoek zullen worden ingezet, en een omstandige motivering van het aantal vereiste dieren;
4° het perceelsnummer van de precieze plaats waar de dieren gehouden zullen worden.

§ 4. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor onderwijsdoeleinden is bij de aanvraag een overeenkomst tussen een landbouwer en een erkende onderwijsinstelling, of een schriftelijk ondertekend document van een erkende onderwijsinstelling als die zelf de aanvrager is, gevoegd.

In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de gegevens van de erkende onderwijsinstelling waarvoor TNER-D worden aangevraagd of waarmee de landbouwer een overeenkomst heeft;
2° het aantal dieren en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, die voor onderwijs zullen worden ingezet, en een omstandige motivering van het aantal vereiste dieren;
3° het perceelsnummer van de precieze plaats waar de dieren gehouden zullen worden;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor onderwijsdoeleinden.

§ 5. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor het beheer van onroerende goederen in opdracht van een openbaar bestuur, is bij de aanvraag een schriftelijke overeenkomst met het openbaar bestuur, of een schriftelijk ondertekend document van het openbaar bestuur als dat zelf de aanvrager is, gevoegd.

In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van het beheer van onroerende goederen voor de uitvoering van de overeenkomst zullen worden ingezet;
3° het aantal maanden per jaar waarin de landbouwer de dieren moet houden in het kader van het beheer van de onroerende goederen, en als nodig, gespecificeerd per betrokken perceel en diercategorie;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor het beheer van onroerende goederen in opdracht van een openbaar bestuur.

§ 6. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het opvangen van dieren in dierenasielen, zijn bij de aanvraag de volgende documenten gevoegd:
1° een kopie van de beslissing over de toekenning van een erkenning, vermeld in artikel 2, § 6, van het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren;
2° een door de aanvrager ondertekend document waarin minstens de volgende gegevens zijn opgenomen:
a) de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
b) het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als dierenasiel maximaal opgevangen zullen worden.

§ 7. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren in kinderboerderijen, voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.

In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als kinderboerderij zullen worden ingezet;
3° een gedetailleerde omschrijving van de activiteiten die de kinderboerderij organiseert;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden in het kader van de activiteiten als kinderboerderij.

De aanvrager voegt bij zijn aanvraag een kopie van zijn statuten, waarin het organiseren van activiteiten als kinderboerderij als doel is opgenomen.

De activiteiten, vermeld in het tweede lid, 3°, moeten erop gericht zijn om kinderen op een educatieve manier kennis te laten maken met onder meer de dieren, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet. Tijdens de periodes waarin die activiteiten georganiseerd worden, moet de exploitatie openbaar toegankelijk zijn.

Als op de exploitatie ook dieren gehouden worden om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van een kinderboerderij, kunnen er alleen tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend worden voor de dierenaantallen die gehouden worden in het kader van de kinderboerderij.

§ 8. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren om zorg in zorgboerderijen of andere zorginstellingen te verlenen voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.

In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als zorgboerderij of als andere zorginstelling zullen worden ingezet;
3° de gegevens van de erkende zorginstelling;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden om zorg in zorgboerderijen of andere zorginstellingen te verlenen.

De aanvrager is een erkende zorginstelling die geen dieren houdt om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van een erkende zorginstelling.

§ 9. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor dieren die gehouden worden om sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut na te streven, waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, TNER-D verkregen kunnen worden, voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.

In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die om sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut na te streven zullen worden ingezet, maar waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, TNER-D verkregen kunnen worden;
3° een gedetailleerde omschrijving van:
a) de sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut, waarvoor men TNER-D wil verkrijgen, maar waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, al TNER-D verkregen kunnen worden;
b) de activiteiten die men in het kader van de doeleinden, vermeld in punt a) organiseert en de periodes waarbinnen men die activiteiten organiseert;
4° een kopie van de statuten van de aanvrager, waarin het nastreven van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut opgenomen is, ofwel een kopie van een overeenkomst die betrekking heeft op de activiteiten, vermeld in punt 3°, b), en die afgesloten is tussen de aanvrager en een derde in wiens statuten het nastreven van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut opgenomen is;
5° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut.

Als op de exploitatie ook dieren gehouden worden om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut, kunnen er alleen tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend worden voor de dierenaantallen die gehouden worden voor de sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut.

Artikel 7.1.2. (01/01/2018- ...)

De Mestbank bepaalt op grond van de bezorgde stavingstukken en, in voorkomend geval, rekening houdend met de toepasselijke bemestingsnormen, het aantal TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP en TNER-DA die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de doelstellingen, vermeld in artikel 7.1.1, en de termijn waarvoor de TNER-D gelden. De termijn waarvoor de TNER-D gelden, start ten vroegste op de dag van ontvangst van de aanvraag tot toekenning van TNER-D, als vermeld in artikel 7.1.1, § 1, tweede lid.

De beslissing van de Mestbank wordt binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, aan de betrokken landbouwer bezorgd.

Artikel 7.1.3. (01/01/2018- ...)

Op vraag van de Mestbank bezorgt de landbouwer die TNER-D toegekend heeft gekregen, binnen negentig kalenderdagen aan de Mestbank alle nodige stavingstukken waaruit blijkt dat de landbouwer de toegekende TNER-D nog altijd aanwendt voor de doelstellingen, vermeld in artikel 7.1.1.

Als er geen stavingsstukken bezorgd worden, of als de bezorgde stavingstukken ontoereikend zijn, reduceert de Mestbank ambtshalve de toegekende TNER-D tot het aantal TNER-D waarvoor afdoende stavingstukken zijn bezorgd.

De Mestbank deelt de beslissing tot reductie van de TNER-D met een beveiligde zending mee aan de betrokken landbouwer. De reductie heeft toepassing dertig kalenderdagen na de verzending van die beveiligde zending.

Artikel 7.1.4. (01/06/2023- ...)

De landbouwer kan tegen de beslissing tot toekenning van de TNER-D, vermeld in artikel 7.1.2, en tegen de beslissing tot reductie van de TNER-D, vermeld in artikel 7.1.3, bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank.

Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als het binnen dertig kalenderdagen na de plaatsing van de beslissing, vermeld in artikel 7.1.2 op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloketof binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing, vermeld in artikel 7.1.3, met een beveiligde zending wordt ingediend bij het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank beslist binnen negentig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar heeft ontvangen. De landbouwer wordt op de hoogte gebracht van de voormelde beslissing via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.

[Afdeling 2 De herkwalificatie (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.2.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Ter uitvoering van artikel 30, § 2, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de landbouwer een aanvraag indienen om de hem toegewezen nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, te herkwalificeren in een ander soort nutriëntenemissierecht als vermeld in de bijlage bij het voormelde decreet.

§ 2. De landbouwer komt in aanmerking voor een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, als de soort nutriëntenemissierechten niet langer overeenkomt met de dieren die hij daadwerkelijk houdt of daadwerkelijk zal houden, na een van de volgende acties:
1° een vrijwillige bedrijfsverplaatsing of bedrijfsreconversie als vermeld in deel 2, titel 1, hoofdstuk 4, afdeling 2, van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
2° een verplaatsing als vermeld in artikel 5, § 3, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.

De minister kan de lijst, vermeld in het eerste lid, uitbreiden.

§ 3. Als voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in paragraaf 2, kan de landbouwer vragen dat de nutriëntenemissierechten, worden geherkwalificeerd in een of meer andere soorten nutriëntenemissierechten.

Artikel 7.2.2. (01/01/2018- ...)

§ 1. De aanvraag wordt met een beveiligde zending bij de Mestbank ingediend en vermeldt al de volgende gegevens:
1° de naam, het adres en de identificatiegegevens van de landbouwer;
2° de wijze waarop de landbouwer de nutriëntenemissierechten geherkwalificeerd wil zien;
3° het tijdstip vanaf wanneer de landbouwer de nutriëntenemissierechten geherkwalificeerd wil zien.

Bij de aanvraag voegt de landbouwer de nodige stavingstukken waaruit blijkt dat het betrokken bedrijf een vrijwillige bedrijfsverplaatsing, bedrijfsreconversie, of verplaatsing als vermeld in artikel 7.2.1, § 2, heeft ondergaan.

De minister kan nadere regels bepalen voor de stavingsstukken die bij de aanvraag gevoegd moeten worden.

§ 2. Een landbouwer kan, naar aanleiding van een vrijwillige bedrijfsverplaatsing, bedrijfsreconversie, of verplaatsing als vermeld in artikel 7.2.1, § 2, maar eenmaal een herkwalificatie vragen.

De herkwalificatie gaat in op het tijdstip, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, met de beperking dat de herkwalificatie ten vroegste kan ingaan op 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag bij de Mestbank werd ingediend. Als de landbouwer in zijn aanvraag een vroeger tijdstip heeft vermeld, wordt de datum voor het ingaan van de herkwalificatie ambtshalve aangepast naar 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag bij de Mestbank werd ingediend.

In voorkomend geval komt een beperking van de automatische omzetting, vermeld in artikel 7.3.1, § 4, ten gevolge van nutriëntenemissierechten die overgenomen werden voor het ingaan van de herkwalificatie, te vervallen.

[Afdeling 3 De aanwending van nutriëntenemissierechten (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.3.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Er zijn vier soorten nutriëntenemissierechten, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP of NER-DA. Elk soort nutriëntenemissierecht NER-DR, NER-DV, NER-DP of NER-DA geeft het recht om een of meer diersoorten als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, te houden.

Overeenkomstig artikel 30, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, heeft de landbouwer binnen de perken van de nutriëntenemissierechten de vrijheid om de diersoort te houden die hij verkiest of om binnen dezelfde diersoort wijzigingen door te voeren.

§ 2. Ter uitvoering van artikel 30, § 5 en § 6, van het Mestdecreet van 22 december 2006 en voor de toepassing van de geldboete, vermeld in artikel 63, § 2, van het voormelde decreet, past de Mestbank een automatische omzetting van de nutriëntenemissierechten toe conform de volgende tabel:
 

   NER-DR NER-DV NER-DP NER-DA
NER-DR 1 1 1 1
NER-DV 1 1 1 1
NER-DP 1 1 1 1
NER-DA 1 1 1 1

§ 3. De automatische omzetting, vermeld in paragraaf 2, wijzigt de toegekende nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA, niet.

§ 4. Ter uitvoering van artikel 39 van het Mestdecreet van 22 december 2006 en in afwijking van paragraaf 1 tot en met 3, is de automatische omzetting van de nutriëntenemissierechten door de Mestbank niet toegelaten ten aanzien van:
1° nutriëntenemissierechten die op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, met annulering van 25 % door een bedrijf zijn overgenomen;
2° nutriëntenemissierechten die op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, met verwerking van 25 % zijn overgenomen;
3° nutriëntenemissierechten die op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, e), van het voormelde decreet, in het kader van een overdracht van melkquotum zijn overgenomen;
4° alle nutriëntenemissierechten van het overnemende bedrijf die van dezelfde soort zijn als de soort nutriëntenemissierechten die zijn overgenomen als vermeld in punt 1° tot en met 3° ;
5° alle tijdelijke nutriëntenemissierechten die uitgedrukt zijn in TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP of TNER-DA.

Dieren van een bepaalde diersoort die niet zijn gehouden met de soort nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP, NER-DA, TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP, TNER-DA, NER-MVWR, NER-MVWV, NER-MVWP, of NER-MVWA, die betrekking heeft op die diersoort, worden met toepassing van artikel 39, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, geacht te zijn gehouden zonder toegekende nutriëntenemissierechten.

§ 5. In afwijking van paragraaf 4 blijft de automatische omzetting van NER-DR, NER-DV, NER-DP naar NER-DA altijd mogelijk.

§ 6. Nutriëntenemissierechten waarvan de omzetting door de Mestbank niet is toegelaten als vermeld in paragraaf 4, kunnen na een verdere overdracht met toepassing van artikel 34 van het Mestdecreet van 22 december 2006, evenmin worden omgezet.

Artikel 7.3.2. (01/01/2018- ...)

De landbouwer van wie het bedrijf in een bepaald jaar een productie aan dierlijke mest heeft die kleiner is dan 300 kg P2O5 als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, is voor dat jaar vrijgesteld van de bepalingen betreffende de nutriëntenemissierechten die betrekking hebben op de beperking van de productie aan dierlijke mest.

[Afdeling 4 Bepalingen aangaande de overname van nutriëntenemissierechten (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 Beperkingen bij de overname van nutriëntenemissierechten (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.4.1.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Ter uitvoering van artikel 31, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt per aanvraag minstens één nutriëntenemissierecht overgedragen.

§ 2. De overlater van nutriëntenemissierechten kan de nutriëntenemissierechten van een bepaalde diersoort aan één landbouwer of aan verschillende landbouwers overlaten. Als de nutriëntenemissierechten aan verschillende landbouwers worden overgelaten, moet voor elk van de over te laten gedeelten een aanvraag worden ingediend als vermeld in artikel 7.4.2.1.

Artikel 7.4.1.2. (01/01/2024- ...)

Een gedwongen overgang van nutriëntenemissierechten wordt niet als een overname van nutriëntenemissierechten beschouwd als vermeld in de artikelen 31 en 34 het Mestdecreet van 22 december 2006.

Als een gedwongen overgang van nutriëntenemissierechten als vermeld in het eerste lid, worden onder meer verstaan:
1° de overgang van nutriëntenemissierechten door erfopvolging en verdelingen tussen erfgenamen die daarvan het gevolg zijn;
2° de overgang van nutriëntenemissierechten ten gevolge van een faillissement, een gedwongen of gerechtelijke openbare verkoop of een overdracht onder gerechtelijk gezag als vermeld in titel 4, hoofdstuk 4, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen;
3° de overgang van nutriëntenemissierechten in het kader van de omvorming van een landbouwer met verschillende exploitanten naar een of meer landbouwers met één exploitant, waarbij:
a)    de exploitant van de overnemende landbouwer deel uitmaakt van de overlatende landbouwer.
b)    de nutriëntenemissierechten overgaan naar een of meer landbouwers met één exploitant;
c)    in afwijking van punt b) en in voorkomend geval, het geheel van nutriëntenemissierechten-MVW, die betrekking hebben op een welbepaalde aanvraag als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid van dit besluit, zoals het laatst gewijzigd bij het besluit van 22 december 2017, overgaan naar één landbouwer met één exploitant.

[Onderafdeling 2 De overname van nutriëntenemissierechten (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.4.2.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Nutriëntenemissierechten worden overgenomen door een aanvraag tot overname aan de Mestbank.

De overnemende landbouwer dient met een beveiligde zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een aanvraag tot overname in bij de Mestbank die al de volgende gegevens bevat:
1° de naam, het adres en de identificatiegegevens van de overlatende landbouwer en de naam, het adres en de identificatiegegevens van de overnemende landbouwer;
2° de soort nutriëntenemissierechten die worden overgelaten, gespecificeerd volgens diersoort, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP of NER-DA. Als de aanvraag tot overname betrekking heeft op een gedeelte van de nutriëntenemissierechten van de overlatende landbouwer, wordt ook het aantal NER-D dat per diersoort wordt overgelaten, vermeld;
3° de vermelding hoe de nutriëntenemissierechten worden overgenomen, volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
a) zonder annulering van 25 % op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
b) met annulering van 25 % op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet;
c) met mestverwerking op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet;
4° een ondertekende verklaring van de overlatende landbouwer waarin hij bevestigt het aantal NER-D, gespecificeerd volgens diersoort, vermeld in punt 2°, te willen overlaten aan de overnemende landbouwer, vermeld in punt 1° ;
5° als de overnemende landbouwer nutriëntenemissierechten wil overnemen in het kader van een eerste installatie als bedrijf zonder reductie met 25 % als vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a), van het voormelde decreet: een verklaring op eer waarin de overnemende landbouwer verklaart dat noch door de overnemende landbouwer zelf, noch door een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon, een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als vermeld in rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon is geëxploiteerd;
6° als de overnemende landbouwer een personenvennootschap is, of als een personenvennootschap een exploitant is van de overnemende landbouwer, die met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a) en b), van het voormelde decreet nutriëntenemissierechten wil overnemen zonder reductie met 25 %: een kopie van de oprichtingsakte van die personenvennootschap, en een kopie van alle wijzigingsakten tot op de datum van de aanvraag, samen met een kopie van het meest recente register van aandelen of, bij ontstentenis van een wettelijke verplichting tot het houden van een register, een verklaring op eer door de overnemende landbouwer van de verdeling van de aandelen van de personenvennootschap op het ogenblik van het indienen van de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten;
7° als de overlater of de overnemende landbouwer uit verschillende exploitanten bestaat: een overzicht van de verschillende exploitanten, met vermelding, voor elk van die exploitanten, van hun naam, adres en identificatiegegevens;
8° de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat;
9° als nutriëntenemissierechten worden overgenomen zonder reductie van 25 % met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, f), van het voormelde decreet, moeten bijkomend de volgende documenten worden toegevoegd:
a) een kopie van de oprichtingsakte van de overlatende personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, en een kopie van alle wijzigingsakten;
b) een kopie van de oprichtingsakte van die vennootschap, en een kopie van alle wijzigingsakten als de overnemende landbouwer of een persoon die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer, een personenvennootschap is met rechtspersoonlijkheid;
c) een kopie van het meest recente register van aandelen van de overlatende personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid;
d) een kopie van het meest recente register van aandelen van die vennootschap als de overnemende landbouwer of een persoon die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer, een personenvennootschap is met rechtspersoonlijkheid;
e) een bewijs van alle bloed- of aanverwantschappen of huwelijksbanden als vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, f), van het voormelde decreet, waarop de aanvragers zich beroepen.

De verklaring, vermeld in het tweede lid, 4°, is ondertekend volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
2° door de landbouwer zelf. In dat geval is bij de aanvraag een document gevoegd waaruit blijkt dat de landbouwer bevoegd is om beslissingen te nemen in naam van al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer.

In het tweede lid, 5°, wordt verstaan onder een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon:
1° al de exploitanten die deel uitmaken van de overnemende landbouwer;
2° als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is of als een van de exploitanten die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer een rechtspersoon is: iedereen die bestuurder, dagelijks bestuurder of zaakvoerder is in die rechtspersoon.

§ 2. De datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 8°, wordt:
1° uiterlijk zes maanden na de ontvangstdatum van de aanvraag vastgesteld;
2° ten vroegste op de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank vastgesteld.

In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, 8°, kan de landbouwer in zijn aanvraag, in plaats van een datum te vermelden waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, kiezen voor een van de onderstaande mogelijkheden:
1° aangeven dat hij de overname wil laten ingaan op de datum, vermeld in het eerste lid, 2° ;
2° niets aangeven.

Als de landbouwer in zijn aanvraag niets aangeeft over de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat als vermeld in het tweede lid, 2°, wordt dat ambtshalve gelijkgesteld met aangeven dat hij de overname wil laten ingaan op de datum, vermeld in het eerste lid, 2°.

Artikel 7.4.2.2. (01/01/2018- ...)

Overeenkomstig artikel 34, § 1, zesde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt voor de toepassing van dit besluit een kapitaalvennootschap waarvan alle aandelen op naam zijn, gelijkgesteld met een personenvennootschap.

Artikel 7.4.2.3. (01/01/2018- ...)

Ter uitvoering van artikel 31, § 2, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, betreffende de berekening van de mestafzet van het bedrijf, berekent de Mestbank de mestafzet op basis van het derde, het tweede en het eerste kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de nutriëntenemissierechten overgenomen worden.

In afwijking van het eerste lid wordt voor aanvragen waarvan de datum van overname door de overnemer en de overlater is vastgesteld vóór 1 oktober van het kalenderjaar, de mestafzet berekend op grond van het vierde, het derde en het tweede kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat.

Als voor het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in het eerste lid, of in voorkomend geval voor het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in het tweede lid, er geen aangifteplicht als vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, is, wordt de landbouwer geacht de mest voor dat kalenderjaar volledig te hebben afgezet.

Als voor het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in het eerste lid, of in voorkomend geval voor het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in het tweede lid, niet voldaan is aan de aangifteplicht, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard.

Artikel 7.4.2.4. (01/01/2018- ...)

Binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.1, meldt de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, aan de overnemer en de overlater of de aanvraag volledig en ontvankelijk is. Bij ontstentenis van een kennisgeving binnen die termijn wordt de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwd.

De Mestbank brengt de overnemer en de overlater binnen drie maanden nadat de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten volledig en ontvankelijk is bevonden als vermeld in het eerste lid, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van de nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, die zullen worden overgenomen en de datum vanaf wanneer die overgenomen worden.

De datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, betreft:
1° als er in de aanvraag een datum is vermeld: de datum, vermeld in artikel 7.4.2.1, § 1, tweede lid, 8°, met de beperking dat als er een datum is vermeld die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.2.1, § 2, eerste lid, de Mestbank de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat ambtshalve vastlegt op de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank;
2° als er in de aanvraag geen datum is vermeld, met toepassing van artikel 7.4.2.1, § 2, tweede lid, 2° : de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank.

Artikel 7.4.2.5. (01/06/2023- ...)

 De overname van de nutriëntenemissierechten en de mogelijke reducties op grond van hoofdstuk 7, afdeling 4, onderafdeling 3, van dit besluit, en op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gaan in op de datum, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, met de volgende uitzonderingen:
1° de overnemer en de overlater hebben binnen dertig kalenderdagen nadat de kennisstelling door de Mestbank op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket werd geplaatst, met een beveiligde zending bij de Mestbank melden dat ze afzien van de overname van de nutriëntenemissierechten, waarna de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten geacht wordt nooit te zijn gedaan;
2° er werd binnen dertig kalenderdagen conform artikel 7.4.2.6 bezwaar ingesteld.

Een bezwaar als vermeld in artikel 7.4.2.6 sluit de mogelijkheid uit om te melden dat men afziet van de overname van de nutriëntenemissierechten als vermeld in het eerste lid, 1°.

De melding, vermeld in het eerste lid 1°, is ondertekend volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door de landbouwer zelf;
2° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
3° door een van de exploitanten van de landbouwer, als bij de aanvraag ook een document wordt toegevoegd waaruit blijkt dat de exploitant daarvoor bevoegd is.

Artikel 7.4.2.6. (01/06/2023- ...)

De overnemer of de overlater kan, tenzij gemeld is dat er afgezien wordt van de overname van de nutriëntenemissierechten als vermeld in artikel 7.4.2.5, eerste lid, 1°, binnen dertig kalenderdagen nadat de kennisstelling door de Mestbank op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket werd geplaatst, met een beveiligde zending bij het afdelingshoofd van de Mestbank bezwaar indienen tegen de beslissing van de Mestbank.

In voorkomend geval wordt een afschrift van het bezwaarschrift aan de overnemer of de overlater bezorgd via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.

Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt binnen negentig kalenderdagen een beslissing. De overnemer en de overlater worden van de beslissing van het afdelingshoofd van de Mestbank op de hoogte gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.

Als daarom schriftelijk wordt verzocht, kan het afdelingshoofd van de Mestbank het voorwerp van de overname, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wijzigen. Het verzoek wordt met een beveiligde zending verzonden, al dan niet samen met het bezwaarschrift, en voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° het verzoek is ondertekend door zowel de overlater als de overnemer;
2° het verzoek vermeldt expliciet het nieuwe voorwerp van de overname, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2° van het voormelde decreet;
3° bij het verzoek zijn de bijlagen gevoegd die op grond van het veranderde voorwerp door artikel 7.4.2.1 van dit besluit zijn voorgeschreven.

Artikel 7.4.2.7. (01/01/2018- ...)

De overname van de nutriëntenemissierechten en de mogelijke reducties op grond van hoofdstuk 7, afdeling 4, onderafdeling 3, van dit besluit, en op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gaan in op de datum, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, tenzij de overnemer en de overlater binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing van de minister, vermeld in artikel 7.4.2.6 van dit besluit, met een beveiligde zending bij de minister hebben gemeld dat ze afzien van de overname van de nutriëntenemissierechten, waarna de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten geacht wordt nooit te zijn gedaan.

De melding, vermeld in het eerste lid, moet ondertekend zijn volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door de landbouwer zelf;
2° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
3° door een van de exploitanten van de landbouwer, als bij de aanvraag ook een document wordt toegevoegd waaruit blijkt dat de exploitant daarvoor bevoegd is.

[Onderafdeling 3 Reducties naar aanleiding van de overname van nutriëntenemissierechten (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.4.3.1. (01/01/2018- ...)

Ter uitvoering van artikel 31, § 2, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, onderzoekt de Mestbank naar aanleiding van de aanvraag tot overname op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2°, van het voormelde decreet, of de mest van het overlatend bedrijf over de drie kalenderjaren die voorafgaan aan de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, conform de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 is afgezet. De Mestbank bepaalt daarvoor de mestbalans van het bedrijf voor het nutriënt P2O5, vermeld in artikel 28, § 3, van het voormelde decreet.

Als de mest een of meer kalenderjaren niet conform de bepalingen van het voormelde decreet is afgezet, worden de over te nemen nutriëntenemissierechten op de volgende wijze verminderd:
1° het aantal kg P2O5 dat niet is afgezet conform het voormelde decreet, wordt voor elk van de drie kalenderjaren conform artikel 62bis, § 10, van het voormelde decreet, vastgesteld;
2° het getal dat conform punt 1° wordt verkregen, wordt voor elk van de drie kalenderjaren uitgezet als percentage ten aanzien van het aantal kg P2O5 dat conform het voormelde decreet voor dat kalenderjaar had moeten worden afgezet;
3° er wordt een gemiddeld percentage vastgesteld voor de drie kalenderjaren waarvoor een percentage werd vastgesteld met toepassing van punt 2° ;
4° de over te nemen nutriëntenemissierechten worden verminderd met het gemiddeld percentage, vermeld in punt 3°.

Artikel 7.4.3.2. (01/01/2018- ...)

§ 1. Ter uitvoering van artikel 31, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006 onderzoekt de Mestbank naar aanleiding van de melding van de overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, eerste en tweede lid, van het voormelde decreet, of een reductie van de nutriëntenemissierechten moet worden doorgevoerd op grond van niet-ingevulde nutriëntenemissierechten.

De Mestbank bepaalt daarvoor, voor het totaal van de nutriëntenemissierechten, namelijk de som van de nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA, voor het derde, het tweede en het eerste kalenderjaar die voorafgaan aan de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten. Dat percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten wordt, per kalenderjaar, berekend conform de volgende formule: P = 100 X [1 - (I/T)], waarbij:
1° P: het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten. Dit percentage is minstens 0;
2° I: het aantal ingevulde nutriëntenemissierechten voor alle diersoorten samen. Dit aantal wordt bepaald door voor het betrokken kalenderjaar te bepalen hoeveel dieren op het bedrijf gehouden werden, overeenkomstig de aangifte, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet. De aldus bepaalde dierenaantallen, gespecificeerd per diercategorie, worden vervolgens, vermenigvuldigd met de overeenkomstige nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 30, § 3, van het voormelde decreet;
3° T: het aantal nutriëntenemissierechten dat aan de betrokken landbouwer, in het betreffende kalenderjaar, toegekend is, namelijk de som van NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA.

Per soort nutriëntenemissierechten die men wil overdragen, wordt voor de bepaling van het aantal niet-ingevulde nutriëntenemissierechten het gemiddelde van de drie getallen P, vermeld in het tweede lid, vermenigvuldigd met het aantal nutriëntenemissierechten van de betrokken soort die men wil overdragen. Per soort nutriëntenemissierechten wordt het aantal nutriëntenemissierechten dat men wil overdragen, verminderd met de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten.

De reductie op grond van niet-ingevulde nutriëntenemissierechten wordt ter uitvoering van artikel 31, § 2, van het voormelde decreet, alleen toegepast als in voorkomend geval na een reductie als vermeld in artikel 7.4.3.1 van dit besluit en op grond van artikel 34, § 1, 1°, eerste en tweede lid, van het voormelde decreet, nog altijd niet-ingevulde nutriëntenemissierechten overblijven ten aanzien van de over te dragen nutriëntenemissierechten zoals aangegeven in de melding van overdracht.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, wordt voor aanvragen waarvan de datum van overname is vastgesteld vóór 1 oktober van een gegeven kalenderjaar, het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten berekend op grond van het vierde, het derde en het tweede kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat.

§ 3. Als voor een gegeven derde, tweede of eerste kalenderjaar als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of in voorkomend geval voor een gegeven vierde, derde of tweede kalenderjaar als vermeld in paragraaf 2, er geen aangifteplicht als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, is, wordt het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten voor dat jaar op 100 % vastgesteld. De landbouwer kan het tegenbewijs leveren dat een bepaald aantal nutriëntenemissierechten werden ingevuld.

§ 4. De Mestbank gaat de invulling van de betrokken nutriëntenemissierechten na ongeacht een mogelijke overdracht van de betrokken nutriëntenemissierechten of een deel daarvan gedurende het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of in voorkomend geval gedurende het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in paragraaf 2. De Mestbank bepaalt daarvoor de invulling van de betrokken nutriëntenemissierechten bij de landbouwers die de betrokken nutriëntenemissierechten hebben overgedragen.

De Mestbank houdt daarbij rekening met het aantal en de tijdspanne gedurende dewelke deze nutriëntenemissierechten aan die landbouwer of landbouwers toegekend zijn geweest.

[Onderafdeling 4 Overname van nutriëntenemissierechten zonder annulering met 25 % (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.4.4.1. (01/01/2018- ...)

Ter uitvoering van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de landbouwer in het kader van een eerste installatie opteren voor bedrijfsontwikkeling zonder annulering met 25 % van de nutriëntenemissierechten in de volgende gevallen:
1° alle nutriëntenemissierechten van maar één bepaald bedrijf worden overgenomen;
2° de overname wordt gedaan door een natuurlijke persoon die jonger dan veertig jaar is op de datum van de overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, of door een personenvennootschap waarvoor geldt dat alle bij de landbouwer betrokken personen jonger zijn dan veertig jaar op de datum van de overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit;
3° noch door de overnemende landbouwer zelf, noch door een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon, is een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als vermeld in rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon geëxploiteerd;
4° de bij de landbouwer betrokken personen bezitten samen minstens 51 % van de aandelen van de rechtspersoon als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is.

In het eerste lid, 2°, 3° en 4°, wordt verstaan onder een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon:
1° al de exploitanten die deel uitmaken van de overnemende landbouwer;
2° als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is of als een van de exploitanten die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer een rechtspersoon is: iedereen die bestuurder, dagelijks bestuurder of zaakvoerder is in die rechtspersoon.

Artikel 7.4.4.2. (01/06/2023- ...)

§ 1. Als de landbouwer nutriëntenemissierechten overneemt zonder annulering ter uitvoering van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden de 25 % nutriëntenemissierechten die de landbouwer jaarlijks moet verwerken, uitgedrukt in een M aantal te verwerken kilogram N, waarbij M wordt berekend wordt conform de volgende formule:
M = 25 % X (0,75 X aantal overgenomen NER-DR + 0,64 X aantal overgenomen NER-DV + 0,64 X aantal overgenomen NER-DP + 0,67 X aantal overgenomen NER-DA)

De landbouwer moet het aantal kilogram N, vermeld in het eerste lid, al in het jaar van de overname verwerken in verhouding tot het aantal dagen waarvoor overeenkomstige NER-D zijn toegekend.

In het eerste lid wordt verstaan onder aantal overgenomen NER-D: het aantal overgenomen NER-D na de reductie, vermeld in artikel 7.4.3.1, maar vóór de reductie, vermeld in artikel 7.4.3.2.

§ 2. Nutriëntenemissierechten die verkregen zijn op grond van een overname met mestverwerking als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, zijn alleen verder overdraagbaar met toepassing van artikel 34, § 1, 1°, eerste of tweede lid, van het voormelde decreet.

Een aanvraag tot verdere overdracht van nutriëntenemissierechten die verkregen zijn op grond van een overname met mestverwerking als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, kan alleen worden ingediend voor het aantal en de soort nutriëntenemissierechten conform de beslissing van de Mestbank, vermeld in artikel 7.4.2.4, tweede lid, van dit besluit, of de beslissing van het afdelingshoofd van de Mestbank, vermeld in artikel 7.4.2.6,derde lid, van dit besluit, die tot de mestverwerkingsplicht heeft geleid.

De bijkomende verwerkingsplicht van een specifieke overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, vervalt bij de overlater op de dag dat de totaliteit van die nutriëntenemissierechten verder zijn overgedragen met toepassing van artikel 34, § 1, 1° eerste of tweede lid, van het voormelde decreet.

Een aanvraag op grond van het eerste en het derde lid, sluit een aanvraag op grond van paragraaf 3 uit.

§ 3. De landbouwer kan aan de bijkomende verwerkingsplicht van een specifieke overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 definitief voldoen door alsnog de overeenkomstige 25 % van die overgenomen nutriëntenemissierechten te laten annuleren. De nutriëntenemissierechten worden geannuleerd vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de landbouwer aan de Mestbank gemeld heeft dat hij alsnog de overeenkomstige 25 % van de door hem op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, overgenomen nutriëntenemissierechten, wil laten annuleren. De mestverwerkingsplicht vervalt vanaf het kalenderjaar waarin de nutriëntenemissierechten met 25 % zijn geannuleerd.

Een aanvraag op grond van het eerste lid sluit een aanvraag op grond van paragraaf 2 uit.

[Afdeling 5 Bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 Algemene bepalingen (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.5.1.1. (01/01/2018- ...)

Om te kunnen nagaan of de nutriëntenbalans in het Vlaamse Gewest in evenwicht is en er een significante verbetering is van de resultaten van de metingen van de relevante parameters als vermeld in artikel 35, eerste lid, 1°, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt onder meer nagegaan of de resultaten van de metingen van de nitraatconcentraties in het oppervlaktewater en in het grondwater, significant verbeterd zijn.

Artikel 7.5.1.2. (01/01/2018- ...)

Als in een bepaald kalenderjaar niet voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in artikel 35, eerste lid, 1°, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, maar er is in dat kalenderjaar overeenkomstig de door de Mestbank uitgereikte mestverwerkingscertificaten in Vlaanderen meer dan 13 miljoen kg N verwerkt, kunnen landbouwers aan bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking doen. De landbouwer leeft daarvoor de bepalingen van deze afdeling na.

[Onderafdeling 2 (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)][... (opgeh. BVR 1 april 2022, art. 1, I: 28 april 2022)] (... - ...)

Artikel 7.5.2.1. (28/04/2022- ...)

...

Artikel 7.5.2.2. (28/04/2022- ...)

...

Artikel 7.5.2.3. (28/04/2022- ...)

...

Artikel 7.5.2.4. (28/04/2022- ...)

...

[Onderafdeling 3 De verplichtingen die voortvloeien uit een aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.5.3.1. (01/01/2018- ...)

 In het jaar X+1 en het jaar X+2, moet het bedrijf dat nutriëntenemissierechten-MVW heeft ontvangen, aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° het bedrijf heeft aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voldaan;
2° het bedrijf heeft 25 % van de gevraagde netto-uitbreiding, berekend conform artikel 7.5.2.1, § 2, van dit besluit, verwerkt;
3° het bedrijf heeft de mestproductie die afkomstig is van de in het betrokken kalenderjaar gerealiseerde uitbreiding, verwerkt.

Vanaf het jaar X+3 moet het bedrijf dat nutriëntenemissierechten-MVW heeft ontvangen, jaarlijks, aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° het bedrijf voldoet aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het voormelde decreet;
2° het bedrijf verwerkt 25 % van de gevraagde netto-uitbreiding, berekend conform artikel 7.5.2.1, § 2, van dit besluit;
3° het bedrijf verwerkt de bijkomende mestproductie ten belope van de aangevraagde netto-uitbreiding, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, tweede lid, 2°, van dit besluit. In afwijking daarvan wordt de te verwerken bijkomende mestproductie, na een gedeeltelijke annulering als vermeld in artikel 7.5.3.3 van dit besluit, overeenkomstig verminderd.

Artikel 7.5.3.2. (01/01/2018- ...)

Als in het jaar X+1 of het jaar X+2 de mestverwerking, vermeld in artikel 7.5.3.1, eerste lid, niet is gedaan, worden al de aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW op het einde van het volgende kalenderjaar, geannuleerd.

Als in het jaar X+1 of een volgend kalenderjaar nutriëntenemissierechten overgedragen zijn die niet kaderen in een bedrijfsovername van het volledige bedrijf, worden al de aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW geannuleerd.

Een annulering als vermeld in het eerste of het tweede lid, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar, waarin:
1° de mestverwerking, vermeld in artikel 7.5.3.1, eerste lid, niet is gedaan;
2° nutriëntenemissierechten overgedragen zijn die niet kaderen in een bedrijfsovername van het volledige bedrijf.

Artikel 7.5.3.3. (01/01/2018- ...)

§ 1. Als in het jaar X+3 of een later kalenderjaar de mestverwerking, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, van dit besluit, niet is gedaan, geldt de regeling, vermeld in dit artikel.

Om te bepalen of er voldoende mest verwerkt is om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, van dit besluit, gaat de Mestbank jaarlijks na of het bedrijf, nadat de nodige mestverwerkingscertificaten zijn toegewezen om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 1° en 2°, van dit besluit, nog mestverwerkingscertificaten bezit ten belope van de aangevraagde uitbreiding die betrekking hebben op mest die het voorgaande kalenderjaar verwerkt werd, en die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank aan het bedrijf toegekend voor de export van mest die afkomstig is van het eigen bedrijf en van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit, behoren;
2° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank aan het bedrijf toegekend voor de verwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf en van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit behoren;
3° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank toegekend aan een derde die, overeenkomstig de transportdocumenten die opgemaakt zijn ter uitvoering van artikel 48 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, van het bedrijf in het betrokken kalenderjaar dierlijke mest die op het bedrijf geproduceerd is en afkomstig is van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit, behoren, heeft ontvangen.

§ 2. Als het bedrijf niet het aantal mestverwerkingscertificaten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, bezit, worden alle of een gedeelte van het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW definitief geannuleerd.

Het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW dat definitief geannuleerd wordt, wordt berekend conform de volgende formule:
X = (de nodige MVC verminderd met de MVC die het bedrijf bezit) gedeeld door de nodige MVC en vermenigvuldigd met het aantal toegekende NER-MVW, waarbij
1° X: het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW dat definitief geannuleerd wordt;
2° de nodige MVC: het aantal mestverwerkingscertificaten dat het bedrijf nodig heeft om te voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 3° ;
3° de MVC die het bedrijf bezit: het aantal mestverwerkingscertificaten dat het bedrijf, nadat de nodige mestverwerkingscertificaten zijn toegewezen om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 1° en 2°, nog bezit die betrekking hebben op mest die het voorgaande kalenderjaar verwerkt werd, en die voldoen aan een van de twee mogelijkheden, vermeld in paragraaf 1, tweede lid;
4° het aantal toegekende NER-MVW: het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW.

§ 3. Een annulering als vermeld in paragraaf 2, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor het bedrijf niet over het aantal mestverwerkingscertificaten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, beschikt.

Artikel 7.5.3.4. (01/01/2018- ...)

Als het bedrijf voor een bepaald kalenderjaar, op basis van meerdere aanvragen als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, van dit besluit, over nutriëntenemissierechten-MVW beschikt, worden voor de beoordeling of het bedrijf voldaan heeft aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit de aanvragen tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, de mestverwerkingscertificaten die het bedrijf bezit, eerst toegewezen aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het Mestdecreet van 22 december 2006, en vervolgens in volgorde van ouderdom, aan de verschillende aanvragen op basis waarvan het betrokken bedrijf over nutriëntenemissierechten-MVW beschikt, waarbij de oudste aanvraag het eerst wordt behandeld.

Artikel 7.5.3.5. (01/01/2018- ...)

Als alle nutriëntenemissierechten-MVW van een aanvraag als vermeld in het artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, geannuleerd worden conform de bepalingen van deze afdeling, wordt, tegelijk met de annulering van de laatste nutriëntenemissierechten-MVW van die aanvraag, de aanvraag geacht geannuleerd te zijn, met inbegrip van al de verplichtingen die voortvloeien uit de betreffende aanvraag.

[Onderafdeling 4 Vrijwillige annulering (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.5.4.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Naast een annulering doordat niet voldoen is aan de verplichtingen die voortvloeien uit een aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, vermeld in onderafdeling 3, kunnen de aan een bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW ook geannuleerd worden op verzoek van de betrokken landbouwer.

De landbouwer dient hiertoe een verzoek tot annulering in via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Als het bedrijf op basis van meerdere aanvragen als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, over nutriëntenemissierechten-MVW beschikt, vermeldt de landbouwer welke aanvraag hij wil annuleren.

Een annulering op verzoek van de landbouwer heeft altijd betrekking op een volledige aanvraag als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid.

§ 2. Een annulering als vermeld in paragraaf 1, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar waarin het bedrijf een verzoek tot annulering heeft ingediend.

De verplichtingen die voortvloeien uit de aanvraag waarvoor de landbouwer een verzoek tot annulering heeft ingediend, blijven gelden tot en met 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het verzoek tot annulering is ingediend.

§ 3. De Mestbank brengt de landbouwer, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek tot annulering, vermeld in paragraaf 1, op de hoogte van de nutriëntenemissierechten-MVW die als gevolg van het ingediende verzoek tot annulering geannuleerd worden.

[Onderafdeling 5 Gevolgen van nutriëntenemissierechten-MVW op vergunningen en voor bedrijfsovernames (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.5.5.1. (01/01/2018- ...)

Als aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW geannuleerd worden conform artikel 7.5.3.2 of 7.5.3.3, zendt de Mestbank, een kopie van haar beslissing naar de overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen en die bevoegd zijn over de exploitatie waar de landbouwer, overeenkomstig de aanvraag, de uitbreiding realiseert. De betrokken overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen heffen, ieder wat hun bevoegdheid betreft, de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of het gedeelte van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit op voor de inrichtingen en de diersoort of diersoorten, vermeld in de aanvraag. De overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen zenden onmiddellijk een afschrift van het opheffingsbesluit aan de Mestbank.

Artikel 7.5.5.2. (01/01/2018- ...)

Als de Mestbank op het moment van de aktename van de overdracht van de nutriëntenemissierechten in het kader van een bedrijfsovername van het volledige bedrijf als vermeld in artikel 35, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, nog niet kan beoordelen of in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van overname voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, worden de aan de overlatende landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten-MVW overgedragen onder voorbehoud dat de overlatende landbouwer in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van overname, voldaan heeft aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling. Als de Mestbank bij de beoordeling van de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, een gehele of gedeeltelijke annulatie als vermeld in artikel 7.5.3.2 of 7.5.3.3 van dit besluit, doorvoert op de nutriëntenemissierechten-MVW van de overlatende landbouwer, worden de overgedragen nutriëntenemissierechten-MVW ook geheel of gedeeltelijk geannuleerd bij de overnemende landbouwer.

Het bedrijf van de overlatende landbouwer en het bedrijf van de overnemende landbouwer worden op hun verzoek als één gemeenschappelijk bedrijf beschouwd voor de beoordeling of in het jaar van de overname voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling.

[Onderafdeling 6 Bezwaarafhandeling (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.5.6.1. (01/01/2018- ...)

De landbouwer kan tegen elke beslissing over bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank.

Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als dat met een beveiligde zending, binnen dertig kalenderdagen na verzending van de betrokken beslissing aangetekend is.

Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar.

Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, schorst de betrokken beslissing niet.

Artikel 7.5.6.2. (01/06/2023- ...)

...

[Afdeling 6 De tijdelijke stopzetting (ing. BVR 22 december 2017, art. 17, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 7.6.1. (01/06/2023- ...)

§ 1. De landbouwer die gebruik wil maken van de mogelijkheid, vermeld in artikel 47, § 2, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, meldt de tijdelijke stopzetting van de exploitaties of van de delen van de exploitaties van het bedrijf, met een beveiligde zending, aan de Mestbank, binnen twee jaar na de aanvang van de tijdelijke stopzetting.

De melding, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:
1° de exploitaties of de delen van de exploitatie die zijn stopgezet;
2° de afgeleverde omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die betrekking hebben op die tijdelijk stop te zetten exploitaties of de delen van die exploitaties;
3° de datum waarop de exploitaties of de delen van de exploitaties zijn stopgezet.

§ 2. De landbouwer die de exploitatie van tijdelijke stopgezette exploitaties of delen van exploitaties heeft hernomen, meldt dat, zonder uitstel met een beveiligde zending aan de Mestbank.

De melding, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:
1° de exploitaties of de delen van de exploitatie die zijn hernomen;
2° de afgeleverde omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die betrekking hebben op de tijdelijk stopgezette exploitaties of delen van exploitaties;
3° de datum waarop de exploitaties of de delen van de exploitaties zijn hernomen. Die datum is uiterlijk vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°.

§ 3. Als de melding van herneming van de tijdelijke stopgezette exploitaties of delen van exploitaties, niet binnen vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, aan de Mestbank is bezorgd, worden de overeenkomstige nutriëntenemissierechten van rechtswege geannuleerd.

Als al de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties tijdelijk zijn stopgezet en de landbouwer niet binnen vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, een melding van herneming van al zijn tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties aan de Mestbank heeft bezorgd, zijn de overeenkomstige nutriëntenemissierechten die van rechtswege geannuleerd worden al de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten.

Als niet al de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties tijdelijk zijn stopgezet of als de landbouwer de exploitatie maar heeft hernomen op een gedeelte van de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties, betreffen de overeenkomstige nutriëntenemissierechten die van rechtswege geannuleerd worden alleen een gedeelte van de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten. Het gedeelte van de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten, dat van rechtswege geannuleerd wordt, is het aantal nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, dat overeenkomt met het aantal standplaatsen per diercategorie dat volgens de laatste aangifte die ingediend is voor de stopzetting, op de tijdelijk stopgezette exploitaties of delen van exploitaties aanwezig was, vermenigvuldigd met de overeenkomstige nutriëntenemissierechten, per diercategorie, vermeld in artikel 30, § 3, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

§ 4. De nutriëntenemissierechten, vermeld in paragraaf 3, zijn van rechtswege geannuleerd vijf kalenderjaren na de datum, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°.

§ 5. De Mestbank neemt akte van de annulatie, vermeld in paragraaf 4, en brengt de betrokken landbouwer met een beveiligde zending op de hoogte van de nutriëntenemissierechten die op grond van dit artikel zijn geannuleerd.

§ 6. De landbouwer kan bij het afdelingshoofd van de Mestbank bezwaar indienen tegen de aktename, vermeld in paragraaf 5. Het bezwaar is ontvankelijk als dat met een beveiligde zending aangetekend wordt ingediend binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing, vermeld in paragraaf 5. Het afdelingshoofd van de Mestbank beslist binnen negentig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar met een beveiligde zending heeft ontvangen.

HOOFDSTUK 8 Mestverwerking (... - ...)

Afdeling 1 Het uitreiken van mestverwerkingscertificaten (... - ...)

Onderafdeling 1 De verschillende types van verwerking die recht geven op mestverwerkingscertificaten (... - ...)

Artikel 8.1.1.1. (01/01/2017- ...)

De Mestbank reikt mestverwerkingscertificaten uit aan de bedrijven, mestverzamelpunten en verwerkingseenheden, voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest die hetzij een behandeling heeft ondergaan als vermeld in artikel 8.1.1.2, 8.1.1.3 of 8.1.1.4, hetzij geëxporteerd is als vermeld in artikel 8.1.1.5.

Mestverwerkingscertificaten worden enkel uitgereikt als aan al de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, voldaan is.
 

Artikel 8.1.1.2. (01/01/2017- ...)

De Vlaamse dierlijke mest werd behandeld en het stikstof bevattende product van die behandeling is niet afgezet op landbouwgrond gelegen in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van tuinen, parken en plantsoenen.

De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest waarvoor op basis van een transportdocument aangetoond is dat die niet is afgezet op landbouwgrond gelegen in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van tuinen, parken en plantsoenen.
 

Artikel 8.1.1.3. (01/01/2017- ...)

De Vlaamse dierlijke mest werd behandeld tot kunstmest.

De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest waarvoor op basis van de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en, in voorkomend geval, op basis van het register, vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, aangetoond is dat die behandeld is tot kunstmest.
 

Artikel 8.1.1.4. (01/01/2017- ...)

§ 1. De Vlaamse dierlijke mest werd behandeld tot stikstofgas.

De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest waarvoor aangetoond is dat die verwerkt is tot stikstofgas. Het aantonen van de verwerkte hoeveelheid Vlaamse dierlijke mest gebeurt :
1° hetzij op basis van de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, en op basis van de balans, vermeld in artikel 3, § 2, achtste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 houdende nadere bepalingen aangaande de inventarisatie van gegevens in het kader van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
2° hetzij op basis van de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3° of 5°, van het voormelde decreet, en op basis van het register, vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, en op basis van een nutriëntenbalans, aangetoond is dat die verwerkt is tot stikstofgas.

§ 2. De nutriëntenbalans, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, is een nauwkeurige balans die opgesteld wordt via een uitgebreide meetcampagne die wordt uitgevoerd door de exploitant van de verwerkingseenheid gedurende het eerste operationele kalenderjaar van de verwerkingseenheid. Deze balans geeft de hoeveelheden nutriënten aan die tijdens het beschouwde kalenderjaar in de inrichting werden aangevoerd en in de vorm van afgewerkte producten werden afgevoerd, werden geloosd in oppervlaktewater en in de omgevingslucht.

De uitgebreide meetcampagne bestaat uit metingen en analyses van alle aangevoerde en afgevoerde producten, waarvan de soort, de locatie en de frequentie van de metingen en analyses toelaten de nutriënteninhoud van alle aangevoerde en afgevoerde producten te bepalen.

Bij elke wijziging, zij het betreffende het bewerkings- of verwerkingsproces, zij het bij maatregelen ter beperking van de emissies of bij bewerking of verwerking van een andere soort mest, wordt een nieuwe nauwkeurige nutriëntenbalans opgesteld en gelden opnieuw de bepalingen, vermeld in deze paragraaf.

De minister kan nadere regels bepalen betreffende de meetcampagne.
 

Artikel 8.1.1.5. (01/01/2017- ...)

De Vlaamse dierlijke mest werd geëxporteerd.

De mestverwerkingscertificaten worden toegekend voor de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest, die geproduceerd werd op een exploitatie in het Vlaamse Gewest waarvoor op basis van een transportdocument aangetoond is dat die geëxporteerd is. Voor de export van andere dierlijke mest dan pluimveemest of paardenmest worden alleen mestverwerkingscertificaten toegekend voor de export die gebeurde op basis van een expliciete en voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van het land of de regio van bestemming.
 

Onderafdeling 2 De wegingen van mest vereist om mestverwerkingscertificaten te verkrijgen (... - ...)

Artikel 8.1.2.1. (04/04/2021- ...)

Mestverwerkingscertificaten worden alleen toegekend aan de bedrijven, de mestverzamelpunten en de verwerkingseenheden voor de hoeveelheid Vlaamse dierlijke mest waarvan op basis van wegingen is vastgesteld dat die verwerkt is.

Vaste meststoffen worden gewogen met een weegbrug met automatische registratie. Vloeibare meststoffen worden gewogen op de wijze, vermeld in artikel 2.2.3.4.

Het resultaat van de weging wordt gebruikt om de vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen. Het resultaat van de weging, in voorkomend geval de debietmeterstanden en de vervoerde hoeveelheid meststoffen die op die manier wordt bepaald, wordt genoteerd in het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en op de overeenkomstige transportdocumenten.

Om te bewijzen dat de wegingen van vaste meststoffen met een weegbrug zijn uitgevoerd, worden de weegbonnen in kwestie bijgehouden, samen met het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006. De weegbonnen moeten zo bijgehouden worden dat duidelijk blijkt welke weegbon op welk transport betrekking heeft.

In afwijking van het tweede lid kunnen bedrijven en mestverzamelpunten voor de weging van vloeibare meststoffen gebruikmaken van ofwel een weegbrug, ofwel een debietmeter, die niet hoeft te voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 2.2.3.4.

Artikel 8.1.2.2. (04/04/2021- ...)

...

Artikel 8.1.2.3. (04/04/2021- ...)

...

Onderafdeling 3 De analyses van mest vereist om mestverwerkingscertificaten te verkrijgen (... - ...)

Artikel 8.1.3.1. (01/01/2018- ...)

Er worden alleen mestverwerkingscertificaten uitgereikt op basis van transportdocumenten, waarvoor de mestsamenstelling, vermeld op de betrokken transportdocumenten, bepaald is conform de bepalingen van hoofdstuk 10.

Artikel 8.1.3.2. (01/01/2017- ...)

Verwerkingseenheden die dierlijke mest behandelen tot stikstofgas, bezorgen samen met de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 1, 2°, van dit besluit, en de resultaten van de metingen en analyses uitgevoerd in het kader van de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 2, van dit besluit, aan de Mestbank.

Artikel 8.1.3.3. (01/01/2017- ...)

De resultaten van de analyses en de metingen, vermeld in artikel 8.1.3.1 en 8.1.3.2, worden gebruikt om het aantal mestverwerkingscertificaten te berekenen die het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, in het betreffende kalenderjaar van de Mestbank zal ontvangen.

Als in een bepaald kalenderjaar in opdracht van de Mestbank door een erkend laboratorium, conform het compendium, bij het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, staalnames zijn uitgevoerd, dan wordt om het aantal mestverwerkingscertificaten te berekenen die het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, in het betreffende kalenderjaar van de Mestbank zal ontvangen, ook rekening gehouden met de resultaten van die staalnames.
 

Onderafdeling 4 De bepaling van het plafond van mestverwerkingscertificaten (... - ...)

Artikel 8.1.4.1. (01/01/2017- ...)

Een mestverzamelpunt of een verwerkingseenheid kan voor een bepaald kalenderjaar maximaal mestverwerkingscertificaten uitgereikt krijgen van de Mestbank voor de som van :
1° de in dat kalenderjaar ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, uitgedrukt in kg stikstof;
2° de in het vorige kalenderjaar ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, uitgedrukt in kg stikstof, verminderd met het aantal mestverwerkingscertificaten dat het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie voor het vorige kalenderjaar uitgereikt heeft gekregen, met dien verstande dat het resultaat minstens nul is.
 

Onderafdeling 5 De vermelding of de mestverwerkingscertificaten betrekking hebben op pluimveemest (... - ...)

Artikel 8.1.5.1. (01/01/2017- ...)

De Mestbank vermeldt op de mestverwerkingscertificaten of ze betrekking hebben op de verwerking van pluimveemest. De vermelding gebeurt op basis van de verhouding tussen :
1° de ontvangen hoeveelheden Vlaamse pluimveemest, uitgedrukt in kg stikstof;
2° de totale ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, uitgedrukt in kg stikstof.

Om die verhouding te bepalen wordt rekening gehouden met de totale in het kalenderjaar in kwestie ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest en Vlaamse pluimveemest, tenzij het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie in een bepaald kalenderjaar meer mestverwerkingscertificaten uitgereikt krijgt dan de totale in het kalenderjaar in kwestie ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest. In dat geval wordt voor het aantal mestverwerkingscertificaten dat uitgereikt wordt, boven op de totale in het kalenderjaar in kwestie ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest, rekening gehouden met de totale in het vorige kalenderjaar ontvangen hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest en Vlaamse pluimveemest.

Onderafdeling 6 Het tijdstip van uitreiking van de mestverwerkingscertificaten (... - ...)

Artikel 8.1.6.1. (01/01/2017- ...)

De mestverwerkingscertificaten die aan bedrijven uitgereikt worden op basis van artikel 8.1.1.5 worden door de Mestbank per kwartaal uitgereikt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op het einde van het betreffende kwartaal, namelijk op 30 april, 31 juli, 31 oktober of 31 januari.

De overige mestverwerkingscertificaten worden door de Mestbank per kalenderjaar uitgereikt en dit uiterlijk op 31 mei van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het betreffende kalenderjaar.

Onderafdeling 7 De procedure van uitreiking en bezwaar van mestverwerkingscertificaten (... - ...)

Artikel 8.1.7.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. Mestverwerkingscertificaten worden alleen uitgereikt voor transporten waarvan het transportdocument bevestigd of nagemeld is, overeenkomstig de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, en de uitvoeringsbesluiten ervan. In afwijking daarvan kunnen echter nog mestverwerkingscertificaten uitgereikt worden voor transporten waarvan het transportdocument laattijdig bevestigd of nagemeld is, overeenkomstig de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan.

§ 2. Eén mestverwerkingscertificaat is het equivalent van één kg stikstof uit Vlaamse dierlijke mest die verwerkt is. Elk mestverwerkingscertificaat vermeldt het kalenderjaar waarin de verwerking gebeurd is en of het mestverwerkingscertificaat betrekking heeft op de verwerking van pluimveemest of niet.

§ 3. De mestverwerkingscertificaten worden uitgereikt via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
 

Artikel 8.1.7.2. (01/01/2017- ...)

De Mestbank berekent hoeveel stikstof uit Vlaamse dierlijke mest het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid, heeft verwerkt. De Mestbank reikt alleen mestverwerkingscertificaten uit voor de hoeveelheid stikstof uit Vlaamse dierlijke mest, waarvoor de verwerking aangetoond is op basis van de informatie afkomstig van :
1° de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° het register, vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet;
3° de transportdocumenten;
4° de wegingen, vermeld in onderafdeling 2;
5° de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 1, van dit besluit;
6° de analyses, vermeld in onderafdeling 3.
 

Artikel 8.1.7.3. (01/01/2017- ...)

§ 1. Als het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid meent dat de mestverwerkingscertificaten die de Mestbank voor een bepaalde periode uitgereikt heeft, niet of niet volledig overeenstemmen met hetgeen het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, op basis van deze afdeling, aan mestverwerkingscertificaten voor de betreffende periode had moeten ontvangen, kan het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid daartegen bezwaar indienen.

Dit bezwaar wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket binnen dertig kalenderdagen na de voor de betreffende periode uiterste dag waarop de Mestbank mestverwerkingscertificaten kan uitreiken, vermeld in artikel 8.1.6.1, ingediend bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.

§ 2. De gedelegeerd bestuurder van de VLM neemt een beslissing binnen drie maanden vanaf de indiening van het bezwaar, vermeld in § 1, tweede lid. De beslissing wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, ter kennis gebracht van de indiener van het bezwaar.

Als de gedelegeerd bestuurder van de VLM het bezwaar, vermeld in § 1, geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, zorgt de Mestbank dat de al uitgereikte mestverwerkingscertificaten aangepast worden of dat extra mestverwerkingscertificaten uitgereikt worden, zodat de uitgereikte mestverwerkingscertificaten overeenkomen met hetgeen volgens het antwoord op het bezwaar, in het betreffende kalenderjaar door het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid, aan Vlaamse dierlijke mest verwerkt is.
 

Onderafdeling 8 De annulering van de mestverwerkingscertificaten (... - ...)

Artikel 8.1.8.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. De Mestbank annuleert de te veel ontvangen mestverwerkingscertificaten als blijkt dat het bedrijf, een mestverzamelpunt of een verwerkingseenheid door valse of foutieve informatie voor een bepaald kalenderjaar meer mestverwerkingscertificaten heeft ontvangen dan er effectief verwerkt is.

De Mestbank annuleert de te veel ontvangen mestverwerkingscertificaten ten belope van het verschil tussen de hoeveelheid stikstof waarvoor er mestverwerkingscertificaten zijn uitgereikt en de effectief verwerkte hoeveelheid stikstof.

De Mestbank kan de annulering doorvoeren door :
1° de mestverwerkingscertificaten te annuleren die het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie bezit en die uitgereikt zijn voor mest die, hetzij in het kalenderjaar waarvoor te veel mestverwerkingscertificaten werden uitgereikt, hetzij in een volgend kalenderjaar, verwerkt is;
2° de mestwerkingscertificaten niet uit te reiken die, overeenkomstig deze afdeling, aan het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie, uitgereikt zouden worden.

§ 2. De annulering van de mestverwerkingscertificaten gebeurt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
 

Artikel 8.1.8.2. (01/01/2017- ...)

Als een bedrijf, een mestverzamelpunt of een verwerkingseenheid, overgenomen wordt, waarvan op het moment van de overname de mestverwerkingscertificaten nog niet volledig geannuleerd zijn ten belope van het verschil, vermeld in artikel 8.1.8.1, tweede lid, zullen ook de mestverwerkingscertificaten die de overnemer bezit of zal bezitten, geannuleerd worden, tot als er mestverwerkingscertificaten geannuleerd zijn ten belope van het verschil, vermeld in artikel 8.1.8.1, tweede lid.
 

Artikel 8.1.8.3. (01/01/2017- ...)

§ 1. De Mestbank stelt het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie met een beveiligde zending op de hoogte van de beslissing tot annulering van mestverwerkingscertificaten.

Het bedrijf, het mestverzamelpunt of de verwerkingseenheid in kwestie kan daartegen bezwaar indienen.

Dit bezwaar wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, binnen dertig kalenderdagen na de afgifte op de post van de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, ingediend bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.

§ 2. De gedelegeerd bestuurder van de VLM neemt een beslissing binnen drie maanden, vanaf de indiening van het bezwaar, vermeld in § 1, tweede lid. De beslissing wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, ter kennis gebracht van de indiener van het bezwaar.

Als in antwoord op een bezwaar als vermeld in § 1, tweede lid, beslist wordt dat er minder mestverwerkingscertificaten geannuleerd moeten worden dan er al effectief geannuleerd zijn, maakt de Mestbank de annulatie ongedaan van de mestverwerkingscertificaten die, overeenkomstig het antwoord op het bezwaar, te veel zijn geannuleerd.
 

Afdeling 2 De verhandeling en de gebruiksmogelijkheden van de mestverwerkingscertificaten (... - ...)

Onderafdeling 1 De verschillende types van overdrachten en het overdrachtsformulier (... - ...)

Artikel 8.2.1.1. (01/01/2017- ...)

Mestverwerkingscertificaten zijn vrij verhandelbaar tussen bedrijven, mestverzamelpunten en verwerkingseenheden. Voor elke verhandeling wordt een overdrachtsformulier opgemaakt.

Bedrijven die van de Mestbank mestverwerkingscertificaten ontvangen die ze willen gebruiken om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de mest werd verwerkt, maken daarvoor ook een overdrachtsformulier op.
 

Artikel 8.2.1.2. (01/01/2017- ...)

Op een overdrachtsformulier als vermeld in artikel 8.2.1.1, zijn minstens de volgende gegevens vermeld :
1° de naam, het adres, het door de Mestbank toegekende unieke identificatienummer en de handtekening van de aanbieder van de mestverwerkingscertificaten;
2° de naam, het adres en het door de Mestbank toegekende unieke identificatienummer van de ontvanger van de mestverwerkingscertificaten;
3° het aantal mestverwerkingscertificaten die overgedragen wordt, gespecificeerd naar het kalenderjaar waarin de verwerking, voor wat betreft de mestverwerkingscertificaten die overgedragen worden, gebeurd is en of de mestverwerkingscertificaten die overgedragen worden, betrekking hebben op de verwerking van pluimveemest;
4° het kalenderjaar waarvoor de mestverwerkingscertificaten, wat betreft de vervulling van de mestverwerkingsplicht, gebruikt zullen worden.

De minister kan de gegevens aanvullen die vermeld moeten worden op het overdrachtsformulier.
 

Onderafdeling 2 De procedure van overdracht (... - ...)

Artikel 8.2.2.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. Het overdrachtsformulier wordt aan de Mestbank bezorgd, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De Mestbank controleert of de aanbieder minstens beschikt over de mestverwerkingscertificaten die, overeenkomstig het overdrachtsformulier, overgedragen worden. Als dat het geval is, registreert de Mestbank het overdrachtsformulier in kwestie en draagt ze de mestverwerkingscertificaten in kwestie over aan de ontvanger, vermeld in artikel 8.2.1.2., 2°.

Als de aanbieder niet beschikt over alle mestverwerkingscertificaten die, overeenkomstig het overdrachtsformulier, overgedragen worden, beperkt de Mestbank het aantal over te dragen mestverwerkingscertificaten, tot het aantal mestverwerkingscertificaten waarover de aanbieder beschikt en waarvan de specificaties, wat betreft het kalenderjaar van verwerking en het al of niet betrekking hebben op pluimveemest, overeenkomen met de specificaties, vermeld in het overdrachtsformulier.

§ 2. Uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het overdrachtsformulier meldt de Mestbank aan de aanbieder en de ontvanger, vermeld in artikel 8.2.1.2., 2°, of er op basis van het overdrachtsformulier in kwestie, mestverwerkingscertificaten zijn overgedragen.

§ 3. De betrokken aanbieder of ontvanger kan via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de melding, vermeld in paragraaf 2, bezwaar aantekenen bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.

De gedelegeerd bestuurder van de VLM neemt een beslissing binnen drie maanden vanaf de indiening van het bezwaar. De beslissing wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket ter kennis gebracht van de indiener van het bezwaar.
 

Onderafdeling 3 De termijnen om overdrachtsformulieren aan de Mestbank te bezorgen (... - ...)

Artikel 8.2.3.1. (01/01/2017- ...)

Overdrachtsformulieren die betrekking hebben op verhandelingen van mestverwerkingscertificaten die gebruikt kunnen worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar X, zijn uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar X+2 aan de Mestbank bezorgd.
 

Artikel 8.2.3.2. (01/01/2017- ...)

In afwijking van artikel 8.2.3.1 geldt een speciale regeling voor overdrachtsformulieren die voldoen aan al de volgende voorwaarden :
1° het overdrachtsformulier heeft betrekking op mestverwerkingscertificaten die gebruikt kunnen worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar X;
2° in het kalenderjaar X + 1 is er een aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006, ingediend door het bedrijf dat als aanbieder of als ontvanger op het overdrachtsformulier vermeld is.

Overdrachtsformulieren als vermeld in het eerste lid, worden bij de Mestbank ingediend :
1° uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar X + 1, als de aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor 1 juli is ingediend;
2° uiterlijk tegelijk met de in het kalenderjaar X + 1 ingediende aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als de aanvraag tot uitbreiding na bewezen mestverwerking als vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006, op 1 juli of later is ingediend.

In afwijking van het tweede lid, kunnen overdrachtsformulieren als vermeld in het eerste lid, bij de Mestbank ingediend worden, vanaf de datum van de beveiligde zending, vermeld in artikel 27, § 7, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, tot en met 30 september van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de aanvraag.
 

Onderafdeling 4 De gebruiksmogelijkheden voor mestverwerkingscertificaten (... - ...)

Artikel 8.2.4.1. (01/01/2017- ...)

Eenieder die, ter uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006, wil bewijzen dat hij dierlijke mest heeft verwerkt of heeft laten verwerken, doet dit aan de hand van mestverwerkingscertificaten.

Artikel 8.2.4.2. (01/01/2017- ...)

Met behoud van de toepassing van artikel 8.2.4.1, kunnen bedrijven mestverwerkingscertificaten gebruiken om te bewijzen dat voldaan is aan :
1° de mestverwerkingsplicht;
2° de mestverwerking als gevolg van het gebruikmaken van de mogelijkheid tot uitbreiding na bewezen mestverwerking, vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
3° de verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
 

Onderafdeling 5 Het toewijzen van mestverwerkingscertificaten aan een bepaalde gebruiksmogelijkheid (... - ...)

Artikel 8.2.5.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. De Mestbank wijst ambtshalve de mestverwerkingscertificaten toe aan één welbepaalde gebruiksmogelijkheid.

Het toewijzen van de mestverwerkingscertificaten als vermeld in het eerste lid, gebeurt volgens de volgende volgorde :
1° eerst worden de nodige mestverwerkingscertificaten toegewezen voor de beoordeling van de mestverwerkingsplicht;
2° vervolgens worden in voorkomend geval de nodige mestverwerkingscertificaten toegewezen voor de beoordeling van de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006. Als één bedrijf meerdere aanvragen van bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking heeft ingediend, worden de mestverwerkingscertificaten toegewezen in volgorde van ontvangst bij de Mestbank van de aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking;
3° tenslotte worden in voorkomend geval de nodige mestverwerkingscertificaten toegewezen voor de beoordeling van de verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006. Als één bedrijf meerdere overdrachten van nutriëntenemissierechten met verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten heeft ingediend, worden de mestverwerkingscertificaten toegewezen in volgorde van ontvangst bij de Mestbank van de melding tot overdracht van nutriëntenemissierechten met verwerking van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten.

Mestverwerkingscertificaten die door de Mestbank aan een gebruiksmogelijkheid zijn toegewezen, volgens de volgorde, vermeld in het tweede lid, worden onmiddellijk na de toewijzing door de Mestbank ambtshalve geannuleerd.

§ 2. Als voor een bepaalde gebruiksmogelijkheid, de mestverwerkingscertificaten betrekking moeten hebben op bedrijfseigen dierlijke mest die al of niet van een bepaalde diersoort afkomstig moet zijn, wordt dit gestaafd door transportdocumenten. Transportdocumenten kunnen slechts éénmaal gebruikt worden om te staven dat mestverwerkingscertificaten betrekking hebben op bedrijfseigen dierlijke mest die al of niet van een bepaalde diersoort afkomstig is.

In afwijking van het eerste lid hebben mestverwerkingscertificaten die door de Mestbank rechtstreeks aan een bedrijf worden toegekend voor de behandeling van dierlijke mest tot kunstmest of tot stikstofgas, steeds betrekking op de verwerking van bedrijfseigen dierlijke mest en wordt de diersoort waarop de mestverwerkingscertificaten betrekking hebben, bepaald op basis van de aangiftegegevens van het betrokken bedrijf.

Afdeling 3 De mestverwerkingsplicht (... - ...)

Onderafdeling 1 De berekening van de mestverwerkingsplicht (... - ...)

Artikel 8.3.1.1. (01/01/2017- ...)

Voor de berekening van de mestverwerkingsplicht van een bedrijf wordt bepaald in welke categorie van gemeenten het bedrijf in kwestie ligt.

Er zijn drie verschillende categorieën van gemeenten, namelijk :
1° gemeenten met een gemeentelijke productiedruk, die kleiner is dan of gelijk is aan 170 kg stikstof per hectare;
2° gemeenten met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 170 kg stikstof per hectare en lager is dan of gelijk is aan 340 kg stikstof per hectare;
3° gemeenten met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 340 kg stikstof per hectare.

Voor elke bij het bedrijf betrokken exploitatie wordt op basis van het exploitatieadres, vermeld op de aangifte, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en van de lijst met de gemeentelijke productiedruk, vermeld in bijlage 1, bepaald tot welke categorie van gemeenten als vermeld in het tweede lid, de exploitatie in kwestie behoort.
 

Artikel 8.3.1.2. (01/01/2017- ...)

Als al de bij het bedrijf betrokken exploitaties tot dezelfde categorie van gemeenten als vermeld in artikel 8.3.1.1, tweede lid, behoren, wordt het te verwerken percentage in een bepaald kalenderjaar berekend conform de berekeningswijze, vermeld in artikel 29, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Als niet al de bij het bedrijf betrokken exploitaties tot dezelfde categorie van gemeenten als vermeld in artikel 8.3.1.1, tweede lid, behoren, wordt de totale verwerkingsplicht van het bedrijf, uitgedrukt in %, voor een bepaald kalenderjaar, bepaald door 0,60 % per volle schijf van 1000 kg netto stikstofoverschot van het bedrijf van dat kalenderjaar te vermeerderen met het resultaat van elk van de drie hierna volgende berekeningen :
1° de netto stikstofproductie in het kalenderjaar in kwestie van de bij het bedrijf betrokken exploitaties die in gemeenten liggen met een gemeentelijke productiedruk die kleiner is dan of gelijk is aan 170 kg stikstof per hectare, vermenigvuldigd met tien, en gedeeld door de totale netto stikstofproductie van het bedrijf in het kalenderjaar in kwestie;
2° de netto stikstofproductie in het kalenderjaar in kwestie van de bij het bedrijf betrokken exploitaties die in gemeenten liggen, met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 170 kg stikstof per hectare en die lager is dan of gelijk is aan 340 kg stikstof per hectare, vermenigvuldigd met twintig, en gedeeld door de totale nettostikstofproductie van het bedrijf in het kalenderjaar in kwestie;
3° de netto stikstofproductie in het kalenderjaar in kwestie van de bij het bedrijf betrokken exploitaties die in gemeenten liggen, met een gemeentelijke productiedruk die groter is dan 340 kg stikstof per hectare, vermenigvuldigd met dertig, en gedeeld door de totale netto stikstofproductie van het bedrijf in het kalenderjaar in kwestie.
 

Onderafdeling 2 Het voldoen aan de mestverwerkingsplicht door mestverwerkingscertificaten te verkrijgen (... - ...)

Artikel 8.3.2.1. (01/01/2017- ...)

Ter uitvoering van artikel 29, § 4, van het Mestdecreet van 22 december 2006, mogen mestverwerkingscertificaten ofwel gebruikt worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar waarin de mest verwerkt is, ofwel gebruikt worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de mest werd verwerkt.
 

Artikel 8.3.2.2. (01/01/2017- ...)

§ 1. Het bedrijf dat, ter uitvoering van artikel 29, § 4, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, aan zijn mestverwerkingsplicht van een bepaald kalenderjaar wil voldoen, door mestverwerkingscertificaten te verkrijgen, moet beschikken over een aantal mestverwerkingscertificaten ten belope van het aantal kg stikstof dat het bedrijf in het betreffende kalenderjaar moet verwerken, conform artikel 29, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Het aantal mestverwerkingscertificaten waarover een bedrijf beschikt om te voldoen aan zijn mestverwerkingsplicht van een bepaald kalenderjaar, betreft de som van :
1° het aantal mestverwerkingscertificaten waarover het bedrijf beschikt, die rechtstreeks door de Mestbank aan het bedrijf in kwestie uitgereikt zijn voor mest die in dat bepaalde kalenderjaar verwerkt is en waarvoor binnen de toepasselijke termijn, vermeld in artikel 8.2.3.1. en 8.2.3.2., geen overdrachtsformulier bij de Mestbank is ingediend waarin aangegeven is dat ze gebruikt zullen worden om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de mest werd verwerkt;
2° het aantal mestverwerkingscertificaten waarover het bedrijf beschikt, waarvoor in het overdrachtsformulier in kwestie aangegeven is dat ze gebruikt zullen worden voor dat bepaalde kalenderjaar, ongeacht of de mest in het bepaalde kalenderjaar of in het daaropvolgende kalenderjaar verwerkt is.

§ 2. De Mestbank controleert of het bedrijf over voldoende mestverwerkingscertificaten beschikt en of de mestverwerkingscertificaten waarover het bedrijf beschikt, voor maximaal 5 000 kg netto stikstof afkomstig zijn van pluimveemest die werd geproduceerd door een ander bedrijf.

HOOFDSTUK 9 Vervoer (... - ...)

Afdeling 1 Het transportoverzicht (... - ...)

Artikel 9.1.1. (01/01/2017- ...)

De Mestbank stelt de landbouwers via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, meerdere keren per kalenderjaar, en minimaal een eerste maal vóór 31 mei en een volgende maal vóór 31 juli, een overzicht per exploitatie ter beschikking van de verschillende op dat moment geregistreerde mestverhandelingen, die betrekking hebben op het lopende kalenderjaar en waarbij de landbouwer in kwestie, hetzij als aanbieder van meststoffen, hetzij als afnemer van meststoffen, betrokken was.

Er wordt alleen een overzicht als vermeld in het eerste lid, ter beschikking gesteld als er sinds de vorige zending nieuwe mestverhandelingen zijn geregistreerd waarbij de landbouwer in kwestie betrokken was.

De geregistreerde mestverhandelingen, vermeld in het eerste lid, zijn al de mestverhandelingen waarvoor de Mestbank beschikt over documenten als vermeld in artikel 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, inclusief de inscharingscontracten.

De landbouwer die meent dat het overzicht foutief of onvolledig is, meldt dit aan de Mestbank, samen met de nodige bewijsstukken. De minister kan de vereisten bepalen waaraan een dergelijk bewijsstuk moet voldoen, evenals de wijze waarop deze melding moet gebeuren.
 

Artikel 9.1.2. (01/01/2017- ...)

Uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar stelt de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, aan elke betrokken landbouwer een overzicht per exploitatie ter beschikking, van al de bij de Mestbank geregistreerde mestverhandelingen, waarbij een van de exploitanten van de landbouwer in kwestie, hetzij als aanbieder van meststoffen, hetzij als afnemer van meststoffen, betrokken was en die betrekking hebben op mestverhandelingen die uitgevoerd zijn geworden in het voorbije kalenderjaar.

De landbouwer die meent dat het overzicht foutief of onvolledig is, meldt dit, vóór 1 maart van het kalenderjaar als vermeld in het eerste lid, via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket of met een beveiligde zending, aan de Mestbank. Als de landbouwer binnen deze periode aan de Mestbank niets meldt, worden de op het jaaroverzicht vermelde gegevens geacht correct te zijn.

Elke betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, is elke landbouwer waartoe minstens één exploitant behoort die hetzij als aanbieder van meststoffen, hetzij als afnemer van meststoffen, betrokken was bij minimaal één bij de Mestbank geregistreerde mestverhandeling die betrekking had op een mestverhandeling die uitgevoerd werd in het voorbije kalenderjaar.
 

Artikel 9.1.3. (01/01/2017- ...)

De minister kan nadere regels bepalen inzake de terbeschikkingstelling van de overzichten via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
 

Afdeling 2 Het inscharingscontract (... - ...)

Artikel 9.2.1. (01/01/2017- ...)

Het inscharingscontract, vermeld in artikel 47, § 1, derde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, vermeldt al de volgende gegevens :
1° de naam, de handtekening en het exploitantnummer van de betrokken exploitant wiens dieren op landbouwgronden van een andere exploitant grazen, evenals het exploitatieadres en het exploitatienummer van de exploitatie waar de dieren gehouden worden;
2° de naam, de handtekening en het exploitantnummer van de betrokken exploitant die dieren van de exploitant, vermeld in punt 1°, op zijn landbouwgronden laat grazen evenals het exploitatieadres en het exploitatienummer van de exploitatie waartoe de landbouwgronden behoren;
3° het aantal dieren, gespecificeerd per diercategorie, van de exploitant, vermeld in punt 1°, dat op het perceel of de percelen van de exploitant, vermeld in punt 2°, graast of zal grazen;
4° de begindatum en de einddatum van de geplande inscharingsperiode. De begindatum en einddatum zijn gelegen binnen hetzelfde kalenderjaar.
 

Artikel 9.2.2. (01/01/2017- ...)

De inscharing wordt opgemaakt in 3 exemplaren. Eén exemplaar wordt hetzij per brief, hetzij door overhandiging aan de Mestbank tegen ontvangstbewijs, overgemaakt aan de Mestbank door de betrokken exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 1°. Eén exemplaar wordt bewaard door de betrokken exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 1°, en één exemplaar wordt bewaard door de betrokken exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 2°.

In afwijking van het eerste lid, kunnen inscharingscontracten ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder al de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van het inscharingscontract gevoegd;
3° het origineel van het ingescande inscharingscontract wordt bewaard door de betrokken exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van het overgemaakte inscharingscontract bevestigd heeft.
 

Artikel 9.2.3. (01/01/2017- ...)

Inscharingscontracten kunnen niet eerder aan de Mestbank overgemaakt worden dan op de begindatum van de eerste inscharing, vermeld op het inscharingscontract en uiterlijk veertien dagen na de begindatum van de eerste inscharing, vermeld op het inscharingscontract.

Als een inscharing later dan veertien dagen na de begindatum van de eerste inscharing, vermeld op het inscharingscontract, aan de Mestbank gemeld wordt, kan de Mestbank voor de berekening van de mestafzet en van de mestafname, de inscharingsperiode beperken.

De minister kan nadere regels bepalen omtrent de wijze waarop de Mestbank voor de berekening van de mestafzet en van de mestafname, de inscharingsperiode beperkt.
 

Artikel 9.2.4. (01/01/2017- ...)

De Mestbank registreert elk overgemaakt inscharingscontract en geeft er een uniek identificatienummer aan, dat vervolgens bezorgd wordt aan de exploitanten, vermeld in artikel 9.2.1, 1° en 2°.

Artikel 9.2.5. (01/01/2017- ...)

Als de inscharing niet of niet volledig wordt uitgevoerd zoals gemeld, wordt zo snel mogelijk en uiterlijk twintig kalenderdagen na de einddatum van de laatste inscharing, vermeld op het inscharingscontract in kwestie, aan de Mestbank gemeld welk deel van de inscharing daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

De melding van het niet of niet volledig uitvoeren van een inscharing gebeurt met een beveiligde zending. Naast de vermelding van het deel van de inscharing dat daadwerkelijk wordt uitgevoerd, worden ook minimaal de volgende gegevens vermeld :
1° het unieke identificatienummer van de inscharing die gewijzigd wordt, vermeld in artikel 9.2.4;
2° de handtekening van de exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 1°, en van de exploitant, vermeld in artikel 9.2.1, 2°.

In afwijking van het tweede lid, kan de melding van het niet of niet volledig uitvoeren van de inscharing ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van de melding gevoegd, waarop de gegevens, vermeld in het tweede lid, genoteerd zijn;
3° het origineel van de ingescande melding wordt bewaard door de betrokken exploitant, vermeld in paragraaf 9.2.1, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de overgemaakte melding bevestigd heeft.
 

Artikel 9.2.6. (01/01/2017- ...)

In afwijking van artikel 9.2.2 en 9.2.5, kan de melding van de inscharing en de melding van het niet of niet volledig uitvoeren van de inscharing ook gebeuren door een melding via een daarvoor door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De minister kan de nadere regels hieromtrent bepalen.
 

Afdeling 3 Het overdrachtsdocument (... - ...)

Artikel 9.3.1. (01/01/2018- ...)

Na afloop van elke overdracht, vermeld in artikel 47, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt er een overdrachtsdocument opgemaakt.

Het overdrachtsdocument, vermeld in artikel 47, § 5, van het voormelde decreet, vermeldt minstens de volgende gegevens :
1° de naam, het adres, het exploitatienummer en het exploitantnummer van de aanbieder van de meststoffen;
2° de naam, het adres en het uitbatingsnummer van de afnemer van de meststoffen;
3° de soort, de vorm en de meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die overgedragen werden;
4° de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die overgedragen is, uitgedrukt in ton;
5° de datum of de periode gedurende dewelke de overdracht is gebeurd;
6° de samenstelling van de overgedragen meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.

De periode gedurende dewelke de overdracht, vermeld in het tweede lid, 5°, is gebeurd, valt steeds binnen éénzelfde kalenderjaar en kan maximaal drie maanden omvatten.
 

Artikel 9.3.2. (01/01/2017- ...)

Een kopie van elk overdrachtsdocument wordt uiterlijk 10 kalenderdagen na het verstrijken van de periode van 3 maanden waarin de betrokken overdracht van meststoffen gebeurde, vermeld in artikel 9.3.1, derde lid, overgemaakt aan de Mestbank, met een beveiligde zending.

In afwijking van het eerste lid kunnen overdrachtsdocumenten ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van het overdrachtsdocument gevoegd;
3° het origineel van het ingescande overdrachtsdocument wordt bewaard door de betrokken uitbater, vermeld in artikel 9.3.1, tweede lid, 2° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van het overgemaakte overdrachtsdocument bevestigd heeft.

De minister kan nadere regels bepalen.
 

Artikel 9.3.3. (01/01/2017- ...)

De minister kan bepalen dat het overdrachtsdocument of het analyseverslag, vermeld in artikel 9.3.1, vierde lid, aan de Mestbank overgemaakt moet worden via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De minister kan de nadere regels hieromtrent bepalen.

Afdeling 4 De erkenning van mestvoerders (... - ...)

Onderafdeling 1 Erkenningsvoorwaarden voor erkende mestvoerders (... - ...)

Artikel 9.4.1.1. (01/01/2017- ...)

Een erkende mestvoerder moet op ieder moment voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° over de juiste hoedanigheid beschikken, zijnde :
a) als het een natuurlijke persoon betreft : de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie bezitten;
b) als het een rechtspersoon betreft : opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie en haar hoofdzetel of haar hoofdvestiging hebben binnen de Europese Unie;
2° voldoen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van de werkzaamheid waarvoor de erkenning wordt gevraagd;
3° voldoen aan de sociale en fiscale verplichtingen;
4° beschikken over een internet- en telefonieverbinding, zodat de mestvoerder op ieder moment bereikbaar is;
5° als de erkende mestvoerder de Belgische nationaliteit bezit, ingeschreven zijn bij de Kruispuntbank van Ondernemingen.
 

Artikel 9.4.1.2. (01/01/2017- ...)

Een erkende mestvoerder mag, in de drie aan de ingangsdatum van de erkenning voorafgaande jaren, en gedurende de looptijd van de erkenning :
1° geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de verordening nr. 1069/2009 of van de verordening nr. 1013/2006;
2° in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden als transporteur of als landbouwer, geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in de lidstaat waar de aanvrager onderdaan van is;
3° geen intrekking van de erkenning als erkende mestvoerder, als sanctie, hebben opgelopen.
De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, moeten vervuld zijn :
1° door de erkende mestvoerder zelf;
2° als de erkende mestvoerder een rechtspersoon is, door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt;
3° als de erkende mestvoerder een natuurlijke persoon is, door elke rechtspersoon waarvoor de natuurlijke persoon juridisch aansprakelijk is of waarin de natuurlijke persoon een leidinggevende functie bekleedt;
4° door elke met de erkende mestvoerder verbonden vennootschap, als vermeld in artikel 11, 1°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999;
5° door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor een met de erkende mestvoerder verbonden vennootschap, als vermeld in 4°, of die een leidinggevende functie in een met de erkende mestvoerder verbonden onderneming, als vermeld in 4°, bekleedt;
6° door elke met de erkende mestvoerder verbonden persoon, als vermeld in artikel 11, 2°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999.
 

Onderafdeling 1 Voorwaarden aangaande de transportmiddelen die door erkende mestvoerders gebruikt worden (... - ...)

Artikel 9.4.2.1. (01/01/2017- ...)

Elk transportmiddel dat door een erkende mestvoerder ingezet wordt voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, moet op elk moment, AGR-GPS-compatibel zijn.

Een transportmiddel is AGR-GPS-compatibel als vermeld in het eerste lid, als het beschikt over AGR-GPSapparatuur, die deel uitmaakt van een operationeel AGR-GPS-systeem. De signalen uitgestuurd door de AGR-GPSapparatuur worden via een computerserver, beheerd door een GPS-dienstverlener, rechtstreeks en onmiddellijk verstuurd naar de Mestbank.

De Mestbank kan steeds verzoeken een testbericht te sturen om de operationaliteit van het AGR-GPS-systeem na te gaan.
Als de erkende mestvoerder wijzigingen aanbrengt aan zijn AGR-GPS-systeem of verandert van GPSdienstverlener brengt hij de Mestbank hiervan zo snel mogelijk en uiterlijk de werkdag voorafgaand aan de ingebruikname van het gewijzigde AGR-GPS-systeem of van de andere GPS-dienstverlener, per e-mail op de hoogte.

De minister kan de nadere regels bepalen omtrent het AGR-GPS-systeem, onder meer over de specificaties hiervan, en bepaalt de vereisten waaraan een GPS-dienstverlener moet voldoen.

In afwijking van het tweede, derde en vierde lid, kan de minister, voor het transport van meststoffen over het water, een ander systeem van online positiebepaling opleggen.
 

Artikel 9.4.2.2. (01/01/2017- ...)

§ 1. Als een erkend transportmiddel plots en onverwacht, door een ongeval of technisch mankement, tijdelijk niet meer geschikt is voor het transport van meststoffen, kan de Mestbank de toestemming verlenen om een ander transportmiddel tijdelijk te gebruiken, ter vervanging van het defecte transportmiddel.

De erkende mestvoerder dient hiervoor bij de Mestbank een aanvraag in die minimaal de volgende gegevens bevat :
1° de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van het transportmiddel dat tijdelijk defect is;
2° de reden en de verwachte duur van de ongeschiktheid van het betrokken transportmiddel;
3° de plaats waar het betrokken transportmiddel hersteld wordt;
4° de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel ingeschakeld zal worden.

§ 2. De Mestbank antwoordt, per brief of per e-mail, binnen een werkdag na ontvangst van een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of zij de vervanging goedkeurt. De Mestbank kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring.

De erkende mestvoerder mag het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel ingeschakeld zal worden, pas inschakelen na de goedkeuring van de Mestbank, vermeld in het eerste lid. Elk vervoer van meststoffen met dit transportmiddel is steeds vergezeld van de goedkeuring van de Mestbank.

De goedkeuring van de Mestbank vermeldt de periode gedurende dewelke het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel ingeschakeld wordt, gebruikt mag worden. Die periode kan maximaal 14 kalenderdagen bedragen.

§ 3. Het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel gebruikt wordt, komt gedurende de periode van vervanging in de plaats van het tijdelijk defecte transportmiddel. Alle rechten en plichten die verbonden zijn aan het gebruik van het tijdelijk defecte transportmiddel gaan tijdelijk over op het transportmiddel dat ter vervanging van een tijdelijk defect transportmiddel gebruikt wordt.

In afwijking van het eerste lid moet het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel gebruikt wordt, niet AGR-GPS-compatibel zijn.

Als het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel gebruikt wordt, AGR-GPScompatibel is, maakt de erkende mestvoerder bij elk transport van meststoffen met dat voertuig, gebruik van het AGR-GPS-systeem. In afwijking van het eerste lid, moet de erkende mestvoerder, als het transportmiddel dat ter vervanging van het tijdelijk defecte transportmiddel gebruikt wordt een trekkend voertuig betreft dat niet AGR-GPS-compatibel is, bij elk transport van meststoffen met dat voertuig, het begin- en einduur van elke vracht op het mestafzetdocument vermelden.

§ 4. De Mestbank kan de goedkeuring, vermeld in paragraaf 2, intrekken en kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op de hoogte per brief of per e-mail. De intrekking van de goedkeuring of de bijkomende voorwaarden gaan in de dag na de verzending van de voormelde brief of e-mail.

In afwijking van het eerste lid heeft een intrekking van de goedkeuring of een oplegging van bijkomende voorwaarden die gebeurt naar aanleiding van terreinvaststellingen, onmiddellijke uitwerking. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op het moment van de vaststelling op de hoogte en stuurt de erkende mestvoerder uiterlijk de volgende werkdag de bevestiging van de intrekking van de goedkeuring of van de bijkomende voorwaarden.
 

Artikel 9.4.2.3. (01/01/2017- ...)

§ 1. Als de AGR-GPS-apparatuur plots en onverwacht, door een technisch mankement dat niet onmiddellijk te herstellen is, niet meer correct functioneert, kan de Mestbank de toestemming verlenen om het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur geïnstalleerd is, toch voorlopig verder te gebruiken voor het transport van meststoffen. De erkende mestvoerder dient hiervoor bij de Mestbank een door hemzelf en door zijn dienstverlener ondertekende aanvraag in die de volgende gegevens bevat :
1° de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur geïnstalleerd is;
2° het AGR-nummer, vermeld in artikel 9.4.5.2, tweede lid, van het betrokken AGR-GPS-apparaat;
3° een omschrijving van het technische mankement;
4° de datum waarop de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur vermoedelijk hersteld zal zijn.

§ 2. De Mestbank antwoordt, per brief, of per e-mail, binnen een werkdag na ontvangst van een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, of zij het voorlopig verder gebruiken van het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPS-apparatuur geïnstalleerd is, goedkeurt. De Mestbank kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring.

Als de Mestbank de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, goedkeurt, geeft ze de periode aan gedurende dewelke het betrokken transportmiddel gebruikt mag worden zonder correct functionerende AGR-GPS-apparatuur. Deze periode kan maximaal zeven kalenderdagen bedragen. Gedurende deze periode :
1° wordt het transportmiddel in kwestie beschouwd als een AGR-GPS-compatibel transportmiddel als vermeld in paragraaf 1;
2° wordt op het mestafzetdocument het begin- en einduur van elke vracht genoteerd;
3° is elk vervoer van meststoffen met het betrokken transportmiddel steeds vergezeld van de goedkeuring van de Mestbank.

De erkende mestvoerder mag het transportmiddel waarin de niet meer correct functionerende AGR-GPSapparatuur geïnstalleerd is, pas verder gebruiken na goedkeuring van de Mestbank als vermeld in het tweede lid.

§ 3. De Mestbank kan de goedkeuring, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, intrekken of kan bijkomende voorwaarden verbinden aan haar goedkeuring. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op de hoogte per brief, of per e-mail. De intrekking van de goedkeuring of de bijkomende voorwaarden gaan in de dag na de verzending van de brief of e-mail.

In afwijking van het eerste lid heeft een intrekking van de goedkeuring of een oplegging van bijkomende voorwaarden die gebeurt naar aanleiding van terreinvaststellingen, onmiddellijke uitwerking. De Mestbank brengt de betrokken erkende mestvoerder hiervan op het moment van de vaststelling op de hoogte en stuurt de erkende mestvoerder uiterlijk de volgende werkdag de bevestiging van de intrekking van de goedkeuring of van de bijkomende voorwaarden.
 

Artikel 9.4.2.4. (01/01/2017- ...)

In afwijking van artikel 9.4.2.2. en 9.4.2.3. kan de aanvraag, als vermeld in artikel 9.4.2.2, § 1, tweede lid of artikel 9.4.2.3, § 1 ingediend en afgehandeld worden via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.

De minister kan nadere regels vaststellen over de wijze waarop deze indiening en afhandeling gebeurt.
 

Onderafdeling 3 De erkenningsaanvraag (... - ...)

Artikel 9.4.3.1. (01/01/2017- ...)

Eenieder die een erkenning wil als mestvoerder, en eenieder die een al bestaande erkenning als mestvoerder wil wijzigen of hernieuwen, dient een aanvraag in bij de Mestbank. Deze aanvraag wordt per e-mail of brief ingediend bij of tegen ontvangstbewijs overhandigd aan de Mestbank.

De aanvraag die per e-mail aan de Mestbank overgemaakt wordt, gebeurt onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° bij de e-mail wordt een ingescande versie gevoegd van de documenten die conform artikel 9.4.3.4., 9.4.3.5. of 9.4.3.6. aan de Mestbank overhandigd worden;
3° de aanvrager bewaart de originele documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4., 9.4.3.5. of 9.4.3.6.;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de aanvraag bevestigd heeft.
 

Artikel 9.4.3.2. (01/01/2017- ...)

Er wordt een aanvraag als vermeld in artikel 9.4.3.1, ingediend voor :
1° elke eerste aanvraag tot erkenning als erkende mestvoerder;
2° elke hernieuwing van een bestaande erkenning als erkende mestvoerder die ofwel al vervallen is, ofwel weldra zal vervallen;
3° elke wijziging van de transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen die de erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen. De vervanging van een tijdelijk ongeschikt transportmiddel als vermeld in artikel 9.4.2.2, wordt niet beschouwd als een wijziging van de transportmiddelen die een erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen.
 

Artikel 9.4.3.3. (01/01/2017- ...)

§ 1. De aanvrager betaalt de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2.

Voor aanvragen als vermeld in artikel 9.4.3.2, 1° en 2°, zijn de kosten vastgesteld op honderd euro.

Voor aanvragen als vermeld in artikel 9.4.3.2, 3°, zijn de kosten vastgesteld op vijftig euro.

In afwijking van het eerste tot en met het derde lid, zijn er geen kosten verbonden aan de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2, 3°, als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen, uit de erkenning.

§ 2. De dossierkosten, vermeld in paragraaf 1, zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager de aanvraag indient. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de hiervoor bestemde rekening van de VLM.
 

Artikel 9.4.3.4. (01/01/2017- ...)

Bij elke eerste aanvraag tot erkenning als erkende mestvoerder, vermeld in artikel 9.4.3.2, 1°, verstrekt de aanvrager minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een eerste aanvraag tot erkenning als erkende mestvoerder;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk :
a) als het een natuurlijke persoon betreft : de naam, de voornaam, het woonadres, het telefoonnummer, het ondernemingsnummer en het e-mailadres;
b) als het een rechtspersoon betreft : de naam, de maatschappelijke zetel, het telefoonnummer, het ondernemingsnummer en het e-mailadres, en de naam en de hoedanigheid van de persoon of personen die hetzij juridisch aansprakelijk zijn voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleden;
3° het werkadres als het een natuurlijke persoon betreft, of de exploitatiezetel als het een rechtspersoon betreft;
4° het merk, het type, het effectieve laadvermogen, de nummerplaat en het chassisnummer van alle transportmiddelen die voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen ingezet zullen worden met voor elk van deze transportmiddelen de aanduiding of het betrokken transportmiddel geschikt is voor het transport van vloeibare of van vaste mestsoorten;
5° een kopie van de volledige inschrijvingsbewijzen van alle transportmiddelen die voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen zullen worden ingezet;
6° de capaciteit van elke tijdelijk verplaatsbare opslag, die gebruikt wordt voor de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen, met voor elk van deze opslagen het merk, het type en het chassisnummer van de opslag alsook de locatie van elke mestzak die gebruikt wordt als tijdelijke verplaatsbare opslag;
7° het merk, het type en het versienummer van elk AGR-GPS-apparaat waarover de aanvrager beschikt en de nummerplaat van het transportmiddel waarop het AGR-GPS-apparaat in kwestie geïnstalleerd is;
8° het merk, het type en het versienummer van elke sensor die deel uitmaakt van de AGR-GPS-apparatuur en in voorkomend geval de nummerplaat van het transportmiddel waarop de sensor in kwestie geïnstalleerd is;
9° de naam en het adres van de GPS-dienstverlener waarop een beroep zal worden gedaan om de nodige gegevens van de mesttransporten, die verstuurd worden vanuit de transportmiddelen, te ontvangen en door te sturen naar de Mestbank;
10° het bewijs van storting of overschrijving van de dossierkosten, vermeld in artikel 9.4.3.3;
11° een bewijs, niet ouder dan één maand, afgegeven door de bevoegde overheid waaruit blijkt dat de aanvrager in de drie voorafgaande jaren :
a) geen strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de verordening nr. 1069/2009 of van de verordening nr. 1013/2006;
b) in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden als transporteur of als landbouwer, geen strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen in de lidstaat waar de aanvrager onderdaan van is;
12° als een rechtspersoon de aanvraag doet : een afschrift van de oprichtingsakte evenals van alle wijzigingsakten tot op de datum van de aanvraag;
13° een verklaring op eer dat de gegevens vermeld in de aanvraag correct zijn, ondertekend door de aanvrager. Als de aanvrager een rechtspersoon betreft, wordt dit ondertekend door eenieder die hetzij juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.

In afwijking van het eerste lid, 4°, moet voor transportmiddelen bestemd voor het vervoer over het water, niet de nummerplaat en het chassisnummer vermeld worden, maar wel de naam of de kenspreuk en het nummer van de meetbrief.

In voorkomend geval wordt voor elk van de personen, vermeld in artikel 9.4.1.2, tweede lid, een bewijs als vermeld in het eerste lid, 11°, bij de aanvraag gevoegd.
 

Artikel 9.4.3.5. (01/01/2017- ...)

Bij elke hernieuwing van een bestaande erkenning als erkende mestvoerder, vermeld in artikel 9.4.3.2, 2°, verstrekt de aanvrager minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkende mestvoerder;
2° de identificatiegegevens van de erkende mestvoerder, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 10°, 11° en 13° ;
4° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 2° tot en met 9° en 12°, als die sinds een vorige aanvraag als vermeld in artikel 9.4.3.2, nieuw of gewijzigd zijn.
 

Artikel 9.4.3.6. (01/01/2017- ...)

Bij elke wijziging van de transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen die een erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen, vermeld in artikel 9.4.3.2, 3°, verstrekt de aanvrager minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een wijziging van de transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen die de erkende mestvoerder gebruikt voor het transport of de opslag van dierlijke mest of andere meststoffen;
2° de identificatiegegevens van de erkende mestvoerder, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 4° tot en met 9°, die betrekking hebben op de nieuwe transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen;
4° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 10° en 13° ;
5° de gegevens of documenten, vermeld in artikel 9.4.3.4, eerste lid, 2°, 3°, 11° en 12°, als die sinds een vorige aanvraag als vermeld in artikel 9.4.3.2, nieuw of gewijzigd zijn.

Als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen, uit de erkenning, bezorgt de aanvrager in afwijking van het eerste lid, minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om het schrappen van transportmiddelen of tijdelijk verplaatsbare opslagen uit de erkenning;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° het merk, het type, het chassisnummer en in voorkomend geval de nummerplaat van elk transportmiddel of elke verplaatsbare opslag die de aanvrager uit de erkenning wil schrappen.
 

Artikel 9.4.3.7. (01/01/2017- ...)

De aanvrager legt, als de Mestbank erom verzoekt, ook alle andere documenten voor die zij nodig acht.
 

Onderafdeling 4 De behandeling van een erkenningsaanvraag (... - ...)

Artikel 9.4.4.1. (01/01/2017- ...)

Als de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2, onvolledig is, meldt de Mestbank dit aan de aanvrager binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag. Bij ontstentenis van melding binnen deze termijn wordt de aanvraag als volledig beschouwd.

Als de aanvrager een melding van onvolledigheid ontvangt, bezorgt hij binnen dertig kalenderdagen, de ontbrekende gegevens aan de Mestbank bezorgen.
 

Artikel 9.4.4.2. (01/01/2017- ...)

§ 1. De Mestbank brengt de aanvrager binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2 in kennis van haar beslissing. Als de Mestbank met toepassing van artikel 9.4.4.1, eerste lid, aan de aanvrager gemeld heeft dat de aanvraag onvolledig was, brengt de Mestbank de aanvrager binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 9.4.3.2 in kennis van haar beslissing.

Bij met redenen omklede brief, gericht aan de aanvrager van de erkenning, kan de Mestbank de termijn, vermeld in het eerste lid, eenmalig verlengen met een periode van dertig kalenderdagen.
 

Artikel 9.4.4.3. (01/01/2017- ...)

In afwijking van artikel 9.4.4.2 wordt bij een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkende mestvoerder die nog niet vervallen is, de beslissing van de Mestbank niet eerder dan één maand voor het verstrijken van de lopende erkenningstermijn gemeld.

Artikel 9.4.4.4. (01/01/2017- ...)

§ 1. Als de erkenning wordt toegekend, wordt dat gemeld via een erkenningsbeslissing. In die erkenningsbeslissing worden alle transportmiddelen en alle tijdelijk verplaatsbare opslagen opgesomd waarvoor de erkenning geldt.

Een mestvoerder is slechts erkend voor de transportmiddelen en de tijdelijk verplaatsbare opslagen die vermeld zijn in de erkenningsbeslissing.

§ 2. Als de erkenning wordt geweigerd, wordt dat gemeld via een weigeringsbeslissing met vermelding van de wijze waarop daartegen beroep kan worden ingesteld.
 

Artikel 9.4.4.5. (01/01/2017- ...)

§ 1. Binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing, vermeld in artikel 9.4.4.4, § 2 kan de aanvrager met een beveiligde zending met bericht van ontvangst beroep instellen bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.

§ 2. De indiener van het beroep betaalt de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van het beroep. Deze kosten zijn vastgesteld op honderd euro.

De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager het beroep indient. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de hiervoor bestemde rekening van de VLM. Als het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort.

§ 3. De gedelegeerd bestuurder van de VLM deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van het beroep.
 

Artikel 9.4.4.6. (01/01/2017- ...)

In afwijking van artikel 9.4.4.1. tot en met artikel 9.4.4.5. kan de communicatie tussen de Mestbank en de aanvrager gebeuren bij mail of via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze waarop dit dient te gebeuren.
 

Onderafdeling 5 Gebruikseisen aan een erkenning als mestvoerder (... - ...)

Artikel 9.4.5.1. (01/01/2017- ...)

Een erkenning als mestvoerder wordt voor een periode van maximaal 5 jaar verleend.

Een aanvraag tot hernieuwing van de erkenning als mestvoerder als vermeld in artikel 9.4.3.2, 2°, kan niet eerder dan honderdtwintig kalenderdagen vóór het verstrijken van de lopende erkenningstermijn ingediend worden.

Artikel 9.4.5.2. (01/01/2017- ...)

De Mestbank geeft aan de erkende mestvoerder een uniek nummer af voor elke tijdelijk verplaatsbare opslag die vermeld is in de erkenningsbeslissing.De Mestbank geeft aan elke erkende mestvoerder een AGR-nummer af voor elk AGR-GPS-apparaat waarover de erkende mestvoerder beschikt.

De minister kan de nadere regels vaststellen aangaande de vorm van de nummers vermeld in het eerste en tweede lid.
 

Artikel 9.4.5.3. (01/01/2017- ...)

De Mestbank publiceert op de website van de VLM een lijst van erkende mestvoerders.

Artikel 9.4.5.4. (01/01/2017- ...)

§ 1. Elke erkende mestvoerder leeft steeds de volgende voorwaarden na :
1° dierlijke mest of andere meststoffen steeds transporteren met erkende transportmiddelen;
2° de erkende mestvoerder waarvan het trekkend voertuig is opgenomen in de erkenningsbeslissing, staat steeds op het mestafzetdocument vermeld als erkende mestvoerder en is steeds verantwoordelijk voor het transport;
3° in de laadruimte van de erkende transportmiddelen geen andere afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, dan dierlijke mest of andere meststoffen, transporteren;
4° per telefoon en internet bereikbaar zijn;
5° de Mestbank in kennis stellen van elke wijziging van de locatie van de mestzak die vermeld staat in de erkenningsbeslissing als tijdelijke verplaatsbare opslag.

Als de erkende mestvoerder een rechtspersoon is, wordt de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, nageleefd door de erkende mestvoerder zelf en door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 1°, mag een erkende mestvoerder ook dierlijke mest of andere meststoffen transporteren met transportmiddelen waarvoor hij van de Mestbank de toestemming heeft verkregen om deze tijdelijk te gebruiken ter vervanging van een defect voertuig als vermeld in artikel 9.4.2.2. Bij een vervanging van een trekkend voertuig, staat de erkende mestvoerder die het betrokken trekkend voertuig tijdelijk gebruikt, op het mestafzetdocument vermeld als erkende mestvoerder en is hij ook verantwoordelijk voor het transport.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 3°, mogen in de laadruimte van erkende transportmiddelen andere afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, dan dierlijke mest of andere meststoffen, getransporteerd worden, op voorwaarde dat de laadruimte op adequate wijze gereinigd wordt. De laadruimte van een erkend transportmiddel waarin men tevoren andere afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, dan dierlijke mest of andere meststoffen, getransporteerd heeft, wordt gereinigd voordat men weer dierlijke mest of andere meststoffen mag vervoeren in die laadruimte.

De erkende mestvoerder kan, als de Mestbank hierom verzoekt, het nodige bewijs van deze reiniging voorleggen.

De minister kan bepalen wat onder op adequate wijze reinigen en onder het nodige bewijs van deze reiniging, wordt verstaan.

In afwijking van het eerste lid, kan de minister bepalen dat bepaalde afvalstoffen, vermeld in bijlage III, IV en V van de verordening nr. 1013/2006, niet vervoerd mogen worden in de laadruimte van een erkend transportmiddel.
 

Artikel 9.4.5.5. (01/01/2017- ...)

Het uitlenen, al dan niet mits betaling, van erkende transportmiddelen, andere dan trekkende voertuigen, aan niet erkende mestvoerders is niet toegestaan.

Het uitlenen, al dan niet mits betaling, van erkende trekkende voertuigen, is niet toegestaan, ongeacht of de betrokken voertuigen uitgeleend worden aan erkende of aan niet erkende mestvoerders.

Artikel 9.4.5.6. (01/01/2017- ...)

Erkende mestvoerders gebruiken bij elk transport van dierlijke mest of andere meststoffen het AGR-GPS-systeem, met uitzondering van transporten die plaatsvinden :
1° in uitvoering van een door de Mestbank verleende goedkeuring als vermeld in artikel 9.4.2.2, § 2, eerste lid, waarbij aan de erkende mestvoerder is toegestaan om tijdelijk een niet AGR-GPS-compatibel transportmiddel te gebruiken ter vervanging van een tijdelijk ongeschikt transportmiddel;
2° in uitvoering van een door de Mestbank verleende goedkeuring als vermeld in artikel 9.4.2.3, § 2, waarbij aan de erkende mestvoerder is toegestaan om tijdelijk transporten uit te voeren met een transportmiddel waarvan de AGR-GPS-apparatuur niet meer correct functioneert.

De minister kan de nadere regels bepalen omtrent het gebruik van het AGR-GPS-systeem.
 

Artikel 9.4.5.7. (01/01/2017- ...)

De Mestbank kan aan de erkende mestvoerders op elk moment alle bescheiden met betrekking tot het transport ter inzage vragen of een kopie ervan opvragen ter controle.

Onderafdeling 6 Sancties tegen erkende mestvoerders waaronder het intrekken of schorsen van de erkenning (... - ...)

Artikel 9.4.6.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. Als de Mestbank vaststelt dat de mestvoerder niet, niet geheel of niet meer voldoet aan de voorwaarden tot erkenning, vermeld in artikel 9.4.1.1 en 9.4.1.2, zal zij de erkende mestvoerder de verplichting opleggen om zich op straffe van schorsing of intrekking van de erkenning, binnen een termijn van drie maanden, in regel te stellen en het bewijs hiervan te leveren.

§ 2. Met behoud van de toepassing van artikel 63 van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank de erkende mestvoerder die de bepalingen van het voormelde decreet en haar uitvoeringsbesluiten, de verordening nr. 1013/2006, de verordening nr. 1069/2009 of de regelgeving van het land of regio van bestemming overtreedt of verzuimt na te leven, de volgende sancties opleggen :
1° een beveiligde zending die geldt als waarschuwing;
2° een schorsing van de erkenning;
3° een intrekking van de erkenning;
4° het schorsen van een of meerdere transportmiddelen uit de erkenning. De betrokken transportmiddelen worden hierdoor niet langer beschouwd als erkende transportmiddelen.
 

Artikel 9.4.6.2. (01/01/2017- ...)

§ 1. De beslissing van de Mestbank tot het opleggen van een sanctie als vermeld in artikel 9.4.6.1, § 1 en § 2, wordt aan de mestvoerder meegedeeld met een beveiligde zending.

§ 2. De beslissing tot schorsing of intrekking, vermeld in artikel 9.4.6.1, § 1 en § 2, 2° en 3°, wordt binnen 14 dagen na verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen.

In afwijking van het eerste lid worden beslissingen tot schorsing voor een periode van maximaal twee weken niet bekendgemaakt in de vakbladen.
 

Artikel 9.4.6.3. (01/06/2023- ...)

§ 1. Binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing, vermeld in artikel 9.4.6.2, § 1, kan de erkende mestvoerder met een beveiligde zending met bericht van ontvangst bij het afdelingshoofd van de Mestbank bezwaar indienen tegen de beslissing tot schorsing of intrekking. De kennisgeving van de beslissing, vermeld in artikel 9.4.6.2, § 1, wordt geacht gebeurd te zijn op de derde werkdag die volgt op de dag dat de betrokken beslissing aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de aanvrager het tegendeel bewijst.

Ter delging van de kosten van dit bezwaar stort de erkende mestvoerder honderd euro op de hiervoor bestemde rekening van de VLM. Als het bezwaar geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort. De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de erkende mestvoerder het bezwaar indient.

§ 2. Het afdelingshoofd van de Mestbank deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar heeft ontvangen.

Als het bezwaar volledig of gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt de beslissing over het bezwaar, vermeld in het eerste lid, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen.

§ 3. Het door de erkende mestvoerder ingediende bezwaar, schorst de aangevochten beslissing niet.
 

Afdeling 5 De verschillende types van transporten (... - ...)

Onderafdeling 1 Transporten met een mestafzetdocument (... - ...)

Artikel 9.5.1.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. Bij de voorafgaandelijke melding, vermeld in artikel 48, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van een vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, door de erkende mestvoerder, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, worden de volgende gegevens meegedeeld :
1° de soort, de vorm en de meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd worden;
2° het aantal vrachten dat men gaat uitvoeren;
3° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
4° de identificatiegegevens van de aanbieder van de meststoffen, namelijk de naam en het adres van de aanbieder van de meststoffen en ofwel het exploitatienummer en het exploitantnummer van de aanbieder van de meststoffen, ofwel het uitbatingsnummer van de aanbieder van de meststoffen;
5° de identificatiegegevens van de afnemer van de meststoffen, namelijk de naam en het adres van de afnemer van de meststoffen en ofwel het exploitatienummer en het exploitantnummer van de afnemer van de meststoffen, ofwel het uitbatingsnummer van de afnemer van de meststoffen;
6° de naam, het adres en het uitbatingsnummer van de erkende mestvoerder die het transport gaat uitvoeren;
7° de datum van het vervoer;
8° de gemeentes van de laad- en losplaats;
9° de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen;
10° als de laad- of de losplaats een tijdelijk verplaatsbare opslag is, het nummer als vermeld in artikel 9.4.5.2.

§ 2. De voorafgaandelijke melding, als vermeld in paragraaf 1, wordt verzonden alvorens het vervoer waarop de melding betrekking heeft wordt uitgevoerd.

In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank aan een erkende mestvoerder de verplichting opleggen om minstens één werkdag voor het betrokken transport wordt uitgevoerd, dit transport te melden aan de Mestbank, indien aan de erkende mestvoerder ofwel :
1° één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° een sanctie als vermeld in onderafdeling 8 werd opgelegd;
3° na een doorlichting als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006, één of meerdere maatregelen opgelegd werden als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006.

§ 3. Onder de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen als vermeld in paragraaf1, 9°, wordt verstaan dat met de meststoffen een van de volgende handelingen wordt gesteld :
1° met de meststoffen wordt onmiddellijk een bemesting uitgevoerd;
2° de meststoffen worden verder bewerkt of verwerkt;
3° de meststoffen worden eerst op de exploitatie van de afnemer opgeslagen.

Als de afnemer de meststoffen eerst op zijn exploitatie opslaat als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt ook het type opslag meegedeeld.

§ 4 In afwijking van paragraaf 1, 4°, moet, als de aanbieder van de meststoffen niet beschikt over hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer :
1° en de laadplaats gelegen is buiten het Vlaamse Gewest, de naam en het adres als enige identificatiegegevens van de aanbieder vermeld worden;
2° en de laadplaats niet gelegen is buiten het Vlaamse Gewest, de aanbieder eerst hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer aanvragen.

§ 5. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 5°, moet, als de afnemer van de meststoffen niet beschikt over hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer :
1° en de vervoerde meststoffen afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de naam en het adres als enige identificatiegegevens van de afnemer vermeld worden;
2° en de vervoerde meststoffen niet afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de afnemer eerst hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer aanvragen.
 

Artikel 9.5.1.2. (01/01/2017- ...)

De erkende mestvoerder voert per vracht dierlijke mest of andere meststoffen één melding uit, en niet meer dan één.

In afwijking van het eerste lid wordt slechts één enkele melding uitgevoerd als er op dezelfde dag verschillende vrachten van een en dezelfde mestsoort zullen plaatsvinden, met een en hetzelfde transportmiddel, tussen dezelfde aanbieder en dezelfde afnemer en naar dezelfde losplaats. Het verschil tussen het aantal reëel gereden vrachten en het aantal gemelde vrachten is niet meer dan 4.
 

Artikel 9.5.1.3. (01/01/2017- ...)

§ 1. De erkende mestvoerder die een transport van dierlijke mest of andere meststoffen wil melden, vult de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.1, in op het via het internetloket ter beschikking gestelde meldingsformulier en verzendt het volledig ingevulde meldingsformulier vervolgens via het internetloket.

§ 2. Er gebeurt een beperkte automatische controle van het gemelde transport op basis van de op het meldingsformulier ingevulde gegevens. Als uit die controle blijkt dat het gemelde transport niet conform de regelgeving zal gebeuren, wordt er een automatisch transportverbod opgelegd. Het internetloket geeft aan dat het transport verboden is en vermeldt de oorzaak van het transportverbod.

Het transport blijft verboden, tenzij de Mestbank, per brief of e-mail, het gemelde transport alsnog goedkeurt.

De automatische controle, vermeld in het eerste lid, is beperkt. Het feit dat het internetloket niet aangeeft dat het gemelde transport verboden is, houdt geen bevestiging in vanwege de Mestbank dat het transport wel conform de regelgeving uitgevoerd zal worden.
De erkende mestvoerder zorgt dat de dierlijke mest of andere meststoffen vervoerd worden conform de regelgeving.

Onder regelgeving als vermeld in het eerste en tweede lid, verstaat men de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 en zijn uitvoeringsbesluiten, van de verordening (EG) nr. 1069/2009, van de regelgeving van de plaats van bestemming wat betreft mesttransporten waarvan de plaats van bestemming buiten het Vlaamse Gewest is gelegen en van de verordening nr. 1013/2006.
 

Artikel 9.5.1.4. (01/01/2017- ...)

§ 1. Als het meldingsformulier succesvol verzonden is, creëert het internetloket automatisch het bijbehorende mestafzetdocument.

Voor elke melding wordt slechts één mestafzetdocument gecreëerd, dat betrekking heeft op één vracht. In afwijking hiervan, heeft het mestafzetdocument dat hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, tweede lid, betrekking op meerdere vrachten.

§ 2. Tijdens het transport is het mestafzetdocument, in papieren of digitale versie, in het transportvoertuig aanwezig Tijdens transporten die in overeenstemming met artikel 9.4.2.2 en 9.4.2.3 worden uitgevoerd met een transportmiddel dat niet AGR-GPS-compatibel is als vermeld in artikel 9.4.2.1, is een papieren versie van het mestafzetdocument vereist. Het mestafzetdocument wordt getoond op elk verzoek van een met toezicht belast personeelslid of van een officier van de gerechtelijke politie.

De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de modaliteiten van de digitale versie.
 

Artikel 9.5.1.5. (01/01/2017- ...)

§ 1. Na afloop van het transport worden op het mestafzetdocument de volgende gegevens vermeld :
1° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die reëel vervoerd werd, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
2° als het mestafzetdocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, tweede lid, wordt ook het aantal reëel gereden vrachten vermeld.

De per vracht reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, vermeld in het eerste lid, 1°, mag maximaal 20 % afwijken van de gemelde hoeveelheid, uitgedrukt in ton, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, eerste lid, 3°.

Als het mestafzetdocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, tweede lid, wordt de reëel vervoerde hoeveelheid, per vracht, vermeld in het eerste lid, 1°, bepaald door het gemiddelde te nemen van de reëel vervoerde hoeveelheid van de verschillende vrachten waarop het betrokken mestafzetdocument betrekking heeft.

§ 2. De minister kan voor bepaalde transporten verplichten dat de per vracht reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, bepaald moet worden door een weging of een volumemeting.
 

Artikel 9.5.1.6. (01/01/2017- ...)

§ 1. De erkende mestvoerder zorgt dat het mestafzetdocument, waarop de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.5, § 1, eerste lid, zijn ingevuld, ondertekend wordt door :
1° de afnemer van de meststoffen;
2° de aanbieder van de meststoffen;
3° de erkende mestvoerder zelf.

Op minstens één exemplaar van het mestafzetdocument staan de originele handtekeningen van de drie partijen.

§ 2. De erkende mestvoerder zorgt ervoor dat bij de drie partijen binnen zestig dagen na het transport, een exemplaar van het mestafzetdocument aanwezig is, met hetzij daarop de originele handtekening van de drie partijen, hetzij een kopie of doordruk van het exemplaar met de originele handtekeningen.

Elke partij bewaart haar exemplaar van het mestafzetdocument. De erkende mestvoerder bewaart een exemplaar van het mestafzetdocument met de originele handtekeningen van de drie partijen.

§ 3. In afwijking van dit artikel kan de minister bepalen dat het digitaal ondertekenen van het mestafzetdocument mogelijk is via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.

De minister kan bepalen dat de aanbieder of de afnemer van de meststoffen, voorafgaand aan het transport, al hun instemming verleend moeten hebben met het geplande transport en kan hieromtrent de nadere regels bepalen.
 

Artikel 9.5.1.7. (01/01/2017- ...)

Als na de melding, vermeld in artikel 9.5.1.1, het gemelde vervoer niet kan doorgaan, meldt de erkende mestvoerder het gemelde transport onmiddellijk af via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De afmelding gebeurt uiterlijk de werkdag die volgt op de dag dat het transport volgens de melding zou doorgaan.
 

Artikel 9.5.1.8. (01/01/2017- ...)

De erkende mestvoerder meldt het transport uiterlijk de zevende dag die volgt op de dag waarop het transport plaatsvond, na via het internetloket. Bij die namelding vermeldt hij de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.5, eerste lid.

Artikel 9.5.1.9. (01/01/2017- ...)

In afwijking van de artikelen 9.5.1.1 tot en met 9.5.1.8, geldt voor de erkende mestvoerder die, met toepassing van artikel 9.4.2.2 en 9.4.2.3, transporten uitvoert met een transportmiddel dat niet AGR-GPS-compatibel is als vermeld in artikel 9.4.2.1, dat :
1° bij meldingen als vermeld in artikel 9.5.1.2, het verschil tussen het aantal reëel gereden vrachten en het aantal gemelde vrachten niet meer dan 1 mag zijn;
2° bovenop de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.5, eerste lid, wordt op het mestafzetdocument ook het begin- en einduur van het transport genoteerd. Als het mestafzetdocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.1.2, wordt het begin- en einduur van elke vracht vermeld, waarbij duidelijk vermeld wordt over welke vracht het gaat;
3° het afmelden van een transport dat niet kon doorgaan gebeurt uiterlijk op de dag dat het transport volgens de melding zou doorgaan.
 

Artikel 9.5.1.10. (01/01/2017- ...)

§ 1. In afwijking van de artikelen 9.5.1.1 tot en met 9.5.1.9 kan de melding, de namelding en de afmelding, gebeuren via e-mail als de erkende mestvoerder, door overmacht, geen toegang heeft tot het internetloket. In dat geval moet de erkende mestvoerder van de Mestbank eerst de toestemming krijgen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen.

De erkende mestvoerder dient daarvoor een verzoek in bij de Mestbank, waarbij hij de oorzaak van de overmacht aanduidt. De toestemming van de Mestbank aan de erkende mestvoerder om de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail te doen, wordt door de Mestbank per e-mail verleend. De Mestbank duidt ook de periode aan gedurende dewelke de erkende mestvoerder de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail mag doen.

§ 2. In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank, als ze merkt dat er problemen zijn met de toegang tot het internetloket, op eigen initiatief en zonder dat de erkende mestvoerder hiervoor een verzoek heeft ingediend, aan alle of welbepaalde erkende mestvoerders, per e-mail, de toestemming verlenen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen.

§ 3. Voor meldingen die met toepassing van paragraaf 1 en 2, uitgevoerd zijn per e-mail, gebeurt ook de bijbehorende namelding of afmelding via e-mail.

§ 4. De minister kan nadere regels stellen en kan de wijze bepalen waarop de aanbieder van bepaalde meststoffen de melding of de afmelding, via e-mail, moet uitvoeren.
 

Onderafdeling 2 De bepaling van de samenstelling van de meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N (... - ...)

Artikel 9.5.2.1. (01/01/2018- ...)

De hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, en de reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, vermeld in artikel 9.5.1.5, § 1, 1°, wordt, conform de bepalingen van hoofdstuk 10, bepaald op basis van de forfaitaire stikstof- en fosforsamenstellingscijfers, op basis van de resultaten van een of meer analyses, op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling of op basis van een berekende mestsamenstelling.

Als de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zal worden, bepaald wordt op basis van de resultaten van een of meer analyses waarvan de resultaten op het moment van het transport nog niet bekend zijn bij de voorafgaande melding, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, moet de erkende mestvoerder, in afwijking van artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, de hoeveelheid mest die vervoerd zal worden, alleen uitdrukken in ton, en moet hij aangeven dat de samenstelling van de meststoffen bepaald zal worden op basis van een analyse waarvan de resultaten nog niet bekend zijn.

In afwijking van artikel 9.5.1.8 vermeldt de erkende mestvoerder bij de namelding die hoort bij een voorafgaande melding als vermeld in het tweede lid, geen reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N.

Als de analyseresultaten via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, meegedeeld worden, wordt automatisch de reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, bepaald.

Als er onvoldoende geldige analyseresultaten via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, meegedeeld worden, wordt de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen, bepaald op nul kg N en nul kg P2O5.

In afwijking van het vijfde lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door de Mestbank op basis van een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling.

De automatisch bepaalde hoeveelheden, vermeld in het vierde lid, en de door de Mestbank bepaalde hoeveelheden, vermeld in het vijfde lid, worden, zowel aan de aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 1°, als aan de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 2°, meegedeeld via het transportoverzicht, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De aanbieder of de afnemer kan, via de melding, vermeld in artikel 9.1.2, tweede lid, bezwaar indienen tegen de, voor het betreffende transportdocument, op het transportoverzicht vermelde vervoerde hoeveelheden, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.

Onderafdeling 3 De burenregeling (... - ...)

Artikel 9.5.3.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. De burenregeling vermeldt de volgende gegevens :
1° de naam, de handtekening en ofwel het exploitantnummer, het exploitatienummer en het exploitatieadres, ofwel het uitbatingsnummer en het uitbatingsadres van de aanbieder van de dierlijke mest, de andere meststoffen ofde spuistroom;
2° de naam, de handtekening en ofwel het exploitantnummer, het exploitatienummer en het exploitatieadres, ofwel het uitbatingsnummer en het uitbatingsadres van de afnemer van de dierlijke mest, de andere meststoffen of de spuistroom;
3° de gemeente of gemeentes waar de dierlijke mest, de andere meststoffen of de spuistroom gelost zal worden;
4° het kalenderjaar en de periode waarin de burenregeling uitgevoerd zal worden. Deze periode is steeds gelegen binnen één kalenderjaar;
5° de aanduiding of het een transport van dierlijke mest, van andere meststoffen ofvan spuistroom betreft, evenals de vermelding van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, die vervoerd zal worden. Als het een transport van dierlijke mest betreft, wordt ook de soort dierlijke mest en de vorm van de dierlijke mest, vermeld. Als de dierlijke mest, de andere meststoffen of de spuistroom in verschillende gemeentes gelost zal worden, wordt er per gemeente aangeduid welke soort en welke hoeveelheid dierlijke mest, andere meststoffen of spuistroom er gelost zal worden.

§ 2. Als de meststoffen bestemd zijn voor bepaalde, door de minister aangeduide afnemers, wordt op de burenregeling, ook het perceelsnummer of de perceelsnummers van de percelen waarop de mest gespreid zal worden, vermeld.

§ 3. Het transport van andere meststoffen, als vermeld in paragraaf 1, 5°, kan enkel gebeuren bij de burenregeling als vermeld in artikel 49, § 1, 3°, b) van het Mestdecreet van 22 december 2006.

§ 4. In afwijking van paragraaf 1, 5°, wordt voor burenregelingen die betrekking hebben op de meststoffen waarvan de samenstelling bepaald zal worden op basis van een of meer analyses als vermeld in hoofdstuk 10, afdeling 2, onderafdeling 3, de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt als 0 kg N en 0 kg P2O5.
 

Artikel 9.5.3.2. (01/01/2017- ...)

Voor transporten van mest als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 3°, c), d), e), f), en g), van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt de dierlijke mest of de spuistroom gelost in de gemeente waar de exploitatie of de uitbating van de aanbieder van de dierlijke mest of de spuistroom ligt of in een aangrenzende gemeente. Voor het bepalen van de gemeente waar de exploitatie of de uitbating van de aanbieder van de dierlijke mest of de spuistroom gelegen is, kijkt men ofwel naar het exploitatieadres van de exploitatie, ofwel naar het uitbatingsadres van de uitbating.

Artikel 9.5.3.3. (01/01/2017- ...)

De burenregeling wordt opgemaakt in drie exemplaren. Eén exemplaar wordt hetzij per brief, hetzij door overhandiging aan de Mestbank tegen ontvangstbewijs, overgemaakt aan de Mestbank door de aanbieder als vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1°. Eén exemplaar wordt bewaard door de aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1°, en één exemplaar wordt bewaard door de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 2°.

In afwijking van het eerste lid, kunnen burenregelingen ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van de burenregeling gevoegd;
3° het origineel van de ingescande burenregeling wordt bewaard door de betrokken aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de overgemaakte burenregeling bevestigd heeft.

In afwijking van het eerste lid kunnen de burenregelingen ook via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket overgemaakt worden. De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze waarop dit gebeurt.
 

Artikel 9.5.3.4. (01/01/2017- ...)

Meldingen van burenregelingen kunnen niet eerder aan de Mestbank gemeld worden dan op 1 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de burenregeling uitgevoerd zal worden.

Artikel 9.5.3.5. (01/01/2017- ...)

De Mestbank registreert elke overgemaakte burenregeling en geeft er een uniek identificatienummer aan. Als de burenregeling betrekking heeft op verschillende mestsoorten of op dierlijke mest of spuistroom die in verschillende gemeentes gelost zal worden, kan er per mestsoort of per gemeente een afzonderlijk identificatienummer gegeven worden.

De Mestbank maakt een bewijs van de registratie van de overgemaakte burenregeling, waarop het unieke identificatienummer of de unieke identificatienummers vermeld zijn, via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket over aan de aanbieder en de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° en 2°. Tijdens elk vervoer in uitvoering van de overgemaakte burenregeling heeft de bestuurder van het transportmiddel een papieren of digitale versie van het door de Mestbank verzonden bewijs van de registratie van de overgemaakte burenregeling bij zich. De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de modaliteiten van de digitale versie.
 

Artikel 9.5.3.6. (01/01/2018- ...)

§ 1. Als de burenregeling niet wordt uitgevoerd zoals gemeld, wordt zo snel mogelijk en uiterlijk één maand na het einde van de in de betrokken burenregeling vermelde periode, met een beveiligde zending, aan de Mestbank gemeld welk deel van de burenregeling niet wordt uitgevoerd.

Naast de vermelding van het deel van de burenregeling dat niet wordt uitgevoerd, worden ook minimaal de volgende gegevens vermeld :
1° het unieke identificatienummer van de burenregeling die gewijzigd wordt, vermeld in artikel 9.5.3.5, tweede lid;
2° de handtekening van de aanbieder en van de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° en 2°.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt, voor burenregelingen, ter uitvoering waarvan een of meer meldingen als vermeld in artikel 9.5.3.9, moeten gebeuren, de burenregeling ambtshalve door de Mestbank beperkt tot het deel van de burenregeling waarvoor er meldingen en nameldingen als vermeld in artikel 9.5.3.9, zijn en moet er door de betrokkene geen melding als vermeld in het eerste lid, meer gebeuren.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1, kan de melding van het niet of niet volledig uitvoeren van de burenregeling ook per e-mail aan de Mestbank overgemaakt worden onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° aan de e-mail is een ingescande versie van de melding gevoegd, waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1, genoteerd zijn;
3° het origineel van de ingescande melding wordt bewaard door de betrokken aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, eerste lid, 1° ;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de overgemaakte melding bevestigd heeft.

§ 4. Voor burenregelingen als vermeld in artikel 9.5.3.1, § 4, moet de hoeveelheid meststoffen die vervoerd is, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald worden op basis van de in de burenregeling vermelde tonnages, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 5°, en op basis van het resultaat van een of meer analyses als vermeld in hoofdstuk 10, afdeling 2, onderafdeling 3, van de betrokken soort mest, die minstens gedurende een deel van de periode, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 4°, geldig waren conform de bepalingen van hoofdstuk 10.

De Mestbank vermeldt in het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de resultaten van al de analyses die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. De aanbieder van de mest van een burenregeling als vermeld in artikel 9.5.3.1, § 4, meldt, binnen drie maanden nadat een transport ter uitvoering van de betreffende burenregeling werd uitgevoerd, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, hoeveel meststoffen, uitgedrukt in ton, er vervoerd zijn en op basis van welk analyseresultaat. In afwijking daarvan wordt voor transporten die uitgevoerd worden na 14 november van een bepaald kalenderjaar, de laatste melding gedaan uiterlijk op 15 februari van het volgende kalenderjaar.

Als de Mestbank over geen enkel analyseresultaat beschikt dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, of als er geen enkele melding is gedaan als vermeld in het tweede lid, blijft de hoeveelheid meststoffen die vervoerd is, bepaald op 0 kg N en 0 kg P2O5.

In afwijking van het derde lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling door de Mestbank.

§ 5. De hoeveelheden die bepaald worden met toepassing van paragraaf 1 tot en met 4, worden zowel aan de aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 1°, als aan de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 2°, meegedeeld via het transportoverzicht, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De aanbieder of de afnemer kan via de melding, als vermeld in artikel 9.1.2, tweede lid, bezwaar indienen tegen de voor de betreffende burenregeling op het transportoverzicht vermelde vervoerde hoeveelheden, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.
 

Artikel 9.5.3.7. (01/01/2017- ...)

In afwijking van de artikelen 9.5.3.3 tot en met 9.5.3.6, kan de melding van de burenregeling en de melding van het niet of niet volledig uitvoeren van de burenregeling ook gebeuren door een melding via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.

De minister kan nadere regels stellen.

Artikel 9.5.3.8. (01/01/2017- ...)

Het vervoer van dierlijke mest of spuistroom ter uitvoering van artikel 49 van het Mestdecreet van 22 december 2006, gebeurt door een mestvoerder die niet betrokken is bij een erkenning als erkende mestvoerder.

De volgende personen worden geacht betrokken te zijn bij een erkenning als erkende mestvoerder :
1° de erkende mestvoerder zelf;
2° als de erkende mestvoerder een rechtspersoon is, eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.

Artikel 9.5.3.9. (10/07/2021- ...)

§ 1. De melding, vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, 6°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gebeurt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Bij de melding worden de volgende gegevens vermeld :
1° het unieke identificatienummer van de burenregeling die uitgevoerd wordt;
2° de datum waarop het transport in het kader van de burenregeling uitgevoerd zal worden;
3° de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zullen worden, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N, met vermelding van het aantal geplande vrachten en het aantal ton dat per vracht vervoerd zal worden.

In afwijking van het eerste lid kan de melding gebeuren via e-mail als de aanbieder of de afnemer, door overmacht, geen toegang hebben tot het internetloket.

§ 2. Na afloop van elk transport wordt uiterlijk de zevende dag na de datum, vermeld in het eerste lid, 2°, aan de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, gemeld hoeveel meststoffen er vervoerd zijn, zoals vastgesteld door de weging, vermeld in artikel 9.5.3.10.

Als de aanbieder of de afnemer door overmacht geen toegang hebben tot het internetloket, wordt de termijn waarbinnen de melding vermeld in het eerste lid, moet gebeuren, verlengd tot uiterlijk de zevende dag na de datum waarop de aanbieder of de afnemer weer toegang heeft tot het internetloket.

§ 3. ...

§ 4. De minister kan de nadere regels bepalen.
 

Artikel 9.5.3.10. (04/04/2021- ...)

De weging, vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 3°, f) en g), van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt voor vaste meststoffen met een weegbrug uitgevoerd. Voor transporten van vloeibare meststoffen wordt de weging uitgevoerd op basis van een debietmeter die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4.

Het resultaat van de weging wordt genoteerd op het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het voormelde decreet.

De minister bepaalt nadere regels omtrent de weging en de wijze waarop de resultaten van de weging genoteerd moeten worden.
 

Artikel 9.5.3.11. (01/01/2017- ...)

In uitvoering van artikel 49, § 1, zesde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moet een transport van effluent vanuit een exploitatie naar een andere exploitatie, niet uitgevoerd worden door een erkende mestvoerder, als voldaan is aan al de volgende voorwaarden :
1° de voorwaarden als vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 en in de artikelen 9.5.3.1 tot en met 9.5.3.5, 9.5.3.6, § 2, en 9.5.3.7 tot en met 9.5.3.9, zijn van overeenkomstige toepassing;
2° op het moment dat een overeenkomst voor het transport van effluent, opgemaakt in toepassing van dit artikel, aan de Mestbank wordt gemeld is de hoeveelheid effluent, uitgedrukt in ton, die in deze overeenkomst is opgenomen, verhoogd met de hoeveelheid effluent die op basis van andere, reeds aan de Mestbank gemelde overeenkomsten, opgemaakt in toepassing van dit artikel, vanuit het betreffende bedrijf in het lopende en het voorgaande kalenderjaar afgevoerd is of zal worden, niet hoger dan de som van de hoeveelheid dierlijke mest uitgedrukt in ton, die vanuit hetzelfde bedrijf in het vorige kalenderjaar vervoerd werd naar een verwerkingseenheid, op basis van een of meerdere transportdocumenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
3° de transporten worden uitgevoerd tussen 15 februari en 31 augustus van een bepaald jaar;
4° de samenstelling van de vervoerde meststoffen wordt bepaald op basis van een analyse, die op het moment van het transport maximaal drie maand oud is;
5° het effluent was op de exploitatie van de aanbieder van de meststoffen, opgeslagen in een permanente mestopslag waarin geen andere stoffen dan effluent opgeslagen werden. In afwijking hiervan mag het effluent opgeslagen worden in een mestopslag waarin voorheen andere meststoffen opgeslagen werden, als de mestopslag, voordat er effluent in opgeslagen wordt, eerst volledig leeg is gemaakt;
6° het betreft een transport van effluent vanuit een exploitatie naar landbouwgronden behorende tot een andere exploitatie, en waarbij de laadplaats en de losplaats gelegen zijn in dezelfde gemeente of in aangrenzende gemeentes;
7° het effluent wordt onmiddellijk na het vervoer opgebracht op de percelen landbouwgrond;
8° al het effluent dat op de exploitatie in het betrokken kalenderjaar aanwezig is, is afkomstig van dezelfde verwerkingseenheid.

De Mestbank kan een landbouwer opleggen om een transport van het type, als vermeld in het eerste lid, toch te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder, als aan de betrokken landbouwer één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 en zijn uitvoeringsbesluiten, als aan de betrokken landbouwer na een doorlichting, als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006, één of meerdere maatregelen opgelegd werden of als de betrokken landbouwer betrokken geweest is bij een burenregeling, als vermeld in het eerste lid, waarbij de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, niet nageleefd werden. De Mestbank brengt de betrokken landbouwer hiervan met een beveiligde zending op de hoogte.
 

Artikel 9.5.3.12. (08/03/2020- ...)

§ 1. De aanbieder of de afnemer die een burenregeling wil uitvoeren, waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden, dient een aanvraag tot registratie in bij de Mestbank.

Bij de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, worden minstens de volgende gegevens aan de Mestbank meegedeeld:
1° het landbouwernummer of het uitbaternummer van de aanbieder of afnemer, vermeld in het eerste lid;
2° de naam en het adres van de GPS-dienstverlener waarop een beroep wordt gedaan om de nodige gegevens van de mesttransporten, die verstuurd worden vanuit de transportmiddelen, te ontvangen en door te sturen naar de Mestbank;
3° het aantal toestellen waarop de AGR-GPS-app geïnstalleerd wordt;
4° de nummerplaat van elk trekkend voertuig dat de indiener van de aanvraag tot registratie gaat gebruiken voor de uitvoering van een burenregeling waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5° van het Mestdecreet van 22 december 2006, een AGR-GPS-systeem moet gebruikt worden.

De Mestbank registreert de gegevens, vermeld in het tweede lid, en geeft de indiener van de aanvraag tot registratie een AGR-nummer. De indiener van de aanvraag tot registratie bezorgt dat AGR-nummer aan de dienstverlener. Het AGR-nummer moet in de AGR-GPS-app die de betrokken aanbieder of afnemer gebruikt, geprogrammeerd worden, zodat uit de AGR-GPS-berichten die de aanbieder of afnemer via de AGR-GPS-app verstuurt, duidelijk blijkt wie de berichten verzonden heeft.

Als de gegevens, vermeld in het tweede lid, wijzigen, meldt de aanbieder of afnemer, vermeld in het eerste lid, dat zo snel mogelijk aan de Mestbank. Hij meldt de wijziging uiterlijk de werkdag voordat hij een burenregeling wil uitvoeren waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden. Hij stuurt daarvoor een e-mail met vermelding van de gegevens, vermeld in het tweede lid, die gewijzigd zijn.

De minister kan de nadere regels vaststellen voor de vorm van het AGR-nummer.

§ 2. De aanbieder of de afnemer die een burenregeling uitvoert waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden, gebruikt bij de uitvoering van de burenregeling een AGR-GPS-app.

De signalen die de AGR-GPS-app verstuurt, worden via een computerserver, beheerd door een GPS-dienstverlener, rechtstreeks en onmiddellijk naar de Mestbank gestuurd.

De Mestbank kan altijd verzoeken een testbericht te sturen om de operationaliteit van de AGR-GPS-app na te gaan.

De minister kan de nadere regels bepalen voor de AGR-GPS-app, onder meer de specificaties ervan, en bepaalt de vereisten waaraan een GPS-dienstverlener moet voldoen.

§ 3. De aanbieder of de afnemer die een burenregeling uitvoert, gebruikt een AGR-GPS-app voor elk transport in het kader van een burenregeling waarvoor conform artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006 een AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden.

De minister kan de nadere regels bepalen voor het gebruik van de AGR-GPS-app.

Onderafdeling 4 Het register voor bepaalde transporten (... - ...)

Artikel 9.5.4.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. De aanbieder van meststoffen die met toepassing van artikel 50, § 1, of § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, dierlijke mest of andere meststoffen afvoert of laat afvoeren, houdt een register bij, waarin hij per transport de volgende gegevens vermeldt :
1° de soort, de vorm en in voorkomend geval de specifieke meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd worden;
2° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd wordt, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
3° de datum van het vervoer;
4° de naam, het adres en de handtekening van de afnemer van de meststoffen.

Als met een transport met toepassing van artikel 50, § 1 of § 2, van het voormelde decreet, meststoffen naar meerdere afnemers vervoerd worden, worden op het register, vermeld in het eerste lid, de gegevens per afnemer vermeld en wordt er vermeld welke afnemers met hetzelfde transport meststoffen ontvingen.

§ 2. Als een aanbieder van meststoffen met toepassing van artikel 50, § 1, van het voormelde decreet jaarlijks meer dan honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen wil afvoeren of als een afnemer van meststoffen met toepassing van artikel 50, § 1, van het voormelde decreet jaarlijks meer dan honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen wil afnemen, is dat alleen toegestaan voor bepaalde meststoffen.

De minister bepaalt de meststoffen waarvoor meer dan honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen kan afgevoerd of aangevoerd worden.

§ 3. Ter uitvoering van artikel 50 van het voormelde decreet mag jaarlijks per landbouwer maximaal honderdzestig kg P2O5 uit meststoffen worden afgevoerd of aangevoerd.
 

Onderafdeling 5 Transporten voor grensboeren (... - ...)

Artikel 9.5.5.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. Een exploitant die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006 de op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest wil invoeren vanuit Nederland of uitvoeren naar Nederland, laat zich als grensboer registreren bij de Mestbank.

De exploitant die een registratie als grensboer wil, dient hiervoor bij de Mestbank, per brief, een aanvraag in. Deze aanvraag is alleen ontvankelijk als de landbouwer waartoe de exploitant behoort, aan zijn aangifteplicht van het voorgaande aanslagjaar heeft voldaan.

§ 2. Bij de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verstrekt de exploitant minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° de Vlaamse identificatiegegevens van de exploitant, namelijk de naam van de exploitant, het adres van de exploitatie, het exploitatienummer, het exploitantnummer en het landbouwernummer van de landbouwer waartoe de exploitant behoort;
2° de Nederlandse identificatiegegevens van de exploitant;
3° de soort, de vorm en de specifieke meststoffencode van de dierlijke mest die vervoerd wordt;
4° de aanduiding of de mest in Nederland of in het Vlaamse Gewest geproduceerd wordt;
5° de aanduiding of de mest in Nederland of in het Vlaamse Gewest opgebracht zal worden;
6° een kopie van de meest recente aangifte van landbouwgronden en dieren, van de exploitant, vermeld in punt 2°.

In de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verklaart de exploitant in te stemmen met de uitwisseling van gegevens aangaande zijn bedrijf tussen de Mestbank en de bevoegde autoriteiten in Nederland. De Mestbank kan die gegevens gebruiken voor de opvolging van de registratie als grensboer en van de transporten die in het kader van deze registratie als grensboer uitgevoerd worden.

§ 3. De minister kan in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van Nederland, bijkomende voorwaarden vaststellen om een registratie als grensboer te verkrijgen en kan de gegevens bepalen die tussen de Mestbank en de bevoegde autoriteiten in Nederland uitgewisseld worden.
 

Artikel 9.5.5.2. (01/01/2017- ...)

De Mestbank deelt haar beoordeling over de ontvankelijke en volledige aanvragen mee binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag.

Als de Mestbank binnen voormelde termijn aan de exploitant niet heeft geantwoord, wordt de aanvraag geacht te zijn geweigerd.

De registratie als grensboer wordt verleend voor minimaal één kalenderjaar en maximaal vijf kalenderjaren.
 

Artikel 9.5.5.3. (01/01/2017- ...)

De minister kan, in onderling overleg met de bevoegde autoriteiten van Nederland, een vereenvoudigde aanvraagprocedure ontwikkelen voor exploitanten die hun registratie als grensboer willen hernieuwen.

Artikel 9.5.5.4. (01/01/2017- ...)

§ 1. De grensboer die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest wil invoeren vanuit Nederland of uitvoeren naar Nederland, kan hetzij het transport zelf uitvoeren met eigen transportmiddelen, hetzij daarvoor een beroep doen op een erkende mestvoerder.

§ 2. Als de grensboer erkend is als erkende mestvoerder of voor het grensoverschrijdende transport een beroep doet op een erkende mestvoerder, zijn voor het grensoverschrijdende transport van dierlijke mest met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het voormelde decreet, de bepalingen, vermeld in onderafdeling 1 en onderafdeling 2, van overeenkomstige toepassing.

Als de grensboer het grensoverschrijdende transport van dierlijke mest uitvoert met eigen transportmiddelen, maakt de exploitant voor het transport een grensboerdocument op. Voor de opmaak van het grensboerdocument en de uitvoering van het transport zijn de bepalingen, vermeld in onderafdeling 1 en onderafdeling 2, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat :
1° de grensboer de opgelegde verplichtingen, vermeld in onderafdeling 1 en onderafdeling 2, aan de erkende mestvoerder, zelf moet nakomen;
2° er slechts één exemplaar van het grensboerdocument opgemaakt moet worden;
3° de voorwaarden, vermeld in artikel 9.5.1.9, van toepassing zijn.

§ 3. De minister kan extra gegevens vermelden die op het grensboerdocument, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, ingevuld moeten worden.
 

Artikel 9.5.5.5. (01/01/2017- ...)

De minister kan in onderling overleg met de bevoegde autoriteiten van andere aangrenzende gewesten of van andere aangrenzende landen, andere dan Nederland, de voorwaarden bepalen waaronder landbouwers van wie het bedrijf gedeeltelijk in het Vlaamse Gewest en gedeeltelijk buiten het Vlaamse Gewest, doch niet in Nederland, gelegen is, dierlijke mest kunnen uitvoeren of invoeren naar de tot het bedrijf behorende landbouwgronden.
 

Artikel 9.5.5.6. (01/01/2017- ...)

§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 63 van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank de grensboer die de bepalingen van het voormelde decreet en haar uitvoeringsbesluiten overtreedt de volgende sancties opleggen :
1° een beveiligde zending die geldt als waarschuwing;
2° de verplichting om, met toepassing van artikel 52, 2°, a) van het Mestdecreet van 22 december 2006, het vervoer vanuit en naar Nederland van de op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder.

§ 2. De beslissing van de Mestbank tot het opleggen van een sanctie als vermeld in de eerste paragraaf wordt aan de grensboer meegedeeld met een beveiligde zending.

Onderafdeling 6 Transporten in uitvoering van verordening nr. 1013/2006 (... - ...)

Artikel 9.5.6.1. (01/01/2017- ...)

In deze onderafdeling wordt verstaan onder :
1° kennisgever : de persoon, vermeld in artikel 2, 15), van de verordening nr. 1013/2006;
2° kennisgevingsformulier : het kennisgevingsdocument, vermeld in bijlage I, A, bij verordening nr. 1013/2006;
3° vervoersdocument : het vervoersdocument, vermeld in bijlage I, B, bij verordening nr. 1013/2006.
 

Artikel 9.5.6.2. (06/06/2018- ...)

§ 1. De kennisgeving, vermeld in verordening nr. 1013/2006, gebeurt per post, op het volgende adres : VLM, Afdeling Mestbank, Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel.

Bij uitvoer met toepassing van verordening nr. 1013/2006, wordt per afzonderlijke ontvanger als vermeld in vak 10 van het kennisgevingsformulier, een afzonderlijk kennisgevingsformulier opgemaakt.

In vak 9 van het kennisgevingsformulier wordt voor elke betrokken producent van dierlijke mest, het exploitatienummer en het exploitantnummer genoteerd.

§ 2. Op het vervoersdocument wordt :
1° in vak 9 voor elke betrokken producent van dierlijke mest, het exploitatienummer en het exploitantnummer genoteerd;
2° in vak 12 de mestsoort, de mestsamenstelling en de hoeveelheid mest, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, genoteerd.
 

Artikel 9.5.6.3. (01/01/2017- ...)

De Mestbank behandelt de ontvangen kennisgevingen, overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 1013/2006.

Met toepassing van artikel 29 van verordening nr. 1013/2006, betaalt de kennisgever de volgende bedragen aan de Mestbank, ter delging van de administratieve kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de kennisgevings- en toezichtprocedure : 7,50 euro per kennisgevingsformulier en 2,50 euro per vervoersdocument, exclusief port- en bankkosten. De bedragen worden gestort op het daarvoor bestemde rekeningnummer van de VLM met de vermelding « aanvraag EVOA ».
 

Artikel 9.5.6.4. (01/01/2017- ...)

Conform artikel 6, lid 3, van verordening nr. 1013/2006 wordt een borgsom of een gelijkwaardige verzekering, door de kennisgever of door een andere natuurlijke of rechtspersoon namens de kennisgever, gestort respectievelijk gesloten voor elke overbrenging van dierlijke mest waarvoor een kennisgeving is verplicht.

De bevoegde autoriteiten stellen in onderling overleg het bedrag van de borgsom of van het te verzekeren risico vast, op basis van de volgende parameters :
1° de aard van de over te brengen hoeveelheid dierlijke mest;
2° de hoeveelheid van de over te brengen dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5, kg N en ton dierlijke mest;
3° de normale kosten voor het vervoer, de verwijdering of de nuttige toepassing van de dierlijke mest;
4° de kosten verbonden aan de terugzending van de dierlijke mest naar het rechtsgebied van de staat van herkomst;
5° de opslagkosten voor 90 dagen.

De minister kan nadere regels vaststellen om het bedrag te berekenen van de bankgarantie of het te verzekeren risico.

De Mestbank zorgt voor de vrijgave van de borgsom, zodra voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6, punt 5 tot en met 8, van verordening 1013/2006.
 

Artikel 9.5.6.5. (01/01/2017- ...)

In geval van uitvoer van dierlijke mest, verbindt de kennisgever, vermeld in vak 1 van de kennisgeving, als hij niet tegelijkertijd producent van de dierlijke mest is als vermeld in vak 9 van de kennisgeving, er zich toe de producent binnen veertig dagen na transport een kopie te bezorgen van het vervoersdocument van het transport.
 

Artikel 9.5.6.6. (01/01/2017- ...)

De minister kan controleposten aanwijzen voor de controle tijdens de overbrenging van dierlijke mest binnen de Gemeenschap als vermeld in artikel 50, punt 3, d, van verordening nr. 1013/2006.

Artikel 9.5.6.7. (01/01/2017- ...)

De personeelsleden van de Mestbank, aangeduid met toepassing van artikel 16.3.1, § 1, 1°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, kunnen met toepassing van artikel 16.3.17 van het voormelde decreet transporten van dierlijke mest en andere meststoffen die niet conform het Mestdecreet van 22 december 2006 zijn ingevoerd, terugsturen naar het land van herkomst.

Onderafdeling 7 Invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen die niet valt onder het toepassingsgebied van onderafdeling 5 of onderafdeling 6 (... - ...)

Artikel 9.5.7.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. Voor een invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen die niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 52, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en waarvoor hetzij het land of de regio van oorsprong, hetzij het land of de regio van bestemming, een expliciete en voorafgaande toestemming, vereist, dient de erkende mestvoerder een aanvraag in.

Als het Vlaamse Gewest de regio van bestemming is, is een expliciete en voorafgaande toestemming vereist voor elke invoer van dierlijke mest of andere meststoffen, die niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 52, 2°, van het voormelde decreet.

De minister bepaalt de gegevens die op deze aanvraag vermeld moeten worden.

§ 2. De aanvraag wordt in tweevoud opgemaakt en door de erkende mestvoerder, vóór het vervoer, aan de Mestbank verzonden.

§ 3. De Mestbank geeft haar beoordeling betreffende de aanvraag voor een periode van twaalf maanden. Een aanvraag kan pas aan de Mestbank ter beoordeling voorgelegd worden, drie maanden vóór het ingaan van de periode van twaalf maanden. De minister kan bepalen dat voor bepaalde types van transport, de beoordeling van de Mestbank een langere periode geldig is.

§ 4. De Mestbank deelt haar beoordeling over de voorgelegde aanvraag mee binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.

Als de aanvraag onvolledig is, stuurt de Mestbank de aanvraag aan de aanvrager terug, binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.

Als de Mestbank voor de beoordeling van een voorgelegde aanvraag het advies of de goedkeuring van een andere bevoegde autoriteit moet verkrijgen, wordt de termijn van dertig dagen, vermeld in het eerste lid, geschorst tot de Mestbank het advies of de goedkeuring heeft ontvangen.

De erkende mestvoerder krijgt een exemplaar met de beoordeling van de Mestbank terug. Het andere exemplaar wordt bewaard door de Mestbank.

§ 5. De erkende mestvoerder betaalt per aanvraag aan de Mestbank een bedrag van 15 euro, exclusief bank- en portkosten, als aandeel in de administratieve kosten.

De verschuldigde bedragen, vermeld in het eerste lid, worden gestort op het daarvoor bestemde rekeningnummer van de VLM met de vermelding « aanvraagformulieren voor invoer of uitvoer ».

§ 6. De minister kan controleposten aanwijzen voor de controle tijdens de overbrenging van dierlijke mest of andere meststoffen binnen de Europese Unie.

§ 7. De personeelsleden van de Mestbank, aangeduid met toepassing van artikel 16.3.1, § 1, 1°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, kunnen met toepassing van artikel 16.3.17 van het voormelde decreet transporten van dierlijke mest en andere meststoffen die niet conform het Mestdecreet van 22 december 2006 zijn ingevoerd, terugsturen naar het land van herkomst.

§ 8. De erkende mestvoerder die mest invoert of uitvoert in uitvoering van een goedgekeurde aanvraag, maakt hiervoor eveneens een mestafzetdocument op. Elk mestafzetdocument heeft slechts betrekking op één vracht. Op het mestafzetdocument is het nummer van de goedgekeurde aanvraag vermeld.

§ 9. De erkende mestvoerder die dierlijke mest of andere meststoffen invoert of uitvoert die niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 52, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en waarvoor zowel het land of de regio van oorsprong, als het land of de regio van bestemming, geen expliciete en voorafgaande toestemming vereist, maakt hiervoor eveneens een mestafzetdocument op. Elk mestafzetdocument heeft slechts betrekking op één vracht.
 

Onderafdeling 8 Transportverboden opgelegd door de Mestbank (... - ...)

Artikel 9.5.8.1. (01/01/2017- ...)

De Mestbank kan, naast het automatische transportverbod, vermeld in artikel 9.5.1.3, § 2, ook op andere wijzen transportverboden opleggen. De Mestbank stelt de betrokkene in kennis van dat transportverbod met een beveiligde zending, per e-mail of per fax. In de kennisgeving van het transportverbod wordt vermeld voor welke transporten of voor welke meststoffen dat verbod geldt en voor welke termijn.

De Mestbank kan het opleggen van een transportverbod ook afhankelijk maken van de naleving van extra voorwaarden.
 

Artikel 9.5.8.2. (10/07/2021- ...)

Als de Mestbank met toepassing van artikel 49, § 1, zevende lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, aan een aanbieder of afnemer van meststoffen, oplegt om de transporten van de types, vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet, te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder, brengt ze de betrokken aanbieder of afnemer met een beveiligde zending daarvan op de hoogte. In haar kennisgeving kan de Mestbank de verplichting om transporten te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder, beperken tot een aantal van de types van transporten, vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet, of tot een of meerdere burenregelingen.
 

Artikel 9.5.8.3. (01/01/2017- ...)

Als de Mestbank met toepassing van artikel 54, tweede lid, van het voormelde decreet, de aanvoer of afvoer van dierlijke mest of andere meststoffen, naar of van een bedrijf, een mestverzamelpunt, een bewerkingseenheid of een verwerkingseenheid, verbiedt behalve na voorafgaande en schriftelijke toestemming van de Mestbank, brengt ze het betrokken bedrijf, het betrokken mestverzamelpunt, de betrokken bewerkingseenheid of de betrokken verwerkingseenheid, daarvan met een beveiligde zending op de hoogte.

Na de oplegging van het transportverbod, vermeld in het eerste lid, vraagt de betrokken afnemer, voorafgaand aan elke aanvoer of afvoer van dierlijke mest of andere meststoffen en ongeacht of die aanvoer of afvoer met een erkende mestvoerder gebeurt of niet, eerst de toestemming aan de Mestbank. Om die toestemming te verkrijgen, maakt hij aan de Mestbank de gegevens, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, eerste lid, over met de vermelding op welke wijze en door wie het transport uitgevoerd zal worden.

De Mestbank beoordeelt elke vraag, vermeld in het tweede lid, en kan extra gegevens vragen. Als de Mestbank instemt met het geplande transport, brengt ze de betrokkene daarvan op de hoogte. De Mestbank kan haar toestemming afhankelijk maken van de naleving van extra voorwaarden.
 

Onderafdeling 9 De erkende verzenders (... - ...)

Artikel 9.5.9.1. (01/01/2017- ...)

Ter uitvoering van artikel 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, moeten de volgende meststoffen niet vervoerd worden door erkende mestvoerders :
1° gehygiëniseerde producten, die aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) bewerkt of verwerkt zijn in een installatie die over een erkenning in het kader van verordening nr. 1069/2009 beschikt;
b) in de installatie, vermeld in punt a), een thermische behandeling hebben ondergaan van minimaal 1 uur op 70 ° C of een gelijkaardig, in het kader van verordening nr. 1069/2009 goedgekeurd procedé;
c) afgezet worden buiten het Vlaamse Gewest of in tuinen, parken of plantsoenen;
2° champosten gedroogde andere meststoffen afkomstig van een vergistingsinstallatie, op voorwaarde dat deze meststoffen afgezet worden buiten het Vlaamse Gewest of in tuinen, parken of plantsoenen;
3° schuimaarde, champignonsubstraat, GFT-compost en groencompost.
 

Artikel 9.5.9.2. (01/01/2017- ...)

§ 1. De aanbieder van de meststoffen, vermeld in artikel 9.5.9.1, die deze meststoffen niet wil laten vervoeren door erkende mestvoerders, vraagt een erkenning aan als erkend verzender.

§ 2. Een erkend verzender beschikt op ieder moment over een internet- en telefonieverbinding, zodat de erkende verzender op ieder moment bereikbaar is, en hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden :
1° op minstens één locatie meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, produceren;
2° een mestopslag uitbaten, waar meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, opgeslagen worden. Als er meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, 1°, worden opgeslagen, beschikt de mestopslag over een erkenning als opslagbedrijf, in het kader van verordening nr. 1069/2009.

§ 3. Een erkend verzender mag, in de drie aan de ingangsdatum van de erkenning voorafgaande jaren, en gedurende de looptijd van de erkenning :
1° geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006 of van de verordening nr. 1069/2009;
2° in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden als producent van meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, als uitbater van een mestopslag of als landbouwer geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen in de lidstaat waar de aanvrager onderdaan van is;
3° geen intrekking van de erkenning als erkend verzender, als sanctie, hebben opgelopen.

De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, moeten vervuld zijn :
1° door de erkend verzender zelf;
2° als de erkend verzender een rechtspersoon is, door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon of die een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt;
3° als de erkend verzender een natuurlijke persoon is, door elke rechtspersoon waarvoor de natuurlijke persoon juridisch aansprakelijk is of waarin de natuurlijke persoon een leidinggevende functie bekleedt;
4° door elke met de erkend verzender verbonden vennootschap, als vermeld in artikel 11, 1°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999;
5° door eenieder die juridisch aansprakelijk is voor een met de erkend verzender verbonden vennootschap, als vermeld in 4°, of die een leidinggevende functie in een met de erkend verzender verbonden onderneming, als vermeld in 4°, bekleedt;
6° door elke met de erkend verzender verbonden persoon, als vermeld in artikel 11, 2°, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999.

§ 4. Een erkenning als erkend verzender heeft steeds betrekking op een of meerdere meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, die allen geproduceerd of opgeslagen worden op dezelfde locatie. Als de aanvrager van de erkenning op meerdere locaties meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, produceert of opslaat, vraagt hij voor elke locatie een afzonderlijke erkenning als erkend verzender aan.

§ 5. Een erkend verzender mag alleen transporten laten uitvoeren vanuit de uitbating, gelegen binnen België, die opgenomen is in zijn erkenningsbeslissing.

Een erkend verzender mag alleen transporten laten uitvoeren die betrekking hebben op meststoffen die vermeld staan in zijn erkenningsbeslissing als vermeld in artikel 9.5.9.11.
 

Artikel 9.5.9.3. (01/01/2017- ...)

§ 1. Eenieder die erkend wil worden als erkend verzender en eenieder die een al bestaande erkenning als erkend verzender wil wijzigen of hernieuwen, dient een aanvraag bij de Mestbank in. Die aanvraag wordt per brief of e-mail ingediend bij of tegen ontvangstbewijs overhandigd aan de Mestbank.

§ 2. Er wordt een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, ingediend voor :
1° elke eerste aanvraag tot erkenning als erkend verzender;
2° elke hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender die ofwel al vervallen is, ofwel weldra zal vervallen;
3° elke schrapping of uitbreiding van meststoffen.

§ 3. De aanvraag die per e-mail aan de Mestbank overgemaakt wordt, gebeurt onder de volgende voorwaarden :
1° de e-mail wordt verstuurd naar het door de Mestbank hiervoor ter beschikking gestelde e-mailadres;
2° bij de e-mail wordt een ingescande versie gevoegd van de documenten die conform artikel 9.5.9.5., 9.5.9.6. of 9.5.9.7. aan de Mestbank overhandigd worden;
3° de aanvrager bewaart de originele documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5., 9.5.9.6. of 9.5.9.7.;
4° de overmaking is pas geldig nadat de Mestbank per e-mail de ontvangst van de aanvraag bevestigd heeft.
 

Artikel 9.5.9.4. (01/01/2017- ...)

§ 1. De aanvrager betaalt de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van de aanvraag. Voor aanvragen als vermeld in artikel 9.5.9.3, § 2, 1° en 2°, zijn de kosten vastgesteld op honderd euro. Voor aanvragen als vermeld in artikel 9.5.9.3, § 2, 3°, zijn de kosten vastgesteld op vijftig euro.

In afwijking van het eerste lid, zijn er geen kosten verbonden aan de aanvraag, vermeld in artikel 9.5.9.3, § 2, 3°, als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van producten uit de erkenning.

§ 2. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de daarvoor bestemde rekening van de VLM.

De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager de aanvraag indient.
 

Artikel 9.5.9.5. (01/01/2017- ...)

Elke aanvrager verstrekt, bij zijn aanvraag, ten minste de volgende gegevens aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een eerste aanvraag tot erkenning als erkend verzender;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk :
a) als het een natuurlijke persoon betreft : de naam, de voornaam, het woonadres, het telefoon- en het ondernemingsnummer en het e-mailadres;
b) als het een rechtspersoon betreft : de naam, de maatschappelijke zetel, het telefoon- en het ondernemingsnummer en het e-mailadres, en de naam en de hoedanigheid van de persoon of personen die hetzij juridisch aansprakelijk zijn voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleden;
3° hetzij het adres van de locatie, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 2, 1°, en het uitbatingsnummer van de locatie in kwestie, hetzij het adres van de mestopslag, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 2, 2°, en het uitbatingsnummer van de mestopslag in kwestie;
4° voor elke meststof die op de locatie, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 2, 1° of 2°, geproduceerd of opgeslagen wordt en die men wil vervoeren als erkend verzender, het soort meststof en de eraan toegekende meststoffencode;
5° het bewijs van storting of overschrijving van de dossierkosten, vermeld in artikel 9.5.9.4;
6° een bewijs, niet ouder dan één maand, afgegeven door de bevoegde overheid waaruit blijkt dat de aanvrager in de drie voorafgaande jaren, geen strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen in het kader van :
a) het Mestdecreet van 22 december 2006 of van de verordening nr. 1069/2009;
b) de uitoefening van zijn werkzaamheden als producent van meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, als uitbater van een mestopslag of als landbouwer;
7° als de aanvrager een rechtspersoon betreft, een afschrift van de oprichtingsakte evenals van alle wijzigingsakten tot op de datum van de aanvraag;
8° een verklaring op eer dat de gegevens vermeld in de aanvraag correct zijn, ondertekend door de aanvrager. Als de aanvrager een rechtspersoon betreft, wordt dit ondertekend door eenieder die hetzij juridisch aansprakelijk is voor de rechtspersoon hetzij een leidinggevende functie in de rechtspersoon bekleedt.

In voorkomend geval wordt voor elk van de personen, vermeld in artikel 9.5.9.2, § 3, tweede lid, een bewijs als vermeld in het eerste lid, 6°, bij de aanvraag gevoegd.
 

Artikel 9.5.9.6. (01/01/2017- ...)

Bij elke hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender verstrekt de aanvrager minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender;
2° de identificatiegegevens van de erkende verzender, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de gegevens en documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 5°, 6° en 8° ;
4° de documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 7°, als die sinds een vorige aanvraag nieuw of gewijzigd zijn.

Een aanvraag tot hernieuwing van de erkenning als erkend verzender, kan niet eerder dan honderdtwintig kalenderdagen vóór het verstrijken van de lopende erkenningstermijn ingediend worden.
 

Artikel 9.5.9.7. (01/01/2017- ...)

Bij elke wijziging van de meststoffen waarvoor een erkend verzender erkend is, verstrekt de aanvrager minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om een wijziging van de meststoffen waarvoor een erkend verzender erkend is;
2° de identificatiegegevens van de erkende verzender, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de oplijsting van de meststoffen die de aanvrager aan de erkenning wil toevoegen, met voor elk van deze meststoffen de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 4° ;
4° de oplijsting van de meststoffen die de aanvrager uit de erkenning wil schrappen, met voor elk van deze meststoffen de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 4° ;
5° de documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 5° en 8° ;
6° de documenten, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 6° en 7°, als die sinds een vorige aanvraag als vermeld in artikel 9.5.9.3, § 2, nieuw of gewijzigd zijn.

Als de aanvraag alleen betrekking heeft op het schrappen van meststoffen uit de erkenning, bezorgt de aanvrager, in afwijking van het eerste lid, minimaal de volgende gegevens of documenten aan de Mestbank :
1° een omschrijving van de aanvraag die aangeeft dat het gaat om het schrappen van meststoffen uit de erkenning;
2° de identificatiegegevens van de aanvrager, namelijk het uitbatersnummer, het uitbatingsnummer, de naam en het adres;
3° de oplijsting van de meststoffen die de aanvrager uit de erkenning wil schrappen, met voor elk van die meststoffen de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.5, eerste lid, 4°.
 

Artikel 9.5.9.8. (01/01/2017- ...)

De aanvrager legt, als de Mestbank erom verzoekt, ook alle andere documenten voor die zij nodig acht.
 

Artikel 9.5.9.9. (01/01/2017- ...)

Als de aanvraag, vermeld in artikel 9.5.9.3, § 1, onvolledig is, meldt de Mestbank dat brief aan de aanvrager binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag. Bij ontstentenis van melding binnen deze termijn wordt de aanvraag als volledig beschouwd.

Als de aanvrager een melding van onvolledigheid ontvangt, bezorgt hij binnen dertig kalenderdagen, de ontbrekende gegevens aan de Mestbank.
 

Artikel 9.5.9.10. (01/01/2017- ...)

§ 1. De Mestbank brengt de aanvrager binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 9.5.9.3, § 1, in kennis van haar beslissing. Als de Mestbank, conform artikel 9.5.9.9, eerste lid, aan de aanvrager gemeld heeft dat de aanvraag onvolledig was, brengt de Mestbank de aanvrager met een beveiligde zending binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 9.5.9.3, § 1, in kennis van haar beslissing.

§ 2. Bij een met redenen omklede brief, gericht aan de aanvrager van de erkenning, kan de Mestbank de termijn, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, eenmalig verlengen met een periode van dertig kalenderdagen.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wordt bij een hernieuwing van een bestaande erkenning als erkend verzender die nog niet vervallen is, de beslissing van de Mestbank niet eerder dan één maand voor het verstrijken van de lopende erkenningstermijn gemeld.
 

Artikel 9.5.9.11. (01/01/2017- ...)

Als de erkenning wordt toegekend, wordt dat gemeld via een erkenningsbeslissing. In die erkenningsbeslissing wordt de uitbating vermeld, evenals de producten waarvoor de erkenning geldt.

Artikel 9.5.9.12. (01/01/2017- ...)

Als de erkenning wordt geweigerd, wordt dat gemeld via een weigeringsbeslissing met vermelding van de wijze waarop daartegen beroep kan worden ingesteld.
 

Artikel 9.5.9.13. (01/01/2017- ...)

§ 1. Binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing, vermeld in artikel 9.5.9.10, § 1, eerste lid, kan de aanvrager met een beveiligde zending met bericht van ontvangst beroep instellen bij de gedelegeerd bestuurder van de VLM.

§ 2. De indiener van het beroep betaalt de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van het beroep.

Deze kosten worden vastgesteld op honderd euro. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de daarvoor bestemde rekening van de VLM. Als het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort. De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de aanvrager het beroep indient.

§ 3. De gedelegeerd bestuurder van de VLM deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van het beroep.
 

Artikel 9.5.9.14. (01/01/2017- ...)

Een erkenning als erkend verzender wordt voor een periode van maximaal vijf jaar verleend.
 

Artikel 9.5.9.15. (01/01/2017- ...)

De Mestbank publiceert op de website van de VLM een lijst van erkende verzenders.
 

Artikel 9.5.9.16. (01/06/2023- ...)

§ 1. Als de Mestbank vaststelt dat de erkende verzender niet, niet geheel of niet meer voldoet aan de voorwaarden tot erkenning, vermeld in artikel 9.5.9.2, zal zij de erkende verzender de verplichting opleggen om zich op straffe van schorsing of intrekking van de erkenning, binnen een termijn van drie maanden, in regel te stellen en het bewijs daarvan te leveren.

§ 2. Met behoud van de toepassing van artikel 63 van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank de erkende verzender die de bepalingen van het voormelde decreet en haar uitvoeringsbesluiten, de verordening nr. 1013/2006, de verordening nr. 1069/2009 of de regelgeving van het land of regio van bestemming overtreedt of verzuimt na te leven, de volgende sancties opleggen :
1° een beveiligde zending die geldt als waarschuwing;
2° een schorsing van de erkenning;
3° een intrekking van de erkenning;
4° het schorsen van een of meerdere producten uit de erkenning. De betrokken producten mogen hierdoor niet langer vervoerd worden door de erkende verzender.

§ 3. De beslissing van de Mestbank tot het opleggen van een sanctie als vermeld in paragraaf 1 en 2, wordt aan de erkende verzender meegedeeld met een beveiligde zending.

De kennisgeving van de beslissing wordt geacht gebeurd te zijn op de derde werkdag die volgt op de dag dat de betrokken beslissing aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de aanvrager het tegendeel bewijst.

§ 4. Een beslissing tot schorsing of intrekking van de erkenning wordt binnen veertien dagen na verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 3, eerste lid,, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen.

In afwijking van het eerste lid worden beslissingen tot schorsing voor een periode van maximaal twee weken niet bekendgemaakt in de vakbladen.

§ 5. Binnen dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving van de beslissing, vermeld in paragraaf 3, kan de erkende verzender met een beveiligde zending met bericht van ontvangst bij het afdelingshoofd van de Mestbank bezwaar indienen tegen de beslissing tot schorsing of intrekking van de erkenning.

Voor de kosten van het bezwaar, vermeld in het eerste lid, stort de erkende verzender honderd euro op de rekening van de VLM die daarvoor bestemd is. Als het bezwaar volledig of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, worden de kosten teruggestort. De dossierkosten zijn verschuldigd op het tijdstip dat de erkende verzender het bezwaar indient.

Het afdelingshoofd van de Mestbank deelt met een beveiligde zending zijn beslissing mee binnen zestig kalenderdagen na de dag waarop hij het bezwaar heeft ontvangen.

Als het bezwaar volledig of gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt de beslissing over het bezwaar, vermeld in het derde lid, bekendgemaakt in minimaal twee vakbladen.

§ 6. Het door de erkende verzender ingediende bezwaar, schorst de aangevochten beslissing niet.
 

Artikel 9.5.9.17. (01/01/2017- ...)

De Mestbank kan aan de transporteurs die in opdracht van de erkende verzender transporten uitvoeren, op elk moment alle bescheiden met betrekking tot het transport ter inzage vragen of een kopie ervan opvragen ter controle.

Artikel 9.5.9.18. (01/01/2017- ...)

§ 1. De erkende verzender die in uitvoering van zijn erkenning meststoffen als vermeld in artikel 9.5.9.1, wil laten transporteren, meldt voorafgaandelijk aan elk transport de volgende gegevens via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket :
1° de soort, de vorm en de meststoffencode van de dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd worden;
2° de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd wordt, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N;
3° de identificatiegegevens van de afnemer van de meststoffen, namelijk :
a) de naam en het adres van de afnemer van de meststoffen;
b) ofwel het exploitatienummer en het exploitantnummer van de afnemer van de meststoffen, ofwel het uitbatingsnummer van de afnemer van de meststoffen
4° de naam en het adres van de transportfirma die het transport zal uitvoeren, evenals de nummerplaat van het transportmiddel waarmee het transport uitgevoerd zal worden;
5° de datum van het vervoer;
6° de gemeentes van de laad- en losplaats;
7° de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen.

In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank aan een erkende verzender de verplichting opleggen om minstens één werkdag voor het betrokken transport wordt uitgevoerd, dit transport te melden aan de Mestbank, indien aan de erkende verzender ofwel :
1° één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° een sanctie als vermeld in onderafdeling 8 werd opgelegd;
3° na een doorlichting als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006, één of meerdere maatregelen opgelegd werden als vermeld in artikel 62 van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Onder de aard van de bestemming van de vervoerde meststoffen, vermeld in het eerste lid, 7°, wordt verstaan dat de meststoffen een van de volgende handelingen ondergaan :
1° met de meststoffen wordt onmiddellijk een bemesting uitgevoerd;
2° de meststoffen worden verder bewerkt of verwerkt;
3° de meststoffen worden eerst op de exploitatie van de afnemer opgeslagen. Als de afnemer de meststoffen eerst op zijn exploitatie opslaat, wordt ook het type opslag meegedeeld.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 3°, b), moet, als de afnemer van de meststoffen niet beschikt over hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer :
1° en de vervoerde meststoffen afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de naam en het adres als enige identificatiegegevens van de afnemer vermeld worden;
2° en de vervoerde meststoffen niet afgezet worden in tuinen, parken of plantsoenen of buiten het Vlaamse Gewest, de afnemer eerst hetzij een exploitatienummer en exploitantnummer, hetzij een uitbatingsnummer aanvragen.

§ 3. De erkende verzender voert per vracht dierlijke mest of andere meststoffen één melding uit, en niet meer dan één.

In afwijking van het eerste lid wordt slechts één enkele melding uitgevoerd als er op dezelfde dag verschillende vrachten zullen plaatsvinden, die betrekking hebben op het vervoer van gecertificeerde gft- en groencompost, met een en hetzelfde transportmiddel, tussen dezelfde aanbieder en dezelfde afnemer en naar dezelfde losplaats. Het verschil tussen het aantal reëel gereden vrachten en het aantal gemelde vrachten is niet meer dan 4.
 

Artikel 9.5.9.19. (01/01/2017- ...)

§ 1. De erkende verzender die een transport van dierlijke mest of andere meststoffen wil melden, vult de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.18, § 1, in op het via het internetloket ter beschikking gestelde meldingsformulier en verzendt het volledig ingevulde meldingsformulier vervolgens via het internetloket.

§ 2. Er gebeurt een beperkte automatische controle van het gemelde transport op basis van de op het meldingsformulier ingevulde gegevens. Als uit die controle blijkt dat het gemelde transport niet conform de regelgeving zal gebeuren, wordt er een automatisch transportverbod opgelegd. Het internetloket geeft aan dat het transport verboden is en vermeldt de oorzaak van het transportverbod. Het transport blijft verboden, tenzij de Mestbank, brief of e-mail, het gemelde transport alsnog goedkeurt.

De automatische controle, vermeld in het eerste lid, is beperkt. Het feit dat het internetloket niet aangeeft dat het gemelde transport verboden is, houdt geen bevestiging in vanwege de Mestbank dat het transport wel conform de regelgeving uitgevoerd zal worden. De erkende verzender zorgt dat de dierlijke mest of andere meststoffen vervoerd worden conform de regelgeving.

Onder regelgeving als vermeld in het eerste en tweede lid, verstaat men de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 en zijn uitvoeringsbesluiten, van de verordening (EG) nr. 1069/2009, van de regelgeving van de plaats van bestemming wat betreft mesttransporten waarvan de plaats van bestemming buiten het Vlaamse Gewest is gelegen en van de verordening nr. 1013/2006.
 

Artikel 9.5.9.20. (01/01/2017- ...)

Als het meldingsformulier, vermeld in artikel 9.5.9.19, succesvol verzonden is, creëert het internetloket automatisch het bijbehorende verzenddocument. Voor elke melding wordt slechts één verzenddocument gecreëerd, dat betrekking heeft op één vracht. In afwijking hiervan heeft het verzenddocument dat hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.9.18, § 3, tweede lid, betrekking op meerdere vrachten.

Tijdens het transport is een papieren of digitale versie van het verzenddocument in het transportvoertuig aanwezig. Het verzenddocument wordt getoond op elk verzoek van een met toezicht belast personeelslid of van een officier van de gerechtelijke politie.

De minister kan nadere regels vaststellen omtrent de modaliteiten van de digitale versie.
 

Artikel 9.5.9.21. (01/01/2017- ...)

Na afloop van het transport worden op het verzenddocument, vermeld in artikel 9.5.9.20, de volgende gegevens vermeld :
1° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die reëel vervoerd werd, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N.
2° als het verzenddocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.9.18, § 3, tweede lid wordt ook het aantal reëel gereden vrachten vermeld.

De reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, vermeld in het eerste lid, 1°, mag maximaal 20 % afwijken van de gemelde hoeveelheid, uitgedrukt in ton, vermeld in artikel 9.5.9.18, § 1, eerste lid, 2°.

Als het verzenddocument hoort bij een melding als vermeld in artikel 9.5.9.18, § 3, tweede lid, wordt de reëel vervoerde hoeveelheid, per vracht, vermeld in het eerste lid, 2°, bepaald door het gemiddelde te nemen van de reëel vervoerde hoeveelheid van de verschillende vrachten waarop het betrokken verzenddocument betrekking heeft.

De minister kan voor bepaalde transporten verplichten dat de per vracht reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, vermeld in het eerste lid, bepaald moet worden door een weging of een volumemeting.
 

Artikel 9.5.9.22. (01/01/2017- ...)

§ 1. De erkende verzender zorgt dat het verzenddocument, vermeld in artikel 9.5.9.20, waarop de gegevens, vermeld in artikel 9.5.9.21, zijn ingevuld, ondertekend wordt door :
1° de afnemer van de meststoffen;
2° de chauffeur die het transport uitvoert;
3° de erkende verzender zelf.

Op minstens één exemplaar van het verzenddocument staan de originele handtekeningen van de drie partijen.

§ 2. De erkende verzender zorgt ervoor dat bij de drie partijen binnen zestig dagen na het transport, een exemplaar van het verzenddocument aanwezig is, met hetzij daarop de originele handtekening van de drie partijen, hetzij een kopie of doordruk van het exemplaar met de originele handtekeningen. Elke partij bewaart haar exemplaar van het verzenddocument. De erkende verzender bewaart een exemplaar van het verzenddocument met de originele handtekeningen van de drie partijen.

In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, kan de minister bepalen dat het digitaal ondertekenen van het verzenddocument mogelijk is via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.

De minister kan bepalen dat de aanbieder of de afnemer van de meststoffen, voorafgaand aan het transport, al hun instemming verleend moeten hebben met het geplande transport en kan hieromtrent de nadere regels bepalen.
 

Artikel 9.5.9.23. (01/01/2017- ...)

Als na de melding, vermeld in artikel 9.5.9.18, het gemelde vervoer niet kan doorgaan, meldt de erkende verzender het gemelde transport onmiddellijk af via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De afmelding gebeurt uiterlijk op de dag dat het transport volgens de melding zou doorgaan.
 

Artikel 9.5.9.24. (01/01/2017- ...)

De erkende verzender meldt het transport uiterlijk de zevende dag die volgt op de dag waarop het transport plaatsvond, na via het internetloket. Bij die namelding vermeldt hij de reëel vervoerde hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N, vermeld in artikel 9.5.9.21.
 

Artikel 9.5.9.25. (01/01/2017- ...)

Voor het bepalen van de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, vermeld in artikel 9.5.9.18, § 1. eerste lid, 2°, is onderafdeling 2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.5.9.26. (01/01/2017- ...)

Als de erkende verzender meststoffen invoert of uitvoert, maakt hij daarvoor een aanvraag op. Voor dergelijke transporten is onderafdeling 7 van overeenkomstige toepassing.
 

Artikel 9.5.9.27. (01/01/2017- ...)

§ 1. In afwijking van de artikelen 9.5.9.18 tot en met 9.5.9.26, kan de melding, de namelding en de afmelding, gebeuren via e-mail als de erkende verzender, door overmacht, geen toegang heeft tot het internetloket.

In dat geval moet de erkende verzender van de Mestbank eerst de toestemming krijgen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen. De erkende verzender dient hiertoe een verzoek in bij de Mestbank, waarbij hij de oorzaak van de overmacht aanduidt. De toestemming van de Mestbank aan de erkende verzender om de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail te doen, wordt door de Mestbank, per e-mail verleend. De Mestbank duidt ook de periode aan gedurende dewelke de erkende verzender de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail mag doen.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de Mestbank, als ze merkt dat er problemen zijn met de toegang tot het internetloket, op eigen initiatief en zonder dat de erkende verzender daarvoor een verzoek heeft ingediend, aan alle of welbepaalde erkende verzenders, per e-mail, de toestemming verlenen om de melding, de namelding of de afmelding via e-mail te doen.

§ 3. Voor meldingen die, in toepassing van paragraaf 1 en paragraaf 2, uitgevoerd zijn per e-mail, gebeurt ook de bijbehorende namelding of afmelding via e-mail.

§ 4. De minister kan nadere regels stellen en kan de wijze bepalen waarop de aanbieder van bepaalde meststoffen de melding, de namelding of de afmelding, via e-mail, moet uitvoeren.
 

[Onderafdeling 10 Transporten voor gewestgrensboeren (ing. BVR 22 december 2017, art. 24, I: 1 januari 2017)] (... - ...)

Artikel 9.5.10.1. (01/01/2017- ...)

§ 1. De Mestbank en de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest stellen een gemeenschappelijke lijst op van gewestgrensoverschrijdende bedrijven.

De gewestgrensoverschrijdende bedrijven worden in de gemeenschappelijke lijst opgenomen als ze instemmen met de uitwisseling van de op hun bedrijf betrekking hebbende gegevens, vermeld in artikel 9.5.10.2, tussen de Mestbank en de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest.

De in de lijst opgenomen gewestgrensoverschrijdende bedrijven zijn gewestgrensboeren.

§ 2. De gewestgrensboer die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest wil invoeren vanuit het Waalse Gewest of wil uitvoeren naar het Waalse Gewest, kan het transport zelf uitvoeren met eigen transportmiddelen of daarvoor een beroep doen op een erkende mestvoerder.

§ 3. Als de gewestgrensboer erkend is als erkende mestvoerder of voor het gewestgrensoverschrijdende transport een beroep doet op een erkende mestvoeder, zijn artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1 van dit besluit voor het gewestgrensoverschrijdende transport van dierlijke mest met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, van toepassing.

§ 4. De gewestgrensboer die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest zelf invoert met eigen transportmiddelen vanuit het Waalse Gewest, maakt voor dat gewestgrensoverschrijdende transport een gewestgrensboerdocument op. Voor de opmaak van het gewestgrensboerdocument en de uitvoering van het transport zijn artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1 van dit besluit, van toepassing, met dien verstande dat:
1° de gewestgrensboer de opgelegde verplichtingen, vermeld in de artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1, aan de erkende mestvoerder, zelf moet nakomen;
2° er maar één exemplaar van het gewestgrensboerdocument opgemaakt moet worden;
3° de voorwaarden, vermeld in artikel 9.5.1.9, van toepassing zijn.

§ 5. Transporten waarbij met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op de exploitatie van de gewestgrensboer geproduceerde dierlijke mest wordt uitgevoerd naar het Waalse Gewest, worden uitgevoerd in overeenstemming met de regelgeving van de regio van bestemming. Bij die transporten zijn altijd de documenten die krachtens de regelgeving van de regio van bestemming zijn voorgeschreven, aanwezig in het transportvoertuig.

Artikel 9.5.10.2. (01/01/2017- ...)

De Mestbank en de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest wisselen gegevens uit over de gewestgrensboeren voor de opvolging van de gewestgrensoverschrijdende transporten, vermeld in artikel 9.5.10.1, § 2, van dit besluit, en voor de berekening van de mestbalans, vermeld in artikel 28, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006. De uit te wisselen gegevens hebben onder meer betrekking op:
1° de productie van dierlijke mest;
2° de mestafzetmogelijkheden;
3° de hoeveelheden dierlijke mest die gewestgrensoverschrijdend werd vervoerd;
4° de maatregelen die werden opgelegd door de Mestbank of de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest.

De minister stelt nadere regels vast voor de gegevensuitwisseling, vermeld in het eerste lid.

Artikel 9.5.10.3. (01/01/2017- ...)

Er wordt een raadgevende commissie opgericht. De raadgevende commissie adviseert inzake de geschillen die voortvloeien uit de bepalingen van deze onderafdeling, en geeft raad aangaande de wijze waarop de gegevensuitwisseling, vermeld in artikel 9.5.10.2, verbeterd of aangepast kan worden.

De minister stelt de nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van de raadgevende commissie.

[HOOFDSTUK 10 Monstername en analyses (verv. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 10. (01/01/2018- ...)

...

[Afdeling 1 Algemene bepalingen (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 10.1.1. (01/01/2018- ...)

In dit hoofdstuk wordt onder een soort dierlijke mest verstaan, dierlijke mest waarvoor minstens al de volgende voorwaarden voldaan zijn:
1° de vorm en de mestcode van de betrokken dierlijke mest is gelijk;
2° de dierlijke mest is op dezelfde exploitatie geproduceerd;
3° de dierlijke mest wordt afgevoerd van dezelfde exploitatie of dezelfde uitbating.

Vrachten van dezelfde soort dierlijke mest worden voor de toepassing van dit hoofdstuk als soortgelijke vrachten beschouwd, tenzij op de betrokken exploitatie de betrokken mestsoort op verschillende manieren geproduceerd wordt, waardoor de samenstelling van de betrokken mestsoort kan verschillen en er voor de betrokken mestsoort op de betrokken exploitatie verschillende, gescheiden opslagen aanwezig zijn. De Mestbank maakt voor een dergelijke exploitatie een onderscheiden identificatie mogelijk. Als de exploitant voor een soort dierlijke mest waarvoor hij geopteerd heeft voor een systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers, gebaseerd op een of meer analyses van de betrokken soort dierlijke mest, over een onderscheiden identificatie beschikt:
1° moet hij voor de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, gebruikmaken van die onderscheiden identificatie;
2° worden voor de betrokken exploitatie vrachten van dezelfde soort dierlijke mest en met dezelfde onderscheiden identificatie als soortgelijke vrachten beschouwd.

De minister kan nadere regels stellen aangaande de vormen en mestcodes van dierlijke mest en aangaande de verschillende productiemanieren van een mestsoort die tot een verschillende mestsamenstelling kunnen leiden. De minister kan bepalen hoe sterk de samenstelling van een mestsoort moet verschillen opdat een onderscheiden identificatie mogelijk zou zijn en kan de nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop een landbouwer dit kan aantonen.

Artikel 10.1.2. (01/01/2018- ...)

Als voor de bepaling van de mestsamenstelling van een analyse wordt gebruikgemaakt, wordt de monstername met bijbehorende analyse uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010.

In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank opleggen dat voor bepaalde monsternames met bijbehorende analyses de aanmelding vroeger gedaan moet worden.
 

[Afdeling 2 Meststoffen (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 De keuze van het systeem voor het bepalen van de mestsamenstelling (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 10.2.1.1. (01/01/2018- ...)

De volgende systemen worden toegepast om de mestsamenstelling te bepalen:
1° de forfaitaire mestsamenstelling;
2° het bepalen van de mestsamenstelling op basis van een of meer analyses;
3° een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling;
4° een berekende mestsamenstelling.

Artikel 10.2.1.2. (01/01/2018- ...)

§ 1. Elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, kiest een van de systemen, vermeld in artikel 10.2.1.1, voor het bepalen van de mestsamenstelling van elke soort dierlijke mest die op zijn bedrijf geproduceerd of afgevoerd wordt, per kalenderjaar en per exploitatie.

De landbouwer, vermeld in het eerste lid, moet per exploitatie voor elke soort dierlijke mest gedurende het volledige kalenderjaar het gekozen systeem voor het bepalen van de mestsamenstelling toepassen:
1° voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, op elk transportdocument waarop hij als aanbieder vermeld is;
2° voor het opmaken en invullen van het bemestingsplan, vermeld in artikel 4.1.1.1 van dit besluit, en van het bemestingsregister, vermeld in artikel 24, § 5, van het voormelde decreet;
3° voor het invullen op de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op de exploitatie of de uitbating opgeslagen waren;
4° voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die hij op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden gebruikt.

§ 2. De landbouwer maakt zijn keuzes, vermeld in paragraaf 1, bekend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, uiterlijk op 15 februari van het betrokken jaar.

In afwijking van het eerste lid maakt een landbouwer die zich in de loop van een kalenderjaar in het GBCS heeft laten identificeren als actieve landbouwer, uiterlijk op de zestigste dag na de dag waarop hij als landbouwer in het GBCS werd geïdentificeerd, zijn keuzes bekend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.

Als een landbouwer in een bepaald kalenderjaar vóór de uiterste dag, vermeld in het eerste of het tweede lid, als aanbieder van meststoffen een transport wil uitvoeren of laten uitvoeren, moet hij voor de betrokken soort dierlijke mest, voorafgaand aan het moment van het transport een keuze als vermeld in paragraaf 1, bekend gemaakt hebben via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, vermeld in het eerste en het tweede lid. Het transport is verboden tot de landbouwer voor de betrokken soort dierlijke mest zijn keuze bekend gemaakt heeft via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.

Als de landbouwer op de uiterste dag, vermeld in het eerste, het tweede of het derde lid, voor een of meer soorten dierlijke mest die op zijn bedrijf geproduceerd worden, geen keuze bekendgemaakt heeft via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of via een of meer transportdocumenten als vermeld in het derde lid:
1° kiest hij voor de soorten dierlijke mest het systeem waarvoor hij het vorige kalenderjaar gekozen had als hij het vorige kalenderjaar voor de betrokken soorten dierlijke mest al voor een bepaald systeem gekozen had;
2° kiest hij voor de soorten dierlijke mest het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers als hij het vorige kalenderjaar voor de betrokken soorten dierlijke mest niet voor een bepaald systeem gekozen had. Als voor de betrokken soort dierlijke mest het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet mogelijk is, kiest hij in afwijking daarvan voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses.

Artikel 10.2.1.3. (01/01/2018- ...)

Elke aangifteplichtige, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, of 8°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kiest voor het bepalen van de mestsamenstelling van de dierlijke mest of andere meststoffen die op zijn uitbating opgeslagen zijn of die vanuit zijn uitbating afgevoerd worden, voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een berekende mestsamenstelling.

Artikel 10.2.1.4. (01/01/2018- ...)

Elke aangifteplichtige, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kiest voor het bepalen van de mestsamenstelling van de dierlijke mest of andere meststoffen die op zijn uitbating opgeslagen zijn of die vanuit zijn uitbating afgevoerd worden, voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses.

[Onderafdeling 2 Het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 10.2.2.1. (01/01/2019- ...)

In de volgende situaties of voor de volgende soorten dierlijke mest kan er niet gekozen worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers:
1° voor alle soorten dierlijke mest of andere meststoffen die niet vermeld zijn in de tabel, opgenomen in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd;
2° voor alle soorten dierlijke mest die geheel of gedeeltelijk vervoerd worden naar een ander bedrijf dat een derogatiebedrijf is;
3° bij een derogatiebedrijf dat dierlijke mest ontvangt van een ander bedrijf.

De beperking, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, geldt niet voor een transport vanuit een exploitatie naar dezelfde exploitatie of naar een andere exploitatie die deel uitmaakt van hetzelfde bedrijf.

De minister kan de situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen waarvoor niet gekozen kan worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers aanpassen en kan situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen bepalen waarvoor altijd gekozen moet worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers.

Artikel 10.2.2.2. (01/01/2018- ...)

Als voor een soort dierlijke mest of andere meststoffen gekozen is voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers, worden voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, de waarden gebruikt van de tabel, opgenomen in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd.

Artikel 10.2.2.3. (01/01/2018- ...)

De exploitant die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort gebruikmaakt van het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers, en waarvoor ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief zijn voor de betrokken mestsoort, vraagt aan de Mestbank de toestemming om voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.

De exploitant vraagt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de toestemming, vermeld in het eerste lid, en vermeldt daarbij de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de forfaitaire mestsamenstelling niet langer representatief is.

De Mestbank brengt de exploitant via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing. Als de Mestbank haar toestemming geeft om tijdelijk, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, vermeldt ze onder welke voorwaarden en voor welke periode gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.

De periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint ten vroegste vanaf het moment van de toestemming van de Mestbank.

In afwijking van het vierde lid kan de exploitant bij het vragen van de toestemming, als vermeld in het tweede lid, motiveren dat er dringend meststoffen van de exploitatie afgevoerd moesten worden, en verzoeken om de periode waarin voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te laten beginnen op het moment dat de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief waren, zich hebben voorgedaan. In voorkomend geval kan de Mestbank beslissen dat de periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint voor het moment van de toestemming van de Mestbank.

De individuele vrachtanalyses die uitgevoerd werden in de periode waarvoor de Mestbank toestemming had gegeven om het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te gebruiken, worden niet beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.2, § 1, of artikel 10.2.4.4, § 1.

Als de periode, vermeld in het vierde lid, niet op een bepaalde datum eindigt, deelt de exploitant via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of met een beveiligde zending mee vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. De melding moet gedaan worden uiterlijk veertien dagen na het moment vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Vanaf het moment van de melding moet de landbouwer voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, opnieuw gebruikmaken van het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers, en kan hij niet langer gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.

[Onderafdeling 3 Het bepalen van de mestsamenstelling op basis van een of meer analyses (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 10.2.3.1. (01/01/2018- ...)

De minister kan situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen bepalen waarvoor niet gekozen kan worden voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses en kan situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen bepalen waarvoor altijd gekozen moet worden voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses.

Artikel 10.2.3.2. (01/01/2018- ...)

§ 1. Als voor een bepaalde exploitatie of een bepaalde uitbating en voor een soort dierlijke mest of andere meststoffen gekozen is voor het systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers, gebaseerd op een of meer analyses van de soort dierlijke mest of andere meststoffen, worden voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, de waarden gebruikt van een of meer analyses van de betrokken soort dierlijke mest. Daarbij zijn de volgende keuzes mogelijk:
1° een individuele vrachtanalyse;
2° het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses;
3° een putstaal.

De minister kan voor bepaalde situaties of bepaalde soorten dierlijke mest of andere meststoffen, de keuze vermeld in het eerste lid, beperken.

§ 2. Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een vrachtanalyse gebruikt moet worden, moet die vrachtanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de monstername en de analyse zijn uitgevoerd door een erkend laboratorium;
2° de monstername en de analyse hebben maar betrekking op één vracht meststoffen;
3° de monstername wordt uitgevoerd op het moment dat de meststoffen geladen worden;
4° de analyse werd uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010;
5° als de analyse betrekking heeft op een transport van dierlijke mest, waarvoor een transportdocument opgemaakt werd, wordt op het analyseverslag het nummer vermeld van dat transportdocument;
6° elke bij het transport betrokken partij kan tot een periode van twaalf maanden na het transport een kosteloos afschrift vragen van de analyses die gebruikt zijn voor het bepalen van de mestsamenstelling van de vervoerde meststoffen.

§ 3. Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een putanalyse gebruikt moet worden, moet die putanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de monstername en de analyse zijn uitgevoerd door een erkend laboratorium;
2° de monstername en de analyse hebben maar betrekking op één opslag van meststoffen;
3° de analyse werd uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010;
4° als de putanalyse gebruikt wordt voor het bepalen van de mestsamenstelling van de vervoerde meststoffen, kan elke bij het transport betrokken partij tot een periode van twaalf maanden na het transport een kosteloos afschrift vragen van die putanalyse.

Artikel 10.2.3.3. (01/01/2018- ...)

Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, gebruikgemaakt wordt van een individuele vrachtanalyse, moet die vrachtanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° het resultaat van één individuele vrachtanalyse kan alleen gebruikt worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van die vracht dierlijke mest of andere meststoffen;
2° als voor het transport van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen een transportdocument is opgemaakt, wordt op dat transportdocument vermeld dat de mestsamenstelling bepaald wordt aan de hand van een individuele vrachtanalyse. Als de resultaten van de individuele vrachtanalyse bekend zijn, wordt de vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op basis van de resultaten van de individuele vrachtanalyse.

Als het transportdocument, vermeld in het eerste lid, betrekking heeft op meerdere vrachten, worden al die vrachten individueel geanalyseerd en wordt de vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op basis van het gemiddelde van de resultaten van de verschillende individuele vrachtanalyses.

Artikel 10.2.3.4. (01/01/2018- ...)

§ 1. Als de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald wordt op basis van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses, zijn er minimaal twee of meer individuele vrachtanalyses, die voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° er zit tussen de eerste en de laatste individuele monstername maximaal zeven dagen;
2° de individuele vrachtanalyses hebben betrekking op soortgelijke vrachten;
3° de aanbieder van de meststoffen is dezelfde exploitant of uitbater.

Als via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, twee of meer individuele vrachtanalyses aangemeld worden, die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt verondersteld dat de analyses bedoeld zijn voor de bepaling van de mestsamenstelling aan de hand van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses.

In afwijking van het tweede lid kan de aanbieder van de meststoffen aan de Mestbank meedelen dat de betrokken analyses bedoeld zijn voor de bepaling van de mestsamenstelling van een individuele vracht op basis van een vrachtanalyse van de betrokken vracht.

De minister kan nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop het gemiddelde, als vermeld in het eerste lid, berekend wordt, aangaande de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, aangaande de wijze waarop de webapplicatie als vermeld in het tweede lid, gebruikt moet worden en aangaande de wijze waarop de mededeling, vermeld in het derde lid, moet gebeuren.

§ 2. De gemiddelde mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, moet gebruikt worden voor:
1° alle vrachten die individueel bemonsterd werden en waarvan het resultaat van de individuele vrachtanalyses gebruikt is voor het bepalen van die gemiddelde mestsamenstelling;
2° alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden in de drie maanden na de datum waarop de eerste individuele monstername die gebruikt is voor het bepalen van die gemiddelde mestsamenstelling, uitgevoerd werd.

Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, twee of meer soortgelijke vrachten individueel bemonsterd worden voor de bepaling van een nieuwe gemiddelde mestsamenstelling, of als er een putstaal als vermeld in artikel 10.2.3.5, genomen wordt dat betrekking heeft op de soort dierlijke mest of andere meststoffen, gelden in afwijking van het eerste lid, de volgende voorwaarden:
1° de nieuwe gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal moet gebruikt worden voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden vanaf de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de nieuwe gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is;
2° voor de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de nieuwe gemiddelde mestsamenstelling en voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de nieuwe gemiddelde mestsamenstelling en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de nieuwe gemiddelde samenstelling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de oude of de nieuwe gemiddelde samenstelling. De oude gemiddelde samenstelling kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is;
3° voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van het putstaal en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de resultaten van het putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de oude gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal. De oude gemiddelde samenstelling kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is.

Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een soortgelijke vracht individueel bemonsterd wordt als vermeld in artikel 10.2.3.3, geldt in afwijking van het eerste lid dat het resultaat van de individuele vrachtanalyse gebruikt moet worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen.

Artikel 10.2.3.5. (01/01/2018- ...)

Voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, kan alleen gebruikgemaakt worden van een putstaal als in de opslag die bemonsterd wordt geen mengmest die afkomstig is van varkens, is opgeslagen.

§ 2. Het resultaat van een putstaal, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, moet gebruikt worden voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, op alle transportdocumenten waarvoor aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het putstaal moet afkomstig zijn van de opslag van waaruit de vracht vervoerde meststoffen afkomstig is;
2° de betrokken vracht vervoerde meststoffen moet uitgevoerd worden in de drie maanden na de datum waarop de betrokken monstername werd uitgevoerd;
3° de mestsamenstelling van de betrokken opslag mag tussen het moment van de monstername en het moment van transport niet significant gewijzigd zijn. Daaronder wordt minstens verstaan dat er aan de betrokken opslag sinds het moment van de monstername geen meststoffen meer zijn toegevoegd, behalve dierlijke mest die geproduceerd is op dezelfde exploitatie als die waar de mestopslag ligt, en op voorwaarde dat het een toevoeging met een mestsoort betreft die op het moment van de monstername al in de mestopslag aanwezig was.

Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, twee of meer vrachten die afkomstig zijn van de betrokken opslag, individueel bemonsterd worden voor de bepaling van een gemiddelde mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.3.4, of als er van die opslag een nieuw putstaal genomen wordt, gelden in afwijking van het eerste lid de volgende voorwaarden:
1° de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het nieuwe putstaal moet gebruikt worden voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden vanaf de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het nieuwe putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is;
2° voor de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling en voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de gemiddelde samenstelling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal. Het resultaat van het putstaal kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, als vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is;
3° voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van het nieuwe putstaal en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de resultaten van het nieuwe putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor het resultaat van het oude putstaal of dat van het nieuwe putstaal. Het resultaat van het oude putstaal kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is.

Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een vracht die afkomstig is van de betrokken opslag, individueel bemonsterd wordt als vermeld in artikel 10.2.3.3, geldt in afwijking van het eerste lid dat het resultaat van de individuele vrachtanalyse gebruikt moet worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen.

Artikel 10.2.3.6. (10/07/2021- ...)

Voor het invullen op de aangifte van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op de exploitatie opgeslagen waren, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, 3°, moet per opslag de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald worden op basis van een gemiddelde mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.3.4, die bepaald is op basis van twee of meer vrachten die afkomstig zijn van de betrokken opslag of op basis een putstaal van de betrokken opslag als vermeld in artikel 10.2.3.5, en moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:
1° de eerste individuele monstername die gebruikt is voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling of het betrokken putstaal, werd ten vroegste op 1 oktober van het afgelopen kalenderjaar genomen;
2° aan de betrokken opslag werden sinds het moment van de staalname geen meststoffen meer toegevoegd, behalve dierlijke mest die geproduceerd op dezelfde exploitatie als die waar de mestopslag ligt, en op voorwaarde dat het een toevoeging met een mestsoort betreft die op het moment van de staalname al in de mestopslag aanwezig was.

Als voor een opslag er meerdere gemiddelde samenstellingen, meerdere putstalen, of zowel een gemiddelde samenstelling als een putstaal, beschikbaar zijn, die alle voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van de meest recente monstername.

Als er voor een opslag geen enkele gemiddelde samenstelling en geen enkel putstaal beschikbaar is conform de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van het gemiddelde van al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op de mestsoort die in de betrokken opslag opgeslagen is, en die genomen zijn na 1 januari van het afgelopen jaar. Daarvoor moeten er minimaal twee individuele vrachtanalyses beschikbaar zijn.

Als er voor een opslag geen enkele gemiddelde samenstelling en geen enkel putstaal beschikbaar is conform de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, en er sinds 1 januari van het afgelopen jaar niet minimaal twee individuele vrachtanalyses geanalyseerd zijn die betrekking hebben op de mestsoort die in de betrokken opslag opgeslagen is, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van een van de volgende methoden:
1° de gemiddelde mestsamenstelling die bepaald is op basis van twee of meer vrachtanalyses, die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.3.4, met dien verstande dat de stalen genomen zijn tussen 1 januari en uiterlijk 15 februari van het huidige jaar;
2° een putstaal dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.3.5, met dien verstande dat het staal genomen is tussen 1 januari en uiterlijk 15 februari van het huidige jaar;
3° de forfaitaire waarde die opgenomen is in de tabel, vermeld in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd.

Als er voor een opslag meerdere gemiddelde samenstellingen, meerdere putstalen, of zowel een gemiddelde samenstelling als een putstaal, vermeld in het vierde lid, beschikbaar zijn, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van de meest recente monstername.

[Onderafdeling 4 Het systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers gebaseerd worden op een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling van de soort dierlijke mest (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 10.2.4.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan alleen gebruikt worden voor het bepalen van de samenstelling van een op de exploitatie geproduceerde soort mengmest die afkomstig is van varkens, waarvan de landbouwer op basis van individuele vrachtanalyses aantoont dat de samenstelling stabiel is.

Een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan alleen gebruikt worden voor varkensmest van dezelfde soort dierlijke mest. Als een landbouwer voor een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kiest, moet hij voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op varkensmest van dezelfde soort dierlijke mest, gebruikmaken van die bedrijfsspecifieke samenstelling.

Als de landbouwer voor de betrokken soort varkensmest over een onderscheiden identificatie beschikt als vermeld in artikel 10.1.1, tweede lid, kan hij in afwijking van het tweede lid per onderscheiden identificatie een afzonderlijke bedrijfsspecifieke mestsamenstelling krijgen. In voorkomend geval gelden al de volgende voorwaarden:
1° de onderscheiden bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde wordt gedurende het volledige kalenderjaar voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de onderscheiden mestsoort, gebruikt;
2° voor de toepassing van deze onderafdeling wordt per afzonderlijke bedrijfsspecifieke mestsamenstelling alleen rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op de betrokken onderscheiden mestsoort;
3° voor elk van de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstellingen afzonderlijk wordt voldaan waan de voorwaarden in deze onderafdeling.

De minister kan nadere regels stellen aangaande de wijze waarop een onderscheiden identificatie gebruikt moet worden en aangaande de voorwaarden, vermeld in het derde lid, die vervuld moeten zijn, als gebruik gemaakt wordt van een onderscheiden identificatie.

§ 2. Als voor een bepaalde mestsoort de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald wordt op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, moet gedurende het volledige kalenderjaar voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op die mestsoort, de bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde gebruikt worden.

In afwijking van het eerste lid kan de landbouwer die in de loop van een kalenderjaar voor een betrokken mestsoort nog een of meer individuele vrachtanalyses moet laten uitvoeren om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.2, voor de betrokken mestsoort in de loop van het kalenderjaar met de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling starten. In voorkomend geval kan voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de betrokken mestsoort en die zich voordoen vóór de melding van de Mestbank, vermeld in artikel 10.2.4.3, § 2, tweede lid, gebruikgemaakt worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.

§ 3. In afwijking van paragraaf 2 vraagt de landbouwer die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort gebruikmaakt van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en waarvoor, ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden, voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen, de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is voor die mestsoort, aan de Mestbank de toestemming om voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.

De landbouwer vraagt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de toestemming, vermeld in het eerste lid, en vermeldt daarbij de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is.

De Mestbank brengt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing. Als de Mestbank haar toestemming geeft om tijdelijk, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, vermeldt ze onder welke voorwaarden en voor welke periode gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.

De periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint ten vroegste vanaf het moment van de toestemming van de Mestbank. In afwijking daarvan kan de landbouwer, bij het vragen van de toestemming, vermeld in het tweede lid, motiveren dat er dringend meststoffen van het bedrijf afgevoerd moesten worden, en verzoeken om de periode waarin voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te laten beginnen op het moment dat de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief was, zich hebben voorgedaan. In voorkomend geval kan de Mestbank beslissen dat de periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint voor het moment van de toestemming van de Mestbank.

Met de individuele vrachtanalyses die uitgevoerd werden in de periode waarvoor de Mestbank toestemming had gegeven om het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te gebruiken, wordt als volgt rekening gehouden:
1° ze worden niet beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.4, § 1;
2° ze worden niet in rekening gebracht bij de controle of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2.

Als de periode, vermeld in het vierde lid, niet eindigt op een bepaalde datum, deelt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of met een beveiligde zending mee vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Die melding moet gedaan worden uiterlijk veertien dagen na het moment vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Vanaf het moment van de melding moet voldaan worden aan al de onderstaande voorwaarden:
1° de landbouwer moet voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort opnieuw gebruikmaken van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en hij kan niet langer gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3;
2° de individuele vrachtanalyses die uitgevoerd worden op vrachten van de betrokken mestsoort worden beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.4, § 1, en worden in rekening gebracht bij de controle of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2.

Artikel 10.2.4.2. (01/01/2018- ...)

§ 1. Om aan te tonen dat de samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest stabiel is, wordt rekening gehouden met al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten.

Er moeten minimaal vier individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten beschikbaar zijn.

Zowel voor stikstof als voor fosfaat wordt op basis van al de beschikbare individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten, het verschil bepaald tussen het analyseresultaat met de hoogste samenstelling, uitgedrukt respectievelijk in kg N of in kg P2O5, en het analyseresultaat met de laagste samenstelling, uitgedrukt respectievelijk in kg N of in kg P2O5.

De samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest is stabiel als het verschil, berekend conform het derde lid, zowel voor stikstof als voor fosfaat, kleiner is dan het toegelaten verschil, vermeld in de volgende tabel, rekening houdend met het aantal individuele vrachtanalyses op basis waarvan het verschil berekend werd:
 

Aantal individuele vrachtanalyses op basis waarvan het verschil berekend werd Toegelaten verschil, uitgedrukt in kg N per ton Toegelaten verschil, uitgedrukt in kg P2O5 per ton
4 0,80 1,60
5 0,80 1,60
6 1,20 2,00
7 1,60 2,40
8 2,00 3,00
9 2,40 3,60
10 of meer 3,00 4,40

§ 2. Voor de toetsing aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, wordt rekening gehouden met alle individuele vrachtanalyses die vanaf 1 januari 2018 via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket bezorgd zijn en die betrekking hebben op soortgelijke vrachten.

In afwijking van het eerste lid kunnen landbouwers die voor 1 januari 2018 regelmatig stalen namen van soortgelijke vrachten, aan de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket vragen dat ook met die stalen rekening wordt gehouden. De Mestbank deelt haar beslissing mee via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt daarbij met welke individuele vrachtanalyses die genomen zijn voor 1 januari 2018, er rekening zal worden gehouden.

De Mestbank voorziet in een automatische validatie van alle ontvangen vrachtanalyses. Voor de toetsing aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, wordt alleen rekening gehouden met vrachtanalyses die via het systeem gevalideerd zijn. Als een vrachtanalyse niet door het systeem gevalideerd wordt, informeert de Mestbank de betrokken landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt daarbij de reden van niet-validatie.

§ 3. In afwijking van paragraaf 2 kan de Mestbank in voorkomend geval op gemotiveerd verzoek van de landbouwer beslissen dat er geen rekening gehouden wordt met de resultaten van bepaalde individuele vrachtanalyses. Als er met bepaalde individuele vrachtanalyses geen rekening wordt gehouden, wordt dat op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket vermeld.

Als een landbouwer in een bepaald kalenderjaar voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingswaarden heeft gebruikt, wordt in afwijking van het eerste lid geen rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op die mestsoort en die genomen zijn voor het kalenderjaar waarin voor die mestsoort het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingswaarden gebruikt werd.

§ 4. Als een landbouwer voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarden gebruikt en een herrekening van zijn bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde wil, meldt hij dat aan de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt hij waarom hij voor de betrokken mestsoort een herrekening wil.

Bij een verzoek om herrekening als vermeld in het eerste lid, wordt, in afwijking van paragraaf 2 voor de toetsing aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, alleen rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten en die uitgevoerd zijn nadat de landbouwer een melding als vermeld in het eerste lid, gedaan heeft.

Artikel 10.2.4.3. (01/01/2018- ...)

§ 1. De resultaten van individuele vrachtanalyses worden via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket bezorgd. De ontvangen resultaten worden automatisch getoetst aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.2, § 1.

Als op basis van de ontvangen resultaten blijkt dat de samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest stabiel is, brengt de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de betrokken landbouwer op de hoogte en deelt daarbij de gemiddelde samenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, mee.

§ 2. De landbouwer die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, wil bepalen op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.4.1, § 1, derde lid, 3°, deelt dat mee aan de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.

De Mestbank deelt de landbouwer binnen dertig dagen mee of de landbouwer voor een bepaalde exploitatie en voor de betrokken mestsoort de hoeveelheid meststoffen kan bepalen op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en deelt daarbij de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, voor de betrokken mestsoort mee. De Mestbank vermeldt ook op basis van welke individuele vrachtanalyses de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling is berekend.

De landbouwer moet vanaf de melding van de Mestbank, vermeld in het tweede lid, voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de betrokken mestsoort de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruiken.

Artikel 10.2.4.4. (01/01/2018- ...)

§ 1. De landbouwer die voor een bepaalde mestsoort een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruikt, toont jaarlijks via minimaal één individuele vrachtanalyse van een soortgelijke vracht aan dat die mestsoort over een stabiele samenstelling beschikt.

In afwijking van het eerste lid moet de landbouwer over minimaal twee individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht beschikken in het eerste kalenderjaar dat hij voor een bepaalde exploitatie en voor de betrokken mestsoort voor het volledige kalenderjaar gebruikmaakt van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling.

§ 2. Voor elke landbouwer die voor een bepaalde exploitatie gebruikmaakt van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, wordt jaarlijks tegen 1 januari gecontroleerd of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is.

De samenstelling van de betrokken mestsoort is nog altijd stabiel als de betrokken landbouwer minimaal beschikt over een aantal individuele vrachtanalyses als vermeld in paragraaf 1, en op voorwaarde dat voor alle betrokken individuele vrachtanalyses, aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het verschil tussen de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N, en de samenstelling, uitgedrukt in kg N, vermeld op de betrokken individuele vrachtanalyse, is kleiner dan 0,75 kg N;
2° het verschil tussen de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg P2O5, en de samenstelling, uitgedrukt in kg P2O5, die vermeld is op de betrokken individuele vrachtanalyse, is kleiner dan 1 kg P2O5.

De betrokken individuele vrachtanalyses die gebruikt worden voor de beoordeling, vermeld in het tweede lid, zijn al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten en waarvan de resultaten niet gebruikt werden voor de berekening van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, en niet al bij een eerdere beoordeling als vermeld in het tweede lid, meegenomen werden.

Voor de beoordeling, vermeld in het tweede lid, wordt zowel rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die uitgevoerd zijn in opdracht van de betrokken landbouwer, als met individuele vrachtanalyses die uitgevoerd zijn in opdracht van de Mestbank of derden.

De Mestbank vermeldt het resultaat van de beoordeling op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt daarbij de individuele vrachtanalyses op basis waarvan de beoordeling gedaan is.

Artikel 10.2.4.5. (... - ...)

§ 1. Als uit de controle, vermeld in 10.2.4.4, blijkt dat de samenstelling nog altijd stabiel is, kan voor de betrokken mestsoort de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling blijven gelden.

De Mestbank kan aan de landbouwer een herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voorstellen via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer die de door de Mestbank herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling wil gebruiken, deelt dat mee via de melding, vermeld in artikel 10.2.1.2.

§ 2. Als uit de controle blijkt dat niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2, of als vastgesteld wordt dat de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruikt wordt voor het bepalen van de samenstelling van meststoffen waarvan blijkt dat de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling er niet representatief voor is, kan de landbouwer voor de betrokken exploitatie en voor de betrokken mestsoort niet langer het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling toepassen.

In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank in de gevallen, vermeld in het eerste lid, de landbouwer voorstellen om het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voor de betrokken mestsoort te blijven gebruiken, in voorkomend geval met een herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, mits naleving van een aantal bijkomende maatregelen.

De Mestbank stelt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van het feit dat hij voor de betrokken exploitatie en voor de betrokken mestsoort niet langer het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan toepassen. In voorkomend geval is die melding vergezeld van een voorstel van de Mestbank als vermeld in het tweede lid.

§ 3. Als de landbouwer die het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort niet langer kan toepassen, en voor het betreffende kalenderjaar voor de betrokken mestsoort gekozen had voor het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, moet hij voor de rest van het kalenderjaar gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.

Artikel 10.2.4.6. (01/01/2018- ...)

§ 1. Voor het invullen, op de aangifte van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op de exploitatie opgeslagen waren, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, 3°, wordt voor elke opslag waarin alleen een mestsoort opgeslagen is waarvoor gebruikgemaakt wordt van het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, de mestsamenstelling bepaald op basis van de bedrijfsspecifieke mestsamenstellingscijfers voor die mestsoort.

Als een landbouwer voor een mestsoort beschikt over een toestemming als vermeld in artikel 10.2.4.1, § 3, en de periode waarvoor die toestemming geldt, de datum omvat waarvan meegedeeld moet worden hoeveel meststoffen er op die datum opgeslagen waren, wordt, in afwijking van het eerste lid de mestsamenstelling van de betrokken opgeslagen meststoffen bepaald conform artikel 10.2.3.6.

[Onderafdeling 5 De berekende mestsamenstelling (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 10.2.5.1. (01/01/2018- ...)

Een berekende mestsamenstelling kan alleen gebruikt worden voor:
1° de afvoer van meststoffen vanuit een mestverzamelpunt of van bij een erkende mestvoerder;
2° het invullen op de aangifte van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op het mestverzamelpunt of bij de erkende mestvoerder opgeslagen waren, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, 3°.

Bij het systeem van de berekende mestsamenstelling wordt de mestsamenstelling per mestopslag berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige dierlijke mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt rekening gehouden met de mestsamenstelling en de tonnages, vermeld op de transportdocumenten die betrekking hebben op de aanvoer of de afvoer van dierlijke mest naar die opslag.

De uitbater of de erkende mestvoerder kan dat systeem ook combineren met een of meer analyses als vermeld in onderafdeling 3.

Als het systeem van de berekende mestsamenstelling gecombineerd wordt met een individuele vrachtanalyse als vermeld in artikel 10.2.3.3, gelden al de volgende voorwaarden:
1° de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen wordt bepaald op basis van de resultaten van de betrokken individuele vrachtanalyse;
2° de mestsamenstelling voor de betrokken mestopslag blijft berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige dierlijke mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt ook rekening gehouden met de mestsamenstelling en de tonnages van de vracht die individueel bemonsterd is.

Als het systeem van de berekende mestsamenstelling gecombineerd wordt met het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses, vermeld in artikel 10.2.3.4, of met een putstaal als vermeld in artikel 10.2.3.5, wordt de mestsamenstelling voor de betrokken mestopslag bepaald op basis van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses of op basis van het putstaal, zolang er aan de betrokken opslag sinds het moment van de monstername of monsternames geen meststoffen meer worden toegevoegd. Als er opnieuw meststoffen aan de betrokken opslag toegevoegd worden, worden de mestsamenstellingscijfers berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt rekening gehouden met de mestsamenstelling zoals die blijkt uit het betrokken gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses of uit het betrokken putstaal, met de hoeveelheid meststoffen die in de betrokken mestopslag nog aanwezig waren op het moment dat er opnieuw meststoffen aan die opslag toegevoegd werden, en met de gegevens die vermeld zijn op de transportdocumenten die betrekking hebben op de aanvoer of de afvoer van meststoffen naar die opslag vanaf het moment dat er opnieuw meststoffen aan die opslag toegevoegd worden.

[Onderafdeling 6 De controle en de opvolging van de verschillende systemen voor de bepaling van de mestsamenstelling (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 10.2.6.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Als de Mestbank vaststelt dat een aanbieder van meststoffen de bepalingen van dit hoofdstuk niet naleeft of voor het bepalen van de mestsamenstelling een systeem gebruikt waarvan blijkt of waarvan vermoedt wordt dat de mestsamenstelling die via het gebruikte systeem verkregen is, niet representatief is voor alle of een groot deel van de transporten die betrekking hebben op de betrokken mestsoort, kan de Mestbank de betrokken aanbieder een of meer maatregelen opleggen.

De maatregelen die de Mestbank kan opleggen, vermeld in het eerste lid, zijn onder meer:
1° het beperken van de mogelijkheden voor het bepalen van de mestsamenstelling;
2° het verplichten om extra monsternames met bijbehorende analyses uit te laten voeren;
3° het beperken van de termijn tussen de eerste en de laatste individuele monstername, vermeld in artikel 10.2.3.4, § 1, eerste lid, 1° ;
4° het beperken van de periode waarin de gemiddelde mestsamenstelling gebruikt kan worden, vermeld in artikel 10.2.3.4, § 2, eerste lid, 2° ;
5° het beperken van de monsternames met bijbehorende analyses waarmee voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk rekening kan worden gehouden voor de bepaling van de mestsamenstelling;
6° het verplichten om de monstername of de analyse sneller dan vermeld in artikel 10.1.2 of 10.2.3.2, § 2, 4°, of § 3, 3°, aan te melden;
7° het beperken van de periode waarin de resultaten van een putstaal gebruikt kunnen worden, vermeld in artikel 10.2.3.5, § 2, eerste lid, 2° ;
8° het verplichten om een door de Mestbank op basis van een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling te gebruiken.

Een beperking van de mogelijkheden voor het bepalen van de mestsamenstelling als vermeld in het tweede lid, 1°, kan zowel betrekking hebben op de keuzemogelijkheden, vermeld in artikel 10.2.1.1, als op de keuzemogelijkheden, vermeld in artikel 10.2.3.2. De beperkingen die opgelegd worden, kunnen betrekking hebben op alle mestsoorten die een aanbieder aanbiedt of maar op welbepaalde door de Mestbank aangeduide mestsoorten.

Als de Mestbank een verplichting om extra analyses te nemen als vermeld in het tweede lid, 2°, oplegt, bepaalt ze aan welke voorwaarden de extra analyses moeten voldoen en op welke wijze rekening moet worden gehouden met de resultaten van de betrokken extra analyses. De verplichting om extra analyses te nemen, kan een voorwaarde zijn om een bepaalde mogelijkheid voor het bepalen van de mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.1.1 of 10.2.3.2, te kunnen gebruiken.

De maatregelen, vermeld in deze paragraaf, kunnen ook samen opgelegd worden.

§ 2. Als de Mestbank beslist om een of meer maatregelen als vermeld in paragraaf 1, op te leggen, brengt ze de betrokken aanbieder van meststoffen daarvan op de hoogte met een beveiligde zending en via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.

Artikel 10.2.6.2. (01/01/2018- ...)

§ 1. Als conform de bepalingen van dit hoofdstuk op een transportdocument voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een systeem gebruikt moet worden waarbij de mestsamenstellingscijfers gebaseerd moeten worden op een of meer analyses van de betrokken soort dierlijke mest, en zolang er onvoldoende geldige analyseresultaten bekend zijn om de mestsamenstelling voor het betrokken transport te bepalen conform de bepalingen van dit hoofdstuk, wordt de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op nul kg N en nul kg P2O5.

In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling door de Mestbank. De Mestbank brengt de betrokken afnemer van de meststoffen op de hoogte van haar beslissing via de transportoverzichten, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2.

De vervoerde hoeveelheid meststoffen, bepaald conform het eerste en het tweede lid, wordt vermeld op de transportoverzichten, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De betrokken aanbieder of afnemer die daartegen bezwaar wil indienen, kan dat doen conform de bezwaarprocedure, vermeld in artikel 9.1.1, vierde lid, en artikel 9.1.2, tweede lid.

[Onderafdeling 7 Bezwaarbehandeling (ing. BVR 22 december 2017, art. 25, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 10.2.7.1. (01/01/2018- ...)

Tegen de beslissingen, vermeld in dit hoofdstuk, met uitzondering van de beslissingen, vermeld in artikel 10.2.6.2, kan binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de dag dat de betrokken beslissing op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, werd meegedeeld, bezwaar ingediend worden.

Het bezwaar wordt ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.

Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen drie maanden. Het indienen van een bezwaar schorst de beslissing niet.

HOOFDSTUK 11 Voorschriften voor exploitaties (... - ...)

Artikel 11. (01/01/2017- ...)

Als voor de toepassing van dit besluit bepaald dient te worden in welke gemeente een exploitatie of uitbating gelegen is, kijkt men ofwel naar het exploitatieadres van de exploitatie, ofwel naar het uitbatingsadres van de uitbating.

[HOOFDSTUK 12 Organisatie (verv. BVR 22 december 2017, art. 26, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 12. (01/01/2018- ...)

...

[Afdeling 1 De Verificatiecommissie, vermeld in artikel 41bis, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 (ing. decr. 22 december 2017, art. 26, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 12.1.1. (20/09/2024- ...)

§ 1. Er wordt een Verificatiecommissie opgericht die de Mestbank adviseert over de aanvragen tot correctie als vermeld in artikel 41bis, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

De minister benoemt de leden van de Verificatiecommissie op de volgende wijze:
1° op voordracht van de Vlaamse Landmaatschappij, voor de leden, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 1°, van het voormelde decreet;
2° op voordracht van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2023 tot oprichting van een intern verzelfstandigd agentschap “Landbouw en Zeevisserij”, voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 2°, van het voormelde decreet;
3° op voordracht van het Agentschap voor Natuur en Bos, voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 3°, van het voormelde decreet;
4° na aanduiding door de Vlaamse Landmaatschappij, voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 4°, van het voormelde decreet.

§ 2. De minister benoemt per effectief lid een plaatsvervanger. De plaatsvervangende leden worden benoemd volgens dezelfde procedure als de procedure die respectievelijk bepaald is voor de effectieve leden.

§ 3. De zetel van de Verificatiecommissie is gevestigd in de Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel.

[Afdeling 2 De ambtenaren die belast zijn met de inning en de invordering (ing. BVR 22 december 2017, art. 26, I: 1 januari 2018)] (... - ...)

Artikel 12.2.1. (01/01/2018- ...)

§ 1. Het afdelingshoofd van de Mestbank is gemachtigd om de administratieve geldboetes, vermeld in het Mestdecreet van 22 december 2006, op te leggen.

Het voormelde afdelingshoofd is ook bevoegd voor het kwijtschelden of verminderen van de administratieve geldboete en het verlenen van uitstel van betaling, conform artikel 66 en 67 van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Bij afwezigheid wordt het voormelde afdelingshoofd voor de taken, vermeld in het eerste en het tweede lid, vervangen door een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Landmaatschappij, die door het afdelingshoofd wordt aangewezen.

§ 2. De gedelegeerd bestuurder van de Vlaamse Landmaatschappij is gemachtigd tot:
1° het viseren, het uitvoerbaar verklaren en het eensluidend verklaren van het dwangbevel, vermeld in artikel 68 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° het verzoeken om de hypothecaire inschrijving, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet;
3° het laten doorlichten of handlichten van de hypothecaire inschrijving, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet.

Bij afwezigheid wordt de gedelegeerd bestuurder voor de taken, vermeld in het eerste lid, vervangen door een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Landmaatschappij, die door de gedelegeerd bestuurder wordt aangewezen.

[Afdeling 3. De BEM (ing. BVR 8 januari 2021, art. 3, I: 29 januari 2021)] (... - ...)

Artikel 12.3.1. (20/09/2024- ...)

§ 1. Er wordt een BEM opgericht die de minister adviseert over equivalente maatregelen als vermeld in artikel 14, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Voor de benoeming van de vertegenwoordigers uit de wetenschappelijke instellingen, vermeld in artikel 14, § 5, vijfde lid, 1°, van het voormelde decreet, met uitzondering van de vertegenwoordiger van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek, contacteert de minister verschillende wetenschappelijke instellingen, universiteiten en onderzoeksinstituten met expertise op het gebied van bemesting, bodem, water, milieu en landbouw, met het verzoek een of meer experts voor te dragen als lid van de BEM. De minister benoemt, uit de voorgedragen leden, de vertegenwoordigers uit de wetenschappelijke instellingen, vermeld in artikel 14, § 5, vijfde lid, 1°, van het voormelde decreet, met uitzondering van de vertegenwoordiger van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek.

De minister benoemt de overige leden van de BEM op de volgende wijze:
1° de vertegenwoordiger van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek, vermeld in artikel 14, § 5, vijfde lid, 1°, van het voormelde decreet: op voordracht van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek;
2° de leden, vermeld in artikel 14, § 5, vijfde lid, 2°, van het voormelde decreet: op voordracht van de Vlaamse Landmaatschappij;
3° het lid, vermeld in artikel 14, § 5, vijfde lid, 3°, van het voormelde decreet: op voordracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, vermeld in artikel 10.2.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
4° de leden, vermeld in artikel 14, § 5, vijfde lid, 4°, van het voormelde decreet: op voordracht van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2023 tot oprichting van een intern verzelfstandigd agentschap “Landbouw en Zeevisserij”;
5° het lid, vermeld in artikel 14, § 5, vijfde lid, 5°, van het voormelde decreet: op voordracht van het Departement Omgeving, vermeld in artikel 29, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.

Overeenkomstig artikel 14, § 5, zesde lid, 1°, van het voormelde decreet benoemt de minister een van de vertegenwoordigers uit de wetenschappelijke instellingen, vermeld in artikel 14, § 5, vijfde lid, 1°, van het voormelde decreet, tot voorzitter.

§ 2. De minister benoemt, overeenkomstig artikel 14, § 5, zesde lid, van het voormelde decreet, voor elk lid een effectief lid en een plaatsvervanger. De plaatsvervangende leden worden benoemd volgens dezelfde procedure als de procedure die gevolgd is voor de benoeming van de effectieve leden van wie ze plaatsvervanger zijn.

§ 3. De zetel van de BEM is gevestigd in de Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel.

§ 4. Overeenkomstig artikel 14, § 5, achtste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 maakt de BEM een huishoudelijk reglement op. In dat huishoudelijk reglement worden minstens de volgende elementen bepaald:
1° de plaats en de frequentie van de vergaderingen van de BEM en de wijze waarop de BEM volledig of gedeeltelijk digitaal kan vergaderen;
2° op welke wijze de leden van de BEM op de hoogte worden gebracht van een geplande vergadering;
3° de wijze waarop de agenda van de vergaderingen van de BEM wordt bepaald;
4° de wijze waarop de notulen van de vergaderingen worden opgesteld en goedgekeurd;
5° de wijze waarop de adviezen over de equivalente maatregelen die ter advies zijn voorgelegd, worden opgesteld;
6° de wijze waarop de belanghebbenden en eventuele experts worden gehoord over een equivalente maatregel die voor advies is voorgelegd;
7° de wijze waarop naar de belanghebbenden, inclusief de indieners van de betrokken equivalente maatregel, teruggekoppeld wordt over het advies dat door de BEM over de betrokken equivalente maatregel is gegeven;
8° de taken van de voorzitter en van de secretaris van de BEM;
9° de procedure om het huishoudelijk reglement vast te leggen en te wijzigen.

§ 5. De leden van de BEM ontvangen:
1° voor elke vergadering van de BEM een presentiegeld van 200 euro, waarbij ze op jaarbasis maximaal 1200 euro aan presentiegeld kunnen ontvangen;
2° de terugbetaling van de reiskosten overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op de personeelsleden van de Vlaamse overheid. Voor de terugbetaling van de gemaakte reiskosten dient het lid van de BEM een onkostennota in.

De leden van de BEM die personeelsleden van de Vlaamse overheid zijn, krijgen geen presentiegelden en hun verplaatsingskosten worden niet terugbetaald.

HOOFDSTUK 13 Slotbepalingen (... - ...)

Afdeling 1 Overgangsbepalingen (... - ...)

Artikel 13.1.1. (01/01/2017- ...)

In afwijking van de bepalingen van dit besluit, kan, in afwachting van de aanpassing van de door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloketten of in geval van technische problemen, voor bepaalde communicatie tussen de Mestbank en de betrokken burgers, die gebeurt in uitvoering van dit besluit, gebruik gemaakt worden van een beveiligde zending.
 

Artikel 13.1.2. (01/01/2018- ...)

In afwijking van artikel 7.4.4.2 van dit besluit wordt voor overdrachten van nutriëntenemissierechten waarvoor de aanvraag tot overname uiterlijk op 2 januari 2018 door de Mestbank ontvangen werd, het jaarlijkse aantal te verwerken kilogram N berekend conform de formule, vermeld in artikel 22, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van diverse besluiten in uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Artikel 13.1.3. (01/01/2018- ...)

In afwijking van hoofdstuk 7 van dit besluit worden dossiers over nutriëntenhaltes of nutriëntenemissierechten, die uiterlijk op 2 januari 2018 door de Mestbank ontvangen werden, met inbegrip van de afhandeling van de beroepen die ingesteld werden tegen de beslissingen in dergelijke dossiers, of dossiers die rechtstreeks voortvloeien uit een geschil dat bij een rechtbank aanhangig werd gemaakt vóór 2 januari 2018, afgehandeld conform de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van diverse besluiten in uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Artikel 13.1.4. (01/01/2018- ...)

Voor landbouwers die aan bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking doen op basis van een aanvraag als vermeld in artikel 27 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van diverse besluiten in uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006, ingediend vóór 1 januari 2018, worden de aanvragen als volgt beoordeeld:
1° de beoordeling van de aanvragen voor de kalenderjaren 2017 en vroeger gebeurt overeenkomstig de bepalingen van het voormelde besluit, op voorwaarde dat de beslissingen met een beveiligde zending of via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld worden;
2° de beoordeling van de aanvragen voor het kalenderjaar 2018 en latere kalenderjaren gebeurt conform de bepalingen van hoofdstuk 7, afdeling 5.

In afwijking van het eerste lid, 2°, wordt voor aanvragen als vermeld in het eerste lid, die betrekking hebben op dieren van de diersoort varkens, met uitzondering van dieren van de diercategorie biggen van 7 tot 20 kg, voor het bepalen van de hoeveelheid mest die de betrokkene in het kalenderjaar 2018 en latere kalenderjaren moet verwerken, conform artikel 7.5.3.1, de netto-uitbreiding, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, tweede lid, voor dieren van de diersoort varkens, met uitzondering van dieren van de diercategorie biggen van 7 tot 20 kg, berekend op basis van de waarden, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, derde lid.

Artikel 13.1.5. (01/01/2019- ...)

In afwijking van artikel 5.1.1, § 1, eerste lid, kan voor het kalenderjaar 2019 bij de Mestbank een derogatie worden aangevraagd tot en met 14 juli 2019.

Voor het kalenderjaar 2019 kunnen de gegevens, vermeld in artikel 5.1.1, § 1, eerste lid, in de verzamelaanvraag opgenomen worden tot en met 14 juli 2019.

Artikel 13.1.6. (01/01/2019- ...)

Voor het kalenderjaar 2019 is een derogatie niet mogelijk voor een landbouwer die voor het kalenderjaar 2018 een derogatie had aangevraagd en op basis van artikel 5.5.1, eerste lid, zoals van toepassing op 31 december 2018, het recht op derogatie voor het kalenderjaar 2019 heeft verloren voor alle percelen van het bedrijf.

Voor het kalenderjaar 2019 is voor de landbouwer die voor het kalenderjaar 2018 een derogatie had aangevraagd en op basis van artikel 5.5.1, tweede lid, zoals van toepassing op 31 december 2018, het recht op derogatie voor het kalenderjaar 2019 heeft verloren voor een of meer types derogatiegewassen, geen derogatie mogelijk voor de types derogatiegewassen waarvoor de landbouwer het recht op derogatie voor het kalenderjaar 2019 heeft verloren, op basis van artikel 5.5.1, tweede lid, zoals van toepassing op 31 december 2018.

Voor het kalenderjaar 2019 is een derogatie niet mogelijk voor percelen waarop in 2018 een nitraatresidu is gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006.. In afwijking daarvan wordt geen rekening gehouden met de resultaten van nitraatresidumetingen die in 2018 uitgevoerd zijn in het kader van een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, op basis waarvan het bedrijf in kwestie als categorie nul geclassificeerd wordt conform artikel 15, § 5, tweede lid, van het voormelde decreet.

Voor het kalenderjaar 2019 is een derogatie niet mogelijk voor een landbouwer die in het kalenderjaar 2019 onder de toepassing van artikel 14, § 9, van het Mestdecreet van 22 december 2006, valt.

Artikel 13.1.7. (15/04/2021- ...)

§ 1. In afwijking van artikel 2.2.1.4, derde lid, van dit besluit, mag in het jaar 2021 het register, vermeld in artikel 2.2.3.1, uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, ingevuld worden via het internetloket, op voorwaarde dat de betrokkene uiterlijk de zevende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, tot de dag dat deze feiten ingevuld worden in het register dat ter beschikking wordt gesteld via het internetloket, de gegevens die in het register genoteerd moeten worden, op papier of digitaal bijhoudt.

In het jaar 2021 gelden, in afwijking van artikel 2.2.1.4, derde lid, van dit besluit, de volgende termijnen voor het invullen van het register vermeld in artikel 2.2.4.1:
1° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, mag het verhandelingsregister, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 3, uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen;
2° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, mag het gebruiksregister, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 2, uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen als de landbouwer aan al de volgende voorwaarden voldoet:
a) op de tot het bedrijf van de betrokken landbouwer behorende oppervlakte landbouwgrond worden, behoudens op groeimedium, geen sierteelt, geen boomkweek, geen groenten van groep I, geen groenten van groep II of geen aardbeien geteeld;
b) de landbouwer zorgt dat hij vanaf de zevende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, tot de dag dat deze feiten ingevuld worden in het register dat ter beschikking wordt gesteld via het internetloket, de gegevens die in het register genoteerd moeten worden, op papier of digitaal bijhoudt.

In het jaar 2022 gelden, in afwijking van artikel 2.2.1.4, derde lid, van dit besluit, de volgende termijnen voor het invullen van het register vermeld in artikel 2.2.4.1:
1° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, mag het verhandelingsregister, vermeld in artikel 2.2.4.1, § 3, uiterlijk de vijftiende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen;
2° de landbouwer die een kunstmestregister moet bijhouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.2.4.1, mag het register uiterlijk de dertigste dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, invullen als de landbouwer aan al de volgende voorwaarden voldoet:
a) op de tot het bedrijf van de betrokken landbouwer behorende oppervlakte landbouwgrond worden, behoudens op groeimedium, geen sierteelt, geen boomkweek, geen groenten van groep I, geen groenten van groep II of geen aardbeien geteeld;
b) de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf van de betrokken landbouwer hebben, in het kalenderjaar in kwestie, op geen enkel ogenblik gezamenlijk een oppervlakte landbouwgrond of groeimedium in gebruik die groter is dan 5 hectare;
c) de landbouwer zorgt dat hij vanaf de zevende dag na de dag waarop de feiten hebben plaatsgevonden die in het register vermeld moeten worden, tot de dag dat deze feiten ingevuld worden in het register dat ter beschikking wordt gesteld via het internetloket, de gegevens die in het register genoteerd moeten worden, op papier of digitaal bijhoudt.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 en van artikel 2.2.1.4, derde en achtste lid, van dit besluit, is in het jaar 2021 het register, vermeld in artikel 2.2.3.1, uiterlijk op 15 mei 2021, ingevuld voor de feiten die in het register vermeld moeten worden en die hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2021 en 15 april 2021.

Artikel 13.1.8. (04/04/2021- ...)

§ 1. In afwijking van artikel 2.2.3.4 en artikel 9.5.3.10 kan een bewerkings- of verwerkingseenheid tot en met 31 december 2021 kiezen tussen een van de volgende mogelijkheden:
1° alle dierlijke mest die op haar uitbating ontvangen of vertrokken is, te wegen conform artikel 8.1.2.2 van dit besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020;
2° de dierlijke mest die op de uitbating ontvangen of vertrokken is, bepalen met een massaprotocol dat de Mestbank goedkeurt conform artikel 8.1.2.3 van dit besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020;
3° debietmeters gebruiken die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4.

Zodra een bewerkings-of verwerkingseenheid ervoor kiest om debietmeters te gebruiken die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, kan de uitbater niet meer gebruikmaken van de mogelijkheden vermeld in het eerste lid, 1° en 2°.

§ 2. In afwijking van artikel 2.2.3.4, § 1, hoeven de debietmeters die op 1 januari 2021 op de interne overgangen binnen de bewerkings- of verwerkingseenheid al zijn geïnstalleerd, niet te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 2, 4° en 5°, tot op het moment dat zij vervangen worden, met dien verstande dat deze uiterlijk tegen 1 januari 2026 vervangen moeten zijn door een debietmeter die wel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 2, 4° en 5°.

In afwijking van artikel 2.2.3.4, § 3, eerste tot en met het vierde lid, gelden al de volgende voorwaarden voor een debietmeter, als vermeld in het eerste lid:
1° de uitbater zorgt ervoor dat binnen de termijn, vermeld in artikel 2.2.1.2, voor elke weging die een dergelijke debietmeter registreert, de gegevens, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 3, eerste lid, 1° en 2°, in een register genoteerd worden. Voor een debietmeter die geplaatst is op een interne overgang waarlangs gedurende meer dan één maand continu mest loopt, wordt uiterlijk de derde dag na het verstrijken van elke maand, de debietmeterstand op de laatste dag van de voorbije maand genoteerd;
2° voor de gegevens, vermeld in punt 1°, is het toegestaan dat ze niet automatisch en onmiddellijk worden doorgestuurd naar de Mestbank, als de uitbater zorgt dat de geregistreerde gegevens op eenvoudig verzoek digitaal bezorgd kunnen worden aan de Mestbank.

§ 3. In afwijking van artikel 2.1.5.1, tweede lid, mag een producent van andere meststoffen, tot op het moment dat hij beschikt over debietmeters die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, de in het kalenderjaar 2021 geproduceerde hoeveelheid vloeibare andere meststoffen, uitgedrukt in ton, bepalen op een andere manier dan met debietmeters.

Artikel 13.1.9. (22/10/2021- ...)

Voor aanvragen voor bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking die ingediend worden in het jaar 2021, wordt de aanvraag voor bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, als vermeld in artikel 7.5.2.1., uiterlijk op 22 oktober 2021 bij de Mestbank met een beveiligde zending ingediend.

Artikel 13.1.10. (28/04/2022- ...)

 Er worden geen nieuwe nutriëntenemissierechten-MVW toegekend na 1 maart 2022.

Afdeling 2 Opheffingsbepalingen (... - ...)

Artikel 13.2.1. (01/01/2017- ...)

De volgende regelingen worden opgeheven :
1° de artikelen 2 en 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
2° bijlage II bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
3° artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking;
4° artikel 2, § 5, en 21, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 houdende nadere bepalingen aangaande de inventarisatie van gegevens in het kader van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
5° het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende de mestverwerking, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013;
6° artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2010 betreffende de inventarisatie, de kennisgeving, de aanvraag tot correctie en de oprichting en de werking van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 41bis van het mestdecreet van 22 december 2006, en betreffende wijziging van artikelen 13 en 33 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008 betreffende het sluiten van beheersovereenkomsten en het toekennen van vergoedingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling;
7° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2013 tot bepaling van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitwerking van de uitzonderingen voor educatieve demonstraties en wetenschappelijke proefnemingen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, met uitzondering van de artikelen 20, 22, § 7, en 39;
8° het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015 betreffende de voorwaarden tot het verkrijgen van een derogatie aan de bemestingsnormen als vermeld in artikel 13 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
 

Afdeling 3 Bepalingen over de inwerkingtreding en de uitvoering (... - ...)

Artikel 13.3.1. (01/01/2019- ...)

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2017.

Hoofdstuk 5 treedt buiten werking op 31 december 2022.

Artikel 13.3.2. (01/01/2019- ...)

...

Artikel 13.3.3. (01/01/2017- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE (... - ...)

BIJLAGE (01/01/2018- ...)

De fosfaatverzadigde gebieden, vermeld in artikel 3.1.2

BIJLAGE 2 (01/01/2019- ...)

De lijst van de gemeentelijke productiedruk, vermeld in artikel 3.1.3.

BIJLAGE 3 (01/01/2018- ...)

De mestuitscheidingsbalans van het type regressierechte

BIJLAGE 4 (01/01/2018- ...)

De mestuitscheidingsbalans van het type andere voeders of voedertechnieken

BIJLAGE 5 (01/01/2018- ...)

De forfaitaire samenstelling van de voeders

BIJLAGE 6 (01/01/2018- ...)

De forfaitaire mestsamenstellingscijfers, vermeld in artikel 10.2.2.2

BIJLAGE 7 (01/01/2021- ...)

Indeling van de afstroomzones in gebiedstypes als vermeld in artikel 3.1.1.

De kaart die is opgenomen in bijlage 7 wordt met ingang van 1 januari 2021, bij artikel 24 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2021, vervangen door volgende kaart:

BIJLAGE 8. (01/01/2023- ...)

Lijst van equivalente maatregelen als vermeld in artikel 3.5.2, § 1, derde lid

Hoofdstuk 1. - Definities

Artikel 1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
1° bemestingsvermindering: de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° bouwland: landbouwgrond die voldoet aan al de volgende voorwaarden:
a) het is geen landbouwgrond waarop de teelt gebeurt onder overkapping, op groeimedium of in containers;
b) de hoofdteelt die op de landbouwgrond in kwestie verbouwd wordt, is geen blijvende teelt, geen meerjarige teelt of geen blijvend grasland;
c) het is geen begraasde niet-landbouwgrond met overeenkomst, geen volkstuinpark, geen onverharde landingsbaan, geen veiligheidszone of geen vliegveld;
3° de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland: de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die bouwland is;
4° equivalente maatregel 1: de equivalente maatregel niet-nitraatgevoelige teelten als hoofdteelt op 80% van het bouwland, vermeld in hoofdstuk 3;
5° equivalente maatregel 2: de equivalente maatregel aanvulling vanggewassen, vermeld in hoofdstuk 4;
6° equivalente maatregel 3: de equivalente maatregel inzaai onbeteelde stroken, vermeld in hoofdstuk 5;
7° equivalente maatregel 4: de equivalente maatregel afvoer oogstresten, vermeld in hoofdstuk 6;
9° equivalente maatregel 6: de equivalente maatregel wintergranen of wintervlas na nitraatgevoelige hoofdteelten.

Hoofdstuk 2. - Randvoorwaarden van toepassing voor alle equivalente maatregelen

Art. 2. Tenzij, conform de bepalingen in deze bijlage, voor een specifieke equivalente maatregel expliciet wordt afgeweken van een of meer van de volgende randvoorwaarden, gelden de volgende randvoorwaarden voor elke equivalente maatregel:
1° de landbouwer duidt in zijn aanvraag tot toepassing van equivalente maatregelen, als vermeld in artikel 14, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, de equivalente maatregelen aan die hij gaat toepassen, met dien verstande dat equivalente maatregel 2, van rechtswege aangevraagd wordt zodra een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting, andere dan equivalente maatregel 1, aangevraagd wordt;
2° de landbouwer duidt in zijn verzamelaanvraag, voor elk van de equivalente maatregelen die hij gaat toepassen, de tot het bedrijf behorende percelen bouwland aan waarop hij de equivalente maatregel in kwestie gaat toepassen, met dien verstande dat voor elk tot het bedrijf behorend perceel bouwland, maar één equivalente maatregel in de verzamelaanvraag mag worden aangeduid. Voor de beoordeling van een aangevraagde equivalente maatregel wordt alleen rekening gehouden met percelen waarvoor uiterlijk op de uiterste indieningsdatum, vermeld in artikel 1, 6° /1, van het ministerieel besluit van 23 juni 2015, in de verzamelaanvraag is aangeduid dat de equivalente maatregel in kwestie er op wordt toegepast;
3° voor de invulling van de vanggewasverplichting komt eenzelfde perceel maar één keer in aanmerking. Als de landbouwer in de verzamelaanvraag voor een bepaald perceel heeft aangeduid dat hij er een equivalente maatregel voor de invulling van de vanggewasverplichting op gaat toepassen, terwijl datzelfde perceel ook meetelt voor equivalente maatregel 2, wordt voor het bepalen van het gewicht van de equivalente maatregelen alleen rekening gehouden met de equivalente maatregel die voor het perceel in kwestie het hoogste gewicht heeft;
4° voor de toepassing van artikel 14, § 5, tiende lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt:
a) het niet of niet correct naleven van een van de voorwaarden van een equivalente maatregel als een niet correcte toepassing van een equivalente maatregel beschouwd;
b) een nitraatresidubepaling, vermeld in artikel 3, 3°, van deze bijlage, waarvan het resultaat hoger is dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde, vermeld in de tabel, vermeld in artikel 15, § 1, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, als een niet-correcte uitvoering van een equivalente maatregel beschouwd;
c) het feit dat het gewicht van de equivalente maatregel of equivalente maatregelen die men toegepast heeft, lager is dan het gewicht van de vanggewasverplichting, niet als een niet correcte uitvoering van een equivalente maatregel beschouwd.

Hoofdstuk 3. - Equivalente maatregel 1: niet-nitraatgevoelige teelten als hoofdteelt op 80% van het bouwland

Afdeling 1. - Nadere omschrijving

Art. 3. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 1, leeft al de volgende voorwaarden na:
1° op minimaal 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland wordt een niet-nitraatgevoelige teelt als hoofdteelt verbouwd;
2° op de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland worden minimaal drie verschillende soorten niet-nitraatgevoelige teelten geteeld, waarbij elk van de drie teelten op minimaal 5% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland als hoofdteelt wordt verbouwd;
3° de landbouwer laat in het jaar waarin hij opteert voor equivalente maatregel 1, in zijn opdracht en op zijn kosten, op één perceel landbouwgrond die de Mestbank aanwijst en die tot het bedrijf behoort, een nitraatresidubepaling uitvoeren, conform artikel 15 van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Afdeling 2. - Randvoorwaarden

Art. 4. Voor de toepassing van equivalente maatregel 1 geldt de randvoorwaarde, vermeld in artikel 2, 2°, van deze bijlage, niet.

De landbouwer die opteert voor deze equivalente maatregel leeft naast de randvoorwaarden, vermeld in artikel 2, 1°, 3° en 4°, van deze bijlage, al de volgende randvoorwaarden na:
1° de landbouwer past in het jaar waarin hij opteert voor equivalente maatregel 1, geen andere equivalente maatregelen toe die betrekking hebben op de vanggewasverplichting of de bemestingsvermindering;
2° de landbouwer heeft voor het jaar waarin hij opteert voor de equivalente maatregel 1, geen beheerovereenkomst gesloten die behoort tot het beheerpakket waterkwaliteit, vermeld in artikel 124 tot en met 128 van het ministerieel besluit van 3 april 2015 tot het verlenen van subsidies voor beheerovereenkomsten met toepassing van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling.

Afdeling 3. - Gewicht

Art. 5. Equivalente maatregel 1 is een equivalente maatregel voor zowel de vanggewasverplichting als voor de bemestingsvermindering. De reductie van de stikstofverliezen die met equivalente maatregel 1 gerealiseerd wordt, berekend overeenkomstig het tweede tot en met het vijfde lid, is van toepassing voor het jaar waarin de landbouwer geopteerd heeft voor de equivalente maatregel 1.

Als de landbouwer al de voorwaarden, vermeld in artikel 2, 3 en 4, van deze bijlage, naleeft, is de reductie van de stikstofverliezen die met equivalente maatregel 1, gerealiseerd wordt:
1° voor de vanggewasverplichting, gelijk aan 40 vermenigvuldigd met het doelareaal van de landbouwer in kwestie, vermeld in artikel 14, § 8, derde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, uitgedrukt in hectare, van het kalenderjaar in kwestie. Het product van die vermenigvuldiging is de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die als equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting, gerealiseerd is;
2° voor de bemestingsvermindering, is de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die als equivalente maatregel voor de bemestingsvermindering, gerealiseerd is, gelijk aan de som van:
a) 15 vermenigvuldigd met de oppervlakte landbouwgronden die tot het bedrijf behoort en die in gebiedstype 2 ligt, uitgedrukt in hectare;
b) 22,5 vermenigvuldigd met de oppervlakte landbouwgronden die tot het bedrijf behoort en die in gebiedstype 3 ligt, uitgedrukt in hectare.

Als de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland waarop een niet-nitraatgevoelige teelt als hoofdteelt verbouwd wordt, kleiner is dan 80% en groter is dan 60% en de landbouwer al de voorwaarden, vermeld in de artikelen 2, 3, 2° en 3°, en artikel 4, van deze bijlage, naleeft, wordt de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met equivalente maatregel 1, gerealiseerd wordt, pro rata verminderd, door het resultaat van de berekeningen, vermeld in het tweede lid, 1° en 2°, telkens te vermenigvuldigen met X.

De waarde van X, vermeld in het derde lid, wordt berekend door het percentage van de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland waarop een niet-nitraatgevoelige teelt als hoofdteelt is verbouwd, te verminderen met zestig. Het resultaat van deze aftrekking wordt vervolgens gedeeld door twintig. Het quotiënt dat zo wordt verkregen, is de waarde van X.

Als de tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland waarop een niet-nitraatgevoelige teelt als hoofdteelt verbouwd wordt, 60% of minder is, of als de landbouwer een of meer van de voorwaarden, vermeld in de artikelen 2, 3, 2° en 3°, en artikel 4, niet heeft nageleefd, bedraagt de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die wordt beschouwd als gerealiseerd met equivalente maatregel 1 voor de vanggewasverplichting en voor de bemestingsvermindering, nul.

Hoofdstuk 4. - Equivalente maatregel 2: aanvulling vanggewassen

Afdeling 1. - Nadere omschrijving

Art. 6. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 2 voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° de landbouwer heeft een gerealiseerd areaal, als vermeld in artikel 14, § 8, vierde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, dat groter is dan nul;
2° de landbouwer past op zijn bedrijf minstens één andere equivalente maatregel als vermeld in deze bijlage voor de vanggewasverplichting toe.

Voor de toepassing van equivalente maatregel 2 geldt de randvoorwaarde, vermeld in artikel 2, 2°, niet.

Afdeling 2. - Gewicht

Art. 7. Equivalente maatregel 2 is een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting. De reductie van de stikstofverliezen die met equivalente maatregel 2 gerealiseerd wordt, berekend overeenkomstig het tweede lid, is van toepassing voor het jaar waarin de landbouwer geopteerd heeft voor de equivalente maatregel 2.

De reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met equivalente maatregel 2 gerealiseerd wordt, bedraagt veertig vermenigvuldigd met het gerealiseerde areaal van de landbouwer in kwestie, dat berekend wordt conform artikel 14, § 8, vierde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Hoofdstuk 5. - Equivalente maatregel 3: inzaai onbeteelde stroken

Afdeling 1. - Nadere omschrijving

Art. 8. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 3, duidt in de verzamelaanvraag de tot het bedrijf behorende percelen bouwland die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, aan waarop hij equivalente maatregel 3 zal toepassen.

Op de tot het bedrijf behorende percelen bouwland die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, waarvoor hij in de verzamelaanvraag heeft aangeduid dat hij er equivalente maatregel 3 zal toepassen, leeft de landbouwer al de volgende voorwaarden na:
1° op het perceel wordt als hoofdteelt sierteelt, boomkwekerij, een groente van groep I of een groente van groep II verbouwd;
2° op het perceel zijn een of meer onbeteelde stroken aanwezig die, van zodra de hoofdteelt ingezaaid of geplant wordt tot wanneer de hoofdteelt volledig geoogst is, altijd minimaal 15% van de totale oppervlakte van het perceel beslaan;
3° op de onbeteelde stroken wordt een vanggewas verbouwd, waarbij het vanggewas uiterlijk veertien dagen na de aanplant of inzaai van de hoofdteelt wordt ingezaaid. In afwijking daarvan wordt, voor hoofdteelten die ingezaaid of geplant zijn vóór 1 april, het vanggewas uiterlijk op 15 april ingezaaid;
4° bij een gehele of gedeeltelijke oogst van de hoofdteelt uiterlijk op 15 september, wordt op de geoogste delen uiterlijk veertien dagen na de oogst en uiterlijk op 15 september een vanggewas ingezaaid;
5° de vanggewassen die verbouwd worden op de onbeteelde stroken en op de geoogste delen, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
a) de vanggewassen blijven minimaal aangehouden tot de data, vermeld in artikel 14, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006. Gedurende die periode mogen de vanggewassen niet losgetrokken of vernietigd worden. Als het vanggewas beschadigd is of onvoldoende ontwikkelt, wordt het vanggewas uiterlijk op 15 september heringezaaid;
b) het maaien van het vanggewas en het afvoeren van het maaisel van het vanggewas is toegestaan;
c) de zaaidichtheid van het vanggewas bedraagt minstens de minimale zaaidichtheid die voor het type vanggewas in kwestie vermeld is in de lijst die opgenomen is in bijlage 2 bij het ministerieel besluit van 13 juli 2015 houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de specifieke regels voor vergroening binnen de rechtstreekse betalingen;
6° er worden geen dierlijke mest en geen andere meststoffen toegediend op de teeltvrije wendakker;
7° de bemesting van de hoofdteelt met kunstmest gebeurt via bandbemesting, via rijbemesting, via druppelbevloeiing of via een bemestingstechniek waarbij de kunstmest minstens even precies geplaatst kan worden als bij een bemesting via bandbemesting, rijbemesting of druppelbevloeiing.

In het tweede lid wordt verstaan onder een onbeteelde strook: een gedeelte van het perceel waarop de hoofdteelt niet verbouwd wordt. Die stroken bestaan uit de wendakker, de vrije werkgangen en de andere delen van het perceel die vrij blijven van de hoofdteelt. Voor de toepassing van de equivalente maatregel 3 worden de volgende gedeeltes van het perceel niet als een onbeteelde strook beschouwd:
1° de gedeeltes van het perceel, waar bemesting, het gebruik van pesticiden of grondbewerkingen verboden zijn conform overeenkomstig artikel 1.3.2.2., § 1, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018;
2° de gedeeltes van het perceel, waar bemesting verboden is conform artikel 21 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
3° de gedeeltes van het perceel die vrij blijven van de hoofdteelt door verplichtingen in het kader van een beheerovereenkomst;
4° de gedeeltes van het perceel die vrij blijven van de hoofdteelt door erosiebestrijdingsmaatregelen of in het kader van de randvoorwaarden in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
5° alle andere gedeeltes van het perceel, dan de gedeeltes vermeld in punt 1° tot en met 4°, waar de afwezigheid van de hoofdteelt vereist is in het kader van andere wettelijke verplichtingen dan de verplichtingen, vermeld in punt 1° tot en met 4°, of in het kader van engagementen die de landbouwer is aangegaan.

Afdeling 2. - Randvoorwaarden

Art. 9. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 3, kan staven dat hij voor de bemesting, via eigendom, huur of een machine-ring, beschikte over toestellen voor geplaatste bemestingstechnieken, als vermeld in artikel 8, tweede lid, 7°, of dat hij voor de bemesting via geplaatste bemestingstechnieken een beroep deed op een derde die over toestellen voor geplaatste bemesting beschikte.

Afdeling 3. - Gewicht

Art. 10. Equivalente maatregel 3 is een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting. De reductie van de stikstofverliezen die met equivalente maatregel 3 gerealiseerd wordt, berekend overeenkomstig het tweede lid, is van toepassing voor het jaar waarin de landbouwer geopteerd heeft voor de equivalente maatregel 3.

Voor elk tot het bedrijf behorende perceel bouwland dat in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 ligt, waarop de landbouwer al de voorwaarden, vermeld in artikel 2, 8 en 9, naleeft, bedraagt de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met equivalente maatregel 3 gerealiseerd wordt, de oppervlakte van het perceel in kwestie, uitgedrukt in hectare, en vermenigvuldigd met zes.

Hoofdstuk 6. - Equivalente maatregel 4: afvoer oogstresten

Afdeling 1. - Nadere omschrijving

Art. 11. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 4, duidt in de verzamelaanvraag de tot het bedrijf behorende percelen bouwland aan die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, waarop hij equivalente maatregel 4 zal toepassen.

Op de tot het bedrijf behorende percelen bouwland die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, waarvoor hij in de verzamelaanvraag heeft aangeduid dat hij er equivalente maatregel 4 zal toepassen, leeft de landbouwer al de volgende voorwaarden na:
1° op het perceel wordt een teelt als vermeld in artikel 13, tweede lid, van deze bijlage, verbouwd, die geoogst wordt na 15 september. In geval van een combinatieteelt, is elke teelt van de combinatie een teelt als vermeld in artikel 13, tweede lid, van deze bijlage, die geoogst wordt na 15 september;
2° van elke oogst na 15 september worden de oogstresten van het perceel verwijderd binnen de termijn die relevant is om de oogstresten nog op een oordeelkundige wijze te kunnen afvoeren en uiterlijk binnen de zeven dagen na het oogsten van een deel van het perceel of van het volledige perceel;
3° de oogstresten worden hetzij naar een installatie gevoerd die vergund is voor het verwerken van organisch materiaal zoals de oogstresten in kwestie, hetzij gebruikt als veevoeder of voor een andere hoogwaardige toepassing, hetzij op het bedrijf gecomposteerd met het oog op het gebruik als meststof en waarbij:
a) de afgevoerde oogstresten ten vroegste het volgende kalenderjaar op landbouwgrond opgebracht mogen worden;
b) de afgevoerde oogstresten, tot het moment van de opbrenging, op de exploitatie opgeslagen worden, op een oordeelkundige manier, conform de voorschriften daarover en zodanig dat het afvalwater of de afvalsappen van de opgeslagen oogstresten niet kunnen weglekken naar het oppervlakte- of grondwater;
c) de afgevoerde oogstresten een andere meststof zijn, en de productie en het gebruik van die meststof gebeurt conform de bepalingen van het Mestdecreet.

Afdeling 2. - Randvoorwaarden

Art. 12. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 4 voert de oogstresten op een oordeelkundige manier en in overeenstemming met de voorwaarden van het Mestdecreet en de voorwaarden, vermeld in artikel 11, van deze bijlage, af en staaft dit bij de Mestbank.

Voor de staving, vermeld in het eerste lid, brengt de betrokkene de Mestbank via een mail aan oogstrest@vlm.be, op de hoogte van al de volgende gegevens per perceel waarop equivalente maatregel 4 wordt toegepast:
1° het perceelsnummer van het perceel in kwestie;
2° de dag of dagen waarop de hoofdteelt is geoogst;
3° de dag of dagen waarop er oogstresten van het perceel zijn afgevoerd;
4° de bestemming van de oogstresten. Als de oogstresten afgevoerd zijn naar een verwerkingsinstallatie of een derde wordt ook de naam en het adres van de verwerkingsinstallatie of een derde meegedeeld.

Bij de mail, vermeld in het tweede lid, zijn een of meer foto's of video's gevoegd, waarop het perceel in kwestie te zien is en waaruit blijkt dat de oogstresten verwijderd zijn. De foto's of video's worden zo genomen dat het perceel in kwestie kan worden geïdentificeerd door visuele kenmerken of door technische kenmerken van de betrokken foto's of video's in kwestie.

De mail, vermeld in het tweede lid, wordt uiterlijk verzonden op de veertiende dag na de dag waarop de oogstresten van het perceel verwijderd zijn. Op het perceel in kwestie of de percelen in kwestie mogen binnen zeven dagen na het versturen van de mail, geen bodembewerkingen uitgevoerd worden.

De Mestbank kan, in overleg met de landbouwer in kwestie, en in afwijking van de bepalingen van het eerste tot en met het vierde lid, andere afspraken maken over de wijze waarop de landbouwer het oogsten en afvoeren van de oogstresten moet staven. Die andere afspraken maken een adequate controle van de naleving van de voorwaarden van equivalente maatregel 4 op perceelsniveau mogelijk.

Afdeling 3. - Gewicht

Art. 13. Equivalente maatregel 4 is een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting. De reductie van de stikstofverliezen die met equivalente maatregel 4 gerealiseerd wordt, berekend overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid, is van toepassing voor het jaar waarin de landbouwer geopteerd heeft voor de equivalente maatregel 4.

Voor elk tot het bedrijf behorend perceel bouwland dat in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 ligt, waarop de landbouwer al de voorwaarden, vermeld in artikel 2, 11 en 12, naleeft, bedraagt de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met equivalente maatregel 4 gerealiseerd wordt, de oppervlakte van het perceel in kwestie, uitgedrukt in hectare, en vermenigvuldigd met:
1° twintig voor percelen waarop chrysanten, sla, spinazie, schorseneren, witloof, andijvie, koolraap, veldsla, raketsla of wortelen, is geteeld;
2° veertig voor percelen waarop aardbeien, ijsbergsla, prei, koolrabi, Chinese kool, voederbieten, stamslaboon, bladselder, bleekselder, rode biet, knolselder, knolvenkel, boerenkool, groene selder of venkel, is geteeld;
3° zestig voor percelen waarop suikerbieten, courgette, savooikool of witte kool, is geteeld;
4° tachtig voor percelen waarop doperwten, rode kool, bloemkool, spruitkool of broccoli, is geteeld.

Voor percelen waarop verschillende teelten als vermeld in het tweede lid, worden geteeld, wordt voor de beoordeling van het gewicht alleen rekening gehouden met de laatste teelt die op het perceel is verbouwd.

Voor percelen waarop een combinatieteelt wordt geteeld, wordt voor de beoordeling van het gewicht rekening gehouden met de teelt, vermeld in het tweede lid, met het laagste gewicht.

Hoofdstuk 8. Equivalente maatregel 6. Wintergranen of wintervlas na nitraatgevoelige hoofdteelten

Afdeling 1. - Nadere omschrijving

Art. 16. De landbouwer die opteert voor equivalente maatregel 6, duidt in de verzamelaanvraag de tot het bedrijf behorende percelen bouwland die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, aan waarop hij die equivalente maatregel zal toepassen.

Op de tot het bedrijf behorende percelen bouwland die in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 liggen, waarvoor hij in de verzamelaanvraag heeft aangeduid dat hij er equivalente maatregel 6 zal toepassen, leeft de landbouwer al de volgende voorwaarden na:
1°    op het perceel wordt in het kalenderjaar in kwestie een nitraatgevoelige hoofdteelt verbouwd;
2°    na de nitraatgevoelige hoofdteelt wordt een wintergraan of wintervlas als nateelt ingezaaid;
3°    de nateelt wintergraan of wintervlas is uiterlijk op 15 november van het kalenderjaar in kwestie ingezaaid;
4°    de nateelt wintergraan of wintervlas blijft aangehouden en wordt in het volgende kalenderjaar als hoofdteelt op het perceel in kwestie verbouwd.

Afdeling 2. - Gewicht

Art. 17. Equivalente maatregel 6 is een equivalente maatregel voor de vanggewasverplichting.

Voor elk tot het bedrijf behorende perceel bouwland dat in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 ligt, waarop de landbouwer al de voorwaarden, vermeld in artikel 2 en 16, naleeft, bedraagt de reductie van de stikstofverliezen, uitgedrukt in kilogram stikstof, die met equivalente maatregel 6 gerealiseerd wordt, de oppervlakte van het perceel in kwestie, uitgedrukt in hectare, vermenigvuldigd met 26.

BIJLAGE 9. (01/01/2023- ...)

Bijlage 9 bij de VLAREME van 28 oktober 2016

Bijlage 9. Indeling van de afstroomzones in gebiedstypes als vermeld in artikel 3.1.1, tweede lid


 

Afstroomzone Gebiedstype
A0_G_L107_113 Gebiedstype 2
A0_G_L107_116 Gebiedstype 0
A0_G_L107_123 Gebiedstype 0
A0_G_L107_34 Gebiedstype 0
A0_G_L107_403 Gebiedstype 0
A0_G_L107_600 Gebiedstype 1
A0_G_L107_601 Gebiedstype 3
A0_G_L107_741 Gebiedstype 1
A0_G_L107_859 Gebiedstype 0
A0_G_L107_891 Gebiedstype 2
A0_G_L107_893 Gebiedstype 3
A0_G_L110_1100 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1022 Gebiedstype 0
A0_G_L111_1030 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1086 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1089 Gebiedstype 0
A0_G_L111_1092 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1102 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1104 Gebiedstype 0
A0_G_L217_0461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_0491 Gebiedstype 0
A0_G_L217_0961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1991 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1993 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2461 Gebiedstype 2
A0_G_L217_2495 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2962 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2963 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2964 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2992 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3462 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3463 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3491 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3493 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3962 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3963 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3964 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3965 Gebiedstype 1
 
A0_G_L217_3994 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3997 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3998 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4462 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4991 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4992 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5463 Gebiedstype 2
A0_G_L217_5464 Gebiedstype 1
A0_G_L217_5466 Gebiedstype 3
A0_G_L217_5467 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5468 Gebiedstype 2
A0_G_L217_5476 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5477 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5478 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5479 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5486 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5487 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5498 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5499 Gebiedstype 0
A0_G_L219_1962 Gebiedstype 3
A0_G_L219_5469 Gebiedstype 1
A0_G_L221_5488 Gebiedstype 0
A0_G_L222_2463 Gebiedstype 0
A0_G_L222_2464 Gebiedstype 1
A0_G_L222_4961 Gebiedstype 1
A0_G_L222_5465 Gebiedstype 2
A0_VL05_102 Gebiedstype 0
A0_VL05_103 Gebiedstype 1
A0_VL05_104 Gebiedstype 2
A0_VL05_105 Gebiedstype 3
A0_VL05_106 Gebiedstype 1
A0_VL05_108 Gebiedstype 1
A0_VL05_110 Gebiedstype 1
A0_VL05_113 Gebiedstype 0
A0_VL05_114 Gebiedstype 0
A0_VL05_115 Gebiedstype 3
A0_VL05_116 Gebiedstype 2
A0_VL05_118 Gebiedstype 1
A0_VL05_119 Gebiedstype 0
A0_VL05_12 Gebiedstype 3
A0_VL05_121 Gebiedstype 0
A0_VL05_122 Gebiedstype 0
 
A0_VL05_124 Gebiedstype 0
A0_VL05_130 Gebiedstype 1
A0_VL05_131 Gebiedstype 0
A0_VL05_134 Gebiedstype 0
A0_VL05_135 Gebiedstype 1
A0_VL05_136 Gebiedstype 3
A0_VL05_137 Gebiedstype 1
A0_VL05_138 Gebiedstype 0
A0_VL05_14 Gebiedstype 2
A0_VL05_140 Gebiedstype 0
A0_VL05_141 Gebiedstype 3
A0_VL05_146 Gebiedstype 2
A0_VL05_148 Gebiedstype 1
A0_VL05_150 Gebiedstype 1
A0_VL05_152 Gebiedstype 2
A0_VL05_153 Gebiedstype 1
A0_VL05_159 Gebiedstype 0
A0_VL05_163 Gebiedstype 1
A0_VL05_166 Gebiedstype 2
A0_VL05_167 Gebiedstype 0
A0_VL05_17 Gebiedstype 0
A0_VL05_170 Gebiedstype 0
A0_VL05_171 Gebiedstype 0
A0_VL05_175 Gebiedstype 1
A0_VL05_177 Gebiedstype 0
A0_VL05_18 Gebiedstype 3
A0_VL05_180 Gebiedstype 3
A0_VL05_182 Gebiedstype 0
A0_VL05_188 Gebiedstype 0
A0_VL05_189 Gebiedstype 0
A0_VL05_191 Gebiedstype 0
A0_VL05_192 Gebiedstype 0
A0_VL05_193 Gebiedstype 0
A0_VL05_194 Gebiedstype 0
A0_VL05_195 Gebiedstype 0
A0_VL05_196 Gebiedstype 0
A0_VL05_197 Gebiedstype 0
A0_VL05_198 Gebiedstype 0
A0_VL05_199 Gebiedstype 0
A0_VL05_2 Gebiedstype 3
A0_VL05_20 Gebiedstype 1
A0_VL05_200 Gebiedstype 0
A0_VL05_201 Gebiedstype 0
A0_VL05_202 Gebiedstype 0
 
A0_VL05_21 Gebiedstype 3
A0_VL05_22 Gebiedstype 0
A0_VL05_24 Gebiedstype 0
A0_VL05_25 Gebiedstype 1
A0_VL05_28 Gebiedstype 0
A0_VL05_3 Gebiedstype 2
A0_VL05_30 Gebiedstype 1
A0_VL05_31 Gebiedstype 0
A0_VL05_32 Gebiedstype 1
A0_VL05_34 Gebiedstype 0
A0_VL05_38 Gebiedstype 3
A0_VL05_4 Gebiedstype 3
A0_VL05_44 Gebiedstype 2
A0_VL05_45 Gebiedstype 1
A0_VL05_46 Gebiedstype 1
A0_VL05_5 Gebiedstype 2
A0_VL05_50 Gebiedstype 3
A0_VL05_51 Gebiedstype 1
A0_VL05_52 Gebiedstype 3
A0_VL05_53 Gebiedstype 2
A0_VL05_58 Gebiedstype 2
A0_VL05_6 Gebiedstype 0
A0_VL05_61 Gebiedstype 0
A0_VL05_62 Gebiedstype 3
A0_VL05_64 Gebiedstype 0
A0_VL05_67 Gebiedstype 1
A0_VL05_70 Gebiedstype 0
A0_VL05_73 Gebiedstype 0
A0_VL05_75 Gebiedstype 3
A0_VL05_77 Gebiedstype 1
A0_VL05_81 Gebiedstype 1
A0_VL05_85 Gebiedstype 2
A0_VL05_86 Gebiedstype 0
A0_VL05_87 Gebiedstype 2
A0_VL05_89 Gebiedstype 0
A0_VL05_90 Gebiedstype 1
A0_VL05_93 Gebiedstype 0
A0_VL05_98 Gebiedstype 3
A0_VL05_99 Gebiedstype 0
A0_VL08_125 Gebiedstype 0
A0_VL08_132 Gebiedstype 1
A0_VL08_157 Gebiedstype 2
A0_VL08_16 Gebiedstype 0
A0_VL08_162 Gebiedstype 0
 
A0_VL08_164 Gebiedstype 0
A0_VL08_172 Gebiedstype 0
A0_VL08_173 Gebiedstype 0
A0_VL08_176 Gebiedstype 0
A0_VL08_178 Gebiedstype 0
A0_VL08_179 Gebiedstype 0
A0_VL08_27 Gebiedstype 1
A0_VL08_39 Gebiedstype 2
A0_VL08_41 Gebiedstype 2
A0_VL08_55 Gebiedstype 0
A0_VL08_7 Gebiedstype 2
A0_VL08_71 Gebiedstype 0
A0_VL08_72 Gebiedstype 0
A0_VL08_80 Gebiedstype 0
A0_VL08_82 Gebiedstype 0
A0_VL08_92 Gebiedstype 1
A0_VL08_95 Gebiedstype 0
A0_VL09_78 Gebiedstype 3
A0_VL11_10 Gebiedstype 3
A0_VL11_109 Gebiedstype 1
A0_VL11_11 Gebiedstype 1
A0_VL11_117 Gebiedstype 1
A0_VL11_120 Gebiedstype 1
A0_VL11_123 Gebiedstype 0
A0_VL11_126 Gebiedstype 0
A0_VL11_127 Gebiedstype 0
A0_VL11_128 Gebiedstype 1
A0_VL11_13 Gebiedstype 0
A0_VL11_133 Gebiedstype 3
A0_VL11_145 Gebiedstype 3
A0_VL11_155 Gebiedstype 0
A0_VL11_165 Gebiedstype 1
A0_VL11_19 Gebiedstype 0
A0_VL11_203 Gebiedstype 0
A0_VL11_205 Gebiedstype 0
A0_VL11_207 Gebiedstype 1
A0_VL11_37 Gebiedstype 0
A0_VL11_40 Gebiedstype 1
A0_VL11_59 Gebiedstype 2
A0_VL11_63 Gebiedstype 2
A0_VL11_76 Gebiedstype 1
A0_VL11_83 Gebiedstype 0
A0_VL11_84 Gebiedstype 2
A0_VL11_88 Gebiedstype 3
 
A0_VL11_91 Gebiedstype 1
A0_VL17_147 Gebiedstype 3
A0_VL17_15 Gebiedstype 0
A0_VL17_154 Gebiedstype 1
A0_VL17_156 Gebiedstype 0
A0_VL17_161 Gebiedstype 0
A0_VL17_168 Gebiedstype 0
A0_VL17_169 Gebiedstype 0
A0_VL17_174 Gebiedstype 0
A0_VL17_184 Gebiedstype 0
A0_VL17_185 Gebiedstype 0
A0_VL17_186 Gebiedstype 0
A0_VL17_187 Gebiedstype 0
A0_VL17_190 Gebiedstype 0
A0_VL17_204 Gebiedstype 2
A0_VL17_206 Gebiedstype 1
A0_VL17_29 Gebiedstype 1
A0_VL17_35 Gebiedstype 1
A0_VL17_42 Gebiedstype 0
A0_VL17_43 Gebiedstype 0
A0_VL17_48 Gebiedstype 2
A0_VL17_49 Gebiedstype 0
A0_VL17_54 Gebiedstype 0
A0_VL17_60 Gebiedstype 1
A0_VL17_66 Gebiedstype 0
A0_VL17_9 Gebiedstype 0
A0_VL20_36 Gebiedstype 0
A0_VL20_96 Gebiedstype 3
A0_VL21_1 Gebiedstype 3
A0_VL21_107 Gebiedstype 1
A0_VL21_129 Gebiedstype 0
A0_VL21_139 Gebiedstype 0
A0_VL21_26 Gebiedstype 0
A0_VL21_33 Gebiedstype 3
A0_VL21_47 Gebiedstype 1
A0_VL21_74 Gebiedstype 0
A0_VL21_79 Gebiedstype 1
A0_VL21_8 Gebiedstype 1
A0_VL21_94 Gebiedstype 0
A0_VL21_97 Gebiedstype 0
A0_VL22_208 Gebiedstype 1
A0_VL22_209 Gebiedstype 0
A0_VL22_210 Gebiedstype 0
A0_VL22_211 Gebiedstype 0
 
A0_VL22_212 Gebiedstype 1
A0_VL22_213 Gebiedstype 0
A0_VL22_214 Gebiedstype 0
A0_VL22_215 Gebiedstype 3
A0_VL22_216 Gebiedstype 0
A0_VL22_217 Gebiedstype 2
A0_VL22_218 Gebiedstype 3
A0_VL22_219 Gebiedstype 2
A0_VL22_220 Gebiedstype 1
A0_VL22_221 Gebiedstype 3
A0_VL22_23 Gebiedstype 0


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 01/11/2024