Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 10 maart 2023 over de subsidiëring van het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Datum 15/09/2023

Inhoudstafel

  1. Titel 1. Algemene bepalingen
    1. Hoofdstuk 1. Definities
    2. Hoofdstuk 2. Indiening
    3. Hoofdstuk 3. De pool, beoordelingscommissies en de Adviescommissie Sociaal-cultureel Volwassenenwerk
    4. Hoofdstuk 4. Beslissing en uitbetaling
    5. Hoofdstuk 5. Verantwoording, toezicht en reservevorming
      1. Afdeling 1. De verantwoording
      2. Afdeling 2. Het toezicht
      3. Afdeling 3. De reservevorming
      4. Afdeling 4. De verzameling van beleidsrelevante gegevens
  2. Titel 2. Specifieke bepalingen over de subsidie-instrumenten
    1. Hoofdstuk 1. Werkingssubsidies
      1. Afdeling 1. Gemeenschappelijke bepalingen
        1. Onderafdeling 1. De subsidieaanvraag
        2. Onderafdeling 2. Voortgangsrapport en remediëringsrapport
        3. Onderafdeling 3. Evaluatie, beoordeling en advisering
      2. Afdeling 2. Specifieke bepaling voor organisaties met een landelijke werking
      3. Afdeling 3. Specifieke bepaling voor organisaties met een regionale werking
      4. Afdeling 4. Specifieke bepaling voor het steunpunt sociaal-cultureel werk
    2. Hoofdstuk 2 Projectsubsidies
    3. Hoofdstuk 3. Tegemoetkomingen in de kosten voor een initiatief met buitenlandse actoren
  3. Titel 3. Slotbepalingen

Inhoud

(... - ...)

Rechtsgronden
Dit besluit is gebaseerd op:
- de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
- het Bestuursdecreet van 7 december 2018, artikel III.113/3;
- het Kunstendecreet van 23 april 2021, artikel 68, tweede lid en artikel 70;
- het Cultureelerfgoed decreet van 23 december 2021, artikel 52, derde lid;
- het decreet van 10 maart 2023 over de subsidiëring van het sociaal-cultureel volwassenenwerk, artikel 2, 2°, artikel 5, 6, 8, 9, 10, artikel 11, §2, artikel 15, 18, 19, artikel 20, tweede lid, artikel 24, tweede lid, artikel 26, eerste lid, artikel 28, §1, vierde lid, artikel 29, derde lid, artikel 37, tweede lid en artikel 39, derde lid.

Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord gegeven op 26 mei 2023;
- De Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens heeft advies nr. 2023/065 gegeven op 13 juni 2023;  
- De Gegevensbeschermingsautoriteit heeft advies nr. 116/2023 gegeven op 18 juli 2023; 
- De Raad van State heeft advies nr. 74.208/1/V gegeven op 30 augustus 2023, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. 

Juridisch kader
Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving:
- het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019.

Initiatiefnemer
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Buitenlandse Zaken, Cultuur, Digitalisering en Facilitair Management.

Na beraadslaging,

DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:

Titel 1. Algemene bepalingen (... - ...)

Hoofdstuk 1. Definities (... - ...)

Artikel 1. (01/04/2024- ...)

In dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet van 10 maart 2023: het decreet van 10 maart 2023 over de subsidiëring van het sociaal-cultureel volwassenenwerk;
2° huishoudelijk reglement: het reglement waarin de dagelijkse, interne en externe aangelegenheden over de werking van de commissies en de experten geregeld zijn, en waarin ook de deontologische code is opgenomen;
3° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur;
4° pool: de pool van externe experten, vermeld in artikel 18 van het decreet van 10 maart 2023;
5° doelgroep: een deel van de bevolking of een groep van mensen die sociale of persoonskenmerken gemeenschappelijk hebben;
6° kansengroep: mensen in armoede, mensen met een beperking, personen van vreemde herkomst en gedetineerden.

Artikel 2. (01/04/2024- ...)

Het Departement Cultuur, Jeugd en Media, vermeld in artikel 24 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie, wordt aangewezen als de dienst die bevoegd is voor het sociaal-cultureel volwassenwerk, vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 10 maart 2023.

Artikel 3. (01/04/2024- ...)

§1. De administratie stelt modellen ter beschikking voor:
1° een subsidieaanvraag; 
2° een financieel verslag;
3° een voortgangsrapport;
4° een inhoudelijk verslag;
5° een remediëringsrapport;
6° een repliek;
7° het aanleveren van beleidsrelevante gegevens.

De administratie kan modellen ter beschikking stellen voor:
1° alle andere informatie die in het kader van een subsidieaanvraag kan worden opgevraagd;
2° alle andere informatie die in het kader van de verantwoording van de subsidie en het toezicht op de aanwending van de subsidie kan worden opgevraagd.

De modellen, vermeld in het eerste lid, 1°, 3°, 5° en 7° met betrekking tot de werkingssubsidies als vermeld in artikel 3, derde lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 10 maart 2023 worden ten minste zes maanden voor de uiterlijke indiendatum van het document bekendgemaakt. 

De modellen, vermeld in het eerste lid, 2°, 4° en 6° met betrekking tot de werkingssubsidies als vermeld in artikel 3, derde lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 10 maart 2023 worden ten minste drie maanden voor de uiterlijke indiendatum van het document bekendgemaakt. 

De modellen, vermeld in het eerste lid, 1°, 2° en 4° met betrekking tot projectsubsidies, vermeld in artikel 3, derde lid, 4° en de tegemoetkomingen als vermeld in artikel 3, derde lid, 5°, van het decreet van 10 maart 2023 worden ten minste drie maanden voor de uiterlijke indiendatum van het document bekendgemaakt.

Als de administratie een model als vermeld in het eerste of tweede lid ter beschikking stelt, is de sociaal-culturele volwassenenorganisatie verplicht om dat model te gebruiken.

§2. Iedere kennisgeving die met toepassing van dit besluit uitgaat van de administratie, gebeurt schriftelijk, ongeacht de drager. De kennisgeving kan gedaan worden via elektronische post, via een webtoepassing of via een ander digitaal communicatiemiddel dat resulteert in een schriftelijk stuk voor de geadresseerde.

De administratie kan de webtoepassing, vermeld in het eerste lid, inzetten voor alle communicatie tussen de administratie en de aanvrager.

Hoofdstuk 2. Indiening (... - ...)

Artikel 4. (01/04/2024- ...)

Om te voldoen aan de vormvereisten, vermeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van het decreet van 10 maart 2023, wordt een aanvraag voor een subsidie ingediend in de vorm, vermeld in artikel 3. 

Artikel 5. (01/04/2024- ...)

De administratie stelt vast of een subsidieaanvraag voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° de ontvankelijkheidsvoorwaarden, vermeld in artikel 5, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023;
2° als dat van toepassing is: de bijkomende ontvankelijkheidsvoorwaarden, vermeld in artikel 5, tweede en derde lid, van hetzelfde decreet.

De administratie meldt uiterlijk vijftien dagen na de uiterste indiendatum aan de aanvrager of de subsidieaanvraag al dan niet ontvankelijk is.

Hoofdstuk 3. De pool, beoordelingscommissies en de Adviescommissie Sociaal-cultureel Volwassenenwerk (... - ...)

Artikel 6. (01/04/2024- ...)

De administratie bezorgt, in samenwerking met de Federatie Sociaal-cultureel werk en Amateurkunsten, vermeld in artikel 52, en het steunpunt sociaal-cultureel werk, vermeld in artikel 39 van het decreet van 10 maart 2023, een indicatieve lijst aan de minister voor de benoeming van de pool, rekening houdend met al de volgende elementen:
1° de aanwezigheid van expertise in het sociaal-cultureel volwassenenwerk of belendende sectoren;
2° de aanwezigheid van expertise in zakelijke aspecten, management en communicatie;
3° de aanwezigheid van experten die een voorzittersrol kunnen opnemen;
4° een evenwichtige verhouding op het vlak van gender, leeftijd en maatschappelijke of culturele diversiteit;
5° Een representatie van de diversiteit van het werkveld.

De minister benoemt de leden van de pool. Een benoeming in de pool geldt voor een periode van vijf jaar.

De pool wordt benoemd uiterlijk 30 september van het tweede werkjaar van de beleidsperiode.

Tijdens de vijfjarige periode, vermeld in het derde lid, kan de minister de pool opnieuw samenstellen of bijkomende leden benoemen. Die leden worden, in afwijking van het tweede lid, benoemd tot het einde van de vijfjarige periode.

De benoeming van de leden van de pool blijft gelden zolang er geen nieuwe pool is benoemd.

Artikel 7. (01/04/2024- ...)

De experten die worden ingezet in het kader van het decreet van 10 maart 2023, kunnen aanspraak maken op een vergoeding die kan bestaan uit de volgende elementen:
1° een presentiegeld;
2° een forfaitaire vergoeding voor de schriftelijke voorbereiding van een dossier;
3° een vergoeding voor de vervoerskosten.

De hoogte van de vergoedingen wordt bepaald in het huishoudelijk reglement.

Artikel 8. (01/04/2024- ...)

§1. In afwijking van artikel 6, 6°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juli 2014 tot delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de leden van de Vlaamse Regering stelt de administratie de beoordelingscommissies, vermeld in artikel 19 van het decreet van 10 maart 2023, samen uit de pool waarbij ze rekening houdt met de expertise die vereist is om de ingediende aanvragen te beoordelen, en met een evenwichtige verhouding op het vlak van gender. 

De beoordelingscommissies bestaan minimaal uit vier experten uit de pool en een interne expert van de administratie.

Afhankelijk van het aantal ingediende aanvragen en het subsidie-instrument kan de administratie een of meer beoordelingscommissies samenstellen.

§2. De administratie wijst uit de pool, vermeld in artikel 18 van het decreet van 10 maart 2023, in elke beoordelingscommissie een bijkomende expert aan die de rol van voorzitter opneemt.

De voorzitter vervult een neutrale rol en heeft expertise in het leiden, faciliteren en modereren van vergaderingen.

De voorzitter heeft geen stemrecht.

§3. De administratie voorziet in een opleiding voor de experten die in de beoordelingscommissies worden aangesteld.

§4. De administratie neemt het secretariaat waar van alle commissies.

§5. De administratie wijst uit de pool de twee experten aan die deelnemen aan het plaatsbezoek, vermeld in artikel 25, tweede lid, van het decreet van 10 maart 2023.

Artikel 9. (01/04/2024- ...)

§1. De Adviescommissie Sociaal-cultureel Volwassenenwerk, vermeld in artikel 20 van het decreet van 10 maart 2023, hierna adviescommissie te noemen, bestaat uit de volgende leden:
1° minimaal zes en maximaal twaalf experten;
2° een interne expert van de administratie.

Een lid van de Adviescommissie voldoet aan minstens een van de volgende voorwaarden: 
1° een brede kennis van het sociaal-culturele werkveld hebben; 
2° kennis hebben van het decreet van 10 maart 2023; 
3° ervaring hebben met evaluatie- en beoordelingssystemen.

§2. De administratie bezorgt een indicatieve lijst aan de minister voor de benoeming van de leden van de Adviescommissie. De minister kan een of meer leden daaraan toevoegen.

Bij het opstellen van de indicatieve lijst, vermeld in het eerste lid, houdt de administratie rekening met een evenwichtige verhouding op het vlak van gender, leeftijd en maatschappelijke of culturele diversiteit.

§3. De minister benoemt de leden van de Adviescommissie voor een periode van vijf jaar.

De minister stelt onder de leden van de Adviescommissie een voorzitter aan.

De adviescommissie wordt benoemd uiterlijk 31 december van het eerste werkjaar van de beleidsperiode.

§4. Tijdens de vijfjarige periode, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, kan de minister de adviescommissie opnieuw samenstellen of bijkomende leden benoemen. De leden worden benoemd tot het einde van de vijfjarige periode.

Een lid kan voor maximaal twee opeenvolgende mandaten in de adviescommissie benoemd worden.

Artikel 10. (01/04/2024- ...)

De administratie legt, na advies van de Adviescommissie, een voorstel van huishoudelijk reglement ter goedkeuring voor aan de minister. De administratie doet dat uiterlijk drie maanden na de aanstelling van de Adviescommissie.

Alle experten die worden ingezet in het kader van het decreet van 10 maart 2023 volgen het huishoudelijk reglement.

Artikel 11. (01/04/2024- ...)

De minister kan het mandaat van een expert beëindigen in een van de volgende gevallen:
1° op verzoek van de mandaathouder;
2° als de mandaathouder het huishoudelijk reglement niet naleeft;
3° bij het verrichten van functies die onverenigbaar zijn met het mandaat of die een strijdigheid van belangen tot gevolg hebben;
4° in geval van een hersamenstelling van de pool, vermeld in artikel 6, vierde lid;
5° in geval van een hersamenstelling van de Adviescommissie, vermeld in artikel 9, §4, eerste lid.

Hoofdstuk 4. Beslissing en uitbetaling (... - ...)

Artikel 12. (01/04/2024- ...)

De beslissing, vermeld in artikel 30 van het decreet van 10 maart 2023, wordt genomen uiterlijk 30 september van het laatste jaar van de beleidsperiode.

Artikel 13. (01/04/2024- ...)

Met toepassing van artikel 31, derde lid, van het decreet van 10 maart 2023 ligt voor de sociaal-culturele volwassenenorganisaties met een landelijke werking het toegekende subsidiebedrag maximaal 25% lager dan het daadwerkelijk toegekende subsidiebedrag voor het laatste werkjaar van de voorafgaande beleidsperiode op voorwaarde dat ze aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° bij de laatste evaluatie werd als eindresultaat een positieve evaluatie of een positieve evaluatie met aanbevelingen als vermeld in artikel 27, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023, behaald;
2° het advies bevat als eindresultaat een positief advies of een positief advies met aanbevelingen als vermeld in artikel 24, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023;
3° het gecumuleerde aantal onvoldoendes op een beoordelingscriterium bij het laatste evaluatierapport, vermeld in artikel 26, tweede lid, 3°, van het decreet van 10 maart 2023, en van het advies, vermeld in artikel 23, eerste lid, 3°, van datzelfde decreet, is niet hoger dan vier.

Artikel 14. (01/04/2024- ...)

De minister beslist over de projectsubsidies, vermeld in artikel 3, derde lid, 4°, van het decreet van 10 maart 2023.

De administratie beslist over tegemoetkomingen als vermeld in artikel 3, derde lid, 5°, van het decreet van 10 maart 2023.

Artikel 15. (01/04/2024- ...)

De administratie meldt de beslissing over de ingediende aanvraag aan de aanvrager binnen vijftien dagen nadat de beslissing is genomen.

Artikel 16. (01/04/2024- ...)

§1. Werkingssubsidies als vermeld in artikel 3, derde lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 10 maart 2023, en de subsidie, vermeld in artikel 52, tweede lid, van datzelfde decreet, worden jaarlijks op de volgende wijze uitbetaald:
1° een voorschot van 45% vanaf 1 februari;
2° een voorschot van 45% vanaf 1 juli;
3° een saldo van 10%.

De projectsubsidies, vermeld in artikel 3, derde lid, 4°, van het decreet van 10 maart 2023, en de tegemoetkomingen in de kosten voor een initiatief met buitenlandse actoren, vermeld in artikel 3, derde lid, 5°, van het decreet van 10 maart 2023, worden als volgt uitbetaald:
1° Een voorschot van 90% en een saldo van 10% als het subsidiebedrag groter dan 15.000 euro is;
2° het volledige bedrag als het subsidiebedrag kleiner is dan of gelijk is aan 15.000 euro.

§2. Het eerste voorschot wordt, als dat van toepassing is, uitbetaald na de ondertekening van het subsidiebesluit.

Het saldo van de subsidie wordt, als dat van toepassing is, uitbetaald na het toezicht.

Hoofdstuk 5. Verantwoording, toezicht en reservevorming (... - ...)

Afdeling 1. De verantwoording (... - ...)

Artikel 17. (01/04/2024- ...)

§1. De verantwoording, vermeld in artikel 8, §1, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023, bestaat uit de stukken waarmee de subsidieontvanger aantoont dat hij aan de subsidievereisten, vermeld in artikel 8, §2, van het decreet van 10 maart 2023, voldoet.

§2. De organisaties, vermeld in artikel 3, derde lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 10 maart 2023, die een werkingssubsidie ontvangen, dienen het financiële verslag, vermeld in artikel 8, §2, tweede lid, 2° van het decreet van 10 maart 2023, jaarlijks in uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor de subsidie werd toegekend. 

Als een organisatie als vermeld in het eerste lid, nog andere activiteiten organiseert, moet de werking die betrekking heeft op de subsidie in de boekhouding, apart identificeerbaar zijn. Bij het financiële verslag, vermeld in artikel 8, §2, tweede lid, 2°, van het decreet van 10 maart 2023, wordt in voorkomend geval een aparte afrekening gevoegd die betrekking heeft op de werking waarvoor de sociaal-culturele volwassenenorganisatie op basis van het decreet van 10 maart 2023 een werkingssubsidie ontvangt. 

De organisaties, vermeld in het eerste lid, dienen het voortgangsrapport, vermeld in artikel 8, §2, tweede lid, 1°, van het decreet van 10 maart 2023, jaarlijks in uiterlijk op 31 maart van het derde jaar van de lopende beleidsperiode.

§3. Voor alle andere subsidie-instrumenten dan werkingssubsidies wordt de verantwoording, vermeld in paragraaf 1, ingediend uiterlijk drie maanden na afloop van het project of het initiatief.

De verantwoording van de subsidies, vermeld in het eerste lid, bestaat uit al de volgende elementen:
1° een inhoudelijk verslag;
2° een financieel verslag.

Artikel 18. (01/04/2024- ...)

De minister kan voor alle subsidie-instrumenten, vermeld in artikel 3, derde lid, van het decreet van 10 maart 2023, de nadere regels bepalen voor de categorieën van subsidiabele en niet-subsidiabele kosten.

Afdeling 2. Het toezicht (... - ...)

Artikel 19. (01/04/2024- ...)

De administratie oefent, met toepassing van artikel 8, §1, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023, jaarlijks toezicht uit op de aanwending van de subsidie op basis van de verantwoording, vermeld in artikel 17, §1. 

Artikel 20. (01/04/2024- ...)

§1. Voor de werkingssubsidies, vermeld in artikel 3, derde lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 10 maart 2023, gebeurt het toezicht op de aanwending van de subsidie, vermeld in artikel 8, §1, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023, op de volgende manieren: 
1° jaarlijks op basis van het financiële verslag, vermeld in artikel 8, §2, tweede lid, 2°, van het decreet van 10 maart 2023;
2° in het derde jaar van de beleidsperiode, op basis van het voortgangsrapport, vermeld in artikel 8, §2, tweede lid, 1°, van het decreet van 10 maart 2023, en het plaatsbezoek, vermeld in artikel 25 van hetzelfde decreet.

Voor de projectsubsidies, vermeld in artikel 3, derde lid, 4°, van het decreet van 10 maart 2023, gebeurt het toezicht eenmalig na afloop van het project.

Voor de tegemoetkomingen, vermeld in artikel 3, derde lid, 5°, van het decreet van 10 maart 2023, gebeurt het toezicht eenmalig na deelname aan het initiatief.

§2. De administratie stelt een maatregel als vermeld in artikel 9 van het decreet van 10 maart 2023, voor als bij het toezicht een ernstige tekortkoming wordt vastgesteld.

De administratie meldt de voorgestelde maatregel, vermeld in het eerste lid, aan de subsidieontvanger.

§3. Als de subsidieontvanger de vastgestelde ernstige tekortkoming betwist of van mening is dat de voorgestelde maatregel, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, niet in redelijke verhouding staat tot de vastgestelde ernstige tekortkoming, kan de subsidieontvanger een repliek indienen bij de administratie. 

Een repliek is ontvankelijk als ze voldoet aan de volgende ontvankelijkheidsvoorwaarden: 
1° ze is ingediend uiterlijk vijftien dagen na de melding van de maatregel door de administratie; 
2° ze voldoet aan de vormvereisten, conform artikel 3.

De administratie stelt vast of de repliek aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden voldoet. 

De administratie meldt uiterlijk vijftien dagen na de ontvangst van de repliek aan de subsidieontvanger of de repliek al dan niet ontvankelijk is. 

§4. De administratie formuleert de maatregel aan de minister. De administratie houdt daarbij rekening met de ontvankelijke repliek, vermeld in paragraaf 3. 

De minister beslist uiterlijk dertig dagen na de melding van de ontvankelijkheid van de repliek, vermeld in paragraaf 3, over de maatregel. 

De administratie meldt de beslissing van de minister over de maatregel, vermeld in het tweede lid, uiterlijk vijftien dagen na de beslissing aan de subsidieontvanger. 

Artikel 21. (01/04/2024- ...)

Om te voldoen aan de principes van goed bestuur, vermeld in artikel 8, §2, tweede lid, 4°, van het decreet van 10 maart 2023, past een sociaal-culturele volwassenenorganisatie de Bestuurscode Cultuur toe, zoals bekendgemaakt door het Fonds voor Cultuurmanagement.  

Bij het toezicht op de toepassing van de principes van goed bestuur wordt er rekening gehouden met de grootte en de aard van de organisatie.

Afdeling 3. De reservevorming (... - ...)

Artikel 22. (01/04/2024- ...)

Bij het jaarlijkse toezicht, vermeld in artikel 19, stelt de administratie de reserves vast die ten laste van subsidies zijn aangelegd.

Om de reserves te bepalen, gelden de volgende modaliteiten: 
1° de reserveaanleg op jaarbasis is het bedrag dat resteert van de subsidies die op jaarbasis toegekend zijn, na aftrek van de kosten die in dat jaar gemaakt zijn voor de realisatie van de doelstellingen waarvoor de subsidies zijn toegekend; 
2° de gecumuleerde reserve is de som van de aangelegde reserves op jaarbasis. 

Na goedkeuring door de administratie kunnen de volgende activiteiten aanvaard worden als kosten die gemaakt zijn om de doelstellingen te realiseren waarvoor de subsidies zijn toegekend:
1° de aanzuivering van een overgedragen verlies uit een gesubsidieerd werkingsjaar; 
2° het aanleggen van een bestemd fonds voor activiteiten in latere jaren van de periode waarop de subsidie betrekking heeft.

De reserves, vermeld in het tweede lid, respecteren de percentages, vermeld in artikel 72, §1, eerste en tweede lid van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019. Binnen die reserves kan een sociaal passief worden aangelegd ten laste van de subsidie. 

Het saldo van de subsidie dat overblijft na toepassing van het vierde lid wordt ingehouden of teruggestort aan de Vlaamse overheid.

Afdeling 4. De verzameling van beleidsrelevante gegevens (... - ...)

Artikel 23. (01/04/2024- ...)

§1. In dit artikel wordt verstaan onder Bestuursdecreet: het Bestuursdecreet van 7 december 2018.

§2. De administratie wordt belast met de uitbouw en het beheer van een databank beleidsinformatie die informatie bevat over het beleidsveld Cultuur, conform artikel III.113/3 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018. 

§3. Om de doelstellingen, vermeld in artikel III. 113/3, tweede lid, van het Bestuursdecreet, te bereiken, kunnen van de organisaties die op basis van het decreet van 10 maart 2023 een subsidie ontvangen, de volgende categorieën van gegevens in de beleidsdatabank worden verzameld: 
1° financiële gegevens;
2° gegevens over personeel, medewerkers, vrijwilligers en andere aangestelden;
3° organisatiegegevens;
4° werkings- en activiteitengegevens.

Als de bovenstaande categorieën persoonsgegevens bevatten, is de verwerking ervan in overeenstemming met hoofdstuk 9 van het decreet van 10 maart 2023. De administratie treedt in dat geval op als verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens. 

§4. Om de databank, vermeld in paragraaf 2, te voorzien van relevante beleidsinformatie, kan de administratie een beroep doen op statistisch onderzoek, bevragingen, beleidsmonitoring van systemen, simulaties en het koppelen van data uit verschillende gegevensbronnen.

Artikel 24. (01/04/2024- ...)

De sociaal-culturele volwassenenorganisaties die een werkingssubsidie ontvangen, vermeld in artikel 3, derde lid, 1° en 2°, van het decreet van 10 maart 2023 leveren jaarlijks uiterlijk op 30 april een lijst met beleidsrelevante gegevens aan via een webapplicatie.

De beleidsrelevante gegevens worden opgenomen in de beleidsdatabank, vermeld in artikel 23, §2.

Artikel 25. (01/04/2024- ...)

De bevoegde minister kan de nadere regels bepalen voor:
1° de bekendmaking van de gesubsidieerde activiteiten;
2° de indicatoren die toelaten om bij de beleidsevaluatie de subsidie inhoudelijk en financieel te evalueren.

Titel 2. Specifieke bepalingen over de subsidie-instrumenten (... - ...)

Hoofdstuk 1. Werkingssubsidies (... - ...)

Afdeling 1. Gemeenschappelijke bepalingen (... - ...)

Onderafdeling 1. De subsidieaanvraag (... - ...)

Artikel 26. (01/04/2024- ...)

De aanvraag van een werkingssubsidie, vermeld in artikel 3, derde lid, 1° en 2°, van het decreet van 10 maart 2023, omvat de volgende elementen:
1° een beleidsplan als vermeld in artikel 2, 4°, van het decreet van 10 maart 2023;
2° een beschrijving, per beoordelingscriterium, van de invulling van de toepasselijke beoordelingscriteria;
3° informatie over de omvang en de resultaten van de werking, namelijk:
  a) kerngegevens en cijfers over de financiën voor het tweede en derde jaar van de lopende beleidsperiode;
  b) kerngegevens en cijfers over het personeel voor het derde en vierde jaar van de lopende beleidsperiode;
  c) kerngegevens en cijfers over de werking voor het derde en vierde jaar van de lopende beleidsperiode, die onder meer betrekking hebben op de breedte van het draagvlak en de maatschappelijke relevantie;
4° het gevraagde subsidiebedrag op jaarbasis voor de beleidsperiode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft;
5° in voorkomend geval, bijkomende informatie die door de administratie wordt gevraagd.

De sociaal-culturele volwassenenorganisaties die op het moment van de aanvraag nog geen structurele werkingssubsidie ontvangen op basis van het decreet van 10 maart 2023 of op basis van het decreet van 7 juli 2017 houdende de subsidiëring en erkenning van het sociaal-cultureel volwassenenwerk, dienen naast de elementen, vermeld in het eerste lid, ook de volgende elementen in:
1° een verklaring dat de aanvrager minimaal over een voltijdsequivalent personeelslid beschikt of de intentie heeft om binnen drie maanden na het begin van de beleidsperiode een voltijds equivalent personeelslid aan te werven;
2° een verslag van de manier waarop de aanvrager in de twee jaar die onmiddellijk voorafgaan aan de aanvraag, een sociaal-culturele werking heeft ontplooid.

Artikel 27. (01/04/2024- ...)

§1. Het beleidsplan, vermeld in artikel 2, 4°, van het decreet van 10 maart 2023, omvat minimaal:
1° een inhoudelijk deel;
2° een zakelijk deel;
3° een financieel deel.

Bij het beleidsplan worden een meerjarenbegroting en een management-samenvatting gevoegd.

§2. Het verslag van de manier waarop de aanvrager in de twee jaar die onmiddellijk voorafgaan aan de aanvraag, een sociaal-culturele werking heeft ontplooid, vermeld in artikel 26, tweede lid, 2°, omvat minimaal:
1° kerngegevens en cijfers over de financiën voor de twee jaar die onmiddellijk voorafgaan aan de aanvraag;
2° kerngegevens en cijfers over de werking voor de twee jaar die onmiddellijk voorafgaan aan de aanvraag, die onder meer betrekking hebben op de breedte van het draagvlak en de maatschappelijke relevantie;
3° eventueel kerngegevens en cijfers over het personeel voor de twee jaar die onmiddellijk voorafgaan aan de aanvraag.

§3. Als het subsidiebedrag dat aan een sociaal-culturele volwassenenorganisatie toegekend is, afwijkt van het gevraagde subsidiebedrag, beschikt de aanvrager over de mogelijkheid om uiterlijk 31 maart in het jaar dat volgt op de beslissing, vermeld in artikel 30 van het decreet van 10 maart 2023, een geactualiseerd beleidsplan in te dienen. 

Het geactualiseerde beleidsplan, vermeld in het eerste lid, is afgestemd op de omvang van het toegekende subsidiebedrag van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie. De administratie valideert het geactualiseerde beleidsplan.

Artikel 28. (01/04/2024- ...)

De uiterste indiendatum voor de aanvraag van een werkingssubsidie, vermeld in artikel 3, derde lid, 1° en 2° van het decreet van 10 maart 2023, is 15 december van het voorlaatste werkjaar van de beleidsperiode.

De uiterste indiendatum voor de aanvraag van een werkingssubsidie, vermeld in artikel 3, derde lid, 3° van het decreet van 10 maart 2023, is 1 juni van het laatste jaar van de beleidsperiode.

Onderafdeling 2. Voortgangsrapport en remediëringsrapport (... - ...)

Artikel 29. (01/04/2024- ...)

De sociaal-culturele volwassenenorganisatie beschrijft in het voortgangsrapport, vermeld in artikel 8, §2, tweede lid, 1°, van het decreet van 10 maart 2023, de manier waarop ze in de voorbije twee jaar heeft gewerkt aan de uitvoering van het beleidsplan en de keuzes en plannen die ze maakt om in de rest van de beleidsperiode het beleidsplan uit te voeren. De organisatie onderbouwt dat aan de hand van werkingsgegevens en een beschrijving van haar werkingsprocessen.

De werkingsgegevens, vermeld in het eerste lid, beschrijven de omvang en de resultaten van de werking aan de hand van:
1° de kerngegevens en de cijfers over de werking voor het eerste en tweede jaar van de beleidsperiode; 
2° de kerngegevens en de cijfers over het zakelijke domein, met inbegrip van personeelsbeleid, communicatiebeleid, kwaliteitsbeleid en goed bestuur, voor het eerste en tweede jaar van de beleidsperiode;
3° de kerngegevens en de cijfers over de financiën en het financiële beleid voor het eerste jaar van de beleidsperiode.

Het voortgangsrapport toont ook aan op welke manier de organisatie voldoet aan:
1° elk beoordelingscriterium, vermeld in artikel 15 van het decreet van 10 maart 2023, voor de organisaties met een landelijke werking;
2° elk beoordelingscriterium, vermeld in artikel 15 en artikel 37 van het decreet van 10 maart 2023, voor de organisaties met een regionale werking.

Artikel 30. (01/04/2024- ...)

De sociaal-culturele volwassenenorganisatie met een negatieve evaluatie, vermeld in artikel 27, eerste lid, 3°, van het decreet van 10 maart 2023, toont in het remediëringsrapport, vermeld in artikel 28, §1, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023, aan hoe er binnen de remediëringstermijn acties en processen zijn opgezet om de kwaliteit van de werking te verbeteren, en welke resultaten daarmee zijn bereikt, aan de hand van:
1° een kritische reflectie over hoe de organisatie de negatieve evaluatie en de remediëring heeft aangegrepen om de kwaliteit van de toekomstige werking te verbeteren;
2° voor elke aanbeveling: 
  a) een omschrijving van de acties die zijn ondernomen om tegemoet te komen aan de aanbeveling, en een verantwoording van die keuzes;
  b) een omschrijving van de resultaten die zijn bereikt binnen de remediëringstermijn;
  c) een omschrijving van de toekomstige acties, de timing ervan en de resultaten die daarmee worden beoogd;
  d) een omschrijving van hoe en wanneer de acties, vermeld in c), verder worden opgevolgd en geëvalueerd.

Onderafdeling 3. Evaluatie, beoordeling en advisering (... - ...)

Artikel 31. (01/04/2024- ...)

De evaluatie van de werking aan de hand van een plaatsbezoek door de administratie, vermeld in artikel 25, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023, wordt voorbereid aan de hand van:
1° het beleidsplan, vermeld in artikel 2, 4°, van het decreet van 10 maart 2023;
2° het voortgangsrapport, vermeld in artikel 8, §2, tweede lid, 1°, van het decreet van 10 maart 2023;
3° het laatste advies van de beoordelingscommissie, vermeld in artikel 24, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023;
4° de financiële gegevens;
5° andere informatie over de werking die in het kader van de voorbereiding van de evaluatie door de administratie kan worden opgevraagd.

Artikel 32. (01/04/2024- ...)

§1. Voor de evaluatie van de werking van de organisaties die een werkingssubsidie ontvangen, en de beoordeling van de subsidieaanvragen, vermeld in artikel 3, derde lid, 1° en 2°, van het decreet van 10 maart 2023, wordt voor elk toepasselijk subcriterium een score toegekend. De score kan de volgende vormen aannemen:
1° voldoet;
2° voldoet ten dele;
3° onvoldoende.

§2. De scores op de beoordelingscriteria, vermeld in artikel 15 van het decreet van 10 maart 2023, worden bepaald volgens de volgende regels:
1° de score ‘voldoet’ wordt toegekend als aan alle subcriteria de score ‘voldoet’ is toegekend;
2° de score ‘voldoet ten dele’ wordt toegekend als aan alle subcriteria de score ‘voldoet ten dele’ is toegekend;
3° de score ‘voldoet ten dele’ kan worden toegekend als:
  a) aan minimaal één subcriterium ‘voldoet’ en aan minimaal één subcriterium ‘voldoet ten dele’ is toegekend;
  b) aan minimaal één subcriterium ‘voldoet’, aan minimaal één subcriterium ‘voldoet ten dele’, en aan minimaal één subcriterium ‘onvoldoende’ is toegekend;
  c) aan minimaal één subcriterium ‘voldoet ten dele’ en aan minimaal één subcriterium ‘onvoldoende’ is toegekend;
  d) aan minimaal één subcriterium ‘voldoet’ en aan minimaal één subcriterium ‘onvoldoende’ is toegekend;
4° de score ‘onvoldoende’ wordt toegekend als aan alle subcriteria de score ‘onvoldoende’ is toegekend;
5° de score ‘onvoldoende’ kan worden toegekend als aan minimaal één subcriterium de score ‘onvoldoende’ is toegekend.

Artikel 33. (01/04/2024- ...)

De beoordelingscommissie stelt per sociaal-culturele volwassenenorganisatie een voorlopig advies op. Dat voorlopige advies bevat minimaal:
1° het eindresultaat, vermeld in artikel 24, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023;
2° voor elk beoordelingscriterium de score, vermeld in artikel 23, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023;
3° de motivatie bij elk van de scores, vermeld in punt 2°; 
4° als dat van toepassing is, de aanbevelingen, vermeld in artikel 23, tweede lid, van het decreet van 10 maart 2023;
5° een indicatie van de evolutie van het subsidiebedrag;
6° een motivatie bij de indicatie van de evolutie van het subsidiebedrag.

De administratie meldt uiterlijk op 30 april van het laatste werkjaar van de lopende beleidsperiode het voorlopige advies, vermeld in het eerste lid, aan de aanvrager.

Artikel 34. (01/04/2024- ...)

De beoordelingscommissie stelt op basis van het voorlopige advies en, in voorkomend geval, de repliek van de organisatie, vermeld in artikel 38, het advies op, vermeld in artikel 24, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023.

Het advies, vermeld in het eerste lid, bevat minimaal:
1° het eindresultaat, vermeld in artikel 24, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023;
2° voor elk beoordelingscriterium de score, vermeld in artikel 23, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023;
3° de motivatie bij elk van de scores vermeld in 2°; 
4° als dat van toepassing is, de aanbevelingen, vermeld in artikel 23, tweede lid, van het decreet van 10 maart 2023;
5° het geadviseerde subsidiebedrag;
6° de motivatie bij het geadviseerde subsidiebedrag, vermeld in 5°.

De administratie meldt het advies, vermeld in het eerste lid, uiterlijk op 15 juli van het jaar dat voorafgaat aan de nieuwe beleidsperiode, aan de subsidieaanvrager en de minister.

Artikel 35. (01/04/2024- ...)

§1. De administratie meldt het voorlopige evaluatierapport aan de sociaal-culturele volwassenenorganisatie waarvan de werking geëvalueerd is op basis van een plaatsbezoek als vermeld in artikel 25, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023.

§2. De administratie stelt op basis van de ontvankelijke repliek, vermeld in artikel 37, eerste lid, het evaluatierapport op, vermeld in artikel 26, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023.

Als de organisatie geen repliek indient, geldt het voorlopige evaluatierapport als evaluatierapport.

§3. Het voorlopige evaluatierapport, vermeld in paragraaf 1, en het evaluatierapport, vermeld in paragraaf 2, bevatten minstens:
1° het eindresultaat, vermeld in artikel 27, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023;
2° voor elk beoordelingscriterium de score, vermeld in artikel 26, tweede lid, decreet van 10 maart 2023;
3° de motivatie bij elk van de scores, vermeld in 2°;
4° als dat van toepassing is, de aanbevelingen, vermeld in artikel 26, derde lid, van het decreet van 10 maart 2023.

De administratie meldt aan de sociaal-culturele volwassenenorganisatie, vermeld in paragraaf 1, het evaluatierapport, vermeld in paragraaf 2, uiterlijk op 31 december van het derde werkjaar van de lopende beleidsperiode.

Artikel 36. (01/04/2024- ...)

§1. De administratie meldt het voorlopige remediëringsadvies aan de organisatie, waarvan het remediëringsrapport is beoordeeld door de beoordelingscommissie, vermeld in artikel 28, §1, vijfde lid, van het decreet van 10 maart 2023, uiterlijk 31 januari van het jaar volgend op het verstrijken van de remediëringstermijn.

De administratie meldt uiterlijk vijftien dagen na de ontvangst van de repliek aan de sociaal-culturele volwassenenorganisatie of de repliek al dan niet ontvankelijk is. 

§2. De beoordelingscommissie stelt op basis van de ontvankelijke repliek, vermeld in artikel 37, eerste lid, het remediëringsadvies op, vermeld in artikel 28, §1, vijfde lid, van het decreet van 10 maart 2023.

Als de organisatie geen repliek indient, geldt het voorlopige remediëringsadvies als remediëringsadvies.

De administratie bezorgt het remediëringsadvies uiterlijk op 1 maart aan de Vlaamse Regering.

§3. Het voorlopige remediëringsadvies dat door de beoordelingscommissie, vermeld in artikel 28, §1, vijfde lid, van het decreet van 10 maart 2023, wordt verstrekt, bevat minimaal de volgende elementen:
1° voor elke aanbeveling een evaluatie van de acties en processen die zijn ondernomen om de werking te verbeteren;
2° het resultaat van het remediëringsadvies, vermeld in artikel 28, vijfde lid, van het decreet van 10 maart 2023, en de motivatie daarvan, waarbij ingegaan wordt op het remediëringsrapport, vermeld in artikel 28, §1, eerste lid van het decreet van 10 maart 2023.

Het remediëringsadvies dat door de beoordelingscommissie, vermeld in artikel 28, §1, vijfde lid, van het decreet van 10 maart 2023, wordt verstrekt, bevat minimaal de volgende elementen:
1° voor elke aanbeveling een evaluatie van de acties en processen die zijn ondernomen om de werking te verbeteren;
2° het resultaat van het remediëringsadvies, vermeld in artikel 28, vijfde lid, van het decreet van 10 maart 2023, en de motivatie daarvan, waarbij ingegaan wordt op het remediëringsrapport, vermeld in artikel 28, §1, eerste lid van het decreet van 10 maart 2023 en de repliek op het voorlopig remediëringsadvies, vermeld in artikel 37.

Artikel 37. (01/04/2024- ...)

De sociaal-culturele volwassenenorganisaties, vermeld in artikel 3, derde lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 10 maart 2023 kunnen een repliek indienen na de volgende meldingen:
1° het voorlopige advies, vermeld in artikel 33, §1;
2° het voorlopige evaluatierapport, vermeld in artikel 35, §1;
3° het voorlopige remediëringsadvies, vermeld in artikel 36, §1.

Een repliek als vermeld in het eerste lid, kan alleen betrekking hebben op feitelijke onjuistheden in het voorlopige stuk, vermeld in het eerste lid. 

In dit artikel wordt verstaan onder feitelijke onjuistheden: elementen in een advies of evaluatierapport waarvan ondubbelzinnig aangetoond kan worden dat ze gebaseerd zijn op foutieve, onvolledige of verkeerd geïnterpreteerde informatie.

Een repliek als vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als ze voldoet aan de volgende ontvankelijkheidsvoorwaarden:  
1° ze is ingediend uiterlijk vijftien dagen na de melding;
2° ze is gemotiveerd.

De administratie stelt vast of de repliek, vermeld in het eerste lid, aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden, vermeld in het derde lid, voldoet. 

De administratie meldt uiterlijk vijftien dagen na de ontvangst van de repliek aan de sociaal-culturele volwassenenorganisatie of de repliek al dan niet ontvankelijk is. 

Afdeling 2. Specifieke bepaling voor organisaties met een landelijke werking (... - ...)

Artikel 38. (01/04/2024- ...)

§1. De volgende criteria zijn de subcriteria voor de beoordeling van de subsidieaanvraag, vermeld in artikel 15, tweede lid, van het decreet van 10 maart 2023, voor werkingssubsidies voor organisaties met een landelijke werking als vermeld in artikel 3, derde lid, 1°, van het decreet van 10 maart 2023:
1° de uitwerking van de missie en visie van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie en de inpasbaarheid ervan binnen de doelen, vermeld in artikel 3, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023: 
  a) de organisatie heeft een duidelijke en geëxpliciteerde missie en visie;
  b) de organisatie toont aan dat haar missie en visie aansluiten bij de doelstellingen van het decreet; 
2° de verhouding van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie tot de actuele maatschappelijke context die ze zelf omschreven heeft:
  a) de organisatie:
    1) omschrijft de maatschappelijke ontwikkelingen die voor haar actueel zijn, in een onderbouwde contextanalyse;
    2) expliciteert hoe ze zich met het oog op haar missie en visie positioneert ten opzichte van de omschreven maatschappelijke ontwikkelingen;
  b) de organisatie geeft aan welke maatschappelijke ontwikkelingen ze daadwerkelijk als uitdaging wil aangrijpen om een werking rond te ontplooien;
3° de strategische en operationele doelstellingen van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie:
  a) de organisatie expliciteert de relatie tussen haar eigen doelen en de maatschappelijke uitdagingen waarop ze wil inzetten;
  b) de organisatie heeft een onderbouwd en samenhangend geheel van strategische en operationele doelstellingen die ze wil realiseren;
4° de bijdrage van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie tot de realisatie van de drie sociaal-culturele rollen:
  a) de organisatie expliciteert haar visie op de verbindende rol en de wijze waarop ze via haar werking die rol zal waarmaken;
  b) de organisatie expliciteert haar visie op de kritische rol en de wijze waarop ze via haar werking die rol zal waarmaken;
  c) de organisatie expliciteert haar visie op de laboratoriumrol en de wijze waarop ze via haar werking die rol zal waarmaken;
5° de verduidelijking van de keuze voor minstens twee sociaal-culturele functies en de uitwerking daarvan: 
  a) de organisatie geeft aan op welke functies ze wil inzetten en expliciteert haar functiemix;
  b) de organisatie heeft een onderbouwde visie op de gekozen functiemix en de onderscheiden functies:
    1) voor de cultuurfunctie: de visie op culturele praktijken om de missie te realiseren;
    2) voor de leerfunctie: de visie op leerprocessen om de missie te realiseren;
    3) voor de gemeenschapsvormende functie: de visie op gemeenschapsvorming om de missie te realiseren;
    4) voor de maatschappelijke bewegingsfunctie: de visie op maatschappelijke bewegingspraktijken om de missie te realiseren;
  c) de organisatie expliciteert welke werkwijzen ze wil hanteren om de gekozen functies te realiseren:
    1) voor de cultuurfunctie: een verantwoorde toekomstige werkwijze van de organisatie om praktijken op te zetten die erop gericht zijn cultuur te creëren, te bewaren, te delen en eraan deel te nemen; 
    2) voor de leerfunctie: een verantwoorde toekomstige werkwijze om leeromgevingen op te zetten; 
    3) voor de gemeenschapsvormende functie: een verantwoorde toekomstige werkwijze om processen te ondersteunen en te faciliteren die leiden tot het vormen van groepen en gemeenschappen of tot interacties tussen groepen en gemeenschappen; 
    4) voor de maatschappelijke bewegingsfunctie: een verantwoorde toekomstige werkwijze om praktijken op te zetten waarin ruimte voor engagement en politisering wordt gecreëerd in relatie tot samenlevingsvraagstukken;
6° de relevantie en uitstraling van de werking voor het Nederlandse taalgebied of voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad:
  a) de organisatie expliciteert waar de werking waarvoor ze een subsidie aanvraagt, zich zal afspelen door kerngegevens en cijfers over aanwezigheid, zichtbaarheid, de omvang, het bereik of effect van de al eerder gerealiseerde sociaal-culturele werking aan te reiken;
  b) de organisatie staaft dat haar werking een relevantie en uitstraling heeft voor het Nederlandse taalgebied of het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;
7° de bijdrage van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie aan het realiseren van sociaal-culturele participatie van iedereen:
  a) de organisatie expliciteert en onderbouwt de keuzes in haar werking voor individuen, doel- of kansengroepen, gemeenschappen en actoren;
  b) de organisatie geeft aan hoe ze sociaal-culturele participatie van de gekozen individuen, doel- of kansengroepen en gemeenschappen wil realiseren;
8° het betrekken en ondersteunen van vrijwilligers en hun plaats in de organisatie:
  a) de organisatie geeft aan welke rollen en taken vrijwilligers opnemen in de organisatie of werking;
  b) de organisatie expliciteert haar toekomstige ondersteuningsbeleid ten aanzien van vrijwilligers;
  c) de organisatie expliciteert hoe ze betrokkenheid, inspraak en participatie van vrijwilligers in de organisatievorm wil geven;
9° het zakelijke beleid van de organisatie ter ondersteuning van het inhoudelijke beleid:
  a) de organisatie expliciteert en onderbouwt haar personeelsbeleid;
  b) de organisatie expliciteert en onderbouwt haar communicatiebeleid;
  c) de organisatie expliciteert en onderbouwt haar kwaliteitsbeleid;
  d) de organisatie informeert over haar interne organisatiestructuur en haar formele relaties met of afhankelijkheden van andere organisaties en netwerken;
10° de concretisering en onderbouwing van het inhoudelijke beleidsplan in een realistisch financieel meerjarenplan:
  a) de organisatie expliciteert een realistisch en onderbouwd algemeen financieel meerjarenbeleid;
  b) de organisatie expliciteert en onderbouwt hoe ze haar financiën, mensen en middelen zal inzetten om de strategische en operationele doelstellingen te realiseren;
11° de toepassing van principes van goed bestuur:
  a) de organisatie geeft aan hoe ze transparantie en verantwoording van en in haar bestuur zal organiseren;
  b) de organisatie expliciteert vanuit haar missie en doelen de samenstelling van de bestuursorganen en hun rol- en bevoegdheidsverdeling;
  c) het bestuur geeft aan hoe ze interne en externe stakeholders betrokken heeft bij strategische beslissingen die genomen zijn in het kader van het ingediende beleidsplan.

§2. De volgende criteria zijn de subcriteria voor de evaluatie van de kwaliteit van de werking, vermeld in artikel 15, tweede lid, van het decreet van 10 maart 2023 voor werkingssubsidies voor organisaties met een landelijke werking als vermeld in artikel 3, derde lid, 1°, van het decreet van 10 maart 2023:
1° de uitwerking van de missie en visie van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie en de inpasbaarheid ervan binnen de doelen, vermeld in artikel 3, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023 over de subsidiëring van het sociaal-cultureel volwassenenwerk: de organisatie toont aan dat ze haar missie en visie in praktijk brengt;
2° de verhouding van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie tot de actuele maatschappelijke context die ze zelf omschreven heeft: de werkingsgegevens tonen aan rond welke maatschappelijke uitdagingen de organisatie werkt in de praktijk, hoe die werking vorm krijgt en welke resultaten ze daarmee bereikt;
3° de strategische en operationele doelstellingen van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie:
  a) de organisatie toont aan hoe ze uitvoering geeft aan de strategische en operationele doelstellingen van haar beleidsplan;
  b) de organisatie geeft aan hoe ze haar werking opvolgt, zelfkritisch evalueert en bijstuurt als dat nodig is;
4° de bijdrage van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie tot de realisatie van de drie sociaal-culturele rollen:
  a) de werkingsgegevens tonen aan hoe de organisatie de verbindende rol waarmaakt;
  b) de werkingsgegevens tonen aan hoe de organisatie de kritische rol waarmaakt;
  c) de werkingsgegevens tonen aan hoe de organisatie de laboratoriumrol waarmaakt;
5° de verduidelijking van de keuze voor minstens twee sociaal-culturele functies en de uitwerking daarvan. De werkingsgegevens tonen op de volgende wijze aan op welke manier de gekozen functiemix en onderscheiden functies in praktijk worden gebracht en tot welke resultaten dat leidt:
  a) voor de cultuurfunctie: de organisatie geeft de aard en de omvang aan van de praktijken en processen die worden opgezet en die erop gericht zijn cultuur te creëren, te bewaren, te delen en eraan deel te nemen, en geeft aan welke resultaten ze heeft bereikt;
  b) voor de leerfunctie: de organisatie geeft de aard en de omvang aan van de praktijken en processen die worden opgezet om leren vorm te geven, en geeft aan welke resultaten ze heeft bereikt;
  c) voor de gemeenschapsvormende functie: de organisatie geeft de aard en de omvang aan van de praktijken en processen die worden opgezet om de vorming van groepen en gemeenschappen te ondersteunen en te faciliteren of interacties tussen groepen en gemeenschappen te stimuleren, en geeft aan welke resultaten ze heeft bereikt;
  d) voor de maatschappelijke bewegingsfunctie: de organisatie geeft de aard en de omvang aan van de praktijken en processen die worden opgezet waarin ruimte voor engagement en politisering wordt gecreëerd, en geeft aan welke resultaten ze heeft bereikt;
6° de relevantie en uitstraling van de werking voor het Nederlandse taalgebied of voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad:
  a) de organisatie toont aan dat de werking die binnen dit decreet gesubsidieerd wordt, zich afspeelt in het Nederlandse taalgebied of het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;
  b) de organisatie staaft haar relevantie en uitstraling in het Nederlandse taalgebied of het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad aan de hand van kerngegevens en cijfers over de aanwezigheid, de zichtbaarheid, de omvang, het bereik of het effect van haar werking;
7° de bijdrage van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie aan het realiseren van sociaal-culturele participatie van iedereen: de organisatie toont aan de hand van haar werkingsgegevens aan welke resultaten ze heeft bereikt op het vlak van sociaal-culturele participatie en hoe ze haar beleid opvolgt en desgewenst bijstuurt;
8° het betrekken en ondersteunen van vrijwilligers en hun plaats in de organisatie:
  a) de organisatie toont aan welke rollen en taken vrijwilligers daadwerkelijk opnemen in de organisatie of werking;
  b) de organisatie toont aan hoe ze betrokkenheid, inspraak en participatie van vrijwilligers in de organisatie vorm geeft;
  c) de organisatie toont aan wat ze heeft gerealiseerd om de vrijwilligers te ondersteunen;
  d) de organisatie geeft aan hoe ze haar beleid ten aanzien van vrijwilligers evalueert en bijstuurt;
9° het zakelijke  beleid  van de organisatie om het inhoudelijke beleid te ondersteunen:
  a) de organisatie geeft aan welke verbeteracties ze heeft ondernomen in het kader van haar personeelsbeleid en welke ze nog wil ondernemen;
  b) de organisatie geeft aan welke verbeteracties ze heeft ondernomen in het kader van haar haar communicatiebeleid en welke ze nog wil ondernemen;
  c) de organisatie geeft aan welke verbeteracties ze heeft ondernomen in het kader van haar kwaliteitsbeleid en welke ze nog wil ondernemen;
  d) de organisatie is transparant over haar interne organisatiestructuur en haar formele relaties met of afhankelijkheden van andere organisaties en netwerken;
10° de concretisering en onderbouwing van het inhoudelijke beleidsplan in een realistisch financieel meerjarenplan:
  a) de organisatie is transparant over haar financiële situatie, de genomen maatregelen in het kader van haar financiële meerjarenbeleid en de effecten ervan;
  b) de organisatie legt financiële afrekeningen van de voorbije twee begrotingsjaren voor en maakt een prognose van de evolutie van haar financiële situatie voor de komende begrotingsjaren tijdens de beleidsperiode;
  c) de organisatie toont aan hoe ze haar financiën, mensen en middelen heeft ingezet en wil inzetten om de strategische en operationele doelstellingen te realiseren;
11° de toepassing van principes van goed bestuur:
  a) de organisatie toont aan hoe ze de principes van goed bestuur, vermeld in artikel 21, in de organisatie toepast, waar ze eventueel verder in wil groeien en welke initiatieven ze daarvoor heeft genomen of zal nemen.

Afdeling 3. Specifieke bepaling voor organisaties met een regionale werking (... - ...)

Artikel 39. (01/04/2024- ...)

§1. De volgende criteria zijn de subcriteria voor de beoordeling van de subsidieaanvraag, vermeld in artikel 15, tweede lid, en artikel 37, tweede lid, van het decreet van 10 maart 2023, voor werkingssubsidies voor organisaties met een regionale werking als vermeld in artikel 3, derde lid, 2°, van het decreet van 10 maart 2023:
1° de uitwerking van de missie en visie van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie en de inpasbaarheid ervan binnen de doelen, vermeld in artikel 3, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023: 
  a) de organisatie heeft een duidelijke en geëxpliciteerde missie en visie;
  b) de organisatie toont aan dat haar missie en visie sluiten aan bij de doelstellingen van het decreet;
2° de verhouding van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie tot de actuele maatschappelijke en regionale context die ze zelf omschreven heeft:
  a) de organisatie:
    1) omschrijft de maatschappelijke regionale ontwikkelingen die voor haar actueel zijn, in een onderbouwde contextanalyse;
    2) expliciteert hoe ze zich met het oog op haar missie en visie positioneert ten opzichte van de omschreven maatschappelijke en regionale ontwikkelingen;
  b) de organisatie geeft aan welke maatschappelijke ontwikkelingen, die relevant zijn voor de regio, ze daadwerkelijk als uitdaging wil aangrijpen om een werking rond te ontplooien;
3° de strategische en operationele doelstellingen van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie:
  a) de organisatie expliciteert de relatie tussen haar eigen doelen en de maatschappelijke uitdagingen waarop ze wil inzetten;
  b) de organisatie heeft een onderbouwd en samenhangend geheel van strategische en operationele doelstellingen die ze wil realiseren;
4° de bijdrage van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie tot de realisatie van de drie sociaal-culturele rollen:
  a) de organisatie expliciteert haar visie op de verbindende rol en de wijze waarop ze via haar werking die rol zal waarmaken;
  b) de organisatie expliciteert haar visie op de kritische rol en de wijze waarop ze via haar werking die rol zal waarmaken;
  c) de organisatie expliciteert haar visie op de laboratoriumrol en de wijze waarop ze via haar werking die rol zal waarmaken;
5° de uitwerking van de vier sociaal-culturele functies: 
  a) de organisatie heeft een onderbouwde visie op de functies:
    1) de cultuurfunctie: de visie op culturele praktijken om de sociaal-culturele rollen en de missie te realiseren;
    2) de leerfunctie: de visie op leerprocessen om de sociaal-culturele rollen en de missie te realiseren;
    3) de gemeenschapsvormende functie: de visie op gemeenschapsvorming om de sociaal-culturele rollen en de missie te realiseren;
    4) de maatschappelijke bewegingsfunctie: de visie op maatschappelijke bewegingspraktijken om de sociaal-culturele rollen en de missie te realiseren;
  b) de organisatie expliciteert welke werkwijzen ze wil hanteren om de functies te realiseren:
    1) de cultuurfunctie: een verantwoorde toekomstige werkwijze van de organisatie om praktijken op te zetten die erop gericht zijn cultuur te creëren, te bewaren, te delen en eraan deel te nemen;
    2) de leerfunctie: een verantwoorde toekomstige werkwijze om leeromgevingen op te zetten;
    3) de gemeenschapsvormende functie: een verantwoorde toekomstige werkwijze om processen te ondersteunen en te faciliteren die leiden tot het vormen van groepen en gemeenschappen of tot interacties tussen groepen en gemeenschappen;
    4) de maatschappelijke bewegingsfunctie: een verantwoorde toekomstige werkwijze om praktijken op te zetten waarin ruimte voor engagement en politisering wordt gecreëerd in relatie tot samenlevingsvraagstukken;
6° de relevantie en uitstraling van de werking voor de regio, complementair aan de werking van andere spelers in de specifieke regio:
  a) de organisatie staaft haar relevantie en uitstraling in de regio aan de hand van kerngegevens en cijfers over de aanwezigheid, de zichtbaarheid, de omvang, het bereik of het effect van haar werking;
  b) de organisatie toont aan dat ze een werking ontplooit die complementair is aan de werking van andere spelers in de regio;
7° de bijdrage van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie om sociaal-culturele participatie van iedereen te realiseren:
  a) de organisatie expliciteert en onderbouwt de keuzes in haar werking voor individuen, groepen, gemeenschappen en actoren;
  b) de organisatie geeft aan hoe ze sociaal-culturele participatie van de gekozen individuen, groepen of gemeenschappen in de regio wil realiseren, met specifieke aandacht voor kansengroepen;
8° het betrekken en ondersteunen van vrijwilligers en hun plaats in de organisatie:
  a) de organisatie geeft aan welke rollen en taken vrijwilligers hebben opgenomen en zullen opnemen in de organisatie of de regiowerking;
  b) de organisatie expliciteert haar toekomstige ondersteuningsbeleid ten aanzien van vrijwilligers;
  c) de organisatie expliciteert hoe ze betrokkenheid, inspraak en participatie van vrijwilligers in de organisatie vorm geeft en zal geven;
9° het zakelijke beleid van de organisatie om het inhoudelijke beleid te ondersteunen:  
  a) de organisatie expliciteert en onderbouwt haar personeelsbeleid; 
  b) de organisatie expliciteert en onderbouwt haar communicatiebeleid; 
  c) de organisatie expliciteert en onderbouwt haar kwaliteitsbeleid; 
  d) de organisatie informeert over haar interne organisatiestructuur en haar formele relaties met of afhankelijkheden van andere organisaties en netwerken;
10° de concretisering en onderbouwing van het inhoudelijke beleidsplan in een realistisch financieel meerjarenplan:
  a) de organisatie expliciteert een realistisch en onderbouwd algemeen financieel meerjarenbeleid;
  b) de organisatie expliciteert en onderbouwt hoe ze haar financiën, mensen en middelen zal inzetten om de strategische en operationele doelstellingen te realiseren;
11° de toepassing van principes van goed bestuur:
  a) de organisatie geeft aan hoe ze transparantie en verantwoording van en in haar bestuur zal organiseren;
  b) de organisatie expliciteert vanuit haar missie en doelen de samenstelling van de bestuursorganen en hun rol- en bevoegdheidsverdeling;
  c) het bestuur geeft aan hoe ze interne en externe stakeholders betrokken heeft bij strategische beslissingen die genomen zijn in het kader van het ingediende beleidsplan. 

§2. De volgende criteria zijn de subcriteria voor de evaluatie van de kwaliteit van de werking, vermeld in artikel 15, tweede lid, en artikel 37, tweede lid, van het decreet van 10 maart 2023, voor werkingssubsidies voor organisaties met een regionale werking als vermeld in artikel 3, derde lid, 2°, van het decreet van 10 maart 2023:
1° de uitwerking van de missie en visie van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie en de inpasbaarheid ervan binnen de doelen, vermeld in artikel 3, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023:  de organisatie toont aan dat ze haar missie en visie in praktijk brengt.
2° de verhouding van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie tot de actuele maatschappelijke en regionale context die ze zelf omschreven heeft: de werkingsgegevens tonen aan rond welke maatschappelijke en regionale uitdagingen de organisatie werkt in de praktijk, hoe die werking vorm krijgt en welke resultaten ze daarmee bereikt;
3° de strategische en operationele doelstellingen van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie:
  a) de organisatie toont aan hoe ze uitvoering geeft aan de strategische en operationele doelstellingen van haar beleidsplan;
  b) de organisatie geeft aan hoe ze haar werking opvolgt, zelfkritisch evalueert en bijstuurt als dat nodig is;
4° de bijdrage van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie tot de realisatie van de drie sociaal-culturele rollen:
  a) de werkingsgegevens tonen aan hoe de organisatie de verbindende rol waarmaakt;
  b) de werkingsgegevens tonen aan hoe de organisatie de kritische rol waarmaakt;
  c) de werkingsgegevens tonen aan hoe de organisatie de laboratoriumrol waarmaakt;
5° de uitwerking van de vier sociaal-culturele functies: de organisatie kan aan de hand van werkingsgegevens aangeven hoe ze de vier functies in praktijk heeft gebracht, en welke resultaten ze heeft geboekt: 
  a) de cultuurfunctie: de organisatie geeft de aard en de omvang aan van de praktijken en processen die worden opgezet om cultuur te creëren, te bewaren, te delen en eraan deel te nemen, en geeft aan welke resultaten ze heeft bereikt; 
  b) de leerfunctie: de organisatie geeft de aard en de omvang aan van de praktijken en processen die worden opgezet om leren vorm te geven, en geeft aan welke resultaten ze heeft bereikt; 
  c) de gemeenschapsvormende functie: de organisatie geeft de aard en de omvang aan van de praktijken en processen die worden opgezet om de vorming van groepen en gemeenschappen te ondersteunen en te faciliteren of interacties tussen groepen en gemeenschappen te stimuleren, en geeft aan welke resultaten ze heeft bereikt; 
  d) de maatschappelijke bewegingsfunctie: de organisatie geeft de aard en de omvang aan van de praktijken en processen die worden opgezet waarin ruimte voor engagement en politisering wordt gecreëerd, en geeft aan welke resultaten ze heeft bereikt;
6° de relevantie en uitstraling van de werking voor de regio, complementair aan de werking van andere spelers in de specifieke regio:
  a) de organisatie staaft haar relevantie en uitstraling in de regio aan de hand van kerngegevens en cijfers over de aanwezigheid, de zichtbaarheid, de omvang, het bereik of het effect van haar werking;
  b) de organisatie toont aan dat ze een werking ontplooit die complementair is aan de werking van andere spelers in de regio;
7° de bijdrage van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie aan de realisatie van sociaal-culturele participatie van iedereen: de organisatie toont aan de hand van haar werkingsgegevens aan welke resultaten ze heeft bereikt op het vlak van sociaal-culturele participatie, en hoe ze haar beleid opvolgt en desgewenst bijstuurt;
8° het betrekken en ondersteunen van vrijwilligers en hun plaats in de organisatie:
  a) de organisatie toont aan welke rollen en taken vrijwilligers daadwerkelijk opnemen in de organisatie of werking;
  b) de organisatie toont aan hoe ze betrokkenheid, inspraak en participatie van vrijwilligers in de organisatie vormgeeft;
  c) de organisatie toont aan wat ze heeft gerealiseerd om de vrijwilligers te ondersteunen;
  d) de organisatie geeft aan hoe ze haar beleid ten aanzien van vrijwilligers evalueert en bijstuurt;
9° het zakelijke beleid van de organisatie om het inhoudelijke beleid te ondersteunen:
  a) de organisatie geeft aan welke verbeteracties ze heeft ondernomen en wil ondernemen in het kader van haar personeelsbeleid;
  b) de organisatie geeft aan welke verbeteracties ze heeft ondernomen en wil ondernemen in het kader van haar haar communicatiebeleid;
  c) de organisatie geeft aan welke verbeteracties ze heeft ondernomen en wil ondernemen in het kader van haar kwaliteitsbeleid;
10° de concretisering en onderbouwing van het inhoudelijke beleidsplan in een realistisch financieel meerjarenplan:
  a) de organisatie is transparant over haar financiële situatie, de genomen maatregelen in het kader van haar financiële meerjarenbeleid en de effecten ervan;
  b) de organisatie legt financiële afrekeningen van de voorbije twee begrotingsjaren voor en maakt een prognose van de evolutie van haar financiële situatie voor de komende begrotingsjaren tijdens de beleidsperiode;
  c) de organisatie toont aan hoe ze haar financiën, mensen en middelen heeft ingezet en wil inzetten om de strategische en operationele doelstellingen te realiseren;
11° de toepassing van principes van goed bestuur: de organisatie toont aan hoe ze de principes van goed bestuur, vermeld in artikel 21, in de organisatie toepast, waar ze eventueel verder in wil groeien en welke initiatieven ze daarvoor heeft genomen of zal nemen.

Afdeling 4. Specifieke bepaling voor het steunpunt sociaal-cultureel werk (... - ...)

Artikel 40. (01/04/2024- ...)

In afwijking van artikel 27, eerste lid, 3°, omvat de informatie bij de subsidieaanvraag over de omvang en de resultaten van de werking:
1° kerngegevens en cijfers over de financiën voor het tweede en derde jaar van de lopende beleidsperiode;
2° kerngegevens en cijfers over het personeel voor het derde en vierde jaar van de lopende beleidsperiode;
3° kerngegevens en cijfers over de werking voor het derde en vierde jaar van de lopende beleidsperiode.

Hoofdstuk 2 Projectsubsidies (... - ...)

Artikel 41. (01/04/2024- ...)

§1. De sociaal-culturele volwassenenorganisaties of initiatieven, vermeld in artikel 46 van het decreet van 10 maart 2023, kunnen jaarlijks uiterlijk op 15 juli een subsidieaanvraag indienen bij de administratie om een project te realiseren dat van start gaat in het jaar dat volgt op de subsidieaanvraag.

De administratie formuleert een gemotiveerd advies en bezorgt dat uiterlijk op 15 oktober aan de minister.

De minister beslist uiterlijk op 1 november over de toekenning van projectsubsidies.

§2. De administratie kan om gemotiveerde redenen uitstel verlenen voor de einddatum van de projectsubsidie, zonder dat de maximale looptijd van het project of initiatief, vermeld in artikel 3, derde lid, 4°, van het decreet van 10 maart 2023, wordt overschreden.

Artikel 42. (01/04/2024- ...)

Het projectdossier omvat:
1° een beschrijving van het project, inclusief een plan van aanpak en de duur van het project;
2° een projectbegroting, inclusief een toelichting;
3° een beschrijving van de invulling van elk beoordelingscriterium, vermeld in artikel 48, eerste lid, van het decreet van 10 maart 2023;
4° in voorkomend geval, de bijkomende informatie die de administratie kan opvragen.

Hoofdstuk 3. Tegemoetkomingen in de kosten voor een initiatief met buitenlandse actoren (... - ...)

Artikel 43. (01/04/2024- ...)

De tegemoetkoming in de kosten voor een initiatief met buitenlandse actoren, vermeld in artikel 3, derde lid, 5°, van het decreet van 10 maart 2023, bedraagt maximaal 15.000 euro.

Een organisatie kan een aanvraag van een tegemoetkoming indienen uiterlijk drie maanden voor de startdatum van het initiatief.

Titel 3. Slotbepalingen (... - ...)

Artikel 44. (01/04/2024- ...)

In artikel 6, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2019 betreffende de uitvoering van het decreet van 29 maart 2019 houdende diverse bepalingen in het beleidsveld cultuur wordt de zinsnede “artikel 72 van het Kunstendecreet van 13 december 2013, artikel 53/1 van het Cultureelerfgoeddecreet van 24 februari 2017 en artikel 47/2 van het decreet van 7 juli 2017 houdende de subsidiëring en erkenning van het sociaal-cultureel volwassenenwerk” vervangen door de zinsnede “artikel 68 en 70 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, artikel 52 van het Cultureelerfgoeddecreet van 23 december 2021 en artikel 39 van het decreet van 10 maart 2023 over de subsidiëring van het sociaal-cultureel volwassenenwerk”.

Artikel 45. (01/04/2024- ...)

De volgende criteria zijn de subcriteria voor de evaluatie van de kwaliteit van de werking van de organisaties met een regionale werking voor de beleidsperiode 2021-2025, vermeld in artikel 64, vierde lid, van het decreet van 10 maart 2023:
1° de bijdrage van de missie en de visie van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie aan het doel van het decreet van 7 juli 2017 houdende de subsidiëring en erkenning van het sociaal-cultureel volwassenenwerk, zoals van kracht op 31 maart 2024: de organisatie toont aan de hand van werkingsgegevens en bereikte resultaten aan welke bijdrage ze heeft geleverd aan de emancipatie van mensen en groepen, en aan de versterking van een democratische, duurzame, inclusieve en solidaire samenleving, en expliciteert haar ambities daarin voor de toekomst;
2° de relatie van de missie en de visie van de sociaal-culturele organisatie tot de actuele maatschappelijke context die de organisatie heeft omschreven: de organisatie toont door werkingsgegevens aan rond welke maatschappelijke uitdagingen de organisatie daadwerkelijk heeft gewerkt, hoe die werking vorm kreeg en welke resultaten ze daarmee heeft bereikt;
3° de bijdrage van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie aan de realisatie van de drie sociaal-culturele rollen: de organisatie toont door werkingsgegevens aan hoe ze de drie sociaal-culturele rollen waarmaakt, en geeft aan hoe ze in de toekomst verder wil inzetten op de realisatie van die rollen;
4° de strategische en operationele doelstellingen van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie: de organisatie toont aan hoe ze haar werking ter realisatie van haar doelen vormgeeft, opvolgt, zelfkritisch evalueert en bijstuurt als dat nodig is;
5° de uitwerking van de vier sociaal-culturele functies: de organisatie kan aan de hand van werkingsgegevens aangeven hoe ze de vier functies in praktijk heeft gebracht, welke resultaten ze heeft geboekt en wat haar ambities zijn voor de toekomst:
  a) voor de cultuurfunctie:
    1) de organisatie geeft aan welke praktijken worden opgezet om cultuur te creëren, te bewaren, te delen en eraan deel te nemen;
    2) de organisatie brengt kwaliteitsvol en zinvol processen en resultaten in beeld die ertoe leiden cultuur te creëren, te bewaren, te delen en eraan deel te nemen;
  b) voor de leerfunctie:
    1) de organisatie geeft aan welke praktijken zijn gerealiseerd om leren vorm te geven;
    2) de organisatie brengt kwaliteitsvolle en zinvolle leerprocessen en leerresultaten in beeld;
  c) voor de gemeenschapsvormende functie:
    1) de organisatie geeft aan welke initiatieven ze ondernomen heeft om de vorming van groepen en gemeenschappen te ondersteunen en te faciliteren, of welke initiatieven ze ondernomen heeft met het oog op interacties tussen groepen en gemeenschappen;
    2) de organisatie brengt kwaliteitsvolle en zinvolle gemeenschapsvormende processen en praktijken en de resultaten die daaruit voortvloeien, in beeld;
  d) voor de maatschappelijke bewegingsfunctie:
    1) de organisatie geeft aan welke praktijken zijn opgezet waarin ruimte voor engagement en politisering wordt gecreëerd in relatie tot samenlevingsvraagstukken; 
    2) de organisatie brengt kwaliteitsvolle en zinvolle veranderingsprocessen en gerealiseerde veranderingen in relatie tot maatschappelijk denken en handelen en tot de inrichting van de maatschappij in beeld;
6° de werking met relevantie en uitstraling voor de betrokken regio of regio’s, die afgestemd is op de culturele en maatschappelijke context van de regio en die complementair is aan de werking van andere spelers in de specifieke regio: 
  a) de organisatie staaft haar relevantie en uitstraling in de regio aan de hand van kerngegevens en cijfers over de aanwezigheid, de zichtbaarheid, het bereik of het effect van haar werking;
  b) de organisatie toont aan dat ze een werking ontplooit die complementair is aan de werking van andere spelers in de regio;
7° een gesubsidieerde werking die zich grotendeels afspeelt binnen de vrije tijd: 
  a) de organisatie toont aan dat de regiowerking waarvoor de organisatie wordt gesubsidieerd, zich aantoonbaar en hoofdzakelijk afspeelt en zal afspelen binnen de vrije tijd van volwassenen, en staaft dat aan de hand van kerngegevens en cijfers over de financiën, het personeel en de werking; 
  b) het eventuele gedeelte van de werking dat zich uitzonderlijk buiten de vrije tijd afspeelt of zal afspelen, omschrijft en verantwoordt de organisatie vanuit haar missie en visie; 
8° een werking die gericht is op het brede publiek, gemeenschappen, doel- en kansengroepen: 
  a) de organisatie toont aan welke processen en praktijken ze heeft opgezet om haar publiek te bereiken en welke vorm die in de praktijk krijgen;
  b) binnen de gemaakte keuzes expliciteert en verantwoordt de organisatie haar beleid en aanpak om sociaal-culturele participatie van iedereen, met specifieke aandacht voor kansengroepen, in de regio na te streven, de resultaten die ze bereikt en hoe ze dat beleid opvolgt en desgewenst bijstuurt;
9° de plaats van vrijwilligers in de sociaal-culturele volwassenenorganisatie en de manier waarop ze betrokken en ondersteund worden in relatie tot de visie en missie van de sociaal-culturele volwassenenorganisatie:
  a) de organisatie geeft aan welke rollen en taken vrijwilligers daadwerkelijk opnemen in de organisatie of de regiowerking; 
  b) de organisatie expliciteert haar ondersteuningsbeleid ten aanzien van vrijwilligers en hoe ze betrokkenheid, inspraak en participatie van vrijwilligers in de organisatie vormgeeft; 
  c) de organisatie geeft aan hoe ze haar beleid ten aanzien van vrijwilligers evalueert en bijstuurt;
10° een geïntegreerd zakelijk kwaliteits- en financieel meerjarenbeleid:
  a) de organisatie expliciteert haar professionele beleid en geeft aan welke verbeteracties ze daarrond heeft ondernomen; 
  b) de organisatie expliciteert haar integrale kwaliteitsbeleid en geeft aan welke verbeteracties ze daarrond heeft ondernomen; 
  c) de organisatie is transparant over haar financiële situatie, de genomen maatregelen in het kader van haar financiële meerjarenbeleid en de effecten ervan;
11° de toepassing van de principes van goed bestuur:
  a) de organisatie geeft aan hoe ze transparantie in en verantwoording van haar bestuur organiseert; 
  b) de organisatie expliciteert, vanuit haar missie en doelen, de samenstelling van de bestuursorganen en hun rol- en bevoegdheidsverdeling; 
  c) het bestuur geeft aan hoe het interne en externe stakeholders bij strategische beslissingen betrekt; 
  d) de organisatie toont aan hoe ze de principes van goed bestuur in de organisatie toepast, waar ze eventueel verder in wil groeien en welke initiatieven ze daarvoor heeft genomen;
12° de afstemming tussen het voormelde inhoudelijke en zakelijke deel van het beleidsplan:
  a) de organisatie verantwoordt hoe ze haar financiën, mensen en middelen ingezet heeft om de strategische en operationele doelstellingen te realiseren; 
  b) de organisatie geeft aan hoe ze de afstemming tussen haar inhoudelijke en zakelijke plan opvolgt, evalueert en eventueel bijstuurt. 

Artikel 46. (01/04/2024- ...)

Het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 2017 betreffende de uitvoering van het decreet van 7 juli 2017 houdende de subsidiëring en erkenning van het sociaal-cultureel volwassenenwerk wordt opgeheven.

Artikel 47. (01/04/2024- ...)

Dit besluit treedt in werking op 1 april 2024.

Artikel 48. (01/04/2024- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 27/11/2024