Decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid

Datum 05/04/1995

Versie geldig op 02/04/2026

Inhoudstafel

  1. TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN
    1. HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN
    2. HOOFDSTUK II DOELSTELLINGEN EN BEGINSELEN
  2. TITEL II BESLUITVORMING EN INSPRAAK
    1. HOOFDSTUK I MILIEUPLANNING
      1. AFDELING 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
      2. AFDELING 2 MILIEUPLANNING OP GEWESTELIJK NIVEAU
        1. [ONDERAFDELING 1 RAPPORTAGE (verv. decr. 4 december 2020, art. 3, I: 1 januari 2021)]
        2. ONDERAFDELING 2 HET GEWESTELIJK MILIEUBELEIDSPLAN
        3. ONDERAFDELING 3 HET GEWESTELIJK MILIEUJAARPROGRAMMA
      3. AFDELING 3 MILIEUPLANNING OP PROVINCIAAL NIVEAU
        1. ONDERAFDELING 1 HET PROVINCIAAL MILIEUBELEIDSPLAN
        2. ONDERAFDELING 2 HET PROVINCIAAL MILIEUJAARPROGRAMMA
      4. AFDELING 4 MILIEUPLANNING OP GEMEENTELIJK NIVEAU
        1. ONDERAFDELING 1 HET GEMEENTELIJK MILIEUBELEIDSPLAN
        2. ONDERAFDELING 2 HET GEMEENTELIJK MILIEUJAARPROGRAMMA
    2. HOOFDSTUK II MILIEUKWALITEITSNORMEN
      1. AFDELING 1 ALGEMEEN
      2. AFDELING 2 BIJZONDERE BEPALINGEN
  3. [TITEL III BEDRIJFSINTERNE MILIEUZORG (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)}]
    1. [HOOFDSTUK I DOELSTELLING EN DEFINITIES (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)]
    2. [HOOFDSTUK II DE MILIEUCOORDINATOR (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)]
    3. [HOOFDSTUK III (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)] [EMAS EN DE DECRETAAL VERPLICHTE MILIEUAUDIT (verv. decr. 6 februari 2004, art. 4)]
    4. [HOOFDSTUK IV MEET- EN REGISTRATIEVERPLICHTINGEN (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)]
    5. [HOOFDSTUK V HET MILIEU-JAARVERSLAG (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)]
    6. [HOOFDSTUK VI BEDRIJFSBELEID TER VOORKOMING VAN ZWARE ONGEVALLEN EN TER BEPERKING VAN DE GEVOLGEN ERVAN VOOR MENS EN MILIEU (ing.. decr. 19 april 1995, art. 2)]
    7. [HOOFDSTUK VII MELDINGS- EN WAARSCHUWINGSPLICHT BIJ ACCIDENTELE EMISSIES EN STORINGEN (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)]
    8. [HOOFDSTUK VIII TOEZICHT EN SANCTIES (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)]
  4. TITEL IV MILIEUEFFECTRAPPORTAGE
    1. Hoofdstuk 1. Definities, algemene bepalingen en bepalingen over de milieueffecten van acties van andere landen of gewesten
      1. Afdeling 1. Definities
      2. Afdeling 2. Algemene bepalingen
      3. Afdeling 3. Milieueffecten van acties van andere landen of gewesten
      4. AFDELING 4 ...
      5. AFDELING 5 ...
    2. Hoofdstuk 2. Doelstelling en kenmerken van de milieubeoordeling en relaties tussen effectbeoordelingen
      1. Afdeling 1. Doelstelling en kenmerken van de milieubeoordeling
      2. Afdeling 2. Relaties tussen effectbeoordelingen
      3. AFDELING 3. ...
      4. AFDELING 4 ...
      5. AFDELING 5 ...
    3. Hoofdstuk 3. Werkingssfeer en screening
      1. Afdeling 1. Werkingssfeer
      2. Afdeling 2. Screening van plannen, programma’s en projecten
      3. AFDELING 3 ...
      4. AFDELING 4 ...
    4. Hoofdstuk 4. Milieubeoordeling van plannen, programma’s en projecten
      1. Afdeling 1. Openbaarheid
      2. Afdeling 2. Aanmelding en scoping
      3. Afdeling 3. Inhoud van het MER
      4. Afdeling 4. Raadpleging over het MER
      5. Afdeling 5. Besluitvorming
    5. Hoofdstuk 5. Kwaliteitszorg
      1. Afdeling 1. MER-deskundigen en MER-coördinatoren
      2. Afdeling 2. Vlaams expertisecentrum m.e.r.
      3. Afdeling 3. Monitoring
      4. AFDELING 4 ...
    6. HOOFDSTUK VI...
      1. AFDELING 1 ...
      2. AFDELING 2 ...
      3. AFDELING 3 ...
    7. HOOFDSTUK VII ...
  5. TITEL IV/1. VEILIGHEIDSRAPPORTAGE
    1. Hoofdstuk 1. Definities, procedurele bepalingen, doelstellingen en kenmerken van de veiligheidsrapportage
      1. Afdeling 1. Definities
      2. Afdeling 2. Algemene bepalingen over de procedures
      3. Afdeling 3. Doelstelling en kenmerken
      4. Afdeling 4. Relaties tussen rapportages
      5. Afdeling 5. Doorwerking in de besluitvorming
    2. Hoofdstuk 2. Veiligheidsrapportage over ruimtelijke uitvoeringsplannen
    3. Hoofdstuk 3. Veiligheidsrapportage over de exploitatie van inrichtingen
      1. Afdeling 1. Toepassingsgebied
      2. Afdeling 2. Aanmelding en inhoudsafbakening van het voorgenomen OVR
      3. Afdeling 3. Opstellen van het OVR
      4. Afdeling 4. Het onderzoek en het gebruik van het OVR
    4. Hoofdstuk 4. Aspecten van kwaliteitszorg
      1. Afdeling 1. De erkenning van v.r.-deskundigen
      2. Afdeling 2. De richtlijnenboeken en evaluatie
  6. [TITEL V EXPLOITATIE VAN INRICHTINGEN EN ACTIVITEITEN EN ERKENDE PERSONEN (ing. decr. 25 april 2014, art. 174)]
    1. [HOOFDSTUK 1 DEFINITIES EN DOELSTELLING (ing. decr. 25 april 2014, art. 175)]
      1. [Afdeling 1 Algemene definities (ing. decr. 25 april 2014, art. 176)]
      2. [Afdeling 2 Definities van genetisch gemodificeerde organismen of pathogene organismen (ing. decr. 25 april 2014, art. 178)]
      3. [Afdeling 3 Doelstelling (ing. decr. 25 april 2014, art. 180)]
    2. [HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEGINSELEN INZAKE VERGUNNINGS- EN MELDINGSPLICHT (ing. decr. 25 april 2014, art. 182)]
    3. [HOOFDSTUK 3 BEOORDELINGSCRITERIA (ing. decr. 25 april 2014, art. 185)]
    4. [HOOFDSTUK 4 MILIEUVOORWAARDEN EN EVALUATIES (ing. decr. 25 april 2014, art. 187)]
      1. [Afdeling 1 Algemeen (ing. decr. 25 april 2014, art. 188)]
      2. [Afdeling 2 Onderlinge verhouding tussen de algemene milieuvoorwaarden, de sectorale milieuvoorwaarden en de bijzondere milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 72 en 113 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning (ing. decr. 25 april 2014, art. 193)]
      3. [Afdeling 3 Afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden (ing. decr. 25 april 2014, art. 197)]
      4. [Afdeling 4 Verplichtingen van de exploitant (ing. decr. 25 april 2014, art. 199)]
      5. [Afdeling 5 Evaluaties (ing. decr. 25 april 2014, art. 202)]
      6. [Afdeling 6 Bijzondere validatie (ing. decr. 17 juli 2020, art. 2, I: 24 juli 2020)]
    5. [HOOFDSTUK V GENETISCH GEMODIFICEERDE ORGANISMEN OF PATHOGENE ORGANISMEN (ing. decr. 25 april 2014, art. 207)]
    6. [HOOFDSTUK VI ERKENNINGEN (ing. 25 april 2014, art. 210)]
  7. [TITEL VI MILIEUBELEIDSOVEREENKOMSTEN (ing. Decr. 16 november 2012, art. 2, I: 1 januari 2013)]
    1. [HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN (ing. Decr. 16 november 2012, art. 3, I: 1 januari 2013)]
    2. [HOOFDSTUK II TOTSTANDKOMING, TOETREDING, WIJZIGING EN BEËINDIGING (ing. Decr. 16 november 2012, art. 8, I: 1 januari 2013)]
    3. [HOOFDSTUK III NALEVING EN VERSLAGGEVING (ing. Decr. 16 november 2012, art. 14, I: 1 januari 2013)]
  8. [TITEL VIII KLIMAAT (ing. decr. 14 februari 2014, art. 2, I: 6 mei 2014)]
    1. [HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN (ing. decr. 14 februari 2014, art. 3, I: 6 mei 2014)]
    2. [HOOFDSTUK II BEPALINGEN OVER BKG-INSTALLATIES (ing. decr. 14 februari 2014, art. 6, I: 6 mei 2014)]
    3. [HOOFDSTUK III BEPALINGEN OVER VLIEGTUIGEXPLOITANTEN (ing. decr. 14 februari 2014, art. 9, I: 6 mei 2014)]
      1. [AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN (ing. decr. 14 februari 2014, art. 10, I: 6 mei 2014)]
      2. [AFDELING 1BIS AFWIJKINGEN DIE GELDEN VOORUITLOPEND OP DE TENUITVOERLEGGING TEGEN 2020 VAN EEN INTERNATIONALE OVEREENKOMST DIE WERELDWIJD EEN MARKTGEBASEERDE MAATREGEL TOEPAST (ing. decr. 18 november 2016, art. 3, I: 23 december 2016)]
      3. [AFDELING 1TER TENUITVOERLEGGING CORSIA (ing. decr. 8 juli 2022, art. 5, I: 23 september 2022)]
      4. [AFDELING 2 KOSTELOZE TOEWIJZING VAN EMISSIERECHTEN (ing. decr. 14 februari 2014, art. 14, I: 6 mei 2014)]
      5. [AFDELING 3 KOSTELOZE TOEWIJZING VAN EMISSIERECHTEN UIT DE BIJZONDERE RESERVE ((ing. decr. 14 februari 2014, art. 16, I: 6 mei 2014)]
      6. [AFDELING 4 EMISSIEMONOTORINGPLAN EN EMISSIEVERSLAG (ing. decr. 14 februari 2014, art. 18, I: 6 mei 2014)]
    4. [HOOFDSTUK IV STEUNPROGRAMMA'S VOOR DE TOEPASSING VAN FLEXIBILITEITSMECHANISMEN (ing. decr. 14 februari 2014, art. 20, I: 6 mei 2014)]
      1. [AFDELING 1 ALGEMENE BEPALING (ing. decr. 14 februari 2014, art. 21, I: 6 mei 2014)]
      2. [AFDELING 2 HOOGTE VAN DE TEGEMOETKOMING (ing. decr. 14 februari 2014, art. 23, I: 6 mei 2014)]
    5. [HOOFDSTUK V SANCTIES (ing. decr. 14 februari 2014, art. 26, I: 6 mei 2014)]
  9. [TITEL X AGENTSCHAPPEN
    1. HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)]
    2. [HOOFDSTUK II DE VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ
      1. AFDELING 1 OPRICHTING (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)]
      2. [AFDELING 2 MISSIE, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)]
      3. [AFDELING 3 FINANCIËLE MIDDELEN (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)]
    3. [HOOFDSTUK III DE OPENBARE VLAAMSE AFVALSTOFFENMAATSCHAPPIJ
      1. AFDELING 1 OPRICHTING (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)]
      2. [AFDELING 2 MISSIE, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)]
      3. [AFDELING 3 FINANCIËLE MIDDELEN (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)]
    4. [HOOFDSTUK VI GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
      1. [AFDELING 1 BESTUUR EN WERKING (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)]
      2. [AFDELING 2 RAADGEVEND COMITÉ (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)]
      3. [AFDELING 3 RELATIE MET ANDERE BESTUURSNIVEAUS, BELEIDSDOMEINEN EN ACTOREN, INHOUDELIJKE EURO SAMENWERKING EN COÖRDINATIE (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)]
  10. TITEL XI STRATEGISCHE ADVISERING
    1. [HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN (ing. decr. 30 april 2004, art. 2)]
    2. [HOOFDSTUK II TAAKOMSCHRIJVING (ing. decr. 30 april 2004, art. 2)]
    3. [HOOFDSTUK III SAMENSTELLING EN ORGANISATIE (ing. decr. 30 april 2004, art. 2)]
    4. [HOOFDSTUK IV WERKING (ing. decr. 30 april 2004, art. 2)]
  11. [TITEL XII GENETISCHE RIJKDOMMEN (ing. decr. 22 maart 2019, art. 2, I: 22 april 2019)]
    1. [HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN (ing. decr. 22 maart 2019, art. 3, I: 22 april 2019)]
    2. [HOOFDSTUK 2 VERPLICHTINGEN VAN DE GEBRUIKERS (ing. decr. 22 maart 2019, art. 6, I: 22 april 2019)]
    3. [HOOFDSTUK 3 BEVOEGDE INSTANTIE (ing. decr. 22 maart 2019, art. 9, I: 22 april 2019)]
      1. [AFDELING 1 AANDUIDING (ing. decr. 22 maart 2019, art. 10, I: 22 april 2019)]
      2. [AFDELING 2 TAKEN (ing. decr. 22 maart 2019, art. 12, I: 22 april 2019)]
        1. [ONDERAFDELING 1 COLLECTIES (ing. decr. 22 maart 2019, art. 13, I: 22 april 2019)]
        2. [ONDERAFDELING 2 CONTROLE (ing. decr. 22 maart 2019, art. 16, I: 22 april 2019)]
    4. [HOOFDSTUK 4 SANCTIEBEPALINGEN (ing. decr. 22 maart 2019, art. 18, I: 22 april 2019)]
  12. [TITEL XV MILIEUSCHADE (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    1. [HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      1. [AFDELING I DEFINITIES (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      2. [AFDELING II TOEPASSINGSGEBIED (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      3. [AFDELING III VERHOUDING TOT ANDER RECHT (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      4. [AFDELING IV UITZONDERINGEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    2. [HOOFDSTUK II PREVENTIEVE ACTIES (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    3. [HOOFDSTUK III HERSTELACTIES (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      1. [AFDELING I BASISVERPLICHTINGEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      2. [AFDELING II KEUZE EN VASTSTELLING VAN HERSTELMAATREGELEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
        1. [Onderafdeling I Herstel van schade aan natuurlijke habitats, beschermde soorten en water (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
        2. [Onderafdeling II Herstel van bodemschade (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      3. [AFDELING III NADERE UITVOERING (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    4. [HOOFDSTUK IV KOSTEN VAN PREVENTIE EN HERSTEL (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      1. [AFDELING I VERPLICHTING VOOR DE EXPLOITANT (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      2. [AFDELING II KOSTENVERHAAL IN GEVAL VAN MEERDERE PARTIJEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    5. [HOOFDSTUK V VERWEERMIDDELEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      1. [AFDELING I ALGEMENE BEPALINGEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      2. [AFDELING II DERDEVEROORZAKER EN DWINGEND OVERHEIDSBEVEL (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      3. [AFDELING III VERGUNNING (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      4. [AFDELING IV STAND VAN DE WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE KENNIS (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    6. [HOOFDSTUK VI VERZOEKEN OM MAATREGELEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    7. [HOOFDSTUK VII BEROEP (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    8. [HOOFDSTUK VIII BEVOEGDE INSTANTIE (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      1. [AFDELING I AANDUIDING (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
      2. [AFDELING II TAKEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
        1. [Onderafdeling I Algemene taken (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
        2. [Onderafdeling II Preventieve acties (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
        3. [Onderafdeling III Herstelacties (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
        4. [Onderafdeling IV Vaststelling van inperkingsmaatregelen en herstelmaatregelen (verv. decr. 18 december 2015, art. 37, I: 8/1/16)]
        5. [Onderafdeling V Kostenverhaal (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
        6. [Onderafdeling VI Behandeling van verzoeken om maatregelen (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    9. [HOOFDSTUK IX FINANCIËLE ZEKERHEDEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    10. [HOOFDSTUK X SAMENWERKING MET DE GEWESTEN, DE FEDERALE OVERHEID EN ANDERE LIDSTATEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
    11. [HOOFDSTUK XI RAPPORT EN EVALUATIE (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)]
  13. TITEL XVI MILIEUHANDHAVING
    1. HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN EN DEFINITIES
    2. HOOFDSTUK II ...
      1. [AFDELING I ... (opgeh. decr. 26 februari 2021, art. 3, I: 1 april 2021)]
      2. [AFDELING II ... (opgeh. decr. 26 februari 2021, art. 8, I: 1 april 2021)]
    3. HOOFDSTUK III ...
      1. AFDELING I ...
        1. Onderafdeling I ...
        2. Onderafdeling II ...
        3. Onderafdeling IIbis ...
        4. Onderafdeling III ...
      2. AFDELING II ...
      3. AFDELING III ...
        1. Onderafdeling I ...
        2. Onderafdeling II ...
        3. Onderafdeling III ...
        4. Onderafdeling IV ...
        5. Onderafdeling V ...
        6. Onderafdeling VI ...
        7. Onderafdeling VII ...
        8. Onderafdeling VIII ...
      4. AFDELING IV ...
        1. Onderafdeling I ...
        2. Onderafdeling II ...
        3. Onderafdeling III ...
        4. Onderafdeling IIIbis ...
        5. Onderafdeling IV ...
    4. [HOOFDSTUK IV BESTUURLIJKE HANDHAVING (ing. decr. 21 december 2007, art. 9, I: 1 mei 2009)]
      1. AFDELING I ...
      2. AFDELING II ...
        1. Onderafdeling I ...
        2. Onderafdeling II ...
        3. Onderafdeling III ...
        4. Onderafdeling IV ...
        5. Onderafdeling V ...
        6. Onderafdeling VI ...
        7. Onderafdeling VII ...
      3. AFDELING III [HET HANDHAVINGSCOLLEGE (verv. decr. 25 april 2014, art. 131, I: 1 maart 2018)]
        1. [Onderafdeling I Algemene bepalingen (verv. decr. 23 december 2011, art. 61, I: 22 juli 2011)]
        2. [ Onderafdeling II Samenstelling (verv. decr. 23 december 2011, art. 61, I: 22 juli 2011)]
        3. Onderafdeling III ...
      4. AFDELING IV ...
        1. Onderafdeling I ...
        2. Onderafdeling II ...
        3. Onderafdeling III ...
      5. AFDELING V [... (opgeh. decr. 8 juni 2018, art. 38, I: 12 juli 2018)]
        1. [... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)]
        2. [... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)]
        3. [... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)]
        4. [... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)]
        5. [... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)]
        6. [... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)]
    5. HOOFDSTUK V ...
    6. HOOFDSTUK Vbis ...
    7. HOOFDSTUK VI MISDRIJVEN EN INBREUKEN
      1. AFDELING I MISDRIJVEN
      2. AFDELING II INBREUKEN
    8. HOOFDSTUK VII ...
      1. AFDELING I ...
      2. AFDELING II ...
      3. AFDELING III ...
  14. [BIJLAGE I
  15. [BIJLAGE II
  16. [BIJLAGE IIbis INFORMATIE OP TE NEMEN IN HET PROJECT-MER ALS VERMELD IN ARTIKEL 4.3.7, § 1 (ing. decr. 23 december 2016, art. 13, I: te bepalen door de Vlaamse Regering)]
  17. [BIJLAGE III CRITERIA TER BEPALING VAN DE NEGATIEVE EFFECTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 15.1.1, 6° (ing. decr. 21 december 2007, art. 3)]
  18. [BIJLAGE IV IN ARTIKEL 15.1.2. VERMELDE ACTIVITEITEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 4)]
  19. BIJLAGE V [SALARISSCHAAL VAN DE BESTUURSRECHTERS VAN HET HANDHAVINGSCOLLEGE (verv. decr. 25 april 2014, art. 142, I: 1 maart 2018)]
  20. [BIJLAGE VI LIJST VAN LUCHTVAARTACTIVITEITEN (ing. Decr. 14 februari 2014, art. 33, I: 6 mei 2014)]

Inhoud

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN (... - ...)

HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 1.1.1. ( ... - ... )

Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Artikel 1.1.2. ( ... - ... )

§ 1. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, wordt verstaan onder:

1° milieu: de atmosfeer, de bodem, het water, de flora, de fauna en overige organismen andere dan de mens, de ecosystemen, de landschappen en het klimaat;

2° verontreinigingsfactoren: vaste stoffen, vloeistoffen, gassen, micro-organismen, energievormen zoals warmte, stralingen, licht, geluid en andere trillingen;

3° emissie: elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren in de atmosfeer, de bodem of het water;

4° verontreinigen: het veroorzaken van een emissie die mens of milieu op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze nadelig beïnvloedt of kan beïnvloeden;

5° verontreiniging: de door de mens veroorzaakte aanwezigheid van verontreinigingsfactoren in de atmosfeer, de bodem of het water die mens of milieu op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze nadelig beïnvloedt of kan benvloeden;

6° onttrekking: de wegname door de mens van bodem, water, lucht of licht, die mens of milieu op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze nadelig beïnvloedt of kan beïnvloeden;

7° immissie: de wijziging van de aanwezigheid van verontreinigingsfactoren in atmosfeer, bodem of water rond één of meer bronnen van verontreiniging ten gevolge van emissies uit deze bron of bronnen;

[8° milieutechnische eenheid: verschillende inrichtingen en/of activiteiten, met inbegrip van hun exploitatieterrein en de overige onroerende goederen waarmee ze verbonden zijn, die als één geheel moeten worden beschouwd met het oog op het beoordelen van het nadeel dat ze kunnen berokkenen aan mens of milieu. Een gegeven dat kan wijzen op de aanwezigheid van een milieutechnische eenheid is de onderlinge geografische, materiële of operationele samenhang van inrichtingen en activiteiten, die gepaard gaat met een relatieve afscheiding van het geheel van deze inrichtingen en activiteiten ten opzichte van andere inrichtingen en activiteiten. Het feit dat verschillende inrichtingen een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat zij een milieutechnische eenheid kunnen vormen; (ing. decr. 18 december 2002, art. 2, I: 13 februari 2003) ]

§ 2. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald:

1° omvat de atmosfeer niet de lucht in afgesloten ruimten;

2° omvat de bodem het vaste deel van de aarde met inbegrip van het grondwater, de micro-organismen en andere bestanddelen die zich erin bevinden;

3° omvat het water niet het drinkwater en evenmin het grondwater;

4° omvatten stralingen niet de ioniserende stralingen.

Artikel 1.1.3. ( ... - ... )

...

HOOFDSTUK II DOELSTELLINGEN EN BEGINSELEN (... - ...)

Artikel 1.2.1. ( ... - ... )

§ 1. Ten behoeve van de huidige en toekomstige generaties heeft het milieubeleid tot doel:

1° het beheer van het milieu door de duurzame aanwending van de grondstoffen en de natuur;

2° de bescherming, tegen verontreiniging en onttrekking, van mens en milieu, en in het bijzonder van de ecosystemen die van belang zijn voor de werking van de biosfeer en die betrekking hebben op de voedselvoorziening, de gezondheid en de andere aspecten van het menselijk leven;

3° het natuurbehoud en de bevordering van de biologische en landschappelijke diversiteit, met name door de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke habitats, ecosystemen en landschappen met ecologische waarde en het behoud van de wilde soorten, in het bijzonder van die welke bedreigd, kwetsbaar, zeldzaam of endemisch zijn.

§ 2. Op basis van een afweging van de verschillende maatschappelijke activiteiten streeft het milieubeleid naar een hoog beschermingsniveau. Het berust onder meer op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, het standstill-beginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

§ 3. De in § 1 en § 2 bepaalde doelstellingen en beginselen moeten in het bepalen en uitvoeren van het beleid van het Vlaamse Gewest op andere gebieden worden geïntegreerd. Bij de uitvoering van het beleid wordt rekening gehouden met de sociaal-economische aspecten, de internationale dimensie en de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens.

TITEL II BESLUITVORMING EN INSPRAAK (... - ...)

HOOFDSTUK I MILIEUPLANNING (... - ...)

AFDELING 1 INLEIDENDE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 2.1.1. ( ... - ... )

Onder milieuplanning wordt het geheel van activiteiten verstaan die erop gericht zijn samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen inzake het milieu.

Artikel 2.1.2. ( 01/01/2021 - ... )

De milieuplanning op gewestelijk niveau omvat de plannen en programma's die in uitvoering van thematische wetgeving worden opgesteld en het uitvoeren van een rapportage.

AFDELING 2 MILIEUPLANNING OP GEWESTELIJK NIVEAU (... - ...)

[ONDERAFDELING 1 RAPPORTAGE (verv. decr. 4 december 2020, art. 3, I: 1 januari 2021)] (... - ...)

Artikel 2.1.3. ( 01/01/2021 - ... )

De rapportage omvat minstens:
1° een beschrijving, analyse en evaluatie van de bestaande toestand van het milieu en de ruimtelijke ordening;
2° een beschrijving, analyse en evaluatie van het tot dan toe gevoerde milieubeleid; [voor zover dit relevant is voor de toetsing van de resultaten van het gevoerde milieubeleid aan de in de milieuregelgeving of de milieuplanning vastgestelde beleidsdoelstellingen; (ing. decr. 7 mei 2004, art. 2, I: 1 april 2006. Zie B.V.R. 31 maart 2006, B.S., 19 mei 2006) ]
2° /1 een beschrijving en evaluatie van het tot dan toe gevoerde ruimtelijk beleid in het licht van de doelstellingen, vermeld in artikel 1.1.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
3° een beschrijving van de verwachte ontwikkeling van het milieu en ruimtelijke ordening bij ongewijzigd beleid en bij gewijzigd beleid volgens een aantal relevant geachte scenario's.

Artikel 2.1.4. ( 01/01/2021 - ... )

§ 1. De rapportage, vermeld in artikel 2.1.3, gebeurt continu op basis van een meerjarig werkprogramma.

§ 2. Het Departement Omgeving maakt het meerjarig werkprogramma op en legt dit voor advies voor aan de Strategische Adviesraad voor Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed, de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen.

Het meerjarig werkprogramma wordt meegedeeld aan de Vlaamse Regering en vervolgens gepubliceerd op de website van het Departement Omgeving.

§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen inzake de rapportage.

Artikel 2.1.5. ( 01/01/2021 - ... )

§ 1. Het Departement Omgeving is belast met het uitvoeren van de rapportage, vermeld in artikel 2.1.3. De Vlaamse Regering kan vragen om over specifieke onderwerpen specifiek te rapporteren.

Het Departement Omgeving kan voor het uitvoeren van de rapportage samenwerkingsverbanden aangaan met andere openbare instellingen en wetenschappelijke instituten.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen inzake de maatschappelijke en wetenschappelijke begeleiding en ondersteuning van de rapportage alsook inzake de specifieke rapportage.

§ 2. De diensten van de Vlaamse overheid, de instellingen die afhangen van het Vlaamse Gewest, de ondergeschikte besturen die onder het administratief toezicht staan van het Vlaamse Gewest en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die belast zijn met taken van openbaar nut inzake milieu of ruimtelijke ordening, stellen, hetzij op eenvoudige vraag van het Departement Omgeving, hetzij uit eigen beweging, alle informatie waarover zij beschikken en die van nut kan zijn voor het uitvoeren van de rapportage ter beschikking van dit departement.

§ 3. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaronder, overeenkomstig paragraaf 2, informatie aan het Departement Omgeving ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 2.1.6. ( 01/01/2021 - ... )

De resultaten van de rapportage, vermeld in artikel 2.1.3, worden ter kennis gebracht van de provincies en gemeenten. Aan de resultaten wordt ruime bekendheid gegeven, op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering.

ONDERAFDELING 2 HET GEWESTELIJK MILIEUBELEIDSPLAN (... - ...)

Artikel 2.1.7. ( 17/07/2017 - ... )

...

Artikel 2.1.8. ( 17/07/2017 - ... )

...

Artikel 2.1.9. ( 17/07/2017 - ... )

...

Artikel 2.1.10. ( 17/07/2017 - ... )

...

Artikel 2.1.11. ( 17/07/2017 - ... )

...

Artikel 2.1.12. ( 17/07/2017 - ... )

...

ONDERAFDELING 3 HET GEWESTELIJK MILIEUJAARPROGRAMMA (... - ...)

Artikel 2.1.13. ( 17/07/2017 - ... )

...

Artikel 2.1.14. ( 24/06/2006 - ... )

...

AFDELING 3 MILIEUPLANNING OP PROVINCIAAL NIVEAU (... - ...)

ONDERAFDELING 1 HET PROVINCIAAL MILIEUBELEIDSPLAN (... - ...)

Artikel 2.1.15. ( 24/06/2006 - ... )

§ 1. De provincieraad kan in de loop van de eerste helft van het jaar dat volgt op de verkiezingen voor de provincieraad een provinciaal milieubeleidsplan vaststellen met het oog op de bescherming en het beheer van het milieu op het grondgebied van de provincie.

Het provinciaal milieubeleidsplan geeft op het niveau van de provincie nadere uitwerking aan het gewestelijk milieubeleidsplan. Binnen de perken van de provinciale bevoegdheden kan het provinciaal milieubeleidsplan het gewestelijk milieubeleidsplan ook aanvullen. Het provinciaal milieubeleidsplan moet conform de bindende bepalingen van het gewestelijk milieubeleidsplan zijn.

§ 2. Het provinciaal milieubeleidsplan omvat een actieplan als bedoeld in artikel 2.1.7, § 3.De bepalingen van het provinciaal milieubeleidsplan zijn indicatief, behoudens de bepalingen van het actieplan die door de provincieraad als bindend zijn aangeduid. Deze bepalingen zijn bindend voor de provincie en de gemeenten op haar grondgebied en voor de instellingen die eronder ressorteren.

§ 3. Bij het van kracht worden van elk nieuw gewestelijk milieubeleidsplan kan het bestaande provinciaal milieubeleidsplan herzien worden. De bepalingen van het bestaande provinciaal milieubeleidsplan die niet conform de bindende bepalingen van het nieuw gewestelijk milieubeleidsplan zijn, verliezen van rechtswege hun geldigheid.

Artikel 2.1.16. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. De deputatie stelt het ontwerpplan op.

§ 2. Bij het ontwerpen van het plan betrekt zij de naar haar oordeel meest belanghebbende overheidsorganen, instellingen en privaatrechtelijke organisaties. Daartoe behoren in elk geval de administraties die vertegenwoordigd zijn in de provinciale omgevingsvergunningscommissie en de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij.

§ 3. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen in verband met de raadpleging en betrokkenheid van de organen, instellingen en organisaties bedoeld in § 2.

Artikel 2.1.17. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. Het ontwerpplan wordt meegedeeld aan de Vlaamse regering, de leden van de provincieraad, de administraties vertegenwoordigd in de provinciale omgevingsvergunningscommissie, de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij, de gemeenten en de door de deputatie aangewezen adviesorganen of organisaties.

§ 2. Het ontwerpplan wordt voor een termijn van zestig dagen ter inzage gelegd op de gemeentebesturen. De deputatie brengt dit ter kennis van de bevolking door publikatie in de pers en via mededelingen op radio en televisie.

Iedereen kan in deze periode schriftelijke opmerkingen richten aan de deputatie.

Binnen dezelfde termijn brengen de in § 1 bedoelde instellingen, organen of organisaties, met uitzondering van de provincieraad, hun met redenen omkleed advies ter kennis van de deputatie. Wanneer een advies niet is verleend binnen de in het eerste lid bepaalde termijn, dient er geen rekening mee te worden gehouden.

§ 3. Binnen zestig dagen na het verstrijken van de in § 2 bedoelde termijn, onderzoekt de provincieraad de verleende adviezen en stelt hij het plan vast bij een met redenen omkleed besluit waarbij hij in het algemeen vermeldt wat hij omtrent de ingediende opmerkingen en verstrekte adviezen heeft overwogen.

§ 4. Het plan wordt ter kennis gebracht van de in § 1 bedoelde instanties. Het ligt ter inzage bij de provincie en de gemeenten.

§ 5. De Vlaamse regering kan binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving bedoeld in § 4 de bepalingen van het plan die strijdig zijn met bindende bepalingen van het gewestelijk milieubeleidsplan bij met redenen omkleed besluit vernietigen.

§ 6. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure bepaald in de § § 1 tot en met 4.

Artikel 2.1.17bis ( 24/06/2006 - ... )

§ 1. Bij de herziening van het plan met het oog op de afstemming op het gewestelijk milieubeleidsplan, vermeld in artikel 2.1.15, § 3, volstaat de vaststelling door de provincieraad bij een met redenen omkleed besluit. Het herziene plan wordt ter kennis gebracht van de instanties, vermeld in artikel 2.1.17, § 1.

§ 2. De Vlaamse Regering kan binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving, vermeld in § 1, de bepalingen van het plan die niet conform de bindende bepalingen van het gewestelijk milieubeleidsplan zijn door een met redenen omkleed besluit vernietigen.

Artikel 2.1.18. ( 24/06/2006 - ... )

§ 1. De Vlaamse Regering kan aan de provincies een subsidie toekennen voor het uitvoeren van een provinciaal milieubeleidsplan of milieujaarprogramma. Ze bepaalt de voorwaarden en de nadere regels hiervoor.

§ 2. De Vlaamse regering kan, na evaluatie van de vrijwillige uitvoering van de bepalingen van deze onderafdeling door de provincies, besluiten dat de provincies verplicht zijn een milieubeleidsplan op te stellen vanaf een datum die ze zelf bepaalt.

Artikel 2.1.18bis. ( 24/06/2006 - ... )

Een milieubeleidsplan als vermeld in artikel 2.1.15 wordt een eerste keer opgesteld in 2007. Op dat ogenblik kan ook gekozen worden voor een bekrachtiging of actualisering van het bestaande provinciale milieubeleidsplan, eventueel gekoppeld aan een verlenging van de planperiode. In dat geval volstaat een herzieningsprocedure als vermeld in artikel 2.1.17 bis .

ONDERAFDELING 2 HET PROVINCIAAL MILIEUJAARPROGRAMMA (... - ...)

Artikel 2.1.19. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. De deputatie kan jaarlijks een milieujaarprogramma vaststellen.

§ 2. ...

Artikel 2.1.20. ( 24/06/2006 - ... )

...

AFDELING 4 MILIEUPLANNING OP GEMEENTELIJK NIVEAU (... - ...)

ONDERAFDELING 1 HET GEMEENTELIJK MILIEUBELEIDSPLAN (... - ...)

Artikel 2.1.21. ( 24/06/2006 - ... )

§ 1. De gemeenteraad kan in de loop van de tweede helft van het jaar dat volgt op de verkiezingen voor de gemeenteraad een gemeentelijk milieubeleidsplan vaststellen met het oog op de bescherming en het beheer van het milieu op het grondgebied van de gemeente.

Het gemeentelijk milieubeleidsplan geeft op het niveau van de gemeente nadere uitwerking aan het gewestelijk en het provinciaal milieubeleidsplan. Binnen de perken van de gemeentelijke bevoegdheden kan het gemeentelijk milieubeleidsplan het gewestelijk en het provinciaal milieubeleidsplan ook aanvullen. Het gemeentelijk milieubeleidsplan moet conform de bindende bepalingen van het gewestelijk en het provinciaal milieubeleidsplan zijn.

§ 2. Het gemeentelijk milieubeleidsplan omvat een actieplan als bedoeld in artikel 2.1.7, § 3. De bepalingen van het gemeentelijk milieubeleidsplan zijn indicatief, behoudens de bepalingen van het actieplan die door de gemeenteraad als bindend zijn aangeduid. Deze bepalingen zijn bindend voor de gemeente en voor de instellingen die eronder ressorteren.

§ 3. Bij het van kracht worden van een nieuw provinciaal of gewestelijk milieubeleidsplan kan het bestaande gemeentelijk milieubeleidsplan herzien worden.

De bepalingen van het bestaande gemeentelijk milieubeleidsplan die niet conform de bindende bepalingen van een nieuw gewestelijk of provinciaal milieubeleidsplan zijn, verliezen van rechtswege hun geldigheid.

Artikel 2.1.22. ( ... - ... )

§ 1. Het ontwerpplan wordt opgesteld door het college van burgemeester en schepenen.

§ 2. Bij het ontwerpen van het plan worden de naar zijn oordeel meest belanghebbende overheidsorganen, instellingen en privaatrechtelijke organisaties betrokken.

§ 3. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen in verband met de raadpleging en betrokkenheid van de organen, instellingen en organisaties bedoeld in § 2.

Artikel 2.1.23. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. Het ontwerpplan wordt meegedeeld aan de Vlaamse regering, de gemeenteraadsleden, de administraties vertegenwoordigd in de provinciale omgevingsvergunningscommissie, de deputatie van de provincieraad en de door het college van burgemeester en schepenen aangewezen adviesorganen of organisaties.

§ 2. Het ontwerpplan wordt voor een termijn van zestig dagen ter inzage gelegd op het gemeentebestuur. Het college van burgemeester en schepenen brengt dit ter kennis van de bevolking door aanplakking en in minimum twee dag- en/of weekbladen waarvan één met regionaal karakter. Iedereen kan in deze periode schriftelijke opmerkingen richten aan het college van burgemeester en schepenen.

§ 3. Binnen dezelfde termijn brengen de in § 1 bedoelde instellingen, organen of organisaties hun met redenen omkleed advies ter kennis van het college van burgemeester en schepenen.

De deputatie onderzoekt het ontwerpplan in het bijzonder op zijn verenigbaarheid met het gewestelijk milieubeleidsplan en, voor zover dit bestaat, het provinciaal milieubeleidsplan en waakt over de coördinatie van de gemeentelijke milieubeleidsplannen binnen de provincie.

§ 4. Binnen zestig dagen na het verstrijken van de in § 2 bedoelde termijn, onderzoekt de gemeenteraad de verleende adviezen en de ingediende opmerkingen en stelt het plan vast bij een met redenen omkleed besluit waarbij hij in het algemeen vermeldt wat hij omtrent de ingediende opmerkingen en verstrekte adviezen heeft overwogen.

§ 5. Het plan wordt ter kennis gebracht van de in § 1 bedoelde instanties. Het ligt ter inzage bij de gemeente.

§ 6. De deputatie kan binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving bedoeld in § 5 de bepalingen van het plan die strijdig zijn met bindende bepalingen van het gewestelijk of, voor zover dit bestaat, provinciaal milieubeleidsplan bij met redenen omkleed besluit vernietigen.

§ 7. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot procedure bepaald in de § § 1 tot en met 4.

Artikel 2.1.23bis. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. Bij de herziening van het plan met het oog op de afstemming op het provinciaal of gewestelijk milieubeleidsplan, vermeld in artikel 2.1.21, § 3, volstaat de vaststelling door de gemeenteraad bij een met redenen omkleed besluit. Het herziene plan wordt ter kennis gebracht van de instanties vermeld in artikel 2.1.23, § 1.

§ 2. De deputatie kan binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving, vermeld in § 1, de bepalingen van het plan die niet conform de bindende bepalingen van het gewestelijk of provinciaal milieubeleidsplan zijn door een met redenen omkleed besluit vernietigen.

Artikel 2.1.24. ( 24/06/2006 - ... )

§ 1. De Vlaamse Regering kan aan de gemeenten een subsidie toekennen voor het uitvoeren van een gemeentelijk milieubeleidsplan of milieujaarprogramma. Ze bepaalt de voorwaarden en de nadere regels hiervoor.

§ 2. De Vlaamse regering kan, na evaluatie van de vrijwillige uitvoering van de bepalingen van deze onderafdeling door de gemeenten, besluiten dat de gemeenten verplicht zijn een milieubeleidsplan op te stellen vanaf een datum die ze zelf bepaalt.

Artikel 2.1.24bis. ( 24/06/2006 - ... )

Een gemeentelijk milieubeleidsplan als vermeld in artikel 2.1.21 wordt een eerste keer opgesteld in 2007. Op dat ogenblik kan ook gekozen worden voor een bekrachtiging of actualisering van het bestaande gemeentelijk milieubeleidsplan, eventueel gekoppeld aan een verlenging van de planperiode. In dit geval volstaat een herzieningsprocedure als vermeld in artikel 2.1.23bis.

ONDERAFDELING 2 HET GEMEENTELIJK MILIEUJAARPROGRAMMA (... - ...)

Artikel 2.1.25. ( 24/06/2006 - ... )

§ 1. Het college van burgemeester en schepenen kan jaarlijks een milieujaarprogramma vaststellen.

§ 2. ...

Artikel 2.1.26. ( 24/06/2006 - ... )

...

HOOFDSTUK II MILIEUKWALITEITSNORMEN (... - ...)

AFDELING 1 ALGEMEEN (... - ...)

Artikel 2.2.1. ( ... - ... )

De Vlaamse regering stelt ter bescherming van het milieu milieukwaliteitsnormen vast die bepalen aan welke kwaliteitseisen de onderdelen van het milieu moeten voldoen binnen de termijnen die zij bepaalt.

Milieukwaliteitsnormen bepalen de maximaal toelaatbare hoeveelheden verontreinigingsfactoren in de atmosfeer, het water, [het sediment of de biota (ing. decr. 18 juli 2003, art. 75, I: 24 november 2003) ] of de bodem. Zij kunnen ook bepalen welke natuurlijke of andere elementen in het milieu aanwezig moeten zijn met het oog op de bescherming van de ecosystemen en de bevordering van de biologische diversiteit.

Artikel 2.2.2. ( 01/01/2019 - ... )

Elk ontwerp van besluit houdende vaststelling of wijziging van milieukwaliteitsnormen wordt door de Vlaamse regering medegedeeld aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, die een met redenen omkleed advies uitbrengt binnen een vervaltermijn van twee maanden na ontvangst van het ontwerp.

In zoverre dit vanwege door internationale verplichtingen opgelegde termijnen noodzakelijk is, kan de Vlaamse regering de in het vorige lid bepaalde adviestermijn inkorten, met inachtname van de minimumtermijn, vermeld in artikel III.103, § 2, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.

Artikel 2.2.3. ( ... - ... )

§ 1. Er kan tussen de in artikel 2.2.1 bedoelde normen een onderscheid worden gemaakt tussen basismilieukwaliteitsnormen en bijzondere milieukwaliteitsnormen.

Basismilieukwaliteitsnormen bepalen de kwaliteitseisen waaraan het betrokken onderdeel van het milieu in heel het Vlaamse Gewest moet voldoen.

Bijzondere milieukwaliteitsnormen bepalen de kwaliteitseisen waaraan het betrokken onderdeel van het milieu moet voldoen in gebieden die bijzondere bescherming behoeven, hetzij wegens de bestemming die zij hebben, hetzij wegens de functies die zij vervullen of dienen te vervullen.

§ 2. Wanneer de Vlaamse regering voornemens is bijzondere milieukwaliteitsnormen vast te stellen voor gebieden die grenzen aan buurstaten of andere Gewesten, pleegt zij vooraf overleg met de bevoegde autoriteiten van deze Staten of Gewesten.

§ 3. Wanneer voor een bepaald gebied zowel basismilieukwaliteitsnormen als bijzondere milieukwaliteitsnormen van toepassing zijn, geldt de strengste milieukwaliteitsnorm.

§ 4. De Vlaamse regering evalueert en herziet zo nodig op gezette tijden de milieukwaliteitsnormen evenals de gebieden waarvoor bijzondere milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld.

Artikel 2.2.4. ( ... - ... )

De in artikel 2.2.1 bedoelde milieukwaliteitsnormen kunnen worden vastgesteld in de vorm van grenswaarden en richtwaarden.

Grenswaarden mogen, behoudens in geval van overmacht, niet worden overschreden. Onverminderd de overige bepalingen van dit decreet, bepalen de verordeningen die ze vaststellen de maatregelen die door de daartoe aangewezen overheden moeten worden getroffen bij de overschrijding of dreigende overschrijding ervan, teneinde de erdoor beschermde belangen te beveiligen.

Richtwaarden bepalen het milieukwaliteitsniveau dat zoveel mogelijk moet worden bereikt of gehandhaafd.

Grenswaarden en richtwaarden kunnen afzonderlijk of in combinatie worden gehanteerd.

Artikel 2.2.5. ( ... - ... )

§ 1. Wanneer in een bepaald gebied voor een onderdeel van het milieu de werkelijke kwaliteit van dat onderdeel beter is dan vereist door de geldende grens- of richtwaarde, moeten de nodige maatregelen worden getroffen om deze kwaliteit minstens te behouden.

§ 2. De werkelijke kwaliteit van een onderdeel van het milieu in een bepaald gebied waarvoor een grens- of richtwaarde geldt, wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 2.2.6, § § 1 en 2.

Artikel 2.2.6. ( ... - ... )

§ 1. De Vlaamse regering wijst de instellingen of personen aan die belast zijn met het meten van de kwaliteit van de onderscheiden onderdelen van het milieu waarvoor milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 2.2.1.

§ 2. De Vlaamse regering stelt de nadere regels vast in verband met de plaats en de frequentie van monsterneming, de toe te passen monstername- en analysemethoden of andere meet- of bepalingsmethoden, de toetsing van de verkregen resultaten aan de vastgestelde normen, de wijze waarop en de frequentie waarmee verslag moet worden uitgebracht over deze resultaten.

§ 3. Als uit de in § 2 bedoelde resultaten blijkt dat de toepasselijke grens- of richtwaarden niet worden nageleefd, laat de Vlaamse regering onderzoek verrichten naar de oorzaken daarvan.

§ 4. Op eenvoudig verzoek kan de bevolking beschikken over de concrete, niet-geïnterpreteerde meetresultaten. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels en duidt de overheid aan bij wie deze gegevens opgevraagd kunnen worden.

Artikel 2.2.7. ( ... - ... )

§ 1. Als uit het in artikel 2.2.6, § 3 bedoelde onderzoek blijkt dat de overschrijding van een grens-waarde niet het gevolg is van toevallige en voorbijgaande omstandigheden of dat blijvende aantasting van het milieu werd veroorzaakt, dan stelt de Vlaamse regering of een door haar aangewezen bestuur of instelling een herstelprogramma op.

§ 2. Het herstelprogramma omvat:
1° een inventaris van alle aanwijsbare bronnen van verontreiniging of verstoring met aanduiding van hun aandeel in de verontreiniging of de verstoring van het betrokken gebied;
2° de emissiereductie die bij deze bronnen moet plaatsvinden of de andere maatregelen die moeten worden genomen, om te voldoen aan de geldende milieukwaliteitsnormen;
3° de beleidsinstrumenten die moeten worden aangewend om dit doel te bereiken met aanduiding van de overheden die daartoe bevoegd zijn;
4° de termijn waarbinnen dit herstel moet plaatsvinden.

§ 3. Het herstelprogramma wordt voor verder gevolg bezorgd aan de overheden bedoeld in § 2, 3°. Wanneer de oorzaak van de overschrijding van de norm in een buurstaat of in een andere Gewest ligt, pleegt de Vlaamse regering overleg met de bevoegde autoriteiten van deze buurstaat of dit Gewest.

§ 4. Op gezette tijden evalueert de Vlaamse regering of een door haar aangewezen bestuur of instelling de stand van uitvoering van het herstelprogramma.

§ 5. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op bodemsanering als bedoeld in het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering.

AFDELING 2 BIJZONDERE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 2.2.8. ( ... - ... )

§ 1. De Vlaamse regering stelt een bijzondere regeling vast voor tijdelijke situaties van verhoogde luchtverontreiniging tengevolge van bijzondere meteorologische omstandigheden.

§ 2. Deze bijzondere regeling omvat grenswaarden voor luchtverontreiniging waarvan de overschrijding naargelang van het geval aanleiding geeft tot het in werking stellen van de waarschuwingsfase of de alarmfase.

§ 3. Gedurende de waarschuwingsfase worden de betrokken overheden en de exploitanten van belangrijke bronnen van verontreiniging in kennis gesteld van het feit dat afhankelijk van de verdere evolutie van de toestand in de nabije toekomst de alarmfase kan worden ingesteld.

§ 4. Gedurende de alarmfase nemen de exploitanten en de daartoe bevoegde overheden, met betrekking tot de betekenisvolle bronnen van verontreiniging, de veiligheidsmaatregelen zoals die door de Vlaamse regering zijn bepaald met inachtneming van de ernst van de situatie.

§ 5. De Vlaamse regering bepaalt tevens de wijze waarop het publiek wordt ingelicht en de maatregelen die ten opzichte van het publiek kunnen worden getroffen door de daartoe bevoegde overheden.

[TITEL III BEDRIJFSINTERNE MILIEUZORG (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)}] (... - ...)

[HOOFDSTUK I DOELSTELLING EN DEFINITIES (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)] (... - ...)

Artikel 3.1.1. ( ... - ... )

Bedrijfsinterne milieuzorg heeft tot doel duurzame produktiepatronen na te streven en de milieubelasting van een bedrijf in al zijn aspecten te beheersen en te beperken teneinde bij te dragen tot de realisatie van de doelstellingen omschreven in artikel 1.2.1 van dit decreet. (ing. decr. 19 april 1995, art. 2, I: 14 juli 1995) ]

Artikel 3.1.2. ( 23/02/2017 - ... )

In deze titel van het decreet wordt verstaan onder:
1° inrichtingen en activiteiten: de inrichtingen en activiteiten, vermeld in artikel 5.1.1, 8°, en artikel 5.1.1, 1° ;
2° vergunningverlenende overheid: de overheid die de omgevingsvergunning, vermeld in het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, kan afleveren;
3° ...
4° ...
5° bedrijfslocatie: elk terrein waarop industriële activiteiten onder controle van een bedrijf op een gegeven plaats worden uitgevoerd, met inbegrip van de daarmee gepaard gaande of daarbij horende opslag van grondstoffen, van bij-, tussen- en eindprodukten en van afval en met inbegrip van de al dan niet vaste infrastructuur en uitrusting die met deze activiteiten gemoeid zijn.

[HOOFDSTUK II DE MILIEUCOORDINATOR (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)] (... - ...)

Artikel 3.2.1. ( 29/06/2019 - ... )

§ 1. De exploitanten van inrichtingen of activiteiten van eerste klasse dienen een milieucoördinator aan te stellen. De Vlaamse regering kan vrijstelling verlenen voor bepaalde categorieën van inrichtingen of activiteiten.

§ 2. De Vlaamse Regering wijst de inrichtingen of activiteiten van de tweede klasse aan waarvoor de exploitant een milieucoördinator moet aanstellen.

§ 3. De vergunningverlenende overheid kan exploitanten van niet in § 1 of § 2 bedoelde inrichtingen of activiteiten de verplichting opleggen een milieucoördinator aan te stellen indien de aard van de inrichting of activiteit, de aard van de milieueffecten die ervan uitgaan of de plaats waar ze gelegen is of uitgeoefend wordt, dit verantwoordt.

§ 4. De milieucoördinator kan een werknemer zijn van de exploitant of een persoon die geen werknemer is van de exploitant.

Wanneer dit geen afbreuk doet aan een goede taakvervulling kan, met instemming van de bevoegde afdeling, voor twee of meer inrichtingen of activiteiten gezamenlijk een milieucoördinator worden aangesteld of kan een beroep worden gedaan op de diensten van een persoon die geen werknemer is van de exploitant.

Dergelijke instemming is evenwel niet vereist wanneer het de aanstelling betreft van een milieucoördinator voor verschillende inrichtingen of activiteiten tegelijk die samen een bedrijfslocatie vormen onder controle van eenzelfde persoon of rechtspersoon. Deze instemming is evenmin vereist indien het de gezamenlijke aanstelling betreft van een persoon die erkend is als milieucoördinator.

§ 5. Wanneer verschillende inrichtingen of activiteiten samen naar het oordeel van de vergunningverlenende overheid een milieutechnische eenheid vormen, kan zij de aanstelling van een gezamenlijke milieucoördinator verplicht stellen.

Het feit dat verschillende inrichtingen een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat zij een milieutechnische eenheid vormen.

§ 6. De instemming wordt verleend als voldaan is aan de voorwaarden die door de Vlaamse Regering zijn vastgesteld en die voorafgaand aan de instemmingsaanvraag zijn bekendgemaakt.

§ 7. De Vlaamse Regering stelt de nadere regels vast voor de aanvraag, weigering of verlening en bekendmaking van de instemmingen. Op zijn verzoek wordt de aanvrager van een instemming gehoord door de door de Vlaamse Regering aangewezen overheid. De voormelde overheid kan eveneens de aanvrager horen.

§ 8. De Vlaamse Regering kan bepalen dat de instemming wordt geacht stilzwijgend te zijn verkregen als door de overheid geen beslissing aan de aanvrager wordt betekend binnen de door haar vastgestelde termijn.

De Vlaamse Regering kan daartoe alleen besluiten nadat ze tot de vaststelling is gekomen dat een belangenafweging door de overheid, vermeld in § 4, bij haar beslissingen over aanvragen tot instemming met de meervoudige aanstelling van milieucoördinatoren, niet in alle gevallen noodzakelijk is om dwingende reden van algemeen belang, met inbegrip van een rechtmatig belang van een derde partij.

§ 9. De Vlaamse Regering kan voor het gebruik van de instemmingen gebruikseisen vaststellen.

§ 10. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van titel XVI kan de door de Vlaamse Regering aangewezen overheid de instemming schorsen of opheffen.

De Vlaamse Regering kan bepalen in welke gevallen tot schorsing of opheffing kan worden overgegaan. De exploitanten en de milieucoördinator worden gehoord op hun verzoek. De Vlaamse Regering stelt de nadere regels vast voor de bij schorsing of opheffing van de instemming te volgen procedure.

§ 11. Een persoon die geen werknemer is van de exploitant en met toepassing van § 4 in twee of meer inrichtingen of activiteiten die samen geen milieutechnische eenheid vormen, als milieucoördinator wil worden aangesteld, moet voorafgaand aan de aanstelling als milieucoördinator zijn erkend.

Op de erkenning als milieucoördinator zijn de bepalingen van titel V, hoofdstuk 6 van toepassing.

Artikel 3.2.2. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. De milieucoördinator heeft onder meer tot taak:
a) bij te dragen tot de ontwikkeling, de invoering, de toepassing en de evaluatie van milieuvriendelijke produktiemethodes en produkten;
b) te waken over de naleving van de milieuwetgeving door meer bepaald op regelmatige tijdstippen controle uit te oefenen op de werkplaatsen, de zuiveringstechnische werken en de materiaalstromen; hij rapporteert de vastgestelde tekortkomingen aan de bedrijfsleiding en doet voorstellen om deze te verhelpen;
c) te waken over of in te staan voor de uitvoering van de voorgeschreven emissie- en immissiemetingen en de registratie van de resultaten ervan;
d) te waken over het bijhouden van het afvalstoffenregister en het materialenregister en de naleving van de meldingsplicht, vermeld in artikel 6, 23 tot en met 25 en 30 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;
e) voorstellen te doen en bij te dragen tot de interne en externe communicatie in verband met de gevolgen voor mens en milieu van de inrichting of activiteit, van haar produkten, haar afvalstoffen en de voorzieningen en maatregelen om deze gevolgen te beperken;
f) medewerking te verlenen en informatie aan te reiken bij de uitvoering van de evaluaties, vermeld in artikel 5.4.11.

§ 2. De milieucoördinator geeft zijn advies over elke voorgenomen investering die vanuit milieu-oogpunt relevant kan zijn. Zijn advies wordt tijdig ingewonnen en het wordt voorgelegd aan het orgaan dat de beslissing neemt. Op zijn verzoek wordt hij gehoord.

§ 3. De milieucoördinator stelt ten behoeve van de bedrijfsleiding en, in voorkomend geval, ten behoeve van de ondernemingsraad en het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, of bij ontstentenis van deze organen, van de vakbondsafvaardiging jaarlijks een verslag op over de wijze waarop hij zijn opdracht heeft vervuld. Dit verslag bevat onder meer een overzicht van de door hem uitgebrachte adviezen en het gevolg dat eraan werd gegeven.

Artikel 3.2.3. ( 29/06/2019 - ... )

§ 1. Als milieucoördinator kan enkel een persoon worden aangesteld die over de vereiste kwalificaties en eigenschappen beschikt om de in artikel 3.2.2. bedoelde taken naar behoren te vervullen.

§ 2. De Vlaamse regering kan door middel van algemene of sectorale milieuvoorwaarden nadere eisen stellen inzake de opleiding, de beroepservaring en de overige voorwaarden waaraan de milieucoördinator moet voldoen. De Vlaamse regering, kan overgangsmaatregelen treffen met betrekking tot deze voorwaarden, indien nodig, voor degenen die de taken van milieucoördinator, in de hoedanigheid van werknemer van de exploitant, al uitoefenen voor het van kracht worden van dit decreet.

§ 3. De exploitant houdt het aanstellingsdossier op de exploitatiezetel ter beschikking van de bevoegde afdeling. Wanneer de milieucoördinator niet voldoet aan de in § 1 en in voorkomend geval aan de in § 2 bedoelde voorwaarden, kan de bevoegde afdeling eisen dat de exploitant binnen een termijn die het bepaalt, een andere persoon aanstelt.

Artikel 3.2.4. ( ... - ... )

De exploitant is gehouden het nodige te doen opdat de milieucoördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. Hij stelt hem hulppersoneel, lokalen, materiaal en middelen ter beschikking voor zover vereist. (ing. decr. 19 april 1995, art. 2, I: 4 juli 1996) ]

Artikel 3.2.5. ( 28/02/2011 - ... )

De milieucoördinator die een werknemer is van de exploitant, mag geen nadeel ondervinden omwille van de taak die hij als milieucoördinator vervult.

De aanwijzing en de vervanging van een milieucoördinator-werknemer, de verwijdering uit zijn functie en de aanstelling van een tijdelijke plaatsvervanger, worden door de exploitant, onverminderd het bepaalde in artikel 3.2.3, § 3, uitgevoerd na voorafgaand akkoord van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis ervan, van de vakbondsafvaardiging. In geval van blijvende onenigheid in de schoot van het comité of met de vakbondsafvaardiging, wordt het advies ingewonnen van de door de Vlaamse Regering aangewezen afdeling.

Artikel 3.2.6. ( 23/02/2017 - ... )

De Vlaamse Regering bepaalt de informatie die in het kader van de toepassing van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en van titel V door de vergunningverlenende overheid, de exploitant of de milieucoördinator aan het Comité voor preventie en bescherming op het werk, bij ontstentenis daarvan aan de vakbondsafvaardiging of de werknemers, ter beschikking moet worden gesteld.

De Vlaamse Regering kan nadere regels uitvaardigen met het oog op het overleg over de bedrijfsinterne milieuzorg in de onderneming tussen de exploitant, afgevaardigde of de milieucoördinator enerzijds en het Comité voor preventie en bescherming op het werk, bij ontstentenis daarvan de vakbondsafvaardiging of de werknemers, anderzijds.

[HOOFDSTUK III (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)] [EMAS EN DE DECRETAAL VERPLICHTE MILIEUAUDIT (verv. decr. 6 februari 2004, art. 4)] (... - ...)

Artikel 3.3.1. ( 28/02/2011 - ... )

§ 1. Met het oog op de toepassing in het Vlaamse Gewest van de Verordening (EG) Nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van de Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie, (EMAS) wijst de Vlaamse regering de instantie aan die - wat het Vlaamse Gewest betreft - belast is met de erkenning van onafhankelijke milieuverificateurs en met controle op hun werkzaamheden. Zij stelt de Europese Commissie hiervan in kennis.

§ 2. De Vlaamse Regering wijst de bevoegde instantie aan als vermeld in artikel 11 van de Verordening (EG) Nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van de Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie.

De bevoegde instantie is belast met de uitvoering van de taken die haar krachtens deze verordening worden toegewezen.

§ 3. De Vlaamse regering kan een bijdrage in de registratiekosten van een organisatie waarvan ze het bedrag bepaalt, ten laste leggen van de aanvrager van de registratie.

Artikel 3.3.2. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. De Vlaamse regering wijst door middel van sectorale milieuvoorwaarden de categorieën van inrichtingen of activiteiten aan die onderworpen worden aan een periodieke dan wel eenmalige decretaal verplichte milieuaudit.

De Vlaamse regering kan evenwel inrichtingen of activiteiten die over een bedrijfsintern milieuzorgsysteem beschikken dat gelijkaardige waarborgen biedt onder door haar bepaalde voorwaarden vrijstellen van die verplichting.

§ 2. De decretaal verplichte milieuaudit betreft een systematische, gedocumenteerde en objectieve evaluatie van het beheer, de organisatie en de uitrusting van de betrokken inrichting of activiteit op het gebied van de bescherming van het milieu.

§ 3. De decretaal verplichte milieuaudit heeft betrekking op:
- de emissies en immissies, evenals de gevolgen ervan voor de milieukwaliteit;
- het energiebeheer;
- het beheer van grondstoffen;
- de preventie en het beheer van afvalstoffen;
- bodembeheer
- de produktiemethodes en het produktbeheer;
- de externe veiligheid;
- de voorlichting, opleiding en participatie van het personeel in de bedrijfsinterne milieuzorg;
- de externe voorlichting;
- de voorstellen en adviezen van de milieucoördinator, zoals bedoeld in artikel 3.2.2, § 3, en de opvolging die hieraan gegeven is.

De Vlaamse regering kan nadere eisen stellen betreffende de inhoud van de decretaal verplichte milieuaudit. Ze kan in dat verband ook haar goedkeuring verlenen aan richtlijnen waarvan het gebruik aanbevolen wordt.

§ 4. De Vlaamse regering bepaalt welke elementen van de decretaal verplichte milieuaudit moeten medegedeeld worden aan het door de Vlaamse regering aangewezen bestuur.

§ 5. Voor de validatie van de decretaal verplichte milieuaudit wordt een beroep gedaan op een milieuverificateur die erkend is met toepassing van titel V, hoofdstuk 6.

§ 6. ....

Artikel 3.3.3. ( ... - ... )

Tenzij anders bepaald wordt, is de milieuaudit op kosten van de exploitant.

De Vlaamse regering kan subsidies verlenen voor het uitvoeren van een (ing. decr. 19 april 1995, art. 2, I: 14 juli 1995) ] [decretaal (ing. decr. 6 februari 2004, art. 7, I: 9 maart 2004) ] [verplichte of vrijwillige milieuaudit binnen de perken van de begrotingskredieten. Zij bepaalt de nadere regels voor het verlenen van subsidiëring. (ing. decr. 19 april 1995, art. 2, I: 14 juli 1995) ]

[HOOFDSTUK IV MEET- EN REGISTRATIEVERPLICHTINGEN (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)] (... - ...)

Artikel 3.4.1. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. De Vlaamse regering kan door middel van algemene of sectorale milieuvoorwaarden aan de exploitant van een inrichting of activiteit waarvan de emissies naar omvang of aard de door de regering bepaalde drempels overschrijden, de verplichting opleggen om de emissie- of immissiewaarden voortdurend of periodiek te meten of te berekenen en te registeren. De vergunningverlenende overheid kan dezelfde verplichting opleggen aan de exploitant van een inrichting of activiteit.

In gebieden waar Bijzondere milieukwaliteitsnormen gelden als bedoeld in artikel 2.2.3, § 3, van dit decreet, kunnen lagere drempelwaarden worden bepaald of verdergaande verplichtingen worden opgelegd.

§ 2. Onverminderd artikel 3.5.1. houdt de exploitant deze gegevens ter beschikking van de toezichthouders. Hij bewaart ze gedurende ten minste 5 jaar.

Artikel 3.4.2. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. De Vlaamse regering kan door middel van algemene of sectorale milieuvoorwaarden aan de exploitant van een inrichting of activiteit waaraan risico's voor bodem- of grondwaterverontreiniging zijn verbonden, verplicht worden peilputten aan te leggen. De vergunningverlenende overheid kan dezelfde verplichting opleggen aan de exploitant van een inrichting of activiteit.

§ 2. De exploitant van een dergelijke inrichting of activiteit kan verplicht worden de kwaliteit van het grondwater op gezette tijdstippen te meten en te registeren.

§ 3. De exploitant houdt deze gegevens ter beschikking van de toezichthouders. Hij bewaart ze gedurende ten minste 5 jaar.

Artikel 3.4.3. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 23, eerste lid, en artikel 30 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen kan door middel van algemene of sectorale milieuvoorwaarden of in de omgevingsvergunning, de exploitant van een inrichting of activiteit verplicht worden:
a) een register bij te houden van de gevaarlijke stoffen die er aanwezig zijn;
b) energie- en grondstoffenbalansen op te stellen.

§ 2. De exploitant houdt deze gegevens ter beschikking van de toezichthouders. Hij bewaart ze gedurende ten minste 5 jaar.

[HOOFDSTUK V HET MILIEU-JAARVERSLAG (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)] (... - ...)

Artikel 3.5.1. ( 23/02/2017 - ... )

De Vlaamse regering wijst door middel van algemene of sectorale milieuvoorwaarden de categorieën van inrichtingen of activiteiten aan waarvan de exploitanten gehouden zijn jaarlijks aan de daartoe aangewezen overheid een milieu-jaarverslag te sturen. Zij bepaalt welke gegevens over de gemeten of berekende emissies of immissies het milieu-jaarverslag moet bevatten.

De Vlaamse Regering kan ook voorschrijven dat de met toepassing van artikel 23, tweede lid, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen te verstrekken gegevens voor de inrichtingen of activiteiten, vermeld in het eerste lid, opgenomen moeten worden in het milieujaarverslag.

Artikel 3.5.2. ( ... - ... )

Wanneer de in artikel 3.5.1. bedoelde gegevens gebaseerd zijn op berekeningen deelt de exploitant de basisgegevens mee op grond waarvan de berekening is uitgevoerd, evenals de toegepaste berekeningsmethode. (ing. decr. 19 april 1995, art. 2, I: 14 juli 1995) ]

Artikel 3.5.3. ( ... - ... )

De Vlaamse regering kan bepalen dat het verstrekken van gegevens, voorgeschreven door de regelgeving inzake leefmilieu, aan de Vlaamse regering of aan rechtspersonen die van het Vlaamse Gewest afhangen, door middel van een integraal milieujaarverslag gebeurt.

De Vlaamse regering bepaalt de inhoud van het integraal milieujaarverslag, alsmede de wijze waarop en de termijn waarbinnen het wordt medegedeeld. Ze bepaalt aan welke instelling of dienst het integraal milieujaarverslag wordt medegedeeld. Zij kan aan die instelling of dienst opdragen het gehele of gedeeltelijke verslag of de gehele of gedeeltelijke inhoud ervan aan andere instellingen of diensten te bezorgen. Zij kan de verplichting tot het opstellen van een geïntegreerd milieujaarverslag gefaseerd invoeren. (ing. decr. 6 februari 2004, art. 7, I: 1 maart 2004) ]

[HOOFDSTUK VI BEDRIJFSBELEID TER VOORKOMING VAN ZWARE ONGEVALLEN EN TER BEPERKING VAN DE GEVOLGEN ERVAN VOOR MENS EN MILIEU (ing.. decr. 19 april 1995, art. 2)] (... - ...)

Artikel 3.6.1. ( ... - ... )

(ing. decr. 19 april 1995, art. 2) ] [... (opgeh. decr. 17 juli 2000, art. 3, I: 21 augustus 2000) ]

Artikel 3.6.2. ( ... - ... )

(ing. decr. 19 april 1995, art. 2) ] [... (opgeh. decr. 17 juli 2000, art. 3, I: 21 augustus 2000) ]

[HOOFDSTUK VII MELDINGS- EN WAARSCHUWINGSPLICHT BIJ ACCIDENTELE EMISSIES EN STORINGEN (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)] (... - ...)

Artikel 3.7.1. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. De exploitant van een inrichting of activiteit neemt de nodige maatregelen om in geval van accidentele emissies die verontreiniging kunnen veroorzaken:
- de bevoegde toezichthouder daarvan onverwijld in kennis te stellen;
- derden die ten gevolge van de emissie schade kunnen lijden onverwijld te waarschuwen met opgave van de maatregelen die zij kunnen treffen om het gevaar af te wenden dan wel te beperken; deze bepaling is evenwel niet van toepassing wanneer de voorschriften, vastgesteld door de federale overheid in het kader van de civiele bescherming, van toepassing zijn;
- de gevolgen voor mens en milieu zoveel mogelijk te beperken.

§ 2. Als de emissie gevaar kan opleveren voor beschadiging van een afvalwaterzuiveringsinstallatie, waarschuwt de exploitant bovendien onmiddellijk de beheerder van de betrokken installatie.

§ 3. Wanneer de zuiveringstechnische voorzieningen van een inrichting of activiteit wegens storing of enige andere oorzaak uitvallen, of wanneer om enige andere reden de emissie- of immissienormen worden overschreden, stelt de exploitant de bevoegde toezichthouder daarvan onverwijld in kennis.

[HOOFDSTUK VIII TOEZICHT EN SANCTIES (ing. decr. 19 april 1995, art. 2)] (... - ...)

Artikel 3.8.1. ( 01/05/2009 - ... )

...

Artikel 3.8.2. ( 01/05/2009 - ... )

...

Artikel 3.8.3. ( 01/05/2009 - ... )

...

TITEL IV MILIEUEFFECTRAPPORTAGE (01/12/2025 - ...)

Hoofdstuk 1. Definities, algemene bepalingen en bepalingen over de milieueffecten van acties van andere landen of gewesten (01/12/2025 - ...)

Afdeling 1. Definities (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.1.1. ( 01/12/2025 - 31/05/2029 )

In deze titel wordt verstaan onder:
1°    actie: een plan, een programma of een project;
2°    betrokken publiek: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon en ook elke vereniging, organisatie of groep met rechtspersoonlijkheid die gevolgen ondervindt of mogelijk ondervindt van of belanghebbende is bij de besluitvor-ming over de voorgenomen actie, waarbij niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten, geacht worden belanghebbende te zijn;
3°    bevoegde overheid: de overheid die bevoegd is om een plan of programma vast te stellen of om over de vergunningsaanvraag van een project te beslis-sen;
4°    grens- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten: de milieueffecten van een voorgenomen actie die zich volledig of gedeeltelijk situeert op het grond-gebied van het Vlaamse Gewest, die worden teweeggebracht in een andere verdragspartij bij het verdrag inzake milieueffectrapportage in grensover-schrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een ander gewest;
5°    initiatiefnemer:
a)    voor de verplichtingen voor de ruimtelijke uitvoeringsplannen waarbij het ruimtelijk uitvoeringsplan het kader vormt voor een of meer projecten van een of meer privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtsperso-nen: de overheid die het initiatief neemt om een ruimtelijk uitvoeringsplan op te maken conform artikel 2.2.7, 2.2.12 en 2.2.18 van de Vlaamse Co-dex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, tenzij die privaat- of publiek-rechtelijke natuurlijke of rechtspersonen een schriftelijk verzoek tot overname van die verplichtingen indienen bij de overheid die het initiatief neemt om een ruimtelijk uitvoeringsplan op te maken conform artikel 2.2.7, 2.2.12 en 2.2.18 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en die overheid het verzoek inwilligt;
b)    voor de verplichtingen voor andere ruimtelijke uitvoeringsplannen dan de ruimtelijke uitvoeringsplannen, vermeld in punt a): de overheid die het ini-tiatief neemt om een ruimtelijk uitvoeringsplan op te maken conform ar-tikel 2.2.7, 2.2.12 en 2.2.18 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009;
c)    voor de verplichtingen voor andere plannen en programma’s dan de plannen en programma’s, vermeld in punt a) en b): de instantie die het initiatief neemt om een plan of programma op te stellen of te wijzigen;
d)    voor de verplichtingen voor projecten: de aanvrager van een vergunning voor een project;
6°    milieubeoordeling: het proces dat bestaat uit de volgende stappen:
a)    een milieueffectrapport voorbereiden en opstellen;
b)    raadplegingen van adviesinstanties en het betrokken publiek uitvoeren;
c)    het onderzoek door de bevoegde overheid van de informatie die in het milieueffectrapport is gepresenteerd, en, in voorkomend geval, van alle aanvullende informatie die de initiatiefnemer verstrekt, en van alle rele-vante informatie die via de raadplegingen, vermeld in punt b), is ontvangen;
d)    voor projecten: de gemotiveerde conclusie van de bevoegde overheid over de aanzienlijke effecten van de actie op het milieu. In die conclusie wordt rekening gehouden met de resultaten van het onderzoek, vermeld in punt c), de beslissing over de goedkeuring of afkeuring van het pro-ject-MER en, in voorkomend geval, haar eigen aanvullende onderzoek;
e)    voor plannen en programma’s: de verklaring die samenvat op welke wijze milieuoverwegingen in het plan of programma zijn geïntegreerd en op welke wijze in de besluitvorming met het opgestelde milieueffectrapport en de resultaten van de raadplegingen, vermeld in punt b), rekening is gehouden, en die de redenen samenvat waarom is gekozen voor het plan of programma zoals het is aangenomen, in het licht van andere redelijke alternatieven die zijn behandeld;
f)    de integratie van de gemotiveerde conclusie van de bevoegde overheid in de beslissing over de vergunningsaanvraag voor het project;
g)    de informatieverstrekking over de beslissing over de actie;
7°    milieueffectrapport, afgekort MER: een geheel van milieu-informatie, ongeacht de drager, waarin van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten aanzienlijke gevolgen voor mens en milieu in hun onderlinge samenhang op een systemati-sche en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geanalyseerd en geëvalueerd. In het milieueffectrapport wordt aangegeven op welke wijze de aanzienlijke milieueffecten vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden;
8°    plan-MER: een milieueffectrapport over een plan of programma; 
9°    project-MER: een milieueffectrapport over een project;
10°    milieueffectrapportage, afgekort m.e.r.: het uitvoeren van een milieubeoor-deling of het nagaan aan de hand van een screening of een milieubeoordeling vereist is;
11°    niet-technische samenvatting: een samenvatting van het milieueffectrapport die voldoende begrijpelijk is en het publiek en de instantie die bij de besluitvorming zijn betrokken, voldoende inzichten verschaft om zich een oordeel te kunnen vormen over de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van een voorge-nomen actie;
12°    plan of programma: een plan of een programma, met inbegrip van een plan of een programma dat de Europese Unie meefinanciert, en de wijzigingen ervan, dat voldoet aan al de volgende voorwaarden:
a)    het is door een instantie op regionaal, provinciaal of gemeentelijk niveau opgesteld en/of vastgesteld of het is door een instantie opgesteld om door een wetgevingsprocedure door het Vlaams Parlement of de Vlaamse Regering te worden vastgesteld;
b)    het is op grond van wettelijke of van bestuursrechtelijke bepalingen voorgeschreven;
13°    project:
a)    de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere instal-laties of werken;
b)    andere ingrepen in natuurlijk milieu of landschap, inclusief de ingrepen voor de ontginning van bodemschatten;
14°    publiek: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en hun verenigingen, organisaties of groepen;
15°    scoping: een geheel van milieu-informatie, ongeacht de drager, waarin de reikwijdte, het detailleringsniveau en de inhoudelijke aanpak van het milieuef-fectrapport worden vastgesteld;
16°    scopingadvies: een advies over de reikwijdte, het detailleringsniveau en de inhoudelijke aanpak van de informatie die de initiatiefnemer in het milieuef-fectrapport moet opnemen;
17°    screening: een geheel van milieu-informatie, ongeacht de drager, waarin van een voorgenomen actie wordt aangegeven of er aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn;
18°    vergunning: de beslissing van de bevoegde overheid waardoor de initiatiefne-mer het recht verkrijgt om het project uit te voeren;
19°    Vlaams expertisecentrum milieueffectrapportage, afgekort Vlaams expertisecentrum m.e.r: de instantie binnen het Departement Omgeving die belast is met taken van milieueffectrapportage.

Afdeling 2. Algemene bepalingen (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.1.2. ( 01/12/2025 - ... )

Behoudens andersluidende bepalingen in de sectorale regelgeving voor plannen, programma’s en projecten, mag voor de adviesaanvragen, vermeld in deze titel, aan de vereiste van een advies worden voorbijgegaan als er geen advies wordt uitgebracht binnen de termijn die de Vlaamse Regering bepaalt.

Artikel 4.1.3. ( 01/12/2025 - ... )

De procedures, vermeld in deze titel, en ook de milieubeoordeling en de terbeschikkingstelling van de relevante milieu-informatie kunnen volledig of gedeeltelijk digitaal verlopen conform de regels die de Vlaamse Regering bepaalt.

Artikel 4.1.4. ( 01/12/2025 - ... )

Voor een plan of een programma dat conform artikel 4.3.2 onder de werkings-sfeer van deze titel valt, kan de Vlaamse Regering bepalen op welke wijze de bepalingen over de screening of de milieubeoordeling in de besluitvorming over het plan of programma geïntegreerd worden.

Als bij decreet of besluit van de Vlaamse Regering geen wijze van integratie is bepaald, dan gelden voor een plan of programma dat overeenkomstig artikel 4.3.2 onder de werkingssfeer van deze titel valt, de bepalingen zoals voorzien in deze titel.

Artikel 4.1.5. ( 01/12/2025 - ... )

Voor een project dat conform artikel 4.3.3 onder de werkingssfeer van deze titel valt, kan de Vlaamse Regering bepalen op welke wijze de bepalingen over de screening of de milieubeoordeling in de besluitvorming over dit project geïnte-greerd worden.

Als bij decreet of besluit van de Vlaamse Regering geen wijze van integratie is bepaald, dan gelden voor een project dat overeenkomstig artikel 4.3.3 onder de werkingssfeer van deze titel valt, de bepalingen zoals voorzien in deze titel.

Afdeling 3. Milieueffecten van acties van andere landen of gewesten (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.1.6. ( 01/12/2025 - ... )

Als een overheid met bevoegdheid in het Vlaamse Gewest vaststelt dat een voorgenomen actie in een andere verdragspartij bij het verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991, een andere lidstaat van de Europese Unie of een ander gewest of de federale overheid mogelijk aanzienlijke milieueffecten kan hebben op haar grondgebied of als het Vlaamse Gewest daarvan door de bevoegde autoriteiten van een andere verdragspartij bij het voormelde verdrag, een andere lidstaat van de Europese Unie of een ander gewest of de federale overheid op de hoogte wordt gebracht, neemt die overheid contact op met de bevoegde autoriteiten van de betrokken staat of het betrokken gewest of de federale overheid om mee te delen of ze wil deelnemen aan de milieubeoordeling van de voorgenomen actie in de betrokken staat of het betrokken gewest of de federale overheid.

De Vlaamse Regering stelt de wijze vast waarop de adviesinstanties, die de Vlaamse Regering aanwijst, en het betrokken publiek in het Vlaamse Gewest binnen een redelijke termijn worden geïnformeerd over de voorgenomen actie, de gelegenheid krijgen om zich over de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van de voorgenomen actie uit te spreken en op de hoogte worden gebracht van de informatie over de beslissing over de voorgenomen actie die de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten of betrokken gewesten of de federale overheid bezorgen.

AFDELING 4 ... (01/12/2025 - ...)

AFDELING 5 ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.1.7. ( 01/12/2025 - ... )

...

Hoofdstuk 2. Doelstelling en kenmerken van de milieubeoordeling en relaties tussen effectbeoordelingen (01/12/2025 - ...)

Afdeling 1. Doelstelling en kenmerken van de milieubeoordeling (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.2.1. ( 01/12/2025 - ... )

Om in een hoog niveau van milieubescherming te voorzien, beoogt de milieubeoordeling, in de besluitvorming over acties die aanzienlijke milieueffecten kunnen veroorzaken, aan het milieubelang en de gezondheid van de mens een plaats toe te kennen die evenwaardig is aan de sociale, economische en andere maatschappelijke belangen.

Om de doelstelling, vermeld in het eerste lid, te realiseren, heeft de milieubeoordeling de volgende essentiële kenmerken:
1°    de systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de mogelijke aanzienlijke gevolgen voor mens en milieu, van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor de actie of onderdelen ervan, en de beschrijving en evaluatie van de mogelijke maatregelen om de gevolgen van de voorgenomen actie op een samenhangende wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of, als dat mogelijk is, te compenseren;
2°    de kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie;
3°    de raadpleging van het betrokken publiek en de informatieverstrekking over de doorwerking van de milieubeoordeling in de besluitvorming over de voorgenomen actie.

Het Vlaams expertisecentrum m.e.r. en de bevoegde overheid beschikken over of hebben toegang tot voldoende expertise om het milieueffectrapport te onderzoeken en de kwaliteit ervan te beoordelen.

Afdeling 2. Relaties tussen effectbeoordelingen (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.2.2. ( 01/12/2025 - ... )

Voor plannen en programma's die deel uitmaken van een hiërarchie van plannen en programma's, wordt, om overlapping van milieubeoordelingen te voorkomen, rekening gehouden met de uitvoering van de milieubeoordeling op verschillende niveaus van de hiërarchie

Artikel 4.2.3. ( 01/12/2025 - ... )

Bij de milieubeoordeling wordt, om overlapping van milieubeoordelingen te voorkomen, rekening gehouden met het stadium van het ruimere besluitvor-mingsproces waarin de voorgenomen actie zich voordoet en met de mate waarin bepaalde aspecten beter op andere niveaus van het besluitvormingsproces kunnen worden beoordeeld.

Artikel 4.2.4. ( 01/12/2025 - ... )

In voorkomend geval wordt in milieubeoordelingen rekening gehouden met de volgende elementen:
1°    relevante informatie over de milieueffecten uit milieueffectrapporten die het resultaat zijn van milieubeoordelingen die krachtens deze titel zijn uitgevoerd in eerdere stadia van het ruimere besluitvormingsproces;
2°    de beschikbare resultaten en relevante informatie over de milieueffecten die zijn verkregen door andere relevante beoordelingen die uitgevoerd zijn op grond van wetgeving, als en in de mate waarin die informatie de bevoegde overheid in staat stelt om zich op geïnformeerde wijze over de aanzienlijke milieueffecten van de voorgenomen actie uit te spreken.

Artikel 4.2.5. ( 01/12/2025 - ... )

Hoofdstuk 4, afdeling 2, worden niet verplicht toegepast als de te verwachten aanzienlijke milieueffecten van een voorgenomen actie al zijn onderzocht in een milieueffectrapport dat voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk 4, afdeling 2, en de bevoegde overheid in staat is om zich op geïnformeerde wijze over de aanzienlijke milieueffecten van de voorgenomen actie uit te spreken.

Artikel 4.2.6. ( 01/12/2025 - ... )

Als verschillende beoordelingen van de milieueffecten worden uitgevoerd, krachtens deze titel of andere gewestelijke of federale regelgeving, adviseert het Vlaams expertisecentrum m.e.r. op eigen initiatief of op verzoek van de initiatiefnemer(s) over de mogelijkheid tot afstemming of integratie van de verschillende rapporten en, als dat mogelijk is, van de verschillende beoordelin-gen. Er wordt naar gestreefd dat de verschillende beoordelingen zo veel mogelijk gelijktijdig worden uitgevoerd.

De Vlaamse Regering stelt de modaliteiten vast van de afstemming en inte-gratie van de beoordelingen en rapporten in de gevallen, vermeld in dit artikel.

Artikel 4.2.7. ( 01/12/2025 - ... )

...

AFDELING 3. ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.2.8. ( 01/12/2025 - ... )

...

AFDELING 4 ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.2.9. ( 01/12/2025 - ... )

...

AFDELING 5 ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.2.10. ( 01/12/2025 - ... )

...

Artikel 4.2.11. ( 01/12/2025 - ... )

...

Hoofdstuk 3. Werkingssfeer en screening (01/12/2025 - ...)

Afdeling 1. Werkingssfeer (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.3.1. ( 01/12/2025 - ... )

Voor de volgende plannen en programma’s is geen milieueffectrapportage vereist:
1°    plannen of programma’s die uitsluitend bestemd zijn voor nationale defensie of noodsituaties;
2°    financiële of begrotingsplannen en -programma’s.

Voor projecten of projectonderdelen die uitsluitend bestemd zijn voor defen-sie, of voor projecten die uitsluitend de respons op civiele noodsituaties tot doel hebben, is er geen milieueffectrapportage vereist als de Vlaamse Regering beslist per geval dat de toepassing van een milieueffectrapportage nadelige gevolgen heeft voor die doeleinden.

Artikel 4.3.2. ( 01/12/2025 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

§1. Een milieubeoordeling wordt uitgevoerd voor de volgende plannen en programma’s:
1°   de plannen of programma’s die voorbereid worden voor landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, regionale ontwikkeling, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of grondgebruik en die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor een project als vermeld in bijlage I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage;
2°   de plannen of programma’s waarvoor, gelet op het mogelijke effect op gebieden, een passende beoordeling vereist is conform artikel 36ter, §3, eerste lid, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.

§2. Voor de plannen of programma’s, vermeld in paragraaf 1, die het gebruik bepalen van kleine gebieden op provinciaal of gemeentelijk niveau, of voor kleine wijzigingen aan die plannen of programma’s, is een milieubeoordeling alleen vereist als op basis van de screening blijkt dat het plan of programma aanzienlijke milieueffecten kan hebben.

Voor andere plannen of programma’s dan de plannen of programma’s, vermeld in paragraaf 1, die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten, is een milieubeoordeling vereist als op basis van de screening blijkt dat het plan of programma aanzienlijke milieueffecten kan hebben.

§3. Als er geen milieubeoordeling vereist is conform paragraaf 1 of 2, kan een overheid vrijwillig een milieubeoordeling uitvoeren waarbij de bepalingen van hoofdstuk 4 van overeenkomstige toepassing zijn.

Als bij decreet of besluit van de Vlaamse Regering een wijze van integratie is bepaald, wordt de milieubeoordeling, vermeld in het eerste lid, conform die bepalingen uitgevoerd.

Artikel 4.3.3. ( 01/12/2025 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

§1. Voor een vergunning kan worden verleend, wordt de volgende milieueffectrapportage uitgevoerd voor de volgende vergunningsplichtige projecten:
1°   een milieubeoordeling: voor de categorieën van projecten die de Vlaamse Regering aanwijst als projecten die van rechtswege aan een milieubeoordeling zijn onderworpen;
2°   een milieubeoordeling of een screening: voor de andere categorieën van projecten dan de projecten, vermeld in punt 1°, die de Vlaamse Regering aanwijst aan de hand van de criteria, vermeld in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd.

§2. De volgende projecten vallen niet onder de werkingssfeer van deze titel:
1°   de loutere hernieuwing van de vergunning, vermeld in artikel 70 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
2°   de omzetting, vermeld in artikel 390 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

§3. Een initiatiefnemer van een voorgenomen project kan in alle gevallen een milieubeoordeling uitvoeren conform hoofdstuk 4.

Als bij decreet of besluit van de Vlaamse Regering een wijze van integratie is bepaald, wordt de milieubeoordeling, vermeld in het eerste lid, conform die bepalingen uitgevoerd.

§4. In de andere gevallen dan de gevallen, vermeld in paragraaf 1 tot en met 3, kan de initiatiefnemer het Vlaams expertisecentrum m.e.r. verzoeken een advies uit te brengen over de kwaliteit van een project-MER dat hij heeft opgemaakt.

§5. De Vlaamse Regering kan op gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer een welbepaald project dat aan een milieubeoordeling moet worden onderworpen, in uitzonderlijke gevallen vrijstellen van de verplichting tot milieubeoordeling als de toepassing van de bepalingen over de milieubeoordeling nadelige gevolgen heeft voor het doel van het project en als aan de doelstellingen van deze titel wordt voldaan.

In het geval, vermeld in het eerste lid, gaat de Vlaamse Regering na of er geen andere vorm van beoordeling geschikt is en stelt de verzamelde informatie alsmede de gegevens over en de redenen van de vrijstelling ter beschikking van het publiek.

Voor de vergunningsbeslissing wordt genomen, brengt de Vlaamse Regering de Europese Commissie op de hoogte van de redenen waarom de vrijstelling, vermeld in het eerste lid, is verleend en verschaft ze haar alle informatie die aan de bevolking ter beschikking is gesteld.

Als het project aanzienlijke grens- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten kan hebben of als de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten of gewesten daarom verzoeken, worden de betrokken bevoegde autoriteiten vóór de vergunningsbeslissing wordt genomen, op de hoogte gebracht van de redenen waarom de vrijstelling, vermeld in het eerste lid, is verleend.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de vrijstelling en de inhoud van het gemotiveerde verzoek, vermeld in het eerste lid, en voor de kennisgeving, vermeld in het vierde lid.

§6. Een project dat met een specifiek decreet wordt aangenomen, kan door het decreet in kwestie vrijgesteld worden van de bepalingen over de openbare raadpleging over het project-MER, zoals vastgelegd in hoofdstuk 4 van deze titel, als aan de doelstellingen, vermeld in artikel 4.2.1, wordt voldaan.

Als het project aanzienlijke grens- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten kan hebben of als de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten of gewesten daarom verzoeken, worden de betrokken bevoegde autoriteiten vóór de vergunningsbeslissing wordt genomen op de hoogte gebracht van de vrijstelling, vermeld in het eerste lid.

Vanaf 16 mei 2025 brengt het Vlaams expertisecentrum m.e.r. om de twee jaar de Europese Commissie op de hoogte van elk geval waarin de vrijstelling, vermeld in het eerste lid, is verleend.

Artikel 4.3.4. ( 01/12/2025 - ... )

De Vlaamse Regering kan de criteria, vermeld in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd, nader definiëren. Op grond van die criteria moet het mogelijk zijn uit te maken of een voorgenomen actie al dan niet aanzienlijke milieueffecten kan hebben.

Elke vaststelling of vervanging van de criteria, vermeld in het eerste lid, wordt meegedeeld aan de Europese Commissie.

Afdeling 2. Screening van plannen, programma’s en projecten (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.3.5. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Voor de plannen of programma’s, vermeld in artikel 4.3.2, §2, toetst de initiatiefnemer aan de hand van de criteria, vermeld in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd, in een screening of het voorgenomen plan of programma aanzienlijke milieueffecten kan hebben. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de vorm en de inhoud van de voormelde screening.

De initiatiefnemer raadpleegt de instanties die door de Vlaamse Regering worden aangewezen, en het Vlaams expertisecentrum m.e.r. over de screening, vermeld in het eerste lid. De voormelde instanties en het Vlaams expertisecen-trum m.e.r. brengen hun advies uit op de wijze en binnen de termijn die de Vlaamse Regering bepaalt.

§2. Als voor een plan of een programma als vermeld in artikel 4.3.2, §2, geen milieubeoordeling wordt uitgevoerd, motiveert de bevoegde overheid aan de hand van de criteria, vermeld in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd, waarom het voorgenomen plan of programma geen aanzienlijke milieueffecten kan hebben. De bevoegde overheid houdt daarbij rekening met de screening en de verleende adviezen, vermeld in paragraaf 1.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast over de wijze van de bekend-making van de screening en van de motivatie, vermeld in het eerste lid.

Artikel 4.3.6. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Voor de projecten die de Vlaamse Regering conform artikel 4.3.3, §1, 2°, aanwijst, toetst de initiatiefnemer aan de hand van de criteria, vermeld in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd, in een screening of het voorgenomen project aanzienlijke milieueffecten kan hebben.

§2. De bevoegde overheid beslist zo snel mogelijk en uiterlijk binnen negentig dagen na de dag waarop de initiatiefnemer de screening bij de bevoegde overheid heeft ingediend of het project aan een milieubeoordeling conform hoofdstuk 4 moet worden onderworpen.

Als de bevoegde overheid beslist dat het project aan een milieubeoordeling conform hoofdstuk 4 moet worden onderworpen, vermeldt de bevoegde overheid de belangrijkste redenen die haar beslissing motiveren. In die motivering wordt verwezen naar de relevante criteria, vermeld in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd.

Als de bevoegde overheid beslist dat het project niet aan een milieubeoorde-ling conform hoofdstuk 4 moet worden onderworpen, vermeldt de bevoegde overheid de belangrijkste redenen die haar beslissing motiveren. In die motivering wordt verwezen naar de relevante criteria, vermeld in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd, en, als de initiatiefnemer deze heeft voorgesteld, de geplande maatregelen om te vermijden of te voorkomen wat anders wellicht aanzienlijke nadelige milieueffecten zouden zijn geweest.

Als de bevoegde overheid tevens de initiatiefnemer is, zorgt de bevoegde overheid in elk geval binnen de organisatie van administratieve bevoegdheden voor een passende scheiding tussen conflicterende functies opdat de taak vermeld in het eerste lid op een objectieve wijze kan verricht worden.

§3. Als uit de toets, vermeld in paragraaf 1, of uit de beslissing van de bevoegde overheid, vermeld in paragraaf 2, blijkt dat het voorgenomen project aanzienlijke milieueffecten kan hebben, onderwerpt de initiatiefnemer het voorgenomen project aan een milieubeoordeling conform hoofdstuk 4.

§4. De screening, vermeld in paragraaf 1, bevat ten minste de volgende elementen:
1°    een beschrijving en verduidelijking van het voorgenomen project met in het bijzonder:
a)    een beschrijving van de fysieke kenmerken van het hele project en, als dat relevant is, van sloopwerken;
b)    een beschrijving van de locatie van het project met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project een invloed kan hebben;
2°    een beschrijving van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgenomen project;
3°    als er informatie over deze effecten beschikbaar is: een beschrijving van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgenomen project ten gevolge van:
a)    de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen, als dat van toepassing is;
b)    het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, namelijk bodem, land, water en biodiversiteit;
4°    in voorkomend geval een beschrijving van de kenmerken van het voorgeno-men project of van de geplande maatregelen om te vermijden of te voorko-men wat anders wellicht aanzienlijke milieueffecten zouden zijn geweest.

Bij de opmaak van de screening, vermeld in paragraaf 1, wordt, als dat relevant is, rekening gehouden met de criteria, vermeld in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd, en wordt, als dat relevant is, rekening gehouden met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen van de milieueffecten die zijn gemaakt met toepassing van deze titel of met toepassing van andere regelgeving.

Als de initiatiefnemer beslist dat het project niet aan een milieubeoordeling conform hoofdstuk 4 moet worden onderworpen, vermeldt de initiatiefnemer de belangrijkste redenen die zijn beslissing motiveren. In die motivering wordt verwezen naar de relevante criteria, vermeld in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd.

De Vlaamse Regering stelt de vorm en de inhoud van de screening, vermeld in paragraaf 1, vast.

§5. De beslissing, vermeld in paragraaf 2, wordt bekendgemaakt op de wijze die de Vlaamse Regering bepaalt.

AFDELING 3 ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.3.7. ( 01/12/2025 - ... )

...

AFDELING 4 ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.3.8. ( 01/12/2025 - ... )

...

Artikel 4.3.9. ( 01/12/2025 - ... )

...

Hoofdstuk 4. Milieubeoordeling van plannen, programma’s en projecten (01/12/2025 - ...)

Afdeling 1. Openbaarheid (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.4.1. ( 01/12/2025 - ... )

De verplichtingen tot actieve openbaarheid, vermeld in dit hoofdstuk, doen geen afbreuk aan de toepassing van artikel II.3 en II.4 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.

De initiatiefnemer kan in elke fase van de milieubeoordeling, vermeld in afdeling 2 tot en met 5, conform de regels die de Vlaamse Regering bepaalt, verzoeken om bepaalde milieu-informatie volledig of gedeeltelijk aan de openbaarheid te onttrekken. Een dergelijk verzoek wordt door de betrokken overheidsinstantie behandeld conform artikel II.36 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.

Afdeling 2. Aanmelding en scoping (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.4.2. ( 01/12/2025 - ... )

§1. De initiatiefnemer meldt aan het Vlaams expertisecentrum m.e.r. het voornemen om een plan-MER op te stellen voor een voorgenomen plan of programma.

Het Vlaams expertisecentrum m.e.r. maakt de aanmelding, vermeld in het eerste lid, bekend.

De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van de aanmelding, vermeld in het eerste lid, en stelt de wijze vast waarop die aanmelding moet gebeuren en bekendgemaakt moet worden, en ook de termijn daarvoor.

§2. De initiatiefnemer vraagt een scopingadvies over een voorstel van scoping aan het Vlaams expertisecentrum m.e.r. en de adviesinstanties die de Vlaamse Regering aanwijst.

De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van het voorstel van scoping en stelt nadere regels vast voor de wijze waarop en de termijnen waarin het Vlaams expertisecentrum m.e.r. en de adviesinstanties hun scopingadvies, vermeld in het eerste lid, moeten verlenen.

§3. De initiatiefnemer kan participatie over de scoping organiseren.

§4. De initiatiefnemer kan het Vlaams expertisecentrum m.e.r. verzoeken een geïntegreerd scopingadvies te verlenen over het voorstel van scoping. In dat geval is de adviesvraag aan het Vlaams expertisecentrum, vermeld in paragraaf 2, niet verplicht.

Het Vlaams expertisecentrum m.e.r. houdt bij het geïntegreerde scopingad-vies, vermeld in het eerste lid, rekening met de adviezen, vermeld in paragraaf 2.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de wijze waarop en de termijnen waarin het Vlaams expertisecentrum m.e.r. het geïntegreerde scopingadvies, vermeld in het eerste lid, verleent en ter beschikking stelt aan de geraadpleegde adviesinstanties en het betrokken publiek.

§5. Als bij de aanmelding, vermeld in paragraaf 1, of bij de advisering, vermeld in paragraaf 2 of 4, blijkt dat het plan of programma aanzienlijke grens- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten kan hebben, of als de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten of gewesten daarom verzoeken, deelt het Vlaams expertisecentrum m.e.r. de informatie die de initiatiefnemer heeft bezorgd, mee aan de betrokken bevoegde autoriteiten en deelt het ook de termijn mee waarin de bevoegde autoriteit kan bekendmaken of ze wil deelnemen aan de milieubeoordeling over het voorgenomen plan of programma. De Vlaamse Regering bepaalt de voormelde termijn.

De mededeling, vermeld in het eerste lid, gebeurt uiterlijk op het moment dat de aanmelding wordt bekendgemaakt conform paragraaf 1, tweede lid, respectievelijk op het moment dat het Vlaams expertisecentrum m.e.r. het scopingadvies verleent.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de wijze waarop de informatie, vermeld in het eerste lid, wordt meegedeeld.

Artikel 4.4.3. ( 01/12/2025 - ... )

§1. De initiatiefnemer meldt aan het Vlaams expertisecentrum m.e.r. het voornemen om een project-MER op te stellen voor een voorgenomen project.

Het Vlaams expertisecentrum m.e.r. maakt de aanmelding, vermeld in het eerste lid, bekend.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de informatie die in de aanmelding, vermeld in het eerste lid, opgenomen moet worden, de wijze waarop die aanmelding moet gebeuren en bekendgemaakt moet worden, en de termijn daarvoor.

§2. De initiatiefnemer kan het Vlaams expertisecentrum m.e.r. en de adviesin-stanties die de Vlaamse Regering aanwijst, raadplegen over een voorstel van scoping. Het voorstel van scoping bevat minstens:
1°    informatie over de specifieke kenmerken van het project, inclusief de locatie en de technische capaciteit ervan;
2°    informatie over de te verwachten aanzienlijke milieueffecten ervan.

De Vlaamse Regering stelt de nadere regels vast voor de bijkomende infor-matie die in het voorstel van scoping opgenomen moet worden en de wijze waarop en de termijnen waarin het Vlaams expertisecentrum m.e.r. en de adviesinstanties hun advies moeten verlenen.

§3. De initiatiefnemer kan participatie over de scoping organiseren.

§4. Op verzoek van de initiatiefnemer brengt het Vlaams expertisecentrum m.e.r. een geïntegreerd scopingadvies uit over het voorstel van scoping.

Het Vlaams expertisecentrum m.e.r. houdt bij het geïntegreerde scopingad-vies, vermeld in het eerste lid, rekening met de adviezen van de adviesinstanties, vermeld in paragraaf 2.

De Vlaamse Regering stelt de wijze vast waarop en de termijnen waarin het Vlaams expertisecentrum m.e.r. het geïntegreerde scopingadvies, vermeld in het eerste lid, verleent en ter beschikking stelt aan de geraadpleegde adviesinstanties en het betrokken publiek.

§5. De Vlaamse Regering kan bepalen welke projecten aan een geïntegreerd scopingadvies onderworpen moeten worden. In dat geval verleent het Vlaams expertisecentrum m.e.r. een geïntegreerd scopingadvies conform paragraaf 4, tweede en derde lid.

§6. Als bij de aanmelding, vermeld in paragraaf 1, of nadien bij de advisering, vermeld in paragraaf 2, 4 of 5, blijkt dat het project aanzienlijke grens- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten kan hebben, of als de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten of gewesten daarom verzoeken, deelt het Vlaams expertisecentrum m.e.r. de informatie die de initiatiefnemer heeft bezorgd mee aan de betrokken bevoegde autoriteiten en deelt het ook de termijn mee waarin de bevoegde autoriteit kan bekendmaken of ze wil deelnemen aan de milieubeoordeling over het project. De Vlaamse Regering bepaalt de voormelde termijn.

De mededeling, vermeld in het eerste lid, gebeurt uiterlijk op het moment dat de aanmelding wordt bekendgemaakt conform paragraaf 1, tweede lid, respectievelijk op het moment dat het Vlaams expertisecentrum m.e.r. het scopingadvies verleent.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de wijze waarop de informatie, vermeld in het eerste lid, wordt meegedeeld.

Afdeling 3. Inhoud van het MER (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.4.4. ( 01/12/2025 - ... )

Het plan-MER bevat ten minste al de volgende gegevens: 
1°    een schets van de inhoud, een omschrijving van de voornaamste doelstellin-gen van het plan of van het programma en het verband met andere relevante plannen en programma's;
2°    informatie over de besluitvormingsprocedure;
3°    de relevante aspecten van de bestaande situatie van het milieu en de mogelijke ontwikkeling ervan als het plan of het programma niet wordt uitgevoerd;
4°    de milieukenmerken van de gebieden waarvoor de gevolgen aanzienlijk kunnen zijn;
5°    alle bestaande milieuproblemen die relevant zijn voor het plan of programma, met inbegrip van milieuproblemen in gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn, zoals speciale beschermingszones als bedoeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
6°    de relevante doelstellingen voor de milieubescherming en de wijze waarop rekening wordt gehouden met die doelstellingen en de milieuoverwegingen bij de voorbereiding van het plan of programma;
7°    de gemotiveerde scoping; hierbij wordt rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 2, van deze titel;
8°    een beschrijving en onderbouwde beoordeling conform de scoping van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma en van de onderzochte redelijke alternatieven op, in voorkomend geval, de gezondheid en veiligheid van de mens, de ruimtelijke ordening, de biodiversiteit, de fauna en flora, de energie- en grondstoffenvoorraden, de bodem, het water, de atmosfeer, de klimatologische factoren, het geluid, het licht, de stoffelijke goederen, het cultureel erfgoed, met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, het landschap, de natuurgebieden, de mobiliteit, en de samenhang tussen de vermelde factoren. De beschrijving van de milieueffec-ten omvat de directe en, in voorkomend geval, de indirecte, secundaire, cumulatieve en synergetische effecten, permanent en tijdelijk, positief en negatief, op korte, middellange en lange termijn van het plan of programma. Als dat relevant is rekening houdend met de inhoud en het detailleringsniveau van het plan of programma, worden de aanzienlijke milieueffecten onder meer beoordeeld in het licht van de milieukwaliteitsnormen die zijn vastgesteld conform titel II, hoofdstuk II, van dit decreet;
9°    de maatregelen om aanzienlijke negatieve milieueffecten als gevolg van de uitvoering van het plan of programma te voorkomen, te beperken of zo veel mogelijk teniet te doen;
10°    een schets met opgave van de redenen voor de selectie, rekening houdende met het doel en de geografische werkingssfeer van het plan of programma, van de onderzochte redelijke alternatieven en een omschrijving van de wijze waarop de beoordeling is doorgevoerd, met inbegrip van de moeilijkheden die ondervonden zijn bij het inzamelen van de vereiste informatie, zoals techni-sche tekortkomingen of gebrek aan kennis;
11°    een omschrijving van de monitoringsmaatregelen;
12°    een niet-technische samenvatting van de gegevens, vermeld in punt 1° tot en met 10°;
13°    de nuttige informatie over de milieueffecten van de plannen en programma's die op andere besluitvormingsniveaus of krachtens andere wetgevingen ingewonnen wordt en die kan worden gebruikt om de gegevens, vermeld in punt 1° tot en met 10°, te verstrekken.

Het plan-MER bevat de informatie die redelijkerwijze mag worden vereist om tot een milieuverklaring voor het voorgenomen plan of programma te komen. In het plan-MER wordt rekening gehouden met:
1°    de bestaande kennis en beoordelingsmethoden;
2°    de inhoud en het detailleringsniveau van het plan of programma.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen over de inhoud van het plan-MER.

Artikel 4.4.5. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Bij de milieubeoordeling van een project worden de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld op de volgende factoren:
1°    de bevolking en de menselijke gezondheid;
2°    de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor de beschermde soorten en habitats, vermeld in bijlage I tot en met IV van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
3°    land, bodem, water, lucht en klimaat;
4°    materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;
5°    de samenhang tussen de factoren, vermeld in punt 1° tot en met 4°.

De effecten op de factoren, vermeld in het eerste lid, omvatten de verwachte effecten die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor risico's op zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie.

§2. Het project-MER bevat ten minste al de volgende gegevens:
1°    een beschrijving van het project met informatie over de locatie, het ontwerp, de omvang en andere relevante kenmerken van het project;
2°    de gemotiveerde scoping; hierbij wordt rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 2, van deze titel;
3°    een beschrijving van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project;
4°    een beschrijving van de kenmerken van het project of de geplande maatregelen om de mogelijk aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermij-den, te voorkomen of te beperken en, als dat mogelijk is, te compenseren;
5°    een beschrijving van de redelijke alternatieven die de initiatiefnemer heeft onderzocht en die, onder meer rekening houdend met het doel en de geogra-fische werkingssfeer van het project, relevant zijn voor het project en de specifieke kenmerken ervan, met opgave van de belangrijkste motieven voor de gekozen optie, in het licht van de milieueffecten van het project;
6°    een niet-technische samenvatting van de gegevens, vermeld in punt 1° tot en met 5°;
7°    alle aanvullende informatie als vermeld in bijlage II, die bij dit decreet is gevoegd, die van belang is voor de specifieke kenmerken van een bepaald project of projecttype en voor de milieuaspecten die daardoor kunnen worden beïnvloed.

Het project-MER bevat de informatie die redelijkerwijze mag worden vereist om tot een gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke milieueffecten van het voorgenomen project te komen. In het project-MER wordt rekening gehouden met:
1°     de bestaande kennis en beoordelingsmethoden;
2°     de inhoud en het detailleringsniveau van het project.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen over de inhoud van het project-MER.

Afdeling 4. Raadpleging over het MER (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.4.6. ( 01/12/2025 - ... )

§1. De bevoegde overheid organiseert over het ontwerp van plan of programma samen met het plan-MER een openbaar onderzoek dat het betrokken publiek de gelegenheid biedt om opmerkingen en meningen over het ontwerp van plan of programma en het plan-MER te formuleren. Het openbaar onderzoek duurt minstens zestig dagen.

Als de verplichting tot organisatie van een openbaar onderzoek over het ontwerp van plan of programma al geldt met toepassing van andere regelgeving dan deze titel, gelden de procedureregels en de termijnen van die regelgeving voor de organisatie van het openbaar onderzoek. Als het openbaar onderzoek conform de betreffende wetgeving zich niet tot het betrokken publiek richt, wordt het openbaar onderzoek daartoe uitgebreid.

Het openbaar onderzoek vindt in elk geval plaats vóór het plan of programma wordt vastgesteld of aan de wetgevingsprocedure wordt onderworpen.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor het openbaar onderzoek.

§2. De bevoegde overheid stelt het ontwerp van plan of programma samen met het plan-MER voor advies ter beschikking van het Vlaams expertisecentrum m.e.r. en van de instanties die de Vlaamse Regering aanwijst.

Het Vlaams expertisecentrum m.e.r. verleent advies over de kwaliteit van het plan-MER, waarbij het minstens de volledigheid ervan nagaat in het licht van de vereiste gegevens, vermeld in artikel 4.4.4, en het plan-MER toetst aan zijn scopingadvies of, in voorkomend geval, aan het geïntegreerde scopingadvies, vermeld in artikel 4.4.2, §4.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de vraag tot advies wordt gesteld, de wijze waarop en de termijnen waarin het Vlaams expertisecentrum 106m.e.r. en de geraadpleegde instanties hun adviezen meedelen.
§3. Als blijkt dat het plan of programma aanzienlijke grens- of gewestgrensover-schrijdende milieueffecten kan hebben of als de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten of gewest daarom verzoeken, deelt de bevoegde overheid het ontwerp van plan of programma en het plan-MER voor advies mee aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels opdat met de betrokken bevoeg-de autoriteiten gedetailleerde regelingen en een redelijke termijn overeengekomen worden om ervoor te zorgen dat de relevante adviesinstanties en het betrokken publiek in de betrokken staat of gewest binnen een redelijke termijn geïnformeerd worden en de gelegenheid krijgen hun mening bekend te maken, en ook over de wijze waarop daarover overleg wordt gepleegd.

Artikel 4.4.7. ( 01/12/2025 - 31/05/2029 )

§1. De initiatiefnemer bezorgt het project-MER aan de overheid die bevoegd is om in eerste administratieve aanleg een beslissing te nemen over de vergunningsaan-vraag van het project. Het project-MER wordt onderworpen aan het openbaar onderzoek waarin voorzien is in de vergunningsprocedure in kwestie zodat het betrokken publiek over het project-MER opmerkingen en meningen kan formuleren. Het openbaar onderzoek duurt minstens dertig dagen.

Als in de regelgeving van de vergunningsprocedure in kwestie niet in de organisatie van een openbaar onderzoek is voorzien, organiseert de bevoegde overheid een openbaar onderzoek dat het betrokken publiek de gelegenheid biedt om opmerkingen en meningen over de vergunningsaanvraag en het project-MER te formuleren. Het openbaar onderzoek duurt minstens dertig dagen.

De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten van het openbaar onderzoek.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de samenwerking en informatie-uitwisseling van het Vlaams expertisecentrum m.e.r. met de administraties die betrokken zijn bij de vergunningsprocedure.

§2. De bevoegde overheid stelt de vergunningsaanvraag en het project-MER voor advies ter beschikking van de instanties die de Vlaamse Regering aanwijst.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de vraag om advies vermeld in het eerste lid, wordt gesteld, de wijze waarop en de termijnen waarin de geraadpleegde instanties voormelde adviezen meedelen.

§3. De bevoegde overheid stelt het project-MER ter beschikking van het Vlaams expertisecentrum m.e.r.

Na afsluiting van het openbaar onderzoek van de vergunningsprocedure, toetst het Vlaams expertisecentrum m.e.r. het project-MER:
1°     aan de vereiste gegevens, vermeld in artikel 4.4.5, §2;
2°     in voorkomend geval, aan zijn scopingadvies of aan het geïntegreerde scopingadvies, vermeld in artikel 4.4.3, §4 en §5;
3°     aan de adviezen, opmerkingen en meningen, vermeld in paragraaf 1 en 2;
4°     in voorkomend geval, het resultaat van de grens- of gewestgrensoverschrij-dende raadpleging vermeld in paragraaf 4 van dit artikel en artikel 4.4.3, §6.

Het Vlaams expertisecentrum m.e.r. kan naast de adviezen, vermeld in paragraaf 2, ook het advies inwinnen van iedere dienst, instelling of organisatie die activiteiten ontwikkelt op het vlak van energie, leefmilieu, waterbeleid, landinrichting, natuurbehoud, ruimtelijke ordening, veiligheid of mobiliteit die ze nuttig acht voor de toetsing, vermeld in het tweede lid.

Het resultaat van de toetsing, vermeld in het tweede lid, leidt tot de beslissing tot goedkeuring of afkeuring van het project-MER.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het project-MER ter beschik-king wordt gesteld, de wijze waarop en de termijnen waarin het Vlaams expertisecentrum m.e.r. zijn beslissing tot goedkeuring of afkeuring meedeelt.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de beslissing tot goedkeuring of afkeuring van het project-MER en voor de bekendmaking ervan.

§4. Als blijkt dat het project aanzienlijke grens- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten kan hebben of als de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten of gewesten daarom verzoeken, deelt de bevoegde overheid al de volgende informatie mee aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten of gewesten:
1°    een beschrijving van het project, met alle beschikbare informatie over het mogelijke grensoverschrijdende effect ervan;
2°    het project-MER;
3°    informatie over de aard van de beslissing die kan worden genomen.

De mededeling, vermeld in het eerste lid, gebeurt zo spoedig mogelijk en uiterlijk als het openbaar onderzoek start. De voormelde mededeling maakt mogelijk dat de relevante adviesinstanties en het betrokken publiek in de betrokken staten of gewesten binnen een redelijke termijn geïnformeerd worden en de gelegenheid krijgen hun adviezen en opmerkingen bekend te maken.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de informatie, vermeld in het eerste lid, wordt meegedeeld en de wijze waarop en termijn waarin de adviezen, de opmerkingen en de meningen, vermeld in het tweede lid, bezorgd worden, en ook de wijze waarop overleg daarover wordt gepleegd.

§5. De bevoegde overheid stelt de adviezen, vermeld in paragraaf 2, het project- MER, de beslissing tot de goedkeuring of afkeuring van het project-MER, vermeld in paragraaf 3, vierde lid, en, in voorkomend geval, het geïntegreerde scopingad-vies, vermeld in artikel 4.4.3, §4, ter beschikking van het betrokken publiek.

De Vlaamse Regering stelt vast op welke wijze en binnen welke termijnen de informatie, vermeld in het eerste lid, ter beschikking wordt gesteld.

Afdeling 5. Besluitvorming (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.4.8. ( 01/12/2025 - ... )

§1. De bevoegde overheid houdt bij haar beslissing over het voorgenomen plan of programma en, in voorkomend geval, ook bij de uitwerking ervan rekening met al de volgende elementen:
1°    het plan-MER;
2°    de opmerkingen en meningen, adviezen en het resultaat van de grens- of gewestgrensoverschrijdende raadpleging, vermeld in artikel 4.4.2, §2 tot en met §5, en artikel 4.4.6.

De bevoegde overheid motiveert haar beslissing in het bijzonder door de opmaak van de verklaring, vermeld in artikel 4.1.1, 6°, e), en, in voorkomend geval, met betrekking tot de actualiteit van het MER.

§2. Als een plan of programma wordt vastgesteld, brengt de bevoegde overheid het publiek, de instanties die conform artikel 4.4.6, §2, worden geraadpleegd, en, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van de staten of gewesten die met toepassing van artikel 4.4.6, §3, zijn betrokken, op de hoogte van al de volgende elementen:
1°    het plan of programma zoals het is vastgesteld; 
2°    de verklaring, vermeld in artikel 4.1.1, 6°, e);
3°    de monitoringsmaatregelen waartoe wordt besloten met toepassing van artikel 4.5.4.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop en de termijn waarin de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, gebeurt.

Artikel 4.4.9. ( 01/12/2025 - 31/05/2029 )

§1. De bevoegde overheid houdt bij haar beslissing over het voorgenomen project en, in voorkomend geval, ook bij de uitwerking ervan terdege rekening met al de volgende elementen:
1°    het project-MER;
2°    de opmerkingen en meningen, adviezen, de beslissing over de goedkeuring of afkeuring van het project-MER en het resultaat van de grens- of gewestgrensoverschrijdende raadpleging, vermeld in artikel 4.4.3, §2 tot en met §6, en artikel 4.4.7, §1 tot en met §4.

De bevoegde overheid kan alleen maar de vergunning verlenen als het pro-ject-MER is goedgekeurd.

De bevoegde overheid motiveert haar beslissing over het voorgenomen project in het bijzonder op de volgende punten:
1°    de inhoud van de vergunningsbeslissing en de eventuele vergunningsvoor-waarden die daaraan gekoppeld zijn;
2°    de keuze voor de voorgenomen actie, een bepaald alternatief of bepaalde deelalternatieven;
3°    de aanvaardbaarheid van te verwachten of mogelijke gevolgen voor mens of milieu van het gekozen alternatief;
4°    de gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke effecten van de actie op het milieu;
5°    in voorkomend geval, een beschrijving van de voornaamste maatregelen die in het project-MER zijn voorgesteld om aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, als dat mogelijk is, te compen-seren;
6°    in voorkomend geval, de monitoringmaatregelen;
7°    na bestudering van de opmerkingen en meningen van het betrokken publiek, de voornaamste redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd, met inbegrip van de informatie over de inspraakprocedure, vermeld in het eerste lid, 2°, en het project-MER;
8°    in voorkomend geval, de actualiteit van het project-MER.

§2. Als een beslissing over de vergunningsaanvraag is genomen, brengt de bevoegde overheid het betrokken publiek daarvan op de hoogte conform de bepalingen van de vergunningsprocedure in kwestie. De bevoegde overheid brengt het publiek, de instanties die conform artikel 4.4.7, §2, zijn geraadpleegd, en, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van de staten of gewesten die met toepassing van artikel 4.4.7, §4, zijn betrokken, op de hoogte binnen en gedurende de termijn die de Vlaamse Regering bepaalt.

Hoofdstuk 5. Kwaliteitszorg (01/12/2025 - ...)

Afdeling 1. MER-deskundigen en MER-coördinatoren (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.5.1. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Het milieueffectrapport wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid en op kosten van de initiatiefnemer. Om het milieueffectrapport op te stellen, doet de initiatiefnemer een beroep op een erkende MER-coördinator, die een team van deskundigen samenstelt. Het team bestaat uit erkende MER-deskundigen als het gaat om een project-MER.

§2. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking en verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen.

§3. De erkende MER-coördinator en de deskundigen mogen geen persoonlijk belang hebben bij de realisatie van het voorgenomen plan, programma, project of de alternatieven ervoor. Ze voeren hun opdracht volledig onafhankelijk uit.

De onafhankelijkheid van de erkende MER-coördinator en de deskundigen wordt beoordeeld op het niveau van de individuele natuurlijke persoon.

Als de erkende MER-coördinator en de deskundigen betrokken zijn bij de opmaak van een plan-MER voor een plan of programma, belet de onafhankelijk-heidsvereiste van de erkende MER-coördinator en de deskundigen niet dat ze nadien de milieubeoordeling uitvoeren van een project waarvoor het eerder vastgestelde plan of programma het kader voor de vergunningverlening vormt.

De onafhankelijkheidsvereiste van de erkende MER-coördinator en de deskun-digen belet evenmin dat een MER-coördinator of deskundige bij de overheid werkt die het plan of programma opstelt, op voorwaarde dat er op het niveau van de administratie wordt voorzien in een functionele scheiding tussen enerzijds de MER-coördinator en de deskundigen en anderzijds de natuurlijke personen die belast zijn met de opmaak van het plan of programma.

Artikel 4.5.2. ( 01/12/2025 - ... )

De bepalingen van titel V, hoofdstuk VI, zijn van toepassing op de erkenning van coördinatoren en deskundigen.

Afdeling 2. Vlaams expertisecentrum m.e.r. (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.5.3. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Het Vlaams expertisecentrum m.e.r. verzamelt, beheert en actualiseert de wetenschappelijke onderbouwingen en informatie die nodig zijn om de kwaliteit en de uniformiteit van de milieubeoordeling te garanderen, en het stelt die wetenschappelijke onderbouwingen en informatie ook ter beschikking van:
1°    het publiek;
2°    de initiatiefnemers;
3°    de erkende MER-coördinatoren; 
4°    de deskundigen;
5°    de bevoegde overheden.

Het Vlaams expertisecentrum m.e.r. faciliteert de samenwerking van de erkende MER-deskundigen, de erkende MER-coördinatoren en de adviesinstanties om een kennisnetwerk over milieueffectrapportage te onderhouden.

Het Vlaams expertisecentrum m.e.r. vervult zijn taken op objectieve en onafhankelijke wijze en ziet erop toe dat het zich niet bevindt in een situatie die tot een belangenconflict aanleiding geeft.

§2. Op verzoek van het Vlaams expertisecentrum m.e.r. bezorgt de initiatiefne-mer de data die zijn gebruikt om het milieueffectrapport op te maken, aan het Vlaams expertisecentrum m.e.r. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de voormelde bezorging van data.

Afdeling 3. Monitoring (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.5.4. ( 01/12/2025 - ... )

De bevoegde overheid gaat de aanzienlijke gevolgen na voor het milieu van de uitvoering van plannen en programma’s waarvoor een plan-MER is opgesteld, onder meer om onvoorziene negatieve gevolgen in een vroeg stadium te kunnen identificeren en passende herstellende maatregelen te kunnen nemen.

Om te voldoen aan de bepalingen van het eerste lid, kunnen, als dat passend is, de bestaande monitoringsregelingen worden gebruikt om overlapping van monitoring te vermijden.

De resultaten van de monitoring, vermeld in het eerste lid, worden beschik-baar gesteld voor de instanties, vermeld in artikel 4.4.6, §2, en voor het publiek.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de monitoring en het ter beschikking stellen van de resultaten ervan, vermeld in het eerste en het derde lid.

Artikel 4.5.5. ( 01/12/2025 - ... )

Er wordt over projecten of over categorieën van projecten die gedurende een bepaalde periode zijn uitgevoerd, die aanzienlijke nadelige milieueffecten kunnen veroorzaken en waarvoor een project-MER is opgesteld, een evaluatie of een monitoringsonderzoek van de aanzienlijke nadelige milieueffecten ten gevolge van de bouw en exploitatie van de projecten georganiseerd.

Om te voldoen aan de bepalingen van het eerste lid, kunnen, als dat passend is, bestaande monitoringsregelingen op grond van andere wetgeving worden gebruikt om overlapping van monitoring te vermijden.

Het soort parameters dat wordt gemonitord, en de looptijd van de monitoring zijn evenredig met de aard, de locatie en de omvang van het project en met het belang van de milieueffecten.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de procedure van de evaluatie en de monitoring, vermeld in het eerste lid.

Artikel 4.5.6. ( 01/12/2025 - ... )

...

AFDELING 4 ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.5.7. ( 01/12/2025 - ... )

...

Artikel 4.5.8. ( 01/12/2025 - ... )

...

HOOFDSTUK VI... (01/12/2025 - ...)

AFDELING 1 ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.6.1. ( 01/12/2025 - ... )

...

AFDELING 2 ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.6.2. ( 01/12/2025 - ... )

...

Artikel 4.6.3. ( 01/12/2025 - ... )

...

Artikel 4.6.3bis. ( 01/12/2025 - ... )

...

AFDELING 3 ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.6.4. ( 01/12/2025 - ... )

...

HOOFDSTUK VII ... (01/12/2025 - ...)

Artikel 4.7.1. ( 01/05/2009 - ... )

...

Artikel 4.7.2. ( 01/05/2009 - ... )

...

TITEL IV/1. VEILIGHEIDSRAPPORTAGE (01/12/2025 - ...)

Hoofdstuk 1. Definities, procedurele bepalingen, doelstellingen en kenmerken van de veiligheidsrapportage (01/12/2025 - ...)

Afdeling 1. Definities (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.1.1. ( 01/12/2025 - ... )

In deze titel wordt verstaan onder:
1°    actie: een ruimtelijk uitvoeringsplan of project;
2°    administratie: de diensten die de Vlaamse regering aanwijst die bevoegd zijn voor het leefmilieu;
3°    betekening: aangetekend of met de elektronische post verzenden; 
4°    initiatiefnemer:
a)    voor de verplichtingen voor de ruimtelijke uitvoeringsplannen waarbij het ruimtelijk uitvoeringsplan het kader vormt voor een of meer projecten van een of meer privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtsperso-nen: de overheid die het initiatief neemt om een ruimtelijk uitvoeringsplan op te maken conform artikel 2.2.7, 2.2.12 en 2.2.18 van de Vlaamse Co-dex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, tenzij die privaat- of publiek-rechtelijke natuurlijke of rechtspersonen een schriftelijk verzoek tot overname van die verplichtingen indienen bij de overheid die het initiatief neemt om een ruimtelijk uitvoeringsplan op te maken conform artikel 2.2.7, 2.2.12 en 2.2.18 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en die overheid het verzoek inwilligt;
b)    voor de verplichtingen voor andere ruimtelijke uitvoeringsplannen dan de ruimtelijke uitvoeringsplannen, vermeld in punt a): de overheid die het ini-tiatief neemt om een ruimtelijk uitvoeringsplan op te maken conform ar-tikel 2.2.7, 2.2.12 en 2.2.18 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009;
c)    voor de verplichtingen voor projecten: de aanvrager van een vergunning voor een project;
5°    omgevingsveiligheidsrapport, afgekort OVR: een openbaar document waarin, naast een beschrijving van het veiligheidsbeheersysteem van een inrichting, van een project en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alterna-tieven de scenario's voor zware ongevallen in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geïdentifi-ceerd, geanalyseerd en geëvalueerd, en waarin wordt aangetoond welke maatregelen kunnen en zullen worden getroffen om die zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen ervan voor mens en milieu te beperken;
6°    publiek: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en hun verenigingen, organisaties of groepen;
7°    project: een voorgenomen vergunningsplichtige activiteit of een vergunnings-plichtige activiteit die moet worden hervergund als de geldigheidsduur van de lopende vergunning is verstreken, die bestaat uit de exploitatie van een inrichting. De exploitatie van een inrichting is het hele gebied dat door een exploitant wordt beheerd en waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in een of meer installaties, met inbegrip van gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten;
8°    rapport: een RVR of een OVR;
9°    ruimtelijk veiligheidsrapport, afgekort RVR: een openbaar document waarin van een voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven een wetenschappelijke beoordeling wordt gegeven over de geplande ontwikkelingen bij nieuwe of bestaande inrichtingen en hun omgeving, als de vestigingsplaats of de ontwikkelingen zelf het risico op een zwaar ongeval kunnen vergroten of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken;
10°    samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016: het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 tussen de federale staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken;
11° veiligheidsnota: een openbaar document waarin aangetoond wordt dat de verandering van een vergunde inrichting geen bijkomend aanzienlijk risico van zware ongevallen voor mens en milieu meebrengt ten opzichte van de be-staande toestand zoals die beschreven is in een OVR dat goedgekeurd is voor die inrichting, en waarbij voor die verandering wordt aangetoond welke maatregelen genomen zijn of genomen kunnen worden om zware ongevallen te voorkomen en om de gevolgen ervan voor mens en milieu te beperken;
12°    veiligheidsrapportage, afgekort v.r.: de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een ruimtelijk veiligheidsrapport of een omge-vingsveiligheidsrapport over een voorgenomen actie en, in voorkomend geval, tot het gebruik ervan als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie.

De definities in artikel 2 van het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 gelden voor alle bepalingen van deze titel.

Afdeling 2. Algemene bepalingen over de procedures (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.1.2. ( 01/12/2025 - ... )

De termijnen gaan in:
1°     in geval van betekening: op de derde werkdag na de dag van de verzending;
2°     in geval van afgifte tegen ontvangstbewijs: op de dag na de datum van het ontvangstbewijs.

Onder ontvangstbewijs wordt verstaan de schriftelijke of elektronische ontvangstbevestiging van een zending.

Betekeningen en mededelingen van dezelfde beslissing of hetzelfde document aan meer dan een persoon gebeuren op dezelfde dag.

De termijnen verstrijken om middernacht van de laatste dag.

Afdeling 3. Doelstelling en kenmerken (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.1.3. ( 01/12/2025 - ... )

De veiligheidsrapportage beoogt, in de besluitvorming over acties die een zwaar ongeval kunnen teweegbrengen, aan het milieubelang en de veiligheid en de gezondheid van de mens een plaats toe te kennen die evenwaardig is aan de sociale, economische en andere maatschappelijke belangen.

Om de doelstelling, vermeld in het eerste lid, te realiseren, heeft de veilig-heidsrapportage de volgende essentiële kenmerken:
1°    de systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de mogelijke gevolgen voor mens en milieu van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor de actie of onderdelen ervan, en de beschrijving en evaluatie van de mogelijke maatre-gelen om de gevolgen van de voorgenomen actie op een samenhangende wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren;
2°    de kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie;
3°    de actieve openbaarheid van de veiligheidsrapportage en de besluitvorming over de voorgenomen actie.

De administratie beschikt over voldoende expertise om de rapporten te onderzoeken. Als dat nodig is, heeft ze toegang tot voldoende expertise om de rapporten te onderzoeken.

Afdeling 4. Relaties tussen rapportages (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.1.4. ( 01/12/2025 - ... )

In voorkomend geval wordt in latere rapportages, die worden opgesteld krachtens deze titel, rekening gehouden met de rapportages die krachtens deze titel zijn uitgevoerd in eerdere stadia van de besluitvorming en met de goedgekeurde rapporten die daarvan het resultaat waren.

Artikel 4/1.1.5. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Als verschillende rapportages moeten worden uitgevoerd met toepassing van deze titel of met toepassing van titel IV of andere gewestelijke of federale regelgeving, neemt de administratie op eigen initiatief of op verzoek van de initiatiefnemer(s) een beslissing over de mogelijkheid tot afstemming of integratie van de verschillende rapporten en, als dat mogelijk is, van de verschillende rapportages. Er wordt gestreefd naar een gelijktijdige uitvoering van de verschillende rapportages.

De administratie neemt een beslissing over de wenselijkheid van de afstem-ming of integratie uiterlijk bij haar advies, vermeld in artikel 4/1.3.2, §4.

§2. De Vlaamse Regering kan nadere regelen vaststellen voor de modaliteiten van de afstemming en integratie van de rapportages en rapporten in de gevallen, vermeld in dit artikel.

De afstemming of integratie, vermeld in paragraaf 1, kan betrekking hebben op rapportages in verschillende beleidsdomeinen.

Afdeling 5. Doorwerking in de besluitvorming (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.1.6. ( 01/12/2025 - ... )

De overheid houdt bij haar beslissing over de voorgenomen actie en, in voorkomend geval, ook bij de uitwerking ervan rekening met het goedgekeurde rapport of de goedgekeurde rapporten en met de opmerkingen en commentaren die over het rapport of de rapporten zijn uitgebracht.

De overheid motiveert elke beslissing over de voorgenomen actie in het bijzonder op de volgende punten:
1°    de keuze voor de voorgenomen actie, een bepaald alternatief of bepaalde deelalternatieven, behalve wat het OVR betreft;
2°    de aanvaardbaarheid van te verwachten of mogelijke gevolgen voor mens of milieu van het gekozen alternatief;
3°    de maatregelen die in het rapport of de rapporten zijn voorgesteld.

Hoofdstuk 2. Veiligheidsrapportage over ruimtelijke uitvoeringsplannen (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.2.1. ( 01/12/2025 - ... )

De veiligheidsrapportage, vermeld in dit hoofdstuk, heeft betrekking op de opmaak van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, vermeld in hoofdstuk II, titel II van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, om de verplichtingen, vermeld in artikel 25 van het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016, uit te voeren.

De Vlaamse Regering stelt de criteria vast om te bepalen of voor een ruimte-lijk uitvoeringsplan al dan niet een RVR vereist is.

Artikel 4/1.2.2. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Het RVR wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid en op kosten van de initiatiefnemer.

Om het RVR op te stellen, doet de initiatiefnemer een beroep op een erkende v.r.-deskundige. Hij stelt aan de erkende v.r.-deskundige alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de erkende v.r.-deskundige zijn taak naar behoren kan vervullen.

§2. Tijdens het opstellen van het RVR overlegt de erkende v.r.-deskundige met de administratie. De erkende v.r.-deskundige moet in voorkomend geval de schriftelijke richtlijnen die in de scopingnota, vermeld in artikel 2.2.4, §3, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, van de administratie geïntegreerd zijn, in acht nemen.

Artikel 4/1.2.3. ( 01/12/2025 - ... )

Het RVR bestaat uit ten minste al de volgende onderdelen: 
1°    een algemeen deel dat al de volgende informatie bevat:
a)    een beschrijving van de doelstellingen en krachtlijnen van het vooront-werp van ruimtelijk uitvoeringsplan, met inbegrip van een kaart op aan-gepaste schaal;
b)    een overzicht van de motieven voor de opmaak van het ruimtelijk uitvoe-ringplan;
c)    een beschrijving van de in beschouwing genomen alternatieven voor het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan of een schets van de redelij-kerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor bepaalde onderde-len ervan, telkens met inbegrip van de overwegingen ter zake van de ini-tiatiefnemer;
d)    een vergelijking tussen de beschreven alternatieven en het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan of de onderdelen ervan;
2°    een deel over de invloed van het ruimtelijk uitvoeringsplan op de risico's op zware ongevallen voor mens en milieu, dat de volgende informatie bevat:
a)    een beschrijving van de methodieken die zijn gebruikt voor de bepaling en de beoordeling van de risico's op zware ongevallen voor mens en milieu, met inbegrip van een opsomming en omschrijving van de relevante crite-ria die in het RVR gebruikt worden voor de afbakening van de risicozones;
b)    in voorkomend geval, informatie over de risico’s op zware ongevallen voor mens en milieu die aan de bestaande inrichtingen zijn verbonden, en over de veiligheidsmaatregelen die bestaande inrichtingen hebben geno-men of kunnen nemen om zware ongevallen te voorkomen en om de ge-volgen ervan voor mens en milieu te beperken;
c)    voor het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan en de beschreven alternatieven, een wetenschappelijke beoordeling van de invloed van de in beschouwing genomen ontwikkelingen rond bestaande inrichtingen of van de mogelijke vestiging van nieuwe inrichtingen op de risico's op zware on-gevallen voor mens en milieu, met inbegrip van de afgebakende risicozo-nes;
d)    aanbevelingen over de volgende elementen op basis van de wetenschap-pelijk beoordeling, vermeld in punt c):
1)    de vastgelegde stedenbouwkundige voorschriften, onder meer in het licht van de vereiste om ook op lange termijn voldoende afstand te bewaren tussen de inrichtingen die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016, en bepaalde kwetsbare gebieden als vermeld in artikel 25, §2, van het voormelde samenwer-kingsakkoord;
2)    de aanvullende maatregelen die bestaande inrichtingen kunnen nemen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken om de risico's niet te vergroten;
e)    een globale evaluatie van het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan en van de beschreven alternatieven in het kader van het beleid om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen van die zware ongevallen voor mens en milieu te beperken;
3°    een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis die de initiatiefnemer of de erkende deskundige eventueel heeft ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie en de implicaties die daaruit voortvloeien voor de wetenschappelijkheid van het rapport;
4°    een niet-technische samenvatting van de verstrekte gegevens zoals omschreven in punt 1° tot en met 3°.

Artikel 4/1.2.4. ( 01/12/2025 - ... )

De Vlaamse Regering kan nadere regelen vaststellen voor de opmaak, het onderzoek en het verdere gebruik van het RVR.

Hoofdstuk 3. Veiligheidsrapportage over de exploitatie van inrichtingen (01/12/2025 - ...)

Afdeling 1. Toepassingsgebied (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.3.1. ( 01/12/2025 - ... )

§1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle inrichtingen die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1°    inrichtingen waarvoor conform artikel 8 van het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 een veiligheidsrapport moet worden opgesteld of waarvoor conform artikel 10 van het voormelde samenwerkingsakkoord het veiligheids-rapport opnieuw moet worden beoordeeld door een wijziging aan de inrichting;
2°    inrichtingen waarvoor conform artikel 5 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning een vergunningsaanvraag moet worden ingediend voor de exploitatie of verandering ervan.

Voor de loutere hernieuwing van de omgevingsvergunning hoeft geen OVR opgemaakt te worden.

§2. De Vlaamse Regering kan andere categorieën van inrichtingen aanwijzen waarvoor een OVR moet worden opgesteld conform de bepalingen van dit hoofdstuk. De Vlaamse Regering kan, in afwijking van artikel 4/1.3.4, bepalen dat voor de voormelde categorieën van inrichtingen het OVR bepaalde gegevens niet hoeft te bevatten.

§3. In afwijking van paragraaf 1 kan de administratie na gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer geval per geval beslissen dat voor veranderingen aan een vergunde inrichting een OVR dat al voor die inrichting is goedgekeurd, niet bijgewerkt hoeft te worden.

§4. Het gemotiveerde verzoek, vermeld in paragraaf 3, bevat ten minste al de volgende gegevens:
1°    een beschrijving en een verduidelijking van de vergunde inrichting, en ook van de veranderingen die in het kader van de vergunningsaanvraag worden aangevraagd;
2°    de verantwoording van het verzoek en alle relevante gegevens om het verzoek te staven;
3°    een veiligheidsnota waarin ten minste al de volgende elementen worden aangetoond:
a)    het bewijs dat de geplande veranderingen geen bijkomend aanzienlijk risico van zware ongevallen voor de mens en voor het leefmilieu mee-brengen ten opzichte van de bestaande toestand, en het bewijs dat een nieuw OVR daarover redelijkerwijs geen nieuwe of extra gegevens kan bevatten;
b)    wat de geplande veranderingen betreft: het bewijs dat de nodige veilig-heidsmaatregelen getroffen zijn of getroffen kunnen worden om zware ongevallen te voorkomen en om de gevolgen van mogelijk zware onge-vallen voor de mens of voor het leefmilieu op voldoende geachte wijze te beperken, en het bewijs dat een nieuw OVR daarover redelijkerwijs geen nieuwe of extra gegevens kan bevatten.

De initiatiefnemer doet voor de opmaak van de veiligheidsnota, vermeld in het eerste lid, 3°, een beroep op een erkende deskundige.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de informatie en de modaliteiten waaraan het gemotiveerde verzoek, vermeld in paragraaf 3, moet voldoen.

§5. De administratie beslist over het gemotiveerde verzoek, vermeld in paragraaf 3, binnen twintig dagen na de dag waarop ze dat gemotiveerde verzoek heeft ontvangen. Ze bezorgt de beslissing bezorgt ze onverwijld aan de initiatiefnemer. In voorkomend geval bevat de beslissing ook de voorwaarden die eraan zijn verbonden. Als de beslissing niet kan worden genomen binnen de voormelde termijn, brengt de administratie de initiatiefnemer daarvan schriftelijk op de hoogte binnen die termijn. In die kennisgeving geeft de administratie aan wanneer de beslissing uiterlijk wordt genomen.

§6. In geval van een positieve beslissing voegt de initiatiefnemer die beslissing en de veiligheidsnota bij de vergunningsaanvraag.

Afdeling 2. Aanmelding en inhoudsafbakening van het voorgenomen OVR (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.3.2. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Voor de initiatiefnemer de vergunningsaanvraag indient, meldt hij aan de administratie zijn voornemen om een OVR op te stellen.

De aanmelding, vermeld in het eerste lid, bevat ten minste de volgende elementen:
1°    een beschrijving van het project, met inbegrip van een beknopte beschrijving van de overwogen alternatieven voor het project of voor onderdelen ervan;
2°    de reden van de rapportageplicht van de inrichting;
3°    de vergunningen die moeten worden aangevraagd en, in voorkomend geval, de bestaande vergunningstoestand;
4°    een beschrijving van het procesverloop met, in voorkomend geval, een beschrijving van het participatietraject;
5°    in voorkomend geval de gegevens die de administratie nodig heeft voor de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, vermeld in paragraaf 2;
6°    de relevante gegevens over de voorgestelde erkende deskundige, vermeld in artikel 4/1.3.3, in voorkomend geval aangevuld met de lijst van deskundigen die de erkende deskundige zullen bijstaan en de taakverdeling tussen de deskundigen;
7°    conform artikel 4/1.3.4 en het v.r.-richtlijnenboek, vermeld in artikel 4/1.4.2, een beschrijving van de inhoudelijke aanpak, met inbegrip van de methodolo-gie van het OVR;
8°    in voorkomend geval een verzoek om advies over de informatie die wordt verstrekt conform artikel 4/1.3.4;
9°    in voorkomend geval de gronden voor de vraag tot onttrekking aan bekendmaking van de aanmelding of aangeduide delen ervan.

De administratie kan aan de initiatiefnemer altijd vragen om aanvullende informatie te verstrekken. De procedure kan pas worden voortgezet nadat de administratie de door haar gevraagde aanvullende informatie heeft ontvangen.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de informatie die in de aanmelding, vermeld in het eerste lid, opgenomen moet worden. Die regels kunnen aanvullende elementen, die niet worden vermeld in het tweede lid, of een verdere verduidelijking van de elementen, vermeld in het tweede lid, betreffen.

§2. Als uit de aanmelding, vermeld in paragraaf 1, blijkt dat het project ten gevolge van een zwaar ongeval betekenisvolle effecten kan hebben op mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie of in verdragspartijen bij het verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, gedaan te Helsinki op 17 maart 1992, of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van die lidstaten, verdragspartijen of gewesten daarom verzoeken, meldt de administratie het project aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten in kwestie, met de vraag of ze hun commentaar aan de administratie kunnen meedelen.

De melding, vermeld in het eerste lid, omvat ten minste al de volgende informatie:
1°    een afschrift van de aanmelding, vermeld in paragraaf 1;
2°    een beschrijving van de rapportageprocedure die op het voorgenomen project van toepassing is;
3°    informatie over de vergunningsplicht waaraan het voorgenomen project onderworpen is.

De administratie brengt de initiatiefnemer ervan op de hoogte dat het project aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten in kwestie is gemeld.

§3. De administratie neemt een beslissing over de opstellers van het OVR, vermeld in artikel 4/1.3.3, en deelt haar beslissing aan de initiatiefnemer mee binnen de termijn en op de wijze die de Vlaamse Regering bepaalt.

§4. Als de aanmelding, vermeld in paragraaf 1, een verzoek om advies als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 8°, bevat, verleent de administratie een advies over de informatie die de initiatiefnemer conform artikel 4/1.3.4 moet verstrekken.

§5. De administratie maakt de aanmelding, vermeld in paragraaf 1, bekend op haar website binnen de termijn die de Vlaamse Regering bepaalt.

De initiatiefnemer kan in de aanmelding, vermeld in paragraaf 1, verzoeken om bepaalde informatie volledig of gedeeltelijk aan de openbaarheid te onttrekken. Het voormelde verzoek wordt door de betrokken overheidsinstantie behandeld conform artikel II.36 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018. De administratie kan de gegevens in kwestie volledig of gedeeltelijk onttrekken aan bekendmaking. Als ze beslist tot volledige of gedeeltelijke onttrekking aan bekendmaking van de aangewezen gegevens, neemt ze de gegevens die aan bekendmaking worden onttrokken, op in een bijlage. De bijlage wordt niet bekendgemaakt.

§6. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten van de aanmeldingsprocedure, de grens- en gewestgrensoverschrijdende procedure en de procedure van adviesverlening door de administratie.

§7. Vóór de initiatiefnemer zijn vergunningsaanvraag indient, kan hij aan de administratie vragen dat het OVR inhoudelijk op zijn kwaliteit wordt getoetst.

In het geval, vermeld in het eerste lid, toetst de administratie het OVR inhou-delijk aan de volgende elementen:
1°    de beslissing, vermeld in paragraaf 3;
2°    de beschrijving van de inhoudelijke aanpak van het OVR, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 7°;
3°    in voorkomend geval het advies, vermeld in paragraaf 4; 
4°    de gegevens die conform artikel 4/1.3.4 zijn vereist;
5°    in voorkomend geval de adviezen, opmerkingen en commentaren van de bevoegde autoriteiten, vermeld in paragraaf 2.

Het resultaat van de toetsing leidt tot de voorlopige goedkeuring of afkeuring van het OVR.

De administratie bezorgt haar beslissing over de voorlopige goedkeuring of afkeuring van het OVR aan de initiatiefnemer binnen een termijn die de Vlaamse Regering bepaalt.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de voorlopige goed-keuring of afkeuring van het OVR en voor de bekendmaking ervan.

Afdeling 3. Opstellen van het OVR (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.3.3. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Het OVR wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid en op kosten van de initiatiefnemer.

Om het OVR op te stellen, doet de initiatiefnemer een beroep op een erkende deskundige. Hij stelt aan de erkende deskundige alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de erkende deskundige zijn taak naar behoren kan vervullen.

§2. De erkende deskundige mag geen belang hebben bij de exploitatie in kwestie. Hij voert zijn opdracht volledig onafhankelijk uit.

§3. Tijdens het opstellen van het OVR overlegt de erkende deskundige met de administratie. De erkende deskundige neemt in voorkomend geval het advies, vermeld in artikel 4/1.3.2, §4, in acht.

Artikel 4/1.3.4. ( 01/12/2025 - ... )

Het OVR bevat ten minste al de volgende gegevens als die beschikbaar zijn:
1°    inlichtingen over het beheersysteem en de organisatie van de inrichting met het oog op de preventie van zware ongevallen. Die inlichtingen hebben be-trekking op de punten, vermeld in bijlage 2, die bij het samenwerkingsak-koord van 16 februari 2016 is gevoegd;
2°    een presentatie van de omgeving van de inrichting die al de volgende elementen bevat:
a)    een beschrijving van de locatie, met inbegrip van de geografische ligging, de meteorologische, geologische en hydrografische gegevens, met inbe-grip van de elementen van de voorgeschiedenis die relevant zijn voor de veiligheid;
b)    een identificatie van de externe gevaarbronnen en gevoelige omgevings-objecten, en ook de informatie die over die bronnen beschikbaar is;
c)    een beschrijving van de zones die door een zwaar ongeval kunnen wor-den getroffen;
3°    een beschrijving van de inrichting die al de volgende elementen bevat:
a)    de identificatie van de installaties en activiteiten binnen de inrichting die een zwaar ongeval kunnen teweegbrengen;
b)    de beschrijving van de activiteiten en producten uit de gedeelten van de inrichting die belangrijk zijn vanuit het oogpunt van de veiligheid;
c)    een beschrijving van procedés en werkwijzen;
d)    een beschrijving van de gevaarlijke stoffen die al de volgende elementen bevat:
1)    een lijst van de gevaarlijke stoffen, die bestaat uit al de volgende elementen:
i)    de beschrijving van de gevaarlijke stoffen met de chemische naam, het CAS-nummer en de naam volgens de IUPAC-nomenclatuur;
ii)    de maximale hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn of kunnen zijn;
2)    de fysische, chemische en toxicologische kenmerken en gegevens over de gevaren voor mens en milieu die onmiddellijk en later optre-den;
3)    het fysische of chemische gedrag onder normale gebruiksvoorwaar-den of bij voorzienbare ongevallen;
4°    een identificatie en analyse van de zware ongevallen met mogelijke gevolgen voor de omgeving (mens en milieu) en de preventiemiddelen, die bestaan uit al de volgende elementen:
a)    een gedetailleerde beschrijving van de scenario’s voor mogelijke zware ongevallen en de omstandigheden waarin die zich kunnen voordoen, inclu-sief een samenvatting van de voorvallen die bij het op gang brengen van die scenario's een belangrijke rol kunnen spelen, ongeacht of de oorzaken binnen of buiten de installatie liggen;
b)    een beschrijving van de mogelijke oorzaken van zware ongevallen en van de omstandigheden waarin zo'n zwaar ongeval zich zou kunnen voordoen, met een bijbehorende beschrijving van de genomen preventieve maatre-gelen;
c)    een kwantificering van de risico's, zoals aangegeven in het v.r.-richtlijnenboek, vermeld in artikel 4/1.4.2, die verbonden zijn aan de sce-nario’s, vermeld in punt a);
d)    een beoordeling van de omvang en de ernst van de mogelijke gevolgen van de geïdentificeerde zware ongevallen;
e)    een beschrijving van de technische parameters die van belang zijn voor de veiligheid van de installaties en van de apparatuur die voor de veilig-heid van de installaties is gepland;
5°    een overzicht van de beschermings- en interventiemaatregelen om de gevolgen van een zwaar ongeval te beperken, dat al de volgende elementen bevat:
a)    een beschrijving van de technische parameters die van belang zijn voor de veiligheid van de installaties en van de apparatuur die voor de veilig-heid van de installaties is gepland;
b)    een beschrijving van de apparatuur die op de installatie is aangebracht om de gevolgen van zware ongevallen te beperken;
c)    de organisatie van het alarm en de interventie;
d)    een beschrijving van de inzetbare interne of externe middelen;
e)    een beschrijving van het interne noodplan, vermeld in artikel 11 van het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016;
6°    een beschrijving en beoordeling van de preventieve en gevolgbeperkende maatregelen van technische en organisatorische aard die de initiatiefnemer zal nemen, met inbegrip van de termijn waarop die verwezenlijkt zullen worden;
7°    een schets van alternatieven die redelijkerwijze in beschouwing kunnen worden genomen op het vlak van locatie, plaatsing, procedé en hoeveelheden gevaarlijke stoffen, inbegrepen het nulalternatief en de sluiting van de in-richting;
8°    een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis die de initiatiefnemer of de deskundige eventueel heeft ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie en de gevolgen daarvan voor de wetenschappelijkheid van het rapport;
9°    een niet-technische samenvatting van de verstrekte gegevens, vermeld in punt 1° tot en met 8°. De niet-technische samenvatting is een samenvatting die voldoende begrijpelijk is voor het publiek en toelaat om voldoende zicht te krijgen op de mogelijke zware ongevallen, de mogelijke maatregelen of de maatregelen die genomen moeten worden.

Afdeling 4. Het onderzoek en het gebruik van het OVR (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.3.5. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Op de wijze, vermeld in de regelgeving van de vergunningsprocedure in kwestie, bezorgt de initiatiefnemer het OVR aan de overheid die in eerste aanleg een beslissing neemt over de vergunningsaanvraag voor het project.

De initiatiefnemer kan voorafgaand aan het indienen van de vergunningsaan-vraag bij de overheid, vermeld in het eerste lid, aan de administratie vragen om overeenkomstig artikel II.36 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, bepaalde delen uit het OVR aan het openbaar onderzoek binnen de vergunnings-procedure te onttrekken. Hij voegt bij zijn vraag tevens het voltooide OVR toe en duidt over welke gegevens het gaat en op welke gronden de onttrekking aan de openbaarheid moet gebeuren. De administratie maakt een belangenafweging overeenkomstig het artikel II.36 in kwestie. De administratie kan de bedoelde gegevens geheel of gedeeltelijk aan de openbaarheid onttrekken. Als ze beslist tot hele of gedeeltelijke onttrekking aan de openbaarheid van de aangeduide gegevens, moet ze de relevante gegevens opnemen in een bijlage. De bijlage bij het OVR wordt niet ter inzage gelegd van het publiek tijdens de vergunningsproce-dure.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de samenwerking en informatie-uitwisseling van de administratie met de administraties die bij de vergunningsprocedure betrokken zijn.

§2. Na de raadpleging van de adviesverlenende instanties en nadat het openbaar onderzoek van de vergunningsprocedure is afgesloten, toetst de administratie het OVR inhoudelijk aan de volgende elementen:
1°    de beslissing, vermeld in artikel 4/1.3.2, §3;
2°    de beschrijving van de inhoudelijke aanpak van het OVR, vermeld in artikel 4/1.3.2, §1, tweede lid, 7°;
3°    in voorkomend geval het advies, vermeld in artikel 4/1.3.2, §4; 
4°    de gegevens die conform artikel 4/1.3.4 vereist zijn;
5°    de adviezen, opmerkingen en commentaren van de instanties en het publiek over het OVR die verstrekt zijn naar aanleiding van het openbaar onderzoek;
6°    in voorkomend geval de adviezen, opmerkingen en commentaren van de bevoegde autoriteiten, vermeld in artikel 4/1.3.2, §2, en van het publiek over het OVR, die verstrekt zijn naar aanleiding van het openbaar onderzoek in grensoverschrijdend verband.

Het resultaat van de toetsing wordt opgenomen in het OVR-verslag en leidt tot de goedkeuring of afkeuring van het OVR.

De Vlaamse Regering stelt de wijze vast voor de raadpleging van de advies-verlenende instanties, vermeld in het eerste lid, en van de bevoegde autoriteiten, vermeld in het eerste lid, 6°, door de administratie.

§3. De administratie bezorgt haar beslissing over de goedkeuring of afkeuring van het OVR aan de volgende actoren:
1°    de initiatiefnemer;
2°    de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die de Vlaamse Regering aanwijst;
3°    in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten, vermeld in artikel 4/1.3.2, §2;
4°    de overheid die in eerste aanleg een beslissing neemt over de vergunnings-aanvraag voor het project.

De beslissing, vermeld in het eerste lid, bevat ook een afschrift van het OVR-verslag, vermeld in paragraaf 2, tweede lid.

§4. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de goedkeuring of afkeuring van het OVR en de bekendmaking ervan.

Artikel 4/1.3.6. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Vanaf de betekening van de beslissing, vermeld in artikel 4/1.3.5, §3, liggen het OVR, het OVR-verslag, vermeld in artikel 4/1.3.5, §2, tweede lid, en, in voorkomend geval, het advies, vermeld in artikel 4/1.3.2, §4, ter inzage bij de administratie.

§2. De initiatiefnemer kan aan de administratie vragen om te onderzoeken of ze, overeenkomstig artikel II.36 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, gegevens in de in paragraaf 1 bedoelde stukken aan terinzagelegging moet onttrekken. Hij stelt zijn vraag aan de administratie uiterlijk op het moment dat hij het voltooide OVR aan de administratie bezorgt. Hij duidt in zijn vraag aan over welke gegevens het gaat en op welke gronden de onttrekking aan de ter inzagelegging moet gebeuren.

De administratie neemt een beslissing over de vraag van de initiatiefnemer, vermeld in het eerste lid, uiterlijk op het moment van de goed- of afkeuring van het OVR. Ze maakt een belangenafweging conform artikel II.36 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018. De administratie kan de gegevens, vermeld in het eerste lid, volledig of gedeeltelijk aan terinzagelegging onttrekken. Als ze beslist tot volledige of gedeeltelijke onttrekking aan de terinzagelegging van de aangewezen gegevens, neemt ze de relevante gegevens op in een bijlage. De bijlage wordt niet ter inzage gelegd van het publiek.

§3. Bij de verdere besluitvorming over het voorgenomen project wordt rekening gehouden met de noodzaak om risicoactiviteiten gescheiden en op voldoende afstand te houden van al de volgende gebieden:
1°    woongebieden;
2°    door publiek bezochte gebieden; 
3°    ruimtelijk kwetsbare gebieden;
4°    bijzonder kwetsbare gebieden die de Vlaamse Regering bepaalt.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen over het gebruik van het OVR bij de verdere besluitvorming over het voorgenomen project en over de bekendmaking van het besluit over het project.

§4. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen over de wijze waarop de bevoegde autoriteiten en de burgers van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten, vermeld in artikel 4/1.3.2, §2, hun commentaar kunnen meedelen over het OVR en het voorgenomen project, en over de wijze waarop daarover overleg wordt gepleegd.

De beslissing over de vergunningsaanvraag over het voorgenomen project wordt opgestuurd naar de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen of gewesten, vermeld in artikel 4/1.3.2, §2.

§5. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen over:
1°    de wijze waarop de overheid die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten, vermeld in artikel 4/1.3.2, §2, op de hoogte wordt gebracht van een vergunningsaanvraag die al dan niet een OVR omvat, de administratie dan wel de betrokken provincie waar de effecten zich kunnen voordoen, daarvan op de hoogte brengt;
2°    het openbaar onderzoek dat in voorkomend geval georganiseerd moet worden.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen over het verstrekken van een advies over de vergunningsaanvraag, vermeld in het eerste lid, aan de bevoegde autoriteit van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten, vermeld in artikel 4/1.3.2, §2.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen over:
1°    de wijze waarop de overheid die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten, vermeld in artikel 4/1.3.2, §2, op de hoogte wordt gebracht van een beslissing over een vergunningsaanvraag die al dan niet een OVR omvat, de administratie of de betrokken provincie waar de effecten zich kunnen voordoen, daarvan op de hoogte brengt;
2°    het in voorkomend geval ter beschikking stellen van de beslissing, vermeld in punt 1°, aan het publiek.

Hoofdstuk 4. Aspecten van kwaliteitszorg (01/12/2025 - ...)

Afdeling 1. De erkenning van v.r.-deskundigen (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.4.1. ( 01/12/2025 - ... )

§1. Op de erkenning van v.r.-deskundigen zijn de bepalingen van titel V, hoofdstuk VI, van toepassing.

§2. De erkende v.r.-deskundige mag geen persoonlijk belang hebben bij de realisatie van de voorgenomen actie of de alternatieven ervoor. Hij voert zijn opdracht volledig onafhankelijk uit.

De onafhankelijkheid van de erkende v.r.-deskundige wordt beoordeeld op het niveau van de individuele fysieke persoon.

De onafhankelijkheidsvereiste van de erkende v.r.-deskundige belet niet dat, als de erkende v.r.-deskundige betrokken is bij de opmaak van een RVR, de erkende v.r.-deskundige nadien de beoordeling kan uitvoeren van een project waarvoor het eerder vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan het kader voor de vergunningverlening vormt.

§3. De Vlaamse Regering kan de nadere voorwaarden over de uitoefening van de taak van de erkende v.r.-deskundige bepalen.

Afdeling 2. De richtlijnenboeken en evaluatie (01/12/2025 - ...)

Artikel 4/1.4.2. ( 01/12/2025 - ... )

§1. De administratie stelt een richtlijnenboek over v.r. op. Dat v.r.- richtlijnenboek is het referentiewerk waarop de administratie, de initiatiefnemer en de deskundigen zich baseren voor het goede verloop van de rapportage en de inhoud van een RVR, een OVR of een veiligheidsnota, met inbegrip van de methodolo-gische aspecten.

De bijzondere en in voorkomend geval aanvullende bijzondere richtlijnen, vermeld in het derde lid, kunnen op gemotiveerde wijze het v.r.-richtlijnenboek aanvullen, strengere voorschriften bevatten of er in minder strenge zin van afwijken.

Het advies, vermeld in artikel 4/1.3.2, §4, omvat de bijzondere en in voorko-mend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen, vermeld in het tweede lid.

§2. De administratie is verantwoordelijk voor de geregelde actualisering van de richtlijnenboeken op basis van de wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen, en de evaluatie van de ervaringen met veiligheidsrapportages.
 

[TITEL V EXPLOITATIE VAN INRICHTINGEN EN ACTIVITEITEN EN ERKENDE PERSONEN (ing. decr. 25 april 2014, art. 174)] (... - ...)

[HOOFDSTUK 1 DEFINITIES EN DOELSTELLING (ing. decr. 25 april 2014, art. 175)] (... - ...)

[Afdeling 1 Algemene definities (ing. decr. 25 april 2014, art. 176)] (... - ...)

Artikel 5.1.1. ( 03/11/2020 - ... )

In deze titel wordt verstaan onder:
1° activiteiten: de werken en handelingen, vermeld in de indelingslijst;
2° decreet van 25 april 2014: het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
3° emissie: de directe of indirecte uitstoot van stoffen, trillingen, warmte, licht of geluid uit puntbronnen of diffuse bronnen van inrichtingen en activiteiten in de lucht, het water of de bodem;
4° exploitant: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een ingedeelde inrichting exploiteert of voor de rekening van wie ze wordt geëxploiteerd;
5° exploiteren: het installeren, in werking stellen, gebruiken of in stand houden van ingedeelde inrichtingen of het aanvangen en uitvoeren van ingedeelde activiteiten;
6° GPBV-installatie: een vaste technische eenheid waarin een of meer van de activiteiten en processen, vermeld in de indelingslijst, en aangeduid met de letter X in de vierde kolom van de indelingslijst, alsook andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de voormelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;
7° indelingslijst: de lijst, vastgesteld door de Vlaamse Regering bestaande uit rubrieken die een omschrijving omvatten van de inrichtingen en activiteiten die ernstige risico's of hinder voor de mens en het milieu kunnen inhouden;
8° ingedeelde inrichting of activiteit: één inrichting of activiteit en de aanhorigheden ervan op een bepaalde locatie of, in voorkomend geval, meerdere inrichtingen of activiteiten en de aanhorigheden ervan op een bepaalde locatie die voor hun exploitatie als een samenhangend technisch geheel moeten worden beschouwd. Het feit dat verschillende inrichtingen en activiteiten een verschillend eigendomsstatuut hebben belet niet dat ze door hun onderlinge technische samenhang als één ingedeelde inrichting of activiteit kunnen worden beschouwd;
9° inrichtingen: de bedrijven, werkplaatsen, opslagplaatsen, installaties, machines en toestellen, als omschreven in de indelingslijst;
10° mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten: de door de Vlaamse Regering aangewezen inrichtingen of activiteiten die vanwege hun aard op verschillende locaties al dan niet binnen een vergunde inrichting, kunnen worden ingezet;
11° tijdelijke inrichtingen en activiteiten: de door de Vlaamse Regering aangewezen inrichtingen en activiteiten die op tijdelijke basis, gedurende maximaal één jaar als ze verband houden met een bouwwerf of maximaal drie maanden in de overige gevallen, worden ingezet en waarvan de exploitatie geen blijvende gevolgen heeft voor de mens en het milieu;
12° veranderen van een ingedeelde inrichting of activiteit:
a) het wijzigen: het verplaatsen binnen de vergunde of gemelde ingedeelde inrichting of activiteit, of het aanwenden van een andere exploitatiemethode;
b) het uitbreiden: het vergroten in capaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning of meldingsakte betrekking heeft;
c) het toevoegen: het vergroten in opslagcapaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning of meldingsakte geen betrekking heeft;
d) het splitsen van een ingedeelde inrichting of activiteit in meerdere ingedeelde inrichtingen of activiteiten voor zover geen afbreuk wordt gedaan aan de definitie van een ingedeelde inrichting of activiteit, vermeld in punt 8°.
13° verontreiniging: de directe of indirecte inbreng door menselijke activiteiten van stoffen, trillingen, warmte of geluid in lucht, water of bodem, die de gezondheid van de mens of de milieukwaliteit kan aantasten, schade kan toebrengen aan materiële goederen, of de belevingswaarde van het milieu of een ander rechtmatig milieugebruik kan aantasten of in de weg kan staan.

[Afdeling 2 Definities van genetisch gemodificeerde organismen of pathogene organismen (ing. decr. 25 april 2014, art. 178)] (... - ...)

Artikel 5.1.2. ( 23/02/2017 - ... )

In hoofdstuk V wordt verstaan onder:
1° genetisch gemodificeerd micro-organisme (ggm) of organisme (ggo): een micro-organisme of een organisme waarvan het genetische materiaal gewijzigd is op een wijze die van nature of door voortplanting of natuurlijke recombinatie niet mogelijk is;
2° pathogene organismen: fytopathogenen, menselijke pathogenen of zoöpathogenen;
3° ingeperkt gebruik: elke activiteit waarbij organismen genetisch worden gemodificeerd of waarbij dergelijke ggo's of pathogene organismen worden gekweekt, opgeslagen, getransporteerd, vernietigd, verwijderd of anderszins gebruikt en waarbij specifieke inperkingsmaatregelen worden gebruikt om het contact van die organismen met de bevolking in het algemeen en het milieu te beperken;
4° kennisgeving: het indienen van documenten met de vereiste gegevens met het oog op het uitoefenen van activiteiten van risiconiveau 1 of 2;
5° toelating: het indienen van documenten met de vereiste gegevens met het oog op het verkrijgen van een toelating voor de uitoefening van activiteiten met risiconiveau 3 of 4."

[Afdeling 3 Doelstelling (ing. decr. 25 april 2014, art. 180)] (... - ...)

Artikel 5.1.3. ( 23/02/2017 - ... )

Deze titel heeft tot doel:
1° de mens en het milieu te beschermen tegen onaanvaardbare risico's en hinder, afkomstig van de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten.
De hinder en risico's omvatten:
a) de hinder en risico's als gevolg van de directe of indirecte inbreng van stoffen, trillingen, warmte, licht of geluid in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of de milieukwaliteit kunnen aantasten;
b) de risico's op ongevallen als gevolg van de exploitatie en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van de mens en het milieu;
c) de risico's en de hinder door uitputting van hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen, de verspilling van materialen en energie in het algemeen alsook de schadelijke gevolgen voor mens en milieu, verbonden aan materiaalgebruik en -verbruik;
d) mobiliteitshinder.
De bescherming geldt eveneens ten aanzien van personen die zich binnen de inrichting bevinden en die niet dezelfde bescherming genieten als de werknemers of hun gelijkgestelden, vermeld in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitoefening van hun werk;
2° een erkenning in te stellen voor het uitoefenen van bepaalde functies, het verstrekken van opleidingen, het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen, beproevingen en analyses door rechtspersonen of natuurlijke personen.

Deze titel draagt bij tot de realisatie van de doelstellingen omschreven in artikel 1.2.1 van dit decreet.

Deze titel beoogt tevens een proces van permanente verbetering aan te moedigen bij de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten.

[HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEGINSELEN INZAKE VERGUNNINGS- EN MELDINGSPLICHT (ing. decr. 25 april 2014, art. 182)] (... - ...)

Artikel 5.2.1. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. De Vlaamse Regering stelt de indelingslijst vast.

§ 2. In de indelingslijst bepaalt de Vlaamse Regering voor elke inrichting of activiteit of ze van de eerste, tweede of derde klasse is. Van de eerste klasse zijn de inrichtingen of activiteiten met de grootste risico's of hinder. Van de derde klasse zijn de inrichtingen of activiteiten met de minste risico's of hinder.

In de indelingslijst wijst de Vlaamse Regering ook de inrichtingen en activiteiten aan die tijdelijk, mobiel of verplaatsbaar zijn.

§ 3. Een ingedeelde inrichting of activiteit is van de eerste klasse als ze bestaat uit minstens één inrichting of activiteit die van de eerste klasse is.

In voorkomend geval omvat een ingedeelde inrichting of activiteit van de eerste klasse ook alle inrichtingen of activiteiten van de tweede en de derde klasse die samen op de locatie worden geëxploiteerd.

§ 4. Een ingedeelde inrichting of activiteit is van de tweede klasse als ze bestaat uit minstens één inrichting of activiteit die van de tweede klasse is, maar geen inrichting of activiteit omvat die van de eerste klasse is.

In voorkomend geval omvat een ingedeelde inrichting of activiteit van de tweede klasse ook alle inrichtingen of activiteiten van de derde klasse die samen op de locatie worden geëxploiteerd.

§ 5. Een ingedeelde inrichting of activiteit van de derde klasse bestaat uitsluitend uit inrichtingen of activiteiten van de derde klasse.

§ 6. Voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de eerste of de tweede klasse of voor de verandering ervan is een omgevingsvergunning vereist als vermeld in artikel 6, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de derde klasse of voor de verandering ervan is een meldingsakte vereist als vermeld in artikel 6, tweede lid, van het voormelde decreet.

Artikel 5.2.2. ( 23/02/2017 - ... )

De Vlaamse overheid houdt een databank bij van de omgevingsvergunningen die toelating verlenen voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten.

De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van die databank, de gegevens die door de gemeenten en de provincies aan de voormelde afdeling worden aangeleverd en de wijze waarop dat gebeurt.

[HOOFDSTUK 3 BEOORDELINGSCRITERIA (ing. decr. 25 april 2014, art. 185)] (... - ...)

Artikel 5.3.1. ( 23/02/2017 - ... )

De vergunningverlenende overheid weigert de omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ingedeelde inrichting of activiteit, als de exploitatie:
1° onaanvaardbare risico's of hinder voor de mens en het milieu inhoudt die niet door algemene, sectorale of bijzondere milieuvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden herleid;
2° in strijd is met:
a) een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling, ingesteld ter bescherming van de mens en het milieu tegen de risico's en de hinder, afkomstig van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, voor zover daarvan niet op geldige wijze kan worden afgeweken;
b) een stedenbouwkundig voorschrift of een verkavelingsvoorschrift, voor zover daarvan niet op geldige wijze kan worden afgeweken;
c) de goede ruimtelijke ordening.

[HOOFDSTUK 4 MILIEUVOORWAARDEN EN EVALUATIES (ing. decr. 25 april 2014, art. 187)] (... - ...)

[Afdeling 1 Algemeen (ing. decr. 25 april 2014, art. 188)] (... - ...)

Artikel 5.4.1. ( 23/02/2017 - ... )

De Vlaamse Regering stelt de algemene en sectorale milieuvoorwaarden vast. De algemene en sectorale milieuvoorwaarden beogen het voorkomen en beperken van onaanvaardbare hinder en risico's die de betrokken inrichtingen en activiteiten kunnen veroorzaken. In voorkomend geval beogen ze tevens het ongedaan maken van de schade die de exploitatie van de inrichting of activiteit heeft toegebracht aan het milieu.

De Vlaamse Regering kan voorwaarden vaststellen ter bescherming van de mens en het milieu tegen bepaalde vormen van hinder en risico's afkomstig van niet-ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

Artikel 5.4.2. ( 23/02/2017 - ... )

De algemene milieuvoorwaarden gelden voor alle ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

De sectorale milieuvoorwaarden gelden voor bepaalde types van ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

De milieuvoorwaarden voor niet-ingedeelde inrichtingen of activiteiten gelden voor de niet-ingedeelde inrichtingen of activiteiten die de Vlaamse Regering aanwijst.

Artikel 5.4.3. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. Bij de vaststelling van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden wordt voor een geïntegreerde aanpak gezorgd en wordt een hoog niveau van bescherming van de mens en het milieu gewaarborgd tegen de risico's en de hinder afkomstig van de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten.

De milieuvoorwaarden, vermeld in het eerste lid, worden op de beste beschikbare technieken gebaseerd. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de beste beschikbare technieken vastgesteld worden.

§ 2. Bij de vaststelling van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden houdt de Vlaamse Regering rekening met:
1° de geldende milieukwaliteitsnormen, met inbegrip van de bijzondere milieukwaliteitsnormen;
2° de bestaande toestand van het milieu en van de gezondheid van de mens, voor zover die gezondheid wordt beïnvloed door de toestand van het milieu, telkens voor zover de betrokken inrichtingen en activiteiten hier risico's of hinder voor kunnen veroorzaken;
3° de ligging van de ingedeelde inrichtingen of activiteiten in of nabij gebieden die een bijzondere bescherming behoeven of hindergevoelige objecten;
4° het feit dat de hinder en de risico's afkomstig van de exploitatie van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten moeten worden beperkt tot een aanvaardbaar niveau.

§ 3. Met het oog op de bescherming van de mens en het milieu kunnen de milieuvoorwaarden bepalingen bevatten die de toelaatbaarheid van bepaalde ingedeelde inrichtingen en activiteiten in of nabij sommige gebieden of hindergevoelige objecten beperken of verbieden.

§ 4. Waar mogelijk geven de algemene en sectorale milieuvoorwaarden de concrete doelstellingen aan die de betrokkenen op de door hen te bepalen wijze moeten verwezenlijken. Zij kunnen ook aangeven welke middelen moeten worden aangewend. Waar mogelijk geven ze dan ook aan welk beschermingsniveau of welke doelstelling hiermee wordt nagestreefd.

Artikel 5.4.4. ( 07/12/2017 - ... )

Het voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering inzake vaststelling van algemene en sectorale milieuvoorwaarden wordt gedurende een termijn van dertig dagen gepubliceerd op de website van het Departement Omgeving.

Het voorontwerp van besluit is gedurende dezelfde termijn ter inzage bij het Departement Omgeving.

Gedurende deze termijn kan elke persoon zijn opmerkingen aan dit departement meedelen.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels inzake bekendmaking en inspraak van de bevolking.

[Afdeling 2 Onderlinge verhouding tussen de algemene milieuvoorwaarden, de sectorale milieuvoorwaarden en de bijzondere milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 72 en 113 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning (ing. decr. 25 april 2014, art. 193)] (... - ...)

Artikel 5.4.5. ( 23/02/2017 - ... )

De sectorale milieuvoorwaarden kunnen de algemene milieuvoorwaarden aanvullen of stellen bijkomende eisen.

De sectorale milieuvoorwaarden kunnen strenger zijn dan de algemene milieuvoorwaarden.

De sectorale milieuvoorwaarden kunnen om technische redenen in minder strenge zin afwijken van de algemene milieuvoorwaarden, in de gevallen die door de Vlaamse Regering worden bepaald.

Artikel 5.4.6. ( 23/02/2017 - ... )

De bijzondere milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 72 en 113 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning vullen de algemene en sectorale milieuvoorwaarden aan of stellen bijkomende eisen.

De voormelde bijzondere milieuvoorwaarden kunnen strenger zijn dan de algemene en sectorale milieuvoorwaarden, behalve als het andersluidend bepaald is door de Vlaamse Regering.

De voormelde bijzondere milieuvoorwaarden kunnen om technische redenen in minder strenge zin afwijken van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden in de gevallen die door de Vlaamse Regering worden bepaald in de algemene en sectorale milieuvoorwaarden.

Artikel 5.4.6/1. ( 01/01/2018 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

De omzetting met het oog op de naleving van de beste beschikbare technieken, van nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies en van maatregelen in omzetting van Europese richtlijnen of uit de door de Vlaamse Regering goedgekeurde plannen en programma's voor wat betreft de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten gebeurt waar mogelijk en bij voorrang door middel van algemene of sectorale milieuvoorwaarden of andere sectorale regelgeving.

Met het oog op de omzetting, vermeld in het eerste lid, stelt de Vlaamse Regering voor de betrokken overheden beleidstaken en richtlijnen vast die aanwijzen welke voorschriften en normen hetzij via algemene of sectorale milieuvoorwaarden hetzij via bijzondere milieuvoorwaarden in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit worden opgelegd.

De richtlijnen over bijzondere milieuvoorwaarden vermelden de criteria in welke gevallen het aangewezen is een gerichte evaluatie uit te voeren met het oog op de eventuele toepassing van artikel 82, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Artikel 5.4.7. ( 23/02/2017 - ... )

Tenzij anders bepaald door de Vlaamse Regering zijn de algemene en sectorale milieuvoorwaarden al dan niet na afloop van een door de Vlaamse Regering te bepalen overgangstermijn van toepassing op inrichtingen en activiteiten die op de datum van inwerkingtreding van het besluit houdende milieuvoorwaarden zijn vergund of waarvoor een meldingsakte bestaat. In afwijking hiervan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de op die datum lopende vergunning of uit de geldende beslissing verder gelden.

[Afdeling 3 Afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden (ing. decr. 25 april 2014, art. 197)] (... - ...)

Artikel 5.4.8. ( 23/02/2017 - ... )

De Vlaamse Regering bepaalt door wie, in welke gevallen, de voorwaarden waaronder en de grenzen waarbinnen een afwijking van de algemene of sectorale milieuvoorwaarden toegestaan kan worden en stelt de verdere regels voor de indiening en de behandeling van en de beslissing over de afwijkingsaanvraag, met inbegrip van de bekendmaking ervan, vast.

[Afdeling 4 Verplichtingen van de exploitant (ing. decr. 25 april 2014, art. 199)] (... - ...)

Artikel 5.4.9. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. De exploitant van een ingedeelde inrichting of activiteit is verplicht de algemene, sectorale en bijzondere milieuvoorwaarden na te leven.

§ 2. Ongeacht de verleende omgevingsvergunning treft de exploitant altijd de nodige maatregelen om schade, hinder, incidenten en ongevallen die de mens of het milieu aanzienlijk beïnvloeden, te voorkomen.

Ongeacht de verleende omgevingsvergunning treft de exploitant, in geval van incidenten en ongevallen die de mens of het milieu aanzienlijk beïnvloeden, onmiddellijk de nodige maatregelen om de gevolgen ervan voor de mens en het milieu te beperken en om verdere mogelijke incidenten en ongevallen te voorkomen.

Artikel 5.4.10. ( 23/02/2017 - ... )

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de verplichtingen van de exploitant, vermeld in artikel 5.4.9.

[Afdeling 5 Evaluaties (ing. decr. 25 april 2014, art. 202)] (... - ...)

Artikel 5.4.11. ( 01/01/2018 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

§ 1. De milieuvoorwaarden van toepassing op een ingedeelde inrichting of activiteit worden onderworpen aan:
1° een algemene evaluatie in de gevallen en voor de aspecten die de Vlaamse Regering ter omzetting van Europese regelgeving bepaalt;
2° een gerichte evaluatie in de gevallen en voor de aspecten die de Vlaamse Regering ter omzetting van Europese regelgeving of in de richtlijnen, vermeld in artikel 5.4.6/1, derde lid, bepaalt.

Bij de uitvoering van een evaluatie, vermeld in het eerste lid, wordt nagegaan of de milieuvoorwaarden moeten worden bijgesteld en hiertoe overeenkomstig artikel 82, 2°, a), van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning bij de bevoegde overheid een verzoek moet worden ingediend. De conclusie van een evaluatie doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 82, 1°, 2°, b) tot en met f), van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

§ 2. De uitvoering van de algemene evaluaties, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, van GPBV-installaties als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van beste beschikbare technieken of van de bekendmaking van nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies gebeurt op basis van een voortschrijdend meerjarenprogramma voor vijf opeenvolgende kalenderjaren dat door het Departement Omgeving, wordt vastgesteld. Het voortschrijdend meerjarenprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd en afgestemd op de programmatorische aanpak van de milieuhandhaving.

Het voortschrijdend meerjarenprogramma en de uitvoeringsgraad ervan worden jaarlijks openbaar gemaakt op de wijze die de Vlaamse Regering bepaalt.

Artikel 5.4.12. ( 23/02/2017 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

§ 1. De bevoegde dienst van de gemeente wordt belast met de coördinatie en de uitvoering van de evaluaties van ingedeelde inrichtingen of activiteiten die behoren tot projecten waarvoor het college van burgemeester en schepenen bevoegd is om in eerste administratieve aanleg over de vergunningsaanvraag een beslissing te nemen.

De Vlaamse Regering bepaalt de gevallen waarin de provinciale omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 16, § 1, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, voor het uitvoeren van de evaluaties een advies verleent aan het college van burgemeester en schepenen.

§ 2. De provinciale en de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 16, § 1, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, worden belast met de coördinatie en de uitvoering van de evaluaties van ingedeelde inrichtingen of activiteiten die behoren tot projecten waarvoor respectievelijk de deputatie en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn om in eerste administratieve aanleg over de vergunningsaanvraag een beslissing te nemen.

De adviesinstanties die overeenkomstig artikel 24, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning zijn aangewezen om voor de ingedeelde inrichting of activiteit een advies te verlenen, verlenen advies in het kader van een evaluatie van de provinciale of de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie.

§ 3. De Vlaamse Regering stelt de termijnen vast waarbinnen de in paragraaf 1 en 2 vermelde adviezen moeten worden uitgebracht. Als geen advies wordt uitgebracht binnen de vastgestelde termijn wordt de adviesinstantie of de adviserende provinciale omgevingsvergunningscommissie geacht van oordeel te zijn dat er geen bijstelling van de milieuvoorwaarden moet plaatsvinden.

Artikel 5.4.13. ( 23/02/2017 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

De bevoegde dienst van de gemeente, de provinciale en de gewestelijke omgevingvergunningscommissie kunnen voor de uitvoering van de evaluaties informatie vragen bij de exploitant of bij de bevoegde toezichthouder, vermeld in titel XVI.

Artikel 5.4.14. ( 23/02/2017 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van de evaluaties.

[Afdeling 6 Bijzondere validatie (ing. decr. 17 juli 2020, art. 2, I: 24 juli 2020)] (... - ...)

Artikel 5.4.15. ( 24/07/2020 - ... )

Afdeling 5.20.6 van hoofdstuk 5.20 van deel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende de vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, wat betreft de actualisatie van voormelde besluiten aan de evolutie van de techniek en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2019 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu en landbouw, wordt geldig verklaard met ingang van de datum van de inwerkingtreding ervan. De geldigverklaring geldt tot de datum van inwerkingtreding van de nieuwe sectorale normen voor installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie die de Vlaamse Regering na uitvoering van een milieueffectenbeoordeling goedkeurt en houdt in alle geval op te bestaan na een periode van maximaal drie jaar vanaf de inwerkingtreding van dit artikel.

Omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02 van 12 mei 2006 betreffende een afwegingkader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines wordt geldig verklaard met ingang van de datum van de inwerkingtreding ervan. De geldigverklaring geldt tot de datum van inwerkingtreding van de omzendbrief RO/2014/02 van 25 april 2014 betreffende een afwegingskader en randvoorwaarden voor de oprichting van windturbines.

De geldigverklaring, vermeld in het eerste en tweede lid, is beperkt tot de schending van de internationale, Europese en nationale bepalingen over de verplichting tot uitvoering van een milieueffectrapportage voor bepaalde plannen en programma's, in het bijzonder artikel 7 van het Verdrag van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, artikel 2 tot en met 9 van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en hoofdstuk II van titel IV van dit decreet, wegens het ontbreken van een milieueffectrapportage.

Artikel 5.4.16. ( 24/07/2020 - ... )

De Vlaamse Regering stelt nieuwe sectorale normen vast voor installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie, die binnen een termijn van maximaal drie jaar vanaf de inwerkingtreding van dit artikel in werking treden. Die sectorale normen worden onderworpen aan een voorafgaande milieueffectbeoordeling overeenkomstig titel IV, hoofdstuk II.

[HOOFDSTUK V GENETISCH GEMODIFICEERDE ORGANISMEN OF PATHOGENE ORGANISMEN (ing. decr. 25 april 2014, art. 207)] (... - ...)

Artikel 5.5.1. ( 01/01/2018 - ... )

§ 1. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een kennisgevingsdossier of toelatingsaanvraag met betrekking tot genetisch gemodificeerde organismen, genetisch gemodificeerde micro-organismen of pathogenen indient, is een dossiertaks verschuldigd.

De opbrengst van de dossiertaks, vermeld in het eerste lid, wordt rechtstreeks en integraal in het Omgevingsfonds gestort.

§ 2. De dossiertaks bedraagt:
1° voor een toelatingsaanvraag bij een eerste of een volgend ingeperkt gebruik van niveau 2, 3 of 4: 500 euro;
2° voor een kennisgeving van een eerste ingeperkt gebruik risiconiveau 1 of een kennisgeving van een volgend ingeperkt gebruik van risiconiveau 2: 100 euro.

§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels inzake de dossiertaks vaststellen.

Artikel 5.5.2. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. Voor het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde of pathogene organismen, ingedeeld in de eerste of de tweede klasse is, naast de omgevingsvergunning voor de inrichting bestemd voor het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde of pathogene organismen, een kennisgeving of toelating vereist.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de kennisgeving gebeurt en de toelating wordt aangevraagd en behandeld. De Vlaamse Regering wijst de overheid aan die de toelatingen verleent en de kennisgevingen ontvangt. De overheid die de toelating verleent, kan voorwaarden aan de toelating verbinden.

§ 2. De toelating kan alleen verleend worden zodra de omgevingsvergunning voor de inrichting, bestemd voor het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde of pathogene organismen, verleend is.

De kennisgeving voor het ingeperkte gebruik, ingedeeld in de eerste of de tweede klasse, heeft op zijn vroegst uitwerking nadat de omgevingsvergunning voor de inrichting, bestemd voor het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde of pathogene organismen, verleend is.

§ 3. Als de omgevingsvergunning, vermeld in paragraaf 1, vervalt, vervalt het recht om het ingeperkte gebruik voort te zetten.

Als de omgevingsvergunning, vermeld in paragraaf 1, afloopt, ingetrokken, geschorst, opgeheven of vernietigd is, wordt het recht om het ingeperkte gebruik voort te zetten geschorst zolang de omgevingsvergunning is geschorst of totdat de omgevingsvergunning, vermeld in paragraaf 1, verkregen is.

In ieder geval vervalt het recht het ingeperkte gebruik voort te zetten als de einddatum, vermeld in de toelating, verstreken is.

§ 4. De voorwaarden die door de bevoegde overheid aan de toelating verbonden worden, worden beschouwd als de voorwaarden, vermeld in artikel 72 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

[HOOFDSTUK VI ERKENNINGEN (ing. 25 april 2014, art. 210)] (... - ...)

Artikel 5.6.1. ( 23/02/2017 - ... )

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de erkenningen voorgeschreven bij of krachtens titel V en de andere titels van dit decreet, voor zover die titels naar de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk verwijzen.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op de erkenningen, voorgeschreven bij of krachtens andere wetten en decreten, voor zover die wetten en decreten naar de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk verwijzen.

Artikel 5.6.2. ( 23/02/2017 - ... )

De uitoefening van bepaalde functies, het verstrekken van opleidingen, het nemen van monsters en de uitvoering van metingen, beproevingen en analyses door rechtspersonen of natuurlijke personen kan afhankelijk worden gemaakt van het voorafgaand verkrijgen van een erkenning.

De erkenningen, vermeld in het eerste lid, worden op grond van de aard ervan in categorieën ingedeeld.

De rechtspersonen of natuurlijke personen die in het bezit zijn van een bepaalde titel die door de Vlaamse overheid of door een door haar erkende organisatie is uitgereikt, krijgen van rechtswege een erkenning als vermeld in het eerste lid.

Rechtspersonen of natuurlijke personen die in het bezit zijn van een bepaalde titel die in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in België is uitgereikt door een andere overheid of organisatie dan de overheid of organisatie, vermeld in het derde lid, en waarvan ten aanzien van een bepaalde erkenning voorafgaandelijk de gelijkwaardigheid is vastgesteld, krijgen van rechtswege een erkenning als vermeld in het eerste lid.

In afwijking van het eerste lid kan bij een tijdelijke en incidentele uitoefening van de erkenningsplichtige handelingen, vermeld in het eerste lid, voor een persoon die niet is gevestigd in het Vlaamse Gewest alleen een voorafgaande kennisgeving worden vereist. Die procedure wordt ingesteld op voorwaarde dat door de aard van de specifieke handelingen een tijdelijke en incidentele uitoefening in redelijkheid mogelijk is en de voorwaarden alleen betrekking hebben op het bezit van beroepskwalificaties.

De Vlaamse Regering bepaalt voor welke functies, opleidingen en handelingen als vermeld in het eerste lid, de erkenningsplicht en, in voorkomend geval, de kennisgevingsplicht, vermeld in het vijfde lid, geldt. Ze stelt tevens de nadere regels vast met het oog op de uitvoering van de bepalingen van de leden 2 tot en met 5.

Artikel 5.6.3. ( 23/02/2017 - ... )

De Vlaamse Regering stelt voor de verschillende categorieën van erkenningen de nadere regels vast voor de aanvraag, weigering of verlening en bekendmaking van erkenningen. Ze bepaalt de adviezen die worden ingewonnen en de wijze waarop ze worden uitgebracht. Ze wijst ook de overheden en organisaties aan die uitspraak doen over de erkenningsaanvragen met een met redenen omkleed besluit.

Op zijn verzoek wordt de aanvrager van een erkenning gehoord door de overheden of organisaties, vermeld in het eerste lid. Die overheden of organisaties kunnen zelf het initiatief nemen om de aanvrager over zijn aanspraken op een erkenning te horen.

De erkenning wordt verleend als voldaan is aan de voorwaarden die per categorie van erkenning of per erkenning door de Vlaamse Regering zijn vastgesteld en die voorafgaand aan de erkenningsaanvraag zijn bekendgemaakt.

Bij de toepassing van de voorwaarden, vermeld in het derde lid, wordt rekening gehouden met gelijkwaardige voorwaarden waaraan de aanvrager in een andere Europese lidstaat of in een ander gewest in België al heeft voldaan.

Artikel 5.6.4. ( 23/02/2017 - ... )

§ 1. De overheid of organisatie die over de erkenningsaanvraag uitspraak moet doen, bevestigt binnen dertig dagen de ontvangst van het dossier van de aanvrager en deelt in voorkomend geval mee welke documenten ontbreken. Binnen een termijn van negentig dagen na de indiening van het volledige dossier wordt door de bevoegde overheid of organisatie uitspraak gedaan. De bevoegde overheid of organisatie kan die termijn met maximaal dertig dagen verlengen.

§ 2. De Vlaamse Regering kan de erkenningen aanwijzen die geacht worden stilzwijgend te zijn verkregen als geen beslissing over de erkenningsaanvraag wordt betekend binnen de door haar vastgestelde termijn.

De Vlaamse Regering kan daartoe alleen besluiten nadat ze tot de vaststelling is gekomen dat de belangenafweging door de overheden en organisaties, vermeld in artikel 5.6.3, eerste lid, bij hun beslissingen over erkenningsaanvragen, niet in alle gevallen noodzakelijk is om dwingende reden van algemeen belang, met inbegrip van een rechtmatig belang van een derde partij.

Artikel 5.6.5. ( 30/12/2017 - ... )

Het gebruik van erkenningen kan aan gebruikseisen worden onderworpen. Die gebruikseisen kunnen periodieke evaluaties inhouden waarvan het resultaat de schorsing of het verval van rechtswege van de erkenning tot gevolg kan hebben.

De Vlaamse Regering stelt de gebruikseisen vast, alsook de nadere regels voor de schorsing of het verval van rechtswege van de erkenningen.

Artikel 5.6.6. ( 23/02/2017 - ... )

Met behoud van de toepassing van de bepalingen van titel XVI kunnen de door de Vlaamse Regering aangewezen overheden de erkenning schorsen of opheffen.

De Vlaamse Regering kan bepalen in welke gevallen tot schorsing of opheffing kan worden overgegaan. De houder van de erkenning wordt gehoord op zijn verzoek. De Vlaamse Regering stelt de nadere regels vast voor de procedure die gevolgd moet worden bij schorsing of opheffing van de erkenning.

Artikel 5.6.7. ( 23/02/2017 - ... )

Aan elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die een erkenningsaanvraag indient, kan voor de behandeling van de erkenningsaanvraag een retributie worden gevraagd. Dezelfde retributie kan worden gevraagd voor de uitoefening van het toezicht op de erkennings- en gebruikseisen. De Vlaamse Regering bepaalt voor welke erkenningen of toezichtverplichtingen een retributie is verschuldigd en stelt de bedragen vast, alsook de wijze waarop aan de retributie moet worden voldaan.

Artikel 5.6.8. ( 20/07/2024 - ... )

§1. De Vlaamse Regering wijst de overheden en organisaties aan die optreden als verwerkingsverantwoordelijken als vermeld in artikel 4, 7), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG of als ontvanger voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van dit hoofdstuk en de toezichtopdrachten, vermeld in titel XVI van dit decreet met betrekking tot erkenningen.

De overheden en organisaties, vermeld in het eerste lid, verwerken persoonsgegevens voor de uitvoering van de taken, vermeld in dit hoofdstuk, en de toezichtopdrachten, vermeld in titel XVI van dit decreet, met betrekking tot erkenningen. De verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk voor en in uitvoering van de vervulling van een taak van algemeen belang die aan de verwerkingsverantwoordelijken is opgedragen.

§2. De verwerking van persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 1, heeft betrekking op de volgende categorieën van persoonsgegevens:
1° de naam;
2° het rijksregisternummer of het BIS-nummer als men niet over een rijksregisternummer beschikt;
3° adresgegevens;
4° contactgegevens;
5° gegevens over opleiding en ervaring; 6° beroepsgegevens;
7° het certificaatnummer;
8° het erkenningsnummer;
9° gegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten als vermeld in artikel 10 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG voor overtredingen van de milieuwetgeving die verband houden met het gebruik van een erkenning;
10° gegevens met betrekking tot de geschorste en opgeheven erkenningen;
11° gegevens met betrekking tot de uitgevoerde milieuhandhavingscontroles;
12° de gegevens met betrekking tot overtredingen van de milieuwetgeving.

De verwerkingsverantwoordelijken nemen passende maatregelen om de juistheid van de persoonsgegevens te verzekeren. Alleen de personen die de specifieke behoefte hebben door hun functie, rol of verantwoordelijkheid om deze persoonsgegevens te verwerken, hebben toegang tot die gegevens.

§3. De verwerking van persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 1, heeft betrekking op de volgende categorieën van betrokkenen:
1° personen die over een titel als vermeld in artikel 5.6.2, derde lid, beschikken, die uitgereikt is door een rechtspersoon die erkend is volgens artikel 5.6.3;
2° erkende personen;
3° personen die vermeld worden in een erkenningsaanvraag;
4° personen die in het kader van een erkenning aan een controle onderworpen worden;
5° dienstverrichters voor de tijdelijke en incidentele uitoefening van erkennings- plichtige handelingen als vermeld in artikel 5.6.2;
6° belanghebbenden in het kader van een controle van de erkende persoon.

Voor de categorieën van betrokkenen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 5°, kunnen persoonsgegevens rond strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten zoals overtredingen van de milieuwetgeving, gegevens over geschorste en opgeheven erkenningen en gegevens rond uitgevoerde milieuhandhavingscontroles verwerkt worden.

De verwerkingsverantwoordelijken nemen maatregelen om de informatie uit artikel 13 en 14 van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) en de communicatie uit artikel 15 tot en met 22 en artikel 34 van voormelde verordening (EU) 2016/679 rond de verwerking van persoonsgegevens op een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm aan te bieden aan de betrokkenen.

§4. De maximale bewaartermijnen voor persoonsgegevens die op basis van dit hoofdstuk met betrekking tot erkenningen worden verwerkt, bedraagt tot twintig jaar na verval van rechtswege van de erkenning.

De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de verwerking van de persoonsgegevens, de beveiliging van die gegevens en de passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen.

[TITEL VI MILIEUBELEIDSOVEREENKOMSTEN (ing. Decr. 16 november 2012, art. 2, I: 1 januari 2013)] (... - ...)

[HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN (ing. Decr. 16 november 2012, art. 3, I: 1 januari 2013)] (... - ...)

Artikel 6.1.1. ( 01/01/2013 - ... )

Een milieubeleidsovereenkomst is iedere overeenkomst tussen het Vlaamse Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, hierna het Gewest te noemen, enerzijds, en een of meer overkoepelende, representatieve organisaties van ondernemingen, hierna de organisatie te noemen, anderzijds, met als doel milieuverontreiniging te voorkomen, de gevolgen ervan te beperken of weg te nemen, of een doelmatig milieubeheer te bevorderen. Desgevallend kunnen het Gewest en de organisatie ook andere actoren vragen om partner te zijn in een milieubeleidsovereenkomst.

Het Gewest kan alleen milieubeleidsovereenkomsten sluiten met organisaties die aantonen dat ze :
1° rechtspersoonlijkheid bezitten;
2° representatief zijn voor ondernemingen die hetzij een bepaalde gemeenschappelijke activiteit uitoefenen, hetzij geconfronteerd worden met een bepaald gemeenschappelijk leefmilieuprobleem, hetzij gevestigd zijn in hetzelfde gebied;
3° door hun leden gemandateerd zijn om met het Gewest een milieubeleidsovereenkomst te sluiten en hen daardoor te verbinden als vermeld in artikel 6.1.4.

Artikel 6.1.2. ( 01/01/2013 - ... )

Een milieubeleidsovereenkomst kan de geldende wetgeving of reglementering niet vervangen, noch in minder strenge zin ervan afwijken.

Artikel 6.1.3. ( 01/01/2013 - ... )

§ 1. Het Gewest zal gedurende de geldingstermijn van de milieubeleidsovereenkomst geen reglementering uitvaardigen door middel van een uitvoeringsbesluit dat, met betrekking tot de door de milieubeleidsovereenkomst behandelde punten, strengere eisen stelt dan de milieubeleidsovereenkomst zelf. Het Gewest blijft evenwel bevoegd om verordenend op te treden, hetzij in geval van dringende noodzaak, hetzij om te voldoen aan dwingende verplichtingen van internationaal- of Europeesrechtelijke aard. Voor het gebruikmaakt van die bevoegdheid, pleegt het Gewest overleg met de andere partijen bij de milieubeleidsovereenkomst.

Het Gewest is bevoegd om de inhoud van de milieubeleidsovereenkomst, ook gedurende de geldingstermijn ervan, geheel of gedeeltelijk in reglementering om te zetten.


§ 2. Een milieubeleidsovereenkomst doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van andere overheden dan het Gewest.

Artikel 6.1.4. ( 01/01/2013 - ... )

Een milieubeleidsovereenkomst is verbindend voor de partijen. Naargelang van wat bepaald is in de overeenkomst, is ze tevens verbindend voor al de leden van de organisatie of voor een in het algemeen omschreven groep ervan.

De ondernemingen die na het sluiten van de overeenkomst tot de organisatie toetreden, worden van rechtswege verbonden. De leden van een verbonden organisatie kunnen zich niet aan hun verbintenissen onttrekken door uit de organisatie te treden.

[HOOFDSTUK II TOTSTANDKOMING, TOETREDING, WIJZIGING EN BEËINDIGING (ing. Decr. 16 november 2012, art. 8, I: 1 januari 2013)] (... - ...)

Artikel 6.2.1. ( 01/01/2013 - ... )

§ 1. Voor de aanvang van de onderhandelingen over een milieubeleidsovereenkomst wordt een startnota opgesteld. De startnota motiveert de keuze voor het instrument milieubeleidsovereenkomst en beschrijft de belangrijkste doelstellingen en krachtlijnen voor de milieubeleidsovereenkomst waarover onderhandeld moet worden.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast over het opstellen van de startnota.

§ 2. Over de startnota wordt een consultatie georganiseerd waarbij iedereen gedurende minstens dertig dagen bezwaren en opmerkingen kan formuleren. Daartoe wordt :
1° de startnota bezorgd aan de Minaraad en de voorzitter van het Vlaams Parlement;
2° de website waarop de startnota beschikbaar is, gemeld aan andere belanghebbenden. De Minaraad brengt een advies uit binnen dertig dagen na ontvangst van de startnota.

De Vlaamse Regering :
1° stelt nadere regels vast over de manier waarop de consultatie georganiseerd wordt en de geformuleerde bezwaren en opmerkingen verwerkt worden;
2° keurt de startnota goed. Indien de Minaraad een advies uitbrengt over de startnota, verantwoordt de Vlaamse Regering in een verslag in welke mate al dan niet rekening is gehouden met de opmerkingen en suggesties tot aanpassing uit het advies van de Minaraad.

§ 3. Het ontwerp van milieubeleidsovereenkomst wordt meegedeeld aan de Vlaamse Regering.

§ 4. Over het ontwerp van milieubeleidsovereenkomst wordt een consultatie georganiseerd waarbij iedereen gedurende minstens dertig dagen bezwaren en opmerkingen kan formuleren. Daartoe wordt :
1° een samenvatting van het ontwerp van milieubeleidsovereenkomst, op initiatief van het Gewest, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De samenvatting omschrijft minstens het voorwerp en de algemene strekking van de milieubeleidsovereenkomst en vermeldt de website waarop het ontwerp van de overeenkomst beschikbaar is;
2° het ontwerp van milieubeleidsovereenkomst bezorgd aan de Minaraad en de voorzitter van het Vlaams Parlement;
3° de website waarop het ontwerp van milieubeleidsovereenkomst beschikbaar is, gemeld aan andere belanghebbenden.

De Vlaamse Regering :
1° stelt nadere regels vast over de manier waarop de consultatie georganiseerd wordt en de geformuleerde bezwaren en opmerkingen verwerkt worden;
2° keurt de milieubeleidsovereenkomst goed.

§ 5. Een milieubeleidsovereenkomst wordt, na ondertekening door de partijen, integraal bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Behoudens andersluidend beding treedt een milieubeleidsovereenkomst in werking de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 6.2.2 ( 01/01/2013 - ... )

Alleen met de toestemming van het Gewest kan een organisatie van ondernemingen die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.1.1, toetreden tot een milieubeleidsovereenkomst. De Vlaamse Regering stelt de procedure daarvoor vast. De toetreding wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Vanaf de dag van de bekendmaking is de milieubeleidsovereenkomst verbindend voor de toegetreden organisatie. Naargelang van wat bepaald is in de toetredingsakte, is ze tevens verbindend voor al de leden van de toegetreden organisatie of voor een in het algemeen omschreven groep ervan. Door de toetreding wordt de toegetreden organisatie partij bij de milieubeleidsovereenkomst.

Artikel 6.2.3. ( 01/01/2013 - ... )

Een milieubeleidsovereenkomst wordt gesloten voor een bepaalde termijn, die in geen geval langer mag zijn dan acht jaar. Een milieubeleidsovereenkomst kan niet stilzwijgend worden verlengd.

Tijdens de geldingsduur van de milieubeleidsovereenkomst kunnen de partijen overeenkomen om ze te wijzigen. In dat geval moeten de bepalingen van artikel 6.2.1, § 4, worden toegepast. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze zijn verbindend voor al wie voordien door de overeenkomst verbonden was.

Artikel 6.2.4. ( 01/01/2013 - ... )

De partijen kunnen te allen tijde een milieubeleidsovereenkomst opzeggen, op voorwaarde dat ze een opzeggingstermijn in acht nemen. Behoudens andersluidend beding in de overeenkomst bedraagt die termijn zes maanden. In geen geval mag de opzeggingstermijn die in de overeenkomst bepaald is langer zijn dan een jaar. Elke langere termijn wordt van rechtswege herleid tot een jaar. Als de opzegging niet uitgaat van het Gewest, moet de milieubeleidsovereenkomst door de andere partijen gezamenlijk worden opgezegd. De opzegging wordt op straffe van nietigheid meegedeeld, hetzij met een ter post aangetekende brief, hetzij bij deurwaardersexploot. De opzeggingstermijn begint te lopen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving.

Artikel 6.2.5. ( 01/01/2013 - ... )

Een milieubeleidsovereenkomst eindigt hetzij bij overeenkomst tussen de partijen, hetzij door het verstrijken van de termijn, hetzij door opzegging. Het uitvaardigen van reglementering als vermeld in artikel 6.1.3 maakt geen einde aan de overeenkomst.

[HOOFDSTUK III NALEVING EN VERSLAGGEVING (ing. Decr. 16 november 2012, art. 14, I: 1 januari 2013)] (... - ...)

Artikel 6.3.1. ( 01/01/2013 - ... )

In een milieubeleidsovereenkomst wordt bepaald op welke manier controle zal worden uitgeoefend op de naleving van de voorschriften ervan.

In geval van overtreding van de voorschriften van een milieubeleidsovereenkomst kan iedereen die erdoor verbonden is, de dwanguitvoering in natura of bij equivalent vorderen van de overtreder.

Artikel 6.3.2. ( 01/01/2013 - ... )

De organisatie brengt jaarlijks verslag uit over de uitvoering van de milieubeleidsovereenkomst. De Vlaamse Regering brengt bij het Vlaams Parlement tweejaarlijks een evaluatierapport uit over de uitvoering van de milieubeleidsovereenkomst.

De Vlaamse Regering bepaalt de vorm en de voorwaarden die bij het verslag en het evaluatierapport moeten worden nageleefd.

[TITEL VIII KLIMAAT (ing. decr. 14 februari 2014, art. 2, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

[HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN (ing. decr. 14 februari 2014, art. 3, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 8.1.1. ( 06/05/2014 - ... )

Dit decreet voorziet, voor wat de bevoegdheden van het Vlaamse Gewest betreft, in de omzetting van de Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad, zoals tot op heden gewijzigd.

Artikel 8.1.2. ( 23/09/2022 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

In deze titel wordt verstaan onder:
1° bevoegde autoriteit: de instantie, aangewezen overeenkomstig artikel 18 van richtlijn 2003/87/ EG, namelijk het VEKA;
2° BKG-installatie: een vaste technische eenheid waarin een of meer van de activiteiten en processen, zoals omschreven in de indelingslijst in bijlage I, van titel I, van het VLAREM en aangeduid met de letter Y in de vierde kolom van de indelingslijst in bijlage I, van titel I, van het VLAREM, alsmede andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met voormelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;
3° broeikasgassen: koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), onvolledig gefluoreerde koolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolwaterstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride (SF6);
3° /1 CORSIA: Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation, de regeling voor koolstofcompensatie en -reductie voor internationale luchtvaart zoals beslist door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) op 27 juni 2018;
3° /2 CORSIA-vliegtuigexploitant: een luchtvaartmaatschappij die onder het toepassingsgebied van artikel 1 van de gedelegeerde verordening (EU) 2019/1603 valt, en die ofwel:
a) beschikt over een geldige door België verleende exploitatievergunning conform verordening (EG) 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap;
b) niet beschikt over een exploitatievergunning verleend door een lidstaat van de Europese Unie, of een daarmee gelijkgestelde vergunning verleend door een derde land ofwel een ICAO-telefonieaanduiding en waarvan de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon in België is gevestigd.
Wordt niet beschouwd als een CORSIA-vliegtuigexploitant: een luchtvaartmaatschappij opgenomen in de bijlage bij verordening (EG) 748/2009 van de Commissie van 5 augustus 2009 betreffende de lijst van vliegtuigexploitanten die op of na 1 januari 2006 een in bijlage I bij richtlijn 2003/87/EG genoemde luchtvaartactiviteit hebben uitgeoefend, met specificatie van de administrerende lidstaat van elke vliegtuigexploitant, die conform deze bijlage een andere administrerende lidstaat dan België heeft;
4° eerste verbintenisperiode: de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012;
5° emissie: de emissie van broeikasgassen in de atmosfeer door bronnen die aanwezig zijn in een BKG-installatie, of de emissie door een vliegtuig van CO2 ten gevolge van een luchtvaartactiviteit;
6° emissierecht: een overdraagbaar recht om gedurende een bepaalde periode of handels- periode één ton CO2-equivalent aan broeikasgassen uit te stoten;
6° /1 gedelegeerde verordening (EU) 2019/1603: de gedelegeerde verordening (EU) 2019/1603 van de Commissie van 18 juli 2019 tot aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie aangenomen maatregelen voor de monitoring, rapportage en verificatie van luchtvaartemissies ter uitvoering van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel;
7° handelsperiode: de eerste verbintenisperiode of de tweede verbintenisperiode;
8° klimaatfonds: het Vlaamse Klimaatfonds, opgericht bij artikel 14 van het decreet van 13 juli 2012 houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2012;
9° luchthavenbeheerder: de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke persoon die verantwoordelijk is voor de luchthaven waaraan de meeste luchtvaartactiviteiten van de vlieg- tuigexploitant worden toegeschreven in het referentiejaar. In het geval dat er aan meerdere luchthavens evenveel luchtvaartactiviteiten worden toegeschreven, is de luchthavenbeheerder de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke persoon die verantwoordelijk is voor de luchthaven waarvoor de CO2-emissies van de aan haar toegeschreven luchtvaartactiviteiten het grootste zijn;
10° luchtvaartactiviteit: een activiteit als vermeld in bijlage VI bij dit decreet;
11° Nationale Klimaatcommissie: de commissie, vermeld in artikel 3 van het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering en het Protocol van Kyoto;
12° periode: de duur waarvoor er een vast volume emissierechten wordt toegewezen dat bestemd is om de emissies van een luchtvaartactiviteit te dekken, in casu van 1 januari tot en met 31 december 2012 (eerste periode), van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020 (tweede periode) enzovoort;
13° Protocol van Kyoto: het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gesloten in Kyoto op 11 december 1997 en goedgekeurd bij het decreet van 22 februari 2002;
14° referentiejaar: met betrekking tot een vliegtuigexploitant die na 1 januari 2006 zijn exploitatie in de Europese Economische Ruimte is begonnen, het eerste kalenderjaar van die exploitatie; in alle andere gevallen, het kalenderjaar dat is ingegaan op 1 januari 2006;
15° Richtlijn 2003/87/EG: Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissie- rechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad;
16° samenwerkingsakkoord van 2 september 2013: het samenwerkingsakkoord van 2 september 2013 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende het opnemen van luchtvaartactiviteiten in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap overeenkomstig Richtlijn 2008/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap;
17° ton CO2-equivalent: een metrische ton koolstofdioxide (CO2) of een hoeveelheid van een ander broeikasgas met een gelijkwaardig aardopwarmingspotentieel;
18° tweede verbintenisperiode: de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020;
18° /1 VEKA: het agentschap, vermeld in titel II van het Energiebesluit van 19 november 2010;
19° uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067: uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;
20° vliegtuigexploitant: de persoon die een luchtvaartuig exploiteert op het moment dat die een luchtvaartactiviteit uitoefent, of, als die persoon niet bekend is of niet is geïdentificeerd door de eigenaar van het vliegtuig, de eigenaar van het vliegtuig.

[HOOFDSTUK II BEPALINGEN OVER BKG-INSTALLATIES (ing. decr. 14 februari 2014, art. 6, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 8.2.1. ( 06/05/2014 - ... )

§ 1. De Vlaamse Regering legt aan de BKG-installaties die broeikasgassen uit- stoten en die onder het toepassingsgebied van de Richtlijn 2003/87/EG vallen, als exploitatievoorwaarde op dat die BKG-installaties over een broeikasgasvergunning moeten beschikken. Op basis van de voorwaarden die van toepassing zijn op de BKG-installatie, opgenomen in die broeikasgasvergunning, wordt jaarlijks een bepaald aantal emissie- rechten, met uitzondering van de emissierechten die aan de vliegtuigexploitanten worden toegewezen, bij het nationaal register ingeleverd in overeenstemming met de hoeveelheid broeikasgassen die in het voorgaande jaar is uitgestoten.

In het eerste lid wordt verstaan onder nationaal register: het register, vermeld in het samenwerkingsakkoord van 18 juni 2008 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de organisatie en het administratief beheer van het gestandaardiseerd en genormaliseerd registersysteem van België overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad.

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de broeikasgasvergunning en de regels voor de bewaking en de rapportering van de emissies, voor de verificatie van die rapporten en voor de inlevering van emissierechten.

Artikel 8.2.2. ( 06/05/2014 - ... )

In overeenstemming met Richtlijn 2003/87/EG bepaalt de Vlaamse Regering:
1° de totale hoeveelheid emissierechten die per handelsperiode aan BKG-installaties in het Vlaamse Gewest worden toegekend;
2° de wijze waarop die emissierechten aan de BKG-installaties in kwestie worden toegewezen;
3° de nadere regels voor de toewijzing, de aanvraag van een toewijzing, de verlening, de stopzetting van de verlening, de opschorting van de verlening, de geldigheid en de annulering van de emissierechten;
4° de regels voor het opstellen en het controleren van een register in de vorm van een elektronische databank waarmee de emissierechten worden uitgegeven, gehouden, overgedragen en geannuleerd;
5° de nadere regels voor het vaststellen van de grenzen van een BKG-installatie;
6° de nadere regels voor het gebruik van flexibele mechanismen door BKG-installaties.

[HOOFDSTUK III BEPALINGEN OVER VLIEGTUIGEXPLOITANTEN (ing. decr. 14 februari 2014, art. 9, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

[AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN (ing. decr. 14 februari 2014, art. 10, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 8.3.1. ( 06/05/2014 - ... )

Een luchthaven krijgt een luchtvaartactiviteit toegeschreven als deze vertrekt van deze luchthaven of als deze landt op deze luchthaven, op voorwaarde dat de vlucht niet vertrekt vanuit een lidstaat waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is.

Artikel 8.3.2. ( 23/09/2022 - ... )

De bevoegde autoriteit van elke vliegtuigexploitant, die onder de administratieve bevoegdheid van België valt, wordt vermeld op de lijst die overeenkomstig artikel 4 van het samenwerkingsakkoord van 2 september 2013 gepubliceerd wordt door de register-administrateur.

In het eerste lid wordt verstaan onder registeradministrateur: de Belgische nationale administrateur overeenkomstig verordening (EU) 389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling van een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/ EG van het Europees Parlement en de Raad, Beschikkingen nrs. 280/2004/EG en 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en 1193/2011 van de Commissie.

Het Vlaamse Gewest is de bevoegde autoriteit voor elke vliegtuigexploitant die onder de administratieve bevoegdheid van België valt en waarvoor geldt dat de luchthaven die beheerd wordt door de luchthavenbeheerder van de betreffende vliegtuigexploitant, op het grondgebied van het Vlaamse Gewest ligt.

Artikel 8.3.3. ( 06/05/2014 - ... )

Ter uitvoering van artikel 22 van het samenwerkingsakkoord van 2 september 2013 kan de Vlaamse Regering bepalen om de taken van de luchthavenbeheerders van de luchthavens op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de luchthaven Brussel-Nationaal, die verband houden met de uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 2 september 2003, te delegeren aan de bevoegde autoriteit.

[AFDELING 1BIS AFWIJKINGEN DIE GELDEN VOORUITLOPEND OP DE TENUITVOERLEGGING TEGEN 2020 VAN EEN INTERNATIONALE OVEREENKOMST DIE WERELDWIJD EEN MARKTGEBASEERDE MAATREGEL TOEPAST (ing. decr. 18 november 2016, art. 3, I: 23 december 2016)] (... - ...)

Artikel 8.3.3bis. ( 23/09/2022 - ... )

§ 1. In afwijking van artikel 8.3.6 beschouwt de bevoegde autoriteit de verplichtingen, vermeld in de voormelde artikelen, als vervuld en onderneemt ze geen actie tegen vliegtuigexploitanten voor:
1° alle emissies van vluchten naar of van luchthavens gelegen in landen buiten de Europese Economische Ruimte in elk kalenderjaar met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2023;
2° alle emissies van vluchten tussen een luchthaven gelegen in een ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en een luchthaven gelegen in een ander gebied van de Europese Economische Ruimte in elk kalenderjaar met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2023;
3° ...

Voor de toepassing van artikel 8.3.6, § 2 en § 3, worden de geverifieerde emissies van vluchten andere dan deze vermeld in het eerste lid beschouwd als geverifieerde emissies van de vliegtuigexploitant.

§ 2. In afwijking van artikel 8.3.4, § 6, en artikel 8.3.5, § 6, worden aan vliegtuigexploitanten voor wie de tijdelijke afwijkingen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid gelden, elk jaar een aantal kosteloze emissierechten toegewezen die zijn verminderd in verhouding tot de vermindering van de verplichting om emissierechten in te leveren, vermeld in paragraaf 1, eerste lid.

De bevoegde autoriteit berekent het aantal kosteloos toegewezen emissierechten overeenkomstig het eerste lid en maakt die aantallen bekend in het Belgisch Staatsblad.

§ 3. In afwijking van artikel 8.3.6, § 1, zijn vliegtuigexploitanten niet verplicht om emissiemonitoringplannen in te dienen die de maatregelen beschrijven om emissies te bewaken en te rapporteren met betrekking tot vluchten waarvoor de tijdelijke afwijkingen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, gelden.

§ 4. In afwijking van artikel 8.3.6, § 2 en § 4, worden de emissies van een vliegtuigexploitant met totale jaarlijkse emissies van minder dan 25.000 ton CO2 of van een vliegtuigexploitant met totale jaarlijkse emissies van minder dan 3000 ton CO2 van andere vluchten dan die, vermeld in paragraaf 1, beschouwd als geverifieerde emissies als deze werden vastgesteld met gebruikmaking van het instrument voor kleine emittenten dat door verordening (EU) nr. 606/2010 van de Commissie van 9 juli 2010 inzake de goedkeuring van een vereenvoudigd instrument, ontwikkeld door Eurocontrol, voor de raming van het brandstofverbruik van bepaalde vliegtuigexploitanten met een geringe emissie, is goedgekeurd en door Eurocontrol werd voorzien van gegevens uit zijn ETS-ondersteuningsfaciliteit.

[AFDELING 1TER TENUITVOERLEGGING CORSIA (ing. decr. 8 juli 2022, art. 5, I: 23 september 2022)] (... - ...)

Artikel 8.3.3ter. ( 23/09/2022 - ... )

§ 1. Een CORSIA-vliegtuigexploitant die overeenkomstig artikel 8.3.2 het Vlaamse Gewest als bevoegde autoriteit heeft toegewezen gekregen, heeft voor de uitvoering van CORSIA ook het Vlaamse Gewest als bevoegde autoriteit.

§ 2. Een CORSIA-vliegtuigexploitant waaraan overeenkomstig artikel 8.3.2 geen bevoegde autoriteit is toegewezen, heeft voor de uitvoering van CORSIA het Vlaamse Gewest als bevoegde autoriteit als:
1° ofwel de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon van de CORSIA-vliegtuigexploitant gevestigd is op het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
2° ofwel de Nationale Klimaatcommissie heeft bepaald dat het Vlaamse Gewest de bevoegde autoriteit is overeenkomstig artikel 20/2, § 2, tweede lid, van het samenwerkingsakkoord van 2 september 2013.

§ 3. De bevoegde autoriteit van elke CORSIA-vliegtuigexploitant wordt vermeld op de lijst van CORSIA-vliegtuigexploitanten die overeenkomstig artikel 20/2, § 3, van het samenwerkingsakkoord van 2 september 2013 gepubliceerd wordt door de registeradministrateur.

Artikel 8.3.3quater. ( 23/09/2022 - ... )

§ 1. Een CORSIA-vliegtuigexploitant als vermeld in artikel 8.3.3ter, § 1, legt de monitoringplannen en emissieverslagen voor de uitvoering van CORSIA voor aan de luchthavenbeheerder, die ze onmiddellijk bezorgt aan de bevoegde autoriteit.

§ 2. Een CORSIA-vliegtuigexploitant als vermeld in artikel 8.3.3ter, § 2, legt de monitoringplannen en emissieverslagen voor de uitvoering van CORSIA voor aan de bevoegde autoriteit.

§ 3. De bevoegde autoriteit is belast met de goedkeuring van de monitoringplannen en emissieverslagen voor de uitvoering van CORSIA.

§ 4. De bevoegde autoriteit is belast met het berekenen van de verplichtingen in verband met koolstofcompensatie van de CORSIA-vliegtuigexploitanten, conform de regels van hoofdstuk 3 van bijlage 16 van het verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, Volume IV - Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation, aangenomen op 27 juni 2018 door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).

[AFDELING 2 KOSTELOZE TOEWIJZING VAN EMISSIERECHTEN (ing. decr. 14 februari 2014, art. 14, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 8.3.4. ( 23/09/2022 - ... )

 § 1. Een vliegtuigexploitant beschikt over een goedgekeurd monitoringplan tonkilometergegevens voor het toezichtsjaar. Het door de vliegtuigexploitant ingediende monitoringplan tonkilometergegevens wordt binnen vier maanden na de indiening ervan geverifieerd en, in voorkomend geval, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit en bekrachtigd door de Nationale Klimaatcommissie.

In het eerste lid wordt verstaan onder toezichtsjaar: voor de perioden van 1 januari tot en met 31 december 2012 en van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020, het jaar 2010; voor de latere perioden, het burgerlijk jaar dat eindigt vierentwintig maanden voor de aanvang van elke periode.

§ 2. Om in aanmerking te komen voor een kosteloze toewijzing van emissierechten voor de periode, dient een vliegtuigexploitant uiterlijk eenentwintig maanden voor de aanvang van de periode een geverifieerd rapport tonkilometergegevens in.

§ 3. Het rapport tonkilometergegevens, vermeld in paragraaf 2, kan alleen betrekking hebben op tonkilometergegevens voor de periode waarvoor de vliegtuigexploitant beschikt over een goedgekeurd monitoringplan tonkilometergegevens.

De bevoegde autoriteit controleert of het rapport tonkilometergegevens is geverifieerd conform de criteria vermeld in bijlage V van Richtlijn 2003/87/EG en uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067.

§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere regels en procedures bepalen voor de inhoud, de indiening, de verificatie en de goedkeuring van een monitoringplan tonkilometergegevens, vermeld in paragraaf 1 en 3.

De Vlaamse Regering kan nadere regels en procedures bepalen voor de inhoud, de indiening, de verificatie en de controle van het rapport tonkilometergegevens, vermeld in paragraaf 2 en 3.

§ 5. De bevoegde autoriteit bezorgt de conform paragraaf 2 ontvangen geverifieerde rapporten tonkilometergegevens aan de Nationale Klimaatcommissie ten minste negentien maanden voor de aanvang van de periode waarop de rapporten betrekking hebben. De Nationale Klimaatcommissie bezorgt die op haar beurt aan de Europese Commissie.

§ 6. De bevoegde autoriteit berekent en maakt de volgende hoeveelheden bekend in het Belgisch Staatsblad binnen drie maanden na de datum waarop de Europese Commissie haar Emissierechtenbesluit neemt:
1° de totale hoeveelheid emissierechten die voor de betreffende periode wordt toegewezen aan elke vliegtuigexploitant waarvan het rapport tonkilometergegevens bij de Europese Commissie is ingediend conform paragraaf 5, berekend door de in het rapport tonkilometergegevens opgenomen tonkilometergegevens te vermenigvuldigen met de benchmark vastgesteld overeenkomstig het besluit 2011/638/EU van de Commissie van 26 september 2011 tot vaststelling van benchmarks voor de kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten aan vliegtuigexploitanten overeenkomstig artikel 3sexies van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;
2° de hoeveelheid emissierechten die voor elk jaar van de betreffende periode aan elke vliegtuigexploitant wordt toegewezen,  die wordt bepaald door de berekende totale hoeveelheid emissierechten, vermeld in punt 1°, voor de betreffende periode te delen door het aantal jaren in de periode waarin die vliegtuigexploitant een luchtvaartactiviteit als vermeld in bijlage VI bij dit decreet, uitvoert.

In het eerste lid wordt verstaan onder Emissierechtenbesluit: het besluit van de Europese Commissie, vermeld in artikel 3sexies, derde lid, van Richtlijn 2003/87/EG.

[AFDELING 3 KOSTELOZE TOEWIJZING VAN EMISSIERECHTEN UIT DE BIJZONDERE RESERVE ((ing. decr. 14 februari 2014, art. 16, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 8.3.5. ( 23/09/2022 - ... )

§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder bijzondere reserve: 3% van de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten voor de periode 2013-2020.

§ 2. Een vliegtuigexploitant komt in aanmerking voor een kosteloze toewijzing van emissierechten uit de bijzondere reserve voor de periode als hij vóór 30 juni in het derde jaar van de periode een aanvraag indient en als het een vliegtuigexploitant betreft die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° het is een vliegtuigexploitant die een luchtvaartactiviteit aanvangt na het jaar waarvoor tonkilometergegevens zijn ingediend conform artikel 8.3.4, § 2; of
2° het is een vliegtuigexploitant waarvan het aantal tonkilometers gemiddeld met meer dan 18% per jaar is gestegen tussen het referentiejaar 2010, waarvoor geverifieerde tonkilometergegevens zijn ingediend conform artikel 8.3.4, § 2, en het tweede jaar van de periode, en van wie de extra activiteit, vermeld in punt 1°, of de extra activiteit, ver- meld in dit punt, niet geheel of gedeeltelijk een voortzetting is van een eerder door een andere vliegtuigexploitant uitgevoerde luchtvaartactiviteit.

De aanvraag bestaat uit een geverifieerd rapport tonkilometergegevens voor het tweede jaar van de periode en bewijzen waaruit blijkt dat de vliegtuigexploitant voldoet aan de criteria, vermeld in punt 1° of 2°.

§ 3. Het rapport tonkilometergegevens, vermeld in paragraaf 2, kan alleen betrekking hebben op tonkilometergegevens voor de periode waarvoor de vliegtuigexploitant beschikt over een goedgekeurd monitoringplan tonkilometergegevens.

De bevoegde autoriteit controleert of het rapport tonkilometergegevens is geverifieerd conform de criteria, vermeld in bijlage V van Richtlijn 2003/87/EG en de uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067.

§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere regels en procedures bepalen voor de inhoud, de indiening, de verificatie en de controle van het rapport tonkilometergegevens, vermeld in paragraaf 2 en 3.

De Vlaamse Regering kan nadere regels en procedures bepalen voor de inhoud, de indiening en de goedkeuring van de aanvraag om in aanmerking te komen voor een kosteloze toewijzing van emissierechten uit de bijzondere reserve voor de periode en kan nadere regels bepalen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten uit de bijzondere reserve voor de periode.

§ 5. De bevoegde autoriteit bezorgt de aanvragen die zijn ontvangen conform paragraaf 2, aan de Nationale Klimaatcommissie uiterlijk op 30 september van het derde jaar van de periode waarop ze betrekking hebben. De Nationale Klimaatcommissie bezorgt de aanvragen op haar beurt aan de Europese Commissie.

§ 6. De bevoegde autoriteit berekent de volgende hoeveelheden en maakt ze bekend in het Belgisch Staatsblad binnen drie maanden na de datum waarop de Europese Commissie haar Bijzondere Reserve-emissierechtenbesluit neemt:
1° de totale hoeveelheid emissierechten die uit de bijzondere reserve voor de periode wordt toegewezen aan elke vliegtuigexploitant waarvan de aanvraag bij de Europese Commissie is ingediend conform paragraaf 5;
2° de hoeveelheid emissierechten die is toegewezen aan elke vliegtuigexploitant voor elk volledig kalenderjaar dat overblijft in de periode.

In het eerste lid wordt verstaan onder Bijzondere Reserve-emissierechtenbesluit: het besluit van de Europese Commissie, vermeld in artikel 3septies, vijfde lid, van Richtlijn 2003/87/EG.

[AFDELING 4 EMISSIEMONOTORINGPLAN EN EMISSIEVERSLAG (ing. decr. 14 februari 2014, art. 18, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 8.3.6. ( 06/05/2014 - ... )

 § 1. Een vliegtuigexploitant beschikt jaarlijks uiterlijk op 1 januari over een goedgekeurd emissiemonitoringplan. Het emissiemonitoringplan wordt binnen vier maanden na de indiening door de vliegtuigexploitant geverifieerd en, in voorkomend geval, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit. Goedgekeurde emissiemonitoringplannen worden door de bevoegde autoriteit ter bekrachtiging voorgelegd aan de Nationale Klimaatcommissie.

In afwijking van het eerste lid bepaalt de Vlaamse Regering vanaf wanneer een vliegtuigexploitant die een luchtvaartactiviteit aanvangt na 31 december 2012, moet beschikken over een goedgekeurd emissiemonitoringplan. De vliegtuigexploitant past zijn goedgekeurde emissiemonitoringplan aan en legt het opnieuw ter goedkeuring voor aan de bevoegde autoriteit als er zich tijdens het lopende kalenderjaar nader door de Vlaamse Regering te bepalen wijzigingen voordoen die een impact hebben op de monitoringmethodologie. Het emissie-monitoringplan wordt binnen vier maanden na de indiening door de vliegtuigexploitant geverifieerd en, in voorkomend geval, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

De Vlaamse Regering kan nadere regels en procedures bepalen voor de inhoud, de indiening, de verificatie en de goedkeuring van een emissiemonitoringplan en voor de wijziging of de verbetering ervan.

§ 2. Een vliegtuigexploitant dient elk jaar uiterlijk op de tweede donderdag van de maand maart een als bevredigend geverifieerd emissieverslag in samen met het verificatierapport. De bevoegde autoriteit controleert of het emissieverslag is geverifieerd conform de criteria, vermeld in bijlage V van Richtlijn 2003/87/EG en de verordening nr. 600/2012, en keurt het emissieverslag in voorkomend geval goed.

Een vliegtuigexploitant waarvan het emissieverslag van het voorgaande kalenderjaar uiterlijk op 31 maart van het lopende jaar niet is geverifieerd als bevredigend, mag geen emissierechten meer overdragen tot het rapport als bevredigend is geverifieerd.

§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels en procedures bepalen voor de inhoud, de indiening, de verificatie, de controle en de goedkeuring van een emissieverslag.

§ 4. Een vliegtuigexploitant levert elk jaar uiterlijk tegen 30 april emissierechten in ter dekking van de CO2-emissies van het voorgaande jaar.

De Vlaamse Regering kan voor het inleveren van emissierechten nadere regels en procedures bepalen.

[HOOFDSTUK IV STEUNPROGRAMMA'S VOOR DE TOEPASSING VAN FLEXIBILITEITSMECHANISMEN (ing. decr. 14 februari 2014, art. 20, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

[AFDELING 1 ALGEMENE BEPALING (ing. decr. 14 februari 2014, art. 21, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 8.4.1. ( 06/05/2014 - ... )

 De Vlaamse Regering kan tegemoetkomingen verstrekken in de administratieve kosten die gepaard gaan met de voorbereiding van en de deelname aan projecten in het kader van de flexibiliteitsmechanismen Gezamenlijke Uitvoering en het Mechanisme voor Schone Ontwikkeling, vermeld in het Protocol van Kyoto.

De Vlaamse Regering kan ook tegemoetkomingen verstrekken in de uitvoering van projecten in het kader van de flexibiliteitsmechanismen, vermeld in het eerste lid, met het oog op de verwerving van emissierechten door de Vlaamse overheid.

[AFDELING 2 HOOGTE VAN DE TEGEMOETKOMING (ing. decr. 14 februari 2014, art. 23, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 8.4.2. ( 06/05/2014 - ... )

De Vlaamse Regering bepaalt de hoogte van de tegemoetkomingen en de kosten die in aanmerking komen, vermeld in deze afdeling, en de nadere regels voor de aanvraag, de beoordeling van de aanvragen en de toekenning van de tegemoetkomingen.

De tegemoetkomingen, vermeld in het eerste lid, kunnen de vorm aannemen van een subsidie, een lening tegen een verlaagde rentevoet, een voorschot of een ander geldelijk voordeel.

Artikel 8.4.3. ( 06/05/2014 - ... )

§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere uitvoeringsvoorwaarden en regels voor het inzetten van de flexibiliteitsmechanismen, vermeld in het Protocol van Kyoto of zoals uitgewerkt in Europese of internationale wetgeving of akkoorden.

Wat betreft de aankoop, de inzet en de verkoop van emissierechten, voortvloeiend uit de flexibiliteitsmechanismen, vermeld in het Protocol van Kyoto of zoals uitgewerkt in Europese of internationale wetgeving of akkoorden, bepaalt de Vlaamse Regering:
1° de kwantitatieve doelstellingen;
2° de strategie;
3° de aard van de emissierechten;
4° de in te zetten kanalen;
5° de financieringswijze.

De Vlaamse Regering kan ook kwalitatieve randvoorwaarden vaststellen voor de aankoop en inzet van emissierechten, voortvloeiend uit de flexibiliteitsmechanismen, vermeld in het Protocol van Kyoto of zoals uitgewerkt in Europese of internationale wetgeving of akkoorden.

§ 2. De Vlaamse Regering legt de nadere regels vast voor de goedkeuring van projecten in het kader van de flexibiliteitsmechanismen Gezamenlijke Uitvoering en het Mechanisme voor Schone Ontwikkeling, vermeld in het Protocol van Kyoto, en de voorwaarden voor deelname van een particuliere of openbare organisatie aan deze projecten. De Vlaamse Regering kan besluiten om voor de administratieve behandeling van die projectaanvragen de vaste kosten en de dossierkosten te laten aanrekenen aan de indiener van het verzoek tot goedkeuring van het project. De Vlaamse Regering bepaalt ook de hoogte en de betalingswijze van die kosten. De inkomsten die voortvloeien uit die kosten, worden toegewezen aan het klimaatfonds.

[HOOFDSTUK V SANCTIES (ing. decr. 14 februari 2014, art. 26, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

Artikel 8.5.1. ( 01/01/2021 - ... )

Het VEKA, legt aan de exploitant van een BKG-installatie of de vliegtuigexploitant een administratieve geldboete op voor elke ton CO2-equivalent die uitgestoten wordt en waarvoor met toepassing van artikel 8.2.1, § 1, of artikel 8.3.6, § 4, geen emissierechten zijn ingeleverd. Per ton uitgestoten CO2-equivalent bedraagt de administratieve geldboete 100 euro. De betaling van de boete wegens emissieoverschrijding ontslaat de exploitant van een BKG-installatie of de vliegtuigexploitant niet van de verplichting, bij de inlevering van emissierechten in verband met het volgende kalenderjaar, een hoeveelheid emissierechten in te leveren die gelijk is aan de emissieoverschrijding.

In het eerste lid wordt verstaan onder exploitant van een BKG-installatie: de houder(s) van de milieuvergunning(en) van de BKG-installatie.

De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, wordt vanaf 1 januari 2014 overeenkomstig het Europese indexcijfer van de consumptieprijzen verhoogd.

De Vlaamse Regering neemt maatregelen om de publicatie te verzekeren van de namen van de exploitanten of de vliegtuigexploitanten die onvoldoende emissierechten inleveren om te voldoen aan de verplichtingen die opgelegd zijn met toepassing van artikel 8.2.1, § 1, of artikel 8.3.6, § 4.

Artikel 8.5.2. ( 06/05/2014 - ... )

§ 1. Aan een vliegtuigexploitant die op 1 januari van elk jaar niet beschikt over een goedgekeurd emissiemonitoringplan als vermeld in artikel 8.3.6, § 1, eerste lid, kan een administratieve geldboete worden opgelegd die minimaal 5000 euro en maximaal 450.000 euro bedraagt.

In afwijking van het eerste lid kan vanaf het moment dat de vliegtuigexploitant moet beschikken over een goedgekeurd emissiemonitoringplan vastgesteld door de Vlaamse Regering, en daarna jaarlijks op 1 januari, aan een vliegtuigexploitant, als vermeld in artikel 8.3.6, § 1, tweede lid, een administratieve geldboete worden opgelegd die minimaal 5000 euro en
maximaal 450.000 euro bedraagt.

De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels voor de berekening van de administratieve geldboete.

§ 2. Aan een vliegtuigexploitant die uiterlijk op 31 maart van elk jaar geen emissieverslag dat geverifieerd is conform verordening nr. 600/2012, heeft ingediend conform artikel 8.3.6, § 2, van dit decreet, kan een administratieve geldboete worden opgelegd die minimaal 5000 euro en maximaal 450.000 euro bedraagt.

De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels voor de berekening van de administratieve geldboete.

Artikel 8.5.3. ( 06/05/2014 - ... )

De bevoegde autoriteit kan de federale overheid adviseren om de Nationale Klimaatcommissie te gelasten de Europese Commissie te verzoeken een exploitatieverbod op te leggen aan een vliegtuigexploitant die niet voldoet aan de bepalingen, vermeld in hoofdstuk III, als de naleving van hetgeen bij of krachtens hoofdstuk III bepaald is, niet met andere handhavingsmaatregelen kan worden gegarandeerd.

Artikel 8.5.4. ( 06/05/2014 - ... )

§ 1. De betrokkene wordt van de beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete op de hoogte gebracht met een aangetekende brief. De met redenen omklede kennisgeving vermeldt het bedrag van de administratieve geldboete.

§ 2. Als de betrokkene het oneens is met de administratieve geldboete, opgelegd conform artikel 8.5.1 of 8.5.2, kan hij, binnen tien kalenderdagen na de kennisgeving, vermeld in paragraaf 1, de ambtenaren die daarvoor aangewezen zijn door de Vlaamse Regering, daarvan op de hoogte brengen met een aangetekende brief. Na het verstrijken van die termijn is de beslissing definitief.

De betrokkene kan op zijn verzoek de documenten op basis waarvan de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete conform artikel 8.5.1 of 8.5.2 is genomen, inzien en er een kopie van ontvangen.

De betrokkene kan op zijn verzoek zijn verweer met betrekking tot de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete conform artikel 8.5.1 of 8.5.2 mondeling toelichten.

De bevoegde ambtenaren kunnen hun beslissing herroepen of het bedrag van de administratieve geldboete aanpassen als de tegenargumenten gegrond blijken te zijn. In dat geval vindt een nieuwe kennisgeving plaats.

§ 3. De administratieve geldboete wordt betaald binnen zestig kalenderdagen na de kennisgeving van de definitieve beslissing. De ambtenaren die daarvoor aangewezen zijn door de Vlaamse Regering, kunnen uitstel van betaling verlenen voor een door hen bepaalde termijn.

§ 4. Als de betrokkene in gebreke blijft bij het betalen van de administratieve geldboete, wordt de geldboete bij dwangbevel ingevorderd. Het dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door een ambtenaar die daarvoor door de Vlaamse Regering is aangewezen. Het dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot of per aangetekende brief. Op het dwangbevel zijn de bepalingen, vermeld in deel V van het Gerechtelijk Wetboek, van toepassing.

§ 5. De vordering tot betaling van de administratieve geldboete verjaart na verloop van vijf jaar vanaf de dag waarop ze is ontstaan. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 8.5.5. ( 06/05/2014 - ... )

De inkomsten die voortvloeien uit de opbrengst van de administratieve geldboetes, vermeld in dit hoofdstuk, worden rechtstreeks toegewezen aan het klimaatfonds.

[TITEL X AGENTSCHAPPEN (... - ...)

HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)] (... - ...)

Artikel 10.1.1. ( 01/01/2019 - ... )

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
1° Bestuursdecreet: het Bestuursdecreet van 7 december 2018 ;
2° Materialendecreet : het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;
3° samenwerkingsakkoord verpakkingsafval: samenwerkingsakkoord van 30 mei 1996 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval;
4° Bodemsaneringsdecreet: decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering;
5° ...;
6° decreet integraal waterbeleid: het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018;
7° OVAM: Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij;
8° VMM: Vlaamse Milieumaatschappij

[HOOFDSTUK II DE VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ (... - ...)

AFDELING 1 OPRICHTING (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)] (... - ...)

Artikel 10.2.1. ( 01/01/2019 - ... )

§ 1. Er wordt een intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid opgericht zoals bedoeld in artikel III.4 tot en met III.6 van het Bestuursdecreet. Dat agentschap heeft als naam Vlaamse Milieumaatschappij. Het is de rechtsopvolger van de Vlaamse Milieumaatschappij, bedoeld in artikel 32bis, § 1, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, zoals gewijzigd door het decreet van 12 december 1990.

§ 2. De Vlaamse regering bepaalt tot welk homogeen beleidsdomein het agentschap behoort. (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5, I: 1 april 2006) ]

[AFDELING 2 MISSIE, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)] (... - ...)

Artikel 10.2.2. ( 01/01/2019 - ... )

De Vlaamse Milieumaatschappij heeft als missie bij te dragen tot de realisatie van de doelstellingen van het milieubeleid, bedoeld in artikel 1.2.1, § 1, door het voorkomen, beperken en ongedaan maken van schadelijke effecten voor watersystemen, verontreiniging van de atmosfeer, en tot de realisatie van de doelstellingen van het integraal waterbeleid, bedoeld in artikel 1.2.2. van het decreet integraal waterbeleid.

Artikel 10.2.3. ( 23/01/2023 - ... )

§ 1. De Vlaamse Milieumaatschappij heeft als taak om bij te dragen tot het integraal waterbeleid, bedoeld in artikel 1.2.1. van het decreet integraal waterbeleid.

De Vlaamse Milieumaatschappij vervult deze taak onder meer door:
1° het verzamelen, beoordelen en verwerken van gegevens en informatie door:
a) het meten van de toestand - met name de kwantiteit, de kwaliteit en de ecologische waarde - van watersystemen; het agentschap is evenwel niet bevoegd voor het meten van de waterkwantiteit van de waterwegen;
b) het inventariseren van de rechtstreekse of onrechtstreekse emissies van verontreinigingsfactoren in watersystemen en van de bronnen ervan;
c) het inventariseren van andere vormen en bronnen van schadelijke effecten voor watersystemen;
d) de modellering en de scenario-ontwikkeling;
e) het beoordelen van de hierboven bedoelde gegevens en informatie;
f) het verwerken van de hierboven bedoelde gegevens en informatie met het oog op het rapporteren en informeren hierover;
2° het opstellen en continu bijstellen van water- en vuilvrachtbalansen per stroomgebied en bekken;
3° de coördinatie en de organisatie van de planning van het integraal waterbeleid, in samenwerking binnen het beleidsdomein en onder coördinatie van de Vlaamse regering, door:
a) het verzorgen van het secretariaat en het ondersteunen van de planningscel van de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW), bedoeld in artikel 1.5.2.2. van het decreet integraal waterbeleid, met het oog op:
b) het opmaken van de waterbeleidsnota;
c) het opmaken van de stroomgebiedbeheerplannen, inclusief de maatregelenprogramma's;
d) de organisatie van het openbaar onderzoek bij de stroomgebiedbeheerplannen;
e) het deelnemen aan de werkzaamheden van de bekkensecretariaten, vermeld in artikel 1.5.3.3. van het decreet betreffende het integraal waterbeleid, onder meer door de coördinatie van het opmaken van de stroomgebiedbeheerplannen, de bekkenvoortgangsrapporten en de wateruitvoeringsprogramma's;
4° het verzorgen van de inbreng van het beleidsdomein in de planning van het integraal waterbeleid, in samenwerking binnen het beleidsdomein;
5°...;
6° het uitvoeren van de analyses en beoordelingen van de kenmerken van het stroomgebiedsdistrict, de effecten van de menselijke activiteiten op de toestand van het oppervlaktewater en het grondwater en van het watergebruik, bedoeld in artikel 1.7.3.1. van het decreet integraal waterbeleid;
7° het uitbrengen van het advies bij de watertoets, bedoeld in artikel 1.3.1.1,§ 3, van het decreet integraal waterbeleid, voor die gevallen waarin de Vlaamse Milieumaatschappij door de Vlaamse regering is aangewezen als adviesverlenende instantie;
8° het uitoefenen van toezicht op de Vennootschap, vermeld in artikel 2.6.1.1.1, §1, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, vermeld in titel II, hoofdstuk VI, afdeling 1, onderafdelingen 1 en 2, van het voormelde decreet, en het opstellen, controleren en opvolgen van de subsidiëringsprogramma’s voor de zuivering van het afvalwater dat geloosd wordt in de openbare riolen en collectoren;
8°bis de aansturing van de uitbouw van het gemeentelijke rioleringsnet met inbegrip van subsidiëring en het toezicht op de uitbouw en het beheer van de zuiveringsinfrastructuur;
9° het beheren van het grondwater en de voorstellen voor afbakening van waterwingebieden en beschermingszones;
10° met betrekking tot de onbevaarbare waterlopen:
a) de coördinatie van de uitvoering van de wet op de onbevaarbare waterlopen;
b) het bijhouden van de Vlaamse Hydrografische Atlas;
c) het beheren van onbevaarbare waterlopen van eerste categorie;
d) het beheren van de eigendommen van het Vlaamse Gewest van de niet-geklasseerde onbevaarbare waterlopen;
11° het bijdragen aan de normering en de karakterisering van de waterbodems, en het beheer van de waterbodems van de waterlopen van de eerste categorie;
12° het controleren en opvolgen van de werking van de polders en wateringen en de technische ondersteuning en subsidiëring van hun waterbeheer;
13° ...;
14° het bijdragen aan de beleidsvoorbereiding, de controle en de opvolging van de volgende aspecten over water bestemd voor menselijke aanwending:
a) de kwaliteit en de levering;
b) de dienstverlening, met inbegrip van de openbare dienstverplichtingen;
c) de tarieven die verbonden zijn aan de aspecten, vermeld in punt a) en b);
15° het organiseren, controleren, opvolgen en ambtshalve optreden inzake de rattenbestrijding in het Vlaamse Gewest, het effectief bestrijden van ratten in of nabij oppervlaktewaterlichamen die onder de bevoegdheid vallen van het Vlaamse Gewest of in gebieden waarover een overeenkomst werd afgesloten;
16° het vestigen, innen en invorderen van de heffing waterverontreiniging en grondwater zoals vermeld in hoofdstuk II van titel IV van het decreet integraal waterbeleid;
17° het ontwikkelen van instrumenten en het uitwerken van maatregelen om de schadelijke effecten voor de watersystemen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;
18° toezicht op de waterdistributiemaatschappijen met betrekking tot de doorrekening van de kosten verbonden aan de saneringsverplichting;
19° het op eenvoudig verzoek van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk, de Vennootschap bedoeld in artikel 2.6.1.1.1. van het decreet integraal waterbeleid, de gemeenten, de gemeentebedrijven, de intercommunales, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden of de door de gemeente na publieke marktbevraging aangestelde entiteiten die door de gemeente belast zijn met en instaan voor de aanleg, het aanpassen, het onderhoud of de exploitatie van gemeentelijke saneringsinfrastructuur, meedelen van gegevens waarover de VMM beschikt van heffingsplichtigen bedoeld in artikel 4.2.2.3.1 en artikel 4.2.2.5.1. van het decreet integraal waterbeleid, voor zover die noodzakelijk zijn in het kader van de aanrekening van de bijdrage, zoals bedoeld in artikel 4.3.1.1.1 van het decreet integraal waterbeleid, en de vergoeding, zoals bedoeld in artikel 4.3.2.1 en artikel 2.6.2.2, § 4, van het decreet integraal waterbeleid;
20° het opmaken van zoneringsplannen voor de sanering van het afvalwater. De zoneringsplannen maken een onderscheid tussen de gebieden met collectieve sanering en de gebieden met individuele sanering. In uitvoering van één of meerdere zoneringsplannen wordt een gebiedsdekkend uitvoeringsplan per zuiveringsgebied opgemaakt waarin de uitvoering en de timing van de projecten met betrekking tot respectievelijk de gemeentelijke en bovengemeentelijke saneringsverplichting geregeld zijn, evenals de noodzakelijke afstemming van de projecten. Deze zonerings- en uitvoeringsplannen worden bindend voor derden na goedkeuring door de Vlaamse Regering.
21° het ondersteunen van de uitbouw van grijswatercircuits ter bescherming van de kwetsbare watervoerende lagen door subsidiëring van grijswaterleveranciers.

Met betrekking tot de in het tweede lid, 8° en 8°bis, bepaalde taak kan tegen de beslissingen van de Vlaamse Milieumaatschappij beroep worden ingesteld bij de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu. De Vlaamse Regering bepaalt hiertoe de voorwaarden.

§ 2. De taken van de Vlaamse Milieumaatschappij met betrekking tot de verontreiniging van de atmosfeer zijn:
1° het verzamelen, beoordelen en verwerken van gegevens en informatie door:
a) het meten van de verontreiniging van de atmosfeer;
b) het inventariseren van de emissies van verontreinigingsfactoren in de atmosfeer en van relevante bronnen ervan;
c) de modellering en de scenario-ontwikkeling;
d) het beoordelen van de hierboven vermelde gegevens en informatie;
e) het verwerken van de hierboven vermelde gegevens en informatie met het oog op het rapporteren en informeren hierover;
2° de beleidsvoorbereiding, het opvolgen, evalueren en rapporteren over de uitvoering en voortgang van het beleid en het ontwikkelen en inzetten van instrumenten en het uitwerken en uitvoeren van maatregelen om de verontreiniging van de atmosfeer, met uitzondering van de verontreiniging als gevolg van broeikasgassen, te voorkomen en te beperken;

§ 3 ...

§ 4. In het kader van haar missie en taken levert de Vlaamse Milieumaatschappij een bijdrage aan het beleid inzake de ingedeelde inrichtingen en activiteiten, bedoeld in het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Artikel 10.2.4. ( 04/08/2011 - ... )

§ 1. De Vlaamse Milieumaatschappij kan alle activiteiten verrichten die rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot het vervullen van haar missie of taken.

§ 2. De Vlaamse Milieumaatschappij kan de onroerende goederen verwerven die nuttig zijn voor de uitvoering van haar missie en taken. Ze kan die goederen tevens vervreemden als ze niet langer nuttig zijn.

De Vlaamse regering kan de Vlaamse Milieumaatschappij machtigen tot onteigening in de gevallen waarin ze oordeelt dat het verkrijgen van de goederen in kwestie noodzakelijk is voor het algemeen belang.

§ 3. De Vlaamse Milieumaatschappij kan wetenschappelijk onderzoek laten uitvoeren voor zover dat nuttig is voor de uitvoering van haar taken.

§ 4. De Vlaamse Milieumaatschappij kan, voor zover dat wenselijk is, laboratoria oprichten om analyses of metingen van lucht, water of hinder uit te voeren, maar kan deze ook laten uitvoeren in door de Vlaamse regering erkende of volgens de geldende internationale normen geaccrediteerde laboratoria. De Vlaamse regering kan een referentielaboratorium aanwijzen.

§ 5. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de in §§ 1 tot en met 3 van artikel 10.2.3 vermelde taken.

§ 6. In afwijking van de vorige paragrafen van dit artikel wordt de Vlaamse Milieumaatschappij, na goedkeuring door de Vlaamse Regering, gemachtigd om de rioolwaterzuiveringsinfrastructuur en/of de bijhorende gronden te verkopen aan de NV Aquafin.

[AFDELING 3 FINANCIËLE MIDDELEN (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)] (... - ...)

Artikel 10.2.5. ( 01/01/2019 - ... )

§ 1. De Vlaamse Milieumaatschappij kan beschikken over de volgende ontvangsten:
1° dotaties;
2° leningen;
3° fiscale heffingen voor zover ze bij decreet toegewezen zijn aan de Vlaamse Milieumaatschappij;
4° retributies voor zover ze bij decreet toegewezen zijn aan de Vlaamse Milieumaatschappij ;
5° ontvangsten uit daden van beheer of beschikking met betrekking tot eigen domeingoederen;
6° prijzen, schenkingen en legaten in contanten;
7° inkomsten uit eigen participaties en uit door de Vlaamse Milieumaatschappij verstrekte leningen aan derden;
8° opbrengsten uit de verkoop van eigen participaties;
9° de subsidies waarvoor de Vlaamse Milieumaatschappij als begunstigde in aanmerking komt;
10° terugvorderingen van ten onrechte gedane uitgaven;
11° vergoedingen voor prestaties aan derden;
12° opbrengsten uit intellectuele rechten;
13° de inkomsten voortvloeiend uit :
a) ...;
b) de vrijwillige, contractuele, reglementaire of decretale bijdragen van natuurlijke personen, rechtspersonen, openbare besturen en instellingen ter verwezenlijking van de doelstellingen vermeld in artikelen 5, 8, 9 en 13 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, van titel V van de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen en van titel V van de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders;
c) de opbrengst van administratieve geldboeten en alle bedragen welke door de diensten van het Vlaamse Gewest worden geïnd ten laste van de overtreders van de wetgeving en reglementering inzake waterhuishouding, polders en wateringen;
d) de opbrengsten van concessies verhuur en van vervreemdingen van eigendommen, installaties en aanhorigheden, die verworven werden met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen inzake waterhuishouding, polders en wateringen;
e) het aandeel van mede-opdrachtgevende overheden in projecten inzake waterhuishouding waar de Vlaamse Milieumaatschappij conform de regelgeving overheidsopdrachten in het kader van een samengevoegde opdracht optreedt als aanbestedende overheid en het aandeel van de mede-opdrachtgevende overheden voorfinanciert;
14° de bijdragen van de natuurlijke of rechtspersonen naar privaat of publiek recht die door hun activiteiten de schade bedoeld bij het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer kunnen veroorzaken of verergeren en ten aanvullende titel door leningen op korte termijn waaraan de Vlaamse Regering de gewestwaarborg kan hechten. De Vlaamse Regering bepaalt het aandeel van elk soort inkomsten en de criteria om te bepalen wie bijdrageplichtig is, het bedrag en de modaliteiten van de inning.

§ 2. Tenzij anders is bepaald in een decreet worden de ontvangsten, bedoeld in § 1, beschouwd als ontvangsten die bestemd zijn voor de gezamenlijke uitgaven.

In afwijking van het eerste lid zijn de in paragraaf 1, 13° en 14°, genoemde ontvangsten te beschouwen als toegewezen ontvangsten. Zij mogen aangewend worden in het kader van het beleid inzake de waterhuishouding, en voor de Polders en Wateringen, met uitzondering evenwel van de loon- en werkingskosten van de Vlaamse Milieumaatschappij.

§ 3. De Vlaamse Milieumaatschappij kan schenkingen of legaten aanvaarden. Het hoofd van het agentschap beoordeelt vooraf de opportuniteit en de risico's van de aanvaarding.

§ 4. De Vlaamse Milieumaatschappij kan de kennis die ze heeft opgedaan bij de uitvoering van haar missie en taken te gelde maken in het binnen- en buitenland.

§ 5. 1° Bij de Vlaamse Milieumaatschappij wordt een Fonds voor de Waterhuishouding opgericht;
2° het Fonds voor de Waterhuishouding wordt gestijfd door de in § 1, 13° en 14°, vermelde ontvangsten;
3° het per 12 mei 2006 beschikbaar saldo en de op die datum nog openstaande vorderingen, verbintenissen en verplichtingen van het Fonds voor de Waterhuishouding opgericht bij decreet van 22 november 1995, artikel 17, worden overgedragen naar het Fonds voor de Waterhuishouding, opgericht bij dit decreet;
3° /1 het per 12 mei 2006 beschikbaar saldo en de op die datum nog openstaande vorderingen, verbintenissen en verplichtingen van het Schadefonds opgericht bij decreet van 24 januari 1984 en gewijzigd bij decreet van 12 december 1990, worden overgedragen naar het Fonds voor de Waterhuishouding, opgericht bij dit decreet;
4° de middelen van het Fonds voor de Waterhuishouding kunnen aangewend worden voor al wat dienen kan in het raam van het beleid inzake waterhuishouding, en voor de polders en de wateringen, met uitzondering evenwel van de loon- en werkingskosten van de Vlaamse Milieumaatschappij.

§ 6. ...

[HOOFDSTUK III DE OPENBARE VLAAMSE AFVALSTOFFENMAATSCHAPPIJ (... - ...)

AFDELING 1 OPRICHTING (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)] (... - ...)

Artikel 10.3.1. ( 01/01/2019 - ... )

§ 1. Er wordt een intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid opgericht als bedoeld in artikel III.4 tot en met III.6 van het Bestuursdecreet. Dat agentschap heeft als naam Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij. Het is de rechtsopvolger van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest, bedoeld in artikel 38 van Afvalstoffendecreet.

§ 2. De Vlaamse regering bepaalt tot welk homogeen beleidsdomein het agentschap behoort. (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5, I:1 april 2006) ]

[AFDELING 2 MISSIE, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)] (... - ...)

Artikel 10.3.2. ( 01/06/2012 - ... )

De OVAM heeft als missie bij te dragen tot de realisatie van de doelstellingen van het milieubeleid, bedoeld in artikel 1.2.1, § 1, door bij te dragen tot een duurzaam beheer van materiaalkringlopen en tot de realisatie van de doelstellingen van het afvalstoffenbeleid, vermeld in artikel 4 van het Materialendecreet, en door de uitvoering van een bodemsaneringsbeleid, overeenkomstig het Bodemsaneringsdecreet.

Artikel 10.3.3. ( 11/04/2021 - ... )

§ 1. De taken van de OVAM met betrekking tot het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen zijn:
1° het ontwikkelen van instrumenten en het uitwerken van maatregelen voor de bevordering van het zuinige gebruik van grondstoffen, onder meer door zo veel mogelijk de materiaalkringlopen te sluiten;
2° het bevorderen van de kwaliteit van producten en productieprocessen met aandacht voor kwalitatieve en kwantitatieve preventie voor wat betreft het gebruik van grondstoffen, het verspreiden van milieugevaarlijke stoffen en het voorkomen van afval;
3° het ontwikkelen van instrumenten en het uitwerken van maatregelen voor de bevordering van een duurzaam consumptiegedrag, voor wat betreft het gebruik van grondstoffen, het verspreiden van milieugevaarlijke stoffen en het voorkomen van afval;
4° het ontwikkelen van instrumenten en het uitwerken van maatregelen voor een veilig beheer van milieugevaarlijke stoffen en voor het voorkomen en zo nodig beperken van lekken van milieugevaarlijke stoffen uit stoffenkringlopen;
5° ter aanvulling van de vorige taken, de sturing en coördinatie van de inzameling en de veilige verwijdering van afvalstoffen alsmede de ambtshalve verwijdering ervan;
6° het ontwikkelen van instrumenten en het uitwerken van maatregelen om de correcte werking van de afvalstoffenmarkt te garanderen;
7° instrumenten ontwikkelen en maatregelen uitwerken om te komen tot een asbestafbouwbeleid, onder meer door proefprojecten op te starten, beleidsstudies uit te voeren, inventarisaties van asbesthoudende materialen uit te voeren en vrijwillig over te gaan tot de verwijdering van asbesthoudende materialen.

§ 2. De OVAM vervult deze taken onder meer door:
1° het verzamelen, beoordelen en verwerken van gegevens en informatie door:
a) het inventariseren van afvalstoffen, materialen en materiaalkringlopen, met een bijzondere aandacht voor milieugevaarlijke stoffen;
b) het inventariseren van relevante bronnen van afvalstoffen en van processen waaruit afvalstoffen voortkomen;
c) de modellering en de scenario-ontwikkeling;
d) het beoordelen van de hierboven bedoelde gegevens en informatie;
e) het verwerken van de hierboven bedoelde gegevens en informatie met het oog op het rapporteren en informeren hierover;
2° het ontwerpen van preventieprogramma's en uitvoeringsplannen als vermeld in artikel 17 en 18 van het Materialendecreet, alsook het controleren en opvolgen van de uitvoering van voormelde preventieprogramma's en uitvoeringsplannen en het voorbereiden en mee uitwerken van programma's overeenkomstig de geldende internationale en Europese voorschriften, waarvan de uitvoering binnen het toepassingsgebied van het Materialendecreet valt;
3° het sluiten van overeenkomsten met de gemeenten of verenigingen van gemeenten ter bevordering of begeleiding van de organisatie van de selectieve ophaling of inzameling van huishoudelijke afvalstoffen als vermeld in artikel 27 van het Materialendecreet;
4° het voorbereiden van de onderhandelingen met het oog op het sluiten van de milieubeleidsovereenkomsten, vermeld in het Materialendecreet;
5° het behandelen van de aanvragen en het verlenen, schorsen en opheffen van de erkenningen, vermeld in artikel 7, 9, 32/1 en 33 van het Materialendecreet;
6° het leveren van een bijdrage aan het beleid inzake de ingedeelde inrichtingen en activiteiten, bedoeld in titel V;
7° het uitvoeren van de taken in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, vermeld in artikel 21 van het Materialendecreet, en de terugnameplicht, vermeld in het samenwerkingsakkoord Verpakkingsafval;
8° het vestigen, innen en invorderen van de milieuheffing op de verwerking van afvalstoffen, vermeld in artikel 44 tot en met artikel 65 van het Materialendecreet;
9° de behandeling van subsidieaanvragen en de toekenning van de subsidies, vermeld in artikel 15 van het Materialendecreet;
10° het opvolgen en controleren van materiaalstromen.
11° het optreden als bevoegde autoriteit voor het Vlaamse Gewest in het kader van de Europese regelgeving betreffende de overbrenging van afvalstoffen.
12° het adviseren van de Vlaamse Regering over de afwijkingen van de hiërarchie als vermeld in artikel 8 van het Materialendecreet;
13° het optreden als bevoegde autoriteit voor het Vlaamse Gewest in het kader van de Europese regelgeving betreffende de scheepsrecycling in de zin van artikel 3, lid 1, 11, van de verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 `inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1013/2006 en van richtlijn 2009/16/EG;
14° de asbestinventarisattesten, vermeld in artikel 33/11 van het Materialendecreet, af te leveren;
15° de databank asbestinventarisatie, vermeld in artikel 33/10 van het Materialendecreet, te beheren;
16° asbesthoudende materialen te ontmantelen, in te zamelen, te transporteren of te verwerken, en de ontzorging, de prefinanciering of financiering daarvan, vermeld in artikel 33/8 van het Materialendecreet;
17° een asbestinventaris op te maken conform artikel 33/12 van het Materialendecreet, en de ontzorging, de prefinanciering of financiering daarvan, vermeld in artikel 33/8 van het Materialendecreet;
18° aanvragen te behandelen en de erkenning, vermeld in artikel 33/16 van het Materialendecreet, te verlenen, te schorsen en op te heffen;
19° de retributies, vermeld in artikel 66, § 1, van het Materialendecreet, te innen;
20° het uitvoeren van de taken in het kader van de bijzondere afvalstoffen, vermeld in artikel 22 en 32 van het Materialendecreet;
21° het uitvoeren van de taken in het kader van toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen als vermeld in titel XVI;
22° het aanduiden van een organisatie voor het overnemen van de taken van de certificatie-instelling asbest, vermeld in artikel 33/16 van het Materialendecreet.

§ 3. De taken van de OVAM met betrekking tot de bodemsanering zijn:
1° het ontwikkelen van instrumenten en het uitwerken van maatregelen om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen;
2° het ontwikkelen van instrumenten en het uitwerken van maatregelen om individuele en collectieve saneringen te stimuleren;
3° het saneren van de historische en nieuwe bodemverontreiniging, met inbegrip van de zorg om verlaten terreinen waar mogelijk opnieuw een nuttige functie te geven;
4° het ontwikkelen van instrumenten en het uitwerken van maatregelen om de correcte werking van de bodemsaneringsmarkt te garanderen.

§ 4. De OVAM vervult deze taken onder meer door:
1° het verzamelen, beoordelen en verwerken van gegevens en informatie door:
a) het verzamelen van gegevens met betrekking tot bodemverontreiniging;
b) het verzamelen van gegevens over de factoren, inrichtingen en activiteiten die aanleiding gaven of kunnen geven tot bodemverontreiniging;
c) het inventariseren van verontreinigde bodems;
d) de modellering en de scenario-ontwikkeling;
e) het beoordelen van de hierboven bedoelde gegevens;
f) het verwerken van de hierboven bedoelde gegevens en informatie met het oog op het rapporteren en informeren hierover;
2° het in ontvangst nemen van en het uitvoeren van oriënterende bodemonderzoeken, het opleggen of uitvoeren van beschrijvende bodemonderzoeken, bodemsaneringsprojecten en bodemsaneringswerken, en het opleggen van maatregelen ter bewaking en controle na de uitvoering van de bodemsanering, het aanleggen van een databank voor identificatie en inventarisatie van verontreinigde of mogelijk verontreinigde gronden, het voorstellen van gebruiksbeperkingen en het opleggen van voorzorgsmaatregelen, het bevelen van dwangmaatregelen, het verzoeken om financiële zekerheden te stellen, het uitreiken van bodemattesten, bedoeld in het Bodemsaneringsdecreet;
3° mee te zorgen voor de handhaving van de regelgeving met betrekking tot bodemsanering;
4° het beheren van de regeling met betrekking tot uitgegraven bodem, bedoeld in het Bodemsaneringsdecreet.
 

Artikel 10.3.4. ( 03/05/2013 - ... )

§ 1. De OVAM kan alle activiteiten verrichten die rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot het vervullen van haar missie of taken.

§ 2. De OVAM kan de onroerende goederen verwerven die nuttig zijn voor de uitvoering van haar missie en taken. Ze kan die goederen tevens vervreemden als ze niet langer nuttig zijn.

De Vlaamse regering kan de OVAM machtigen tot onteigening in de gevallen waarin ze oordeelt dat het verkrijgen van de goederen in kwestie noodzakelijk is voor het algemeen belang.

§ 3. De OVAM kan wetenschappelijk onderzoek laten uitvoeren voor zover dit nuttig is voor het vervullen van haar missie of taken.

§ 4. ...

§ 5. De OVAM kan de producten, die door terugwinning en regeneratie verkregen zijn, en de afvalstoffen die voor hergebruik geschikt zijn, op de markt brengen en verkopen.

§ 6. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de in artikel 10.3.3 vermelde taken.

[AFDELING 3 FINANCIËLE MIDDELEN (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)] (... - ...)

Artikel 10.3.5. ( 01/01/2019 - ... )

§ 1. De OVAM kan beschikken over de volgende ontvangsten:
1° dotaties;
2° leningen;
3° fiscale heffingen voor zover ze bij decreet toegewezen zijn aan de OVAM;
4° retributies voor zover ze bij decreet toegewezen zijn aan de OVAM;
5° ontvangsten voortvloeiend uit daden van beheer of beschikking met betrekking tot eigen domeingoederen;
6° prijzen, schenkingen en legaten in contanten;
7° inkomsten uit eigen participaties en uit door de OVAM verstrekte leningen aan derden;
8° opbrengsten uit de verkoop van eigen participaties;
9° de subsidies waarvoor de OVAM als begunstigde in aanmerking komt;
10° terugvorderingen van ten onrechte gedane uitgaven;
11° vergoedingen voor prestaties aan derden;
12° opbrengsten uit intellectuele rechten;
13° inkomsten uit het op de markt brengen en verkopen van producten, die door terugwinning en regeneratie verkregen zijn, en de afvalstoffen die voor hergebruik geschikt zijn;
14°teruggevorderde middelen uit ambtshalve verwijdering van afvalstoffen en ambtshalve bodemsanering.

§ 2. Tenzij anders is bepaald in een decreet worden de ontvangsten, bedoeld in § 1 beschouwd als ontvangsten die bestemd zijn voor de gezamenlijke uitgaven.

§ 3. De OVAM kan schenkingen of legaten aanvaarden. Het hoofd van het agentschap beoordeelt vooraf de opportuniteit en de risico's verbonden aan de aanvaarding.

§ 4. De OVAM kan de kennis die ze heeft opgedaan bij de uitoefening van haar missie en taken te gelde maken in binnen- en buitenland. (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5, I: 1 april 2006) ]

[HOOFDSTUK VI GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN (... - ...)

[AFDELING 1 BESTUUR EN WERKING (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)] (... - ...)

Artikel 10.6.1. ( 01/01/2019 - ... )

De bepalingen van het Bestuursdecreet zijn van toepassing op de agentschappen, bedoeld in deze titel.

De agentschappen, bedoeld in deze titel, streven hun missie na en voeren hun taken uit om een bijdrage te leveren aan de beleidsvoorbereiding, met inbegrip van de milieuplanning en de regelgeving, of om het vastgestelde beleid uit te voeren. De beleidsvoorbereiding en de beleidsuitvoering maken het voorwerp uit van de door de Vlaamse regering en het departement aangestuurde beleids- en beheerscyclus.

De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen met betrekking tot het bestuur en de werking van de agentschappen, bedoeld in deze titel. (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5, I: 1 april 2006) ]

[AFDELING 2 RAADGEVEND COMITÉ (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)] (... - ...)

Artikel 10.6.2. ( ... - ... )

De Vlaamse regering kan op voorstel van het hoofd van een in deze titel bedoeld agentschap een raadgevend comité oprichten.

De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen betreffende de taak, de samenstelling en de werking van het raadgevend comité en een vergoeding bepalen voor de leden ervan. (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5, I:1 april 2006) ]

(Het decr. van 7 mei 2004 werd gewijzigd bij decr. 23 december 2005, I : te bepalen door Vlaamse regering)

[AFDELING 3 RELATIE MET ANDERE BESTUURSNIVEAUS, BELEIDSDOMEINEN EN ACTOREN, INHOUDELIJKE EURO SAMENWERKING EN COÖRDINATIE (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5)] (... - ...)

Artikel 10.6.3. ( ... - ... )

In het kader van hun missie en taken dragen de in deze titel bedoelde agentschappen, in samen-werking binnen het beleidsdomein en gecoördineerd door de Vlaamse regering en het departement, bij tot:
1° de internationale, Europese, bovengewestelijke en intergewestelijke samenwerking en besluitvorming op milieugebied;
2° het stimuleren van de realisatie van de doelstellingen van het milieubeleid door andere beleidsdomeinen en de uitbouw van vormen van samenwerking hiervoor;
3° de realisatie van vormen van samenwerking met lokale overheden;
4° de realisatie van vormen van samenwerking met niet-gouvernementele organisaties en belangengroepen. (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5, I: 1 april 2006) ]

Artikel 10.6.4. ( ... - ... )

In het kader van hun missie en taken dragen de in deze titel bedoelde agentschappen, in samen-werking binnen het beleidsdomein en gecoördineerd door de Vlaamse regering en het departement, bij tot:
1° de volledige omzetting en toepassing van het internationaal en Europees milieurecht en van de samenwerkingsakkoorden met de andere gewesten;
2° de communicatiestrategie en -planning van het beleidsdomein, met inbegrip van sensibilisering en informatieverstrekking;
3° de realisatie van een breed maatschappelijk draagvlak voor hun missie en het bevorderen van de maatschappelijke participatie daarin;
4° het gecoördineerde doelgroepenbeleid van het beleidsdomein;
5° de ontwikkeling van een zo goed mogelijk geïntegreerd instrumentarium voor het milieubeleid;
6° het bepalen van de informatiebehoefte, de geïntegreerde inzameling van gegevens en informatie en het geïntegreerd informatiebeheer;
7° de geïntegreerde aansturing van het wetenschappelijk onderzoek. (ing. decr. 7 mei 2004, art. 5, I: 1 april 2006) ]

TITEL XI STRATEGISCHE ADVISERING (... - ...)

[HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN (ing. decr. 30 april 2004, art. 2)] (... - ...)

Artikel 11.1.1. ( 01/06/2009 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

In dit decreet wordt verstaan onder ontwerpen van besluit van de Vlaamse regering die van strategisch belang zijn : ontwerpen van reglementair of organiek besluit die uitvoering geven aan de inhoud van een decreet en door de Vlaamse regering worden beschouwd als basisuitvoeringsbesluiten.

Artikel 11.1.2. ( 01/01/2019 - ... )

Er wordt een strategische adviesraad voor het milieubeleid ingesteld, zoals bedoeld in artikel III.93, eerste lid, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.

Deze Raad functioneert als de strategische adviesraad van het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie.

De strategische adviesraad heeft als naam Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, hierna de Minaraad te noemen. Hij heeft rechtspersoonlijkheid.

De bepalingen van titel III, hoofdstuk 3, afdeling 7, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 zijn van toepassing op de Minaraad.

[HOOFDSTUK II TAAKOMSCHRIJVING (ing. decr. 30 april 2004, art. 2)] (... - ...)

Artikel 11.2.1. ( 01/06/2009 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

§ 1. De Minaraad heeft de opdracht om, vanuit het oogpunt van de doelstellingen en beginselen, geformuleerd in artikel 1.2.1 van dit decreet:
1° uit eigen beweging of op verzoek advies uit te brengen over de hoofdlijnen van het milieubeleid of over het beleid betreffende het milieuaspect van duurzame ontwikkeling;
2° bij te dragen tot het vormen van een beleidsvisie over het milieubeleid of over het beleid betreffende het milieuaspect van duurzame ontwikkeling;
3° de maatschappelijke en beleidsontwikkelingen inzake milieu en inzake het milieuaspect van duurzame ontwikkeling op de verschillende beleidsniveaus en in de verschillende beleidsdomeinen te volgen en te interpreteren;
4° advies uit te brengen over voorontwerpen van decreet met betrekking tot het milieubeleid of voorontwerpen van decreet, met betrekking tot andere beleidsdomeinen, die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
5° uit eigen beweging of op verzoek advies uit te brengen over voorstellen van decreet met betrekking tot het milieubeleid of over voorstellen van decreet met betrekking tot andere beleidsdomeinen die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
6° uit eigen beweging of op verzoek advies uit te brengen over ontwerpen van besluit van de Vlaamse regering met betrekking tot het milieubeleid;
7° reflecties te leveren over de bij het Vlaams Parlement ingediende beleidsnota's aangaande het milieubeleid en het milieuaspect van duurzame ontwikkeling in Vlaanderen;
8° uit eigen beweging of op verzoek advies uit te brengen over ontwerpen van samenwerkingsakkoord van strategisch belang voor het beleid inzake milieu of het milieuaspect van duurzame ontwikkeling die het Vlaamse Gewest wil sluiten met de Staat of met andere gewesten, evenals over nationale plannen van strategisch belang voor het milieubeleid of voor het beleid betreffende het milieuaspect van duurzame ontwikkeling;
9° uit eigen beweging of op verzoek advies uit te brengen over beleidsvoornemens, beleidsplannen en in voorbereiding zijnde regelgeving op het niveau van de Europese Unie, alsook over in voorbereiding zijnde internationale verdragen, van strategisch belang voor het milieubeleid of voor het beleid betreffende het milieuaspect van duurzame ontwikkeling.

§ 2.De Vlaamse regering is verplicht om advies te vragen over :
1° de voorontwerpen van decreet, bedoeld in § 1, 4°;
2° de ontwerpen van besluit van de Vlaamse regering die van strategisch belang zijn, bedoeld in § 1, 6°.

§ 3. De Vlaamse regering kan gemotiveerd afwijken van de adviezen van de strategische adviesraad, bedoeld in § 2, en informeert de MiNa-Raad daarover.

§ 4. De adviezen van de Minaraad zijn openbaar.

[HOOFDSTUK III SAMENSTELLING EN ORGANISATIE (ing. decr. 30 april 2004, art. 2)] (... - ...)

Artikel 11.3.1. ( 01/06/2009 - ... )

Samenstelling

§ 1. De MiNa-raad wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van het maatschappelijke middenveld die actief zijn in of gevat worden door het milieubeleid, uit onafhankelijke deskundigen inzake het milieu of het milieubeleid, evenals uit de vertegenwoordigers van steden, gemeenten en provincies.

§ 2. De volgende organisaties of groeperingen uit het maatschappelijke middenveld zijn in de MiNa-raad vertegenwoordigd:

1° de milieuverenigingen, waaronder elke organisatie begrepen wordt die opgericht is op particulier initiatief en zonder winstoogmerk, die hoofdzakelijk Vlaanderen als actieterrein heeft, die als centrale en ondubbelzinnige doelstelling heeft de bevordering van de milieubescherming of het natuurbehoud in de zin van artikel 1.2.1 van dit decreet, en die daartoe een brede beleidswerking ontplooit;

2° de sociaal-economische organisaties, waaronder elke organisatie begrepen wordt die opgericht is op particulier initiatief en zonder winstoogmerk, die hoofdzakelijk Vlaanderen als actieterrein heeft en die als centrale en ondubbelzinnige doelstelling heeft het verdedigen van de belangen van werkgevers en werknemers in de bedrijfswereld of specifieke economische sectoren of bedrijfstakken;

3° de landbouworganisaties, waaronder elke organisatie begrepen wordt die opgericht is op particulier initiatief en zonder winstoogmerk, de organisaties vermeld onder 1° en 2° uitgezonderd, die het landbouwbelang vertegenwoordigen op Vlaams niveau;

4° de organisaties die verbonden zijn aan de open ruimte, waaronder elke organisatie begrepen wordt die opgericht is op particulier initiatief en zonder winstoogmerk, de organisaties vermeld onder 1°, 2° en 3° uitgezonderd, die een specifiek belang vertegenwoordigt op Vlaams niveau dat verband houdt met het economische of recreatieve gebruik van milieu en natuur in de open ruimte in Vlaanderen;

5° de socio-culturele organisaties die de belangen van consumenten en gezinnen vertegenwoordigen, waaronder elke organisatie begrepen wordt die opgericht is op particulier initiatief en zonder winstoogmerk, de milieuverenigingen uitgezonderd, die op Vlaams niveau de belangen vertegenwoordigt van de consumenten, de gezinnen of andere groepen in de samenleving en aldus belang heeft bij de goede staat van het leefmilieu of van de natuur in Vlaanderen.

§ 3. Onder onafhankelijke deskundigen wordt begrepen: academici, milieudeskundigen die werken voor een onafhankelijk adviesbureau of als zelfstandige of andere personen die op grond van hun ervaring, engagement of deskundigheid gezag verworven hebben wat betreft de verwezenlijking van de doelstellingen, vermeld in artikel 1.2.1 van dit decreet.

Artikel 11.3.2. ( 01/06/2012 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

Wijze van samenstellen

§ 1. De MiNa-raad bestaat uit vierentwintig leden, door de Vlaamse regering benoemd voor een termijn van vier jaar.

Daarvan worden er achttien vertegenwoordigers benoemd op voordracht van het maatschappelijke middenveld, met name:
1° voor de milieuverenigingen: acht vertegenwoordigers op voordracht van een koepelorganisatie, bedoeld in artikel 11, § 2, eerste lid, van het decreet van 29 april 1991 tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van de milieuverenigingen, of op voordracht van gewestelijke ledenverenigingen die als zodanig erkend zijn op grond van datzelfde decreet, na advies van een koepelorganisatie;
2° voor de sociaal-economische organisaties: zes vertegenwoordigers op voordracht van de sociaal-economische organisaties vertegenwoordigd in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, met inbegrip van één vertegenwoordiger van een landbouworganisatie;
3° voor de organisaties die verbonden zijn aan de open ruimte: twee vertegenwoordigers op voordracht van deze organisaties;
4° voor de socio-culturele organisaties die de belangen van consumenten en gezinnen vertegenwoordigen: twee vertegenwoordigers op voordracht van deze organisaties.

Twee leden worden benoemd op voordracht van de organisaties die de Vlaamse steden en gemeenten of de Vlaamse provincies vertegenwoordigen.

De overige vier leden zijn onafhankelijke deskundigen. Zij worden aangewezen na een openbare oproep tot kandidaatstelling.

§ 2. De organisaties die optreden namens het maatschappelijke middenveld, evenals de organisaties die optreden namens steden, gemeenten of provincies, dragen bij elke voordracht zowel een effectieve vertegenwoordiger als ook een plaatsvervangend lid voor. Voor de onafhankelijke deskundigen wordt geen plaatsvervangend lid aangewezen.

§ 3. De vertegenwoordigers van het maatschappelijke middenveld en hun plaatsvervangers, evenals de vertegenwoordigers van steden, gemeenten en provincies en hun plaatsvervangers, worden voorgedragen op dubbele lijsten die in een evenwichtige vertegenwoordiging van man en vrouw voorzien.

§ 4. De voorzitter van de MiNa-Raad wordt door de Vlaamse regering onder de leden benoemd. De voorzitter vertegenwoordigt de raad in rechte, onverminderd de mogelijkheid tot delegatie van die bevoegdheid.

§ 5. De voordragende organisaties kunnen te allen tijde overgaan tot de vervanging van de door hen voorgedragen leden en plaatsvervangers, volgens de procedure, vermeld in § 3. Wanneer een vertegenwoordiger van het maatschappelijke middenveld zelf ontslag neemt, treedt de plaatsvervanger van rechtswege in zijn plaats, en duidt de Vlaamse regering een nieuwe plaatsvervanger aan op voordracht van de organisatie die het ontslagnemend lid voorgedragen had, volgens dezelfde procedure.

§ 6. Wanneer een onafhankelijke deskundige ontslag neemt, wijst de Vlaamse regering een nieuw raadslid aan na een openbare oproep tot kandidaatstelling.

§ 7. Wanneer uit het jaarverslag blijkt dat een raadslid zich kennelijk niet engageert in de werking van de Raad, dan wordt dat raadslid van rechtswege ontslagen. Een raadslid engageert zich kennelijk niet in de raadswerking wanneer het raadslid in een werkjaar noch aan de vergaderingen van werkcommissies, noch aan raadszittingen deelgenomen heeft. De Vlaamse regering duidt op dat moment en voor rest van de looptijd van het betrokken mandaat voor de desbetreffende categorie, zoals gedefinieerd in artikel 11.3.1, § 2, een nieuw raadslid aan, na openbare oproep tot kandidaatstelling.

Artikel 11.3.3. ( 01/06/2009 - ... )

Onafhankelijkheid

De leden van de MiNa-raad oefenen hun functie uit in volledige onafhankelijkheid ten opzichte van de Vlaamse overheid.

[HOOFDSTUK IV WERKING (ing. decr. 30 april 2004, art. 2)] (... - ...)

Artikel 11.4.1. ( 01/01/2019 - ... )

Interne werking

Inzake de werking van de MiNa-raad, zijn artikel III.99 tot en met III.104 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 van toepassing.

De raad regelt zijn werking in een huishoudelijk reglement dat ten minste de samenstelling, werking en bevoegdheden van het dagelijks bestuur bepaalt, alsook de bevoegdheden van de voorzitter en de directeur. De directeur maakt van rechtswege deel uit van het dagelijks bestuur. Noch het dagelijks bestuur, noch de voorzitter, noch de directeur kunnen worden belast met het vaststellen van een advies.

Artikel 11.4.2. ( 28/02/2011 - ... )

Permanente werkcommissies

§ 1. In de schoot van de MiNa-raad worden permanente werkcommissies opgericht voor het natuurbeleid, het bosbeleid, het jachtbeleid, het binnenvisserijbeleid, Natuur- en milieueducatie (NME) en Duurzame ontwikkeling.

§ 2. De Vlaamse regering kan in de schoot van de MiNa-raad nog andere permanente werkcommissies instellen betreffende onderdelen of aspecten van het milieubeleid waarvoor een specifieke deskundigheid bestaat en waarbij specifieke doelgroepen of maatschappelijke groepen aangesproken worden.

§ 3. De samenstelling van deze permanente werkcommissies gebeurt, rekening houdende met de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen als volgt:
1° de helft van de leden wordt door de Vlaamse regering geselecteerd en benoemd op grond van specifieke deskundigheid en op grond van specifieke representativiteit in verband met het onderwerp dat in de permanente werkcommissie behandeld wordt;
2° de helft van de leden wordt door de Vlaamse regering geselecteerd en benoemd op grond van specifieke deskundigheid en op grond van een voordracht van de MiNa-raad.

De permanente werkcommissies kunnen nooit meer dan 16 leden tellen.

§ 4. De MiNa-raad delegeert aan de permanente werkcommissies de voorbereiding van de activiteiten beschreven onder artikel 11.2.1, voorzover die activiteiten verband houden met het beleid dat het voorwerp uitmaakt van de opdracht van de werkcommissie.

§ 5. De MiNa-raad neemt steeds de eindbeslissing over de ontwerpadviezen en andere ontwerpdocumenten die tot stand komen in de permanente werkcommissies.

Artikel 11.4.3. ( 01/06/2009 - ... )

Financiële middelen

De MiNa-raad verkrijgt de middelen voor zijn werking en voor de uitvoering van zijn opdracht uit:
1° dotaties;
2° eigen inkomsten.

Artikel 11.4.4. ( 01/06/2009 - ... )

Samenwerking

§ 1. De Minaraad kan, voor het onderzoeken van bijzondere vraagstukken, een beroep doen op deskundige derden, al dan niet tegen betaling.

§ 2. De Minaraad kan bij het vervullen van zijn opdracht onder meer volgende samenwerkingsvormen aangaan:

1° samenwerking met vergelijkbare adviesorganen buiten het Vlaamse Gewest, om informatie en ideeën uit te wisselen over het intergewestelijke, het nationale, het Europese en het internationale milieubeleid en het beleid inzake het milieuaspect van duurzame ontwikkeling;

2° samenwerking met andere strategische adviesraden van het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap, om over beleidsaangelegenheden te adviseren die verschillende beleidsdomeinen overspannen;

3° samenwerking met provinciale en gemeentelijke milieuadviesraden, om informatie en ideeën uit te wisselen over het Vlaamse, het provinciale of het gemeentelijke milieubeleid.

[TITEL XII GENETISCHE RIJKDOMMEN (ing. decr. 22 maart 2019, art. 2, I: 22 april 2019)] (... - ...)

[HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN (ing. decr. 22 maart 2019, art. 3, I: 22 april 2019)] (... - ...)

Artikel 12.1.1. ( 22/04/2019 - ... )

Voor de toepassing van deze titel zijn de definities, vermeld in artikel 3 van de verordening (EU) nr. 511/2014, van toepassing en wordt in deze titel verstaan onder:
1° verordening (EU) nr. 511/2014: de verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende voor gebruikers bestemde nalevingsmaatregelen uit het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie;
2° uitvoeringsverordening (EU) 2015/1866: de uitvoeringsverordening (EU) 2015/1866 van de Commissie van 13 oktober 2015 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat het register van collecties, het toezicht op de naleving door gebruikers en beste praktijken betreft;
3° Vlaamse genetische rijkdommen: de genetische rijkdommen, vermeld in artikel 2 van de verordening (EU) nr. 511/2014, die in situ aanwezig zijn in het Vlaamse Gewest of ex situ bewaard worden in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de genetische rijkdommen die bewaard worden door de onderzoeksinstellingen die onder de federale bevoegdheid ressorteren.

Artikel 12.1.2. ( 22/04/2019 - ... )

Deze titel is van toepassing op de genetische rijkdommen, de traditionele kennis met betrekking tot genetische rijkdommen en de voordelen die eruit voortvloeien, vermeld in artikel 2 van de verordening (EU) nr. 511/2014.

[HOOFDSTUK 2 VERPLICHTINGEN VAN DE GEBRUIKERS (ing. decr. 22 maart 2019, art. 6, I: 22 april 2019)] (... - ...)

Artikel 12.2.1. ( 22/04/2019 - ... )

De toegang en het gebruik van de Vlaamse genetische rijkdommen, de traditionele kennis met betrekking tot die rijkdommen en de voordelen die eruit voortvloeien, vermeld in artikel 2 van de verordening (EU) nr. 511/2014, zijn vrij.

Artikel 12.2.2. ( 22/04/2019 - ... )

Bij de toegang en het gebruik van de niet-Vlaamse genetische rijkdommen, de traditionele kennis met betrekking tot die rijkdommen en de voordelen die eruit voortvloeien, vermeld in artikel 2 van de verordening (EU) nr. 511/2014, leven de gebruikers de verordening (EU) nr. 511/2014 en de uitvoeringsverordening (EU) 2015/1866 na.

[HOOFDSTUK 3 BEVOEGDE INSTANTIE (ing. decr. 22 maart 2019, art. 9, I: 22 april 2019)] (... - ...)

[AFDELING 1 AANDUIDING (ing. decr. 22 maart 2019, art. 10, I: 22 april 2019)] (... - ...)

Artikel 12.3.1. ( 22/04/2019 - ... )

De Vlaamse Regering duidt voor elk van de taken, vermeld in afdeling 2, de instantie of instanties aan die bevoegd zijn voor de uitvoering ervan.

[AFDELING 2 TAKEN (ing. decr. 22 maart 2019, art. 12, I: 22 april 2019)] (... - ...)

[ONDERAFDELING 1 COLLECTIES (ing. decr. 22 maart 2019, art. 13, I: 22 april 2019)] (... - ...)

Artikel 12.3.2. ( 22/04/2019 - ... )

De bevoegde instantie:
1° onderzoekt de verzoeken tot inschrijving van een collectie of van een gedeelte daarvan in het register, vermeld in artikel 5, lid 2, van de verordening (EU) nr. 511/2014, en artikel 3, lid 2 tot en met lid 4, van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/1866;
2° staat in voor de verificatie, vermeld in artikel 5, lid 4, van de verordening (EU) nr. 511/2014, en artikel 4 van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/1866, van een Vlaamse collectie of van een gedeelte daarvan. Een Vlaamse collectie is een collectie als vermeld in artikel 3, 9°, van de verordening (EU) nr. 511/2014, die zich bevindt op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de collecties die bewaard worden door de federale wetenschappelijke onderzoeksinstellingen.

De Vlaamse Regering kan nadere procedurele regels vaststellen over de indiening van het verzoek tot opname in het register van collecties in de EU, vermeld in artikel 5, lid 2, van de verordening (EU) nr. 511/2014, over de behandeling van het verzoek door de bevoegde instantie, vermeld in het eerste lid, 1°, alsook over de periodieke controle en de regelmatige verificatie van collecties die zijn opgenomen in het register van collecties van de EU en over de vaststelling van remediërende maatregelen en acties, corrigerende maatregelen en acties, en tussentijdse maatregelen als vermeld in het eerste lid, 2°.

Artikel 12.3.3. ( 22/04/2019 - ... )

Tegen de beslissing tot weigering van het verzoek tot opname in het register van collecties in de EU, vermeld in artikel 12.3.2, kan beroep worden ingesteld bij de Vlaamse Regering of haar gemachtigde.

De Vlaamse Regering kan nadere procedurele regels vaststellen over de modaliteiten van dat beroep.

[ONDERAFDELING 2 CONTROLE (ing. decr. 22 maart 2019, art. 16, I: 22 april 2019)] (... - ...)

Artikel 12.3.4. ( 22/04/2019 - ... )

Elke in het Vlaamse Gewest gevestigde ontvanger van financiële middelen die worden aangewend voor onderzoek dat betrekking heeft op het gebruik van genetische rijkdommen of traditionele kennis met betrekking tot genetische rijkdommen, dient conform artikel 5 van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/1866, de zorgvuldigheidsverklaring, vermeld in artikel 7, lid 1, van de (EU) nr. verordening 511/2014, in.

Met toepassing van artikel 5, lid 1 tot en met lid 3 en lid 5, van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/1866, wordt de zorgvuldigheidsverklaring, vermeld in het eerste lid, in de volgende gevallen ingediend bij de bevoegde instantie:
1° het onderzoeksproject ontvangt middelen uit meer dan één bron of betreft meer dan één ontvanger van de middelen en de ontvanger of ontvangers beslissen om maar één verklaring in te dienen, door de projectcoördinator die in het Vlaamse Gewest gevestigd is;
2° het onderzoeksproject wordt in een lidstaat van de Europese Unie gevoerd, heeft een projectcoördinator die niet in de Unie gevestigd is, ontvangt middelen uit meer dan één bron of betreft meer dan één ontvanger van de middelen, en de ontvanger of ontvangers beslissen de enige verklaring in te dienen in het Vlaamse Gewest door de projectcoördinator;
3° in andere gevallen dan de gevallen, vermeld in punt 1° of 2°, als één van de volgende gevallen van toepassing is:
a) als de ontvanger van de middelen in het Vlaamse Gewest gevestigd is;
b) als de ontvanger van de middelen niet in de Europese Unie gevestigd is, maar het onderzoek in het Vlaamse Gewest wordt gevoerd.

Voor het gebruik van genetische rijkdommen of traditionele kennis met betrekking tot genetische rijkdommen, dient elke gebruiker die in het Vlaamse Gewest gevestigd is, de zorgvuldigheidsverklaring, vermeld in het eerste lid, in bij de bevoegde instantie, conform artikel 7, lid 2, van de verordening (EU) nr. 511/2014 en artikel 6 van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/1866.

[HOOFDSTUK 4 SANCTIEBEPALINGEN (ing. decr. 22 maart 2019, art. 18, I: 22 april 2019)] (... - ...)

Artikel 12.4.1. ( 22/04/2019 - ... )

Inbreuken op artikel 4 en 7 van de verordening (EU) nr. 511/2014 worden gesanctioneerd conform de bepalingen van titel XVI van dit decreet.

[TITEL XV MILIEUSCHADE (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

[HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

[AFDELING I DEFINITIES (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.1.1. ( 20/07/2024 - ... )

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° milieuschade : schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, schade aan water en bodemschade;
2° schade : een meetbare negatieve verandering in de natuurlijke rijkdommen of een meetbare aantasting van een ecosysteemfunctie, die direct of indirect optreedt;
3° natuurlijke rijkdommen : beschermde soorten en natuurlijke habitats, water en bodem;
4° functies en ecosysteemfuncties : de functies die de natuurlijke rijkdommen vervullen ten behoeve van andere natuurlijke rijkdommen of het publiek;
5° decreet Natuurbehoud : decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
6° schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats : elke vorm van schade die aanmerkelijke negatieve effecten heeft op het bereiken of het handhaven van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten of habitats. Deze effecten worden bepaald aan de hand van de criteria als vermeld in bijlage III. Deze schade omvat niet de vooraf vastgestelde negatieve effecten van handelingen van een exploitant waarvoor uitdrukkelijke toestemming werd gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 36ter, §§ 3, 4 en 5, of met de bepalingen die genomen zijn ter uitvoering van artikelen 51 en 56 van het decreet Natuurbehoud wat betreft de vogelsoorten in bijlage IV van het decreet Natuurbehoud en de niet in die bijlage genoemde en geregeld voorkomende trekvogels, en wat betreft de dier- en plantensoorten van bijlage III van het decreet Natuurbehoud;
7° beschermde soorten en natuurlijke habitats :
a) de vogelsoorten in bijlage IV van het decreet Natuurbehoud, de niet in bijlage IV genoemde en geregeld voorkomende trekvogels, de dier- en plantensoorten in bijlage II of III van het decreet Natuurbehoud;
b) de habitats van de vogelsoorten in bijlage IV van het decreet Natuurbehoud, de habitats van de niet in bijlage IV genoemde en geregeld voorkomende trekvogels, de habitats van de dier- en plantensoorten in bijlage II van het decreet Natuurbehoud, de habitats genoemd in bijlage I van het decreet Natuurbehoud en de voortplantings- en rustplaatsen van de soorten in bijlage III van het decreet Natuurbehoud;
c) de soorten en de habitats, niet vermeld in de bijlagen I, II, III en IV van het decreet Natuurbehoud, die door de Vlaamse Regering, op advies van de bevoegde instantie, zijn aangeduid voor de toepassing van deze titel;
8° staat van instandhouding van een natuurlijke habitat : de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten op het grondgebied van het Vlaamse Gewest of in het natuurlijke verspreidingsgebied van die habitat;
9° staat van instandhouding van een soort : de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort op het grondgebied van het Vlaamse Gewest of in het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort;
10° gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat : staat die zich voordoet wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan :
a) het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied zijn stabiel of nemen toe;
b) de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en zullen in de afzienbare toekomst vermoedelijk blijven bestaan;
c) de staat van instandhouding van de voor de habitat typische soorten is gunstig als vermeld in 11°;
11° gunstige staat van instandhouding van een soort : staat die zich voordoet wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan :
a) uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven;
b) het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort wordt niet kleiner of lijkt binnen afzienbare tijd niet kleiner te zullen worden;
c) er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
12° decreet Integraal Waterbeleid : decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018;
13° schade aan water : elke vorm van schade die een aanmerkelijke negatieve invloed heeft op de ecologische toestand, het ecologisch potentieel of de chemische toestand van het oppervlaktewater of de chemische of kwantitatieve toestand van het grondwater als vermeld in het decreet Integraal Waterbeleid, met uitzondering van de negatieve effecten waarop artikel 1.7.2.5.4. van het decreet Integraal Waterbeleid van toepassing is;
14° water : alle oppervlaktewater en grondwater waarop het decreet Integraal Waterbeleid van toepassing is;
15° Bodemdecreet : decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming;
16° bodemschade : nieuwe bodemverontreiniging die de bodemsaneringnormen overschrijdt, conform de bepalingen van het Bodemdecreet;
17° exploitant : natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroepsactiviteit verricht of regelt, of aan wie doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van een dergelijke activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van een dergelijke activiteit of de persoon die een dergelijke activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet;
18° beroepsactiviteit : een in het kader van een economische activiteit, een bedrijf of een onderneming verrichte activiteit, ongeacht het private, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;
19° maatregelen : preventieve maatregelen, inperkingsmaatregelen en herstelmaatregelen;
20° onmiddellijke dreiging van schade : een voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen;
21° preventieve maatregelen : maatregelen naar aanleiding van een gebeurtenis, handeling of nalatigheid waardoor een onmiddellijke dreiging van milieuschade is ontstaan, teneinde die schade te voorkomen of tot een minimum te beperken;
22° inperkingsmaatregelen : maatregelen die erop gericht zijn de betrokken verontreinigende stoffen of enige andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid of verdere aantasting van functies te beperken of te voorkomen;
23° herstelmaatregelen : maatregelen, met inbegrip van tussentijdse maatregelen, die gericht zijn op herstel, rehabilitatie of vervanging van de aangetaste natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties, of op het verschaffen van een gelijkwaardig alternatief voor rijkdommen of functies, als vermeld in de artikelen 15.3.3 tot en met 15.3.11;
24° referentietoestand : de toestand waarin de natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties zich ten tijde van de schade zouden hebben bevonden indien zich geen milieuschade had voorgedaan, gereconstrueerd aan de hand van de best beschikbare informatie;
25° regeneratie : in geval van water, beschermde soorten en natuurlijke habitats de terugkeer van de aangetaste natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties tot de referentietoestand; in geval van bodemschade het verdwijnen van een aanmerkelijk gevaar van een nadelig effect op de menselijke gezondheid, conform de bepalingen van het Bodemdecreet terzake. Regeneratie omvat eveneens natuurlijke regeneratie;
26° primaire herstelmaatregelen : maatregelen waardoor aangetaste natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties tot de referentietoestand worden teruggebracht of hersteld;
27° complementaire herstelmaatregelen : maatregelen met betrekking tot natuurlijke rijkdommen of ecosystemen ter compensatie van het feit dat primaire herstelmaatregelen niet tot volledig herstel van de aangetaste natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties leiden. Zij hebben tot doel eenzelfde niveau van natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties te scheppen, zo nodig ook op een andere locatie, als het geval zou zijn wanneer de aangetaste locatie in haar referentietoestand hersteld zou zijn. Waar mogelijk en passend moet de andere locatie geografisch verbonden zijn met de aangetaste locatie, rekening houdend met de belangen van de getroffen populatie. Deze maatregelen zijn zodanig opgezet dat de extra natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties beantwoorden aan de tijdspreferenties en het tijdschema van de herstelmaatregelen;
28° compenserende herstelmaatregelen : maatregelen ter compensatie van tussentijdse verliezen van natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties die zich voordoen tussen het tijdstip waarop de schade ontstaat en het tijdstip waarop primaire herstelmaatregelen hun volledige uitwerking hebben bereikt. Deze compensatie houdt in dat op de aangetaste locatie of op een alternatieve locatie aan beschermde natuurlijke habitats en soorten of water aanvullende verbeteringen worden aangebracht. Deze maatregelen bestaan niet uit financiële compensatie voor het publiek. Deze maatregelen zijn zodanig opgezet dat de extra natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties beantwoorden aan de tijdspreferenties en het tijdschema van de herstelmaatregelen;
29° tussentijdse verliezen : verliezen die het gevolg zijn van het feit dat de aangetaste natuurlijke rijkdommen of functies van natuurlijke rijkdommen hun ecologische functies niet kunnen vervullen of geen functies kunnen vervullen voor andere natuurlijke rijkdommen of het publiek totdat de primaire of complementaire maatregelen hun uitwerking hebben bereikt. Deze maatregelen bestaan niet uit financiële compensatie voor het publiek;
30° kosten : de kosten die verantwoord zijn in het licht van de noodzaak een juiste en doeltreffende toepassing van deze titel te garanderen. Deze kosten omvatten ook de ramingskosten van milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat en de kosten van alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingkosten, de kosten van het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht.

[AFDELING II TOEPASSINGSGEBIED (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.1.2. ( 30/04/2007 - ... )

Deze titel is van toepassing op milieuschade die wordt veroorzaakt door enige beroepsactiviteit, zoals vermeld in bijlage IV, of op een onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat als gevolg van een van die beroepsactiviteiten.

Deze titel is eveneens van toepassing op schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats die wordt veroorzaakt door enige andere dan de in bijlage IV vermelde beroepsactiviteiten, alsook op de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat als gevolg van een van die andere beroepsactiviteiten, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat de exploitant in gebreke of nalatig is geweest.

[AFDELING III VERHOUDING TOT ANDER RECHT (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.1.3. ( 30/04/2007 - ... )

Deze titel is van toepassing onverminderd strengere bepalingen met betrekking tot de beroepsactiviteit die onder het toepassingsgebied van deze titel valt.

Artikel 15.1.4. ( 30/04/2007 - ... )

Deze titel is van toepassing onverminderd het toepasselijke aansprakelijkheidsrecht, het recht inzake de toegang tot de rechter en de wetgeving inzake jurisdictieconflicten.

Artikel 15.1.5. ( 30/04/2007 - ... )

Deze titel is niet van toepassing op gevallen van lichamelijk letsel, schade aan particuliere eigendom of economisch verlies en geeft aldus personen geen recht op schadevergoeding vanwege milieuschade of een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade.

[AFDELING IV UITZONDERINGEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.1.6. ( 30/04/2007 - ... )

§ 1. Deze titel is niet van toepassing op milieuschade, of op de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat, als gevolg van :
1° een oorlogshandeling, vijandelijkheden, burgeroorlog of oproer;
2° een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is.

§ 2. Deze titel is niet van toepassing op activiteiten die hoofdzakelijk de landsverdediging of de internationale veiligheid dienen.

§ 3. Deze titel is niet van toepassing op activiteiten die uitsluitend de bescherming tegen natuurrampen tot doel hebben.

§ 4. Deze titel is niet van toepassing op :
1° schade, die veroorzaakt is door een emissie, een gebeurtenis of een incident die/dat heeft plaatsgevonden vóór 30 april 2007;
2° schade, die veroorzaakt is door een emissie, een gebeurtenis of een incident die/dat heeft plaatsgevonden op of na 30 april 2007, indien de schade het gevolg is van een specifieke activiteit die heeft plaatsgevonden en beëindigd is voor die datum;
3° schade, indien het meer dan dertig jaar geleden is dat de emissie, de gebeurtenis of het incident die/dat tot schade heeft geleid, heeft plaatsgevonden.

§ 5. Deze titel is niet van toepassing op nucleaire risico's en op milieuschade, of op de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat, als gevolg van activiteiten waarop het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing is, of als gevolg van een incident of activiteit waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt van een van de volgende internationale overeenkomsten, met inbegrip van toekomstige wijzigingen daarvan :
1° het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie alsook het Verdrag van Brussel van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van Parijs;
2° het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade;
3° het Verdrag van 12 september 1997 inzake aanvullende vergoeding voor kernschade;
4° het gezamenlijk protocol van 21 september 1988 betreffende de toepassing van het verdrag van Wenen en het Verdrag van Parijs;
5° de overeenkomst van Brussel van 17 december 1971 inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van het zeevervoer van nucleaire stoffen.

§ 6. Deze titel is niet van toepassing op milieuschade, of op de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat, als gevolg van een incident waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt van een van de volgende internationale overeenkomsten, met inbegrip van de toekomstige wijzigingen daarvan :
1° het internationaal verdrag van 27 november 1992 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie;
2° het internationaal verdrag van 27 november 1992 tot oprichting van een internationaal fonds voor de vergoeding van schade door verontreiniging door olie.

§ 7. Deze titel is alleen van toepassing op milieuschade, of op de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat, die het gevolg is van diffuse verontreiniging, wanneer een oorzakelijk verband kan worden gelegd tussen de schade en de activiteiten van individuele exploitanten.

[HOOFDSTUK II PREVENTIEVE ACTIES (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.2.1. ( 30/04/2007 - ... )

Wanneer zich nog geen milieuschade heeft voorgedaan maar een onmiddellijke dreiging bestaat dat dergelijke schade zal ontstaan, neemt de exploitant onverwijld de nodige preventieve maatregelen.

Artikel 15.2.2. ( 30/04/2007 - ... )

Exploitanten zijn verplicht de bevoegde instantie zo spoedig mogelijk over alle relevante aspecten van de situatie te informeren, wanneer een onmiddellijke dreiging van milieuschade ondanks de door de betrokken exploitant genomen preventieve maatregelen niet verdwijnt.

Artikel 15.2.3. ( ... - ... )

Op elk moment kan de exploitant door de bevoegde instantie :
1° verplicht worden informatie te verstrekken over een onmiddellijke dreiging van milieuschade of in gevallen waarin zo'n onmiddellijke dreiging vermoed wordt;
2° verplicht worden de nodige preventieve maatregelen te nemen;
3° instructies krijgen die bij het nemen van de nodige preventieve maatregelen moeten worden opgevolgd.

Artikel 15.2.4. ( 30/04/2007 - ... )

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen ter uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk, in het bijzonder aangaande de inhoud en de procedure van de informatieplicht van de exploitant.

[HOOFDSTUK III HERSTELACTIES (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

[AFDELING I BASISVERPLICHTINGEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.3.1. ( 30/04/2007 - ... )

Wanneer milieuschade zich heeft voorgedaan :
1° stelt de exploitant onverwijld de bevoegde instantie in kennis van alle relevante aspecten van de situatie;
2° treft de exploitant elke inperkingsmaatregel;
3° treft de exploitant in overeenstemming met artikelen 15.3.3 tot en met 15.3.11, de nodige herstelmaatregelen.

Artikel 15.3.2. ( 08/01/2016 - ... )

Op elk moment kan de exploitant door de bevoegde instantie :
1° verplicht worden aanvullende informatie te verstrekken over enige schade die zich heeft voorgedaan;
2° verplicht worden de nodige herstelmaatregelen en nodige inperkingsmaatregelen te nemen;
3° instructies krijgen die hij bij het nemen van de nodige herstelmaatregelen en nodige inperkingsmaatregelen moet naleven.

[AFDELING II KEUZE EN VASTSTELLING VAN HERSTELMAATREGELEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.3.3. ( 30/04/2007 - ... )

De exploitanten stellen in overeenstemming met artikelen 15.3.4 tot en met 15.3.11 de potentiële herstelmaatregelen vast en leggen die ter goedkeuring aan de bevoegde instantie voor.

[Onderafdeling I Herstel van schade aan natuurlijke habitats, beschermde soorten en water (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.3.4. ( 30/04/2007 - ... )

Bij het vaststellen van primaire herstelmaatregelen worden opties overwogen om de natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties op directe en versnelde wijze, of door natuurlijke generatie, weer in hun referentietoestand te brengen.

Artikel 15.3.5. ( 30/04/2007 - ... )

Bij het bepalen van de omvang van de complementaire en compenserende herstelmaatregelen wordt eerst een aanpak overwogen die berust op de equivalentie van de rijkdommen of functies. In een dergelijke aanpak worden eerst maatregelen overwogen die leiden tot natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties van dezelfde soort, kwaliteit en kwantiteit als die welke zijn aangetast. Indien dit niet mogelijk is, wordt in alternatieve natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties voorzien.

Artikel 15.3.6. ( 30/04/2007 - ... )

Wanneer de aanpak overeenkomstig artikel 15.3.5 op basis van de equivalentie van de natuurlijke rijkdommen of functies niet mogelijk blijkt, worden alternatieve waardebepalingstechnieken gebruikt.

Als een waardebepaling van de verloren gegane rijkdommen of functies mogelijk is, maar een waardebepaling van de vervangende natuurlijke rijkdommen of functies niet haalbaar is binnen een redelijke termijn en tegen redelijke kosten, kan de bevoegde instantie kiezen voor herstelmaatregelen waarvan de kosten overeenkomen met de geraamde geldelijke waarde van de verloren gegane natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties.

Artikel 15.3.7. ( 30/04/2007 - ... )

De redelijke herstelopties worden beoordeeld, gebruik makend van de best beschikbare technieken, op basis van de volgende criteria :
1° het effect van elke optie op de menselijke gezondheid en de veiligheid;
2° de kosten van de uitvoering van de verschillende opties;
3° de kans op succes van elke optie;
4° de mate waarin elke optie toekomstige schade zal voorkomen en waarin bij de uitvoering van de optie onbedoelde schade kan worden vermeden;
5° de mate waarin elke optie ten goede komt aan de verschillende onderdelen van de relevante natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties in kwestie;
6° de mate waarin elke optie rekening houdt met relevante sociale, economische en culturele aandachtspunten en andere relevante plaatsgebonden factoren;
7° de tijd die het zal vergen om de milieuschade effectief te herstellen;
8° de mate waarin elke optie het herstel van de locatie van de milieuschade verwezenlijkt;
9° de geografische relatie met de schadelocatie.

Artikel 15.3.8. ( 30/04/2007 - ... )

Bij de evaluatie van de verschillende herstelopties kan voor primaire herstelmaatregelen worden gekozen die het aangetaste water en beschermde soorten en natuurlijke habitats niet volledig terugbrengen tot hun referentietoestand of die referentietoestand minder snel herstellen. Een dergelijke beslissing mag uitsluitend worden genomen, wanneer de natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties die het voorwerp zijn van deze beslissing, worden gecompenseerd door de complementaire en compenserende maatregelen te versterken en zo een soortgelijk niveau van natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties te scheppen als oorspronkelijk bestond.

Artikel 15.3.9. ( 30/04/2007 - ... )

Niettegenstaande de voorschriften van artikel 15.3.8 kan de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 15.8.10 besluiten dat er geen verdere herstelmaatregelen genomen worden indien :
1° de reeds genomen herstelmaatregelen waarborgen dat er geen aanmerkelijk gevaar meer is voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid, het water of de beschermde soorten en de natuurlijke habitats;
2° de kosten van de te nemen herstelmaatregelen om de referentietoestand of een gelijkwaardig niveau te bereiken zouden niet in verhouding staan tot de milieuvoordelen die daarmee zouden worden verkregen.

Artikel 15.3.10. ( 30/04/2007 - ... )

Herstel van schade aan water, beschermde soorten en natuurlijke habitats houdt ook in dat elk aanmerkelijk risico dat de menselijke gezondheid negatieve effecten ondervindt, wordt weggenomen.

[Onderafdeling II Herstel van bodemschade (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.3.11. ( 30/04/2007 - ... )

Het herstellen van bodemschade geschiedt overeenkomstig de relevante bepalingen van het Bodemdecreet.

[AFDELING III NADERE UITVOERING (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.3.12. ( 30/04/2007 - ... )

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen ter uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk, in het bijzonder aangaande de inhoud en de procedure van de informatieplicht van de exploitant en wat het gebruik van de waardebepalingstechnieken betreft.

[HOOFDSTUK IV KOSTEN VAN PREVENTIE EN HERSTEL (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

[AFDELING I VERPLICHTING VOOR DE EXPLOITANT (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.4.1. ( 30/04/2007 - ... )

De exploitant draagt de kosten van de overeenkomstig deze titel genomen maatregelen, onverminderd de eventuele latere toepassing van artikelen 15.5.1 tot en met 15.5.6.

De maatregelen die door de bevoegde instantie worden genomen op grond van artikelen 15.8.4 tot en met 15.8.7 laten deze verplichting voor de betrokken exploitant op grond van deze titel, alsook de maatregelen inzake staatssteun, onverlet.

[AFDELING II KOSTENVERHAAL IN GEVAL VAN MEERDERE PARTIJEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.4.2. ( 30/04/2007 - ... )

Wanneer één en dezelfde schade of onmiddellijke dreiging van schade door meerdere partijen wordt veroorzaakt, zijn de partijen hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten.

[HOOFDSTUK V VERWEERMIDDELEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

[AFDELING I ALGEMENE BEPALINGEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.5.1. ( 30/04/2007 - ... )

§ 1. Voor de gevallen waarin de exploitant meent te voldoen aan de voorwaarden vermeld in de artikelen 15.5.3, 15.5.4, 15.5.5 of 15.5.6, betekent de exploitant zijn gemotiveerd standpunt tot terugbetaling van de gemaakte kosten bij aangetekende brief aan de bevoegde instantie.

Hij doet dat, op straffe van verval, binnen een termijn van negentig dagen na het voltooien van de maatregelen.

§ 2. De bevoegde instantie onderzoekt het gemotiveerde standpunt en oordeelt of de exploitant voldoet aan de gestelde voorwaarden.

De bevoegde instantie stelt die exploitant in kennis van haar beslissing binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het gemotiveerde standpunt.

§ 3. Indien de bevoegde instantie oordeelt dat het verzoek van de exploitant tot terugbetaling gegrond is, neemt de bevoegde instantie binnen de perken van de daartoe voorziene kredieten op het Minafonds de passende maatregelen.

§ 4. Voor de gevallen waarin de exploitant zich beroept op het verweermiddel bedoeld in artikel 15.5.3 dient de exploitant de kosten in eerste instantie te verhalen op de derde. Wanneer niet kan worden vastgesteld wie de derdeveroorzaker is of deze niet solvabel is om de kosten geheel of gedeeltelijk te dragen, kan de exploitant zijn kosten of het niet-invorderbaar deel ervan verhalen overeenkomstig de in § 1, tweede lid, bedoelde maatregelen.

Artikel 15.5.2. ( 30/04/2007 - ... )

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op bodemschade.

[AFDELING II DERDEVEROORZAKER EN DWINGEND OVERHEIDSBEVEL (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.5.3. ( 30/04/2007 - ... )

Een exploitant is niet verplicht de kosten van de overeenkomstig deze titel genomen maatregelen te dragen, indien hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat veroorzaakt is door een derde, ondanks het feit dat passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen en voorzover de betrokken derde geen rechtsvoorganger, vertegenwoordiger, aangestelde of uitvoeringsagent is van de exploitant.

Artikel 15.5.4. ( 30/04/2007 - ... )

Een exploitant is niet verplicht de kosten van de overeenkomstig deze titel genomen maatregelen te dragen, indien hij kan bewijzen dat de milieuschade, of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat, het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een opdracht of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of een incident veroorzaakt door de activiteiten van de exploitant zelf.

[AFDELING III VERGUNNING (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.5.5. ( 30/04/2007 - ... )

De exploitant behoeft niet de kosten te dragen van de herstelmaatregelen die op grond van deze titel worden genomen, indien hij bewijst dat hij :
1° niet in gebreke of nalatig is geweest;
2° de milieuschade is veroorzaakt door een emissie of gebeurtenis die uitdrukkelijk is toegestaan op grond van, en geheel in overeenstemming is met de voorwaarden van, een vergunning die is verleend bij of krachtens de toepasselijke federale en gewestelijke bepalingen en uitvoeringsbesluiten welke uitvoering geven aan de in bijlage IV genoemde wettelijke maatregelen van de Gemeenschap, als toegepast op de datum van de emissie of de gebeurtenis.

[AFDELING IV STAND VAN DE WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE KENNIS (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.5.6. ( 30/04/2007 - ... )

De exploitant behoeft niet de kosten te dragen van de op grond van deze titel genomen herstelmaatregelen, indien hij bewijst dat hij :
1° niet in gebreke of nalatig is geweest;
2° de milieuschade is veroorzaakt door emissies of activiteiten of alle manieren waarop een product tijdens een activiteit wordt gebruikt, waarvan de exploitant kan bewijzen dat die op grond van de stand van de wetenschappelijke en technologische kennis op het tijdstip dat zij plaatsvonden, niet als schadelijk werden beschouwd.

[HOOFDSTUK VI VERZOEKEN OM MAATREGELEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.6.1. ( 20/07/2024 - ... )

De volgende personen die kennis hebben van gevallen van milieuschade kunnen bij de bevoegde instantie opmerkingen indienen en de bevoegde instantie verzoeken om maatregelen te treffen krachtens deze titel :
1° natuurlijke personen en rechtspersonen die milieuschade lijden of dreigen te lijden;
2° natuurlijke personen en rechtspersonen die een belang hebben bij de besluitvorming inzake de schade;
2°/1 natuurlijke personen en rechtspersonen die stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht dat als voorwaarde stelt;
3° rechtspersonen als vermeld in artikel 1 van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu.

Artikel 15.6.2. ( 30/04/2007 - ... )

Het verzoek om maatregelen gaat vergezeld van de relevante informatie en gegevens ter ondersteuning van de opmerkingen die met betrekking tot de milieuschade in kwestie worden voorgelegd.

Artikel 15.6.3. ( 30/04/2007 - ... )

De personen vermeld in artikel 15.6.1 worden zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen een termijn van dertig dagen door de bevoegde instantie in kennis gesteld van de beslissing over het al dan niet nemen van maatregelen en de redenen hiertoe.

Artikel 15.6.4. ( 30/04/2007 - ... )

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de indiening, de behandeling en de kennisgeving van een verzoek om maatregelen.

[HOOFDSTUK VII BEROEP (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.7.1. ( 30/04/2007 - ... )

§ 1. De personen vermeld in artikel 15.6.1 kunnen tegen de beslissing van de bevoegde instantie als vermeld in artikel 15.6.3 beroep instellen bij de Vlaamse Regering.

De exploitanten ten aanzien van wie de bevoegde instantie preventieve acties nam overeenkomstig artikel 15.2.3, of herstelacties in de zin van artikel 15.3.2, kunnen eveneens tegen de beslissing houdende deze acties beroep indienen bij de Vlaamse Regering.

§ 2. Op straffe van onontvankelijkheid wordt het beroep bij ter post aangetekende zending tegen ontvangstbewijs betekend of tegen ontvangstbewijs afgegeven aan de Vlaamse Regering binnen dertig dagen na de dag van ontvangst van de bestreden beslissing.

De Vlaamse Regering doet binnen een termijn van veertien dagen na ontvangst van het beroep uitspraak over de ontvankelijkheid.

§ 3. Binnen een termijn van negentig dagen na de ontvankelijkheidsverklaring van het beroep, neemt de Vlaamse Regering een beslissing over het beroep na toetsing aan de materieelrechtelijke en procedurele voorschriften van deze titel.

§ 4. Dit beroep is niet-schorsend.

§ 5. Als de uitspraak over het ingediende beroep niet gebeurt binnen een termijn van negentig dagen, wordt het beroep geacht verworpen te zijn.

§ 6. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen betreffende de wijze waarop het beroep bedoeld in dit artikel moet worden ingediend, bekendgemaakt en behandeld.

[HOOFDSTUK VIII BEVOEGDE INSTANTIE (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

[AFDELING I AANDUIDING (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.8.1. ( 07/12/2017 - ... )

De Vlaamse Regering stelt binnen het beleidsdomein Omgeving het Departement Omgeving aan als bevoegde instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de onderscheiden taken waarin de artikelen 15.8.2 tot en met 15.8.19 voorzien.

Deze bevoegde instantie kan een of meer van deze taken opdragen of delegeren aan overheidsinstanties of derden.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de organisatie en de werking van de bevoegde instantie.

[AFDELING II TAKEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

[Onderafdeling I Algemene taken (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.8.2. ( 30/12/1899 - ... )

De bevoegdheid om de aard, de omvang en de ernst van de schade te beoordelen berust bij de bevoegde instantie.

Het vaststellen van bodemschade geschiedt overeenkomstig de relevante bepalingen van het Bodemdecreet.

Artikel 15.8.3. ( 30/04/2007 - ... )

De bevoegdheid tot aanwijzing van de exploitant die de schade, of de onmiddellijke dreiging van schade, heeft veroorzaakt, berust bij de bevoegde instantie.

Het aanwijzen van de persoon die gehouden is op eigen kosten de bodemschade te voorkomen en te herstellen geschiedt overeenkomstig de relevante bepalingen van het Bodemdecreet.

Artikel 15.8.3bis. ( 04/04/2014 - ... )

Met uitzondering van artikelen 15.8.2, 15.8.3 en 15.8.8 kan de Vlaamse Regering de gevallen bepalen waarin de bevoegde instantie de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen aan derden kan delegeren of opdragen.

Artikel 15.8.3ter. ( 08/01/2016 - ... )

De bevoegde instantie stelt de betrokken exploitant onverwijld in kennis van elk besluit waarbij maatregelen worden opgelegd.

Het besluit, vermeld in het eerste lid, vermeldt de precieze gronden waarop het is gebaseerd, de rechtsmiddelen die ter beschikking staan van de betrokken exploitant, en de termijnen die voor die rechtsmiddelen gelden.

De Vlaamse Regering kan nadere regels over de wijze van kennisgeving bepalen.

[Onderafdeling II Preventieve acties (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.8.4. ( 08/01/2016 - ... )

De bevoegde instantie kan op elk moment :
1° de exploitant verplichten informatie te verstrekken over een onmiddellijke dreiging van milieuschade of in gevallen waarin zo'n onmiddellijke dreiging vermoed wordt;
2° de exploitant verplichten de nodige preventieve maatregelen te nemen;
3° de exploitant instructies geven die bij het nemen van de nodige preventieve maatregelen moeten worden opgevolgd;
4° zelf de nodige preventieve maatregelen nemen.

Als de maatregelen, vermeld in het eerste lid, handelingen, inrichtingen of activiteiten omvatten die meldings- of vergunningsplichtig zijn krachtens het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of, krachtens artikel 4.2.1 en artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of artikel 5.2.1 van dit decreet, geldt het besluit waarbij de preventieve maatregelen worden opgelegd of het besluit om ambtshalve preventieve maatregelen te nemen, als melding of milieuvergunning, als stedenbouwkundige melding of -vergunning respectievelijk als melding of omgevingsvergunning.

Artikel 15.8.5. ( 30/04/2007 - ... )

De bevoegde instantie eist dat de preventieve maatregelen door de exploitant worden genomen. Als de exploitant de verplichtingen van artikel 15.2.1 en artikel 15.2.3, 2° en 3°, niet nakomt of niet kan worden geïdentificeerd, kan de bevoegde instantie zelf de nodige preventieve maatregelen nemen.

[Onderafdeling III Herstelacties (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.8.6. ( 08/01/2016 - ... )

De bevoegde instantie kan op elk moment :
1° de exploitant verplichten aanvullende informatie te verstrekken over enige schade die zich heeft voorgedaan. De bevoegde instantie is gemachtigd van de exploitant te verlangen dat hij zelf een beoordeling maakt en alle aanvullende informatie en gegevens verstrekt;
2° de exploitant verplichten de nodige herstelmaatregelen en nodige inperkingsmaatregelen te treffen;
3° de exploitant instructies geven die hij bij het nemen van de nodige herstelmaatregelen en nodige inperkingsmaatregelen moet naleven;
4° zelf de nodige herstelmaatregelen en elke inperkingsmaatregel nemen.

Als de maatregelen, vermeld in het eerste lid, handelingen, inrichtingen of activiteiten omvatten die meldings- of vergunningsplichtig zijn krachtens het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, krachtens artikel 4.2.1 en artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of artikel 5.2.1 van dit decreet, geldt het besluit waarbij de inperkingsmaatregelen of herstelmaatregelen worden opgelegd of het besluit om ambtshalve inperkingsmaatregelen of herstelmaatregelen te nemen, als melding of milieuvergunning, als stedenbouwkundige melding of -vergunning respectievelijk als melding of omgevingsvergunning.

De Vlaamse Regering bepaalt welke instanties ter zake voorafgaandelijk advies moeten verlenen, als het herstelmaatregelen betreft.

Artikel 15.8.7. ( 30/04/2007 - ... )

De bevoegde instantie eist dat de inperkingsmaatregelen en herstelmaatregelen door de exploitant worden genomen. Als de exploitant de verplichtingen waarin artikel 15.3.1 en artikel 15.3.2, 2° en 3°, voorzien niet nakomt, of niet kan worden geïdentificeerd, kan de bevoegde instantie zelf deze maatregelen nemen.

Artikel 15.8.8. ( 30/04/2007 - ... )

De bevoegdheid om te bepalen welke herstelmaatregelen in overeenstemming met artikelen 15.3.3 tot en met 15.3.11 moeten worden uitgevoerd, berust bij de bevoegde instantie.

[Onderafdeling IV Vaststelling van inperkingsmaatregelen en herstelmaatregelen (verv. decr. 18 december 2015, art. 37, I: 8/1/16)] (... - ...)

Artikel 15.8.9. ( 30/04/2007 - ... )

De bevoegde instantie werkt indien nodig samen met de exploitant.

Artikel 15.8.10. ( 08/01/2016 - ... )

Wanneer zich meerdere gevallen van milieuschade hebben voorgedaan en de bevoegde instantie er niet voor kan zorgen dat de noodzakelijke inperkingsmaatregelen en herstelmaatregelen gelijktijdig worden genomen, kan de bevoegde instantie bepalen welk geval van schade eerst moet worden hersteld.

Bij het nemen van deze beslissing houdt de bevoegde instantie onder meer rekening met de aard, de omvang en de ernst van de milieuschade en met de mogelijkheid van natuurlijke regeneratie. Zij houdt ook rekening met het gevaar voor de menselijke gezondheid.

Artikel 15.8.11. ( 30/04/2007 - ... )

De bevoegde instantie nodigt de personen, vermeld in artikel 15.6.1, en in ieder geval de personen op wier terrein de herstelmaatregelen en inperkingsmaatregelen worden getroffen en de betrokken exploitant uit om opmerkingen te maken. De bevoegde instantie houdt rekening met die opmerkingen.

De Vlaamse Regering kan nadere regels over de wijze van kennisgeving bepalen.

[Onderafdeling V Kostenverhaal (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.8.12. ( 30/04/2007 - ... )

Onverminderd de toepassing van de artikelen 15.5.1 tot en met 15.5.6, verhaalt de bevoegde instantie de kosten die zij in samenhang met het nemen van de maatregelen op grond van deze titel heeft gemaakt op de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt.

Deze kosten worden door de bevoegde instantie geïnd en ingevorderd ten voordele van het Minafonds.

Artikel 15.8.13. ( 30/04/2007 - ... )

Het Vlaamse Gewest kan deze kosten bij dwangbevel invorderen. Het dwangbevel wordt door de bevoegde instantie geviseerd en uitvoerbaar verklaard.

Op het dwangbevel zijn de bepalingen van toepassing van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende bewarend beslag en middelen van tenuitvoerlegging.

Het dwangbevel wordt aan de schuldenaar bij deurwaardersexploot betekend.

Binnen een termijn van dertig dagen na de dag van ontvangst van het dwangbevel kan de schuldenaar verzet aantekenen bij het Vlaamse Gewest door deurwaardersexploot.

Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Het Vlaamse Gewest kan de rechter verzoeken om de schorsing van de tenuitvoerlegging op te heffen.

Artikel 15.8.14. ( 20/07/2024 - ... )

Het Vlaamse Gewest verhaalt de kosten onder andere door middel van een zakelijke zekerheid of andere geschikte waarborgen.

Op grond van het uitvoerbaar verklaard dwangbevel en tot zekerheid van het verhaal van de kosten, heeft het Vlaamse Gewest een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de exploitant en kan het een wettelijke hypotheek nemen op al de daarvoor vatbare en in het Vlaamse Gewest gelegen of geregistreerde goederen van de exploitant.

Dit voorrecht neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten die vermeld zijn in de artikelen 19 en 20 van de wet van 16 december 1851 en in artikel 23 vanhet Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen.

De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt krachtens het uitvoerbaar verklaarde en betekende dwangbevel.

De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de bevoegde instantie. De inschrijving heeft plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een afschrift van het dwangbevel dat eensluidend wordt verklaard door die ambtenaar en dat melding maakt van de betekening ervan.

Artikel XX.113, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de kosten van de maatregelen.

De Vlaamse Regering kan andere vormen van financiële zekerheid aanvaarden.

Artikel 15.8.15. ( 14/02/2009 - ... )

In afwijking van artikel 15.8.12, kan de Vlaamse Regering beslissen af te zien van verhaal wanneer de verhaalskosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer niet kan worden vastgesteld wie de exploitant is.

Artikel 15.8.16. ( 30/04/2007 - ... )

De bevoegde instantie is gerechtigd tegen de exploitant de procedure in te leiden voor het verhalen van de kosten met betrekking tot alle op grond van deze titel genomen maatregelen, voordat een termijn van vijf jaar verstreken is, te rekenen vanaf de datum waarop de maatregelen geheel zijn voltooid of de datum waarop de aansprakelijke exploitant is geïdentificeerd, indien die datum later is.

Artikel 15.8.17. ( 30/04/2007 - ... )

De Vlaamse Regering kan nadere regels en procedures bepalen voor het vaststellen van de kosten en met betrekking tot het uitoefenen van het kostenverhaal.

[Onderafdeling VI Behandeling van verzoeken om maatregelen (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.8.18. ( 30/04/2007 - ... )

De bevoegde instantie neemt opmerkingen en verzoeken om maatregelen, die aannemelijk maken dat er milieuschade is, in overweging. Artikel 15.8.11 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15.8.19. ( 30/04/2007 - ... )

De bevoegde instantie stelt zo spoedig mogelijk de personen vermeld in artikel 15.6.1 in kennis van de beslissing over het al dan niet nemen van maatregelen, en de redenen hiertoe.

Artikel 15.8.20. ( 08/01/2016 - ... )

...

Artikel 15.8.21. ( 04/04/2014 - ... )

...

Artikel 15.8.22. ( 04/04/2014 - ... )

...

[HOOFDSTUK IX FINANCIËLE ZEKERHEDEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.9.1. ( 30/04/2007 - ... )

De Vlaamse Regering treft maatregelen om de geëigende economische en financiële actoren aan te moedigen financiële zekerheidsinstrumenten en -markten te ontwikkelen, met inbegrip van financiële mechanismen voor gevallen van insolventie, opdat de exploitanten gebruik kunnen maken van financiële garanties om hun verantwoordelijkheden krachtens deze titel na te komen.

[HOOFDSTUK X SAMENWERKING MET DE GEWESTEN, DE FEDERALE OVERHEID EN ANDERE LIDSTATEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.10.1. ( 30/04/2007 - ... )

Wanneer milieuschade gevolgen heeft of dreigt te hebben voor één of meer gewesten, de federale overheid of andere lidstaten van de Europese Unie, werkt de bevoegde instantie samen met de bevoegde instanties van de andere gewesten, de federale overheid en andere lidstaten, onder andere door een behoorlijke uitwisseling van informatie, teneinde ervoor te zorgen dat de nodige maatregelen met betrekking tot die milieuschade of onmiddellijke dreiging van milieuschade worden genomen.

Wanneer zich milieuschade overeenkomstig het eerste lid voordoet, verstrekt de bevoegde instantie voldoende informatie aan de bevoegde instanties van de andere gewesten, de federale overheid of andere lidstaten van de Europese Unie.

Wanneer de bevoegde instantie milieuschade vaststelt die niet binnen haar grenzen is veroorzaakt, kan zij dit melden aan de bevoegde instanties van alle betrokken gewesten, de federale overheid of lidstaten van de Europese Unie, in voorkomend geval aan de Europese Commissie; kunnen aanbevelingen gedaan worden inzake de nodige maatregelen en kan om terugbetaling verzocht worden van de kosten van de genomen maatregelen.

Deze samenwerking doet geen afbreuk aan bestaande en toekomstige samenwerkingsvormen.

[HOOFDSTUK XI RAPPORT EN EVALUATIE (ing. decr. 21 december 2007, art. 2)] (... - ...)

Artikel 15.11.1. ( 30/04/2007 - ... )

De bevoegde instantie brengt tweejaarlijks, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze titel, rapport uit aan de Vlaamse Regering over de toepassing van deze titel.
Dit rapport omvat minstens de volgende informatie :
1° de genomen maatregelen ter bevordering van het gebruik van instrumenten van financiële zekerheid en de resultaten ervan;
2° de gevallen van milieuschade, het type van milieuschade, de data waarop de milieuschade is ontstaan of aan het licht is gekomen;
3° de resultaten van de herstelprocessen;
4° de uitkomsten van de beroepsprocedures;
5° de raming van de extra administratieve kosten die jaarlijks door de overheid moeten worden gedragen;
6° de evaluatie van de verweermiddelen vermeld in artikelen 15.5.1 tot en met 15.5.6, in het bijzonder wat betreft de toepassing van de stand van de wetenschappelijke en technologische kennis;
7° de niet-toepassing van de procedure voor de verzoeken om maatregelen op gevallen van onmiddellijke dreiging van milieuschade.

De Vlaamse Regering kan nadere regels terzake bepalen.

TITEL XVI MILIEUHANDHAVING (01/04/2026 - ...)

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN EN DEFINITIES (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.1.1. ( 01/04/2026 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

§1. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de hiernavolgende wetten en decreten, wat betreft de bevoegdheden van het Vlaamse Gewest, met inbegrip van de uitvoeringsbesluiten ervan en de verplichtingen opgelegd krachtens de volgende wetten en decreten en de uitvoeringsbesluiten ervan :
1° alle titels van dit decreet, met uitzondering van titel I - Algemene bepalingen, titel II - Besluitvorming en inspraak, titel X - Agentschappen, titel XI - Strategische Adviesraden en titel VIII - Klimaat;
2° het Boswetboek van 19 december 1854;
3° de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij;
4° de Jachtwet van 28 februari 1882;
5° de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging;
5° /1 de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
5°/2 de wet van 24 december 1970 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van gasdistributie-installaties;
6° de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;
6°/1 ...;
7° de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
8° de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder;
9° de wet van 10 januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en het pompen van grondwater;
10° het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;
11° de wet van 28 juli 1981 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten, en van de Bijlagen, opgemaakt te Washington op 3 maart 1973;
12° het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;
13° ...;
13°bis de wet van 12 juli 1985 betreffende de bescherming van de mens en van het leefmilieu tegen de schadelijke effecten en de hinder van niet-ioniserende stralingen, infrasonen en ultrasonen;
14° het Bosdecreet van 13 juni 1990;
15° het Jachtdecreet van 24 juli 1991;
16° het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
17° het decreet van 4 april 2003 betreffende de oppervlaktedelfstoffen;
17° bis het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, wat betreft artikel 1.3.1.1, artikel 1.3.2.2 tot en met 1.3.3.3.1, artikel 1.7.3.3, artikel 1.7.5.4, afdeling 2, van hoofdstuk VI van titel II en hoofdstuk 2 van titel III;
18° het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming;
19° het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, met behoud van de toepassing van artikel 61, § 2, van dat decreet;
19°bis het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond;
19° ter : het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning voor zover het projecten betreft bedoeld in artikel 5, 1°, c, en 2°, b.
20° ...;
21° het decreet van 8 februari 2013 houdende duurzaam gebruik van pesticiden in het Vlaamse Gewest;
22° het decreet van 28 maart 2014 betreffende de preventie, surveillance en bestrijding van ziekten bij in het wild levende dieren;
23° het decreet van 21 december 2018 houdende de luchtkwaliteit in het binnenmilieu van voertuigen;
24° het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof.

Hoofdstuk IV, afdeling III en V, van deze titel is van toepassing op hoofdstuk VI van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.

De bepalingen van deze titel zijn ook van toepassing op de milieuregelgeving van de Europese Unie en de internationale milieuregelgeving, die de Vlaamse Regering bepaalt, alsook op de door of krachtens de voormelde regelgeving uitgevaardigde bepalingen en opgelegde verplichtingen, wat betreft de bevoegdheden van het Vlaamse Gewest.

§2. Het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 is, met inbegrip van hoofdstuk 10, afdeling 2, 3, 4, 6, 7, 9, 10, 11 en 12, van toepassing op deze titel en de regelgeving, vermeld in paragraaf 1.

Artikel 16.1.2. ( 01/04/2026 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

Tenzij het uitdrukkelijk anders bepaald is, wordt, voor de toepassing van deze titel, verstaan onder :
1° ...;
2° ...;
3° ...;
3° bis ...;
4° ...;
5° ...;
6° ...;
7° milieuvoorschrift: alle bepalingen die een verplichting inhouden, ongeacht of het gaat om een algemeen of individueel geldende regeling, op voorwaarde dat de bepaling onder het toepassingsgebied, vermeld in artikel 16.1.1, valt.

Artikel 16.1.3. ( 01/04/2026 - ... )

§1. De volgende personen zijn een herstelinstantie als vermeld in artikel 2, 15°, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023: 
1°    de personeelsleden van de departementen en de agentschappen, vermeld in artikel I.3, 2°, a) tot en met d), van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, die de Vlaamse Regering of haar gemachtigde daarvoor aanwijst;
2°    de gemeentelijke personeelsleden die het college van burgemeester en schepenen daarvoor aanwijst, zelfs al zijn ze personeelslid van een andere gemeente;
3°    de personeelsleden van een intergemeentelijk samenwerkingsverband die het intergemeentelijk samenwerkingsverband daarvoor aanwijst;
4°    de burgemeester of zijn plaatsvervanger.

De Vlaamse Regering kan opleidings- en ervaringsvereisten en andere voor-waarden bepalen waaraan categorieën van herstelinstanties moeten voldoen, en hun bevoegdheden inhoudelijk, geografisch of temporeel beperken.

§2. De Vlaamse Regering of haar gemachtigde duidt de personeelsleden van de Vlaamse overheid aan die optreden als beboetingsinstantie als vermeld in artikel 2, 3°, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023.

Artikel 16.1.4. ( 01/04/2026 - ... )

Naast de doeleinden, vermeld in artikel 63, §1, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, kunnen beveiligingsmaatregelen ook worden opgelegd voor het beheersen van een aanzienlijk risico voor mens of milieu, ongeacht of er een misdrijf, inbreuk of een normschending bestaat of dreigt voor te komen.

Toezichthouders die gemachtigd zijn om wapens te dragen bij de uitvoering van hun ambtsverrichtingen, beschikken over de bevoegdheden, vermeld in artikel 28 en 37bis van de wet op het politieambt van 5 augustus 1992, als het veiligstellen van hun fysieke integriteit of de uitvoering van hun opdrachten als officier van gerechtelijke politie dat vereist.

Artikel 16.1.5. ( 01/04/2026 - ... )

De opbrengsten die worden verkregen met de toepassing van deze titel, en die conform artikel 73 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 worden toebedeeld aan de Vlaamse overheid, komen toe aan het Minafonds. 

In afwijking van het eerste lid komen de bedragen die worden ingevorderd tot terugbetaling van de kosten die gemaakt zijn voor de uitvoering van maatregelen door de toezichthouders en herstelinstanties van de OVAM in het kader van het toezicht op de toepassing van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en op de toepassing van artikel 12 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, toe aan de OVAM.

HOOFDSTUK II ... (01/04/2026 - ...)

[AFDELING I ... (opgeh. decr. 26 februari 2021, art. 3, I: 1 april 2021)] (... - ...)

Artikel 16.2.1. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.2.2. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.2.3. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.2.4. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.2.5. ( 01/04/2021 - ... )

...

[AFDELING II ... (opgeh. decr. 26 februari 2021, art. 8, I: 1 april 2021)] (... - ...)

Artikel 16.2.6. ( 01/04/2021 - ... )

...

Artikel 16.2.7. ( 01/04/2021 - ... )

...

Artikel 16.2.8. ( 01/04/2021 - ... )

...

Artikel 16.2.9. ( 01/04/2021 - ... )

...

Artikel 16.2.10. ( 01/04/2021 - ... )

...

Artikel 16.2.11. ( 01/04/2021 - ... )

...

HOOFDSTUK III ... (01/04/2026 - ...)

AFDELING I ... (01/04/2026 - ...)

Onderafdeling I ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.1. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.2. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.3. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.4. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.4bis. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling II ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.5. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.6. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.7. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling IIbis ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.7bis. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling III ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.8. ( 01/04/2026 - ... )

...

AFDELING II ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.9. ( 01/04/2026 - ... )

...

AFDELING III ... (01/04/2026 - ...)

Onderafdeling I ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.10. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.11. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.11bis. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling II ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.12. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling III ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.13. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling IV ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.14. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.15. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.16. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling V ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.17. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling VI ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.18. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling VII ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.19. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling VIII ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.20. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.21. ( 01/04/2026 - ... )

...

AFDELING IV ... (01/04/2026 - ...)

Onderafdeling I ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.22. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling II ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.23. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.23bis. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling III ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.24. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.24bis. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.25. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.3.26. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling IIIbis ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.26bis. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling IV ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.3.27. ( 01/04/2026 - ... )

...

[HOOFDSTUK IV BESTUURLIJKE HANDHAVING (ing. decr. 21 december 2007, art. 9, I: 1 mei 2009)] (... - ...)

AFDELING I ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.1. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.2. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.3. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.4. ( 01/04/2026 - ... )

...

AFDELING II ... (01/04/2026 - ...)

Onderafdeling I ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.5. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.6. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.7. ( 01/04/2026 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

...

Artikel 16.4.7bis. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.8. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.8bis. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.9. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling II ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.10 ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling III ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.11. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.12. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.13. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.14. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.15. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling IV ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.16. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling V ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.17. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling VI ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.18. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling VII ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.18bis. ( 12/07/2018 - ... )

...

Artikel 16.4.18ter. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.18quater. ( 12/07/2018 - ... )

...

AFDELING III [HET HANDHAVINGSCOLLEGE (verv. decr. 25 april 2014, art. 131, I: 1 maart 2018)] (... - ...)

[Onderafdeling I Algemene bepalingen (verv. decr. 23 december 2011, art. 61, I: 22 juli 2011)] (... - ...)

Artikel 16.4.19. ( 01/04/2026 - Datum te bepalen door de Vlaamse Regering )

§ 1. Er wordt een handhavingscollege opgericht.

Het handhavingscollege is een administratief rechtscollege als vermeld in artikel 161 van de Grondwet.

§ 2. ...;

§ 3. ...

Artikel 16.4.20. ( 01/11/2014 - ... )

...

[ Onderafdeling II Samenstelling (verv. decr. 23 december 2011, art. 61, I: 22 juli 2011)] (... - ...)

Artikel 16.4.21. ( 01/11/2014 - ... )

...

Artikel 16.4.22. ( 01/01/2014 - ... )

...

Onderafdeling III ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.23. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.24. ( 01/01/2015 - ... )

...

AFDELING IV ... (01/04/2026 - ...)

Onderafdeling I ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.25 ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.26. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.27. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.28. ( 01/03/2018 - ... )

...

Artikel 16.4.29. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.30. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling II ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.31. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.32. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.33. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.34. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.35. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.36. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.37. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.38. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.39. ( 01/04/2026 - ... )

...

Onderafdeling III ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.4.40. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.41. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.42. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.43. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.4.44. ( 01/04/2026 - ... )

...

AFDELING V [... (opgeh. decr. 8 juni 2018, art. 38, I: 12 juli 2018)] (... - ...)

[... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)] (... - ...)

Artikel 16.4.45. ( 22/07/2011 - ... )

...

[... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)] (... - ...)

Artikel 16.4.46. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.47. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.48. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.49. ( 22/07/2011 - ... )

...

[... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)] (... - ...)

Artikel 16.4.50. ( 22/07/2011 - ... )

...

[... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)] (... - ...)

Artikel 16.4.51. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.52. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.53. ( 22/07/2011 - ... )

...

[... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)] (... - ...)

Artikel 16.4.54. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.55. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.56. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.57. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.58. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.59. ( 22/07/2011 - ... )

...

[... (opgeh. decr. 23 december 2010, art. 61, I: 22 juli 2011)] (... - ...)

Artikel 16.4.60. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.61. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.62. ( 01/01/2015 - ... )

...

Artikel 16.4.63. ( 01/01/2015 - ... )

...

Artikel 16.4.64. ( 22/07/2011 - ... )

...

Artikel 16.4.65. ( 01/01/2015 - ... )

...

HOOFDSTUK V ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.5.1. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.5.2. ( 01/04/2026 - Datum afhankelijk van externe gebeurtenis )

...

Artikel 16.5.2bis. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.5.3. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.5.4. ( 01/04/2026 - ... )

...

HOOFDSTUK Vbis ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.5.5. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.5.6. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.5.7. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.5.8. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.5.9. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.5.10. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.5.11. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.5.12. ( 01/04/2026 - ... )

...

HOOFDSTUK VI MISDRIJVEN EN INBREUKEN (01/04/2026 - ...)

AFDELING I MISDRIJVEN (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.6.1. ( 01/04/2026 - ... )

§1. Elke opzettelijke of door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid gepleegde schending van de door deze titel gehandhaafde milieuvoorschriften is strafbaar met een gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met een geldboete van 100 euro tot 250.000 euro of met een van die straffen.

Deze straffen gelden niet voor :
1° de gedragingen die als een inbreuk als vermeld in afdeling II, zijn ge-definieerd;
2° ...
3° de overtreding van de verplichting tot aangifte en betaling van de milieuheffingen, vermeld in artikel 50 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, en de verplichting tot betaling van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 58 van voormeld decreet;
4° ...
5° het niet voldoen aan administratieve verplichtingen in het kader van een aanvraagprocedure, zoals een procedure tot aanvraag van een vergunning of machtiging, tot aanvraag van een subsidie of tot het verkrijgen van een erkenning, behalve wanneer opzettelijk informatie niet of onvolledig werd meegedeeld of wanneer opzettelijk onjuiste informatie werd meegedeeld;
6° het niet-voldoen aan de administratieve vormvereisten die bij een melding in acht genomen moeten worden, uitgezonderd het nalaten van een voorafgaande melding van de activiteit in kwestie.

§2. De volgende personen worden bestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van 100 euro tot 100.000 euro of met een van die straffen:
1°    personen die opzettelijk niet vervallen en niet opgeheven bestuurlijke maatregelen, gerechtelijke herstelmaatregelen of veiligheidsmaatregelen die regelmatig zijn opgelegd conform deze titel vóór de datum van de in-werking¬treding van artikel 19, 5°, van het decreet van [...] tot wijziging van diverse decreten, wat betreft de implementatie van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, niet uitvoeren, niet betalen of ne-geren;
2°    personen die een bevel als vermeld in artikel 61, §6, van het Mestdecreet van 22 december 2006, niet uitvoeren of negeren.

Artikel 16.6.2. ( 12/07/2018 - ... )

§ 1. Wie opzettelijk, in strijd met de milieuvoorschriften, rechtstreeks of onrechtstreeks, stoffen, micro-organismen, geluid en andere trillingen of stralingen in of op water, bodem of atmosfeer inbrengt of verspreidt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen.

Wie door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, in strijd met milieuvoorschriften, rechtstreeks of onrechtstreeks, stoffen, micro-organismen, geluid en andere trillingen of stralingen in of op water, bodem of atmosfeer inbrengt of verspreidt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 100 euro tot 350.000 euro of met een van die straffen.

§ 2. In afwijking van de straffen vermeld in § 1 kunnen gemeenten voor kleine vormen van openbare overlast gemeentelijke sancties bepalen overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet.

Wanneer de gemeente geen gemeentelijke sancties overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet heeft bepaald, worden in die gemeente deze kleine vormen van openbare overlast gestraft met een geldboete van maximum 43,75 euro.

Artikel 16.6.3. ( 12/07/2018 - ... )

§ 1. Wie opzettelijk, in strijd met de milieuvoorschriften, afvalstoffen achterlaat, beheert of overbrengt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen.

Wie door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, in strijd met de milieuvoorschriften, afvalstoffen achterlaat, beheert of overbrengt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 100 euro tot 350.000 euro of met een van die straffen.

§ 2. In afwijking van de straffen vermeld in § 1 kunnen gemeenten voor kleine vormen van openbare overlast gemeentelijke sancties bepalen overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet.

Artikel 16.6.3bis. ( 12/07/2018 - ... )

...

Artikel 16.6.3ter. ( 12/07/2018 - ... )

Wie opzettelijk, in strijd met de milieuvoorschriften:
1° specimens van beschermde in het wild levende dier- en plantensoorten, vermeld in de bijlagen II, III en IV van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, eieren van die diersoorten of delen of afgeleide producten van die dier- en plantensoorten in bezit heeft, vangt of zich toe-eigent, beschadigt, doodt of verhandelt of;
2° de nesten, rustplaatsen of voortplantingsplaatsen van die diersoorten beschadigt.
3°...;
wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 tot 500.000 euro of met één van die straffen

Wie door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, in strijd met de milieuvoorschriften:
1° specimens van beschermde in het wild levende dier- en plantensoorten, vermeld in de bijlagen II, III en IV van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, eieren van die diersoorten of delen of afgeleide producten van die dier- en plantensoorten in bezit heeft, vangt of zich toe-eigent, beschadigt, doodt of verhandelt of;
2° de nesten, rustplaatsen of voortplantingsplaatsen van die diersoorten beschadigt;
3° ...;
wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 100 tot 350.000 euro of met één van die straffen

Artikel 16.6.3quater ( 12/07/2018 - ... )

Wie opzettelijk, in strijd met de milieuvoorschriften, betekenisvolle schade toebrengt aan een habitat van bijlage I, een habitat van een soort van bijlage II of III, of het leefgebied van een soort van bijlage IV van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu binnen de perimeter van een definitief vastgestelde speciale beschermingszone afgebakend op grond van artikel 36bis van hetzelfde decreet wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 tot 500.000 euro of met één van die straffen alleen.

Wie door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid in strijd met de milieuvoorschriften betekenisvolle schade toebrengt aan een habitat van bijlage I, een habitat van een soort van bijlage II of III, of het leefgebied van een soort van bijlage IV van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu binnen de perimeter van een definitief vastgestelde speciale beschermingszone afgebakend op grond van artikel 36bis van hetzelfde decreet, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 100 tot 350.000 euro of met één van die straffen alleen.

Wie opzettelijk de milieuvoorschriften van artikel 25, § 3, 2°, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu niet naleeft, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 500.000 euro of met één van die straffen alleen.

Wie door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, de milieuvoorschriften van artikel 25, § 3, 2°, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud niet naleeft, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 100 euro tot 350.000 euro of met één van die straffen alleen.

Artikel 16.6.3quinquies ( 12/07/2018 - ... )

Wie opzettelijk, in strijd met de milieuvoorschriften, handelingen stelt waardoor een met bomen begroeide oppervlakte als vermeld in artikel 3, § 1 en § 2, van het Bosdecreet van 13 juni 1990, geheel of gedeeltelijk verdwijnt en er aan de grond een andere bestemming of gebruik wordt gegeven, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 500.000 euro of met één van die straffen.

Wie door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, in strijd met de milieuvoorschriften, handelingen stelt waardoor een met bomen begroeide oppervlakte als vermeld in artikel 3, § 1 en § 2, van het Bosdecreet van 13 juni 1990, geheel of gedeeltelijk verdwijnt en er aan de grond een andere bestemming of gebruik wordt gegeven, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 100 tot 350.000 euro of met één van die straffen.

Artikel 16.6.3sexies. ( 12/07/2018 - ... )

...

Artikel 16.6.3septies. ( 31/01/2014 - ... )

...

Artikel 16.6.4. ( 01/06/2012 - ... )

Wie afvalstoffen achterlaat in strijd met de bepalingen van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, wordt door de strafrechter veroordeeld tot het inzamelen, vervoeren en verwerken ervan binnen een door hem vastgestelde termijn.

Met behoud van de toepassing van de bepalingen in het eerste lid kan de veroordeelde worden verplicht tot terugbetaling van de kosten voor het inzamelen, vervoeren en verwerken van de afvalstoffen door de gemeente, door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest of door het Vlaamse Gewest.

Artikel 16.6.5. ( 01/04/2026 - ... )

De misdrijven, vermeld in deze afdeling, die bestuurlijk worden vervolgd, worden gesanctioneerd met een alternatieve bestuurlijke geldboete van 50 euro tot 2.000.000 euro.

AFDELING II INBREUKEN (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.6.6. ( 01/04/2026 - ... )

§1. De Vlaamse Regering bepaalt de lijst van inbreuken voor de Vlaamse regelgeving waarop deze titel van toepassing is. De voormelde lijst bevat een omschrijving van de juridische basis en van de concrete wettelijke verplichting. 

De inbreuken, vermeld in het eerste lid, kunnen alleen gedragingen zijn die in strijd zijn met een milieuvoorschrift en die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1°    de gedraging betreft geen emissies als vermeld in artikel 16.6.2;
2°    de gedraging betreft niet het achterlaten, beheren of overbrengen van afvalstoffen als vermeld in artikel 16.6.3;
3°    de gedraging veroorzaakt geen gezondheidsschade of de dood;
4°    de gedraging houdt geen schending in van de verplichting om te beschikken over een milieuvergunning, een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, of een erkenning;
5°    de gedraging houdt geen schending in van de verplichting om een veiligheids-rapport of een milieueffectrapport op te maken. 

§2. De inbreuken, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, worden gesanctioneerd met een bestuurlijke geldboete van 50 euro tot 400.000 euro.

Artikel 16.6.7. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.6.8. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.6.9. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.6.10. ( 01/04/2026 - ... )

...

HOOFDSTUK VII ... (01/04/2026 - ...)

AFDELING I ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.7.1. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.7.2. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.7.3. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.7.4. ( 01/04/2026 - ... )

...

AFDELING II ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.7.5. ( 01/04/2026 - ... )

...

AFDELING III ... (01/04/2026 - ...)

Artikel 16.7.6. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.7.7. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.7.8. ( 01/04/2026 - ... )

...

Artikel 16.7.9. ( 01/04/2026 - ... )

...

[BIJLAGE I (... - ...)

( 01/12/2025 - ... )

Bijlage I. Criteria betreffende de screening als vermeld in artikel 4.3.5. en 4.3.6.

A. De criteria voor plannen en programma’s overeenkomstig artikel 4.3.5 zijn:

1. De kenmerken van plannen en programma's, in het bijzonder gelet op:
a) de mate waarin het plan of programma een kader vormt voor projecten en andere activiteiten met betrekking tot de ligging, aard, omvang en gebruiksvoorwaarden, alsook wat betreft de toewijzing van hulpbronnen;
b) de mate waarin het plan of programma andere plannen en programma's, met inbegrip van die welke deel zijn van een hiërarchisch geheel, beïnvloedt;
c) de relevantie van het plan of programma voor de integratie van milieuoverwegingen, vooral met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling;
d) milieuproblemen die relevant zijn voor het plan of programma;
e) de relevantie van het plan of programma voor de toepassing van de milieuwetgeving van de Europese Gemeenschap (bijvoorbeeld plannen en programma's in verband met afvalstoffenbeheer of waterbescherming).

2. Kenmerken van de effecten en van de gebieden die kunnen worden beïnvloed, in het bijzonder gelet op:
a) de waarschijnlijkheid, duur, frequentie en omkeerbaarheid van de effecten;
b) de cumulatieve aard van de effecten;
c) de grensoverschrijdende aard van de effecten;
d) de risico's voor de menselijke veiligheid of gezondheid of voor het milieu (bijvoorbeeld door ongevallen);
e) de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden);
f) de waarde en kwetsbaarheid van het gebied dat kan worden beïnvloed, gelet op:
  1) bijzondere natuurlijke kenmerken of cultureel erfgoed;
  2) de overschrijding van de milieukwaliteitsnormen of van grenswaarden;
  3) intensief grondgebruik;
g) de effecten op gebieden en landschappen die door een lidstaat, door de Europese Gemeenschap, dan wel in internationaal verband als beschermd gebied zijn erkend.

B. De criteria voor projecten overeenkomstig artikel 4.3.6 zijn:
 
1° de kenmerken van de projecten. Bij de kenmerken van de projecten moeten in het bijzonder de volgende aspecten in overweging worden genomen:
a) de omvang en het ontwerp van het hele project;
b) de cumulatie met andere bestaande of goedgekeurde projecten;
c) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en biodiversiteit;
d) de productie van afvalstoffen;
e) verontreiniging en hinder;
f) de risico’s op zware ongevallen of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie, waaronder rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering, in overeenstemming met wetenschappelijke kennis;
g) de risico’s voor de menselijke gezondheid (bijvoorbeeld als gevolg van waterverontreiniging of luchtvervuiling);

2° de locatie van de projecten. Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn, moeten in het bijzonder de volgende aspecten in overweging worden genomen:
a) het bestaande en goedgekeurde landgebruik;
b) de relatieve rijkdom aan en de beschikbaarheid, de kwaliteit en het regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen (met inbegrip van bodem, land, water en biodiversiteit) in het gebied en de ondergrond ervan;
c) het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende types van gebieden:
  a. wetlands, oeverformaties en riviermondingen;
  b. kustgebieden en het mariene milieu;
  c. berg- en bosgebieden;
  d. natuurreservaten en parken;
  e. gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd;
f. Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen krachtens het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
g. gebieden waarin de milieukwaliteitsnormen die in de wetgeving van de Unie zijn vastgesteld en die relevant zijn voor het project, niet worden nagekomen of worden beschouwd als niet-nagekomen;
h. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;
i. landschappen en plaatsen van historisch, cultureel of archeologisch belang;

3° de soort en de kenmerken van het potentiële effect. De mogelijke aanzienlijke milieueffecten van projecten moeten, in samenhang met de criteria, vermeld in punt 1° en 2°, in aanmerking worden genomen, met aandacht voor het effect van het project op de disciplines, vermeld in artikel 4.4.5, §1, met inachtneming van 
a) de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (bijvoorbeeld geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden);
b) de aard van het effect;
c) het grensoverschrijdende karakter van het effect;
d) de intensiteit en de complexiteit van het effect;
e) de waarschijnlijkheid van het effect;
f) de verwachte aanvang, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;
g) de cumulatie van effecten met de effecten van andere bestaande of goedgekeurde projecten;
h) de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen.

[BIJLAGE II (... - ...)

BIJLAGE 2 ( 01/12/2025 - ... )

Bijlage II. Informatie op te nemen in het project-MER als vermeld in artikel 4.4.5, §2, eerste lid, 7°:
1° een beschrijving van het project met in het bijzonder:
a) een beschrijving van de locatie van het project;
b) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het hele project en, als dat relevant is, met inbegrip van de vereiste sloopwerken, en de eisen met betrekking tot landgebruik tijdens de bouw en bedrijfsfasen;
c) een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de bedrijfsfase van het project (met name productieprocessen), bijvoorbeeld energievraag en energieverbruik, aard en hoeveelheden van de gebruikte materialen en natuurlijke hulpbronnen (waaronder water, land, bodem en biodiversiteit);
d) een prognose van de soort en de hoeveelheid van de verwachte residuen en emissies (zoals water, lucht, bodem en ondergrondverontreiniging, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling) en de hoeveelheden en soorten afvalstoffen die geproduceerd zijn tijdens de bouw en bedrijfsfasen;
2° een beschrijving van de door de opdrachtgever onderzochte redelijke alternatieven (bijvoorbeeld met betrekking tot het projectontwerp, de technologie, de locatie, de omvang en de schaal) die relevant zijn voor het voorgestelde project en de specifieke kenmerken ervan, en een opgave van de belangrijkste redenen voor de selectie van de gekozen optie, met inbegrip van een vergelijking van de milieueffecten;
3° een beschrijving van de relevante aspecten van de huidige toestand van het milieu (referentiescenario) en een schets van de mogelijke ontwikkeling daarvan als het project niet wordt uitgevoerd, voor zover natuurlijke veranderingen van het referentiescenario redelijkerwijs kunnen worden beoordeeld op basis van de beschikbaarheid van milieu-informatie en wetenschappelijke kennis;
4° een beschrijving van de disciplines, vermeld in artikel 4.4.5, §1, waarop het project van aanzienlijke invloed kan zijn: bevolking, menselijke gezondheid, biodiversiteit (bijvoorbeeld fauna en flora), land (bijvoorbeeld ruimtebeslag), bodem (bijvoorbeeld organisch materiaal, erosie, verdichting, afdekking), water (bijvoorbeeld hydromorfologische veranderingen, kwantiteit en kwaliteit), lucht, klimaat (bijvoorbeeld broeikasgasemissies, effecten die van belang zijn voor adaptatie), materiële goederen, cultureel erfgoed, inclusief architectonische en archeologische aspecten, en het landschap;
5° een beschrijving van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project ten gevolge van, onder meer:
a) de bouw en het bestaan van het project, met inbegrip van, als dat relevant is, sloopwerken;
 b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en biodiversiteit, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de duurzame beschikbaarheid van die hulpbronnen;
c) de uitstoot van verontreinigende stoffen, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling, het ontstaan van milieuhinder en het verwijderen en terugwinnen van afvalstoffen;
d) de risico’s voor de menselijke gezondheid, het cultureel erfgoed of het milieu (bijvoorbeeld door ongevallen of rampen);
e) de cumulatie van effecten met andere bestaande of goedgekeurde projecten, waarbij rekening wordt gehouden met alle bestaande milieuproblemen met betrekking tot gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn en waarop het project van invloed kan zijn, of met het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
f) het effect van het project op het klimaat (bijvoorbeeld de aard en de omvang van emissies van broeikasgassen) en de kwetsbaarheid van het project voor klimaatverandering;
g) de gebruikte technologieën en stoffen;
6° een beschrijving van de methoden of bewijsstukken die gebruikt zijn voor de identificatie en de beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten, met inbegrip van een overzicht van de moeilijkheden (bijvoorbeeld technische gebreken of ontbrekende kennis) die zijn ondervonden bij het verzamelen van de vereiste informatie en de belangrijkste onzekerheden;
7° een beschrijving van de geplande maatregelen om alle geïdentificeerde aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen, te beperken of zo mogelijk te compenseren en, in voorkomend geval, van eventuele voorgestelde monitoringsregelingen (bijvoorbeeld de voorbereiding van een postprojectanalyse). In die beschrijving moet worden uitgelegd in welke mate aanzienlijke nadelige milieueffecten worden vermeden, voorkomen, beperkt of gecompenseerd, zowel in de bouwfase als in de bedrijfsfase;
8° een beschrijving van de verwachte aanzienlijke nadelige milieueffecten van het project die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project, voor risico’s op zware ongevallen of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie. Daarvoor kan gebruikgemaakt worden van beschikbare relevante informatie die is verkregen met toepassing van het samenwerkingsakkoord van 5 juni 2015 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken of de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle of overeenkomstig andere uitgevoerde relevante beoordelingen die zijn gemaakt met toepassing van titel IV of met toepassing van andere gewestelijke of federale regelgeving, als aan de vereisten, vermeld in titel IV, hoofdstuk 4, wordt voldaan. In voorkomend geval moet de beschrijving de geplande maatregelen ter voorkoming of verzachting van de aanzienlijke nadelige milieueffecten van dergelijke gebeurtenissen omvatten, alsook details over de paraatheid en het voorgenomen reactievermogen bij dergelijke noodsituaties;
9° een niet-technische samenvatting van de informatie die verstrekt is conform punt 1° tot en met 8°;
 10° een referentielijst waarin de bronnen worden vermeld die zijn gebruikt voor de in het rapport opgenomen beschrijvingen en beoordelingen.

De beschrijving van de mogelijke aanzienlijke milieueffecten, vermeld in punt 5°, op de disciplines, vermeld in artikel 4.4.5, §1, moet betrekking hebben op de directe en, in voorkomend geval, de indirecte, secundaire, cumulatieve en grensoverschrijdende effecten op korte termijn, middellange termijn en lange termijn, permanente en tijdelijke, positieve en negatieve effecten van het project. De aanzienlijke milieueffecten worden onder meer beoordeeld in het licht van de milieukwaliteitsnormen die conform titel II, hoofdstuk II, zijn vastgesteld.

[BIJLAGE IIbis INFORMATIE OP TE NEMEN IN HET PROJECT-MER ALS VERMELD IN ARTIKEL 4.3.7, § 1 (ing. decr. 23 december 2016, art. 13, I: te bepalen door de Vlaamse Regering)] (... - ...)

BIJLAGE IIbis ( 01/12/2025 - ... )

...

[BIJLAGE III CRITERIA TER BEPALING VAN DE NEGATIEVE EFFECTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 15.1.1, 6° (ing. decr. 21 december 2007, art. 3)] (... - ...)

BIJLAGE III. ( 30/04/2007 - ... )

Of een vorm van schade aanmerkelijke negatieve effecten heeft op het bereiken of het handhaven van de gunstige staat van instandhouding van soorten of natuurlijke habitats, wordt bepaald aan de hand van de referentietoestand, rekening houdende met de functies als gevolg van hun belevingswaarde en met hun capaciteit voor natuurlijke regeneratie.

Of de referentietoestand aanmerkelijke negatieve wijzigingen heeft ondergaan, wordt bepaald aan de hand van meetbare gegevens zoals :
a) het aantal exemplaren, de populatiedichtheid of de ingenomen oppervlakte;
b) de rol van afzonderlijke exemplaren of van de beschadigde oppervlakte in verhouding tot de soorten of de instandhouding van de habitat, de zeldzaamheid van de soort of de habitat zoals vastgesteld op plaatselijk, regionaal, nationaal of hoger niveau, met inbegrip van het communautaire niveau;
c) het voortplantingsvermogen van de soort volgens de voor die soort of populatie specifieke dynamiek, de levensvatbaarheid ervan of het natuurlijke regeneratievermogen van de habitat volgens de dynamiek die specifiek is voor de karakteristieke soort van die habitat of de populaties van die soort;
d) het vermogen van de soort of habitat om zich, nadat schade is opgetreden, binnen een korte periode en zonder ander ingrijpen dan het instellen van striktere beschermingsmaatregelen te herstellen tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.

Effecten op de menselijke gezondheid worden beschouwd als aanmerkelijke negatieve effecten.

Als aanmerkelijke negatieve effecten worden niet beschouwd :
a) negatieve schommelingen die kleiner zijn dan de normale gemiddelde schommelingen voor een bepaalde soort of habitat;
b) negatieve schommelingen als gevolg van natuurlijke oorzaken of als gevolg van het ingrijpen in verband met het normale beheer van gebieden, zoals vastgelegd in habitatdossiers of in documenten waarin de doelen zijn uiteengezet, of zoals voordien uitgeoefend door eigenaars of exploitanten;
c) schade aan soorten of habitats waarvan bekend is dat zij binnen een korte periode en zonder ingrijpen herstellen tot de referentietoestand ofwel tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.

[BIJLAGE IV IN ARTIKEL 15.1.2. VERMELDE ACTIVITEITEN (ing. decr. 21 december 2007, art. 4)] (... - ...)

BIJLAGE IV. ( 29/01/2017 - ... )

De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd om de bijlage te wijzigen teneinde de conformiteit met het Europees recht terzake te garanderen.
1. De exploitatie van GPBV-installaties onder meer deze zoals bepaald door sub 16° van artikel 1 van titel I van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, hierna het VLAREM genoemd, met uitzondering van installaties of delen daarvan die bestemd zijn voor het onderzoek, de ontwikkeling, en het testen van nieuwe producten en processen.
2. Alle afvalbeheeractiviteiten, zoals de inzameling, het vervoer, de nuttige toepassing en de verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op dergelijke activiteiten en de nazorg op de verwijderingslocaties onder meer deze waarop rubriek 2 van bijlage 1 van titel 1 van het VLAREM van toepassing is of die onderworpen zijn aan een andere vergunnings- of registratieplicht.
Deze activiteiten omvatten onder meer de exploitatie van stortplaatsen en de exploitatie van verbrandingsinstallaties.
Het voor landbouwdoeleinden verspreiden van rioolslib uit zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater valt, mits dat volgens een erkende norm gezuiverd is, niet onder deze activiteiten.
3. Lozingen in oppervlaktewater onder meer deze waarop de subrubrieken 3.4 en 3.6.3 van bijlage 1 van titel I van het VLAREM op van toepassing zijn en die aan een voorafgaande vergunning zijn onderworpen.
4. Lozingen van stoffen in het grondwater onder meer deze waarop de subrubrieken 52.1.1°, 52.2.2° en 52.2.3° van bijlage 1 van titel I van het VLAREM van toepassing zijn en die aan een voorafgaande vergunning zijn onderworpen.
5. Lozingen of injectie van verontreinigende stoffen in oppervlaktewater of het grondwater onder meer deze waarop de subrubrieken 3.4, 3.6.3, 52.1.1°, 52.2.2° en 52.2.3° van bijlage 1 van titel I van het VLAREM van toepassing zijn en aan een vergunnings-, toestemmings- of registratieplicht zijn onderworpen.
6. Alle wateronttrekking en -opstuwing onder meer deze waarop de rubrieken en subrubrieken 53.2, 53.2.1°.b) en c), 53.4.2°.b) en c), 53.6, 53.7, 53.8.2° en 3°, 53.9 en 56, van bijlage 1 van titel I van het VLAREM van toepassing zijn en aan een voorafgaande toestemming onderworpen zijn.
7. De fabricage, het gebruik, de opslag, de verwerking, de storting, de emissie in het milieu en het vervoer op het terrein van de onderneming van :
a) gevaarlijke stoffen;
b) gevaarlijke preparaten;
c) gewasbeschermingsmiddelen; of
d) biociden onder meer deze als vermeld in artikel 8 van titel I van VLAREM.
8. Het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren, over zee of in de lucht van gevaarlijke of verontreinigende goederen onder meer deze als gedefinieerd hetzij in de bijlage bij het koninklijk besluit van 9 maart 2003 inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, met uitsluiting van ontplofbare of gevaarlijke stoffen, hetzij in de bijlage bij het koninklijk besluit van 11 december 1998 inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor, hetzij in in het decreet van 16 juni 2006 betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum.
9. Met betrekking tot de uitstoot in de lucht van verontreinigende stoffen, de exploitatie van installaties onder meer deze waarop rubriek 20 van titel I van het VLAREM van toepassing is en die aan een vergunningsplicht zijn onderworpen, met uitzondering van de subrubrieken waarvoor er een « 3 » staat in de derde kolom.
10. Het ingeperkte gebruik, met inbegrip van vervoer, van genetisch gemodificeerde micro-organismen onder meer deze waarop de rubriek 51 van titel I van het VLAREM van toepassing is.
11. Elke doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, daaronder begrepen het vervoer van genetisch gemodificeerde organismen als onder meer bedoeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 21 februari 2005 tot reglementering van de doelbewuste introductie in het leefmilieu evenals van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of producten die er bevatten.
12. Elke grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Unie waarvoor een toestemming is vereist dan wel een verbod geldt in de zin van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen.
13. Het beheer van winningsafvalvoorzieningen onder meer deze waarop rubriek 2.3.11 van titel I van het VLAREM van toepassing is.
14. De exploitatie van opslaglocaties overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond.

BIJLAGE V [SALARISSCHAAL VAN DE BESTUURSRECHTERS VAN HET HANDHAVINGSCOLLEGE (verv. decr. 25 april 2014, art. 142, I: 1 maart 2018)] (... - ...)

BIJLAGE V ( 12/07/2018 - ... )

...

[BIJLAGE VI LIJST VAN LUCHTVAARTACTIVITEITEN (ing. Decr. 14 februari 2014, art. 33, I: 6 mei 2014)] (... - ...)

BIJLAGE VI. ( 23/09/2022 - ... )

Lijst van luchtvaartactiviteiten

Alle vluchten die vertrekken van of aankomen op een luchtvaartterrein dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte vallen onder de "luchtvaartactiviteit".

Het begrip "vlucht" is een vluchtsector, wat een vlucht of een reeks van vluchten is, die begint op de parkeerplaats van het luchtvaartuig en eindigt op de parkeerplaats van het luchtvaartuig.

Het begrip "luchtvaartterrein" betekent een welomschreven gebied op het land of op het water, met inbegrip van de gebouwen, de installaties en de uitrusting, bedoeld om volledig of gedeeltelijk te gebruiken voor de aankomst, het vertrek en de grondbeweging van luchtvaartuigen.

Als de vliegtuigexploitant een luchtvaartactiviteit uitvoert, als vermeld in deze bijlage, valt de vliegtuigexploitant onder het toepassingsgebied van het Europese emissiehandelssysteem, ongeacht het feit of de vliegtuigexploitant gepubliceerd is op de lijst van vliegtuigexploitanten door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 18bis, derde lid van richtlijn 2003/87/EG.

Buiten deze activiteit vallen:

1° vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerende vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van de regering van een ander land dan een lidstaat, als dat wordt bevestigd door een overeenkomstige statusindicator in het vluchtplan.

Deze uitzondering zal worden geïnterpreteerd aan de hand van het uitsluitende doel van de vlucht.
"Directe familie" omvat alleen de echtgenoot of echtgenote, elke partner, gelijkgesteld aan de echtgenoot of echtgenote, de kinderen en de ouders.
"Ministers van de regering" zijn de leden van de regering, zoals ze zijn opgelijst in het officiële publicatieblad van het land in kwestie. Leden van regionale of lokale regeringen van een land komen niet in aanmerking voor de uitzondering van dit punt .
Een "officiële dienstreis" betekent een reis waarbij de betrokken persoon zich gedraagt in een officiële hoedanigheid.
Positioneringvluchten of veerdienstvluchten van het luchtvaartuig vallen niet onder deze uitzondering.
Vluchten die door de Centrale Routeheffingen Dienst van Eurocontrol (Central Route Charges Office, CRCO) worden geïdentificeerd als uitzonderingen op de routeheffingen, aangeduid met "S" (hierna "CRCO-uitzonderingscode" genoemd) worden verondersteld vluchten te zijn die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerende vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van de regering van een ander land dan een lidstaat, waar dat wordt bevestigd door een overeenkomstige statusindicator in het vluchtplan;

2° militaire vluchten die worden uitgevoerd door militaire luchtvaartuigen en douane- en politievluchten.

"Militaire vluchten" zijn vluchten die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van militaire activiteiten.
Militaire vluchten, uitgevoerd door burgerlijk geregistreerde luchtvaartuigen, vallen niet onder deze uitzondering. Omgekeerd vallen burgerlijke vluchten, uitgevoerd door militaire luchtvaartuigen, niet onder punt 2°.
Vluchten met de CRCO-uitzonderingscode "M" of "X" worden geacht vrijgestelde militaire vluchten te zijn.
Douane- en politievluchten, uitgevoerd door zowel burgerlijk geregistreerde als militaire luchtvaartuigen, vormen een uitzondering.
Vluchten met een CRCO-uitzonderingscode "P" worden geacht vrijgestelde douane- en politievluchten te zijn;

3° vluchten in verband met opsporing en redding, vluchten in het kader van brandbestrijding, humanitaire vluchten en medische noodvluchten waarvoor de bevoegde autoriteit toestemming heeft verleend.

In relatie tot de onderstaande categorieën van vluchten, vallen de positioneringvluchten of veerdienstvluchten van luchtvaartuigen en de vluchten die uitsluitend uitrusting en personeel dragen en rechtstreeks betrokken zijn in het verlenen van de gerelateerde diensten, onder deze uitzondering. Die uitzonderingen maken geen onderscheid tussen vluchten, uitgevoerd door middel van publieke of private middelen.
"Vluchten in verband met opsporing en redding" zijn vluchten die opsporings- en reddingsdiensten aanbieden. "Opsporings- en reddingsdienst" is de uitvoering van noodbewaking, communicatie, coördinatie en opsporing en reddingfuncties, eerste medische hulp of medische evacuatie door middel van het gebruik van publieke en private middelen, met inbegrip van samenwerkende luchtvaartuigen, vaartuigen en andere toestellen en installaties.
Vluchten met een CRCO-uitzonderingscode "R" en vluchten, geïdentificeerd met STS/SAR in veld 18 van het vluchtplan, worden geacht vrijgestelde opsporings- en reddingsvluchten te zijn.
"Vluchten in het kader van brandbestrijding" zijn vluchten, uitgevoerd uitsluitend voor het verlenen van brandbestrijdingsdiensten vanuit de lucht, die het gebruik van luchtvaartuigen en andere middelen vanuit de lucht voor het bestrijden van branden inhoudt.
Vluchten, geïdentificeerd met STS/FFR in veld 18 van het vluchtplan, worden verondersteld vrijgesteld te zijn van vluchten in het kader van brandbestrijding.
"Humanitaire vluchten" zijn vluchten, uitgevoerd uitsluitend voor humanitaire doeleinden, die hulppersoneel en hulpmiddelen, zoals voeding, kleding, beschutting, medische en andere middelen tijdens of na een noodgeval of ramp of die gebruikt worden om personen te evacueren van een plaats waar leven of gezondheid wordt bedreigd door een noodgeval of ramp naar een veilig toevluchtsoord in hetzelfde land of een ander land dat bereid is om die
personen op te vangen.
Vluchten met een CRCO-uitzonderingscode "H" en vluchten, geïdentificeerd met STS/HUM in veld 18 van het vluchtplan, worden geacht vrijgestelde humanitaire vluchten te zijn.
"Medische noodvluchten" zijn vluchten met het uitsluitende doel het vergemakkelijken van medische noodhulp, als onmiddellijk en snel transport essentieel is, door het vervoeren van medisch personeel, medische hulpmiddelen, met inbegrip van uitrusting, bloed, organen, medicatie, of zieke of gewonde personen en andere direct betrokken personen.
Vluchten, geïdentificeerd met STS/MEDEVAC of STS/HOSP in veld 18 van het vluchtplan, worden geacht vrijgestelde medische noodvluchten te zijn.

3°/1 vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd volgens zichtvliegvoorschriften als vermeld in bijlage 2 bij het verdrag van Chicago.

4° vluchten die eindigen op het luchtvaartterrein vanwaar het luchtvaartuig is opgestegen en tijdens welke geen tussenlanding is gemaakt;

5° lesvluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel het behalen van een vliegbrevet of van een bevoegdverklaring in het geval van cockpitpersoneel, als dat wordt bevestigd door een overeenkomstige opmerking in het vluchtplan, met uitzondering van vluchten die dienen voor het vervoer van passagiers of lading en van veerdienstluchten en positioneringvluchten.
Vluchten met de CRCO-uitzonderingscode "T" en vluchten, geïdentificeerd met RMK/lesvlucht" in veld 18 van het vluchtplan worden geacht vrijgesteld te zijn overeenkomstig punt 5°.

6° vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel wetenschappelijk onderzoek of het controleren, testen of certificeren van luchtvaartuigen of van grond- of boordapparatuur.
In verband met onderstaande categorieën van vluchten, vallen positioneringvluchten of veerdienstvluchten van luchtvaartuigen niet onder deze uitzondering.
Deze categorie sluit vluchten uit met als enig doel het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Deze uitzondering is alleen van toepassing als het wetenschappelijk onderzoek geheel of gedeeltelijk uitgevoerd wordt tijdens de vlucht. Het vervoer van wetenschappers of onderzoeksmateriaal is op zichzelf niet voldoende om als uitzondering beschouwd te worden.
Vluchten met een CRCO-uitzonderingscode "N" en vluchten, geïdentificeerd met STS/FLTCK in veld 18 van het vluchtplan, worden geacht vrijgesteld te zijn overeenkomstig punt 6°.

7° vluchten die worden uitgevoerd door luchtvaartuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van minder dan 5.700 kg;

8° vluchten, uitgevoerd in het kader van de openbare dienstverplichtingen die overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2408/92 worden opgelegd op routes in de ultra perifere gebieden, zoals vermeld in artikel 299, tweede lid, van het verdrag, of op routes waar de aangeboden capaciteit niet meer dan 30.000 zitplaatsen per jaar bedraagt.
Dat zal geïnterpreteerd worden als toepasbaar op de gebieden, opgelijst in artikel 299(2) van het EG-verdrag. Het gaat uitsluitend om vluchten voor openbare dienstverplichtingen binnen één ultraperifeer gebied en vluchten tussen twee ultraperifere gebieden;

9° vluchten die zonder dit punt onder deze activiteit zouden vallen, uitgevoerd door commerciële luchtvervoersondernemingen die:
- ofwel gedurende drie opeenvolgende periodes van vier maanden minder dan 243 vluchten per periode uitvoeren;
- ofwel vluchten met een totale emissie van minder dan 10.000 ton per jaar uitvoeren.
Vluchten als vermeld in punt 11° en punt 12° of vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van regerende vorsten en hun directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van de regering van een lidstaat, mogen krachtens dit punt niet worden uitgesloten.
Alle commerciële luchtvervoersondernemingen moeten een bewijs luchtvaartexploitant (Air Operator's Certificate of AOC) in hun bezit hebben overeenkomstig deel I van bijlage 6 bij de Conventie van Chicago. Een vliegtuigexploitant zonder bewijs luchtvaartexploitant is geen commerciële luchtvervoersonderneming.
Voor de toepassing van de de-minimis-regel, is de voorwaarde commercieel te zijn, gekoppeld aan de vliegtuigexploitant en niet aan de vluchten in kwestie. Dat betekent in het bijzonder dat rekening wordt gehouden met de vluchten, uitgevoerd door een commerciële luchtvervoersonderneming om te beslissen of de vliegtuigexploitant boven of onder de uitzonderingsdrempels valt, zelfs als die vluchten niet tegen een vergoeding worden uitgevoerd.
Alleen vluchten die vertrekken van of aankomen in een luchtvaartterrein op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, komen in aanmerking om te beslissen of de vliegtuigexploitant boven of onder de uitzonderingsdrempels van de de-minimis-regel valt. Vluchten, die worden uitgesloten op basis van punt 1° tot en met punt 10°, zullen niet in beschouwing genomen worden voor dezelfde doeleinden.
Vluchten, uitgevoerd door een commerciële vliegtuigexploitant die minder dan 243 vluchten gedurende drie opeenvolgende periodes van vier maanden uitvoert, zijn uitgesloten. De perioden van vier maanden zijn: januari tot en met april, mei tot en met augustus, september tot en met december. De lokale tijd van vertrek van de vlucht bepaalt in welke periode van vier maanden de vlucht in rekening wordt genomen om te beslissen of de vliegtuigexploitant boven of onder de uitzonderingsdrempels van de de-minimis-regel valt.
Een commerciële vliegtuigexploitant die 243 vluchten per periode of meer uitvoert, valt onder het toepassingsgebied van het Europese emissiehandelssysteem voor het volledige kalenderjaar waarin de drempel van
243 vluchten bereikt of overschreden wordt.
Een commerciële vliegtuigexploitant die vluchten uitvoert met jaarlijkse emissies gelijk aan of hoger dan 10.000 ton per jaar, valt onder het toepassingsgebied van het Europese emissiehandelssysteem voor het kalenderjaar waarin de drempel van 10.000 ton bereikt of overschreden wordt;

10° met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2030, vluchten die zonder dit punt onder deze activiteit zouden vallen, en die worden uitgevoerd door een niet-commerciële vliegtuigexploitant die vluchten uitvoert met een totale emissie van minder dan 1000 ton per jaar, met inbegrip van de emissies van de vluchten, vermeld in punt 11° en punt 12°.

11° vluchten vanaf luchtvaartterreinen die gelegen zijn in Zwitserland, naar luchtvaartterreinen die gelegen zijn op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;

12° vluchten vanaf luchtvaartterreinen die gelegen zijn in het Verenigd Koninkrijk, naar luchtvaartterreinen die gelegen zijn op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 02/04/2026