Koninklijk Besluit houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk

Datum 24/09/2006

Inhoudstafel

  1. [Algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    1. [HOOFDSTUK 1. Algemene voorschriften (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    2. [HOOFDSTUK 2. Kentekens (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    3. [HOOFDSTUK 3. Optische tekens van schepen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      1. [Afdeling I. Algemeenheden (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      2. [Afdeling II. Tekens tijdens het varen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      3. [Afdeling III. Tekens tijdens het stilliggen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      4. [Afdeling IV. Bijzondere tekens (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    4. [HOOFDSTUK 4. Geluidsseinen van schepen - Marifoon en radar (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      1. [Afdeling I. Geluidsseinen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      2. Afdeling II. Marifoon
      3. Afdeling III. Radar
    5. [HOOFDSTUK 5. Verkeerstekens - Markering van de vaargeul (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    6. [HOOFDSTUK 6. Vaarregels (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      1. [Afdeling I. Algemene bepalingen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      2. [Afdeling II. Naderen op tegengestelde koersen, kruisende koersen, voorbijlopen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      3. [Afdeling III. Andere vaarregels (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      4. [Afdeling IV. Veerponten (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      5. [Afdeling V. Doorvaren van bruggen, stuwen en sluizen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      6. [Afdeling VI . Slecht zicht. - Varen op radar (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
      7. [Afdeling VII. Bijzondere regels (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    7. [HOOFDSTUK 7. Regels voor het ligplaats nemen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    8. [HOOFDSTUK 8. Andere bepalingen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    9. [HOOFDSTUK 9. Aanvullende bepalingen voor sommige categoriën van vaartuigen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    10. [HOOFDSTUK 10. (niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    11. [HOOFDSTUK 11. Bijzondere bepalingen voor schepen die rechtstreeks van zee komen of naar zee gaan (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
    12. [HOOFDSTUK 12. Intoxicatie (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Inhoud

( ... - ... )

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 37 van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 juni 1936, 11 september 1936, 1 december 1938, bij de besluiten van de Regent van 21 juni 1945, 2 juli 1945, 18 september 1945, 18 september 1945, 27 februari 1946, 10 juli 1946, 16 december 1946, 5 april 1947, 6 juli 1948, bij de koninklijke besluiten van 7 september 1950, 13 juli 1951, 22 december 1951, 17 juni 1952, 11 december 1952, 31 oktober 1953, 12 januari 1954, 12 september 1956, 17 oktober 1956, 30 januari 1957, 12 juli 1957, 31 juli 1957, 22 oktober 1958, 25 maart 1964, 11 oktober 1967, 14 december 1971, 5 mei 1975, 3 november 1975, 25 juli 1977, 15 september 1978, 14 december 1979, 28 april 1981, 26 mei 1983, 3 oktober 1986, 19 december 1986, 28 maart 1988, 25 mei 1992, 2 juni 1993; 21 januari 1998, 8 november 1998, 5 maart 1999, bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 1999, bij het koninklijk besluit van 3 mei 1999, bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 november 1999, bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2001 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 december 2001;

Gelet op het besluit van de Regent van 1 augustus 1948 houdende goedkeuring van het reglement betreffende het vervoer van brandbare vloeistoffen op de binnenwateren, gewijzigd bij het besluit van de Regent van 3 juli 1950 en de koninklijk besluiten van 4 mei 1964 en 4 februari 1988;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen betrokken zijn bij het ontwerpen van dit besluit;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 22 mei 2006;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat de scheepvaartreglementering die toepasselijk is op sommige Belgische scheepvaartwegen bepalingen bevat die in strijd zijn met Europese normen en aanbevelingen;

Overwegende dat het voor de veiligheid van de scheepvaart essentieel is dat onverwijld dezelfde regels worden ingevoerd als diegene die gelden in de buurlanden en op de Rijn;

Overwegende dat door het ontbreken van regels voor het voeren van lichten de nachtvaart onmogelijk is, dat dit een ernstige handicap betekent voor de economische ontwikkeling van de binnenvaart, dat dit concurrentienadeel dringend moet worden opgeheven;

Gelet op advies 40648/4 van de Raad van State, gegeven op 13 juni 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1. ( ... - ... )

Het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren wordt vastgesteld volgens de bij dit besluit gevoegde tekst.

Het reglement als bijlage, met inbegrip van de aanhangsels bij de bijlage die er volledig deel van uitmaken, kan worden geciteerd als « Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren ».

Artikel 2. ( 01/05/2014 - ... )

§ 1. Het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren is van toepassing op de openbare binnenwateren van het Koninkrijk die voor de scheepvaart bestemd zijn of gebruikt worden.

§ 2. In afwijking van § 1 is het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren niet van toepassing :
- op het zeekanaal van Brussel naar de Rupel en de haveninrichtingen van Brussel zoals omschreven in het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 houdende reglement betreffende het zeekanaal van Brussel naar de Rupel en de haveninrichtingen van Brussel;
- in de havens van de Belgische kust en op de stranden van de Belgische kust zoals omschreven in het koninklijk besluit van 4 augustus 1981 houdende politie- en scheepvaartreglement voor de Belgische territoriale zee, de havens en de stranden van de Belgische kust;
- op het Belgische gedeelte van het Kanaal van Gent naar Terneuzen zoals omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen;
- op de Beneden-Zeeschelde en haar aanhorigheden alsmede op de havens die daarmee in open gemeenschap zijn zoals omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende politiereglement van de Beneden-Zeeschelde en het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende scheepvaartreglement voor de Beneden-Zeeschelde;
- op de gemeenschappelijke Maas zoals omschreven bij bijlage 2 van de wet van 15 maart 2002 houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot regeling van het scheepvaartverkeer en van de recreatie op de gemeenschappelijke Maas, ondertekend te Brussel op 6 januari 1993.

[§ 3. In afwijking van paragraaf 2 is het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk met betrekking tot de bepalingen inzake het immatriculatiedocument van toepassing :
- op het zeekanaal van Brussel naar de Rupel en de haveninrichtingen van Brussel zoals omschreven in het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 houdende reglement betreffende het zeekanaal van Brussel naar de Rupel en de haveninrichtingen van Brussel;
- op het Belgische gedeelte van het Kanaal van Gent naar Terneuzen zoals omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen;
- op de Beneden-Zeeschelde en haar aanhorigheden alsmede op de havens die daarmee in open gemeenschap zijn zoals omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende politiereglement van de Beneden-Zeeschelde en het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende scheepvaartreglement voor de Beneden-Zeeschelde;
- op de gemeenschappelijke Maas zoals omschreven bij bijlage 2 van de wet van 15 maart 2002 houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot regeling van het scheepvaartverkeer en van de recreatie op de gemeenschappelijke Maas, ondertekend te Brussel op 6 januari 1993 (ing. KB 15 december 2013, art. 3, I: 1 februari 2014)].

[§ 4. In afwijking van paragraaf 2 is het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk met betrekking tot de bepalingen inzake intoxicatie van toepassing :
- op het zeekanaal van Brussel naar de Rupel en de haveninrichtingen van Brussel zoals omschreven in het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 houdende reglement betreffende het zeekanaal van Brussel naar de Rupel en de haveninrichtingen van Brussel;
- in de havens van de Belgische kust en op de stranden van de Belgische kust zoals omschreven in het koninklijk besluit van 4 augustus 1981 houdende politie- en scheepvaartreglement voor de Belgische territoriale zee, de havens en de stranden van de Belgische kust;
- op het Belgische gedeelte van het Kanaal van Gent naar Terneuzen zoals omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen;
- op de Beneden-Zeeschelde en haar aanhorigheden alsmede op de havens die daarmee in open gemeenschap zijn zoals omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende politiereglement van de Beneden-Zeeschelde en het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende scheepvaartreglement voor de Beneden-Zeeschelde;
- op de gemeenschappelijke Maas zoals omschreven bij bijlage 2 van de wet van 15 maart 2002 houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot regeling van het scheepvaartverkeer en van de recreatie op de gemeenschappelijke Maas, ondertekend te Brussel op 6 januari 1993 (ing. KB 4 april 2014, art. 5, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3. ( ... - ... )

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
« de Minister » : de minister tot wiens bevoegdheid de maritieme zaken en de scheepvaart behoren.

Artikel 4. ( 01/05/2014 - ... )

De Minister kan bepaalde categorieën van schepen ontslaan van de verplichting opgelegd door lid 1. van artikel 1.02. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren en bijzondere geschiktheidsvoorwaarden vaststellen voor het voeren van een schip, een samenstel of een drijvend voorwerp, bedoeld bij hetzelfde lid.

De Minister kan bepaalde categorieën van schepen en samenstellen aanwijzen waarvoor kan worden afgeweken van de bepalingen van lid 1. van artikel 1.10. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren.

De Minister kan de voorwaarden vaststellen waaraan bepaalde evenementen, toegelaten overeenkomstig artikel 1.23. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwatern, moeten voldoen met het oog op de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart.

De Minister stelt de vorm, de afmetingen, de kleur en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden vast van de verkeerstekens bedoeld in artikel 5.01. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren.

De Minister stelt de vorm, de afmetingen, de kleur en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden vast van de tekens voor de markering van de vaargeul bedoeld in artikel 5.02. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren.

De Minister kan toelating verlenen om af te wijken van het verbod bepaald in lid 3. van artikel 6.21.b. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren.

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 6, I: 1 mei 2014)].

De Minister kan een niet vrij varende veerpont ontslaan van de verplichting bepaald in [lid 1. van artikel 6.32. (verv. KB 4 april 2014, art. 6, I: 1 mei 2014)] van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren.

De Minister kan voor bepaalde categorieën pleziervaartuigen of voor bepaalde evenementen afwijken van lid 1. van artikel 9.02. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren.

De Minister bepaalt welke gegevens moeten worden vermeld in de opgave van de karakteristieken van het vaartuig bedoeld in lid 3. van artikel 9.03. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren.

De Minister kan bepaalde voor waterrecreatie bestemde of gebruikte tuigen toevoegen aan de lijst bepaald bij lid 6. van artikel 9.03. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren.

Artikel 5. ( ... - ... )

In het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk worden opgeheven :
1° artikel 2, derde lid;
2° artikel 2, vierde lid;
3° artikel 3;
4° artikel 8, lid 1, 1°, gewijzigd bij het besluit van de Regent van 15 september 1948 en bij de koninklijke besluiten van 13 juli 1951 en 31 oktober 1953;
5° artikel 11, 6, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 5 april 1947;
6° artikel 12, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 september 1950;
7° artikel 16;
8° artikel 17;
9° artikel 18;
10° artikel 19;
11° artikel 22;
12° artikel 23;
13° artikel 28, § 7, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 januari 1954;
14° artikel 28, § 9, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 januari 1954;
15° artikel 35;
16° artikel 35bis, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 september 1950;
17° artikel 37;
18° artikel 41;
19° artikel 43;
20° artikel 49, vierde lid;
21° artikel 53;
22° artikel 53bis ;
23° artikel 54;
24° artikel 56;
25° artikel 62;
26° artikel 63 gewijzigd door het besluit van de Regent van 9 augustus 1948;
27° artikel 66;
28° artikel 102bis, ingevoegd bij het besluit van de Regent van 18 september 1945.

Artikel 6. ( ... - ... )

In artikel 100 van hetzelfde besluit worden de woorden « of van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren » ingevoegd tussen de woorden « die het aanvullen » en de woorden « , elke weigering ».

Artikel 7. ( ... - ... )

In artikel 101 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 september 1978 en 3 mei 1999, worden de woorden « , van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren » ingevoegd tussen de woorden « van dit reglement » en de woorden « en van de bijzondere reglementen ».

Artikel 8. ( ... - ... )

In artikel 103 van hetzelfde besluit worden de woorden « , van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren » ingevoegd tussen de woorden « van dit reglement » en de woorden « en van de bijzondere reglementen ».

Artikel 9. ( ... - ... )

In artikel 104 van hetzelfde besluit worden de woorden « , van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren » ingevoegd tussen de woorden « van dit reglement » en de woorden « en van de bijzondere reglementen ».

Artikel 10. ( ... - ... )

Artikel 108 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 september 1950, wordt aangevuld als volgt :
« 4° het kanaal van Gent naar Terneuzen. »

Artikel 11. ( ... - ... )

In hetzelfde besluit wordt een artikel 108bis ingevoegd, luidende :
« Art. 108bis. In afwijking van artikel 108 van dit besluit zijn de bepalingen van dit besluit slechts van toepassing op de binnenwateren die onder het toepassingsgebied van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren vallen voor zover ze er niet mee strijdig zijn. ».

Artikel 12. ( ... - ... )

In het bijzonder reglement nopens het vervoer van brandbare vloeistoffen op de binnenwateren, goedgekeurd bij het besluit van de Regent van 1 augustus 1948, worden opgeheven :
1° artikel 23, vervangen bij het koninklijk besluit van 4 februari 1988;
2° artikel 58, punt 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 4 februari 1988;
3° artikel 84, punt 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 4 februari 1988.

Artikel 13. ( 08/10/2009 - ... )

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2007.

Artikel 2.01, lid 3, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren treedt in werking op 1 januari 2008 wat betreft de hoogte, de breedte en de lijndikte van de letters, cijfers en overige aanduidingen.

Artikel 2.02, lid 2, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren treedt in werking op 1 januari 2008 wat betreft de hoogte, de breedte en de lijndikte van de letters, cijfers en overige aanduidingen.

Artikel 4.06, lid 3, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren treedt in werking op 1 januari 2007 wat betreft de grote schepen zoals omschreven in punt a2) van artikel 1.01. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren en op 1 januari 2009 wat betreft de kleine schepen zoals bedoeld in punt a1) van artikel 1.01. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren.

[Het gelijktijdig ingeschakeld hebben van de marifooninstallatie op ontvangst op de kanalen bestemd voor schip-schip verkeer en voor de nautische informatie zoals bepaald in artikel 4.06, lid 4, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren treedt in werking op 1 januari 2007 wat betreft de grote schepen zoals omschreven in punt a2) van artikel 1.01. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren en op een later door de Minister te bepalen tijdstip wat betreft de kleine schepen zoals bedoeld in punt a1) van artikel 1.01. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren (ing. KB 20 september 2009, art. 2, I: 8 oktober 2009)].

Artikel 9.01, lid 5, tweede zin, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren treedt in werking op 1 januari 2007 wat betreft de pleziervaartuigen die varen met grote snelheid zoals omschreven in punt f8) van artikel 1.01. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren en op 1 januari 2008 wat betreft de andere pleziervaartuigen.

Artikel 14. ( ... - ... )

Onze Minister van Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.

[Algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

[HOOFDSTUK 1. Algemene voorschriften (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 1.01. ( 01/05/2014 - ... )

[Betekenis van enige uitdrukkingen

In dit reglement wordt verstaan onder :

Algemene indeling
a) schip of boot : elk vaartuig met inbegrip van een voorwerp zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;
b) drijvende inrichting : drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst;
c) drijvend voorwerp : elk bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen schip of drijvende inrichting is;

Aard van de schepen
a1) klein schip : elk schip waarvan de lengte van de romp minder dan 20 m bedraagt, met uitzondering van :
- een schip dat is gebouwd of ingericht om andere dan kleine schepen te slepen, te assisteren, te duwen of gekoppeld mede te voeren;
- een veerpont;
- een passagiersschip;
- een schip dat aan het vissen is;
- een duwbak;
a2) groot schip : elk schip niet zijnde een klein schip;
a3) motorschip : elk schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt voor het zich verplaatsen over een kleine afstand of ter verbetering van zijn bestuurbaarheid wanneer het wordt gesleept of geduwd;
a4) zeilschip : elk schip dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen; een schip dat door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen en tegelijkertijd zijn motor gebruikt dient als een motorschip te worden beschouwd;

Bijzondere types van schepen
d1) drijvend werktuig : schip of boot met mechanische werktuigen, bestemd om op de vaarwegen of in de havens te worden gebruikt (baggermolens, elevatoren, bokken, kranen, enz.);
d2) duwbak : een schip dat gebouwd is of bijzonder geschikt is om te worden geduwd;
d3) zeeschipbak : een duwbak die is gebouwd om aan boord van een zeeschip te kunnen worden vervoerd en om de binnenwateren te bevaren;
d4) duwboot : een motorschip, dat deel uit maakt van een duwstel en dat is gebouwd of ingericht voor het voortbewegen en het sturen van de andersoortige schepen;
d5) waterscooter: klein motorschip met een lengte van minder dan 4 meter, primair aangedreven door een waterstraalpomp en ontworpen om door een of meer personen zittend, staand of knielend op en niet in de romp te worden bediend; 
d6) bijboot: een boot om uitsluitend gebruikt te worden voor het aan en van boord brengen van personen en goederen, redding, berging en werkzaamheden;
d7) snel schip: groot motorschip dat meer dan 40km/u ten opzichte van het water kan varen;

Samenstellen
e1) samenstel : een sleep, een duwstel of een gekoppeld samenstel.
Elke combinatie waarbij een motorschip assisteert wordt eveneens als een samenstel beschouwd;
e2 ) sleep : een samenstel van één of meer motorschepen en één of meer op tros daaraan verbonden schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, waarbij de motorschepen, sleepboten genoemd, dienen voor het voortbewegen dan wel voor het voortbewegen en het sturen van de andere schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen;
e3) duwstel : een hecht samenstel van één of meer duwboten en één of meer andere schepen waarvan er tenminste één is geplaatst voor één van de duwboten;
e4) gekoppeld samenstel : een samenstel van aan elkaar vastgemaakte schepen, waarvan er geen is geplaatst vóór het motorschip dat dient voor het voortbewegen en het sturen van het samenstel;

Exploitatie
f1) stilliggend : een schip of drijvend voorwerp heet stilliggend indien het voor anker ligt of gemeerd is;
f2) varend : een schip of drijvend voorwerp heet varend indien het noch voor anker ligt, noch gemeerd is, noch aan de grond gelopen;
f3) schip dat aan het vissen is : elk schip dat vist met netten, lijnen, sleepnetten of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken; de term wordt niet gebruikt voor een schip dat vist en hierdoor niet wordt gehinderd in zijn manoeuvreerbaarheid;
f4) assisteren : het bijstaan door één of meer motorschepen van een alleen varend motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel bij het zich voortbewegen en bij het sturen of bij één van deze handelingen;
f5) passagiersschip : een schip ingericht of gebruikt voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;
f6) pleziervaartuig : schip dat voor recreatieve doeleinden wordt gebruikt met uitzondering van een passagiersschip;
f7) veerpont : een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken en als dusdanig is aangeduid;
f8) varen met grote snelheid : varen met een snelheid groter dan 20 km/h;
f9) veilige snelheid: snelheid waarbij een schip of samenstel in alle veiligheid kan varen, manoeuvreren en stoppen aangepast aan de omstandigheden en voorwaarden van dat ogenblik:

Signalisatie
g1) wit licht, rood licht, groen licht, geel licht en blauw licht duiden de lichten aan waarvan de kleuren voldoen aan de voorschriften van tabel 2 van de Europese norm EN 14744: 2006;
g2) krachtig licht, helder licht, gewoon licht duiden de lichten aan waarvan de intensiteit voldoet aan de voorschriften van tabel 1 van de Europese norm EN 14744: 2006;
g3) flikkerlicht : licht met periodes van 50 à 60 flikkeringen per minuut;
g4) korte stoot : een geluidssein met een duur van ongeveer 1 seconde;
lange stoot : een geluidssein met een duur van ongeveer 4 seconden;
Het interval tussen twee opeenvolgende stoten moet ongeveer 1 seconde bedragen;
g5) reeks zeer korte stoten : een reeks van ten minste 6 stoten, elk met een duur van ongeveer 1/4 seconde; het interval tussen de opeenvolgende stoten moet ongeveer 1/4 seconde bedragen;
g6) 's nachts : de tijd tussen zonsondergang en zonsopgang;
g7) overdag : de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang;

Overige
h1) vermoeidheid : toestand ten gevolge van onvoldoende rust of een ziekte die zich uit door afwijkingen van het normale gedrag of de reactiesnelheid;
h2) intoxicatie : toestand ten gevolge van het gebruik van alcohol, verdovende middelen, geneesmiddelen of andere gelijkaardige producten waarbij de persoon duidelijke tekenen vertoont waaruit moet worden afgeleid dat hij niet in staat is het schip behoorlijk te voeren of te sturen of actief dienst te doen als bemanning;
h3) vaargeul : het gedeelte van de vaarweg dat feitelijk voor de scheepvaart kan worden gebruikt;
h4) ADNR : de bijlage bij het koninklijk besluit van 31 juli 2009 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren;
h5) slecht zicht: omstandigheden waarbij de zichtbaarheid wordt beperkt door mist, nevel, sneeuwstorm, regen of een andere oorzaak;
h6) certificaat van onderzoek: het certificaat van onderzoek overeenkomstig het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
h7) communautair certificaat: het communautair certificaat overeenkomstig Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad  tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;
h8) commissie voor onderzoek: de commissie voor onderzoek overeenkomstig Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad  tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.02. ( 01/05/2014 - ... )

[Schipper

1. Ieder schip, samenstel of drijvend voorwerp, met uitzondering van de schepen van een duwstel, andere dan de duwboten, dient te worden geplaatst onder het gezag van een persoon die de geschikte kwalificaties bezit. Deze persoon wordt in dit reglement « schipper » genoemd.

2. Voor een samenstel wordt de schipper als volgt aangeduid :
a) voor een samenstel met slechts één motorschip is de schipper van het motorschip eveneens de schipper van het samenstel;
b) in het geval van een sleep met op kop twee of meer motorschepen in lijn is de schipper van het eerste motorschip ook de schipper van het samenstel. Indien het eerste motorschip slechts als een tijdelijke versterking is voorzien, is de schipper van het tweede motorschip schipper van het samenstel;
c) in het geval van een sleep met op kop twee of meer motorschepen niet in lijn varende, is de schipper van het samenstel de schipper van de motorboot die het grootste aandeel heeft in het slepen;
d) in het geval van een duwstel voortgestuwd door twee duwboten naast elkaar, is de schipper van het duwstel de schipper van de duwboot die het grootste aandeel heeft in de voortstuwing;
e) in de andere gevallen of indien een schip dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat deel uitmaakt van het samenstel, wordt de schipper van het samenstel voorafgaand aangeduid.

3. Bij het varen dient de schipper aan boord te zijn; de schipper van een drijvend werktuig dient eveneens aan boord te zijn tijdens de werkzaamheden van het werktuig.

4. De schipper is verantwoordelijk voor de naleving van dit reglement aan boord van zijn schip, zijn samenstel of zijn drijvend voorwerp. Bij een sleep dienen de schippers van de gesleepte schepen zich te schikken naar de bevelen van de schipper van het samenstel. Deze verplichting ontslaat hen niet om in functie van de vereisten voor een goede vaart van hun schepen de nodige maatregelen te nemen, zelfs zonder bevelen van de schipper van het samenstel.

Dezelfde voorschriften zijn van toepassing op de schippers van schepen die een gekoppeld samenstel vormen, en die niet de schipper zijn van het samenstel.

5. Iedere drijvende inrichting dient te worden geplaatst onder het bevel van een persoon, die verantwoordelijk is voor de naleving van dit reglement met betrekking tot de drijvende inrichtingen.

6. De mogelijkheid tot oordelen en handelen van de schipper mag niet verminderd zijn door vermoeidheid of intoxicatie;

7. Indien een stilliggend schip of een drijvend voorwerp geen schipper heeft, rust de naleving van de voorschriften van dit reglement op:
a) de bewaker of toezichthoudende persoon overeenkomstig artikel 7.08,
b) de exploitant en de eigenaar (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.03. ( 01/05/2014 - ... )

[Verplichtingen van de bemanning en van andere personen aan boord

1. De bemanningsleden moeten de bevelen opvolgen die door de schipper worden gegeven binnen de grenzen van zijn verantwoordelijkheid. Ze dienen steeds mee te werken aan de naleving van dit reglement en de andere van toepassing zijnde voorschriften.

2. Ieder ander persoon die zich aan boord bevindt dient de bevelen van de schipper op te volgen in het belang van de veiligheid van de scheepvaart of van de goede orde aan boord.

3. De bemanningsleden en de andere personen die zich aan boord bevinden en die tijdelijk zelf de vaarrichting en de snelheid van het schip bepalen, zijn eveneens verantwoordelijk voor de naleving van dit reglement.

4. De mogelijkheid tot oordelen en handelen van de bemanning die van dienst is en van andere personen aan boord die tijdelijk deelnemen aan het varen van het schip mag niet verminderd zijn door vermoeidheid of intoxicatie (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.04. ( 01/05/2014 - ... )

[Algemene plicht van waakzaamheid

1. Varende schepen moeten altijd een veilige snelheid aanhouden.

2. De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die door de algemene plicht van waakzaamheid volgens de omstandigheden waarin het schip zich bevindt, of volgens het goede zeemanschap geboden zijn, teneinde meer bepaald te vermijden :
- het leven van personen in gevaar te brengen;
- schade aan schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen te veroorzaken;
- de scheepvaart te hinderen.

3. De bovenstaande voorschriften zijn eveneens van toepassing op de personen die verantwoordelijk zijn voor een drijvende inrichting (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.05. ( 01/05/2014 - ... )

[Afwijking van het reglement

Bij dringend gevaar dienen de schippers alle nodige schikkingen volgens de omstandigheden te treffen, zelfs indien zij daardoor dienen af te wijken van de voorschriften van dit reglement (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.06. ( 01/05/2014 - ... )

[Gebruik van de vaarweg

De lengte, de breedte, de diepgang, de hoogte, de snelheid en de manoeuvreerbaarheid van een schip, een samenstel of een drijvend voorwerp moet derwijze zijn dat de scheepvaart niet in gevaar komt (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.07. ( 01/05/2014 - ... )

[Belading, aantal personen aan boord en vrij zicht

1. Een schip mag niet deelnemen aan de scheepvaart indien het zodanig is beladen dat het inzinkt tot over het vlak van de grootste toegelaten diepgang aangegeven door de onderkant van de inzinkingsmerken.

2. Het directe uitzicht van op het schip mag niet meer worden beperkt dan tot 250 m voor het schip of het samenstel. Indien het directe zicht naar achter of opzij is belemmerd, mag dit worden  gecompenseerd door gebruik van geschikte technische hulpmiddelen.

3. De belading en het aantal personen aan boord mogen noch de stabiliteit van het schip, noch de weerstand van de romp in gevaar brengen.

4. Bovendien moet de stabiliteit van schepen die containers vervoeren voor het begin van de reis worden gecontroleerd in volgende gevallen:
a) Schepen met een breedte van minder dan 9,50 m, indien de containers in meer dan één laag zijn  geladen;
b) Schepen met een breedte gelijk aan of meer dan 9,50 m maar minder dan 11 m, indien de containers in meer dan twee lagen zijn geladen;
c) Schepen met een breedte gelijk aan of meer dan 11 m maar minder dan 15 m, indien de containers in meer dan drie lagen of meer dan drie rijen naast elkaar zijn geladen;
d) Schepen met een breedte gelijk aan of meer dan 15 m, indien de containers in meer dan drie lagen zijn geladen.

5. Passagiersschepen mogen nooit meer passagiers aan boord hebben dan toegelaten (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.08. ( 01/05/2014 - ... )

[Bouw, uitrusting en bemanning van schepen 

1. De schepen en drijvende voorwerpen  moeten op een zodanige wijze gebouwd en uitgerust zijn dat de veiligheid van de personen aan boord en van de scheepvaart wordt gewaarborgd en dat aan de voorschriften van dit reglement kan worden voldaan.

2. Alle schepen en drijvende voorwerpen, met uitzondering van de schepen van een duwstel, maar wel de duwboot, moeten een bemanning hebben die voldoende in aantal is en gekwalificeerd ten einde de veiligheid te verzekeren van de personen aan boord en van de scheepvaart. Echter, de niet gemotoriseerde schepen van een gekoppeld samenstel en sommige gesleepte schepen van een hecht samenstel zijn niet verplicht een bemanning te hebben indien de bemanning van het gekoppeld of hecht samenstel voldoende in aantal is en gekwalificeerd om de veiligheid te verzekeren van de personen aan boord en van de scheepvaart.

3. Aan de voorschriften van lid 1 wordt verondersteld te zijn voldaan indien het schip beschikt over een communautair certificaat of een certificaat van onderzoek en indien de bouw en de uitrusting van het schip in overeenstemming zijn met de inhoud van dat certificaat (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.09. ( 01/05/2014 - ... )

[Sturen van een schip

1. Behoudens anders luidende bepalingen of afwijkingen voor wat betreft de leeftijd, dient het sturen van het schip te geschieden hetzij door een daartoe bekwaam, en voor motorschepen ten minste 16 jaar oud, persoon, hetzij door iemand onder toezicht van een dergelijk persoon.

2. Ten einde de goede vaart van een schip te verzekeren moet degene die het schip stuurt in de gelegenheid zijn alle in de stuurhut binnenkomende of van daar uitgaande inlichtingen en aanwijzingen te vernemen en te geven. In het bijzonder dient hij in de gelegenheid te zijn geluidsseinen te horen en naar alle zijden een voldoende vrij uitzicht te hebben. Indien geen vrij uitzicht mogelijk is, moet de mogelijkheid bestaan om een optisch hulpmiddel te gebruiken, waarmee over een voldoende ruim gezichtsveld een helder en onvertekend beeld wordt verkregen.

3. Indien bijzondere omstandigheden dit vereisen, dient een uitkijk of luisterpost aanwezig te zijn die de schipper inlicht.

4. De bestuurder moet zich bevinden op de plaats en in de houding die voor het sturen is voorzien. Hij moet voordurend in staat zijn alle nodige stuurbewegingen uit te voeren en zijn vaartuig bestendig onder controle hebben.

4. De mogelijkheid tot oordelen en handelen van degene die het schip stuurt mag niet verminderd zijn door een toestand van vermoeidheid of intoxicatie (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.10. ( 01/05/2014 - ... )

[Boorddocumenten

1. Aan boord van schepen of samenstellen moeten de documenten, voor zover ze vereist zijn door geldende reglementeringen, aanwezig zijn, onder meer :
a) de meetbrief van het schip of de toelating om zonder meetbrief een bepaalde reisweg af te leggen;
b) de documenten waaruit blijkt dat het schip en zijn uitrusting voldoen aan de technische voorschriften;
c) de documenten vereist voor het vervoer van in het ADN bedoelde gevaarlijke stoffen, zowel voor wat betreft het schip, de goederen als de bemanning;
d) documenten die de aard en de hoeveelheid van de lading aan boord weergeven;
e) certificaten van de bestuurder van het schip.

2. (niet overgenomen)

3. (niet overgenomen)

4. Documenten die verplicht aan boord van een schip dienen aanwezig te zijn, moeten worden voorgelegd bij elk verzoek hiertoe door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren. Desnoods moet de schipper zich daartoe aan wal begeven.

5. Voor duwbakken mogen :
- de documenten vermeld onder a), b) en c) worden vervangen door een kopie;
- de documenten vermeld onder a), b) en c) worden vervangen door een plaat waarop het uniek Europees scheepsidentificatienummer, het nummer van het certificaat dat wordt vervangen, de auttoriteit die dit certificaat heeft afgegeven en de geldigheidsdatum zijn aangebracht.

Deze gegevens moeten in goed leesbare tekens met een hoogte van ten minste 0.006 m ingehakt of ingeslagen zijn in een metalen plaat met een hoogte van ten minste 0.06 m en een lengte van ten minste 0.12 m. Deze plaat moet op het achterschip aan stuurboordzijde op een goede zichtbare plaats zijn bevestigd.

De overeenkomst tussen de gegevens op de plaat en het certificaat moeten worden bevestigd door een Commissie voor Onderzoek door middel van het aanbrengen van een stempel (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

 

Artikel 1.11. ( 01/05/2014 - ... )

[Scheepvaartreglement

1. Aan boord van een schip, met uitzondering van een schip zonder bemanning en een klein open schip, moet een exemplaar van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren aanwezig zijn.

2. Een exemplaar dat via een elektronisch middel op korte tijd kan geraadpleegd worden is eveneens toegestaan (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

 

Artikel 1.12. ( 01/05/2014 - ... )

[In beslag genomen ruimte van het schip, verlies van voorwerpen

1. Een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting mag geen voorwerpen hebben uitsteken die de veiligheid van schepen, drijvende voorwerpen, drijvende inrichtingen of de scheepvaart in gevaar brengen.

2. Een schip moet een anker waarvan geen gebruik wordt gemaakt geheel voorhalen; indien het voorop ook over een klipanker beschikt, moet het stokanker binnenboord worden gehaald (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.13. ( 01/05/2014 - ... )

[ (niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 1.14. ( 01/05/2014 - ... )

[ (niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 1.15. ( 01/05/2014 - ... )

[ (niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 1.16. ( 01/05/2014 - ... )

[Redding en bijstand

1. In geval van een ongeval waarbij personen aan boord in gevaar zijn, moet de schipper alle mogelijke maatregelen treffen om deze personen te redden.

2. Ieder ander schipper die zich in de nabijheid bevindt van een schip of drijvend voorwerp dat het slachtoffer is van een ongeval waarbij personen in gevaar zijn of waarbij een belemmering van de vaargeul dreigt, moet onmiddellijk hulp bieden, rekening houdend met de veiligheid van zijn eigen schip (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.17. ( 01/05/2014 - ... )

[Vastgevaren of gezonken schepen

De schipper moet, onverminderd de verplichting de bij artikel 3.25 bedoelde lichten en dagtekens te voeren, zo spoedig mogelijk met alle mogelijke middelen naderende schepen waarschuwen. Schepen die uitgerust zijn met marifoon dienen deze waarschuwing per marifoon uit te zenden (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.18. ( 01/05/2014 - ... )

[(niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 1.19. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijzondere bevelen

De schippers en de verantwoordelijken van de drijvende inrichtingen moeten gevolg geven aan bijzondere bevelen die hen worden gegeven ten behoeve van de veiligheid of de goede orde van de scheepvaart (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.20. ( 01/05/2014 - ... )

[Controle

1. De schippers en de verantwoordelijken voor de drijvende inrichtingen moeten de nodige medewerking geven aan de met de scheepvaart controle belaste ambtenaren, in het bijzonder om het onmiddellijk aan boord komen te vergemakkelijken, zodat zij zich kunnen vergewissen van het naleven van dit reglement en andere regels die van toepassing zijn.

2. De met de scheepvaart controle belaste ambtenaren mogen, behalve in bijzondere gevallen waar een andere regelgeving van toepassing is, een schip ophouden, in het bijzonder in volgende gevallen:
a) het schip beschikt niet over de vereiste certificaten;
b) het schip voldoet niet aan de voorschriften van artikel 1.07;
c) de bemanning of het schip voldoet niet aan de voorschriften van artikel 1.08;
d) de mogelijkheid tot oordelen en handelen van degene die het schip stuurt of de in dienst zijnde bemanning zijn verminderd door een toestand van vermoeidheid of intoxicatie (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.21. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijzondere transporten

1. Worden beschouwd als bijzondere transporten, alle verplaatsingen over de vaarweg :
a) van schepen of samenstellen die niet beantwoorden aan de voorschriften van de artikelen 1.06 en 1.08;
b) van drijvende inrichtingen of drijvende voorwerpen.

2. (niet overgenomen)

3. De beheerder van de waterweg kan voorwaarden opleggen aan deze transporten.

4. Voor elk bijzonder transport moet een schipper worden aangeduid, rekening houdend met de voorschriften van artikel 1.02 (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.22. ( 01/05/2014 - ... )

[Tijdelijke voorschriften

De schippers dienen zich te houden aan de tijdelijke voorschriften die worden uitgevaardigd als bericht aan de schipperij.

Deze tijdelijke voorschriften gaan boven de algemene verkeersregels en de verkeerstekens opgenomen in dit reglement (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 1.23. ( 01/05/2014 - ... )

[Evenementen

De inrichting van en de deelneming aan sportieve evenementen, feestelijkheden of andere evenementen, die geheel of ten dele op een openbare waterweg plaatshebben, zijn verboden, behoudens voorafgaande en schrijftelijke toelating van de beheerder van de waterweg waarop die evenementen plaatshebben (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

[HOOFDSTUK 2. Kentekens (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 2.01. ( 01/05/2014 - ... )

[Kentekens van grote schepen

1. Elk groot schip moet op zijn romp of op duurzaam bevestigde borden of platen, de volgende kentekens dragen :
a) de naam van het schip, die ook een kenspreuk kan zijn, aan beide zijden van het schip en bovendien, met uitzondering van een duwbak, op een zodanige plaats dat deze aanduiding van achteren zichtbaar is;
b) de thuishaven van het schip en de letter of lettercombinatie die volgens aanhangsel 1 van dit reglement het land aangeeft, waarin deze is gelegen, hetzij aan beide zijden van het schip, hetzij aan de achterzijde;
c) het uniek Europees scheepsidentificatienummer. Dit nummer wordt aangebracht overeenkomstig de instructies in punt a).

2. Bovendien moet :
a) elk groot schip bestemd voor het vervoer van goederen het maximaal laadvermogen vermelden. Deze aanduiding moet worden aangebracht aan beide zijden van het schip, op de romp of op duurzaam bevestigde borden;
b) elk passagiersschip het maximum toegelaten aantal passagiers vermelden. Deze aanduiding moet worden aangebracht aan boord op een goed zichtbare plaats.

3. De kentekens bedoeld in leden 1 en 2 moeten aangebracht zijn in Latijnse letters en Arabische cijfers, goed leesbaar en onuitwisbaar. In de naam mogen evenwel Romeinse cijfers voorkomen. De hoogte van de letters en cijfers moet voor de naam van schip en het uniek Europees scheepsidentificatienummer  ten minste 0,20 m en voor de overige aanduidingen ten minste 0,15 m zijn. Voor een schip met een lengte van minder dan 20 m, kunnen in bijzondere omstandigheden en na een gemotiveerde aanvraag, deze hoogten beperkt worden tot ten minste 0,10 m. De breedte en de lijndikte van de letters en cijfers moeten in verhouding staan tot de hoogte. Ze moeten van lichte kleur op donkere achtergrond of donkere kleur op lichte achtergrond zijn.

4. Dit artikel is niet van toepassing op een schip dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat. Onverminderd deze bepaling dient ieder schip de nodige kentekens te voeren die een identificatie mogelijk maken.

5. Drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen moeten voorzien zijn van een bord waarop de naam van de eigenaar en zijn woonplaats aangebracht zijn. Deze kentekens moeten voldoen aan de voorschriften van lid 3 (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 2.02. ( 01/05/2014 - ... )

[Kentekens van kleine schepen

1. Een klein schip moet het nummer van zijn immatriculatie aan beide zijden op de romp dragen; indien dergelijke tekens niet voorgeschreven zijn, moet een klein schip zijn naam dragen.

2. De in lid 1 bedoelde kentekens dienen te voldoen aan de voorschriften van lid 3 van artikel 2.01. De hoogte evenwel moet slechts 0,10 m zijn.

Voor de kleine schepen die met grote snelheid varen moet het immatriculatienummer een hoogte hebben van ten minste 0,20 m. Waar tengevolge van de constructie niet kan worden voldaan aan deze afmetingen, mag de hoogte van de tekens worden beperkt tot ten minste 0,10 m.

3. Op een bijboot van een schip behoeft echter, aan de binnen- of buitenzijde, slechts een zodanig kenteken te zijn aangebracht, dat daaruit kan worden opgemaakt wie de eigenaar is.

4. Lid 1 is niet van toepassing op:

a) kleine schepen die uitsluitend voor wedstrijden bedoeld zijn en die als zodanig door de fabrikant bestempeld zijn, met inbegrip van wedstrijdroeiboten en trainingsroeiboten;
b) kano's en kajaks, gondels en waterfietsen;
c) zeilplanken;
d) surfplanken, met inbegrip van surfplanken met motor;
e) opblaasbare bootjes die niet geschikt zijn om met een motor te worden voortbewogen;
f) vlotten;
g) kleine schepen met een romplengte kleiner dan 2,5 m, met uitzondering van waterscooters;

Lid 1 blijft evenwel van toepassing op geïmmatriculeerde kleine schepen.

5. Een buitenlands klein schip moet naast het letterteken (aanhangsel 1) of de vlag van hun land van herkomst, de kentekens zoals voorgeschreven door dat land voeren (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 2.03. ( 01/05/2014 - ... )

[Meting

Elk groot schip moet worden gemeten (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 2.04. ( 01/05/2014 - ... )

[Inzinkingsmerken en diepgangschalen

1. Elk groot schip moet voorzien zijn van inzinkingsmerken die het vlak van grootste inzinking aanduiden.

2. Elk groot schip waarvan de inzinking meer dan 1 m kan bedragen moet voorzien zijn van diepgangschalen. Voor binnenschepen bepaalt aanhangsel 2 de regels voor het aanbrengen van diepgangschalen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 2.05. ( 01/05/2014 - ... )

[ (niet overgenomen) (verv. KB  4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 2.06. ( ... - ... )

Buitenlandse schepen

Buitenlandse schepen voeren de kentekens zoals voorgeschreven in het land van herkomst van het schip. Onverminderd deze bepaling dient ieder schip :
- hetzij de nodige kentekens te voeren die een identificatie mogelijk maken;
- hetzij de kentekens te voeren zoals voorgeschreven in artikel 2.01 en artikel 2.02.

Artikel 2.07. ( 01/02/2014 - ... )

Pleziervaartuigen

Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk dienen de pleziervaartuigen te voldoen aan de voorschriften van artikel 9.03 in verband met [het immatriculatiedocument (verv. KB 15 december 2013, art. 4, I: 1 februari 2014)] en deze van artikel 9.01, lid 5, in verband met het aanbrengen van het nummer van [het immatriculatiedocument (verv. KB 15 december 2013, art. 4, I: 1 februari 2014)].

[HOOFDSTUK 3. Optische tekens van schepen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

[Afdeling I. Algemeenheden (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 3.01. ( 01/05/2014 - ... )

Toepassing en definities

1. Op een varend schip zijn de artikelen 3.08 tot en met 3.18 van toepassing. Artikel 3.19 is van toepassing op een varend drijvend voorwerp en een varende drijvende inrichting.

2. Op een stilliggend schip zijn de artikelen 3.20 tot en met 3.22 en de artikelen 3.24 tot en met 3.26 van toepassing. De artikelen 3.23 en 3.26 zijn van toepassing op een stilliggend drijvend voorwerp en een stilliggende drijvende inrichting.

3. De artikelen 3.21, 3.23 en 3.26 zijn eveneens van toepassing op een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting die is vastgevaren.

4. Bij verminderde zichtbaarheid moeten de voorgeschreven lichten ook overdag worden gevoerd.

5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een duwstel waarvan de grootste lengte en de grootste breedte niet meer dan 110 m respectievelijk 12 m bedragen, beschouwd als één motorschip.

6. Een stilliggend schip dat wacht om te worden geschut of een stilliggend schip dat wacht tot het doorvaren van een beweegbare brug wordt toegestaan, mag de lichten en dagtekens van varende schepen blijven voeren.

7. Een schetsmatige weergave van de bij dit hoofdstuk voorgeschreven tekens is opgenomen in aanhangsel 3.

8. In dit hoofdstuk betekenen :
a) toplicht : een wit krachtig licht dat ononderbroken schijnt over een boog van de horizon van 225° en wel aan elke zijde van het schip van recht vooruit tot 22°30' achterlijker dan dwars (schets 1, aanhangsel 3);
b) boordlichten : een groen helder licht aan stuurboordzijde en een rood helder licht aan bakboordzijde, die elk ononderbroken schijnen over een boog van de horizon van 112°30' en wel elk aan zijn zijde van het schip van recht vooruit tot 22°30' achterlijker dan dwars (schets 1, aanhangsel 3);
c) heklicht : een wit helder of gewoon licht dat ononderbroken schijnt over een boog van de horizon van 135° en wel aan elke zijde van het schip over 67°30' van recht achteruit (schets 1, aanhangsel 3);
d) rondom zichtbaar licht : een licht dat ononderbroken schijnt over een boog van de horizon van 360°;
e) hoogte : de hoogte boven het vlak door de onderkant van de inzinkingsmerken, of, voor de schepen zonder inzinkingsmerken, de hoogte boven het bovenste doorlopende dek of bij gebrek hieraan boven het potdeksel.

9. Bij de doorvaart van een kunstwerk mogen de in dit hoofdstuk bedoelde tekens zoveel lager worden gevoerd als nodig is om de doorvaart te doen geschieden.

Artikel 3.02. ( 01/05/2014 - ... )

[Lichten

Voor zover niet anders wordt bepaald, moeten de lichten die door dit reglement worden voorgeschreven een ononderbroken gelijkmatig licht geven (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.03. ( 01/05/2014 - ... )

[Borden, vlaggen en wimpels

1. Behoudens anders luidende voorschriften, moeten de borden en vlaggen die door dit reglement worden voorgeschreven, rechthoekig zijn.

2. Ze mogen niet vervuild en de kleuren mogen niet verbleekt zijn.

3. De afmetingen moeten zó zijn, dat een goede zichtbaarheid wordt verzekerd; hieraan is voldaan indien :
- bij borden en vlaggen de lengte en de hoogte elk ten minste 1 m bedragen, of ten minste 0,60 m voor kleine schepen;
- bij wimpels de lengte ten minste 1 m en de hoogte aan de vlaggenstok ten minste 0,50 m bedragen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.04. ( 01/05/2014 - ... )

[Cilinders, bollen, kegels en ruiten

1. De cilinders, bollen, kegels en ruiten die door dit reglement worden voorgeschreven, mogen worden vervangen door voorwerpen die op een afstand dezelfde vorm vertonen.

2. Ze mogen niet vervuild en de kleuren mogen niet verbleekt zijn.

3. De minimale afmetingen zijn:
a) voor cilinders : een hoogte van 0,80 m en een diameter van 0,50 m;
b) voor bollen : een diameter van 0,60 m;
c) voor kegels : een hoogte van 0,60 m en een diameter aan de basis van 0,60 m;
d) voor ruiten : een hoogte van 0,80 m is en een diameter aan de basis van 0,50 m is.

4. Niettegenstaande lid 3, mogen kleine schepen tekens gebruiken met afmetingen die kleiner zijn dan de minimale afmetingen voor zover deze tekens voldoende groot zijn om goed zichtbaar te zijn (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.05. ( 01/05/2014 - ... )

[Verboden lichten en signalen

1. Een schip mag geen andere lichten voeren noch signalen gebruiken dan deze in dit reglement vermeld, en mag deze niet voeren noch gebruiken onder andere omstandigheden dan die welke in dit reglement zijn voorzien.

2. Een schip mag voor het wisselen van berichten met andere schepen of met de wal andere lichten voeren of signalen gebruiken op voorwaarde dat hierdoor geen verwarring kan ontstaan met de in dit reglement vermelde lichten en signalen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] .

Artikel 3.06. ( 01/05/2014 - ... )

[Noodlichten

Indien de lichten die een schip volgens dit reglement moet voeren, niet kunnen werken, moeten ze zo spoedig mogelijk door noodlichten worden vervangen. Ingeval een krachtig licht wordt voorgeschreven, mag het noodlicht helder, en ingeval een helder licht wordt voorgeschreven, mag het noodlicht gewoon zijn. Het in gebruik stellen van lichten van de voorgeschreven sterkte moet zo spoedig mogelijk gebeuren (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.07. ( 01/05/2014 - ... )

[Verboden gebruik van lichten, zoeklichten, borden, vlaggen, enz.

1. Het gebruik van lichten, zoeklichten, borden, vlaggen of andere voorwerpen is verboden indien dit kan leiden tot verwarring met lichten of signalen zoals ze in dit reglement worden vermeld, of indien zij daardoor de zichtbaarheid of de herkenning ervan kunnen bemoeilijken.

2. Het is verboden lichten of zoeklichten zó te gebruiken dat zij door verblinding een gevaar of hinder voor de scheepvaart of voor het verkeer te land kunnen veroorzaken (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[Afdeling II. Tekens tijdens het varen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 3.08. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van grote motorschepen

1. Een alleen varend groot motorschip moet 's nachts voeren (schets 2, aanhangsel 3) :
a) een toplicht op het voorschip in de lengteas van het schip op een hoogte van ten minste 5 m. Deze hoogte mag worden verminderd tot 4 m indien de lengte van het schip niet meer dan 40 m bedraagt;
b) boordlichten op gelijke hoogte en in een lijn loodrecht op de lengteas van het schip, ten minste 1 m lager dan het toplicht. Ze moeten naar de kant van het schip toe afgeschermd zijn zó dat het groene licht niet van bakboord en het rode niet van stuurboord kan worden gezien;
c) een heklicht op het achterschip in de lengteas van het schip, op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor een ander schip dat het schip oploopt.

2. Een alleen varend groot motorschip mag 's nachts een tweede toplicht voeren achter het toplicht op het voorschip in de lengteas van het schip en ten minste 3 m hoger (schets 3, aanhangsel 3).

Een motorschip waarvan de lengte meer dan 110 m bedraagt, is verplicht dit tweede toplicht te voeren.

3. Een groot motorschip dat tijdelijk door een ander motorschip wordt geassisteerd dient (schets 4, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
de in leden 1 en 2 hierboven bedoelde lichten te voeren;
- overdag :
een gele bol op het voorschip op een hoogte van ten minste 5 m te voeren. De gele bol is niet verplicht indien het schip rechtstreeks van zee komt of rechtstreeks naar zee vaart.

4. Een snel schip moet overdag en 's nachts, naast de overige tekens dit in dit reglement zijn voorgeschreven, voeren: twee gele krachtige rondom schijnende snelle flikkerlichten, in een verticale lijn met een onderlinge afstand van 1 m, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte, dat zij van alle zijden zichtbaar zijn (schets 4.1, aanhangsel 3).

5. Dit artikel is niet van toepassing op een veerpont, een schip dat aan het vissen is en een schip dat loodsdienst uitoefent (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.09. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van slepen en van motorschepen die assisteren

1. Het motorschip aan de kop van een sleep of het motorschip, dat een motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel assisteert, moet voeren (schets 5, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
a) twee toplichten op het voorschip, in de lengteas van het schip, in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste op de door artikel 3.08, lid 1. a) voorgeschreven hoogte en het onderste, voor zover mogelijk, ten minste 1 m hoger dan de boordlichten;
b) boordlichten die voldoen aan de voorschriften van artikel 3.08, lid 1. b) ;
c) een geel helder of gewoon licht op het achterschip in de lengteas van het schip, dat schijnt over dezelfde boog van de horizon als het heklicht, voorgeschreven bij artikel 3.08, lid 1. c) en dat is aangebracht op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor de gesleepte of geassisteerde lengten achter het motorschip;
- overdag :
een gele cilinder die aan de boven- en onderzijde is voorzien van twee banden, zwart en wit, de witte banden aan de uiteinden van de cilinder, en die is aangebracht in verticale stand op het voorschip op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is.

2. Indien een sleep verscheidene motorschepen bevat, die niet in kiellinie varen, of indien verscheidene motorschepen tezamen een motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel assisteren, moet elk van deze schepen, in plaats van de tekens bedoeld in lid 1 hierboven, voeren (schets 6, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
drie toplichten op het voorschip, in de lengteas van het schip, in een verticale lijn telkens met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste en het onderste op dezelfde hoogte als voor de in lid 1 bedoelde toplichten is voorgeschreven;
- overdag :
de cilinder zoals voorgeschreven in lid 1.

3. Een schip van een sleep anders dan het motorschip of één der motorschepen, bedoeld in leden 1 en 2 hierboven, moet voeren (schets 7, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
een wit helder rondom zichtbaar licht, op een hoogte van ten minste 5 m. Indien de lengte van het schip niet meer dan 40 m bedraagt, mag deze hoogte worden verminderd tot 4 m;
- overdag :
een gele bol, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is.

Indien echter :
a) de lengte van de sleep meer dan 110 m is, moeten er 's nachts twee dergelijke lichten worden gevoerd, waarvan één voorop en één achterop (schets 8, aanhangsel 3);
b) de sleep is samengesteld uit meer dan twee aan langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, moeten alleen de schepen aan de buitenzijde dit licht of deze lichten of deze bol voeren (schets 9, aanhangsel 3).

Voor zover mogelijk dienen de lichten van een sleep op dezelfde hoogte boven het water te zijn.

4. Het schip of de schepen die de laatste lengte van een sleep vormen moeten 's nachts, behalve het licht of de lichten voorgeschreven in lid 3, een heklicht voeren dat voldoet aan de specificaties van lid 1.c) van artikel 3.08 (schets 10, aanhangsel 3). Indien echter de laatste lengte van een sleep is samengesteld uit meer dan twee aan langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, moeten alleen de schepen aan de buitenzijde deze lichten voeren (schets 11, aanhangsel 3). Indien de laatste lengte van een sleep uit kleine schepen bestaat, wordt voor de toepassing van dit lid geen rekening gehouden met deze kleine schepen.

5. Indien het in lid 3 bedoelde schip rechtstreeks van zee komt of rechtstreeks naar zee gaat, mag het, in plaats van de tekens voorgeschreven in lid 3 voeren (schets 12, aanhangsel 3)
- 's nachts :
boordlichten die voldoen aan artikel 3.08, lid 1. b) ;
- overdag :
een gele bol zoals voorgeschreven in lid 3. Het schip is echter niet verplicht deze bol te voeren.

6. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op een klein schip dat slechts kleine schepen sleept of op het slepen van een klein schip (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.10. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van duwstellen

1. Een duwstel moet 's nachts voeren (schets 13, aanhangsel 3) :
a) i) drie toplichten op het voorschip van het voorste schip of van het meest aan bakboord geplaatste der voorste schepen. Deze lichten dienen in de vorm van een gelijkzijdige driehoek met horizontale basis in een vlak loodrecht op de lengteas van het duwstel aangebracht te zijn.
Het bovenste licht moet ten minste 5 m hoog staan. De beide onderste lichten, ongeveer 1,25 m uit elkaar, staan ongeveer 1,10 m onder het bovenste licht;
ii) een toplicht op het voorschip van elk ander schip dat van voren over de volle breedte zichtbaar is, voor zover mogelijk 3 m lager dan het bovenste licht, bedoeld onder punt i) ;
De masten waaraan deze lichten worden gevoerd moeten geplaatst zijn in de lengteas van het schip waarop zij zich bevinden;
b) boordlichten welke voldoen aan de specificaties van lid 1. b) van artikel 3.08; deze lichten dienen geplaatst te zijn op het breedste gedeelte van het duwstel, zo dicht mogelijk bij de duwboot, ten hoogste 1 m binnen de zijkanten van het duwstel en op een hoogte van ten minste 2 m;
c) i) drie heklichten op de duwboot, geplaatst in een horizontale lijn loodrecht op de lengteas, telkens ongeveer 1,25 m uit elkaar, op een zodanige hoogte dat zij niet door één van de andere schepen van het duwstel aan het zicht kunnen worden onttrokken;
ii) een heklicht op elk ander schip dat van achteren over de volle breedte zichtbaar is. Indien, behalve de duwboot, meer dan twee schepen van achteren zichtbaar zijn, moet dit licht alleen door de schepen aan de buitenzijde worden gevoerd (schets 14, aanhangsel 3).

Deze lichten moeten voldoen aan artikel 3.08, lid 1. c).

2. Een duwstel dat wordt geassisteerd door één of meer motorschepen moet voeren (schets 15, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
de lichten voorgeschreven in lid 1. De lichten bedoeld in lid 1. c) i) dienen echter gele lichten te zijn;
- overdag :
een gele bol op de duwboot op een hoogte van ten minste 5 m.

3. Een duwstel dat door twee duwboten naast elkaar wordt voortbewogen moet de heklichten zoals bedoeld in lid 1. c) i) voeren op de duwboot aan stuurboord; de andere duwboot moet het heklicht bedoeld in lid 1. c) ii) voeren (schets 16, aanhangsel 3).

4. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een duwstel waarvan de afmetingen 110 m op 12 m niet overschrijden, beschouwd als een motorschip (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 3.11. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van gekoppelde samenstellen

1. Een gekoppeld samenstel moet 's nachts voeren :
a) op ieder schip een toplicht, overeenkomstig de bepalingen van lid 1.a) van artikel 3.08 (schets 17, aanhangsel 3). Op een schip dat geen motorschip is, mag in plaats van dit licht een wit helder rondom zichtbaar licht worden gevoerd, overeenkomstig de bepalingen van lid 3 van artikel 3.09, op een geschikte plaats en niet hoger dan het toplicht van het motorschip of de toplichten van de motorschepen (schets 18, aanhangsel 3);
b) boordlichten aan de buitenzijden van het samenstel, overeenkomstig de bepalingen van lid 1. b) van artikel 3.08, voor zover mogelijk op dezelfde hoogte en ten minste 1 m lager dan het laagste toplicht, zoals bedoeld onder punt a) ;
c) een heklicht op ieder schip, overeenkomstig de bepalingen van lid 1.c) van artikel. 3.08.

2. Een gekoppeld samenstel geassisteerd door één of meer motorschepen moet voeren (schets 19, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
de lichten zoals voorgeschreven in lid 1;
- overdag :
een gele bol op elk schip van het samenstel, voorop op een hoogte van ten minste 5 m.

3. Indien bij een gekoppeld samenstel het langszijde van het motorschip vastgemaakte andersoortige schip rechtstreeks van zee komt of rechtstreeks naar zee vaart, mag het motorschip in plaats van de bij lid 1 voorgeschreven lichten, de lichten bedoeld in artikel 3.09, lid 1, voeren en mag het andere schip boordlichten en een heklicht voeren, geplaatst volgens de bepalingen van artikel 3.08, lid 1. b) en c).

4. Dit artikel is niet van toepassing op een klein schip dat slechts langszijde daarvan vastgemaakte kleine schepen voortbeweegt of, langszijde van een ander schip vastgemaakt wordt voortbewogen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.12. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van grote zeilschepen

1. Een groot zeilschip moet 's nachts voeren (schets 20, aanhangsel 3) :
a) boordlichten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.08, lid 1.b) ; dit mogen gewone lichten zijn;
b) een heklicht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.08, lid 1.c).
c) twee heldere of gewone rondom zichtbare lichten in een verticale lijn, het bovenste rood en het onderste groen, met een onderlinge afstand van ten minste 1 m, aan of nabij de top van de mast, waar zij het best kunnen worden gezien. Inzake het toplicht van een groot zeilschip dat aan het vissen is gelden echter de voorschriften van artikel 3.35.

2. Een groot zeilend schip dat tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt moet overdag voeren (schets 21, aanhangsel 3) een zwarte kegel met de punt naar beneden, zo hoog mogelijk, op een plaats waar deze het best kan worden gezien (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.13. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van kleine schepen

1. Een alleen varend klein motorschip moet 's nachts voeren (schets 22, aanhangsel 3) :
a) een toplicht in de lengteas van het schip, ten minste 1 m hoger dan de boordlichten. Dit licht moet echter, in plaats van een krachtig licht, een helder licht zijn;
b) boordlichten; zij mogen gewone lichten zijn in plaats van heldere lichten en zij moeten worden aangebracht :
i) hetzij zoals voorgeschreven in artikel 3.08 lid 1. b) ;
ii) hetzij onmiddellijk naast elkaar of in één lantaarn verenigd in de lengteas van het schip aan of nabij de boeg (schets 23, aanhangsel 3);
c) een heklicht op het achterschip, op zodanige hoogte dat het voor een oploper goed zichtbaar is. Dit licht moet niet worden gevoerd indien het onder punt a) bedoelde toplicht wordt vervangen door een wit rondom zichtbaar licht (schets 24, aanhangsel 3).

2. Een alleen varend klein motorschip zonder dek, met een lengte van minder dan 7 m en waarvan de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 13 km/h, mag, in plaats van de bij lid 1 voorgeschreven lichten, een wit gewoon rondom zichtbaar licht voeren (schets 25, aanhangsel 3).

3. Een klein motorschip dat slechts kleine schepen sleept ofwel langszijde daarvan vastgemaakte kleine schepen voortbeweegt, moet 's nachts de lichten voorgeschreven in lid 1 voeren.

4. Een klein schip dat wordt gesleept ofwel langszijde van een ander schip vastgemaakt wordt voortbewogen, moet 's nachts een wit gewoon rondom zichtbaar licht voeren (schets 26, aanhangsel 3). Deze bepaling is niet van toepassing op een bijboot van een schip.

5. Een klein zeilschip moet 's nachts voeren :
- hetzij boordlichten en een heklicht, zodanig dat de boordlichten naast elkaar of in één lantaarn verenigd in de lengteas van het schip of nabij de boeg en het heklicht op het achterschip zijn aangebracht (schets 27, aanhangsel 3). Deze lichten mogen gewone lichten zijn;
- hetzij boordlichten en een heklicht, verenigd in één lantaarn, aan of nabij de top van de mast waar deze het best kan worden gezien (schets 28, aanhangsel 3). Dit mag een gewoon licht zijn;
- hetzij, indien de lengte van het schip minder dan 7 m bedraagt, een wit rondom zichtbaar licht op een zodanige hoogte, dat het van alle zijden zichtbaar is. Bij het naderen van een ander schip, bij gevaar voor aanvaring, moet het schip een tweede gewoon wit licht tonen om de aandacht te trekken (schets 29, aanhangsel 3).

5/1. Een zeilschip dat tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt moet overdag het teken voeren voorzien in artikel 3.12, lid 2.

6. Een alleen varend klein schip dat door spierkracht wordt voortbewogen, moet 's nachts een wit gewoon rondom zichtbaar licht voeren. Ingeval geen mast aanwezig is, kan worden volstaan met het gereed hebben van een brandende lantaarn, zodanig dat deze tijdig kan worden getoond om aanvaring te voorkomen (schets 30, aanhangsel 3) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.14. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomende tekens van schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

1. Een schip dat bepaalde brandbare stoffen vervoert, bedoeld in het ADNR, of dat na het vervoer van dergelijke stoffen nog niet is ontgast of nog niet is ontdaan van restlading, moet, overeenkomstig het ADNR nr. 7.1.5.0 of nr. 7.2.5.0, als bijkomend teken voeren (schets 31, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
een blauw licht;
- overdag :
een blauwe kegel met de punt naar beneden.

zoals vermeld in het ADN, hoofdstuk 3.2, tabel A, kolom (12) of tabel C, kolom (19).

2. Een schip dat bepaalde voor de gezondheid schadelijke stoffen vervoert, bedoeld in het ADN, of dat na het vervoer van dergelijke stoffen nog niet is ontgast of nog niet is ontdaan van restlading, moet, overeenkomstig het ADN nr. 7.1.5.0 of nr. 7.2.5.0, als bijkomend teken voeren (schets 32, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
twee blauwe lichten;
- overdag :
twee blauwe kegels met de punt naar beneden.

zoals vermeld in het ADN, hoofdstuk 3.2, tabel A, kolom (12) of tabel C, kolom (19).

3. Een schip dat bepaalde ontplofbare stoffen vervoert, bedoeld in het ADN, of dat na het vervoer van dergelijke stoffen nog niet is ontgast of nog niet is ontdaan van restlading, moet, overeenkomstig het ADN nr. 7.1.5.0 of nr. 7.2.5.0, als bijkomend teken voeren (schets 33, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
drie blauwe lichten;
- overdag :
drie blauwe kegels met de punt naar beneden.

zoals vermeld in het ADN, hoofdstuk 3.2, tabel A, kolom (12).

4. Indien een duwstel of een gekoppeld samenstel één of meer schepen bevat, bedoeld in één der voorgaande leden, moet, in plaats van dit schip of deze schepen, de duwboot of het schip dat dient voor het voortbewegen van het gekoppeld samenstel het teken of de tekens vermeld in dat lid, voeren (schetsen 34 en 35, aanhangsel 3).

5. Een duwstel dat door twee duwboten naast elkaar wordt voortbewogen moet deze tekens op de duwboot aan stuurboord voeren (schets 36, aanhangsel 3).

6. Een schip, een duwstel of een gekoppeld samenstel dat verschillende gevaarlijke stoffen vervoert, bedoeld in leden 1, 2 of 3, moet uitsluitend de tekens voeren voorgeschreven voor de gevaarlijke stof die volgens de voorgaande leden het grootste aantal blauwe lichten of kegels vereist.

7. Een schip dat niet verplicht is om de tekens bedoeld in leden 1, 2 of 3 te voeren maar in het bezit is van een certificaat van goedkeuring, bedoeld in het ADN, nr. 8.1.8 of van een voorlopig certificaat, bedoeld in het ADN, nr. 8.1.9, en dat voldoet aan de veiligheidsvoorschriften die gelden voor een schip als bedoeld in lid 1, mag, indien het vraagt om gelijktijdig  te worden geschut met een schip dat de tekens bedoeld in lid 1 moet voeren, bij het naderen van een sluis, de tekens bedoeld in lid 1 voeren.

8. De sterkte van de blauwe lichten voorgeschreven in dit artikel dient ten minste gelijk te zijn aan die van blauwe gewone lichten.

9. De tekens moeten op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte worden gevoerd dat ze van alle zijden zichtbaar zijn. Zij mogen tezelfdertijd zowel op het voor- als op het achterschip worden gevoerd op een hoogte van ten minste 3 m. Indien méér dan één kegel of licht wordt gevoerd moeten deze in een verticale lijn staan met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.15. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van passagiersschepen waarvan de lengte van de romp minder is dan 20 m

Een passagiersschip waarvan de lengte van de romp minder dan 20 m bedraagt, moet overdag voeren (schets 37, aanhangsel 3) :
een gele ruit, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden zichtbaar is (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.16. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van veerponten

1. Een niet vrij varende veerpont moet voeren (schets 38, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
a) een wit helder rondom zichtbaar licht op een hoogte van ten minste 5 m;
b) een groen helder rondom zichtbaar licht ongeveer 1 m boven het onder punt a) bedoelde licht;
- overdag :
een groene bol op een hoogte van ten minste 5 m.

De hoogte van het wit helder licht en de groene bol mag worden verminderd indien de lengte van de veerpont minder dan 20 m is.

2. De voorste ankerschuit of drijver van een veerpont aan een langskabel moet 's nachts voorzien zijn van een wit helder rondom zichtbaar licht, ten minste 3 m boven het wateroppervlak (schets 39, aanhangsel 3).

3. Een vrij varende veerpont moet voeren (schets 40, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
a) een wit helder rondom zichtbaar licht overeenkomstig de bepalingen van lid 1. a) ;
b) een groen helder rondom zichtbaar licht overeenkomstig de bepalingen van lid 1. b) ;
c) boordlichten en een heklicht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.08, lid 1. b) en c) ;
- overdag :
Een groene bol zoals voorgeschreven in lid 1 (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.17. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomend teken van schepen die voorrang hebben

Een schip dat recht van voorrang heeft gekregen voor de doorvaart op plaatsen waar de volgorde van doorvaren is geregeld en dat van dit recht gebruik wil maken moet teneinde dit kenbaar te maken, als bijkomend dagteken een rode wimpel voeren op het voorschip op een voldoende hoogte om goed zichtbaar te zijn (schets 41, aanhangsel 3) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.18. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomende tekens van schepen die onmanoeuvreerbaar worden

1. Elk schip dat onmanoeuvreerbaar wordt moet, om dit kenbaar te maken, behalve de door dit reglement voorgeschreven lichten, als bijkomende tekens zo nodig tonen (schets 42, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
a) hetzij een rood licht waarmee heen en weer wordt gezwaaid; bij kleine schepen mag dit licht wit in plaats van rood zijn;
b) hetzij twee rode rondom zichtbare lichten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden zichtbaar zijn;
- overdag :
c) hetzij een rode vlag of een rood bord waarmee heen en weer wordt gezwaaid;
d) hetzij twee zwarte bollen in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden zichtbaar zijn.

2. De tekens bedoeld in lid 1 vervangen of vullen zo nodig het geluidssein voorgeschreven in aanhangsel 6, A, aan (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.19. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van varende drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen

Onverminderd de bijzondere voorschriften die ingevolge artikel 1.21 kunnen worden gesteld, moet een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting 's nachts witte heldere rondom zichtbare lichten voeren, in voldoend aantal om de omtrek aan te duiden en op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden zichtbaar zijn (schets 43, aanhangsel 3) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[Afdeling III. Tekens tijdens het stilliggen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 3.20. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van stilliggende schepen

1. Een stilliggend schip, met uitzondering van de vaartuigen opgesomd in de artikelen 3.22 en 3.25, moet voeren:
- 's nachts:
een wit gewoon rondom zichtbaar licht op een hoogte van ten minste 3 m (schets 44, aanhangsel 3).
Dit licht kan vervangen worden door een wit gewoon licht op het voorschip en een wit gewoon licht op het achterschip, zichtbaar langs alle zijden, geplaatst aan de zijde van de vaargeul op dezelfde hoogte.
- overdag:
enkel voor een schip dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen, een zwarte bol op het voorschip, op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is. (schets 45, aanhangsel 3) 

2. Een duwstel dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen moet voeren (schets 46, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
Op elk der schepen een wit gewoon rondom zichtbaar licht, op een plaats waar dit het best kan worden gezien en op een hoogte van ten minste 4 m. Het aantal lichten op de duwbakken mag tot 4 worden beperkt op voorwaarde dat de omtrek van het duwstel behoorlijk is aangeduid;
- overdag :
een zwarte bol op de duwboot of de duwboten en op het voorste andersoortige schip of de voorste andersoortige schepen aan de buitenzijden.

3. Voor een klein schip, mag het in lid 1 voorziene licht vervangen worden door een wit gewoon rondom zichtbaar licht op een gepaste hoogte waar dit het best kan worden gezien.

4. De in dit artikel bedoelde tekens behoeven niet te worden gevoerd door een schip :
a) dat ligt aan een vaarweg waar varen niet mogelijk of verboden is;
b) dat direct of indirect aan de oever gemeerd ligt en vanwege de aldaar aanwezige verlichting voldoende zichtbaar is;
c) dat op een veilige ligplaats ligt;
d) dat ligt aan een vaarweg of een gedeelte van een vaarweg aangeduid door het verkeersteken E.5 (aanhangsel 7), aangevuld met een bijkomend teken F.4 (aanhangsel 7) met de doorgehaalde tekst « LICHTEN » of « FEUX ».
e) noch door een bijboot liggend bij het schip waartoe hij behoort (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.21. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomende tekens van stilliggende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Artikel 3.14 blijft van toepassing voor stilliggende schepen, duwstellen of gekoppelde samenstellen (schetsen 48, 49 en 50, aanhangsel 3) (verv. KB 1 mei 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.22. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van op hun aanlegplaatsen stilliggende veerponten

1. Een op zijn aanlegplaats stilliggende niet vrij varende veerpont moet 's nachts de bij artikel 3.16, lid 1 voorgeschreven lichten voeren (schets 51, aanhangsel 3). Bovendien moet de voorste ankerschuit of drijver van een veerpont aan een langskabel 's nachts het bij artikel 3.16, lid 2 voorgeschreven licht voeren.

2. Een op zijn aanlegplaats stilliggende vrij varende veerpont, in dienst, moet 's nachts de bij artikel 3.16, lid 1 voorgeschreven lichten voeren (schets 52, aanhangsel 3). Hij mag bovendien de bij artikel 3.08 lid 1.b) en c) voorgeschreven lichten blijven voeren. Het groene licht bedoeld in artikel 3.16, lid 3.b) moet worden gedoofd zodra de veerpont buiten dienst is (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.23. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van drijvende voorwerpen en van drijvende inrichtingen die stilliggen

Onverminderd de bijzondere voorschriften die op grond van artikel 1.21 kunnen worden gesteld, moeten een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting 's nachts voeren witte gewone rondom zichtbare lichten, in voldoend aantal om hun omtrek aan de zijde van de vaargeul aan te duiden, op een zodanige hoogte dat zij van de vaargeul af goed zichtbaar zijn (schets 53, aanhangsel 3). Artikel 3.20, lid 5, is eveneens van toepassing (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.24. ( 01/05/2024 - ... )

[Bijkomende tekens voor netten of uitleggers van stilliggende schepen

Een stilliggend schip dat op een vaarweg een net of een uitlegger in of in nabijheid van de vaargeul heeft uitstaan, moet, om dit kenbaar te maken, als bijkomend teken, en wel zodanig dat het zijn net of uitlegger aanduidt, voeren (schets 54, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
een wit gewoon rondom zichtbaar licht;
- overdag :
een gele vlag (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.25. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van in bedrijf zijnde drijvende werktuigen en van vastgevaren of gezonken schepen

1. Een in bedrijf zijnd drijvend werktuig of een schip dat in de vaargeul werken uitvoert of dat peilingen of metingen verricht, moet voeren :
a) aan de zijde of de zijden waar de doorvaart vrij is (schets 55, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
twee groene gewone of heldere rondom zichtbare lichten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m;
- overdag :
twee groene ruiten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m;
b) aan de zijde waar de doorvaart niet vrij is (schets 56, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
een rood rondom zichtbaar licht op dezelfde hoogte als het bovenste van de onder a) voorgeschreven groene lichten en van dezelfde lichtsterkte als die lichten;
- overdag :
een rode bol op dezelfde hoogte als de bovenste van de onder a) voorgeschreven groene ruiten.
In het geval dat deze schepen willen worden beschermd tegen hinderlijke waterbeweging :
c) aan de zijde of de zijden waar de doorvaart vrij is (schets 57, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
een rood gewoon rondom zichtbaar licht en een wit gewoon rondom zichtbaar licht, in een verticale lijn, met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste rood en onderste wit;
- overdag :
een bord waarvan de bovenste helft rood en de onderste helft wit is, ofwel twee borden in een verticale lijn, het bovenste rood en het onderste wit;
d) aan de zijde waar de doorvaart niet vrij is (schets 58, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
een rood rondom zichtbaar licht op dezelfde hoogte als het onder c) voorgeschreven rode licht en van dezelfde lichtsterkte als dit licht;
- overdag :
een rood bord op dezelfde hoogte als het rood-witte bord of als het rode bord, voorgeschreven onder c).

2. De dagtekens voorgeschreven in lid 1 a) en b) mogen worden vervangen door volgende tekens:
a) aan de zijde waar de doorgang vrij is, het aanwijzingsbord E.1 (aanhangsel 7)
en indien van toepassing,
b) aan de zijde waar de doorgang niet vrij is, het verbodsbord A.1 (aanhangsel 7) op dezelfde hoogte dan het bord vermeld onder a)

3. De in leden 1 en 2 voorgeschreven tekens moeten op een zodanige hoogte aangebracht zijn,  dat zij van alle zijden zichtbaar zijn.

4. De vlaggen mogen worden vervangen door borden van dezelfde kleur.

5. Vastgevaren of gezonken schepen moeten de tekens voorgeschreven in lid 1.c) en d) voeren. Indien een gezonken schip zodanig ligt dat daarop de tekens niet kunnen worden aangebracht, moeten deze op roeiboten, op boeien of op een andere doelmatige wijze zijn geplaatst (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.26. ( 01/05/2014 - ... )

[Tekens van schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen

1. Indien, in de gevallen voorzien in de artikelen 3.20 en 3.23, de ankers van een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting, zodanig zijn uitgezet, dat zij, of hun kabels of kettingen een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen, moet 's nachts, het in voormelde artikels voorziene licht  dat zich het dichtst bij deze ankers bevindt vervangen worden door twee witte gewoon rondom zichtbare lichten, het ene ongeveer 1 m boven het andere (schets 59, aanhangsel 3, schets 60, aanhangsel 3)

2. Een schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting moet elk anker, dat een gevaar voor de scheepvaart kan vormen aanduiden (schets 59, aanhangsel 3, schets 60, aanhangsel 3).
- 's nachts:
door een boei voorzien van een gewoon wit rondom zichtbaar licht en een radarreflector;
- overdag:
door een gele boei voorzien van een radarreflector

4. Een drijvend werktuig waarvan één of meer ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen moet dit anker of deze ankers aanduiden door (schets 61, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
een boei voorzien van een gewoon wit rondom zichtbaar licht en een radarreflector;
- overdag :
een gele boei voorzien van een radarreflector (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[Afdeling IV. Bijzondere tekens (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 3.27. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomend teken van schepen van toezichthoudende ambtenaren en van brandweerschepen

Schepen van openbare besturen of reddingsdiensten zoals beheerder, havenbestuur, leger, politie, brandweer, burgerlijke bescherming, gezondheidsdienst, ..., die met dringende opdracht zijn mogen, onverminderd de tekens die zij ingevolge andere reglementaire bepalingen voeren, als bijkomend teken voeren, zowel 's nachts als overdag : een gewoon blauw rondom zichtbaar flikkerlicht of snel flikkerlicht (schets 62, aanhangsel 3) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 3.28. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomend teken van schepen die werkzaamheden in of nabij de vaargeul uitvoeren

Een schip dat in of nabij de vaargeul werkzaamheden uitvoert of dat peilingen of metingen verricht, moet, onverminderd de tekens die het ingevolge andere reglementaire bepalingen voert, als bijkomend licht voeren, zowel 's nachts als overdag : een geel helder of gewoon rondom zichtbaar flikkerlicht of snel flikkerlicht (schets 63, aanhangsel 3) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.29. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomende tekens met het oog op de bescherming tegen hinderlijke waterbeweging

1. De varende of stilliggende schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, die willen worden beschermd tegen hinderlijke waterbeweging veroorzaakt door het langsvaren van andere schepen of drijvende voorwerpen, mogen om dit kenbaar te maken en onverminderd de tekens die ze ingevolge andere reglementaire bepalingen voeren, als bijkomende tekens voeren (schets 64, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
een rood helder of gewoon rondom zichtbaar licht en een wit helder of gewoon rondom zichtbaar licht, in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste rood en het onderste wit, op een zodanige plaats dat zij van alle zijden zichtbaar zijn en niet met andere lichten kunnen worden verward;
- overdag :
een bord waarvan de bovenste helft rood en de onderste helft wit is ofwel twee borden in een verticale lijn, het bovenste rood en het onderste wit, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat elk bord van alle zijden zichtbaar is. De borden mogen door vlaggen van dezelfde kleur worden vervangen.

2. De in lid 1 bedoelde tekens mogen slechts worden gevoerd door schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen die :
a) zwaar zijn beschadigd;
b) deelnemen aan een bergingsoperatie;
c) in de vaargeul werkzaamheden verrichten;
d) niet of beperkt manoeuvreerbaar zijn (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.30. ( 01/05/2014 - ... )

[Noodtekens

1. Een in nood verkerend schip, dat hulp wil inroepen, mag tonen (schets 65, aanhangsel 3) :
a) een vlag of ieder ander geschikt voorwerp waarmee in het rond wordt gezwaaid;
b) een vlag met daarboven of daaronder een bol of een daarop gelijkend voorwerp;
c) een licht waarmee in het rond wordt gezwaaid;
d) vuurpijlen, lichtkogels, parachutelichten of rookbommen die bij voorkeur een rood licht produceren;
e) een lichtsignaal overeenkomend met het SOS-teken in Morse-code (...---...);
f) vlammen, door het verbranden van teer, olie, enz.;
g) het herhaald op en neer bewegen van beide gestrekte armen.

Deze tekens mogen zowel afzonderlijk als in combinatie worden aangewend.

2. Deze tekens vervangen de geluidsseinen voorzien in artikel 4.01, lid 4, of vullen deze aan.

3. Een schip kan medische hulp inroepen door het geven van 4 korte stoten, gevolgd door 1 lange stoot (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 3.31. ( 01/05/2014 - ... )

[Verbod van toegang aan boord

1. Indien op grond van wettelijke bepalingen de toegang aan boord van een schip voor onbevoegden is verboden, moet het schip dit aan boord of bij de loopplank aanduiden door één of meer witte ronde borden, rood omrand, met een rode diagonaal en daarop in zwart de figuur van een persoon met opgeheven hand, zoals in schets 66, aanhangsel 3. De diameter moet ongeveer 0,60 m bedragen.

2. 's Nachts moeten deze borden zodanig zijn verlicht dat zij duidelijk zichtbaar zijn (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.32. ( 01/05/2014 - ... )

[Verbod tot vuur, open vlam en roken

1. Indien op grond van wettelijke bepalingen vuur, open vlam en roken aan boord van een schip in het algemeen is verboden, moet het schip dit aan boord of bij de loopplank aanduiden door één of meer witte ronde borden, rood omrand, met een rode diagonaal en daarop in zwart de figuur van een brandende lucifer, zoals in schets 67, aanhangsel 3. De diameter moet ongeveer 0,60 m bedragen.

2. 's Nachts moeten deze borden zodanig zijn verlicht dat zij duidelijk zichtbaar zijn (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 3.33. ( 01/05/2014 - ... )

[Verbod om evenwijdig aan een schip ligplaats te nemen

1. Indien op grond van wettelijke bepalingen het verboden is dichtbij een schip evenwijdig daaraan ligplaats te nemen, moet dit schip op het dek in de lengteas voeren : een vierkant bord met aan de onderzijde een driehoek. Het bord moet aan beide zijden wit zijn met een rode rand en een rode diagonale balk van linksboven naar rechtsonder en met, in het zwart, de letter P; de driehoek moet aan beide zijden wit zijn, met in het zwart, cijfers die de afstand in meter aangeven waarbinnen geen ligplaats mag worden genomen (schets 68, aanhangsel 3).

2. 's Nachts moeten het bord en de driehoek zodanig zijn verlicht dat zij aan beide zijden van het schip duidelijk zichtbaar zijn.

3. Dit artikel is niet van toepassing op schepen, duwstellen of gekoppelde samenstellen bedoeld in artikel 3.21 (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.34. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomende tekens van schepen die slechts beperkt kunnen manoeuvreren

1. Een schip dat wegens de uitvoering van werkzaamheden in de vaargeul of onder water - onder meer baggeren, plaatsen van kabels of boeien - beperkt is in zijn mogelijkheden om voor andere schepen uit te wijken zoals voorgeschreven door de vaarregels van dit reglement en dat door zijn positie of gedrag aanleiding kan geven tot een gevaarlijke situatie voor de scheepvaart, moet, onverminderd de tekens die het ingevolge andere reglementaire bepalingen voert, als bijkomende tekens voeren (schets 70, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
drie heldere of gewone rondom zichtbare lichten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ten minste 1 m, op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden zichtbaar zijn, het bovenste en het onderste rood en het middelste wit;
- overdag :
een zwarte bol, een zwarte ruit en een zwarte bol in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ten minste 1 m, op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden zichtbaar zijn, de ruit in het midden.

2. Indien de doorvaart niet aan beide zijden van het in lid 1 bepaalde schip vrij is, moet het schip behalve de in dit lid bedoelde tekens voeren (schets 71, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
a) aan de zijde of de zijden waar de doorvaart niet vrij is :
twee rode heldere of gewone rondom zichtbare lichten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ten minste 1 m;
b) aan de zijde of de zijden waar de doorvaart vrij is :
twee groene heldere of gewone rondom zichtbare lichten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ten minste 1 m;
- overdag :
c) aan de zijde of de zijden waar de doorvaart niet vrij is :
twee zwarte bollen in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ten minste 1 m;
d) aan de zijde of de zijden waar de doorvaart vrij is :
twee zwarte ruiten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ten minste 1 m.

De in dit lid bedoelde lichten, bollen en ruiten mogen niet hoger zijn aangebracht dan het laagste van de lichten of bollen bedoeld in lid 1, en zij moeten ten minste 2 m daarvan verwijderd zijn.

3. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op stilliggende, in bedrijf zijnde drijvende werktuigen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.35. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomende tekens van schepen die aan het vissen zijn

1. Een schip dat aan het vissen is en door het water een sleepnet of een ander vistuig rondsleept moet, om dit kenbaar te maken, en onverminderd de tekens die het ingevolge andere reglementaire bepalingen voert, als bijkomende tekens voeren (schets 72, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
twee heldere of gewone rondom zichtbare lichten, het bovenste groen en het onderste wit, in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ten minste 1 m, op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden zichtbaar zijn.
Deze lichten moeten vóór en lager dan het toplicht zoals bedoeld in artikel 3.08, lid 1.a) geplaatst zijn; het onderste van beide lichten dient zich ten minste 2 m boven de boordlichten zoals bedoeld in artikel 3.08, lid 1.b) te bevinden.
Indien de lengte van het schip minder dan 50 m bedraagt, moet het schip het toplicht, bedoeld in artikel 3.08, lid 1.a) niet voeren, maar mag het dit voeren;
- overdag :
twee zwarte kegels met de punten tegen elkaar in een verticale lijn op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden zichtbaar zijn.

2. Een schip dat aan het vissen is op een andere wijze dan bedoeld in lid 1 moet om dit kenbaar te maken de in lid 1 vermelde bijkomende tekens voeren, met dien verstande dat het groen helder of gewoon rondom zichtbaar licht wordt vervangen door een rood helder of gewoon rondom zichtbaar licht en het schip het toplicht zoals bedoeld in artikel 3.08, lid 1. a) niet mag voeren (schets 73, aanhangsel 3).

Bovendien moeten de volgende bijkomende tekens worden gevoerd, indien het vistuig meer dan 150 m, horizontaal gerekend, uitstaat (schets 74, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
een wit helder of gewoon rondom zichtbaar licht op een horizontale afstand van ten minste 2 m en ten hoogste 6 m uit het rode en het witte licht zoals hoger beschreven, en op een zodanige hoogte dat het zich niet hoger dan dit witte licht en niet lager dan de boordlichten, zoals bedoeld in artikel 3.08 lid 1. b) bevindt;
- overdag :
een zwarte kegel met de punt naar boven (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.36. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomend teken van schepen gebruikt bij het duiken

Een schip dat wordt gebruikt voor het duiken moet, om dit kenbaar te maken, als bijkomend teken voeren een kopie van de internationale seinvlag « A », vervaardigd van niet buigzaam materiaal en met een hoogte van ten minste 1 m, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden duidelijk zichtbaar is. 's Nachts moet dit teken zodanig zijn verlicht dat het duidelijk zichtbaar is (schets 75, aanhangsel 3) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.37. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomende tekens van mijnopruimingsvaartuigen

Een schip bezig met het opruimen van mijnen moet, om dit kenbaar te maken, en onverminderd de tekens die het ingevolge andere reglementaire bepalingen voert, als bijkomende tekens voeren (schets 76, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
drie groene heldere of gewone rondom zichtbare lichten, geplaatst in een driehoeksformatie met horizontale basis in een vlak loodrecht op de langsas van het schip. Het bovenste licht dient zich aan of nabij de top van de mast op het voorschip te bevinden, de andere elk aan één uiteinde van de ra van deze mast;
- overdag :
drie zwarte bollen op dezelfde plaatsen als de hierboven bedoelde groene lichten (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 3.38. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomende tekens van loodsboten

Een schip dat loodsdienst uitoefent moet, om dit kenbaar te maken, en onverminderd de tekens die het ingevolge andere reglementaire bepalingen voert, als bijkomend teken voeren zowel 's nachts, in plaats van het in artikel 3.08, lid 1 bedoelde toplicht, als overdag (schets 77, aanhangsel 3) :
twee heldere of gewone rondom zichtbare lichten, in een verticale lijn, het bovenste wit en het onderste rood, van alle zijden zichtbaar en geplaatst aan of nabij de top van de mast op het voorschip (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[HOOFDSTUK 4. Geluidsseinen van schepen - Marifoon en radar (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

[Afdeling I. Geluidsseinen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 4.01. ( 01/05/2014 - ... )

[Algemene bepalingen

1. Indien geluidsseinen voorzien zijn, die geen klokslagen zijn, moeten deze gegeven worden overeenkomstig de bepalingen in aanhangsel 6:
a) aan boord van een groot motorschip en een met een radarinstallatie uitgerust klein motorschip, door een mechanisch aangedreven geluidsinstallatie, die voldoende hoog is geplaatst zodat de geluidsgolven zich ongehinderd voorwaarts kunnen verplaatsen en, zo mogelijk, ook naar achter;
b) aan boord van een groot schip, dat geen motorschip is, en een niet met een radarinstallatie uitgerust klein motorschip, door middel van een geluidsinstallatie ofwel een geschikte scheepstoeter of hoorn.

2. Een groot motorschip moet synchroon met een geluidssein een geel helder rondom zichtbaar lichtsein tonen (schets 69, aanhangsel 3). Deze bepaling is niet van toepassing voor klokslagen of reeksen klokslagen.

3. Bij een samenstel mogen geluidsseinen slechts worden gegeven op last van de schipper van het samenstel.

4. Een reeks klokslagen moet ongeveer vier seconden duren. In plaats van een reeks klokslagen mag ook een reeks slagen met dezelfde duur van metaal op metaal worden gegeven (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 4.02. ( 01/05/2014 - ... )

[Geven van geluidsseinen

1. Onverminderd de andere bepalingen ingevolge dit reglement moet elk groot schip de algemene geluidsseinen geven vermeld in aanhangsel 6.

2. Een klein schip mag zo nodig de geluidsseinen geven, vermeld in aanhangsel 6, A.

3. Een klein schip mag de geluidsseinen, vermeld in aanhangsel 6, B, C, D en E, niet geven (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 4.03. ( 01/05/2014 - ... )

[Verboden geluidsseinen

1. Het is verboden andere geluidsseinen te gebruiken dan deze vermeld in dit reglement of de vermelde geluidsseinen te gebruiken in andere omstandigheden dan voorgeschreven of toegelaten in dit reglement.

2. Voor het wisselen van berichten met andere schepen of met de wal is het gebruik van andere geluidsseinen toegelaten op voorwaarde dat geen verwarring mogelijk is met de seinen vermeld in dit reglement (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 4.04. ( 01/05/2014 - ... )

[Noodtekens

1. Een in nood verkerend schip dat de hulp wil inroepen meg reeksen klokslagen of herhaalde lange stoten laten horen.
2. Deze seinen dienen ter vervanging of ter aanvulling van de tekens bedoeld in artikel 3.30 (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 4.04/1. ( 01/05/2014 - ... )

["Blijf weg"-sein

1. Het "blijf-weg"-sein moet worden gegeven, ingevolge een ongeval of gebeurtenis waarbij verlies van gevaarlijks stoffen dreigt, vervoerd door schepen die de tekens bedoeld in artikel 3.14, lid 1, 2 of 3 moeten voeren, indien de bemanning niet in staat is het gevaar voor personen of de scheepvaart te weren.

Dit voorschrift is niet van toepassing op duwbakken noch op andere niet gemotoriseerde schepen. Zo deze schepen deel uitmaken van een samenstel , moet het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenspel bevindt, het "blijf weg"-sein geven.

2. Het "blijf-weg"-sein bestaat uit een lichtsein en een geluidssein. Het geluidssein bestaat uit een korte en een lange stoot die ononderbroken gedurende ten minste 15 minuten worden herhaald.

Het in artikel 4.01, lid 2 voorziene lichtsein moet met dit geluidssein worden gesynchroniseerd.

De geluidsinstallatie moet hiertoe zodanig zijn uitgerust dat na het inschakelen het sein automatisch wordt gegeven. Bovendien moet de inrichting zodanig beveiligd zijn, dat het sein niet ongewild in werking kan worden gesteld.

3. Een schip dat het "blijf weg"-sein hoort, moet alle gepaste maatregelen nemen om het dreigend gevaar te voorkomen, in het bijzonder:
a) indien het zich begeeft in de richting van het gevaarsgebied, zich zo ver mogelijk hiervan verwijderd houden en zo nodig keren;
b) indien het het gevaarsgebied reeds is gepasseerd, zijn weg vervolgen met een zo groot mogelijke snelheid.

4. Aan boord van een schip, bedoeld in lid 3 moet men onmiddellijk volgende maatregelen nemen:
a) sluiten van ramen en andere openingen die in verbinding met de buitenlucht staan;
b) doven van onbeschermde lichten en vuren;
c) algemeen rookverbod invoeren;
d) afzetten van hulpmotoren die niet noodzakelijkerwijs in bedrijf zijn;
e) alle vonkvorming vermijden.

5. Lid 2 is eveneens van toepassing op een stilliggend schip in de nabijheid van het gevaarsgebied en dat het sein hoort. Zo nodig moet de bemanning het schip verlaten.

6. Bij toepassing van dit artikel dient rekening te worden gehouden met de stroom en de windrichting.

7. Dit artikel is eveneens van toepassing indien het sein niet door een schip maar vanaf de wal wordt gegeven.

8. De bestuurder van een vaartuig die het "blijf weg"-sein waarneemt, moet zo mogelijk onverwijld de bevoegde autoriteit waarschuwen (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Afdeling II. Marifoon (... - ...)

Artikel 4.05. ( 01/05/2014 - ... )

[Marifoon

1. Elke marifoon aan boord van een schip moet in overeenstemming zijn en gebruikt worden overeenkomstig de bepalingen van het Regionaal Akkoord  met betrekking tot de radiotelefoondienst voor de binnenvaart.

2. Elk groot motorschip moet zijn uitgerust met twee goed functionerende marifoons. Tijdens de vaart moet de marifoon voor het schip-schip verkeer en deze voor de nautische informatie permanent in de stand "klaar on te zenden" en "klaar om te ontvangen" staan. Het kanaal bestemd voor de nautische informatie kan slechts voor een korte periode worden verlaten, zijnde de tijd om op andere kanalen informatie te zenden of te ontvangen. Dit lid is net van toepassing op een stadsrondvaartboot zoals gedefinieerd in de bijlage II van het koninklijk besluit van 19 maart 2006 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen.

2/1. Elk klein motorschip, waarvan de lengte van de romp meer dan 7 m is, moet zijn uitgerust met een goed functionerende marifoon. Tijdens de vaart moet de marifoon voor het schip-schip verkeer permanent in de stand "klaar on te zenden" en "klaar om te ontvangen" staan. Het kanaal kan slechts voor een korte periode worden verlaten, zijnde de tijd om op andere kanalen informatie te zenden of te ontvangen.

3. (niet overgenomen)

4. Elk schip uitgerust met een met marifoon moet op het schip-schip kanaal berichten uitzenden vooraleer het aankomt in een sectie van de waterweg zonder zicht, een engte, een brugdoorgang en een door de beheerder van de waterweg aangeduid gedeelte van de waterweg.

5.Het sein B.11 (aanhangsel 7) schrijft het gebruik van de marifoon voor.

6. Voor een duwstel en voor een gekoppeld samenstel is lid 2 van toepassing op het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt.

7. Het is verboden de kanalen voor het schip-schipverkeer, de nautische informatie en het verbinding hebben met de voor de scheepvaart ingestelde diensten te gebruiken voor mededelingen die niet voorgeschreven zijn door dit reglement of wanneer deze niet in het belang zijn van de veiligheid van de scheepvaart of van de personen aan boord (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Afdeling III. Radar (... - ...)

Artikel 4.06. ( 01/05/2014 - ... )

[Gebruik van de radar

1. Een schip mag slechts gebruik maken van een radar en een Inland ECDIS apparaat waarvan het systeem kan gebruikt worden voor het sturen van een een schip met superpositie van het radarbeeld (navigatie modus) voor zover:
a) het is uitgerust met een voor de behoeften van de binnenvaart geschikte radarinstallatie, in voorkomend gevan een Inland ECDIS apparaat, en een aanwijzer van de snelheid van draaiing van het schip die goed functioneren en die van een type zijn dat voor de binnenvaart is goedgekeurd;
Een niet vrij varende veerpont dient echter niet uitgerust te zijn met een aanwijzer van de snelheid van draaiing.
b) zich aan boord een persoon bevindt die houder is van een diploma dat overeenkomstig de daaromtrent vastgestelde regelen is afgegeven; bij goed zicht mag van een radar worden gebruik gemaakt teneinde hiermede te oefenen, zonder dat zich een zodanig persoon aan boord bevindt.
Niettegenstaande de voorschriften van artikel 4.05, moet een klein schip minder dan 7 m, ook uitgerust zijn met een goedwerkende marifoon voor het schip-schip verkeer.

2. In een samenstel is lid 1 slechts van toepassing op het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt.

3. Een snel schip moet tijdens de vaart de radar gebruiken.

4. Een schip dat direct van zee komt of er direct naar toe vaart mag in plaats van met een aanwijzer van de snelheid van draaiing zoals bedoeld in lid 1, uitgerust zijn met een ander daartoe geschikt middel of instrument (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

 

Artikel 4.07. ( 31/12/2022 - ... )

Inland AIS en Inland ECDIS

1. Een schip is uitgerust met een Inland AIS-apparaat als vermeld in artikel 7.06, derde lid, van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) of artikel 7.06, derde lid, van ES-TRIN 2021/1. Het Inland AIS-apparaat functioneert goed.

De eerste volzin geldt niet voor de volgende schepen:
1° de schepen van duwstellen en gekoppelde samenstellen, met uitzondering van het schip dat hoofdzakelijk voor het voortbewegen zorgt;
2° de kleine schepen, met uitzondering van:
a) de schepen van de politie die met een radarapparaat zijn uitgerust;
b) de schepen die van een certificaat zijn voorzien conform het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) of van een certificaat dat krachtens dat reglement als gelijkwaardig erkend is;
3° de duwbakken zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging;
4° de drijvende werktuigen en pontons zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging;
5° de stadsrondvaartboten als vermeld in bijlage 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften van binnenschepen, als ze zich alleen op de routes van de rondvaart begeven.

2. Het Inland AIS-apparaat moet permanent ingeschakeld zijn en de ingevoerde gegevens moeten op ieder moment met de werkelijke gegevens van het schip of samenstel overeenkomen.

De eerste volzin geldt niet voor:
a) vaartuigen die aan de kade liggen en hun motor hebben stilgelegd;
b) als de schepen zich bevinden in een overnachtingshaven als vermeld in artikel 14.11, eerste lid, van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn;
c) als de bevoegde autoriteit een uitzondering voor vaarwateren die bouwkundig van de vaargeul zijn gescheiden, heeft toegestaan;
d) overheidsvaartuigen die een controleopdracht uitvoeren, in het bijzonder vaartuigen van de politie als het verzenden van AIS-gegevens het uitvoeren van politietaken kan beïnvloeden .

Schepen als vermeld in het eerste lid, derde volzin, onderdeel a, moeten Inland AIS-apparatuur die aanwezig is aan boord, uitschakelen, zolang die schepen deel zijn van het samenstel.

3. Schepen die aanvullend zijn uitgerust met een Inland ECDIS-apparaat in de informatiemodus of een daarmee vergelijkbaar visualiseringssysteem dat met het Inland AIS-apparaat is verbonden moeten aan de minimumeisen van Inland ECDIS-apparatuur in de informatiemodus en daarmee vergelijkbare visualiseringssystemen bij het gebruik van Inland AIS-gegevens aan boord van schepen van het Rijnvaartpolitiereglement (besluit CCR 2014-I-12) voldoen.

4. Minstens de volgende gegevens moeten worden uitgezonden overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Standaard Tracking & Tracing van schepen in de binnenvaart:
a) gebruikersidentificatie (Maritime Mobile Service Identity, MMSI);
c) naam van het schip;
d) scheeps- of samensteltype;
e) uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI) of, voor zeeschepen als geen ENI is toegekend, het IMO-nummer;
f) lengte over alles van het schip of het samenstel met de nauwkeurigheid van 0,1 meter;
g) breedte over alles van het schip of het samenstel met de nauwkeurigheid van 0,1 meter;
h) positie (WGS 84);
i) snelheid over de grond (SOG);
j) koers over de grond (COG);
k) tijd van de elektronische positiebepaling;
l) vaarstatus overeenkomstig aanhangsel 14 (Besluit CCR 2013-II-16);
m) referentiepunt voor de positie-informatie op het schip met de nauwkeurigheid van 1 meter overeenkomstig aanhangsel 14 (Besluit CCR 2013-II-16);

5. De schipper moet de volgende gegevens bij wijzigingen onmiddellijk actualiseren:
a) lengte over alles met de nauwkeurigheid van 0,1 meter overeenkomstig aanhangsel 14 (Besluit CCR 2013-II-16);
b) breedte over alles met de nauwkeurigheid van 0,1 meter overeenkomstig aanhangsel 14 (Besluit CCR 2013-II-16);
c) samensteltype;
d) vaarstatus overeenkomstig aanhangsel 14 (Besluit CCR 2013-II-16);
e) referentiepunt voor de positie-informatie op het schip met de nauwkeurigheid van 1 meter overeenkomstig aanhangsel 14 (Besluit CCR 2013-II-16).

6. Een klein schip dat AIS gebruikt, mag uitsluitend een Inland AIS-apparaat als vermeld in artikel 7.06, derde lid, van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn(ROSR) of bijlage 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften van binnenschepen, een krachtens de IMO-voorschriften typegoedgekeurd AIS-apparaat van klasse A of een AIS-apparaat van klasse B gebruiken. Het AIS-apparaat functioneert goed en de in het AIS-apparaat ingevoerde gegevens komen op ieder moment overeen met de werkelijke gegevens van het schip of samenstel.

7. Een klein schip waaraan geen uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI) is toegekend, hoeft de gegevens, vermeld in het vierde lid, onderdeeld, niet over te dragen.

8. Een klein schip dat AIS gebruikt, moet bovendien zijn uitgerust met een marifooninstallatie voor het schip-schipverkeer, die goed functioneert en voor ontvangst is ingeschakeld.

9. In het eerste punt wordt verstaan onder ES-TRIN 2021/1: Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, editie 2021/1, welke kan worden geraadpleegd op de volgende website: https://www.cesni.eu/wpcontent/uploads/2020/10/ES_TRIN_2021_nl.pdf.

[HOOFDSTUK 5. Verkeerstekens - Markering van de vaargeul (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 5.01. ( 01/05/2014 - ... )

[Verkeerstekens

1. Aanhangsel 7 behorend bij dit reglement vermeldt welke verkeerstekens kunnen worden aangebracht voor de scheepvaart, en bepaalt tegelijk de betekenis van die tekens.

De verkeerstekens worden onderscheiden in :
- A : verbodstekens
- B : gebodstekens
- C : beperkingstekens
- D : aanbevelingstekens
- E : aanwijzingstekens
- F : bijkomende tekens
- G : tekens aan kunstwerken
- H : tekens voor bewegwijzering en kilometrering

2. Onverminderd de andere reglementaire voorschriften en met inbegrip van de bijzondere bevelen bedoeld in artikel 1.19, dienen de schippers zich te houden aan de in lid 1 bedoelde verkeerstekens (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 5.02. ( 01/05/2014 - ... )

[Markering van de vaargeul

Aanhangsel 8 behorend bij dit reglement vermeldt de tekens welke kunnen worden aangewend voor de markering van de vaargeul, en bepaalt de voorwaarden waaronder deze tekens worden gebruikt (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[HOOFDSTUK 6. Vaarregels (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

[Afdeling I. Algemene bepalingen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 6.01. ( 01/05/2014 - ... )

[Definities

1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
a) naderen op tegengestelde koersen : indien twee schepen elkaar naderen op koersen die recht of vrijwel recht aan elkaar tegengesteld zijn (schets, aanhangsel 12);
b) voorbijlopen : indien een schip (de oploper) een ander schip (de opgelopene) nadert uit een richting van meer dan 22°30' achterlijker dan dwars van dat schip, en het voorbijvaart (schets, aanhangsel 12);
c) kruisende koersen : indien een schip een ander nadert op een wijze die verschilt van deze bedoeld onder a) en b) hierboven (schets, aanhangsel 12).

2. In geval van twijfel hebben de regels voor het naderen op tegengestelde koersen en voorbijlopen voorrang op de regels voor kruisende koersen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 6.01/1. ( 01/05/2014 - ... )

[Snel schip

Een snel schip is verplicht aan alle andere schepen de ruimte te laten die zij nodig hebben om hun koers te volgen en om te manoeuvreren; het mag niet verlangen, dat deze voor hem uitwijken (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.02. ( 01/05/2014 - ... )

[Kleine schepen : algemene beginselen

1. In dit hoofdstuk worden onder een klein schip ook verstaan : een sleep of een gekoppeld samenstel, uitsluitend uit kleine schepen bestaande, evenals een amfibievoertuig.

2. Wanneer een vaarregel van dit hoofdstuk niet van toepassing is tussen een klein schip en een groot schip is het kleine schip verplicht aan het groot schip, met uitzondering van een snel schip, de ruimte te laten die dit nodig heeft om zijn koers te volgen en om te manoeuvreren; het mag niet verlangen, dat dit voor hem uitwijkt (schets, aanhangsel 12) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.02bis. ( 01/05/2014 - ... )

[Marifoon

Onverminderd de voorschriften van dit hoofdstuk dienen de schepen tijdig gebruik te maken van hun marifoon om voorafgaandelijk hun manoeuvre aan te kondigen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[Afdeling II. Naderen op tegengestelde koersen, kruisende koersen, voorbijlopen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 6.03. ( 01/05/2014 - ... )

[Algemene beginselen

1. Schepen mogen slechts elkaar voorbijvaren op tegengestelde koersen of elkaar voorbijlopen, indien de vaargeul voldoende breed is voor de gelijktijdige doorvaart, en dit met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden en de bewegingen van de andere schepen.

2. Bij een samenstel mogen de voorgeschreven tekens slechts worden getoond of gegeven door het schip, aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt of in geval van een sleep door het eerste gesleepte vaartuig.

3. Schepen welke koersen volgen zó dat elk gevaar voor aanvaring is uitgesloten mogen noch hun koers, noch hun snelheid zodanig wijzigen dat daaruit gevaar voor aanvaring kan ontstaan.

4. Elke schipper die een gevaar voor aanvaring vaststelt moet een reeks zeer korte stoten geven (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.03/1. ( 01/05/2014 - ... )

[Kruisende koersen

1. Indien de koersen van twee schepen elkaar kruisen, zó dat gevaar voor aanvaring bestaat, dient het schip dat de zijde van de vaargeul aan stuurboord volgt, zijn weg te vervolgen en moet het andere schip uitwijken (schets, aanhangsel 12).

1/1. Indien de koersen van twee schepen elkaar kruisen, zó dat gevaar voor aanvaring bestaat, in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het schip dat het andere aan stuurboordzijde van zich heeft uitwijken en, indien de omstandigheden het toelaten, vermijden vóór het andere te kruisen (schets, aanhangsel 12). Deze bepaling is niet van toepassing tussen een klein schip en een groot schip.

2. De bepalingen van lid 1/1 zijn niet van toepassing in de gevallen voorzien bij de artikelen 6.13, 6.14 en 6.16.

3. Indien de koersen van een klein motorschip, een klein zeilschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar kruisen, zó dat gevaar voor aanvaring bestaat, in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet, in afwijking van lid 1/1 :
a) het motorschip uitwijken voor het zeilschip of het door spierkracht voortbewogen schip (schets, aanhangsel 12), en
b) het door spierkracht voortbewogen schip uitwijken voor het zeilschip (schets, aanhangsel 12).

4. Indien de koersen van twee zeilschepen elkaar kruisen, zó, dat gevaar voor aanvaring bestaat, in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet, in afwijking van lid 1/1 :
a) ingeval beide schepen over verschillende boeg liggen, het schip dat over stuurboordboeg ligt uitwijken voor het schip dat over bakboordboeg ligt (schets, aanhangsel 12);
b) ingeval beide schepen over dezelfde boeg liggen, het loefwaartse schip uitwijken voor het lijwaartse (schets, aanhangsel 12);
c) ingeval een schip dat over stuurboordboeg ligt aan zijn loefzijde een schip ziet en niet met zekerheid kan bepalen, of dat schip over stuurboord- dan wel over bakboordboeg ligt, het daarvoor uitwijken.

Dit lid is niet van toepassing tussen een klein zeilschip en een groot zeilschip (verv. KB 4 april 2014, art.7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.04. ( 01/05/2014 - ... )

[Naderen op tegengestelde koersen - Hoofdregel

1. Indien twee schepen elkaar naderen op tegengestelde koersen, zó dat gevaar voor aanvaring bestaat, dient het schip dat de zijde van de vaargeul aan stuurboord volgt, zijn weg te vervolgen en moet het andere schip uitwijken (schets, aanhangsel 12).

1/1. Indien twee schepen elkaar naderen op tegengestelde koersen, zó, dat gevaar voor aanvaring bestaat, in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet elk van beide naar stuurboord uitwijken, zodat zij elkaar bakboord op bakboord voorbijvaren (schets, aanhangsel 12). Deze bepaling is niet van toepassing tussen een klein schip en een groot schip.

2. (niet overgenomen)

3. (niet overgenomen)

4. (niet overgenomen)

5. (niet overgenomen)

6. (niet overgenomen)

7. (niet overgenomen)

8. Indien een klein motorschip, een klein zeilschip en een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar naderen op tegengestelde koersen, zó, dat gevaar voor aanvaring bestaat, in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet, in afwijking van lid 1/1 :
- het motorschip uitwijken, zo mogelijk naar stuurboord, voor het zeilschip of het door spierkracht voortbewogen schip (schets, aanhangsel 12), en
- het door spierkracht voortbewogen schip uitwijken, zo mogelijk naar stuurboord, voor het zeilschip (schets, aanhangsel 12).

9. Indien twee zeilschepen elkaar naderen op tegengestelde koersen, zó dat gevaar voor aanvaring bestaat, in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet, in afwijking van lid 1/1, het schip dat over stuurboordboeg ligt uitwijken voor het schip dat over bakboordboeg ligt (schets, aanhangsel 12). Dit lid is niet van toepassing tussen een klein zeilschip en een groot zeilschip (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.05. ( 01/05/2014 - ... )

[Naderen op tegengestelde koersen tussen grote schepen - Afwijking van de hoofdregel

1. Een groot schip dat zich wil begeven naar een vaargeul, een haven, een laad- of losplaats, een sluis, een doorvaartopening van een brug, een aanlegplaats of een plaats waar schepen mogen liggen, gelegen aan zijn bakboordzijde, mag aan een op tegengestelde koers naderend groot schip het verlangen kenbaar maken dat, in afwijking van artikel 6.04, het voorbijvaren stuurboord op stuurboord geschiedt. Het schip mag het verlangen slechts kenbaar maken, nadat het zich er van heeft vergewist, dat het mogelijk is daaraan zonder gevaar te voldoen.

2. Het verlangen bedoeld in lid 1 wordt kenbaar gemaakt door het tijdig geven van : twee korte stoten, en door het tegelijkertijd tonen aan stuurboord van (schets, aanhangsel 12) :
- 's nachts :
een wit helder rondom zichtbaar flikkerlicht, eventueel in combinatie met een lichtblauw bord;
- overdag :
een lichtblauw bord, in combinatie met een wit helder rondom zichtbaar flikkerlicht.

Deze tekens moeten worden getoond totdat het voorbijvaren heeft plaats gehad.

Het lichtblauwe bord, dat van beide zijden zichtbaar moet zijn, moet een witte rand van ten minste 5 cm hebben. Het raam- en stangenwerk, evenals het lantaarnhuis van het flikkerlicht, moet donker van kleur zijn.

3. Het schip waaraan het verlangen bedoeld in lid 1 wordt kenbaar gemaakt moet daaraan voldoen en het moet dit kenbaar maken door eveneens het geluidssein te geven en, indien het hiermede is uitgerust, tegelijkertijd de tekens te tonen, bedoeld in lid 2 (schets, aanhangsel 12).

4. Zodra is te vrezen, dat de bedoeling van het schip dat het verlangen bedoeld in lid 1 heeft kenbaar gemaakt niet is begrepen door het schip waaraan dit is geschied, moet dit schip het geluidssein, bedoeld in lid 2, herhalen.

5. Indien het schip waaraan het verlangen wordt kenbaar gemaakt, daaraan niet kan voldoen, moet het een reeks zeer korte stoten geven. De schippers dienen dan alle nodige maatregelen te treffen om het gevaar te voorkomen (schets, aanhangsel 12) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.06. ( 01/05/2014 - ... )

[Naderen op tegengestelde koersen tussen een snel schip en een ander schip

De artikelen 6.04 en 6.05 zijn niet van toepassing indien een snel schip een ander schip nadert op tegengestelde koers. Indien het andere schip een snel schip is, moeten beide schepen via marifoon overeenkomen omtrent hun ontmoeting (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.07. ( 01/05/2014 - ... )

[Naderen op tegengestelde koersen in een engte

1. Om het naderen op tegengestelde koersen in de mate van het mogelijke te vermijden in een gedeelte van de vaarweg waar de vaargeul geen klaarblijkelijk voldoende breedte biedt voor een dergelijke ontmoeting (engte), zijn volgende voorschriften van toepassing:
a) een schip moet een engte zonder onnodig oponthoud doorvaren;
b) indien het uitzicht niet vrij is, moet een schip, alvorens een engte binnen te varen, één lange stoot geven. Zo nodig, in het bijzonder wanneer de engte lang is, moet het dit sein tijdens het doorvaren herhalen;
c) op een vaarweg waar stroom loopt moet een voor stroom varend schip de weg vervolgen en moet een tegen stroom varend schip de weg vrijlaten (schets, aanhangsel 12);
d) op een vaarweg waar geen stroom loopt moet:
i) een schip dat aan stuurboord geen hindernis tegenkomt of dat bij een bocht de buitenzijde daarvan aan stuurboord heeft de weg vervolgen en moet een ander schip de weg vrijlaten. Deze bepaling is niet van toepassing tussen een klein schip en een groot schip (schets, aanhangsel 12);
ii) indien een klein zeilschip een klein motorschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar op tegengestelde koersen naderen, in afwijking van de bepalingen van i), het zeilschip de weg vervolgen en het andere schip de weg vrijlaten (schets, aanhangsel 12);
iii) indien twee kleine zeilschepen elkaar op tegengestelde koersen naderen, het schip dat vóór de wind zeilt of, indien beide schepen het bezeild hebben, in afwijking van de bepalingen van i),  het schip dat over bakboordboeg ligt de weg vervolgen en moet het andere schip de weg vrijlaten. Deze bepaling is niet van toepassing tussen een kelin zeilschip en een groot zeilschip (schets, aanhangsel 12).

2. Ingeval het naderen op tegengestelde koersen in een engte onmogelijk kan worden vermeden dienen de schippers alle mogelijke maatregelen te treffen zodat het voorbijvaren op de plaats en in de voorwaarden gebeurt die het minste gevaar oplevert.

3. Lid 1, b), c) en d)  gelden niet voor engten, waar de doorvaart door middel van tekens wordt geregeld (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.08. ( 01/05/2014 - ... )

[Verbod tot naderen op tegengestelde koersen door tekens langs de vaarweg

1. In de gedeelten van de vaarweg aangeduid door het verbodsteken A.4 of A.4.1 (aanhangsel 7) is artikel 6.07 van toepassing.

2. Indien de scheepvaart afwisselend slechts in één richting wordt toegelaten, wordt
- het verbod de vaart te vervolgen aangeduid door het verbodsteken A.1 (aanhangsel 7);
- de toestemming de vaart te vervolgen aangeduid door het aanwijzingsteken E.1 (aanhangsel 7).

Gelet op de plaatselijke omstandigheden kan het verbodsteken voorafgaand worden aangekondigd door het gebodsteken B.8 (aanhangsel 7) (verv. KB 1 mei 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.09. ( 01/05/2014 - ... )

[Voorbijlopen : algemene bepalingen

1. Een schip mag een ander schip slechts voorbijlopen, nadat het zich er van heeft vergewist, dat dit zonder gevaar kan geschieden.

2. Het schip dat wordt opgelopen moet het voorbijlopen voor zover nodig en mogelijk vergemakkelijken. Het moet snelheid verminderen, indien dit nodig is om het voorbijlopen zonder gevaar en in zo korte tijd te doen geschieden, dat de andere schepen daardoor niet worden gehinderd.

Deze bepaling geldt niet voor een groot schip dat wordt opgelopen door een klein schip (verv. KB 4 april 2014, art.7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.10. ( 01/05/2014 - ... )

[Voorbijlopen

1. Als algemene regel moet de oploper aan bakboord van de opgelopene voorbijlopen. Indien er geen gevaar voor aanvaring is, mag echter de oploper aan stuurboord van de opgelopene voorbijlopen (schets, aanhangsel 12). Indien het voorbijlopen mogelijk is zonder dat de opgelopene zijn koers wijzigt, behoeft de oploper geen geluidssein te geven.

2. Indien het voorbijlopen niet kan geschieden zonder dat de opgelopene zijn koers wijzigt, of indien het te vrezen is dat de opgelopene de bedoeling van de oploper om voorbij te lopen niet heeft begrepen, en daardoor gevaar voor aanvaring bestaat, moet de oploper volgend sein geven (schets, aanhangsel 12) :
a) twee lange stoten gevolgd door twee korte stoten, zo hij aan bakboord van de opgelopene wil voorbijlopen;
b) twee lange stoten gevolgd door één korte stoot, zo hij aan stuurboord van de opgelopene wil voorbijlopen.

3. De opgelopene die gevolg kan geven aan het verlangen van de oploper moet aan de door deze gevraagde zijde voldoende ruimte laten door zo nodig naar de andere zijde uit te wijken en mag volgend sein geven (schets, aanhangsel 12) :
a) één korte stoot, zo het oplopen aan bakboord moet plaatsvinden;
b) twee korte stoten, zo het oplopen aan stuurboord moet plaatsvinden.

4. Indien het voorbijlopen niet aan de door de oploper gevraagde zijde maar wel aan de andere zijde kan geschieden, moet de opgelopene volgend sein geven (schets, aanhangsel 12) :
a) één korte stoot, zo het voorbijlopen aan zijn bakboordzijde mogelijk is;
b) twee korte stoten, zo het voorbijlopen aan zijn stuurboordzijde mogelijk is.

De oploper die onder deze omstandigheden nog wil voorbijlopen moet volgend sein geven (schets, aanhangsel 12) :
- twee korte stoten, in het geval onder a);
- één korte stoot in het geval onder b).

De opgelopene moet dan voldoende ruimte laten aan de zijde waar het voorbijlopen moet geschieden door zo nodig naar de andere zijde uit te wijken.

5. Indien het voorbijlopen zonder gevaar voor aanvaring niet mogelijk is, moet de opgelopene vijf korte stoten geven (schets, aanhangsel 12).

6. De leden 2 tot 5 hierboven zijn niet van toepassing tussen een klein schip en een groot schip, noch tussen kleine schepen onderling.

7. Indien een zeilschip een ander zeilschip oploopt, moet het, zo mogelijk, aan loef voorbijlopen (schets, aanhangsel 12). Deze bepaling geldt niet voor een groot zeilschip dat een klein zeilschip oploopt.

Een schip dat door een zeilschip wordt opgelopen, moet, zo mogelijk, ertoe medewerken, dat dit aan loef kan voorbijlopen. Deze bepaling geldt niet voor een groot schip dat wordt opgelopen door een klein zeilschip (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].








 

Artikel 6.11. ( 01/05/2014 - ... )

[Verbod tot voorbijlopen door tekens langs de vaarweg

Onverminderd de bepalingen van artikel 6.08, lid 1, mag een schip een ander schip niet voorbijlopen :
a) op de gedeelten van de vaarweg, aangeduid door het verbodsteken A.2 of A.4 (aanhangsel 7);
b) in het geval van samenstellen onderling, op de gedeelten van de vaarweg, aangeduid door het verbodsteken A.3 of A.4.1 (aanhangsel 7). Dit verbod geldt evenwel niet, ingeval één van die samenstellen een duwstel is, waarvan de grootste lengte en de grootste breedte niet meer dan 110 m respectievelijk 12 m bedragen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)];
 

[Afdeling III. Andere vaarregels (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 6.12. ( 01/05/2014 - ... )

[Varen op plaatsen waar de te volgen weg wordt voorgeschreven

Op de gedeelten van de vaarweg waar de te volgen weg is voorgeschreven door de gebodstekens B.1, B.2a, B.2b, B.3a, B.3b,  of B.4a, B.4b (aanhangsel 7), moet het schip de weg volgen die door dat teken wordt kenbaar gemaakt. Het einde van deze gedeelten kan door het aanwijzigingsteken E.11 (aanhangsel 7) worden aangeduid (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 6.13. ( 01/05/2014 - ... )

[Keren

1. Een schip mag slechts keren nadat het zich er van heeft vergewist, dat dit zonder gevaar kan geschieden en zonder dat de andere schepen worden genoodzaakt hun koers of hun snelheid plotseling en in sterke mate te wijzigen.

2. Indien het voorgenomen manoeuvre een ander schip zou noodzaken zijn koers of zijn snelheid te wijzigen, moet het schip, dat wil keren dit tijdig tevoren aankondigen door het geven van volgend sein (schets, aanhangsel 12) :
a) één lange stoot gevolgd door één korte stoot, zo het over stuurboord wil keren;
b) één lange stoot, gevolgd door twee korte stoten, zo het over bakboord wil keren.

3. De andere schepen moeten dan, voor zover nodig en mogelijk is, hun snelheid en hun koers wijzigen om het keren zonder gevaar toe te laten.

4. De bepalingen van leden 1 tot 3 zijn niet van toepassing voor het gedrag van een klein schip ten opzichte van een groot schip. Voor kleine schepen onderling gelden enkel leden 1 en 3.

5. Op de gedeelten van de vaarweg aangeduid door het verbodsteken A.8 (aanhangsel 7) mag een schip niet keren. Met het aanwijzingsteken E.8 (aanhangsel 7) wordt een gedeelte van de vaarweg aangeduid waar het keren kan gebeuren, echter met inachtneming van de voorschriften van dit artikel (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.14. ( 01/05/2014 - ... )

[Gedrag bij het vertrek

De bepalingen van artikel 6.13, leden 1, 2, 3 en 4 zijn eveneens van toepassing op een schip met uitzondering van een veerpont, dat zijn ankerplaats of zijn ligplaats verlaat zonder te keren; evenwel moet dit schip, in plaats van de bij lid 2 van dat artikel vermelde seinen, geven (schets, aanhangsel 12) :
a) één korte stoot zo het schip stuurboord uitgaat;
b) twee korte stoten zo het schip bakboord uitgaat (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.15. ( 01/05/2014 - ... )

[Verbod zich in de tussenruimten tussen de lengten van een sleep te bewegen

Het is verboden zich in de tussenruimten tussen de lengten van een sleep te begeven (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.16. ( 01/05/2014 - ... )

[In- en uitvaren van havens en nevenvaargeulen, uitvaren gevolgd door het oversteken van de hoofdvaargeul

1. Een schip mag slechts een haven of een nevenvaargeul uitvaren of een hoofdvaargeul oversteken of een haven of een nevenvaargeul invaren, nadat het zich er van heeft vergewist, dat dit zonder gevaar kan geschieden en zonder andere schepen te noodzaken hun koers of hun snelheid plotseling en in sterke mate te wijzigen.

Op een vaarweg waar stroom loopt moet een voor stroom varend schip dat is genoodzaakt op te draaien om een haven of een nevenvaargeul in te varen voorrang verlenen aan een tegen stroom varend schip dat eveneens deze haven of deze nevenvaargeul wil invaren.

Bij de samenkomst of de kruising van vaargeulen kan een hoofd- of een nevenvaargeul worden aangeduid door het teken E.9 of E.10 (aanhangsel 7).

2. Indien door één der in lid 1 bedoelde manoeuvres een ander schip zou of kan worden genoodzaakt zijn koers of zijn snelheid te wijzigen, moet het schip zijn manoeuvre tijdig tevoren aankondigen door het geven van (schets, aanhangsel 12) :
a) drie lange stoten gevolgd door één korte stoot, zo het na het uitvaren of vóór het invaren stuurboord uit zal gaan;
b) drie lange stoten gevolgd door twee korte stoten, zo het na het uitvaren of vóór het invaren bakboord uit zal gaan;
c) drie lange stoten, zo het na het uitvaren de hoofdvaargeul zal oversteken.

Vóór het einde van het oversteken moet het schip zo nodig geven :
- één lange stoot gevolgd door één korte stoot, zo het stuurboord uit wil gaan;
- één lange stoot gevolgd door twee korte stoten, zo het bakboord uit wil gaan.

3. De andere schepen moeten dan zo nodig, hun koers en hun snelheid wijzigen om het manoeuvre zonder gevaar mogelijk te maken.

Deze bepaling blijft ook van kracht indien het teken B.10 (aanhangsel 7) geplaatst is op de hoofdvaargeul nabij de uitmonding van een haven of een nevenvaargeul.

4.Indien één van de tekens B.9 geplaatst is nabij de uitgang van een haven of een nevenvaargeul, mag het schip dat de haven of de nevenvaargeul verlaat, zich niet op de hoofdvaargeul begeven of deze oversteken, indien dit manoeuvre een schip op de hoofdvaargeul noodzaakt zijn koers of snelheid te wijzigen.

5. Een schip op een hoofdvaargeul mag een haven of een nevenvaargeul niet invaren indien langs deze hoofdvaargeul het licht A.1 (aanhangsel 7) in combinatie met het bijkomend teken F.2 (aanhangsel 7) worden getoond. Een schip mag een haven of een nevenvaargeul niet uitvaren indien langs deze haven of deze nevenvaargeul vóór de uitmonding in de hoofdvaargeul bovenvermelde tekens worden getoond.

6. Een schip op een hoofdvaargeul mag, ook indien daardoor een ander schip zou worden genoodzaakt zijn koers of zijn snelheid te wijzigen, een haven of een nevenvaargeul invaren, indien langs deze hoofdvaargeul vóór de uitmonding van die haven of die nevenvaargeul het teken E.1 (aanhangsel 7) wordt getoond in combinatie met het bijkomend teken F.2 (aanhangsel 7). Een schip mag een haven of een nevenvaargeul uitvaren, indien langs deze haven of nevenvaargeul vóór de uitmonding daarvan in de hoofdvaargeul bovenvermelde tekens worden getoond. In het laatste geval moet het schip, indien nodig, eveneens de geluidsseinen bedoeld in lid 2, geven.

7. Lid 1 geldt niet voor een klein schip dat manoeuvreert ten opzichte van een groot schip. Lid 2 is niet van toepassing tussen een klein schip en een groot schip. Leden 3 en 4 gelden niet voor een groot schip dat manoeuvreert ten opzichte van een klein schip. Tussen kleine schepen onderling zijn enkel leden 1,3 en 4 van toepassing (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.17. ( 01/05/2014 - ... )

[Op gelijke hoogte varen

1. Schepen mogen slechts op gelijke hoogte varen indien de beschikbare ruimte dit zonder hinder of gevaar voor de scheepvaart toelaat.

2. Behalve bij voorbijlopen en bij voorbijvaren op tegengestelde koersen, mag een schip niet varen binnen een afstand van 50 m van een schip, een duwstel of een gekoppeld samenstel dat de tekens voert voorgeschreven in artikel 3.14, leden 2 en 3, of in artikel 11.02.

3. Onverminderd de bepalingen van artikel 1.20 mag een schip niet langszijde komen van een varend schip of een varend drijvend voorwerp, zich daaraan vastmaken of zich in het kielzog daarvan laten meevoeren zonder uitdrukkelijke toestemming van de schipper daarvan.

4. Waterskiërs of personen die watersport beoefenen zonder gebruik te maken van een schip moeten voldoende afstand houden van een varend schip, een varend drijvend voorwerp of van een drijvend werktuig in bedrijf (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.18. ( 01/05/2014 - ... )

[Verbod om ankers, kabels of kettingen te laten slepen

1. Het is verboden om ankers, kabels of kettingen te laten slepen.

2. Dit verbod geldt niet voor een schip dat zich verplaatst op een ligplaats of dat een manoeuvre uitvoert, tenzij dit geschiedt :
a) op een afstand van minder dan 100 m van een brug, sluis, stuw, veerpont of drijvend werktuig in bedrijf;
b) op de gedeelten van de vaarweg, aangeduid door het verbodsteken A.6 (aanhangsel 7), overeenkomstig artikel 7.03, lid 1. b).

3. Dit  verbod is niet van toepassing op het gedeelte van de vaarweg aangeduid overeenkomstig lid 2 van artikel 7.03, door het aanwijzingsbord E.6 (aanhangsel 7) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 6.19. ( 01/05/2014 - ... )

[Zich laten drijven

Een schip mag zich niet met de stroom mee laten drijven, zonder dat het van een middel tot voortbeweging gebruik maakt.

Dit verbod geldt niet voor kleine verplaatsingen op de ligplaats, bij laden en bij lossen, noch voor een zeilend schip dat als gevolg van het wegvallen van de wind gedwongen is zich te laten drijven (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 6.20. ( 01/05/2014 - ... )

[Hinderlijke waterbeweging

1. Een schip moet zijn snelheid zodanig regelen, dat hinderlijke waterbeweging waardoor schade aan een stilliggend schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting zou kunnen worden veroorzaakt, wordt vermeden. Meer bepaald moet het tijdig zijn snelheid verminderen, echter niet beneden die welke nodig is voor het veilig sturen :
a) voor een havenmond;
b) in de nabijheid van een schip dat gemeerd is aan de oever of aan een ontschepingplaats of dat wordt geladen of gelost;
c) in de nabijheid van een schip dat op een gebruikelijke ligplaats stilligt;
d) in de nabijheid van een veerpont;
e) op de gedeelten van de vaarweg aangeduid door het teken A.9 (aanhangsel 7).

2. (niet overgenomen).

3. Ter hoogte van een schip, dat de tekens voorgeschreven bij artikel 3.25, lid 1 c) of aan de zijde waar een schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting de tekens overeenkomstig artikel 3.29, lid 1 voert, moeten de andere schepen hun snelheid verminderen volgens de voorschriften van lid 1. Bovendien moeten zij zo ver mogelijk daarvan verwijderd blijven (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.21. ( 01/05/2014 - ... )

[Manoeuvreerbaarheid van schepen en samenstellen

1. Een motorschip dat zorgt voor de voortbeweging van een samenstel moet een vermogen hebben dat voldoende is om de goede manoeuvreerbaarheid van het samenstel te verzekeren.

2. Een motorschip, een duwstel en een gekoppeld samenstel waarvan de lengte meer dan 110 m bedraagt, evenals een motorschip, een duwstel en een gekoppeld samenstel die op een vaarweg waar stroom loopt voor stroom varend niet kunnen keren, moeten tijdig zonder te keren kunnen stilhouden zó dat de manoeuvreerbaarheid tijdens en na het stilhouden goed blijft (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 6.21b. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijzondere bepalingen voor duwstellen en gekoppelde samenstellen

1. Een duwstel en een gekoppeld samenstel mogen geen sleepdienst verrichten.

2. Indien een duwstel andere elementen dan duwbakken bevat, moeten deze elementen aan langszijde van het duwstel zijn vastgemaakt.

3. Een zeeschipbak mag niet voor in een duwstel worden geplaatst tenzij de ankers kunnen worden aangebracht voor aan het duwstel (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.21c. ( 01/05/2014 - ... )

[Communicatie aan boord

1. Indien de lengte van een alleen varend motorschip, van een duwstel of van een gekoppeld samenstel meer dan 110 m bedraagt, moet er een spreekverbinding bestaan :
a) tussen de stuurhut en de kop van het motorschip;
b) tussen de duwboot en de kop van het duwstel;
c) en voor wat betreft het gekoppeld samenstel, tussen de stuurhut van het motorschip of één der motorschepen die dienen voor de voortbeweging en de kop van het samenstel.

2. Bij een sleep moet er een telefoonverbinding bestaan tussen de besturingseenheden van alle schepen.

3. Indien de marifoon wordt gebruikt als telefoonverbinding mag dit slechts gebeuren op de kanalen bestemd voor het verkeer aan boord van schepen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].


 

Artikel 6.21/1. ( 01/05/2014 - ... )

[Verplaatsen van een duwbak buiten het verband van een duwstel

Een duwbak mag slechts buiten het verband van een duwstel worden verplaatst :
a) gekoppeld aan een motorschip;
b) op eigen kracht over korte afstanden, tijdens het samenstellen of ontkoppelen van een duwstel;
c) (niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 6.22. ( 01/05/2014 - ... )

[Stremming en beperking van de scheepvaart

1. Alle schepen dienen stil te houden vóór het algemene verbodsteken A.1 (aanhangsel 7).

2. Een schip mag niet varen op een vaarweg of een gedeelte daarvan, dat aangeduid is met een teken A.1a (aanhangsel 7). Deze bepaling is niet van toepassing op een klein schip dat geen motorschip is (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.22/1. ( 01/05/2014 - ... )

[Varen langs een in bedrijf zijnd drijvend werktuig of een vastgevaren of gezonken schip en langs een schip dat slechts beperkt kan manoeuvreren

Een schip mag niet varen langs een schip, zoals bedoeld in artikel 3.25, aan de zijde waar 's nachts het rode licht en overdag de rode bol of het rode bord wordt getoond, noch langs een schip, zoals bedoeld in artikel 3.34, aan de zijde waar 's nachts twee rode lichten en overdag twee zwarte bollen worden getoond (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[Afdeling IV. Veerponten (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 6.23. ( 01/05/2014 - ... )

[Vaarregels voor veerponten

1. Een veerpont mag de vaargeul slechts oversteken, na zich er van vergewist te hebben dat dit zonder gevaar kan geschieden en zonder dat andere schepen worden genoodzaakt hun koers of hun snelheid plotseling en in sterke mate te wijzigen.

2. Een niet vrij varende veerpont moet zich voorts houden aan de volgende regels :
a) indien de veerpont buiten dienst is moet ze ligplaats nemen op de hiertoe aangeduide plaats. Indien geen ligplaats werd aangeduid, dient ze zodanig ligplaats te nemen dat de vaargeul vrij blijft;
b) Indien de langskabel van een veerpont de vaargeul kan versperren, mag de veerpont niet stilliggen aan de zijde van de vaargeul tegenover het ankerpunt van de kabel tenzij strikt noodzakelijk voor ontschepen en inschepen. Tijdens deze manoeuvres, mogen de aankomende schepen het vrijmaken van de vaargeul eisen door het geven van een lange stoot op het gewenste tijdstip;
c) ze mag zich niet langer in de vaargeul bevinden dan voor de uitvoering van de dienst nodig is (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[Afdeling V. Doorvaren van bruggen, stuwen en sluizen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 6.24. ( 01/05/2014 - ... )

[Doorvaren van bruggen en stuwen - Algemene bepalingen

1. De doorvaartopening van een brug, van een stuw of van een aan beide zijden openstaande sluis, waar de vaargeul niet voldoende ruimte biedt voor het elkaar voorbijvaren van twee schepen, is een engte, zoals bedoeld in artikel 6.01 lid 1. d) en waarvoor de regels van artikel 6.07 toepasselijk zijn.

2. Indien de doorvaart doorheen de doorvaartopening van een brug of stuw toegelaten is, en deze opening toont :
a) het teken A.10 (aanhangsel 7), dan mag een schip in deze doorvaartopening niet varen buiten de begrenzing, aangeduid door de twee borden die dit teken vormen;
b) het teken D.2 (aanhangsel 7), dan wordt aanbevolen in deze doorvaartopening uitsluitend te varen binnen de begrenzing, aangeduid door de twee borden die dit teken vormen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.25. ( 01/05/2014 - ... )

[Doorvaren van vaste bruggen

1. Een schip mag niet varen door de doorvaartopening van een vaste brug waarboven wordt getoond : één of meer rode lichten of borden rood-wit-rood (teken A.1, aanhangsel 7).

2. Indien boven een doorvaartopening van een vaste brug wordt getoond :
a) het teken D.1a (aanhangsel 7) of
b) het teken D.1b (aanhangsel 7),
wordt aanbevolen bij voorkeur van deze doorvaartopening gebruik te maken.

Ingeval van het teken vermeld onder a) is de doorvaartopening vrij voor de scheepvaart in beide richtingen; ingeval van het teken vermeld onder b) is de doorvaartopening verboden voor de scheepvaart uit tegenovergestelde richting.

3. Indien bepaalde doorvaartopeningen van een vaste brug aangegeven zijn volgens de in lid 2 vermelde bepalingen, mogen de niet aldus gesignaleerde doorvaartopeningen door de scheepvaart worden gebruikt op eigen risico (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.26. ( 01/05/2014 - ... )

[Doorvaren van beweegbare bruggen

1. Onverminderd de andere bepalingen in dit reglement en de andere van kracht zijnde voorschriften, dient de schipper bij het naderen en bij de doorvaart van beweegbare bruggen gevolg te geven aan de aanwijzingen die eventueel worden gegeven door het bedieningspersoneel, ten einde de veiligheid, de goede orde van de scheepvaart of het zonder oponthoud doorvaren te verzekeren.De schipper moet zijn bedoeling om de brug te passeren kenbaar maken door het geven van hetzij één lange stoot, hetzij via de marifoon.

2. Bij het naderen van een beweegbare brug moet een schip snelheid verminderen. Het moet, ingeval het de doorvaartopening niet mag of wil doorvaren, vóór het teken B.5 (aanhangsel 7) stilhouden.

3. Bij het naderen van een beweegbare brug mag een schip een ander schip niet voorbijlopen, tenzij op aanwijzing van het bedieningspersoneel.

4. Het doorvaren van beweegbare bruggen kan worden geregeld door de volgende tekens, geplaatst hetzij aan weerszijden van de doorvaartopening op gelijke hoogte, hetzij aan stuurboordzijde daarvan :
a) één rood vast licht (teken A.1; aanhangsel 7) : de doorvaart is verboden, de brug wordt bediend;
b) een rood vast licht en een groen vast licht, beide op dezelfde hoogte ofwel een rood vast licht boven een groen vast licht (teken A.11; aanhangsel 7) : het doorvaren is nog verboden, maar de brug zal worden geopend en de schepen dienen zich klaar te maken voor de doorvaart;
c1) één groen vast licht (teken E.1; aanhangsel 7) : de doorvaart is toegestaan;
c2) twee groene vaste lichten boven elkaar (teken E.1; aanhangsel 7) : de doorvaart is toegestaan, de brug is in geopende toestand en wordt niet bediend; 
c3) een rood vast licht en daaronder een groen flikkerlicht (teken A.11.1; aanhangsel 7) : de doorvaart is verboden, tenzij het schip de doorvaartopening reeds zo dicht genaderd is, dat stilhouden redelijkerwijze niet meer mogelijk is;
d) twee rode vaste lichten boven elkaar (teken A.1; aanhangsel 7) : de doorvaart is verboden, de brug wordt niet bediend;
e) een geel licht op de brug (teken D.1a; aanhangsel 7), in combinatie met de lichten onder a) of d) : de doorvaart is verboden behalve voor schepen met beperkte hoogte; de scheepvaart is in beide richtingen toegestaan;
h) twee gele lichten op de brug (teken D.1b; aanhangsel 7), in combinatie met de lichten onder a) of d) : doorvaart verboden behalve voor schepen met beperkte hoogte; de scheepvaart is in de tegenovergestelde richting verboden.

5. De rode lichten, bedoeld in lid 4 kunnen worden vervangen door het bord van teken A.1 (aanhangsel 7), de groene lichten door het bord van teken E.1 (aanhangsel 7) en de gele lichten door het bord van teken D.1 (aanhangsel 7).

6. (niet overgenomen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 6.27. ( 01/05/2014 - ... )

[Doorvaren van stuwen

1. Het is verboden door de opening van een stuw te varen waar het teken A.1 (aanhangsel 7) wordt getoond.

2. Een schip mag slechts door de opening van een stuw varen waarbij aan weerszijden het teken E.1 (aanhangsel 7) wordt getoond.

3. In afwijking van lid 2 mag bij een stuw met daarboven een brug een schip eveneens door de opening van de stuw varen, indien boven de doorvaartopening van de brug het teken D.1a of het teken D.1b (aanhangsel 7) wordt getoond. Ingeval van het teken D.1a is de doorvaartopening vrij voor de doorvaart uit beide richtingen, ingeval van het teken D.1b is de doorvaart uit de tegenovergestelde richting verboden (verv. KB 4 april 2014, art. 7, i: 1 mei 2014)].

Artikel 6.28. ( 01/05/2014 - ... )

[Doorvaren van sluizen

1. Bij het naderen van een wachtplaats voor een sluis moet een schip snelheid verminderen. Het moet, ingeval het de sluis niet onmiddellijk mag of wil invaren, vóór het teken B.5 (aanhangsel 7) stilhouden. De schipper moet zijn bedoeling om de sluis te passeren kenbaar maken door het geven van hetzij één lange stoot, hetzij via de marifoon.

2. Op een wachtplaats van een sluis en in een sluis, moet een schip, dat met een marifooninstallatie is uitgerust, uitluisteren op het kanaal van de sluis.

3. De schepen moeten de sluis in volgorde van aankomst op de wachtplaats invaren. Een klein schip dat samen met grote schepen wordt geschut, mag de sluis slechts invaren na deze grote schepen.

4. Bij het naderen van een sluis en op een wachtplaats mag een schip een ander schip niet voorbijlopen.

5. In een sluis moet een schip zijn ankers geheel voorhalen. Dezelfde verplichting geldt op een wachtplaats, voor zover de ankers niet worden gebruikt.

6. ( niet overgenomen)

7. In een sluis :
a) moet een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting ligplaats nemen binnen de aangegeven grenzen;
b) moet tijdens de bediening en totdat het uitvaren wordt toegestaan een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting, zowel aan de voor als achtersteven zodanig zijn gemeerd en moet zijn meerkabels zodanig vieren of doorhalen, dat het de andere schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen niet beschadigt;
c) mogen slechts voorwerpen die niet kunnen zinken als wrijfhout worden gebruikt;
d) is het verboden op andere schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, water te storten of te laten vloeien;
e) mag een schip, zodra het is gemeerd en totdat het uitvaren van de sluis wordt toegestaan, geen gebruik maken van zijn middelen tot voortbeweging;
f) moet een klein schip zo mogelijk ligplaats nemen op enige afstand van een groot schip.

8. In een sluis en op een wachtplaats van een sluis moet een schip een zijwaartse afstand van ten minste 10 m in acht nemen ten opzichte van een schip of een samenstel dat het teken bedoeld in artikel 3.14, lid 1 voert. Deze verplichting geldt evenwel niet voor een schip of een samenstel dat eveneens dit teken voert, evenmin voor een schip bedoeld in artikel 3.14, lid 7.

9. Een schip of een samenstel, dat de tekens bedoeld in artikel 3.14, leden 2 en 3 voert, moet zich alleen in een sluis bevinden.

10. Een schip of een samenstel, dat het teken bedoeld in artikel 3.14, lid 1 voert, mag niet samen met een passagiersschip worden geschut.

11. Bij het naderen van de wachtplaats van een sluis en bij het verlaten van een sluis moet een snel schip zich verplaatsen met een zodanige snelheid om elke schade aan schepen en gevaar voor personen aan boord te vermijden.

12. De schipper is verplicht gevolg te geven aan de aanwijzingen die hem door het bedieningspersoneel worden gegeven.

13. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing voor elk ander bouwwerk voor het schutten van schepen, zoals scheepsliften en hellende vlakken (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.28/1. ( 01/05/2014 - ... )

[In- en uitvaren van sluizen

1. De toegang tot een sluis wordt zowel overdag als 's nachts geregeld door tekens geplaatst aan stuurboordzijde of aan weerszijden van de invaartopening op gelijke hoogte. Deze tekens hebben de volgende betekenis :
a) twee rode vaste lichten boven elkaar (teken A.1; aanhangsel 7) : de doorvaart is verboden, de sluis wordt niet bediend;
b) één rood vast licht of twee rode vaste lichten naast elkaar (teken A.1; aanhangsel 7) : de doorvaart is verboden, de sluis wordt bediend;
c) het doven van één van beide naast elkaar geplaatste rode vaste lichten of een rood vast licht en een groen vast licht naast elkaar, of een rood vast licht boven een groen vast licht (teken A.11; aanhangsel 7) : het doorvaren is nog verboden, maar de sluis zal worden geopend;
d1) één groen vast licht (teken E.1; aanhangsel 7) : de doorvaart is toegestaan;
d2) twee groene vaste lichten boven (teken E.1; aanhangsel 7) : de doorvaart is toegestaan, de sluis staat aan beide zijden open en wordt niet bediend;

2. Het uitvaren van een sluis kan zowel overdag als 's nachts worden geregeld door tekens geplaatst aan stuurboordzijde of aan weerszijden van de uitvaartopening op gelijke hoogte. Deze tekens hebben de volgende betekenis :
a) één rood vast licht (teken A.1; aanhangsel 7) : uitvaren verboden;
b) één groen vast licht (teken E.1; aanhangsel 7) : uitvaren toegestaan.

3. De rode lichten bedoeld in lid 1 en 2  kunnen worden vervangen door een bord van teken A.1 (aanhangsel 7). De groene lichten bedoeld in lid 1 en 2 kunnen worden vervangen door een bord van teken E.1 (aanhangsel 7).

4. Indien noch lichten, noch borden aanwezig zijn is de toegang tot en het uitvaren van de sluis verboden, behoudens anders luidende aanwijzingen die door het bedieningspersoneel worden gegeven.

5. De bepalingen van dit artikel, met uitzondering van deze van lid 1. e), zijn eveneens van toepassing voor elk ander bouwwerk voor het schutten van schepen, zoals scheepsliften en hellende vlakken (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.29. ( 01/05/2014 - ... )

[Voorrang van schutting

1. In afwijking van artikel 6.28, lid 3, hebben de hierna vermelde schepen recht op voorrang van schutting :
a) de schepen voorzien van het teken vermeld in artikel 3.27;
b) de schepen voorzien van het teken vermeld in artikel 3.17.

2. Elk ander schip moet de nodige medewerking verlenen, opdat de schepen, bedoeld in lid 1, de sluis zonder oponthoud zouden kunnen invaren.

3. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing voor elk ander bouwwerk om schepen te schutten, zoals scheepsliften en hellende vlakken (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[Afdeling VI . Slecht zicht. - Varen op radar (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 6.29bis. ( 01/05/2014 - ... )

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 6.30. ( 01/05/2014 - ... )

[Algemene bepalingen voor het varen bij slecht zicht

1. Bij slecht zicht moet een schip op radar varen.

2. Een varend schip moet bij slecht zichy een veilige snelheid aanhouden die is aangepast aan de zichtbaarheid, aan de aanwezigheid en de beweging van andere schepen en aan de plaatselijke omstandigheden. Het moet met een marifoon aan de andere schepen de nodige inlichtingen ter verzekering van de veiligheid van de scheepvaart geven. Een varend klein  schip moet bij slechte zichtbaarheid gebruik maken van het schip-schipkanaal of het door de bevoegde autoriteit voorgeschreven kanaal.

3. Een schip moet bij het gaan stilliggen zoveel mogelijk de vaargeul vrijmaken.

4. Een schip dat de vaart voortzet moet zoveel mogelijk de zijde van de vaargeul aan stuurboord houden zodat het voorbijvaren op tegengestelde koersen bakboord op bakboord gebeurt. De bepalingen van artikel 6.05 zijn niet van toepassing bij slecht zicht.

5. Een sleep moet op de dichtstbijzijnde daarvoor geschikte plaats gaan stilliggen, indien het zicht tussen het motorschip en de andere schepen van de sleep dermate beperkt is dat geen tekens meer kunnen worden gegeven (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.31. ( 01/05/2014 - ... )

[Geluidssein van een schip dat stilligt of is vastgevaren

1. Bij slecht zicht moet een schip dat stil ligt in de vaargeul of in de nabijheid daarvan, buiten de haven of een daartoe aangeduide ligplaats, uitluisteren op het kanaal schip-schip. Wanneer het per marifoon verneemt dat een ander vaartuig nadert of een geluidssein overeenkomstig de artikel 6.32, lid 4 of 6.33, lid 1, voor een naderend schip waarneemt, dan moet het zijn positie doorgeven per marifoon ofwel het een reeks klokslagen geven. Het geluidssein moet worden herhaald met tussenpozen van ten hoogste één minuut.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op andere schepen van een duwstel dan de duwboot. Bij een gekoppeld samenstel is het slechts van toepassing op één schip. Bij een sleep is het van toepassing op de sleepboot en op het laatste schip van de sleep.

3. Op een schip dat in de vaargeul of in de nabijheid daarvan op een gevaarlijke plaats is vastgevaren, zijn de voorgaande leden van toepassing.

4. Een schip dat stilligt zoals bedoeld in leden 1 en 2 en dat rechtstreeks van zee komt of rechtstreeks naar zee gaat, mag bovendien één korte stoot gevolgd door één lange stoot en één korte stoot geven. Dit sein mag worden herhaald (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].


 

Artikel 6.32. ( 01/05/2014 - ... )

[Bepalingen voor op radar varende schepen

1. Wanneer een schip op radar vaart, dient zich in de stuurhut voortdurend een persoon te bevinden die houder is van het in artikel 4.06, lid 1b, bedoelde certificaat, alsook een tweede persoon die voldoende op de hoogte is van deze vaarmethode. Echter indien de stuurhut ingericht is voor het voeren van het schip op radar door één persoon, volstaat het dat, zo nodig, de tweede persoon onmiddellijk naar de stuurhut kan worden geroepen.

2. Een op radar varend schip moet, zodra het op het scherm een schip op tegengestelde koers waarneemt of wanneer het een gedeelte van de vaarweg nadert, waar zich schepen zouden kunnen bevinden die nog niet op het scherm te zien zijn, aan de op tegengestelde koers naderende schepen per marifoon opgeven: zijn naam, zijn positie, zijn vaarrichting en of het een groot schip, een klein schip of een snel schip is. Het moet vervolgens met die schepen het voorbijvaren afspreken. Een klein schip of een snel schip moet daarbij opgeven naar welke zijde het uitwijkt.

3. (niet overgenomen)

4. Wanneer met de andere schepen op tegengestelde koers geen marifooncontact tot stand komt, moet het op radarvarend schip:
a) één lange stoot geven en deze zo dikwijls als nodig is herhalen;
b) de snelheid verminderen en zo nodig stilhouden.

5. Een op radar varend schip dat per marifoon wordt opgeroepen, moet per marifoon antwoorden en daarbij opgeven: zijn naam, zijn positie, zijn vaarrichting en of het een groot schip, een klein schip of een snel schip is. Het moet vervolgens met het schip op tegengestelde koers het voorbijvaren afspreken. Een klein schip of een snel schip moet daarbij opgeven naar welke zijde het uitwijkt.

6. Bij een samenstel zijn de voorschriften van lid 1 tot 5 slechts van toepassing op het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]. 

 

Artikel 6.33. ( 01/05/2014 - ... )

[Bepalingen voor niet op radar varende schepen

1. Bij slecht zicht moet een niet op radar varend schip of samenstel zich onmiddellijk naar de dichtst bijzijnde aanlegplaats begeven. op weg naar die aanlegplaats zijn de volgende voorschriften van toepassing:
a) het moet zoveel mogelijk aan de kant van de vaargeul varen
b) Elk schip of schip van een samenspel waarop zich de schipper bevindt moet één lange stoot geven; dit sein moet worden herhaald met tussenpozen van ten hoogste één minuut. Het schip, met uitzondering van een klein schip of een veerpont, moet voorop een uitkijk hebben; voor samenstellen is deze uitkijk slechts verplicht op de voorste eenheid. De uitkijk moet zich in gezicht- of gehoorafstand van de schipper bevinden of een spreekverbinding met hem hebben.
c) Wanneer het schip via marifoon door een ander schip wordt aangeroepen, moet het per marifoon antwoorden en opgeven: zijn naam, zijn positie, zijn vaarrichting en of het een groot schip, een klein schip of een snel schip is. Het moet daarna met het andere schip het voorbijvaren afspreken.
d) Wanneer het schip andere schepen bemerkt waarmee geen marifooncontact tot stand komt, moet het:
- indien het zich in de nabijheid van een oever bevindt, deze oever aanhouden en, zo nodig, vaart minderen dan wel gaan stilliggen, totdat het voorbijvaren heeft plaats gevonden;
- indien het zich niet in de nabijheid van een oever bevindt, zo veel mogelijk en zo snel mogelijk vrijmaken.

2. Een niet op radar varend veerpont moet, in plaats van het teken voorgeschreven in lid 1, als mistsein één lange stoot gevolgd door vier korte stoten geven. Het sein moet worden herhaald met tussenpozen van ten hoogste één minuut (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[Afdeling VII. Bijzondere regels (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 6.34. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijzondere voorrang

1. Bij het naderen op tegengestelde koersen of bij kruisende koersen moet het ene schip uitwijken indien het andere schip voert :
a) hetzij de tekens bedoeld in artikel 3.34;
b) hetzij de tekens bedoeld in artikel 3.35.

2. Bij het naderen op tegengestelde koersen of bij kruisende koersen tussen een schip bedoeld in lid 1. a) en een schip bedoeld in lid 1.b) moet dit laatste uitwijken.

3. Een schip mag niet op minder dan 1000 m naderen van de achterzijde van een schip dat de tekens voert bedoeld in artikel 3.37 (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.35. ( 01/05/2014 - ... )

[Waterski en analoge activiteiten

1. Waterski en analoge activiteiten zijn enkel toegelaten overdag bij een goede zichtbaarheid van minstens 500 m, op de panden of delen van panden waarvan het begin wordt aangeduid door het verkeersteken E.17 (aanhangsel 7) en het einde door het verkeersteken A.14 (aanhangsel 7).

2. De bestuurder van een motorvaartuig dat één of meer waterskiërs trekt, moet vergezeld zijn van een medeopvarende van ten minste 15 jaar oud, die belast is met de sleepdienst en de bewaking van de skiër en in staat is om deze rol te vervullen.

3. Waterskiërs en de bestuurders van de motorboten die de waterskiërs trekken, dienen zich op een voldoende afstand te houden van de andere schepen en van de oevers.

4. De trekkoord mag niet los in het water worden voortgesleept.

5. Het is verboden om personen in de lucht boven het wateroppervlak voort te slepen.

6. Behoudens anders luidende bepalingen kan het in lid 2 bedoeld vaartuig een waterscooter zijn, voor zover deze zittend wordt bestuurd, de stabiliteit bij lage snelheid en stilstand is gegarandeerd en hij een regelmatig, min of meer rechtlijnig, traject volgt.

7. In de vakken waar waterski en analoge activiteiten zijn toegelaten, is, behoudens anders luidende bepalingen, de vaart met zeilschepen en door spierkracht voortbewogen schepen verboden (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 6.35/1. ( 01/05/2014 - ... )

[Varen met grote snelheid en varen met waterscooters

1. Het varen met een grote snelheid is enkel toegelaten overdag en bij een goede zichtbaarheid van minstens 500 m, op de panden of delen van panden waarvan het begin wordt aangeduid door het verkeersteken E.21 (aanhangsel 7) en het einde door het verkeersteken  A.18 (aanhangsel 7). Behoudens anders luidende bepalingen kan dit vaartuig een waterscooter zijn, voor zover deze zittend wordt bestuurd, de stabiliteit bij lage snelheid en stilstand is gegarandeerd en hij een regelmatig, min of meer rechtlijnig, traject volgt.

2. Onverminderd de bepalingen van lid 1 van dit artikel en lid 6 van artikel 6.35, is het varen met grote snelheid met waterscooters enkel toegelaten overdag en bij goede zichtbaarheid van minstens 500 m, op de panden of delen van panden waarvan het begin wordt aangeduid door het verkeersteken E.24 (aanhangsel 7) en het einde door het verkeersteken A.20 (aanhangsel 7).

3. Snelheid- en behendigheidswedstrijden van pleziervaartuigen zijn verboden.

4. In de vakken waar met grote snelheid mag worden gevaren, is, behoudens anders luidende bepalingen, de vaart met zeilschepen en door spierkracht voortbewogen schepen verboden (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 6.35/2. ( 01/05/2014 - ... )

[Zeilplanken

Het varen met zeilplanken is enkel toegelaten overdag en bij een goede zichtbaarheid van minstens 150 m, op de panden of delen van panden waarvan het begin wordt aangeduid door het verkeersteken E.20 (aanhangsel 7) en het einde door het verkeersteken A.17 (aanhangsel 7) (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.35/3. ( 01/05/2014 - ... )

[Doorvaart van pleziervaartuigen

De vaart met pleziervaartuigen is verboden in de panden of delen van panden waarvan het begin wordt aangeduid door het verkeersteken A.13 (aanhangsel 7) en het einde door het verkeersteken E.16 (aanhangsel 7) (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.36. ( 01/05/2014 - ... )

[Schepen die aan het vissen zijn

1. Het vissen met sleepnetten door meerdere schepen is niet toegelaten.

2. (niet overgenomen)

3.Een schip mag niet op korte afstand achter langs een schip dat aan het vissen is naderen indien dit schip de tekens bedoeld in artikel 3.35 voert (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 6.37. ( 01/05/2014 - ... )

[Duiken en zwemmen

1. Het sportduiken of zwemmen is enkel toegelaten overdag op de panden of delen van panden waarvan het begin wordt aangeduid door het verkeersteken E.105 (aanhangsel 7) en het einde door het verkeersteken A.105 (aanhangsel 7).

2. Elk schip dient een voldoende afstand te houden van een schip dat het bijkomend dagteken bedoeld in artikel 3.36 voert (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[HOOFDSTUK 7. Regels voor het ligplaats nemen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 7.01. ( 01/05/2014 - ... )

[Algemene beginselen voor het ligplaats nemen

1. Onverminderd de andere bepalingen van dit reglement moeten een schip en een drijvend voorwerp zo dicht mogelijk bij de oever ligplaats nemen overeenkomstig hun diepgang en de plaatselijke omstandigheden, en wel zodanig dat de scheepvaart niet wordt belemmerd of gehinderd.

2. Een drijvende inrichting moet zodanig ligplaats nemen dat de vaargeul vrij blijft voor de scheepvaart.

3. Een schip, een samenstel en een drijvend voorwerp die stilliggen, en een drijvende inrichting mogen onder geen enkele omstandigheid enig gevaar of hinder vormen.

4. Een stilliggend schip mag geen onnodige waterbeweging veroorzaken, indien daardoor gevaar of schade voor een ander schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting kan ontstaan (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 7.02. ( 01/05/2014 - ... )

[Ligplaats nemen (ankeren en meren)

1. Een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting mogen geen ligplaats nemen :
a) op de gedeelten van de vaarweg waar ingevolge algemene regeling ligplaats nemen verboden is;
b) op de aldus aangewezen gedeelten van de vaarweg;
c) op de gedeelten van de vaarweg, aangeduid door het teken A.5 (aanhangsel 7), waarbij het verbod van toepassing is aan de zijde van de vaarweg waar het teken is aangebracht;
d) onder een brug of onder een hoogspanningslijn;
e) in een engte en in de nabijheid daarvan, en op een gedeelte van de vaarweg waar als gevolg van het stilliggen een engte zou ontstaan of in de nabijheid daarvan;
f) waar in een vaarweg een andere vaarweg, daaronder begrepen een haven, uitmondt;
g) in het traject van een veerpont;
h) in de route van schepen die aan een aanlegplaats willen aanleggen of vandaar vertrekken;
i) op de gedeelten van de vaarweg, waar schepen kunnen keren, aangeduid door het teken E.8 (aanhangsel 7);
j) evenwijdig aan een schip dat het bord bedoeld in artikel 3.33 voert, binnen de afstand die op de witte driehoek van dit bord in meter is aangegeven;
k) op de gedeelten van de vaarweg, aangeduid door het teken A.5.1 (aanhangsel 7), binnen de afstand, te rekenen vanaf het teken, die daarop in meter is aangegeven;
l)  behoudens toestemming van de beheerder van de waterweg, in de wachtplaats van een sluis of in de nabijheid van kunstwerken (sluizen, bruggen, ... ).

2. Op de gedeelten van de vaarweg waar ligplaats nemen verboden is ingevolge de bepalingen van lid 1, mag een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting evenwel ligplaats nemen op een ligplaats aangeduid door één der tekens E.5 tot en met E.7.1 (aanhangsel 7), met inachtneming van de artikelen 7.03 tot en met 7.06 (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 7.03. ( 01/05/2014 - ... )

[Ankeren en gebruik van spudpalen

1. Een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting mogen niet ankeren :
a) op de gedeelten van de vaarweg waar ingevolge algemene regeling ankeren verboden is;
b) op de gedeelten van de vaarweg, aangeduid door het teken A.6 (aanhangsel 7), waarbij het verbod van toepassing is aan de zijde van de vaarweg waar het teken is aangebracht.

2. Op de gedeelten van de vaarweg waar ankeren verboden is ingevolge de bepalingen van lid 1.a), mag een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting evenwel ankeren op de plaatsen aangeduid door het teken E.6 (aanhangsel 7), aan de zijde van de vaarweg waar dit teken is aangebracht.

3. In de zones waar ankeren niet toegelaten is, is het, behoudens toelating van de beheerder van de waterweg, verboden om vanaf een schip een spudpaal in of op de bodem te plaatsen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 7.04. ( 01/05/2014 - ... )

[Meren

1. Een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting mogen niet meren :
a) op de gedeelten van de vaarweg waar ingevolge algemene regeling meren verboden is;
b) op de gedeelten van de vaarweg aangeduid door het teken A.7 (aanhangsel 7), waarbij het verbod van toepassing is aan de zijde van de vaarweg waar het teken is aangebracht.

2. Op de gedeelten van de vaarweg waar meren verboden is ingevolge de bepalingen van lid 1.a), mag een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting evenwel meren op de plaatsen aangeduid door het teken E.7 (aanhangsel 7), aan de zijde van de vaarweg waar het teken is aangebracht.

3. Een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting mogen bij meren of verhalen geen gebruik maken van andere voorwerpen en voorzieningen dan die welke daartoe zijn bestemd (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 7.05. ( 01/05/2014 - ... )

[Ligplaatsen

1. Op een ligplaats, aangeduid door het teken E.5 (aanhangsel 7), mogen een schip of een drijvend voorwerp slechts ligplaats nemen aan de zijde van de vaarweg, waar het teken is aangebracht.

2. Op een ligplaats, aangeduid door het teken E.5.1 (aanhangsel 7), mogen een schip of een drijvend voorwerp slechts ligplaats nemen op dat gedeelte van de vaarweg waarvan de breedte, te rekenen vanaf dat teken, daarop in meter is aangegeven.

3. Op een ligplaats, aangeduid door het teken E.5.2 (aanhangsel 7), mogen een schip of een drijvend voorwerp slechts ligplaats nemen over een breedte van de vaarweg gelegen tussen de beide afstanden, te rekenen vanaf het teken, die daarop in meter zijn aangegeven.

4. Op een ligplaats, aangeduid door het teken E.5.3 (aanhangsel 7), mogen aan de zijde van de vaarweg, waar het teken is aangebracht, een schip of een drijvend voorwerp ligplaats nemen, indien daarmee het aantal schepen of drijvende voorwerpen langszijde van elkaar niet meer bedraagt dan op het teken in Romeinse cijfers is aangegeven (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 7.06. ( 01/05/2014 - ... )

[Ligplaatsen voor bepaalde categorieën van schepen

Op een ligplaats, aangeduid door één der tekens E.5.4 tot en met E.5.15 (aanhangsel 7), mogen enkel de categorieën van schepen waarvoor het teken geldt, ligplaats nemen, en wel slechts aan de zijde van de vaarweg waar het teken is aangebracht (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

 

Artikel 7.07. ( 01/05/2014 - ... )

[Ligplaatsen in de nabijheid van schepen, duwstellen of gekoppelde samenstellen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

1. De minimaal te respecteren afstand tussen twee stilliggende schepen, duwstellen of gekoppelde samenstellen is:
a) 10 m indien één ervan het teken bedoeld in artikel 3.14, lid 1 voert;
b) 50 m indien één ervan het teken bedoeld in artikel 3.14, lid 2 of in artikel 11.02 voert;
c) 100 m indien één ervan het teken bedoeld in artikel 3.14, lid 3 voert.

Indien beide schepen, duwstellen of gekoppelde samenstellen één of meerdere van deze tekens voeren, bepaalt het grootste aantal kegels of lichten de te respecteren afstand. In het geval echter beide schepen, duwstellen of gekoppelde samenstellen één kegel of licht voeren, dient geen minimum afstand te worden gerespecteerd.

2. Het verbod bedoeld in het eerste lid, onder a, geldt niet:
a) voor een schip, een duwstel en een gekoppeld samenstel dat eveneens dit teken voert
b)  voor een schip dat dit teken niet voert, maar dat voorzien is van een certificaat van goedkeuring bedoeld in het ADN, nr. 8.1.8 en dat voldoet aan de veiligheidsvoorschriften voor een schip als bedoels in artikel 3.14, eerste lid.

3. De beheerder van de waterweg kan voor het ligplaats nemen in bijzondere gevallen afwijkingen toestaan (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 me 2014)].
 

Artikel 7.08. ( 01/05/2014 - ... )

[Bewaking en toezicht

1. Voldoende bewaking dient te worden verzekerd aan boord van schepen die zich in de vaargeul bevinden.

2. Aan boord van een stilliggend schip dat geladen is met stoffen zoals bedoeld in het ADN of dat na het vervoer van dergelijke stoffen nog niet is ontgast of nog niet is ontdaan van restlading, en dat de tekens moet voeren bedoeld in artikel 3.14, moet zich voortdurend een ter zake kundige bewaker bevinden. Voor een schip dat stilligt in een haven kan de beheerder vrijstelling verlenen.

3. Een stilliggend passagiersschip met passagiers aan boord, moet voortdurend onder toezicht staan van een persoon aan boord.

4. Alle andere stilliggende schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen moeten onder toezicht gesteld zijn van een persoon die zo nodig snel kan ingrijpen, tenzij de beheerder van de waterweg hen hiervan vrijstelt (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 7.09. ( 01/05/2014 - ... )

[Toelating om langszijde te komen

Een gemeerd schip moet toelaten, dat een ander schip langszijde komt of langszijde daar aan vastmaakt en daarover toegang tot de wal heeft anders dan om te laden of te lossen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 7.10. ( 01/05/2014 - ... )

[Medewerking bij vertrekken of verhalen en tot ruimte maken

Indien van langszijde aan elkaar stilliggende schepen een schip wil vertrekken of verhalen of ruimte wil hebben voor het langszijde komen van een schip ten behoeve van overslag, moet elk van de andere schepen daaraan de nodige medewerking verlenen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 7.11. ( 01/05/2014 - ... )

[Verhalen voor het laden of lossen van een ander schip

Een gemeerd schip, dat niet behoeft te worden geladen of gelost, moet verhalen, indien een ander schip aldaar dient te worden geladen of gelost (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[HOOFDSTUK 8. Andere bepalingen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 8.01. ( 01/05/2014 - ... )

[ (niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 8.02. ( 01/05/2014 - ... )

[ (niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 8.03 ( 01/05/2014 - ... )

[Jagen van schepen en van drijvende voorwerpen

1. Behoudens anders luidende bepalingen is het jagen van schepen en drijvende voorwerpen verboden.

2. In geval van nood kan het jagen van een schip of een drijvend voorwerp geschieden tot aan het eerste punt waar het zonder gevaar kan stilliggen (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

 

Artikel 8.04 ( 01/05/2014 - ... )

[Brand

Wanneer er brand uitbreekt geeft de schipper onmiddellijk alarm en neemt zo mogelijk ligplaats daar waar hij geen gevaar of hindernis vormt (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

[HOOFDSTUK 9. Aanvullende bepalingen voor sommige categoriën van vaartuigen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 9.01. ( 01/09/2019 - ... )

[ (gereserveerd) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 9.02. ( 01/09/2019 - ... )

[Technische voorschriften voor pleziervaartuigen

1. Alle pleziervaartuigen moeten aan boord hebben :
a1) een reserve voortstuwingsmiddel in overeenstemming met het vaartuig en de vaarweg. Dit voortstuwingsmiddel kan onder andere bestaan uit pagaaien, roeispanen, buitenboordmotor, bijboot enz.;
a2) voor iedere persoon aan boord, binnen handbereik, hetzij een reddingsgordel, een reddingskussen of een reddingsvest;
a3) twee touwen elk met een lengte ten minste gelijk aan deze van het vaartuig, die er stevig kunnen worden aan bevestigd;
a4) een degelijk functionerende stuurinrichting.

Motorpleziervaartuigen moeten bovendien voldoen aan volgende voorschriften :
b1) zij moeten ontworpen en gebouwd zijn ten einde elk risico op brand en ontploffing te vermijden;
b2) hun uitlaatsysteem dient voorzien van een geluidsdemper en de uitlaatgassen mogen noch gevaar noch hinder veroorzaken voor om het even wie;
b3) zij moeten voorzien zijn van een goedgekeurde poederblusser van voldoende capaciteit;
b4) deze met een lengte kleiner dan 7 m en die een snelheid kunnen halen van meer dan 20 km/u en zonder dek of die worden bestuurd van op een loopbrug, moeten voorzien zijn van een inrichting die automatisch de motor stillegt indien de bestuurder zijn plaats verlaat;
b5) zij moeten voorzien zijn van een hoosvat of een handpomp en een anker met een touw van ten minste 10 m.

2. Lid 1 is niet van toepassing op :
a) wedstrijdroeiboten en trainingsroeiboten;
b) kano's en kajaks, gondels en waterfietsen;
c) zeilplanken;
d) surfplanken, met inbegrip van surfplanken met motor;
e) opblaasbare bootjes die niet geschikt zijn om met een motor te worden voortbewogen;
f) vlotten;
g) kleine schepen met een romplengte kleiner dan 2,5 m.

3. Voor waterscooters zijn enkel lid 1, a4), b1), b2) en b4) van toepassing.

Nochtans dient ieder der opvarenden een reddingsvest te dragen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 9.03. ( 01/09/2019 - ... )

[Immatriculatie van kleine schepen

1. Elk klein pleziervaartuig dat een band heeft met België, zoals bepaald in lid 1/1, moet geïmmatriculeerd zijn in het register van de pleziervaartuigen. Elk klein schip dat geen pleziervaartuis is en dat een band heeft met België, zoals bepaald in lid 1/1, moet geïmmatriculeerd zijn in het register van de kleine schepen.

Voor elke immatriculatie wordt een immatriculatiedocument afgegeven met minimaal volgende gegevens:
a) karakteristieken van het klein schip;
b) identiteit van de eigenaar;
c) datum van registratie.

1/1. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kan enkel een klein schip dat een band heeft met België een immatriculatiedocument verkrijgen. Er is een band met België:
a) wat betreft de natuurlijke personen:
indien het klein schip voor ten minste de helft in eigendom toebehoort aan personen die Belg zijn of die in België ingeschreven zijn, hetzij in het bevolkingsregister, hetzij in het vreemdelingenregister,
b) wat betreft de rechtspersonen:
indien het klein schip voor ten minste de helft in eigendom toebehoort aan een rechtspersoon die ingeschreven is in de Kruispuntbank van Ondernemingen.

2. De retributie voor het onderzoeken van de aanvraag voor het verkrijgen van een immatriculatie voor een klein schip bedraagt 50 EUR.

Het bedrag van de retributie bedoeld in dit lid wordt jaarlijks op 1 januari  en voor de eerste maal op 1 januari 2014 aangepast aan het indexcijfer van de gezondheidsindex op basis van volgende formule: de retributie zoals vastgesteld in dit lid vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.

Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer van de gezondheidsindex van de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de retributie wordt aangepast overeenkomstig dit lid.

Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de gezondheidsindex van november 2012.

Het verkregen resultaat wordt afgerond naar boven op de euro als het decimale gedeelte gelijk aan of meer dan vijftig cent is. Het wordt naar onder op de euro afgerond als dit gedeelte minder is dan vijftig cent.

3. De aanvraag voor immatriculatie gebeurt op schriftelijk verzoek van de eigenaar van een klein schip.

Indien meerdere natuurlijke personen eigenaar zijn van het klein schip dan dienen zij een referentiepersoon aan te duiden, zijnde een mede-eigenaar, die in naam van alle eigenaars de aanvraag tot immatriculatie doet. De referentiepersoon moet Belg zijn of in België ingeschreven zijn in hetzij het bevolkingsregister, hetzij het vreemdelingenregister.

De referentiepersoon moet beschikken over een schriftelijke volmacht van alle andere mede-eigenaars.

De immatriculatie gebeurt:
a) na betaling van het in het tweede lid vermelde bedrag;
b) na overhandiging van een document dat zijn eigendom aantoont;
c) op vertoon van een bewijs van nationaliteit en woonst wat betreft een natuurlijke persoon of op vertoon van zijn nummer van inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen wat betreft een rechtspersoon;
d) na opgave van de karakteristieken van zijn vaartuig;
e) op vertoon van de schriftelijke verklaring van overeenstemming van het pleziervaartuig of zijn onderdelen voor zover die verklaring vereist was op het ogenblik dat het pleziervaartuig of de onderdelen voor het eerst op de markt werden gebracht of in bedrijf gesteld binnen de Europese Economische Ruimte.

Elke wijziging aan deze inlichtingen dient onverwijld te worden medegedeeld aan de dienst die de immatriculatie heeft verricht. Bij verandering van eigenaar moet de nieuwe eigenaar een nieuwe aanvraag tot immatriculatie indienen volgens de bepalingen van dit artikel.

4. Het nummer van de immatriculatie is definitief en blijft bij het klein schip behoren, ook bij verandering van eigenaar behoudens wanneer de band met België, zoals bepaald in lid 1/1, niet meer bestaat.

De eigenaar van het klein schip deelt onverwijld mee aan de dienst die de immatriculatie heeft verricht dat het klein schip definitief vernietigd is of dat de band met België, zoals bepaald in het lid 1/1, niet meer voorhanden is. In deze gevallen wordt een bericht van schrapping afgegeven.

5. Het immatriculatiedocument of een kopie ervan  dient zich aan boord van het klein schip te bevinden.

6. Dit artikel is niet van toepassing op:
a) kleine schepen die uitsluitend voor wedstrijden bedoeld zijn en die als zodanig door de fabrikant bestempeld zijjn, met inbegrip van wedstrijdroeiboten en trainingsroeiboten;
b) kano's en kajaks, gondels en waterfietsen;
c) zeilplanken;
d) surfplanken, met inbegrip van surfplanken met motor;
e) opblaasbare bootjes die niet geschikt zijn om met een motor te worden voortbewogen;
f) vlotten;
g) kleine schepen met een romplengte kleiner dan 2,5 m, met uitzondering van waterscooters;
h) bijboten, die worden geïdentificeerd overeenkomstig artikel 2.02, lid 3 (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 9.04. ( 01/05/2014 - ... )

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 9.05. ( 01/05/2014 - ... )

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 9.06. ( 01/05/2014 - ... )

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 9.07. ( 01/05/2014 - ... )

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 9.08. ( 01/05/2014 - ... )

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 9.09. ( 01/05/2014 - ... )

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

[HOOFDSTUK 10. (niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 10.01. ( 01/05/2014 - ... )

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 10.02. ( 01/05/2014 - ... )

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

Artikel 10.03. ( 01/05/2014 - ... )

[... (opgeh. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

[HOOFDSTUK 11. Bijzondere bepalingen voor schepen die rechtstreeks van zee komen of naar zee gaan (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 11.01. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomende tekens van schepen die beperkt zijn in hun manoeuvreerbaarheid

1. Een schip dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat en dat door zijn afmetingen, inzonderheid diepgang of lengte, beperkt is in zijn manoeuvreerbaarheid mag in plaats van de tekens voorzien in artikel 3.34, als bijkomend teken voeren (schets 78, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
drie rode rondom zichtbare lichten in een verticale lijn;
- overdag :
een zwarte cilinder.

2. Deze tekens moeten in overeenstemming zijn met de « Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee » (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 11.02. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijkomende tekens van schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

1. Een schip, dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat en dat de gevaarlijke stoffen vervoert bedoeld in aanhangsel 13 of dat na het vervoer van dergelijke stoffen nog niet is ontgast of nog niet is ontdaan van restlading, mag in plaats van de tekens voorzien in artikel 3.14, als bijkomende tekens voeren (schets 79, aanhangsel 3) :
- 's nachts :
een rood helder rondom zichtbaar licht;
- overdag :
de vlag « B » van het « Internationaal Seinboek ».

2. Deze tekens moeten worden gevoerd daar waar zij het best kunnen worden gezien en op een hoogte van ten minste 6 m (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 11.03. ( 01/05/2014 - ... )

[Vlaggenseinen van het Internationaal Seinboek

Een schip, dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat, mag tekens geven met de vlaggen « A », « B », « G », « H », « P », « Q » en « Z » van het « Internationaal Seinboek » (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 11.04. ( 01/05/2014 - ... )

[Wit lichtsein

1. Een motorschip, dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat, behoeft niet het gele lichtsein, bedoeld in artikel 4.01, lid 2, te tonen.

2. Een schip, dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat, mag de algemene geluidsseinen, vermeld in afdeling A van aanhangsel 6, aanvullen met een wit lichtsein als bedoeld in de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee. Het schip mag dan niet het in lid 1 bedoelde gele lichtsein tonen (schets 80, aanhangsel 3).

3. Het witte lichtsein mag afhankelijk van de omstandigheden worden herhaald.

4. Dit artikel geldt niet voor klokslagen en reeksen klokslagen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 11.05. ( 01/05/2014 - ... )

[Bijzondere voorrangsregels

1. In afwijking van artikel 6.03/1, lid 2; artikel 6.04, lid 2; artikel 6.07, lid 1.d) ; artikel 6.13; artikel 6.14; artikel 6.16, leden 1 en 3; en artikel 6.23, moet een schip de nodige ruimte laten aan een schip, dat de tekens bedoeld in artikel 11.01 voert, om zijn koers te volgen en om te manoeuvreren. Het mag niet verlangen dat dit te zijnen gerieve uitwijkt.

2. Artikel 6.09, lid 2, geldt niet voor een schip dat de tekens, bedoeld in artikel 11.01, voert en dat wordt opgelopen door een ander schip.

3. Indien bij naderen op tegengestelde koersen, één van schepen de tekens, bedoeld in artikel 11.01, voert, is artikel 6.05 niet van toepassing.

4. Schepen die de tekens, bedoeld in artikel 11.01, voeren, moeten zich behoudens lid 3 onderling gedragen naar de vaarregels van hoofdstuk 6 (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].
 

Artikel 11.06. ( 01/05/2014 - ... )

[Ligplaats nemen in de nabijheid van een schip dat bepaalde gevaarlijke stoffen vervoert

Behoudens anders luidende bepalingen mag een schip dat een teken, bedoeld in artikel 11.02, moet voeren, geen ligplaats nemen binnen een afstand van 50 m van andere schepen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

[HOOFDSTUK 12. Intoxicatie (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 12.01. ( 01/05/2014 - ... )

[Vaststellingsbevoegdheid

De officieren van gerechtelijke politie die hulpofficier zijn van de procureur des Konings, het personeel van het operationeel kader van de federale en lokale politie kunnen een ademtest of een ademanalyse, zoals gedefinieerd in artikel 12.02, lid 1, een speekseltest, zoals gedefinieerd in artikel 12.03, lid 1, een speekselanalyse zoals gedefinieerd in artikel 12.04 en een bloedanalyse, zoals gedefinieerd in artikel 12.05 opleggen:
a) aan de vermoedelijke dader van een schadevaring of aanvaring of aan ieder die het mede heeft kunnen veroorzaken, zelfs indien hij het slachtoffer ervan is;
b) aan ieder die een vaartuig bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing;
c) aan ieder die op het punt staat om een vaartuig te besturen of op het punt staat een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing;
d) aan de actief van dienst zijnde bemanning van een vaartuig (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

Artikel 12.02. ( 01/05/2014 - ... )

[Alcoholopname: ademtest, ademanalyse en tijdelijk verbod

1. De overheidsagenten bedoeld in artikel 12.01 kunnen een ademtest opleggen die erin bestaat te blazen in een toestel dat het niveau van de alcoholopname in de uitgeademde alveolaire lucht aangeeft. De overheidsagenten kunnen in dezelfde omstandigheden, zonder voorafgaande ademtest, een ademanalyse opleggen, die erin bestaat te blazen in een toestel dat de alcoholconcentratie in de uitgedemde alveolaire lucht meet.

2. Op verzoek van de in artikel 12.01, a), b) en d) bedoelde personen aan wie een ademanalyse werd opgelegd, wordt onmiddellijk een tweede analyse uitgevoerd en, indien het verschil tussen deze twee resultaten meer bedraagt dan de door de Koning vastgestelde nauwkeurigheidsvoorschriften, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 21 april 2007 betreffende de ademtesttoestellen en de ademanalysetoestellen, een derde analyse.

Indien het eventuele verschil tussen twee van deze resultaten niet meer bedraagt dan de hierboven bepaalde nauwkeurigheidsvoorschriften, wordt het laagste resultaat in aanmerking genomen.

Indien het verschil groter is, wordt de ademanalyse als niet uitgevoerd beschouwd.

3. De toestellen gebruikt voor de ademtest en voor de ademanalyse moeten gehomologeerd zijn, op kosten van de fabrikanten, invoerders of verdelers die de homologatie aanvragen, overeenkomstig de bepalingen uit het koninklijk besluit van 21 april 2007 betreffende de ademtesttoestellen en de ademanalysetoestellen.

4. Er wordt een ademanalyse verricht wanneer de ademtest een alcoholconcentratie  van ten minste 0.22 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht aangeeft.

5. Het besturen van een vaartuig, het begeleiden met het oog op de scholing of het dienst uitmaken  van de actieve bemanning is verboden aan iedere persoon die een vaartuig bestuurde, daartoe aanstalten maakte, een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing, op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing of dienst uitmaakte van de actieve bemanning, voor de duur van drie uren te rekenen vanaf de vaststelling:
a) wanneer de ademanalyse een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,22 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht;
b) wanneer de ademanalyse niet uitgevoerd kan worden en de ademtest een alcoholconcentratie  van ten minste 0.22 milligram en minder dan 0,35 miligram per liter uitgeademde alveolaire lucht aangeeft.

6. Het besturen van een vaartuig, het begeleiden met het oog op de scholing of het dienst uitmaken  van de actieve bemanning is verboden aan iedere persoon die een vaartuig bestuurde, daartoe aanstalten maakte, een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing, op het punt stond een bestuurder te begeleiden of dienst uitmaakte van de actieve bemanning met het oop op de scholing, voor de duur van drie uren te rekenen vanaf de vaststelling:
a) wanneer de ademanalyse een alcoholconcentratie  van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet;
b) wanneer de ademanalyse een alcoholconcentratie  van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet;
c) in geval van weigering van de ademtest of van de ademanalyse.

7. Wanneer wegens een andere reden dan de weigering, noch de ademtest noch de ademanalyse kunnen worden uitgevoerd en de persoon die bestuurde, daartoe aanstalten maakte, een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing, op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing of dienst uitmaakte van de actieve bemanning duidelijk tekenen van alcoholopname vertoont, dan is het hem verboden voor de duur van zes uren, te rekenen vanaf de vaststelling, een vaartuig te besturen, een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing of de dienst uit te maken van de actieve bemanning.

Wanneer wegens een andere reden dan de weigering, noch de ademtest noch de ademanalyse kunnen worden uitgevoerd en de persoon die bestuurde, daartoe aanstalten maakte, een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing, op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing of dienst uitmaakte van de actieve bemanning, zich blijkbaar bevindt in staat van intoxicatie, dan is het hem verboden voor de duur van twaalf uren, te rekenen vanaf de vaststelling, een vaartuig te besturen, een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing of de dienst uit te maken van de actieve bemanning.

8. Vooraleer aan de persoon wordt toegestaan opnieuw een vaartuig te besturen, de bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing of de dienst uit te maken van de actieve bemanning, wordt hem, in de gevallen bedoeld in alinea 6 en 7, een nieuwe ademanalyse of ademtest opgelegd.

In het geval deze ademanalyse of ademtest een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,35 miligram per liter uitgeademde alveolaire lucht of in geval van weigering zich hieraan te onderwerpen, wordt het verbod tot sturen, tot begeleiden of dienst uit te maken van de actieve bemanning verlengd met een periode van zes uren, te rekenen vanaf de nieuwe ademanalyse of de ademtest of de weigering.

In het geval evenwel deze ademanalyse of ademtest een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,22 miligram en minder dan 0,35 miligram per liter uitgeademde alveolaire lucht wordt het verbod tot sturen, tot begeleiden of dienst uit te maken van de actieve bemanning verlengd met een periode van drie uren, te rekenen vanaf de nieuwe ademanalyse of de ademtest.

Wanneer noch de ademtest, noch de ademanalyse kunnen worden uitgevoerd zoals bepaald in de gevallen bedoeld in lid 7, wordt het verbod tot sturen, tot begeleiden of dienst uit te maken van de actieve bemanning, naargelang het geval, met dezelfde periode verlengd.

De bepalingen van lid 2 en artikel 12.05 zijn hierbij niet van toepassing.

9. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de toepassing van andere wettelijke bepalingen betreffende de beteugeling van de openbare dronkenschap.

10. Iedere persoon aan wie het verbod bedoeld in lid 5, 6 of 7, is opgelegd, moet op verzoek van de overheidsagenten bedoeld in artikel 12.01 het bewijs krachtens hetwelk de persoon gemachtigd is het vaartuig bedoeld in de artikel 12.02, leden 5, 6 of 7, te besturen, afgeven voor de duur van het verbod (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

 

 

Artikel 12.03. ( 01/05/2014 - ... )

[Ander stoffen die de uitvoering van opdrachten aan boord beïnvloeden: speekseltest en tijdelijk verbod

1. De test voor het detecteren van stoffen die de uitvoering van opdrachten aan boord beïnvloeden bestaat uit:
a) eerst het vaststellen van indicaties van tekenen van recent gebruik van één van volgende stoffen:
- Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC)
- Amfetamine
- Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA)
- Morfine of 6-acetylmorfine
- Cocaïne of benzoylecgonine

aan de hand van een gestandardiseerde checklist, waarvan de nadere toepassingsregels en het model door de Koning zijn bepaald in het koninklijk besluit  van 17 september 2010 betreffende het model en de toepassingsregels van de gestandaardiseerde checklist tot vaststelling van indicaties van tekenen van recent druggebruik in het verkeer;

b) vervolgens, indien de gestandaardiseerde checklist bedoeld in a), een indicatie geeft van tekenen van recent gebruiik van een van de stoffen bedoeld in a), het afnemen van een speekseltest.

Onder de hieronder vermelde gehaltes wordt het resultaat van de speekseltest niet in aanmerking genomen:
 

Stof Gehalte
(ng/ml)
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC) 25
Amfetamine 50
Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) 50
Morfine (vrij) of 6-acetylmorfine 10
Cocaïne of Benzoylecgonine 20

2. Het verzamelen van de gegevens die nodig zijn voor het invullen van de gestandaardiseerde checklist en voor het afnemen van de speekseltest moet zich beperken tot de gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de overtredingen uit dit hoofdstuk. Deze gegevens mogen slechts worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden in verband met de bestraffing van deze overtredingen.

De kosten van de speekseltest zijn ten laste van de onderzochte persoon indien bewezen is dat het gehalte van de stoffen aangegeven in lid 1, b), bewezen is.

3. Het besturen van een vaartuig, het begeleiden met het oog op de scholing of de dienst uitmaken van de actieve bemanning is verboden aan iedere persoon die een vaartuig bestuurde, op het punt stond te besturen, een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing of dienst uitmaakte van de actieve bemenning, gedurende twaalf uur vanaf de vaststelling:
a) wanneer de speekseltest de aanwezigheid in het organisme aantoont van minstens één van de stoffen bepaald in lid 1, b) in een gehalte dat gelijk is aan of hoger dan het gehalte bepaald in dezelfde paragraaf;
b) in geval van weigering van de speekseltest of speekselanalyse zonder wettige reden;
c) in geval van een weigering van de speekseltest omwille van een wettige reden of omwille van een praktische onmogelijkheid voldoende speeksel te collecteren, noch een speekseltest noch een speekselanalyse kon worden uitgevoerd en de gestandaardiseerde checklist bedoeld in lid 1, a), een indicatie geeft van tekenen van recent gebruik van één van de stoffen bedoeld in lid 1, b);
d) in geval het resultaat van de speekseltest negatief is en betrokkene zich blijkbaar bevindt in staat van intoxicatie.

4. Vooraleer aan de persoon wordt toegestaan om opnieuw een vaartuig te besturen, de bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing of de dienst uit te maken van de actieve bemanning, wordt hem een nieuwe speekseltest, bedoeld in lid 1, b), opgelegd, zonder de gestandaardiseerde checklist bedoeld in lid 1, a), te overlopen.

Het verbod bedoeld in artikel 12.02, lid 5, 6 of 7 wordt telkens hernieuwd voor een periode van twaalf uur:
a) wanneer de speekseltest de aanwezigheid in het organisme aantoont van één van de stoffen bepaald in lid 1, b) in een gehalte dat gelijk is aan of hoger dan het gehalte bepaald in dezelfde paragraaf;
b) in geval van weigering van deze speekseltest;
c) in geval van een weigering van de speekseltest omwille van een wettige reden of ingeval van een praktische onmogelijkheid voldoende speeksel te collecteren, en de gestandaardiseerde checklist bedoeld in lid 1, a), die in dit geval wordt overlopen een indicatie geeft van tekenen van recent gebruik van een van de stoffen bedoeld in lid 1, b);
d) in geval het resultaat van de speekseltest negatief is en betrokkene zich blijkbaar bevindt in staat van intoxicatie.

5. Wanneer de persoon een wettige reden inroept voor het weigeren van de speekseltest of de speekselanalyse, vorderen de in artikel 12.01 bedoelde overheidsagenten een geneesheer om het ingeroepen motief te beoordelen.

De inhoud van de wettige reden mag door de geneesheer niet worden onthuld als ze door het medisch geheim wordt gedekt.

De kosten voor de tussenkomst van de geneesheer zijn ten laste van de onderzochte persoon indien de in 5.1 bedoelde weigering niet gegrond was.

De praktische onmogelijkheid voldoende speeksel te collecteren om de speekseltest of de speekselanalyse uit te voeren wordt niet beschouwd als een vorm van weigering. De kosten van de speekseltest zijn ten laste van de onderzochte persoon indien de overtreding bepaald in artikel 12.03, lid 1, door middel van een bloedanalyse bewezen is.

6. Iedere persoon aan wie een verbod, bedoeld in artikel 12.03, lid 3, is opgelegd, moet op verzoek van de overheidsagenten bedoeld in artikel 12.01 het bewijs krachtens hetwelk de persoon gemachtigd is het vaartuig bedoeld in artikel 12.03 te besturen, afgeven voor de duur van het verbod (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].  

Artikel 12.04. ( 01/05/2014 - ... )

[Speekselanalyse

1. De in artikel 12.01 bedoelde overheidsagenten leggen een speekselanalyse voor het detecteren van de stoffen die de uitvoering van de opdrachten aan boord beïnvloeden op wanneer de speekseltest bedoeld un artikel 12.03, lid 1, de aanwezigheid aantoont van één van de stoffen bedoeld in artikel 12.03, lid 1, b).

Onder de hieronder vermelde gehaltes wordt het resultaat van de speekselanalyse niet in aanmerking genomen.
 

Stof Gehalte
(ng/ml)
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC) 10
Amfetamine 25
Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) 25
Morfine (vrij) of 6-acetylmorfine 5
Cocaïne of Benzoylecgonine 10

2. De kosten van de speekselanalyse zijn ten laste van de onderzochte persoon indien de overtreding bepaald in artikel 12.03, lid 1, b), bewezen is.

3. Lid 1 is niet van toepassing indien de speekseltest bedoeld in artikel 12.03, lid 1 opgelegd werd in de gevallen bedoeld in artikel 12.01, c).

4. De analyse van het speekselstaal geschiedt in een van de laboratoria die daartoe door de Koning erkend zijn in uitvoering van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer.

De persoon van wie het speekselstaal is afgenomen, kan op eigen kosten een tweede speekselanalyse laten verrichten in het laboratorium waar het eerste heeft plaatsgehad, of in een ander door de Koning erkend laboratorium. In het eerste geval kan hij op de tweede analyse toezicht laten houden door een technisch raadsman van zijn keuze.

De bepalingen tot nadere regeling van de speekselanalyse voor het wegverkeer zijn eveneens van toepassing bij de uitvoering van dit reglement (Ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]. 

Artikel 12.05. ( 01/05/2014 - ... )

[Bloedanalyse

1. De in artikel 12.01 bedoelde overheidsagenten laten de in a) en b) van dat artikel bedoelde personen, een bloedproef ondergaan door een daartoe opgevorderde geneesheer:
a) in het geval de ademtest een alcoholgehalte van ten minste 0,22 milligram aangeeft per liter uitgeademde alveolaire lucht en een ademanalyse niet uitgevoerd kan worden;
b) in het geval noch de ademtest noch de ademanalyse uitgevoerd konden worden en betrokkene duidelijke tekenen van alcoholopname vertoont of zich blijkbaar bevindt in de toestand bedoeld in artikel 12.02, lid 7;
c) in het geval noch de ademtest noch de ademanalyse uitgevoerd konden worden bij de personen bedoeld in artikel 12.01, a), b) en d) en het onmogelijk is na te gaan of er tekenen van alcoholopname zijn;
d) indien de speekseltest minstens één van de stoffen detecteert bedoeld in artikel 12.03, lid 1, a) in een gehalte dat gelijk is aan of hoger dan het gehalte bepaald in de tabel van dezelfde paragraaf, en een speekselanalyse niet uitgevoerd kan worden;
e) in het geval noch een speekseltest noch een speekselanalyse kon worden uitgevoerd.

2. In het geval van lid 1, d) en e), bestaat de bloedanalyse uit een kwantitatieve bepaling op plasma door middel van gas- of vloeistofchromatografie - massaspectrometrie met gebruik van gedeutereerde interne standaarden  voor een of meerdere van de navolgende stoffen.

Onder het overeenstemmende gehalte wordt de analyse niet in aanmerking genomen:
 

Stof Gehalte
(ng/ml)
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC) 1
Amfetamine 25
Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) 25
Morfine (vrij)  10
Cocaïne of Benzoylecgonine 25

3. De in artikel 12.01 bedoelde overheidsagenten moeten op verzoek van de personen bedoeld in a) en b) van hetzelfde artikel, en bij wijze van tegenexpertise, deze personen een bloedproef laten ondergaan door een daartoe opgevorderde geneesheer indien de ademanalyse, bekomen na toepassing van artikel 12.02, een alcoholconcentratie van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet.

4. De kosten van het nemen van het bloedstaal en van de bloedanalyse komen ten laste van de onderzochte persoon:
a) indien de overtreding bepaald in artikel 12.02, lid 6, a), bewezen is, of
b) indien de overtreding bepaald in artikel 12.03, lid 1, b), bewezen is.

5. Het inzamelen van de gegevens van de bloedproef bedoeld in lid 1, d) en e), beperkt zich tot deze die strikt noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de overtredingen van dit hoofdstuk. Deze gegevens mogen slechts worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden in verband met de bestraffing van deze overtredingen (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

 

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[LETTER OF LETTERCOMBINATIE TER ONDERSCHEIDING VAN HET LAND WAAR DE THUISHAVEN OF DE PLAATS VAN TEBOEKSTELLING VAN EEN SCHIP GELEGEN IS

 

A                        Oostenrijk

B                        België

BG                      Bulgarije

BIH                     Bosnië Herzegovina

BY                      Wit-Rusland

CH                      Zwitserland

CZ                       Tsjechische Republiek

D                        Duitsland

F                        Frankrijk

FI                        Finland

HR                      Kroatië

HU                      Hongarije

I                         Italië

L                        Luxemburg

LT                       Litouwen

MD                      Republiek Moldavië

MLT                   Malta

N                        Nederland

NO                      Noorwegen

P                        Portugal

PL                      Polen

R                        Roemenië

RUS                    Russische Federatie

SE                       Zweden

SI                       Slovenië

SK                       Slowakije

SRB                    Servië

UA                      Oekraïne (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[Aanhangsel 2. Diepgangschalen voor binnenschepen

Diepgangschalen moeten minstens per decimeter gegradueerd zijn, vanaf het vlak van ledige inzinking tot aan het vlak van grootste inzinking, onder de vorm van goed zichtbare afwisselend in twee verschillende kleuren geschilderde stroken.

De graduatie moet gebeuren door cijfers naast de schaal minstens elke 0,5 m en ook op het toppunt. Deze graduatie moet aangeduid zijn door ingeslagen of opgelaste tekens (ing. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

 

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[Aanhangsel 3. Optische tekens van schepen

I. ALGEMEENHEDEN

 

1. De schetsen opgenomen in dit aanhangsel hebben slechts een verduidelijkend karakter. De tekst van het reglement bezit uitsluitend rechtsgeldigheid.

 

2. De volgende symbolen worden gebruikt:

Rondom zichtbaar vast licht (art. 3.01, lid 8)

Vast licht dat schijnt over een beperkte boog van de horizon. Een licht dat niet zichtbaar is voor de waarnemer vanuit de geschetste positie, wordt met een punt in het midden aangeduid (art. 3.01, lid 8)

  

Flikkerlicht

Facultatief of tijdelijk licht

Vlag of bord (art. 3.03)

Wimpel (art. 3.03)

Bol (art. 3.04)

Cilinder (art. 3.04)

Kegel (art. 3.04)

  

Ruit (art. 3.04)

Radarreflector

 

3. In de volgende schetsen hebben de volgende lichten de daarbij vermelde kleur:

- toplicht: wit;

- heklicht: wit, tenzij anders vermeld;

- boordlicht stuurboord: groen;

- boordlicht bakboord: rood.

 

De kleur van de andere tekens wordt bij elke schets vermeld.

 

4. Art. 3.01, lid 8: boog van de horizon waarover toplicht, boordlichten en heklicht schijnen.


 

II. TEKENS TIJDENS HET VAREN

‘s Nachts

Nr

Overdag

Art. 3.08, lid 1: alleen varend groot motorschip.


Art. 3.08, lid 2: alleen varend groot motorschip dat een tweede toplicht voert. Schepen langer dan 110 m moeten dit tweede toplicht voeren.

Art. 3.08, lid 3: groot motorschip dat wordt geassisteerd (de bol is geel).





Art. 3.08, lid 4 : snel schip (de lichten zijn geel)

 

Art. 3.09, lid 1: motorschip dat sleept of assisteert (de cilinder is geel, boven en onderaan voorzien van 2 banden, één zwart en één wit; het heklicht is geel).

Art. 3.09, lid 2: motorschepen die, niet in kiellinie varend, slepen of assisteren (de cilinder is geel, boven en onderaan voorzien van 2 banden, één zwart en één wit; het heklicht is geel).

Art. 3.09, lid 3: gesleept schip (de bol is geel).

Art. 3.09, lid 3: gesleept schip langer dan 110 m (de bol is geel).

Art. 3.09, lid 3: sleep bestaande uit meer dan twee langszijde van elkaar vastgemaakte schepen (de bollen zijn geel).

Art. 3.09, lid 4: laatste lengte van een sleep (de bol is geel).

Art. 3.09, lid 4: laatste lengte van een sleep bestaande uit meer dan twee langszijde van elkaar vastgemaakte schepen (de bollen zijn geel).

Art. 3.09, lid 5: een schip van een sleep, dat direct van zee of direct naar zee wordt gesleept (de bol is geel).

Art. 3.10, lid 1: duwstel.

Art. 3.10, lid 1.c)ii): duwstel waarbij op de schepen (aan de buitenzijde), die van achteren over de volle breedte zichtbaar zijn, heklichten worden gevoerd.

Art. 3.10, lid 2: duwstel dat wordt geassisteerd (de heklichten zijn geel, de bol is geel).

Art. 3.10, lid 3: twee duwboten.

Art. 3.11, lid 1: gekoppeld samenstel; twee motorschepen.

Art. 3.11, lid 1: gekoppeld samenstel van een motorschip en een schip dat geen motorschip is.

Art. 3.11, lid 2: gekoppeld samenstel dat wordt geassisteerd (de bollen zijn geel).

Art. 3.12, lid 1: groot zeilschip (het bovenste toplicht is rood, het onderste is groen).

Art. 3.12, lid 2; art. 3.13, lid 5/1: schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt (de kegel is zwart).

Art. 3.13, lid 1.b)ii): alleen varend klein motorschip.

Art. 3.13, lid 1.c): alleen varend klein motorschip dat de boordlichten onmiddellijk naast elkaar of in één lantaarn verenigd aan of nabij de boeg voert.

Art. 3.13, lid 1: alleen varend klein motorschip dat in plaats van toplicht en heklicht een wit rondom zichtbaar licht voert.

Art. 3.13, lid 2: alleen varend klein motorschip zonder dek, korter dan 7 m, waarvan de hoogst bereikbare snelheid 13 km/u bedraagt.

Art. 3.13, lid 4: klein schip dat wordt gesleept dan wel langszijde van een ander schip vastgemaakt wordt voortbewogen.

Art. 3.13, lid 5: klein zeilschip.

Art. 3.13, lid 5: klein zeilschip waarbij de boordlichten en het heklicht in één lantaarn aan de top van de mast verenigd zijn.

Art. 3.13, lid 5: klein zeilschip korter dan 7 m. Het tweede licht uitsluitend te tonen bij het naderen van een ander schip bij gevaar voor aanvaring.

Art. 3.13, lid 6: door spierkracht voortbewogen klein schip.

Art. 3.14, lid 1 en 8: bijkomende tekens van schepen die bepaalde brandbare stoffen vervoeren en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel (het licht en de kegels zijn blauw).

Art. 3.14, lid 2 en 8: bijkomende tekens van schepen die bepaalde voor de gezondheid schadelijke stoffen vervoeren en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel (de lichten en de kegels zijn blauw).

Art. 3.14, lid 3 en 8: bijkomende tekens van schepen die bepaalde ontplofbare stoffen vervoeren en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel (de lichten en de kegels zijn blauw).

Art. 3.14, lid 4: bijkomende tekens van duwstellen die gevaarlijke stoffen vervoeren (1, 2 of 3 lichten of kegels afhankelijk van de gevaarlijke stoffen) (de lichten en de kegels zijn blauw).

Art. 3.14, lid 4: bijkomende tekens van gekoppelde samenstellen die gevaarlijke stoffen vervoeren (1, 2 of 3 lichten of kegels afhankelijk van de gevaarlijke stoffen) (de lichten en de kegels zijn blauw).

Art. 3.14, lid 4: bijkomende tekens van een duwstel dat door twee duwboten naast elkaar wordt voortbewogen en dat gevaarlijke stoffen vervoert (1, 2 of 3 lichten of kegels afhankelijk van de gevaarlijke stoffen) (de lichten en de kegels zijn blauw).

Art. 3.15: passagierschip waarvan de lengte van de romp minder dan 20 m bedraagt (het licht en de ruit zijn geel).

Art. 3.16, lid 1: niet vrij varende veerpont (het bovenste licht is groen, het onderste wit; de bol is groen).

Art. 3.16, lid 2: voorste ankerschuit of drijver van een veerpont aan een langskabel (het licht is wit).

Art. 3.16, lid 3: vrij varende veerpont (het bovenste licht is groen, het onderste is wit; de bol is groen).

Art. 3.17: bijkomend teken van een schip dat recht van voorrang heeft (de wimpel is rood).

Art. 3.18, lid 1: bijkomende tekens van schepen die onmanoeuvreerbaar worden (de lichten en vlaggen zijn rood; de bollen zijn zwart).

Art. 3.19: varend drijvend voorwerp of drijvende inrichting (de lichten zijn wit).

 

 

III. TEKENS TIJDENS HET STILLIGGEN

‘s Nachts

Nr

Overdag

Art. 3.20, lid 1: gemeerd schip (het licht is wit).

Art. 3.20, lid 1: geankerd groot schip (de lichten zijn wit; de bol is zwart).

Art. 3.20, lid 3: geankerd duwstel (de lichten zijn wit; de bollen zijn zwart).

Art. 3.21: bijkomende tekens (1, 2 of 3 lichten of kegels afhankelijk van de gevaarlijke stoffen) van stilliggende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren en die geen deel uitmaken van een duwstel of en gekoppeld samenstel (de lichten en de kegels zijn blauw).

Art. 3.21. bijkomende tekens (1, 2 of 3 lichten of kegels afhankelijk van de gevaarlijke stoffen) van stilliggende duwstellen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren (de lichten en de kegels zijn blauw).

Art. 3.21. bijkomende tekens (1, 2 of 3 lichten of kegels afhankelijk van de gevaarlijke stoffen) van stilliggende gekoppelde samenstellen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren (de lichten en de kegels zijn blauw).

Art. 3.22, lid 1: op zijn aanlegplaats stilliggende niet vrij varende veerpont (het bovenste licht is groen, het onderste wit).

Art. 3.22, lid 2: op zijn aanlegplaats stilliggende vrij varende veerpont die dienst doet (het bovenste licht is groen, het onderste wit).

Art. 3.23: stilliggend drijvend voorwerp of drijvende inrichting (de lichten zijn wit).

Art. 3.24: bijkomende tekens voor netten of uitleggers van stilliggende schepen die aan het vissen zijn (het licht is wit; de vlag is geel).

Art. 3.25, lid 1.a): in bedrijf zijnd drijvend werktuig of schip dat in het vaarwater werken uitvoert; vaarwater aan beide zijden vrij (de lichten en ruiten zijn groen).

Art. 3.25, lid 1.a) en b): in bedrijf zijnd drijvend werktuig of schip dat in het vaarwater werken uitvoert; vaarwater aan één zijde vrij (aan de niet-vrije zijde zijn het licht en de bol rood; aan de vrije zijde zijn de tekens groen).

Art. 3.25, lid 1.c): in bedrijf zijnd drijvend werktuig, vastgevaren of gezonken schip of schip dat in het vaarwater werken uitvoert; vaarwater aan beide zijden vrij. Tevens verplichting hinderlijke waterbeweging te vermijden. (het bovenste licht is rood, het onderste is wit; de bovenste helft van het bord is rood, de onderste is wit).

Art. 3.25, lid 1.c) en d) en lid 2: in bedrijf zijnd drijvend werktuig, vastgevaren of gezonken schip of schip dat in het vaarwater werken uitvoert; vaarwater slechts aan één zijde vrij. Tevens verplichting hinderlijke waterbeweging te vermijden. (aan de niet-vrije zijde zijn het licht en de vlag rood, aan de vrije zijde zijn de tekens zoals in schets 57).

Vervangen door:
Art. 3.26, leden 1 en 2: schip, waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen (de lichten zijn wit; de boei is geel).

Art. 3.26, leden 1 en 2: drijvend voorwerp of drijvende inrichting waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen (de lichten zijn wit; de boei is geel).

 

 

IV. BIJZONDERE TEKENS

‘s Nachts

Nr

Overdag

Art. 3.27: bijkomend teken voor een schip van toezichthoudende ambtenaren of brandweerboot (het flikkerlicht is blauw).

Art. 3.28: bijkomend teken voor een schip dat in of nabij het vaarwater werkzaamheden uitvoert (het flikkerlicht is geel).

Art. 3.29: bijkomend teken voor een schip of drijvend voorwerp dat of drijvende inrichting die, tegen hinderlijke waterbeweging wil worden beschermd (het bovenste licht is rood, het onderste is wit; de bovenste helft van het bord is rood , de onderste is wit)

Art. 3.30: schip dat in nood verkeert en hulp wenst te ontvangen (vuurpijlen, lichtkogels, parachutelichten en rookbommen produceren een rood licht).

Art. 3.31: verboden toegang aan boord voor onbevoegden (rand en diagonaal zijn rood).

Art. 3.32: vuur, open vlam en roken verboden (rand en diagonaal zijn rood).

Art. 3.33: verbod evenwijdig aan een schip ligplaats te nemen (rand en diagonaal zijn rood).


Art. 4.01, lid 2: bijkomend teken van een groot motorschip dat een geluidssein geeft (het licht is geel).


Art. 3.34, lid 1: beperkt manoeuvreerbaar schip (onder het toplicht zijn de lichten van boven naar onder: rood, wit, rood; de ruit en de bollen zijn zwart).


Art. 3.34, lid 2: beperkt manoeuvreerbaar schip; vaarwater slechts aan één zijde vrij (aan de niet vrije zijde zijn de lichten rood, aan de vrije zijde groen; de ruiten en bollen zijn zwart).


Art. 3.35, lid 1: schip dat aan het vissen is en dat door het water een treil of een ander vistuig voortsleept (het bovenste licht is groen, het onderste is wit; de kegels zijn zwart).


Art. 3.35, lid 2: schip dat aan het vissen is op een andere wijze dan bedoeld in lid 1 (het bovenste licht is rood, het onderste is wit; de kegels zijn zwart).


Art. 3.35, lid 2: schip dat aan het vissen is op een andere wijze dan bedoeld in lid 1 en waarvan het vistuig meer dan 150 m uitstaat (het bovenste licht is rood, beide lichten eronder zijn wit; de kegels zijn zwart).


Art. 3.36: schip, gebruikt bij het duiken (het uiterste gedeelte van het bijkomend teken is blauw).


Art. 3.37: schip, bezig met mijnopruimingswerkzaamheden (de lichten zijn groen; de bollen zijn zwart). 


Art. 3.38: loodsboot (het bovenste licht is wit, get onderste is rood)

 

V. BIJKOMENDE TEKENS VAN SCHEPEN DIE RECHTSTREEKS VAN ZEE KOMEN OF NAAR ZEE GAAN

‘s Nachts

Nr

Overdag

Art. 11.01: beperkt manoeuvreerbaar schip dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat (de lichten zijn rood, de cilinder is zwart).

Art. 11.02: schip dat bepaalde gevaarlijke stoffen, vervoert en dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat (het licht en de vlag zijn rood).

Art. 11.04, lid 2: motorschip dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat en dat een geluidssignaal geeft (het licht is wit).

(verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

 

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[ (zonder onderwerp) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[ (zonder onderwerp) (verv. KB 4  april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[Aanhangsel 6. GELUIDSSEINEN

I. Klank van de seinen

De mechanische scheepshoorns gebruikt door de schepen in de binnenvaart moeten in staat zijn geluidsseinen met volgende eigenschappen te produceren:

1. Frequentie
a) voor grote motorschepen, is de basisfrequentie 200 HZ met een tolerantie van +/- 20%;
b) voor schepen zonder motor en voor kleine schepen moet de basisfrequentie hoger zijn dan 350 Hz.
c) voor het drietonig sein gebruikt door schepen die varen op radar bij slecht zicht, moeten de basisfrequenties van de seinen tussen 165 en 297 HZ liggen met een interval van ten minste twee gehele tonen tussen de hoogste en de laagste.

2. Niveau van de geluidsdruk

De niveaus van de hieronder vermelde geluidsdruk worden gemeten op 1 m voor het midden van de geluidshoorn waarbij de meting zo veel mogelijk in een open ruimte gebeurt.
a) voor motorschepen met uitzondering van de onder b) bedoelde kleine schepen, moet het niveau van de geluidsdruk tussen 120 en 140 dB (A) liggen;
b) voor niet gemotoriseerde schepen en voor kleine vaartuigen die niet geschikt zijn of gebruikt worden voor het slepen van andere schepen dan kleine schepen, moet het niveau van de geluidsdruk tussen 100 en 125 dB (A) liggen;
c) voor het drietoning sein gebruikt door op radar varende schepen bij slecht zicht, moet het niveau van de geluidsdruk van elk geluid tussen 120 en 140 dB (A) liggen

II. Controle van het niveau van de geluidsdruk

De controle van het niveau van de geluidsdruk gebeurt met een geluidsniveaumeter genormaliseerd door de Internationale Commissie voor Elektronica (referentie ICE.179) of door middel van een courant gebruikte geluidsniveaumeter genormaliseerd door de Internationale Commissie voor Elektronica (referentie ICE.123)

III. Geluidsseinen te gebruiken door schepen

De geluidsseinen, andere dan reeksen klokslagen en het drietonig geluidssein, moeten samengesteld zijn uit één of meer opeenvolgende stoten met volgende karakteristieken:
- Korte stoot: geluidssein met een duur van ongeveer 1 seconde
- Lange stoot: geluidssein met een duur van ongeveer 4 seconden

De tijdsruimte tussen twee opeenvolgende stoten bedraagt ongeveer één seconde, behalve voor het sein "reeks zeer korte stoten" bestaande uit ten minste 6 stoten van elk ongeveer 1/4 seconde, met tijdsruimten van ongeveer 1/4 seconde tussen de opeenvolgende stoten.


GEBRUIKTE TEKENS

zeer korte stoot, tijdsduur ongeveer een kwart seconde

korte stoot, tijdsduur ongeveer één seconde

lange stoot, tijdsduur ongeveer 4 seconden

sein met de scheepsklok (reeks klokslagen)

A. ALGEMENE SEINEN

“Opgelet (Attentie)”

"Ik ga stuurboord uit"

"Ik ga bakboord uit"

"Ik sla achteruit"

"Ik kan niet manoeuvreren" (art. 3.18, lid 2)

"Dreigend gevaar voor aanvaring"

"Noodsein" (art. 4.01, lid 4):  

  a) herhaalde lange stoten

  b) reeksen klokslagen

"Blijf  weg  sein"  (ononderbroken  ten  minste  15 minuten) (art. 4.04)

Verzoek tot het bedienen van beweegbare brug of sluis (art. 6.26, lid 6 en art. 6.28, lid 4)

Verzoek om medische hulp (art. 3.30, lid 3)

 

B. SEINEN BIJ NADEREN OP TEGENGESTELDE KOERSEN

"Ik wil stuurboord op stuurboord voorbijvaren" (art. 6.05, lid 2)

Tegengesteld naderend schip:  

  a) "Akkoord, u kunt stuurboord op stuurboord voorbijvaren” (art. 6.05, lid 3)

  b) "Neen, u kunt niet stuurboord op stuurboord voorbijvaren” (reeks) (art. 6.05, lid 5)

 

C. SEINEN BIJ VOORBIJLOPEN

1. Voornemen tot voorbijlopen aan bakboord van de opgelopene:  

- Oploper: "Ik wil  u  aan  bakboord  voorbijlopen” (art. 6.10, lid 4.a)

    - Opgelopene: "Akkoord, u kunt mij aan bakboord voorbijlopen"   (niet   verplicht   geluidssein) (art. 6.10, lid 5.a))

    - Opgelopene: "Niet akkoord, u moet mij aan stuurboord voorbijlopen” (art. 6.10, lid 6.b))

      - Oploper:   "Akkoord,   ik zal u aan stuurboord voorbijlopen" (art. 6.10, lid 6)

2. Voornemen tot voorbijlopen aan stuurboord van de opgelopene:

 

- Oploper: "Ik wil u  aan  stuurboord  voorbijlopen" (art. 6.10, lid 4.b))

    - Opgelopene: "Akkoord, u kunt mij aan stuurboord voorbijlopen" (niet verplicht geluidssein) (art. 6.10, lid 5.b))

    Opgelopene: "Niet akkoord, u moet mij aan bakboord voorbijlopen" (art. 6.10, lid 6.a))

      - Oploper: "Akkoord, ik zal u aan bakboord voorbijlopen" (art. 6.10, lid 6)

3. Indien voorbijlopen onmogelijk is:

 

- Opgelopene: "U kunt mij niet voorbijlopen" (art. 6.10, lid 7)

 

D. SEINEN BIJ HET KEREN

"Ik ga over stuurboord keren" (art. 6.13, lid 2.a))

"Ik ga over bakboord keren" (art. 6.13, lid 2.b))

 

E1. SEINEN BIJ HET IN- EN UITVAREN VAN HAVENS EN NEVENVAARGEULEN

"Ik ga stuurboord uit" (art. 6.16, lid 2.a))

"Ik ga bakboord uit" (art. 6.16, lid 2.b))

 

E2. SEINEN BIJ HET OVERSTEKEN NA HET INVAREN VAN DE HOOFDVAARGEUL

"Ik ga oversteken" (art. 6.16, lid 2.c))

In voorkomend geval gevolgd door het volgende signaal, voor het einde van het oversteken:

"Ik ga stuurboord uit" (art. 6.16, lid 2.c))

"Ik ga bakboord uit" (art. 6.16, lid 2.c))

 

F. SEINEN BIJ SLECHT ZICHT

1. op radar varende schepen (zo dikwijls als nodig is te geven):

  a) varende schepen met uitzondering van veerponten (art. 6.32, lid 4)

  b) varende veerponten (art. 6.32, lid 9)

2. niet op radar varende schepen (met tussenpozen van ten hoogste één minuut te geven):

  a) varende schepen met uitzondering van veerponten (art. 6.33, leden 1 en 2)

  b) varende veerponten (art. 6.33, lid 3)

3. stilliggende schepen:

1 reeks klokslagen.

Schip of duwstel of gekoppeld samenstel dat in of nabij de vaargeul op een gevaarlijke plaats stilligt of vastgevaren is

  a) gestrekt langs de zijde van de vaargeul: te geven als antwoordsein op het sein van een naderend schip (art. 6.31, lid 1)

  b) niet gestrekt langs de zijde van de vaargeul: te geven met tussenpozen van ten hoogste 1 minuut (art. 6.31, lid 2)

1 lange stoot tussen 2 korte stoten. Dit sein mag, onder dezelfde voorwaarden, alleen worden gegeven door een schip dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat (art. 6.31, lid 5)


 

(verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

( 01/05/2014 - ... )

[AANHANGSEL 7. VERKEERSTEKENS

1. Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens onder F vermeld.

2. De borden mogen met een smalle witte buitenrand afgeboord zijn.

 

A. VERBODSTEKENS

Tenzij anders vermeld zijn de borden wit met rode rand en een rode diagonaal van linksboven naar rechtsonder. De tekening op het bord is zwart.

A. Verbod door te varen (Algemeen teken) (art. 6.08, lid 2; art 6.16, lid 5; art. 6.22, lid 1; art. 6.25, lid 1; art. 6.26, leden 4 en 5; art. 6.27, lid 1; art. 6.28/1, leden 1, 2 en 3)

 hetzij borden (rood met witte horizontale strook in het midden);

 hetzij rode lichten


 

 hetzij rode vlaggen

Twee boven of naast elkaar geplaatste borden, lichten of vlaggen duiden een verbod van langere duur aan

 

A.1a Buiten gebruik gesteld gedeelte van de vaarweg. Het vaarverbod geldt niet voor een klein schip dat geen motorschip is. (rood met witte horizontale strook in het midden) (Art. 6.22, lid 2)

A.2 Verboden voorbij te lopen (Art. 6.11)

A.3 Verboden voorbij te lopen voor samenstellen onderling (Art. 6.11)

A.4 Verboden te naderen op tegengestelde koersen (Art. 6.08, lid 1) en verboden voorbij te lopen (Art. 6.11)

A.4.1 Verboden te naderen op tegengestelde koersen (Art. 6.08, lid 1) en verboden voorbij te lopen (Art. 6.11) enkel voor samenstellen

A.5 Verboden ligplaats te nemen (Art. 7.02, lid 1.c))

A.5.1 Verboden ligplaats te nemen binnen de in meter aangegeven breedte te rekenen vanaf het teken (Art. 7.02, lid 1.k))

A.6 Verboden te ankeren en ankers, kabels en kettingen te laten slepen en verboden spudpalen te gebruiken (Art. 6.18, lid 2; art. 7.03, lid 1.b)

A.7 Verboden te meren aan de oever (Art. 7.04, lid 1.b)

A.8 Verboden te keren (Art. 6.13, lid 5)

A.9 Verboden hinderlijke waterbeweging te veroorzaken (Art. 6.20, lid 1.e))

A. 10 Verboden buiten de aangegeven begrenzing te varen (de driehoek gelegen buiten de aangegeven begrenzing is rood, de andere helft van het bord is wit) (Art. 6.24, lid 2.a))

A. 11 Verbod voorbij te varen, maar wordt aanstonds toegestaan (één rood licht links of bovenaan, het andere groen) (Art. 6.26, lid 4; art. 6.28/1, lid 1.c))

A.11.1 Doorvaren verboden, tenzij de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs niet meer mogelijk is. (bovenaan rood licht en onderaan groen flikkerlicht) (Art. 6.26, lid 4.f))

A.12 Verboden voor motorschepen

A.13 Begin van de zone waar sport- of pleziervaart niet is toegelaten (Art. 6.35/3)

A.14 Einde van de zone waar het waterskiën is toegelaten (Art. 6.35)

A.15 Verboden voor zeilschepen

A.16 Verboden voor door spierkracht voortbewogen schepen

A.17 Einde van de zone waar zeilplanken zijn toegelaten (Art. 6.35/2)

A.18 Einde van de zone waar het varen met grote snelheid is toegelaten (Art. 6.35/1, lid 1)

A.19 Tewaterlaten of uit het water halen van vaartuigen verboden

A.20 Einde van de zone waar het varen met waterscooters is toegelaten (Art. 6.35/1, lid 2)

A.105 Einde van de zone waar het zwemmen of sportduiken is toegelaten (Art. 6.37)

 

B. GEBODSTEKENS

De borden zijn wit met rode rand. De tekening op het bord is zwart.

B.1 Verplichting te varen in de richting aangegeven door de pijl (Art. 6.12)

B.2a) Verplichting zich naar de bakboordzijde van de vaargeul te begeven (Art. 6.12)

B.2b) Verplichting zich naar de stuurboordzijde van de vaargeul te begeven (Art. 6.12)

B.3a) Verplichting de bakboordzijde van de vaargeul te houden (Art. 6.12)

B.3b) Verplichting de stuurboordzijde van de vaargeul te houden (Art. 6.12)

B.4a) Verplichting de vaargeul over te steken naar bakboord (Art. 6.12)

B.4b) Verplichting de vaargeul over te steken naar stuurboord (Art. 6.12)

B.5 Verplichting vóór het bord stil te houden onder de omstandigheden in het reglement bepaald (Art. 6.26, lid 2; art. 6.28, lid 1)

B.6 Verplichting de vaarsnelheid te beperken zoals is aangegeven (in km/h)

B.7 Verplichting een geluidssein te geven

B.8 Verplichting bijzonder op te letten (Art. 6.08, lid 2)

B.9 Verplichting zich ervan te verzekeren vooraleer de hoofdvaargeul op te varen of over te steken dat daardoor de schepen op de hoofdvaargeul niet worden genoodzaakt hun koers of snelheid te wijzigen (Art. 6.16, lid 1)

B.10 De schepen die op de hoofdvaargeul varen moeten, indien nodig, hun koers of snelheid wijzigen teneinde andere schepen toe te laten een haven of een nevenvaargeul uit te varen (2 boven elkaar geplaatste gele flikkerlichten) (Art. 6.16, lid 3)

B.11a) Verplicht gebruik van marifoon

B.11b) Verplicht gebruik van marifoon op het aangeduide kanaal

 

C. BEPERKINGSTEKENS

De borden zijn wit met rode rand. De eventuele tekeningen en cijfers op het bord zijn zwart. Cijfers aangebracht op de tekening zijn echter wit.

C.1 De waterdiepte is beperkt

 De waterdiepte is beperkt tot de waarde aangegeven in meter

C.2 De doorvaarthoogte is beperkt

 De doorvaarthoogte is beperkt tot de waarde aangegeven in meter

C.3 De breedte van de vaargeul of de doorvaart is beperkt

 De breedte van de vaargeul of de doorvaart is beperkt tot de waarde aangegeven in meter

C.4 Er zijn beperkingen opgelegd aan de scheepvaart: vraag inlichtingen

C.5 De vaargeul bevindt zich op enige afstand van de rechter- (linker-) oever; het op het bord voorkomende getal geeft in meter de afstand aan die de schepen uit de oever dienen te blijven, gerekend vanaf het teken

 

D. AANBEVELINGSTEKENS

D.1 Aanbevolen doorvaartopening

 a) in de beide richtingen: de doorvaart uit de tegengestelde richting is toegestaan (geel bord of geel licht) (Art. 6.25, lid 2.a); art. 6.26, leden 4 en 5; art. 6.27, lid 3)

 b) in één richting: de doorvaart uit de tegengestelde richting is verboden (gele borden of gele lichten) (Art. 6.25, lid 2.b); art. 6.26, leden 4 en 5; art. 6.27, lid 3)

D.2 Aanbeveling binnen de aangegeven begrenzing te varen (de driehoek gelegen binnen de aangegeven begrenzing is groen, de andere helft van het bord is wit) (Art. 6.24, lid 2.b))

D.3a) Aanbeveling te varen in de richting aangeven door de pijl (blauw bord met witte pijl)

D.3b) Aanbeveling te varen in de richting van het vaste wit licht naar het isofase wit licht

 

E. AANWIJZINGSTEKENS

Tenzij anders vermeld zijn de borden blauw met witte tekening. De eventueel bijkomende aanduiding op de tekening is eveneens in blauw.

E.1 Doorvaart toegestaan (ofwel groen bord met witte verticale strook in het midden, ofwel één of twee groene lichten) (Art. 6.08, lid 2; art. 6.16, lid 8; art. 6.26, leden 4 en 5; art. 6.27, lid 2; art. 6.28/1, leden 1, 2 en 3)

E.2 Hoogspanningslijn

E.3 Stuw

E.4a) Niet vrij varende veerpont

E.4b) Vrij varende veerpont

Nota: De borden E.5 zijn slechts van toepassing aan de zijde van de vaarweg waar het teken is geplaatst

E.5 Toestemming ligplaats te nemen (Art. 7.02, lid 2; art. 7.05, lid 1)

E.5.1 Toestemming ligplaats te nemen tot ten hoogste de aangegeven breedte, in meter, gerekend vanaf het bord (Art. 7.02, lid 2; art. 7.05, lid 2)

E.5.2 Toestemming ligplaats te nemen in de breedte van de vaarweg gelegen tussen de aangegeven afstanden, in meter, gerekend vanaf het bord (Art. 7.02, lid 2; art. 7.05, lid 3)

E.5.3 Toestemming ligplaats te nemen met ten hoogste het aangegeven aantal schepen langszijde van elkaar (Art. 7.02, lid 2; art. 7.05, lid 4)

E.5.4 Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor duwvaart die geen blauw licht of blauwe kegel behoeft te voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.5 Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor duwvaart die één blauw licht of één blauwe kegel moet voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.6 Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor duwvaart die twee blauwe lichten of twee blauwe kegels moet voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.7 Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor duwvaart die drie blauwe lichten of drie blauwe kegels moet voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.8 Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart en die geen blauw licht of blauwe kegel behoeven te voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.9 Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart en die één blauw licht of één blauwe kegel moeten voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.10 Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart en die twee blauwe lichten of twee blauwe kegels moeten voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.11 Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart en die drie blauwe lichten of drie blauwe kegels moeten voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.12 Toestemming ligplaats te nemen voor alle schepen die geen blauw licht of blauwe kegel behoeven te voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.13 Toestemming ligplaats te nemen voor alle schepen die één blauw licht of één blauwe kegel moeten voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.14 Toestemming ligplaats te nemen voor alle schepen die twee blauwe lichten of twee blauwe kegels moeten voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.5.15 Toestemming ligplaats te nemen voor alle schepen die drie blauwe lichten of drie blauwe kegels moeten voeren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.06)

E.6 Toestemming te ankeren en spudpalen te gebruiken (Art. 7.02, lid 2; art. 7.03, lid 2)

E.7 Toestemming te meren (Art. 7.02, lid 2; art. 7.04, lid 2)

E.7.1 Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor laden en lossen van voertuigen (Art. 7.02, lid 2)

E.8 Plaats om te keren (Art. 6.13, lid 5; art. 7.02, lid 1)

E.9a) De gevolgde vaargeul geldt als hoofdvaargeul ten opzichte van de vaargeul die daarin uitmondt (Art. 6.16, lid 1)

E.9b) idem

E.9c) idem

E.10a) De gevolgde vaargeul geldt als nevenvaargeul ten opzichte van de vaargeul die daarin uitmondt (Art. 6.16, lid 1)

E.10b) idem

E.11 Einde van een verbod of van een gebod geldend voor één vaarrichting of einde van een beperking (Art. 6.12)

E.12 Vóórwaarschuwing: één of twee witte lichten

 

E.12a) vast(e) licht(en): moeilijkheden vooruit, stoppen indien de voorschriften zulks vereisen

E.12b) synchroon brandend(e) isofase licht(en): u kunt naderen

E.13 Drinkwater

E.14 Telefoon

E.15 Motorschepen toegelaten

E.16 Einde van de zone waar sport- of pleziervaart niet is toegelaten (Art. 6.35/3)

E.17 Begin van de zone waar waterskiën is toegelaten (Art. 6.35)

E.18 Zeilschepen toegelaten

E.19 Door spierkracht voortbewogen schepen toegelaten

E.20 Begin van de zone waar zeilplanken zijn toegelaten (Art. 6.35/2)

E.21 Begin van de zone waar het varen met grote snelheid is toegelaten (Art. 6.35/1, lid 1)

E.22 Toelating voor het te water laten of uit het water halen van vaartuigen

E.23 Mogelijkheid om inlichtingen te krijgen via marifoon op het aangeduide kanaal

E.24 Begin van de zone waar het varen met waterscooters is toegelaten (art. 6.35/1 lid 2)

E.100 Sluis

E.101 Ontvangkantoor

E.102 Elektriciteit

E.103 Milieustation

E.104 Jachthaven

E.105 Begin van de zone waar het zwemmen of sportduiken is toegelaten (Art. 6.37)

 

F. BIJKOMENDE TEKENS

1. De volgende tekens kunnen voorkomen ter aanvulling van de tekens vermeld onder A tot en met E.

2. De borden zijn wit en bevatten eventueel zwarte cijfers, letters of tekening.

F.1 Borden boven het hoofdteken, die de afstand in meter aangeven vanwaar het hoofdteken geldt

Toepassingsvoorbeelden:

 a) stilhouden (B.5) na 1000m

 b) niet vrij varende veerpont (E.4a) na 1500m

F.2 Bijkomend lichtteken: Witte lichtpijl in combinatie met sommige lichten (Art. 6.16, leden 5 en 6)

Betekenis:

 a) met groen licht (E.1): toestemming invaren in de richting van de pijl

 b) met rood licht (A.1): verbod binnen te varen in de richting van de pijl

F.3 Pijlen die de richting aangeven waarop  het hoofdteken betrekking heeft

Toepassingsvoorbeelden:

  a) ligplaats nemen toegestaan (E.5) in de richting van de pijl

  b) ligplaats nemen verboden (A.5), over 1000 m, in de richting van de pijl

F.4 Borden onder het hoofdteken, die bijkomende verklaringen of aanwijzingen geven

Voorbeelden

 

  De lichten, voorzien voor stilliggende schepen in art. 3.20, dienen niet te worden gevoerd

Toepassingsvoorbeelden

 

  a) stilhouden (B.5) voor de douane

  b) geef één lange stoot (B.7)

  c) toestemming ligplaats te nemen (E.5) zonder de verplichting om de lichten, bedoeld in art. 3.20, te voeren

F.5 Borden onder het hoofdteken, die de categorie aangeven waarvoor het teken geldt:

Voorbeelden

 

  Motorschepen

  Sport- of pleziervaart

  Waterscooter

  Waterski

Toepassingsvoorbeeld:

 

  Verplichting voor motorschepen te varen in de richting aangegeven door de pijl (B.1)

 

G. TEKENS AANN KUNSTWERKEN

Bij de hierna onder G1 tot G4 genoemde markeringen kunnen de volgende tekens worden toegepast:

A.1 hetzij rode vast lichten, hetzij rood-wit-rode rechthoekige borden

E.1 hetzij groene vaste lichten, hetzij groen-wit-groene rechthoekige borden

D.1 hetzij gele vaste lichten, hetzij gele ruitvormige borden

A.11.1 een groen flikkerlicht onder een rood vast licht

 

G.1 Vaste bruggen en vaste delen van bruggen

a. Begrenzing vaargeulbreedte (art. 6.24)

 

Verboden buiten de aangegeven begrenzing te varen (de driehoek gelegen buiten de aangegeven begrenzing is rood, de andere helft van het bord is wit: A.10)

Aanbeveling binnen de aangegeven begrenzing te varen (de driehoek gelegen binnen de aangegeven begrenzing is groen, de andere helft van het bord is wit: D.2)

b. Verboden of aanbevolen doorvaartopening (art. 6.25)

 

Verboden doorvaartopening

(het bord is rood met witte horizontale strook in het midden: A.1)

Aanbevolen doorvaartopening, tegenliggende vaart mogelijk (het bord is geel: D.1.a))

Aanbevolen doorvaartopening, voor tegenliggende vaart verboden (de  borden zijn geel: D.1.b))

 

G.2 Beweegbare bruggen (art. 6.26)

Opmerking: het kan voorkomen dat de rode en groene lichten slechts aan één zijde van de doorvaartopening (als regel stuurboordzijde) zijn geplaatst

a. Bruggen in bedrijf

 

Doorvaart verboden (de lichten zijn rood: A.1)

Doorvaart gesloten brug toegestaan, tegenliggende vaart mogelijk (de lichten aan de zijkanten zijn rood: A.1; het licht in het midden is geel: D.1.a))

Doorvaart gesloten brug toegestaan, voor tegenliggende vaart verboden (de lichten aan de zijkanten zijn rood: A.1; de lichten in het midden zijn geel: D.1.b))

Doorvaart verboden, wordt aanstonds toegestaan (het licht bovenaan is rood, het licht daaronder is groen: A.11)

Doorvaart toegestaan (de lichten zijn groen: E.1)

Doorvaart verboden, tenzij de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs niet meer mogelijk is (het licht bovenaan is rood, het licht daaronder is een groen flikkerlicht: A.11.1)

b. Bruggen buiten bedrijf

 

Doorvaart verboden (de lichten zijn rood: A.1)

Doorvaart gesloten brug toegestaan, tegenliggende vaart mogelijk (de lichten aan de zijkanten zijn rood: A.1; het licht in het midden is geel: D.1.a))

Doorvaart gesloten brug toegestaan, voor tegenliggende vaart verboden (de lichten aan de zijkanten zijn rood: A.1; de lichten in het midden zijn geel: D.1.b))

Doorvaart toegestaan, brug is onbewaakt (de lichten zijn groen: E.1)

G.3 Stuwen (art. 6.27)

 

Doorvaart verboden, stuw gesloten (de lichten zijn rood: A.1)

Doorvaart verboden (de lichten zijn rood: A.1)

Doorvaart toegestaan (de lichten zijn groen: E.1)

Verboden doorvaartopening (brug over stuw) (het bord is rood met witte horizontale strook in het midden: A.1)

Aanbevolen doorvaartopening (brug over stuw), tegenliggende vaart mogelijk (het bord is geel: D.1)

Aanbevolen doorvaartopening (brug over stuw), voor tegenliggende vaart verboden (de borden zijn geel: D.1)

 

G.4 Sluizen (art. 6.28/1)

Opmerking: het kan voorkomen dat de rode en groene lichten slechts aan één zijde van de invaart (als regel stuurboordzijde) zijn geplaatst

 

1. Algemeen

 

a. Sluis in bedrijf

 

Invaart of uitvaart verboden (de lichten zijn rood: A.1)

Invaart verboden, wordt aanstonds toegestaan (het licht bovenaan is rood, het licht daaronder is groen: A.11)

Invaart of uitvaart toegestaan (de lichten zijn groen: E.1)

b. Sluis buiten bedrijf

 

Invaart verboden (de lichten zijn rood: A.1)

Doorvaart toegestaan, sluis aan beide zijden openstaand (de lichten zijn groen: E.1)

2. Sluis met beweegbare brug (indien brug niet van aparte seingeving is voorzien)

Invaart verboden, wordt aanstonds toegestaan (het licht bovenaan is rood, het licht daaronder is groen: A.11)

Invaart of uitvaart sluis en doorvaart gesloten brug toegestaan (de lichten aan de zijkanten zijn groen: E.1; de lichten in het midden zijn geel: D.1.b))

Invaart of uitvaart sluis en doorvaart brug toegestaan (de lichten zijn groen: E.1)

 

 

H. OVERIGE AANDUIDINGEN

 

H.1 Kilometrering

 

a. Kilometeraanduiding

b. Hectometeraanduiding

 

H.2 Bewegwijzering

 

1. Aanduiding hoofddoelen

Hierop kunnen zowel plaatsnamen als vaarwegnamen zijn vermeld

a. Vooraanduiding (vóór een vertakking) (het bord is groen met witte aanduidingen)

b. Beslissingsaanduiding (ter plaatse van een vertakking) (het bord is groen met witte aanduiding)

2. Aanduiding van specifieke doelen

Deze verwijzen naar havens, laad- en losplaatsen, jachthavens, enz.

a. Vooraanduiding (vóór een vertakking) (het bord is groen, de aanduidingen wit en de naam van het specifiek doel is zwart op witte achtergrond)

b. Beslissingsaanduiding (ter plaatse van een vertakking)

3. Aanduiding omleidingen

 

(het bord is geel, de aanduiding is zwart)

4. Naamgeving, vaarwater of object (haven, brug, sluis, enz.)

 

(het bord is wit, de naamgeving is blauw)


 

(verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[Aanhangsel 8 Markering van de vaargeulen, meren en brede vaarwegen

I. ALGEMEENHEDEN

1. Definities
Rechterzijde/linkerzijde: deze uitdrukkingen komen overeen:
a) op een bevaarbare rivier of in een vaargeul: met de "rechterzijde" en de "linkerzijde" van een waarnemer die naar afwaarts kijkt;
b) op kanalen: in het algemeen, met de "rechterzijde" en de "linkerzijde" van een waaremer die zich naar een lager gelegen pand begeeft;
c) op meren: met de "rechterzijde" en de "linkerzijde" zoals bepaald door de overheid.

Licht: karakteristiek licht voor de markering

Vast licht: ononderbroken zichtbaar licht met constante intensiteit en kleur

Periodelicht: licht met regelmatige afwisseling tussen schijnsel en verduistering, waarbij het lichtschijnsel met constante intensiteit en kleur blijft.

2. Lichtkarakters (Internationale afkorting)
 

Vast licht: ononderbroken schijnsel  F
Flikkerlicht: ononderbroken flikkeringen, 50 à 60 per minuut Q
Snel flikkerlicht: ononderbroken flikkeringen, 100 à 120 per minuut VQ
Regelmatig onderbroken licht Oc
Licht met gegroepeerde onderbrekingen Oc (-)
Isofase licht: het schijnsel is even lang als de verduistering Iso
Regelmatig schitterlicht: het schijnsel is korter dan de verduistering FI
Gegroepeerd schitterlicht: een groep van 2, 3, 4 of 5 schitteringen FI (-)
Onregelmatig schitterlicht FI (-+-)
Gegroepeerd flikkerlicht: een groep van 3, 6 of 9 flikkeringen Q (-)
Gegroepeerd snel flikkerlicht: een groep van 3, 6 of 9 snelle flikkeringen VQ (-)

3. Voorbeelden



II. LATERALE MARKERING
(zijdelingse begrenzing van de vaargeul)

1. Rechterzijde van de vaargeul
Kleur: rood
Vorm: cilindrische boei, boei met topteken of sparboei
Topteken (indien aanwezig): rode cilinder
Licht (indien aanwezig): rood isofase licht of regelmatig schitterlicht
In het algemeen met radarreflector


2. Linkerzijde van de vaargeul
Kleur: groen
Vorm: kegelvormige boei of boei met topteken of sparboei
Topteken (indien aanwezig): groene kegel met de punt naar boven gericht
Licht (indien aanwezig): groen isofase licht of regelmatig schitterlicht
In het algemeen met radarreflector



3. Splitsing van de vaargeul
Kleur: rood-groen horizontaal gestreept
Vorm: bolvormige boei, boei met topteken of sparboei
Topteken (indien aanwezig): rood-groen horizontaal gestreepte bol
Licht (indien aanwezig): wit isofase licht (2s)
In het algemeen met radarreflector



In voorkomend geval kan een rood cilindrisch of een groen kegelvormig topteken boven het bolvormige topteken worden aangebrachtom de doorvaartzijde aan te geven, die bij voorkeur dient te worden genomen (hoofdvaargeul). Het teken heeft in dit geval een rood of groen flikkerlicht.





III. MARKERING OP HET LAND VAN DE POSITIE VAN DE VAARGEUL

A. VAARGEUL

Tekens die de positie van de vaargeul aangeven ten opzichte van de oevers.
Deze tekens geven de positie van de vaargeul aan ten opzichte van de oever; samen met de tekens in de vaarweg geplaatst markeren ze de vaargeul op de plaatsen waar deze nabij een oever komt; ze dienen ook als herkenningsteken.

1. Vaargeul nabij de rechteroever
Kleur: rood/wit
Vorm: paal met topteken
Topteken: rood vierkant bord (zijden horizontaal en verticaal) met twee horizontale witte banden.
Licht (indien aanwezig): rood regelmatig onderbroken licht.


2. Vaargeul nabij de linkeroever
Kleur: groen/wit
Vorm: paal met topteken
Topteken: vierkant bord (met horizontale en verticale diagonalen), de bovenste helft groen geschilderd, de onderste helft wit.
Licht (indien aanwezig): groen regelmatig onderbroken licht.




3. Gebruik van de tekens (voorbeeld)



B. OVERGANGEN: Markering van de overgangen
Deze tekens duiden de punten aan waar de vaargeul van de ene oever naar de andere overgaat, en geven als dusdanig de aslijn van de overgang aan.

1. Rechteroever
Kleur: geel/zwart
Vorm: paal met topteken
Topteken: geel vierkant bord (zijden horizontaal en verticaal), met een verticale zwarte band in het midden geplaatst
Licht  (indien aanwezig): geel regelmatig onderbroken licht



2. Linkeroever
Kleur: geel/zwart
Vorm: paal met topteken
Topteken: geel vierkant bord (met horizontale en verticale diagonalen) met een verticale zwarte balk volgens de diagonaal
Licht (indien aanwezig): geel regelmatig onderbroken licht

 

3. Gebruik van de tekens (voorbeelden)

3.1. Eenvoudige aanduiding van een overgang



3.2. Aanduiding van een langere overgang

Twee identieke tekens op dezelfde oever achter elkaar geplaatst, geven de as van de langere overgang aan.

Lichten (indien aanwezig): geel (beide lichten hebben gewoonlijk dezelfde periode; het achterste licht kan evenwel vast zijn)





IV. MARKERINGEN VAN GEVAARLIJKE PUNTEN EN OBSTAKELS

A. VASTE MARKERING

1. Rechterzijde
Kleur: rood
Vorm: paal met topteken
Topteken: rode kegel, met de punt naar beneden gericht
Licht (indien aanwezig): rood isofase licht of regelmatig schitterlicht


2. Linkerzijde
Kleur: groen
Vorm: paal met topteken
Topteken: groene kegel, met de punt naar boven gericht
Licht (indien aanwezig): groen isofase licht of regelmatig schitterlicht

3. Splitsing
Kleur: rood/groen
Vorm: paal met topteken
Topteken: rode kegel, met de punt naar beneden, boven een groene kegel, met de punt naar boven
Licht (indien aanwezig): wit isofase licht (2s)


De hoger vermelde kegels kunnen door driehoekige panelen met witte achtergrond en rode of groene boord worden vervangen

4. Aftakkingen, mondingen en haveningangen
Ter hoogte van aftakkingen, mondingen en haveningangen kunnen de oeverbeschermingen aan beide zijden van de vaarweg worden aangeduid met de vaste markering bedoeld onder 1 en 2. De scheepvaart die de haven binnenvaart wordt als stroomopwaarts varend beschouwd.

B. VLOTTENDE MARKERING

1. Rechterzijde
Kleur: horizontale rode en witte banden
Vorm: drijfbaken of sparboei
Topteken: rode cilinder
Licht (indien aanwezig): rood isofase licht of regelmatig schitterlicht. In het algemeen met radarreflector



2. Linkerzijde
Kleur: horizontale groene en witte banden
Vorm: drijfbaken of sparboei
Topteken: groene kegel met de punt naar boven gericht
Licht (indien aanwezig): groen isofase licht of regelmatig schitterlicht
In het algemeen met radarreflector


 
Toepassingsvoorbeeld van de markering volgens II en IV



V. BIJKOMENDE MARKERING VOOR DE SCHEEPVAART OP RADAR

A. BRUGPIJLERS

1. Gele vlotters met radarreflectoren (op- en afwaarts van de pijlen geplaatst)


2. Stok met radarreflector op- en afwaarts van de brugpijlers


B. LUCHTLIJNEN

1. Radarreflectoren aan de luchtlijn bevestigd (geeft een reeks punten op het radarbeeld)


2. Radarreflectoren op gele vlotters, per twee geplaatst nabij elke oever (geeft 2 maal 2 punten op het radarbeeld)


VI. BIJKOMENDE MARKERINGEN OP MEREN EN BREDE WATERWEGEN

A. GEVAARLIJKE PUNTEN, OBSTAKELS EN BIJZONDERE PUNTEN

1. Kardinale markering
Bepaling van kwadranten en markeringen

De vier kwadranten (Noord, Oost, Zuid en West) liggen tussen de volgende peilingslijnen, gezien vanuit het te markeren punt: NW-NO, NO-ZO, ZO-ZW, ZW-NW. De markeringen worden genoemd naar het kwadrant waarin ze liggen. Deze benaming duidt tevens de zijde aan waarlangs de markering moet worden gepasseerd.

Beschrijving van de kardinale markering


Noord kardinaal betonningsvoorwerp
Kleur: zwart boven geel
Vorm : pijler of sparboei met topteken
Topteken: twee boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de toppen naar boven gericht
Licht (indien aanwezig):
- kleur: wit
- periode: flikkerlicht of snel flikkerlicht

Oost kardinaal betonningsvoorwerp
Kleur: zwart met één gele hoizontale band
Vorm : pilaar of sparboei met topteken
Topteken: twee zwarte kegels boven elkaar met de basis naar elkaar toe gericht
Licht (indien aanwezig):
- kleur: wit
- periode: flikkerlicht of snel flikkerlicht, flikkeringen gegroepeerd per 3

Zuid kardinaal betonningsvoorwerp
Kleur: geel boven zwart
Vorm : pijler of sparboei met topteken
Topteken: twee boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de toppen naar beneden gericht
Licht (indien aanwezig):
- kleur: wit
- periode: flikkerlicht of snel flikkerlicht, flikkeringen gegroepeerd per 6 gevolgd door een lange schittering van ten minste 2 s

West kardinaal betonningsvoorwerp
Kleur: geel met één zwarte horizontale band
Vorm : pijler of sparboei met topteken
Topteken: twee boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de toppen naar elkaar toe gericht
Licht (indien aanwezig):
- kleur: wit
- periode: flikkerlicht of snel flikkerlicht, flikkeringen gegroepeerd per 9

2. Markering van een geisoleerd gevaar
Deze markering staat op een door veilige wateren omringd gevaar of ligt gemeerd ter hoogte van het gevaar
Kleur: zwart, met één of meerdere brede rode horizontale banden
Vorm : willekeurig (meestal pijler of sparboei) met topteken
Topteken: twee boven elkaar geplaatste zwarte bollen
Licht (indien aanwezig):
- kleur: wit
- periode: gegroepeerd schitterlicht per 2



B. VEILIG VAARWATER

Markering van de as of het midden van de vaargeul en van de aanwassen
Kleur: verticale rode en witte banden
Vorm: bolvormige boei, pijler of sparboei met topteken
Topteken (indien aanwezig): één enkele rode bol
Licht (indien aanwezig):
- kleur: wit
- periode: isofase of regelmatig onderbroken licht of licht met een lange schittering om de 10 s of letter A van de Morse-code

  
VII. BIJZONDERE MARKERING

Kleur: geel
Vorm: stompe, kegelvormige of bolvormige boei of sparboei
Topteken (indien aanwezig): geel St-Andreaskruis of, alleen in geval van een verboden gebied, het verbodsteken A.1 (aanhangsel 7) in de vorm van een cilinder
Licht  (indien aanwezig): geel schitterlicht of gegroepeerd schitterlicht, uitgezonderd het gegroepeers schitterlicht bestaande uit 2 schitteringen

Deze markering is niet in de eerste plaats bestemd voor de navigatie, maar duidt een bepaald gebied of voorwerp aan, dat doorgaans is omschreven in nautische of andere daarvoor bestemde publicaties.
Deze betonning wordt bijvoorbeeld toegepast ter markering van verboden vaargebieden, bagger-, stort- en ankerplaatsen, oefen- en visserijgebieden, voor het afbakenen van speciale gebieden zoals voor snelle motorboten, waterskiërs, zeilplanken, wedstrijden, e.d. en voor het aangeven van posities met een speciaal doel zoals kabels, instrumenten, enz.
Deze betonning moet door de doorgaande scheepvaart aan dezelfde zijde worden gehouden als de "gewone" betonning (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[Aanhangsel 9

(niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[Aanhangsel 10

(niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[Aanhangsel 11

(niet overgenomen) (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[Aanhangsel 12

VAARREGELS

1. De schetsen opgenomen in dit aanhangsel hebben slechts een verduidelijkend karakter. De tekst van het reglement bezit uitsluitende rechtsgeldigheid.

2. De volgende symbolen worden gebruikt:




I. ALGEMENE BEPALINGEN

Art. 6.01. Definities


1. a) Naderen op tegengestelde koersen

1. b) Voorbijlopen

1. c) Kruisende koersen

Art. 6.02. Kleine schepen: algemene beginselen


2. Klein schip wijkt voor groot schip

II. NADEREN OP TEGENGESTELDE KOERSEN, KRUISENDE KOERSEN, VOORBIJLOPEN

Art. 6.03/1. Kruisende koersen

1. Het schip dat de zijde van de vaargeul aan stuurboord volgt, dient zijn weg te vervolgen en het andere schip moet uitwijken


1/1. In geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het schip dat het andere aan stuurboordzijde van zich heeft uitwijken


3. a). Klein motorschip en klein zeilschip: in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het motorschip uitwijken


3. a). Klein motorschip en klein door spierkracht voortbewogen schip: in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het motorschip uitwijken


3. b). Klein door spierkracht voortbewogen schip en klein zeilschip: in geval geen der schepen  de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het door spierkracht voortbewogen schip uitwijken


4. a) Zeilschepen die over verschillende boeg liggen: in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het schip dat over stuurboordboeg ligt uitwijken


4. b) Zeilschepen die over dezelfde boeg liggen: in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het loefwaartse schip uitwijken

Art. 6.04. Naderen op tegengestelde koersen - Hoofdregel


1. Het schip dat de zijde van de vaargeul aan stuurboord volgt dient zijn weg te vervolgen en het andere schip moet uitwijken

1/1. In geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet elk van beide schepen uitwijken naar stuurboord. Een klein schip wijkt voor een groot schip.

8. Klein motorschip en klein zeilschip: in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het motorschip uitwijken, zo mogelijk naar stuurboord

8. Klein motorschip en klein door spierkracht voortbewogen schip: in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het motorschip uitwijken, zo mogelijk naar stuurboord

8. Klein door spierkracht voortbewogen schip en klein zeilschip: in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het door spierkracht voortbewogen schip uitwijken, zo mogelijk naar stuurboord
 
9. Zeilschepen: in geval geen der schepen de vaargeul aan stuurboord volgt, moet het schip dat over stuurboordboeg ligt moet uitwijken

Art. 6.05. Naderen op tegengestelde koersen tussen grote schepen - Afwijking van de hoofdregel

2.-3. Schip A wil naar bakboord en wil stuurboord op stuurboord voorbijvaren:
1. A vraagt schip B naar bakboord uit te wijken
2. B kan hieraan voldoen
(het bord is blauw aan beide zijden; het flikkerlicht is wit)

5. Schip A wil naar bakboord en wil stuurboord op stuurboord voorbijvaren:
1. A vraagt schip B naar bakboord uit te wijken
2. B kan hieraan niet voldoen
(het bord is blauw aan beide zijden; het flikkerlicht is wit)

Art. 6.07. Naderen op tegengestelde koersen in een engte


1. c) Een stroomopwaarts varend schip moet de weg vrijlaten voor een stroomafwaarts varend schip

1. d) i. Een groot schip dat de hindernis aan stuurboord heeft, moet de weg vrijlaten voor een ander groot schip.
Een klein schip dat de hindernis aan stuurboord heeft moet de weg vrijlaten voor een ander klein schip

1. d) i. Een klein schip wijkt voor een groot schip 

1. d) ii. Een klein motorschip moet de weg vrijlaten voor een klein zeilschip.
Een klein door spierkracht voortbewogen schip moet de weg vrijlaten voor een klein zeilschip

1. d) iii. Een niet bezeild zeilschip moet de weg vrijlaten voor een bezeild zeilschip

1. d) iii Van twee bezeilde schepen moet datgene dat over stuurboordboeg ligt de weg vrijlaten voor het andere

1. d) III Een klein schip wijkt voor een groot schip


Art. 6.10. Voorbijlopen

1. Als algemene regel moet de oploper A de opgelopene B aan bakboord voorbijlopen. Indien er voldoende ruimte is mag dit ook aan stuurboord geschieden


2. a) - 3. b) De oploper A wil aan stuurboord voorbij:
1. A vraagt de opgelopene B zijn koers te wijzigen
2. B kan hieraan voldoen en wijkt zo nodig uit naar bakboord

2. b) - 3. a) De oploper A wil aan bakboord voorbij:
1. A vraagt de opgelopene B zijn koers te wijzigen
2. B kan hieraan voldoen en wijkt zo nodig uit naar stuurboord

2. a) - 4. a) De oploper A wil aan stuurboord voorbij:
1. A vraagt de opgelopene B zijn koers te wijzigen
2. B kan hieraan niet voldoen maar A kan wel aan bakboord voorbijlopen
3. A zal aan bakboord voorbijlopen en B zal zo nodig uitwijken naar stuurboord

2. b) - 4. b) De oploper A wil aan bakboord voorbij:
1. A vraagt de opgelopene B zijn koers te wijzigen
2. B kan hieraan niet voldoen maar A kan wel aan stuurboord voorbijlopen
3. A zal aan stuurboord voorbijlopen en B zal zo nodig uitwijken naar bakboord

2. - 5. De oploper A wil voorbij:
1. A vraagt de opgelopene B zijn koers te wijzigen
2. Daar voorbijlopen zonder gevaar niet mogelijk is, kan B hieraan niet voldoen

7. Een zeilschip moet zo mogelijk een ander zeilschip aan loef voorbijlopen
Art. 6.13. Keren

2. Indien een ander schip wordt genoodzaakt zijn koers of snelheid te wijzigen dient een schip dat wil keren dit tijdig aan te kondigen

Art.6.14. Gedrag bij vertrek

Seinen bij vertrek van ankerplaats of ligplaats

Art. 6.16. In- en uitvaren van havens en nevenvaargeulen, uitvaren gevolgd door het oversteken van de hoofdvaargeul

2. Indien een ander schip zou of kan worden genoodzaakt zijn koers of snelheid te wijzigen, moet het schip zijn manoeuvre tijdig tevoren aankondigen (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)]
 

BIJLAGE ( 01/05/2014 - ... )

[Aanhangsel 13 Vervoer van gevaarlijke stoffen met schepen die rechtstreeks van zee komen of naar zee gaan

De gevaarlijk stoffen in de zin van de IMDG-Code (International Maritime Dangerous Goods Code) bedoeld in artikel 11.02, zijn:

a) stoffen van de klasse 1, gevarengroep 1.1 en 1.5, indien het schip in totaal meer vervoert dan 100 kg bruto gewicht;
b) stoffen van de klasse 1, gevarengroep 1.2, 1.3 of 1.4, of stoffen van de klasse 5.2, voorzien van een gevaarsetiket "ontplofbaar", indien het schip in totaal meer vervoert dan 1 000 kg bruto gewicht;
c) stoffen van de klasse 2, voorzien van een gevaarsetiket "giftig", indien het schip in totaal meer vervoert dan 1 000 kg bruto gewicht;
d) stoffen van alle klassen, indien zij worden vervoerd door een tankschip (verv. KB 4 april 2014, art. 7, I: 1 mei 2014)].

BIJLAGE ( 08/02/2018 - ... )

AANHANGSEL 14 (Besluit CCR 2013-II-16)
GEGEVENS DIE IN HET INLAND AIS-APPARAAT MOETEN WORDEN INGEVOERD:
VERKLARING VAN DE "NAVIGATIESTATUS" EN VAN HET "REFERENTIEPUNT VOOR DE POSITIE-INFORMATIE OP HET SCHIP"
1. De navigatiestatus wordt als volgt gecodeerd:
 

code vaarstatus  
0 is onderweg op de motor under way using engine
1 ligt voor anker at anchor
2 is niet manoeuvreerbaar not under command
3 is beperkt manoeuvreerbaar restricted manoeuvrability
4 is beperkt door de diepgang constrained by her draught
5 ligt afgemeerd Moored
6 zit aan de grond Aground
7 is bezig met vissen engaged in fishing
8 vaart onder zeil under way sailing
9 tot en met 13 gereserveerd voor toekomstig gebruik reserved for future uses
14 AIS-SART (actief) AIS-SART (active)
15 niet gedefinieerd Not defined
     

2. Referentiepunt van de positie-informatie van de antenne op het schip (of samenstel)

De schipper moet de aan de antenne gerelateerde waarden A, B, C en D met de nauwkeurigheid van 1 meter invoeren, zoals aangegeven in de afbeeldingen hieronder, naargelang het om een schip of een samenstel gaat. Waarde A wordt in de richting van de boeg gemeten.

Verklaring van de waarden W, L, A, B, C, D voor een schip:



Verklaring van de waarden W, L, A, B, C, D voor een samenstel:


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 14/12/2024