Artikel 1. (... - ...)
Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.
Er worden openbare centra voor maatschappelijk welzijn opgericht die, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden, tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren.
Artikel 2. (... - ...)
De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid. Zij vervangen de commissies van openbare onderstand waarvan zij alle goederen, rechten, lasten en verplichtingen overnemen.
Iedere gemeente van het Rijk wordt bediend door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Artikel 3. (... - ...)
[... (opgeh. W. 5 augustus 1992, art. 1, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 4. (... - ...)
[... (opgeh. W. 5 augustus 1992, art. 2, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 5. (... - ...)
[... (opgeh. W. 5 augustus 1992, art. 3, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 6. (01/01/2019- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
§ 1. ...
§ 2. ...
§ 3. In deze wet wordt als bevolkingscijfer van de gemeente het bevolkingscijfer van de gemeente gehanteerd vermeld in artikel 4 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur.
§ 4. Wanneer in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, de raad voor maatschappelijk welzijn geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel lid van de Franse taalaanhorigheid telt, maakt het eerste niet verkozen gemeente-raadslid dat behoort tot de niet in de raad voor maatschappelijk welzijn vertegenwoordigde taalgroep, er van rechtswege deel van uit, in afwijking van artikel 11; het aantal leden bepaald in § 1 wordt in dit geval vermeerderd met één eenheid.
In alle gevallen wordt de taalaanhorigheid van de belanghebbende vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis van de gemeentekieswet.
Artikel 7. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 7bis (01/07/2009- ...)
...
Artikel 8. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 9. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 10. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 11. (01/07/2009- ...)
§ 1. ...
§ 2. ...
§ 3. ...
§ 4. ...
§ 5. In de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest kan in de voordrachten, bedoeld in § 1, melding worden gemaakt van de taalaanhorigheid van de kandidaten.
De taalaanhorigheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis, § 2, van de gemeentekieswet met dien verstande dat in het eerste lid, 3°, van deze bepaling, de woorden "twee aftredende gemeenteraadsleden" vervangen worden door de woorden "twee aftredende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn".
De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit de modaliteiten en de procedure voor de behandeling van de klach-ten met betrekking tot de toetsing van de taalaanhorigheid; wanneer wordt vastgesteld dat de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, niet zijn vervuld, wordt de vermelding van de taalaanhorigheid geschrapt.
Artikel 12. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 13. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 13bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 14. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 15. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 15bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 16. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 17. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 17bis. (01/01/2019- ...)
In afwijking van artikel 68 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, geco-rdineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers.
De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft plaats dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen.
De Koning stelt de nadere regels vast voor die verkiezing, naar analogie van de procedure bedoeld in de gemeentekieswet voor de verkiezing van de gemeenteraadsleden.
Artikel 18. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 18bis. (01/01/2019- ...)
§ 1. De in de artikelen 74 tot en met 77 van de Gemeentekieswet bepaalde regeling van de beroepen betreffende de verkiezing van de gemeenteraad is van overeenkomstige toepassing voor de geschillen betreffende de verkiezing van de raad of van het vast bureau van een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van een randgemeente bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren.
§ 2. In geval van een geschil met betrekking tot de verkiezing van de raad of van het vast bureau van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de bevoegdheden van de bestendige deputatie van de provincieraad, bedoeld in de artikelen 74 tot en met 77 van de gemeentekieswet, uitgeoefend door het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.
Artikel 18ter. (... - ...)
In de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest wordt bij het dossier van de verkiezing gevoegd:
1) de naam en de voornamen van de eerste niet verkozen kandidaat gemeenteraadslid van beide taalgroepen;
2) in voorkomend geval, de naam van diegene van beide voormelde kandidaten die van rechtswege deel uitmaakt van de raad voor maatschappelijk welzijn met toepassing van artikel 6, § 4.
Het in artikel 18 bedoelde bezwaar en beroep kunnen eveneens ingediend, respectievelijk ingesteld worden, tegen de voor-melde aanwijzing van het lid van rechtswege. (ing. W. 16 juni 1989, art. 6, I: 17 juni 1989) ]
Artikel 19. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 20. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 20bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 20ter. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 20quater. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 20quinquies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 20sexies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 21. (01/07/2009- ...)
§ 1. Wanneer een lid na de eedaflegging niet meer voldoet aan een van de voorwaarden van ver-kiesbaarheid of in een toestand van onverenigbaarheid komt te verkeren, stelt de burgemeester of de voorzitter van de raad de deputatie hiervan onverwijld in kennis. Afschrift van die kennisgeving wordt dezelfde dag bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding gezonden aan het betrokken raadslid dat zijn opmerkingen schriftelijk binnen vijftien dagen kan mededelen aan de deputatie.
Wanneer het evenwel om een onverenigbaarheid van ambten gaat, dient de burgemeester het raadslid vooraf op dezelfde wijze uit te nodigen om uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen. Het lid beschikt over vijftien dagen om aan die uitnodiging gevolg te geven.
De deputatie doet uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving door de burgemeester.
Wanneer de deputatie zelf een dergelijke toestand vaststelt of hiervan kennis krijgt op klacht van een derde, geeft zij daarvan kennis bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding aan het betrokken raadslid en nodigt zij hem uit om binnen vijftien dagen schriftelijk zijn opmerking te doen kennen of uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen.
Behoudens in geval van ontslag, doet de deputatie uitspraak binnen dertig dagen na de verzending van de kennisgeving.
De beslissing van de deputatie wordt door de gouverneur, bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding, betekend aan het betrokken raadslid en aan de eventuele bezwaarindieners; er wordt eveneens kennis van gegeven aan de burgemeester en aan de voorzitter van de raad. Het raadslid, de bezwaarindieners en de gouverneur kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving tegen de beslissing van de deputatie beroep instellen bij de Raad van State.
De met toepassing van dit artikel door de deputatie uitgesproken vervallenverklaring heeft uitwerking vanaf haar betekening aan het betrokken raadslid. Het beroep bij de Raad van State is niet schorsend.
§ 2. Deze bepaling geldt enkel voor de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en voor de toepassing van artikel 21bis.
Artikel 21bis. (... - ...)
In geval van een geschil betreffende een lid van de raad of van het vast bureau van een centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente Komen-Waasten en Voeren, worden, in afwijking van artikel 21, de bevoegdheden van de bestendige deputatie van de provincieraad uitgeoefend door het college van provinciegouverneurs, bedoeld in artikel 131bis van de provinciewet. (ing. W. 9 augustus 1988, art. 13, I: 1 januari 1989) ]
Artikel 21ter. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 22. (08/10/2006- ...)
§ 1. In geval van zware nalatigheid of algemeen bekend wangedrag kunnen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn door de bestendige deputatie geschorst of afgezet worden, op voorstel van de raad voor maatschappelijk welzijn, van de gemeenteraad of zelfs van ambtswege. De schorsing mag de tijd van drie maanden niet te boven gaan.
Het betrokken lid wordt vooraf opgeroepen en, indien hij verschijnt, gehoord; het advies van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt ingewonnen.
De beslissing van de bestendige deputatie wordt ter kennis gebracht van de betrokkene en medegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad. Zij beschikken over het recht beroep in te stellen bij de Raad van State binnen vijftien dagen na de betekening.
Als het een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn van Komen-Waasten of Voeren betreft, worden de bevoegdheden die door het eerste tot het derde lid worden toegewezen aan de bestendige deputatie van de provincieraad, uitgeoefend door de provinciegouverneur op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.
§ 2. De bepalingen van § 1, gelden enkel voor de gemeente Voeren.
Artikel 22bis. (... - ...)
In afwijking van artikel 22 gelden voor de Vlaamse Gemeenschap de volgende bepalingen. De maximumduur van de schorsing bedraagt zes maanden. De door de bestendige deputatie uitgesproken straf heeft uitwerking vanaf haar betekening aan het betrokken raadslid. Het beroep bij de Raad van State is niet schorsend. (ing. decr. 4 februari 1997, art. 2, I: 4 maart 1997) ]
Artikel 23. (08/10/2006- ...)
De Raad van State beschikt over een termijn van zes maanden na ontvangst van het verzoekschrift om, volgens de door de Koning bepaalde rechtspleging, uitspraak te doen over de beroepen ingediend met toepassing van de artikelen 21 en 22 van deze wet.
Artikel 24. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 25. (07/01/2013- ...)
...
Artikel 25bis. (01/01/2019- ...)
De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, wordt door de bevoegde gemeenschapsoverheid op voorstel van de raad benoemd uit de leden van de raad.
Hij legt de in artikel 6, § 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur voorgeschreven eed af in handen van de provinciegouverneur. Wanneer bij de installatie van de raad na een algehele vernieuwing geen voorzitter is benoemd, wijst de raad een raadslid aan om, in afwachting van die be-noeming, het ambt van voorzitter waar te nemen.
Artikel 25ter. (01/01/2019- ...)
§ 1. In de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8, 3° tot 10°, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, moet de voorzitter, elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn en eenieder die het ambt van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn waarneemt, voor het uitoefenen van zijn ambt, van de taal van het taalgebied waarin de gemeente gelegen is, de kennis hebben die nodig is om het bedoeld mandaat uit te oefenen.
§ 2. Door het feit van hun verkiezing of benoeming bestaat het vermoeden dat de in § 1 bedoelde mandatarissen de in die paragraaf bedoelde taalkennis bezitten.
Dat vermoeden is onweerlegbaar ten aanzien van elke voor het uitgeoefende mandaat rechtstreeks door de bevolking ver-kozen mandataris en ten aanzien van de voorzitter die tussen 1 januari 1983 en 1 januari 1989 gedurende minstens drie jaar ononderbroken een mandaat van voorzitter heeft uitgeoefend.
Ten aanzien van andere mandatarissen kan dat vermoeden worden weerlegd op verzoek van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn. Daartoe moet de verzoeker het bewijs leveren van ernstige aanwijzingen die dat vermoeden kunnen weerleggen en afgeleid uit een rechterlijke beslissing, de bekentenis van de mandataris of de uitoefening van zijn ambt als individuele bestuursoverheid.
§ 3. Het in paragraaf 2 bedoelde verzoek wordt bij verzoekschrift ingediend bij de afdeling administratie van de Raad van State binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de dag van de eedaflegging als voorzitter of als niet-rechtstreeks gekozen raadslid of van het voor het eerst waarnemen van de functie van voorzitter, overeenkomstig artikel 25bis, tweede lid, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
§ 4. De Raad van State doet uitspraak, met voorrang boven alle andere zaken.
Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit regelt de rechtspleging voor de Raad van State.
§ 5. Indien de Raad van State ten aanzien van een voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt de benoeming vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw tot voorzitter worden benoemd, noch het ambt ervan waarnemen met toepassing van artikel 25 of 25bis, tweede lid.
Indien de Raad van State ten aanzien van degene die het ambt van voorzitter waarneemt met toepassing van artikel 25 of van artikel 25bis, beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt deze laatste geacht het ambt van voorzitter nooit te hebben uitgeoefend. In dat geval wordt het ambt van voorzitter vanaf de dag van de kennisgeving van het arrest waargenomen door een ander lid van de raad met toepassing van artikel 25 of 25bis, tweede lid.
Indien de Raad van State ten aanzien van een niet-rechtstreeks gekozen lid van een raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt zijn verkiezing vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw tot raadslid worden verkozen.
§ 6. De miskenning van de bepalingen van § 5 door diegenen ten aanzien van wie het vermoeden van taalkennis is weerlegd, is een grove nalatigheid in de zin van artikel 22. (ing. W. 9 augustus 1988, art. 16, I: 1 januari 1989) ]
Artikel 25quater. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 26. (01/07/2009- ...)
...
(Dit artikel wordt niet opgeheven ten aanzien van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van gemeenten die overeenkomstig artikel 312 van het Gemeentedecreet hebben beslist om, bij de eerstvolgende volledige vernieuwing van de gemeenteraden van januari 2007, niet te voorzien in de toevoeging van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn aan het college van burgemeester en schepenen. Zie Decreet 19 december 2008, B.S. 24 december 2008, art. 282.)
Artikel 26bis. (08/10/2006- ...)
...
(Deze opheffing treedt niet in werking ten aanzien van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van gemeenten die overeenkomstig artikel 312 van het Gemeentedecreet hebben beslist om, bij de eerstvolgende volledige vernieuwing van de gemeenteraden van januari 2007, niet te voorzien in de toevoeging van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn aan het college van burgemeester en schepenen. Zie Decreet 7 juli 2006, B.S. 30 augustus 2006, art. 50 en decreet 19 december 2008, B.S. 24 december 2008, art. 282.)
Artikel 26ter. (08/10/2006- ...)
...
(Deze opheffing treedt niet in werking ten aanzien van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van gemeenten die overeenkomstig artikel 312 van het Gemeentedecreet hebben beslist om, bij de eerstvolgende volledige vernieuwing van de gemeenteraden van januari 2007, niet te voorzien in de toevoeging van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn aan het college van burgemeester en schepenen. Zie Decreet 7 juli 2006, B.S. 30 augustus 2006, art. 50 en decreet 19 december 2008, B.S. 24 december 2008, art. 282.)
Artikel 27. (07/01/2013- ...)
§ 1. ...
§ 2. ...
§ 3. ...
§ 3bis. ...
§ 4. Wanneer in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest het vast bureau geen enkel lid van de Nederland-se of geen enkel lid van de Franse taalaanhorigheid telt, neemt een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat behoort tot de niet in het vast bureau vertegenwoordigde taalgroep met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van dit bureau.
Het in het eerste lid bedoelde lid is het eerst gerangschikte lid van de niet vertegenwoordigde taalgroep of, bij ontstentenis daarvan, het lid van de raad dat van rechtswege aangewezen is met toepassing van artikel 6, § 4.
Artikel 27bis. (01/01/2019- ...)
§ 1. In de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecordineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren is de oprichting van een vast bureau verplicht.
De leden van het vast bureau worden rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers op de wijze bepaald bij artikel 2bis van de gemeentewet.
In het aantal leden van het vast bureau, zoals het is vastgesteld bij artikel 541, § 2, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur wordt de voorzitter alleen dan meegerekend als hij rechtstreeks is verkozen als lid van het vast bureau.
§ 2. Het vast bureau van bovenvermelde openbare centra voor maatschappelijk welzijn beslist bij consensus. Bij gebrek aan consensus wordt de zaak door de voorzitter voorgelegd aan de raad voor maatschappelijk welzijn.
Artikel 27ter. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 28. (01/07/2009- ...)
...
(§ 4. wordt niet opgeheven ten aanzien van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van gemeenten die overeenkomstig artikel 312 van het Gemeentedecreet hebben beslist om, bij de eerstvolgende volledige vernieuwing van de gemeenteraden van januari 2007, niet te voorzien in de toevoeging van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn aan het college van burgemeester en schepenen. Zie Decreet 19 december 2008, B.S. 24 december 2008, art. 282.)
Artikel 28bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 29. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 30. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 31. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 32. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 33. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 33bis. (01/07/2009- ...)
...
(Dit artikel wordt niet opgeheven ten aanzien van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van gemeenten die overeenkomstig artikel 312 van het Gemeentedecreet hebben beslist om, bij de eerstvolgende volledige vernieuwing van de gemeenteraden van januari 2007, niet te voorzien in de toevoeging van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn aan het college van burgemeester en schepenen. Zie Decreet 19 december 2008, B.S. 24 december 2008, art. 282.)
Artikel 34. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 35. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 36. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 37. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 38. (01/07/2009- ...)
De voorzitter of het lid dat de voorzitter vervangt geniet dezelfde socialezekerheidsregeling als deze die van toepassing is voor de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gevestigd is.
De gewezen voorzitters, de gewezen ondervoorzitters en hun rechtverkrijgenden genieten hetzelfde pensioenstelsel als dit dat van toepassing is voor de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is.
Artikel 38bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 39. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 40. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 40bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 41. (01/01/2013- ...)
...
Artikel 42. (01/01/2011- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
De wet van 25 april 1933 betreffende de pensioenregeling van het gemeentepersoneel is van toepassing op de personeels-leden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
De raad stelt de secretaris, de ontvanger en alle personeelsleden de middelen ter beschikking die noodzakelijk zijn om hun bevoegdheden uit te oefenen.
Artikel 42bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 43. (01/07/2009- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
§ 1. Onverminderd artikel 56 moeten de aanwervingen en benoemingen geschieden overeenkomstig vooraf bepaalde aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden en binnen de perken van de personeelsformatie.
Artikel 43bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 43ter. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 43quater. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 43quinquies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 43sexies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 43septies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 43octies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 44. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 45. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 46. (01/01/2013- ...)
...
Artikel 47. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 48. (... - Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de regelen volgens dewelke de beoefenaars van de geneeskunst toegelaten worden tot de uitoefening van hun beroep in de instellingen en diensten van het centrum.
Ingeval die beoefenaars van de geneeskunst niet benoemd worden noch bezoldigd volgens statutaire bepalingen, dan wor-den hun betrekkingen met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat de inrichting of de dienst beheert, geregeld op basis van een schriftelijke overeenkomst.
Artikel 49. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 50. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 51. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 52. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 53. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 54. (... - ...)
[... (opgeh. W. 5 augustus 1992, art. 30, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 55. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 55bis. (... - ...)
(ing. K.B. nr. 430 van 5 augustus 1986, art. 3) ] [... (opgeh. decr. 14 juli 1998, art. 6, I: 1 januari 1999)]
Artikel 56. (01/07/2009- ...)
§ 1. ...
§ 2. ...
§ 3. De indienstnemingen op grond (...) van artikel 60, § 7, worden geregeld door de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.
De wetten die een prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen zijn er niet op toepasselijk.
§ 4. ...
§ 5. ....
Artikel 57. (27/06/2024- ...)
§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 57ter, heeft het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot taak aan personen en gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is.
Het verzekert niet alleen lenigende of curatieve doch ook preventieve hulp. Het bevordert de maatschappelijke participatie van de gebruikers.
Deze dienstverlening kan van materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard zijn.
§ 2. In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot :
1° het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft;
2° het vaststellen van de staat van behoeftigheid doordat de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in staat zijn die na te komen, wanneer het gaat om een vreemdeling jonger dan 18 jaar die met zijn ouders illegaal in het Rijk verblijft.
In het geval bedoeld in 2°, wordt de maatschappelijke hulp beperkt tot de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind en wordt uitsluitend verstrekt in een federaal opvangcentrum overeenkomstig de voorwaarden en nadere regels bepaald door de Koning. De aanwezigheid in het opvangcentrum van de ouders of van de personen die het ouderlijk gezag over het kind daadwerkelijk uitoefenen, wordt gewaarborgd.
De Koning kan bepalen wat onder dringende medische hulp begrepen moet worden.
[Het recht op maatschappelijke dienstverlening voor een verzoeker om internationale bescherming, die werkelijk steuntrekkende was, eindigt met de kennisgeving van een definitieve negatieve beslissing in het kader van de procedure betreffende het verzoek om internationale bescherming, in de zin van artikel 1, § 1, 19°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Hij geniet verder maatschappelijke dienstverlening gedurende een periode van dertig dagen vanaf de kennisgeving van de definitieve negatieve beslissing. Het instellen van een cassatieberoep bij de Raad van State geeft geen recht op maatschappelijke dienstverlening. Wanneer het cassatieberoep door de Raad van State wordt onderzocht, is het recht op maatschappelijke dienstverlening slechts gewaarborgd indien het cassatieberoep ontvankelijk wordt verklaard overeenkomstig artikel 20, § 2, van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State (verv. W. 14 maart 2024, art. 6, I: 27 juni 2024)].
De maatschappelijke dienstverlening aan een vreemdeling [die niet onder het toepassingsgebied van het vierde lid valt en (ing. W. 14 maart 2024, art. 6, I: 27 juni 2024)]die werkelijk steuntrekkende was op het ogenblik dat hem een bevel om het grondgebied te verlaten werd betekend, wordt, met uitzondering van de dringende medische hulpverlening, stopgezet de dag dat de vreemdeling daadwerkelijk het grondgebied verlaat, en ten laatste de dag van het verstrijken van de termijn van het bevel om het grondgebied te verlaten.
Van het bepaalde in het voorgaande lid wordt afgeweken gedurende de termijn die strikt noodzakelijk is om de vreemdeling in staat te stellen het grondgebied te verlaten, voor zover hij een verklaring heeft ondertekend die zijn uitdrukkelijke intentie het grondgebied zo snel mogelijk te willen verlaten, weergeeft; deze termijn mag in geen geval de termijn welke door artikel 7, 4°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen overschrijden.
De hierboven vermelde intentieverklaring kan slechts eenmaal worden ondertekend. Het centrum verwittigt zonder verwijl de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, evenals de betrokken gemeente, van de ondertekening van de intentieverklaring.
Indien het gaat om een vreemdeling die dakloos is geworden ingevolge de toepassing van artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek, kan de in het vierde en vijfde lid bedoelde maatschappelijke dienstverlening verstrekt worden in een onthaalcentrum, zoals bedoeld in artikel 57ter.
§ 3. Het centrum oefent de voogdij uit over of verzekert althans de bewaring, het onderhoud en de opvoeding van de min-derjarige kinderen die door de wet, de ouders of overheidsorganen aan het centrum zijn toevertrouwd.
§ 4. Het centrum voert de taken uit die hem door de wet, het decreet, de Koning of de Vlaamse Regering of de gemeenteoverheid zijn toevertrouwd.
Artikel 57bis. (... - ...)
[... (opgeh. W. 24 december 2002, art. 383, I: 10/1/2003)]
Artikel 57ter. (27/02/2012- ...)
[De maatschappelijke dienstverlening is niet door het centrum verschuldigd indien een vreemdeling die gehouden is zich in te schrijven in een welbepaalde plaats overeenkomstig artikel 11, § 1 van de wet van X betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, materiële hulp ontvangt van een opvangstructuur die belast is met het verlenen van de noodzakelijke dienstverlening om een menswaardig leven te kunnen leiden.
In afwijking van artikel 57, § 1 kan een asielzoeker aan wie in toepassing van artikel 11, § 1 van de wet van X betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen als verplichte plaats van inschrijving een opvangstructuur is aangewezen die beheerd wordt door het Agentschap of één van zijn partners, slechts in deze opvangstructuur gebruik maken van de maatschappelijke dienstverlening overeenkomstig de wet van X betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen (verv. W. 12 januari 2007, art. 69, I: 1 juni 2007)]
[De maatschappelijke dienstverlening is niet door het centrum verschuldigd indien ten aanzien van een vreemdeling een beslissing is genomen overeenkomstig artikel 4 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen. (ing. W. 19 januari 2012, art. 11, I: 27 februari 2012)]
Artikel 57ter 1. (01/09/2013- ...)
[Om te zorgen voor een evenwichtige spreiding van de opvangplaatsen over de gemeenten, is het O.C.M.W. verplicht lokale opvanginitiatieven op te richten als bedoeld in artikel 64 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria voor die spreiding, rekening houdend met de specifieke situatie van elke gemeente. Dat spreidingsplan treedt in werking vanaf een door de Koning bepaalde datum, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Indien het O.C.M.W. geen lokale opvanginitiatieven opricht, kan het een financiële sanctie opgelegd krijgen, waarvan de nadere regels en de bestemming door de Koning worden bepaald bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad. (ing. W. 8 mei 2013, art. 25, I: 1 september 2013)]
Artikel 57ter 2. (... - ...)
[Indien een vreemdeling, die krachtens artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, beschikt over een verplichte plaats van inschrijving, wordt aangetroffen in een woning bedoeld in (ing. W. 2 augustus 2002, art. 185, I: 29 augustus 2002) ] [artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek (verv. W. 10 augustus 2005, art. 42, I: 12/9/2005)] [dan is het bevoegde OCMW van de verplichte plaats van inschrijving ertoe gehouden binnen dertig dagen na de uitdrijving uit de bedoelde woning, een huisvesting ter beschikking te stellen van de vreemdeling op het grondgebied van zijn gemeente.
Voor de periode die begint op de dag van de uitdrijving en die een einde neemt op de dag dat het bevoegde centrum een huisvesting ter beschikking stelt, wordt de vreemdeling op kosten van het centrum geherhuisvest en verstrekt het centrum aan de vreemdeling de maatschappelijke dienstverlening. (ing. W. 2 augustus 2002, art. 185, I: 29 augustus 2002) ]
Artikel 57quater. (... - ...)
(ing. W. 25 januari 1999, art. 172) ] [§ 1. Voor de persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn financieel tussenkomen in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling van deze persoon in het beroepsleven.(verv. W. 22 december 2003, art. 484, I: 10 januari 2004)]
[§ 2. De Koning bepaalt voor welke vormen van inschakeling het centrum financieel tussenkomt alsmede het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de modaliteiten van deze financiële tegemoetkoming. De Koning kan de voorwaarden bepalen voor de toegang tot de verschillende inschakelings- en tewerkstellingsprogramma's.
§ 3. In afwijking van artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, kan de financiële steun vanwege het centrum in mindering gebracht worden op het loon van de werknemer. Deze aftrek geschiedt dadelijk na de inhouding toegelaten krachtens artikel 23, eerste lid, 1°, van dezelfde wet en telt niet mee voor de grens van een vijfde, bepaald in artikel 23, tweede lid. Een financiële steun die aldus in mindering wordt gebracht op het loon van de werknemer, wordt niettemin voor de toepassing van de sociale en fiscale wetgeving als loon beschouwd.
§ 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, voor de werknemers die genieten van een financiële steun in hun loon vanwege het centrum:
1° in afwijkingen voorzien op de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzake het naleven van de regels betreffende de verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werknemer wanneer hij in dienst genomen wordt in het kader van een andere arbeidsovereenkomst of benoemd wordt in een administratie;
2° in een tijdelijke, gehele of gedeeltelijke vrijstelling voorzien van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 38, §§ 3 en 3bis , van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, §§ 3 en 3bis , van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van mijnwerkers en ermee gelijkgestelden. (verv. W. 2 augustus 2002, art. 186, I: 1 oktober 2002) ]
Artikel 57quinquies. (27/02/2012- ...)
[In afwijking van de bepalingen van deze wet is de maatschappelijke dienstverlening door het centrum niet verschuldigd aan onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en hun familieleden gedurende de eerste drie maanden van het verblijf of, in voorkomend geval de langere periode zoals bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 1°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen. (ing. W 19 januari 2012, art. 12, I: 27 februari 2012)]
Artikel 57sexies. (... - ...)
[.... (vernietigd arrest 61/2017 van het Grondwettelijk Hof van 18 mei 2017)]
Artikel 58. (21/04/2024- ...)
[§1. Een aanvraag betreffende maatschappelijke dienstverlening, waarover het centrum een beslissing moet nemen, kan mondeling, schriftelijk, elektronisch via het elektronisch formulier dat door de minister bevoegd voor maatschappelijke integratie ter beschikking wordt gesteld of ambtshalve door het centrum worden ingediend.
De steunaanvraag wordt de dag van haar ontvangst chronologisch ingeschreven in het daartoe door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gehouden register.
Wanneer de aanvraag schriftelijk wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de persoon die hij schriftelijk heeft aangewezen.
Wanneer de aanvraag mondeling wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de schriftelijk aangewezen persoon in het daartoe voorziene vak van het register bedoeld in het tweede lid.
Wanneer de aanvraag elektronisch wordt gedaan, geldt de registratie ervan als ondertekening.
Wanneer de elektronische aanvraag op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag wordt ingediend, is de datum van ontvangst van de aanvraag de eerstvolgende werkdag.
De Koning kan de modaliteiten van de toepassing van het elektronisch formulier bedoeld in het eerste lid bepalen (verv. W. 29 februari 2024, art. 2, I: 21 april 2024)].
[§2. Het centrum zendt of overhandigt dezelfde dag aan de aanvrager een ontvangstbewijs (verv. W. 22 december 2003, art. 486, I: 10 januari 2004)].[Wanneer de aanvraag via het elektronisch formulier bedoeld in § 1 wordt gedaan, ontvangt de aanvrager dezelfde dag een ontvangstbewijs (ing. W. 29 februari 2024, art. 3, I: 21 april 2024)].
[§3. Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een steunaanvraag ontvangt waarvoor het zich onbevoegd acht (verv. W. 22 december 2003, art. 486, I: 10 januari 2004)][of wanneer het een steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid (ing. W. 29 februari 2024, art. 4, I: 21 april 2024)][, zendt het deze aanvraag over binnen de vijf kalenderdagen aan het volgens hem bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld van deze overzending.
Op straffe van nietigheid gebeurt de overzending van de aanvraag aan het bevoegd geachte openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, evenals de kennisgeving van de overzending aan de aanvrager, (verv. W. 22 december 2003, art. 486, I: 10 januari 2004)][door een geschrift (verv. W. 29 februari 2024, art. 4, I: 21 april 2024)][met vermelding van de redenen van onbevoegdheid.
De aanvraag zal evenwel worden gevalideerd op de datum van ontvangst bij het eerste openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, zoals bepaald in § 1 (verv. W. 22 december 2003, art. 486, I: 10 januari 2004)][, of op de datum van de overzending van de aanvraag wanneer het OCMW een steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid (ing. W. 29 februari 2024, art. 4, I: 21 april 2024)].
[Het openbaar centrum voor (verv. W. 22 december 2003, art. 486, I: 10 januari 2004)][maatschappelijk welzijn (verv. W. 29 februari 2024, art. 4, I: 21 april 2024)][dat deze verplichting niet naleeft (verv. W. 22 december 2003, art. 486, I: 10 januari 2004)][of dat de steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid (ing. W. 29 februari 2024, art. 4, I: 21 april 2024)][, moet overeenkomstig de door deze wet gestelde voorwaarden maatschappelijke dienstverlening verlenen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld.
De beslissing van onbevoegdheid kan worden genomen door de Voorzitter mits zijn beslissing aan de raad of het bevoegd orgaan te onderwerpen op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging (verv. W. 22 december 2003, art. 486, I: 10 januari 2004)].
Artikel 59. (... - ...)
Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vervult zijn opdracht volgens de meest aangepaste methoden van het maatschappelijk werk en met eerbiediging van de ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging van de betrokkenen.
Artikel 60. (01/01/2019- ...)
§ 1. De tussenkomst van het centrum is, zo nodig, voorafgegaan van een sociaal onderzoek dat besluit met een nauwkeurige diagnose nopens het bestaan en de omvang van de behoefte aan dienstverlening en de meest passende middelen voorstelt om daarin te voorzien.
De betrokkene is ertoe gehouden elke nuttige inlichting nopens zijn toestand te geven, alsmede het centrum op de hoogte te brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hulp die hem wordt verleend.
Het verslag van het sociaal onderzoek opgesteld door een maatschappelijk werker bedoeld in artikel 75 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn geldt tot bewijs van het tegendeel wat betreft de feitelijke vaststellingen die daarin op tegensprekelijke wijze zijn opgetekend.
Het centrum dat een asielzoeker steunt die niet daadwerkelijk verblijft op het grondgebied van de gemeente die het centrum bedient, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats van de betrokken asielzoeker verzoeken het sociaal onderzoek uit te voeren. Dit laatste centrum is ertoe gehouden het verslag van het sociaal onderzoek over te zenden aan het centrum dat erom vraagt, binnen de door de Koning vastgestelde termijn. De Koning kan het tarief bepalen waarmee het verzoekend centrum de prestaties vergoedt van het centrum dat het sociaal onderzoek heeft uitgevoerd. De Koning kan ook de minimale voorwaarden bepalen waaraan het sociaal onderzoek van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats, evenals het verslag ervan, moeten voldoen.
§ 2. Het centrum verstrekt alle nuttige raadgevingen en inlichtingen en doet de stappen om aan de betrokkenen alle rechten en voordelen te verlenen waarop zij krachtens de Belgische of de buitenlandse wetten aanspraak kunnen maken.
§ 3. Het verstrekt materiële hulp in de meest passende vorm.
De financiële hulpverlening kan bij beslissing van het centrum worden onderworpen aan de voorwaarden vermeld in de artikelen 3, 5° en 6°, 4, 11 en 13, § 2, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
Indien deze voorwaarden niet worden nageleefd kan het recht op financiële hulp, op voorstel van de maatschappelijk werker belast met het dossier, worden geweigerd of geheel of gedeeltelijk worden geschorst voor een periode van ten hoogste een maand.
In geval van herhaling binnen een termijn van ten hoogste een jaar kan het recht op financiële hulp voor een periode van ten hoogste drie maanden worden geschorst.
§ 4. Het verzekert, met eerbiediging van de vrije keus van de betrokkene, de psycho-sociale, morele of opvoedende begeleiding die de geholpen persoon nodig heeft om geleidelijk zelf zijn moeilijkheden te boven te komen.
Het houdt rekening met de reeds verstrekte begeleiding en met de mogelijkheid tot voortzetting ervan door het andere centrum of dienst waarin de betrokkene zijn vertrouwen reeds heeft uitgedrukt.
§ 5. Indien de persoon aan wie hulp wordt geboden niet verzekerd is tegen ziekte en invaliditeit, maakt het de betrokkene lid van een verzekeringsinstelling naar zijn keuze, en bij gebrek aan een dergelijke keuze, van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. In de mate van het mogelijke wordt er een persoonlijke bijdrage geëist van de betrokkene.
§ 6. Waar de noodzakelijkheid zich voordoet, richt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, desgevallend in het kader van een bestaande planning, inrichtingen of diensten op met sociaal, curatief of preventief karakter, breidt deze uit en beheert deze.
De noodzaak tot het oprichten of het uitbreiden van een inrichting of van een dienst moet blijken uit een dossier dat een onderzoek bevat naar de behoeften van de gemeente en/of de streek en naar de gelijkaardige inrichtingen of diensten die reeds in functie zijn, een beschrijving van de wijze van functioneren, een nauwkeurige raming van de kostprijs en van de uitgaven die moeten gedaan worden, alsook, indien mogelijk, inlichtingen die een vergelijking met gelijkaardige instellin-gen en diensten mogelijk maken.
De oprichting of de uitbreiding van inrichtingen of diensten, die in aanmerking kunnen komen voor het genieten van toelagen op het vlak van hetzij de investeringen, hetzij van de werking, kan alleen beslist worden op basis van een dossier waaruit blijkt dat de door de organieke wetgeving, het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur of de reglementering voor het toekennen van deze toelagen voorziene voorwaarden, nageleefd zullen worden.
Onverminderd de machtigingen te verkrijgen vanwege andere overheidsorganen, wordt het besluit om een inrichting of een dienst op te richten of uit te breiden voor goedkeuring voorgelegd aan de gemeenteraad, zodra het besluit van die aard is dat het een tegemoetkoming uit het gemeentelijk budget zal meebrengen of deze zal verhogen.
§ 7. Wanneer een persoon het bewijs moet leveren, van een periode van tewerkstelling om het volledige voordeel van bepaalde sociale uitkeringen te verkrijgen of teneinde de werkervaring van de betrokkene te bevorderen, neemt het open-baar centrum voor maatschappelijk welzijn alle maatregelen om hem een betrekking te bezorgen, in voorkomend geval verschaft het deze vorm van dienstverlening zelf door voor de bedoelde periode als werkgever op te treden.
De periode van de tewerkstelling bedoeld in vorig lid, mag niet langer zijn dan de periode die voor de tewerkgestelde persoon nodig is om gerechtigd te worden op volledige sociale uitkeringen.
In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van deze paragraaf, door deze centra ter beschikking worden gesteld van gemeenten, verenigingen zonder winstoogmerk of verenigingen vermeld in deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur met een sociaal, cultureel of ecologisch doel, vennootschappen met een sociaal oogmerk zoals bedoeld in artikel 164bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging waarvan sprake in deel 3, titel 4, hoofdstuk 2 en 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur een openbaar ziekenhuis dat van rechtswege aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de initiatieven die door de minister bevoegd voor sociale economie zijn erkend of de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet.
Indien de in het vorig lid bedoelde partner een privé-onderneming is, bepaalt de Koning de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke de terbeschikkingstelling moet worden geregeld met deze onderneming met het oog op het behoud van het recht van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op de toelage verbonden aan de inschakeling van de persoon tewerkgesteld met toepassing van de artikelen 36 en 37 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
§ 8. De raad voor maatschappelijk welzijn organiseert, bij huishoudelijk reglement, het in bewaring geven, de bewaring en de teruggave van waarden hetzij op vrijwillige of noodzakelijke basis, die hem ingevolge de artikelen 1915 tot 1954quater van het Burgerlijk W.boek, kunnen worden toevertrouwd door personen opgenomen in een van zijn instellingen.
De financieel beheerder is met de inbewaarneming belast of duidt in overleg met de secretaris eventueel de personen aan die, onder zijn verantwoordelijkheid, gelast zijn deze deposito's te ontvangen, te bewaren en terug te geven.
Artikel 60bis. (... - ...)
Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn neemt alle initiatieven met het oog op de bekendmaking van de verschillende door het centrum verstrekte vormen van dienstverlening, en rapporteert hierover jaar-lijks in de beleidsnota. (ing. W. 5 augustus 1992, art. 36, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 60ter. (21/04/2024- ...)
[Het centrum is verplicht de aanvrager te horen, indien laatstgenoemde dat vraagt, voordat het een beslissing neemt over:
- de dienstverlening bedoeld in artikel 57;
- de terugvordering bedoeld in artikelen 98, § 1 en 99.
Het centrum moet de belanghebbende in kennis stellen van dit recht, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning.
De belanghebbende wordt gehoord door hetzij de raad, hetzij het bevoegde orgaan met beslissingsbevoegdheid in het concrete geval.
De belanghebbende die wordt gehoord kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon naar zijn keuze (ing. W. 29 februari 2024, art. 5, I: 21 april 2024)].
Artikel 61. (... - ...)
Het centrum kan een beroep doen op de medewerking van personen, van inrichtingen of diensten, die, opgericht hetzij door openbare besturen, hetzij op privé-initiatief, in staat zijn de middelen aan te wenden tot verwezenlijking van de verschillende oplossingen die zich opdringen, met eerbiediging van de vrije keuze van de betrokkene.
Het centrum kan de eventuele kosten van deze samenwerking dragen wanneer deze niet in uitvoering van een andere wet, een reglement, een overeenkomst of een rechterlijke beslissing worden gedekt.
[Met hetzelfde doel kan het centrum overeenkomsten sluiten, hetzij met een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een ander openbaar bestuur of instelling van openbaar nut, hetzij met een privé-persoon of een privé-instelling. In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van dit lid, door deze centra ter beschikking worden gesteld aan de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet. (verv. W. 24 december 1999, art. 121, I: 10 januari 2000) ]
Artikel 61bis. (01/01/2017- ...)
Een tewerkstelling door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met toepassing van artikel 60, § 7, van deze wet zal alleen het recht openen op de toelage die verbonden is aan de inschakeling van de persoon, vermeld in artikel 36 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, als er een werkervaringsovereenkomst is gesloten als vermeld in artikel 6 van het Tijdelijkewerkervaringsdecreet van 9 december 2016.
Artikel 62. (... - ...)
[Het centrum kan de instellingen en diensten die binnen het ambtsgebied van het centrum een sociale activiteit of specifieke activiteiten uitoefenen, voorstellen om gezamenlijk een of meer comités in te stellen waarin het centrum en die instellingen en diensten hun werkzaamheden kunnen coördineren en overleg plegen over de individuele of collectieve behoeften en de middelen om daarin te voorzien. (verv. W. 12 januari 1993, art. 7, I: 1 maart 1993) ]
Artikel 62bis. (21/04/2024- ...)
De beslissing inzake individuele hulpverlening genomen door de raad voor maatschappelijk welzijn, door de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst ingevolge artikel 114 en 552 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur of door één van de organen aan wie de raad bevoegdheden heeft overgedragen, wordt aan de persoon die de hulp heeft aangevraagd schriftelijk en aangetekend [of elektronisch aangetekend via de eBox, zoals bedoeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox (ing. W. 29 februari 2024, art. 6, I: 21 april 2024)] of tegen ontvangstbewijs meegedeeld [binnen de acht dagen te rekenen vanaf de datum van de beslissing (ing. W. 29 februari 2024, art. 6, I: 21 april 2024)], op de wijze die door de Koning kan worden bepaald. [De datum van de poststempel, van de elektronische zending of van het ontvangstbewijs is doorslaggevend (ing. W. 29 februari 2024, art. 6, I: 21 april 2024)].
De beslissing is met redenen omkleed en vermeldt de mogelijkheid tot het instellen van beroep, de beroepstermijn, de vorm van het verzoekschrift, het adres van de bevoegde beroepsinstantie en de dienst of persoon, die binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan gecontacteerd worden voor het geven van toelichting.
Artikel 62ter. (01/01/2017- ...)
Het toezicht en de controle op de uitvoering van artikel 57quater, § 1, § 2 en § 4, 2°, 60, § 7, en 61 van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan verlopen conform het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht van 30 april 2004.
Artikel 63. (... - ...)
Iedere minderjarige over wie niemand het ouderlijk gezag, de voogdij of de materiële bewaring heeft, wordt toevertrouwd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar hij zich bevindt.
Artikel 64. (... - ...)
De jeugdrechtbank of het comité voor de jeugdbescherming kunnen aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de kinderen toevertrouwen over wie het centrum reeds de materiële bewaring heeft en van wie de ouders geheel of gedeeltelijk uit het ouderlijk gezag zijn ontzet.
Artikel 65. (... - ...)
[In de gevallen bedoeld in de twee voorgaande artikelen wijst de raad voor maatschappelijk welzijn onder haar leden een persoon aan die de taak van voogd zal vervullen alsook een persoon die de taak van toeziend voogd zal vervullen. (verv. W. 29 april 2001, art. 82, I: 1 augustus 2001) ]
Artikel 66. (... - ...)
Indien die kinderen goederen bezitten, oefent de ontvanger ten aanzien van die goederen dezelfde functies uit als ten aanzien van de goederen van het centrum. Als waarborg voor de voogdij geldt de zekerheid gesteld door de ontvanger.
Artikel 67. (... - ...)
De kapitalen die aan die kinderen toebehoren of ten deel vallen, worden belegd bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas of gebruikt voor de aankoop van obligaties of kasbons uitgegeven door de openbare besturen en instellingen opgesomd in artikel 78, § 1, tweede lid.
Artikel 68. (... - ...)
De voogdij van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn neemt een einde:
1° zodra is voorzien in een voogdij met toepassing van de regels van het Burgerlijk Wetboek;
2° in geval van adoptie, pleegvoogdij, erkenning [... (geschr. W. 29 april 2001, art. 83, I: 1 augustus 2001) ] of herstel van de ouders die uit het ouderlijk gezag waren ontzet, in de rechten die hun waren ontnomen.
Artikel 68bis. (... - ...)
(ing. W. 8 mei 1989, art. 2) ] [... (opgeh. W. 21 februari 2003, art. 30, I: 1 september 2003) ]
Artikel 68ter. (... - ...)
(ing. W. 8 mei 1989, art. 3) ] [... (opgeh. W. 21 februari 2003, art. 30, I: 1 september 2003) ]
Artikel 68quater. (... - ...)
(ing. W. 8 mei 1989, art. 4) ] [... (opgeh. W. 21 februari 2003, art. 30, I: 1 september 2003) ]
Artikel 68quinquies. (... - ...)
[§ 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is belast met het toekennen van een specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen.
§ 2. Het recht op hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen wordt verleend wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de onderhoudsplichtige heeft recht op het leefloon of op een gelijkwaardige financiële maatschappelijke hulp;
2° de onderhoudsplichtige is een persoon die :
a) ofwel onderhoudsgeld voor zijn kinderen verschuldigd is, vastgelegd hetzij in een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij in een overeenkomst bedoeld bij artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij in een uitvoerbare schikking bedoeld in artikelen 731 tot 734 van het Gerechtelijk Wetboek;
b) ofwel onderhoudsgeld verschuldigd is op basis van artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek;
c) ofwel een bijdrage voor een geplaatst kind verschuldigd is op grond van een beslissing genomen door de Jeugdrechtbank of door de bevoegde administratieve overheid;
3° de onderhoudsplichtige levert het bewijs van de betaling van dit onderhoudsgeld of van deze bijdrage.
§ 3. De specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden of van bijdragen voor geplaatste kinderen bedraagt 50 pct. van het bedrag van de betaalde onderhoudsgelden of bijdragen, met een maximum van 1 100 EUR per jaar.
§ 4. De Koning bepaalt de regels voor de indiening van de aanvraag bij het bevoegd centrum, voor de kennisgeving van de beslissing en voor de uitkering van de specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. Hij bepaalt de te volgen procedure in geval van onbevoegdheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarbij de aanvraag wordt ingediend.
§ 5. De Staat kent het bevoegd centrum een toelage toe, gelijk aan 100 pct. van het bedrag van de specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. Voorschotten in mindering van het bedrag dat door de Staat ten laste wordt genomen, kunnen toegekend worden onder de voorwaarden en volgens de regels bepaald door de Koning. (verv. W. 27 december 2006, art. 82, I: 7 januari 2007)]
Artikel 69. (... - ...)
[... (opgeh. W. 12 januari 1993, art. 8, I: 1 maart 1993) ]
Artikel 70. (... - ...)
[... (opgeh. W. 12 januari 1993, art. 8, I: 1 maart 1993) ]
Artikel 71. (01/01/2019- ...)
Eenieder kan bij de arbeidsrechtbank in beroep gaan tegen een beslissing inzake individuele dienstverlening te zijnen opzichte genomen door de raad van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, door de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst ingevolge artikel 114 en 552 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur of door één van de organen aan wie de raad bevoegdheden heeft overgedragen.
Hetzelfde geldt wanneer één der organen van het centrum één maand, te rekenen van de ontvangst van het verzoek, heeft laten verstrijken zonder een beslissing te nemen. Deze termijn van één maand loopt, in het geval bedoeld in artikel 58, § 3, eerste lid, vanaf de dag van de overzending.
Het beroep moet,op straffe van verval, worden ingesteld binnen de drie maanden na hetzij de kennisgeving van de beslissing, hetzij de datum van het ontvangstbewijs.
Bij ontstentenis van een beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn binnen de in het tweede lid bepaalde termijn, moet het beroep, op straffe van verval, worden ingediend binnen de drie maanden na de vaststelling van deze ontstentenis van een beslissing.
Het beroep werkt niet schorsend.
Wanneer het beroep aanhangig is gemaakt door een dakloze persoon, wijst de arbeidsrechtbank, zo nodig, het bevoegde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan, na dit centrum in de zaak te hebben geroepen en onder voorbehoud van de uiteindelijke tenlasteneming van de verstrekte dienstverlening door een ander centrum of door de Staat overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Artikel 72. (... - ...)
[... (opgeh. W. 12 januari 1993, art. 8, I: 1 maart 1993) ]
Artikel 73. (... - ...)
[... (opgeh. W. 12 januari 1993, art. 8, I: 1 maart 1993) ]
Artikel 74. (... - ...)
[... (opgeh. W. 12 januari 1993, art. 8, I: 1 maart 1993) ]
Artikel 75. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 76. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 77. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 78. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 79. (01/07/2009- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
De raad kan de middelen van het centrum ook aanwenden met het oog op deelneming in maatschappijen die sociale doeleinden nastreven die verband houden met de taken van het centrum voor maatschappelijk welzijn of die de werking van het centrum ten goede komen, voor zover deze maatschappijen de bepalingen van de artikelen 118 tot en met 135 van de wet eerbiedigen of de vorm aannemen van een intercommunale vereniging of van een vereniging of vennootschap overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 135novies tot en met 135ter decies.
De raad kan, met het oog op de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis, ook de middelen van het centrum aanwenden voor deelneming in een vereniging zonder winstoogmerk. Dit kan echter uitsluitend voor zover die vereniging zonder winstoogmerk de bepalingen van de artikelen 135bis tot en met 135septies eerbiedigt.
Artikel 80. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 81. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 82. (... - ...)
[... (opgeh. W. 5 augustus 1992, art. 44, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 83. (... - ...)
[... (opgeh. W. 5 augustus 1992, art. 44, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 84. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 85. (... - ...)
[... (opgeh. W. 5 augustus 1992, art. 46, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 86. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 87. (01/01/2014- ...)
...
Artikel 87bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 88. (01/07/2009- ...)
...
(§ 1, derde lid wordt niet opgeheven ten aanzien van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van gemeenten die overeenkomstig artikel 312 van het Gemeentedecreet hebben beslist om, bij de eerstvolgende volledige vernieuwing van de gemeenteraden van januari 2007, niet te voorzien in de toevoeging van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn aan het college van burgemeester en schepenen. Zie Decreet 19 december 2008, B.S. 24 december 2008, art. 282.)
Artikel 89. (01/01/2014- ...)
...
Artikel 90. (01/01/2013- ...)
...
Artikel 91. (01/01/2014- ...)
...
Artikel 92. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 93. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 93bis. (01/01/2013- ...)
...
Artikel 93ter. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 94. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 95. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 96. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 97. (... - ...)
[Voor de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk VII dient onder "kosten van de maatschap-pelijke dienstverlening" te worden verstaan:
1. de betalingen in speciën;
2. de kosten van de in natura verleende hulp;
3. de kosten van hospitalisatie;
4. de kosten van huisvesting met inbegrip van die welke gemaakt zijn in de inrichtingen van het centrum;
5. de kosten berekend volgens vooraf vastgestelde algemene tarieven. (verv. K.B. nr. 244 van 31 december 1983, art. 7, I: 4 februari 1984) ]
Zijn uitgesloten de administratie- en onderzoekskosten, alsmede de kosten van de prestaties van het centrum bedoeld door artikel 60, § 1, 2 en 4.
[Het voorgaande lid heeft geen toepassing op de door een OCMW, bij toepassing van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, gemaakte kosten inzake schuldbemiddeling. (ing. W. 5 juli 1998, art. 18, I: 1 januari 1999) ]
Artikel 98. (20/12/2021- ...)
[§ 1. Onverminderd de toepassing van andere wettelijke en reglementaire bepalingen, bepaalt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, rekening houdend met de inkomsten van de betrokkene, de bijdrage van de begunstigde in de kosten van de maatschappelijke dienstverlening. (verv. K.B. nr. 244 van 31 december 1983, art. 7, I: 4 februari 1984) ]
[Deze laatste heeft in ieder geval het recht op een zakgeld, waarvan het bedrag door het centrum wordt vastgesteld. (ing. W. 5 augustus 1992, art. 53, I: 18 oktober 1992) ]
[Wanneer de maatschappelijke dienstverlening wordt verstrekt in de vorm van betaling van de kosten van het verblijf in een rusthuis en de begunstigde bijdraagt in deze kosten overeenkomstig het eerste lid, bedraagt het zakgeld ten minste 900 euro per jaar, uitbetaald in maandelijkse schijven. Die betaling kan echter ook in wekelijkse schijven gebeuren ingevolge een beslissing van het OCMW op basis van een beoordeling in concreto dan wel indien de begunstigde of, in voorkomend geval diens voorlopige bewindvoerder, daar schriftelijk om verzoekt. Dit bedrag kan bij koninklijk besluit worden opgetrokken en wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld (verv. W. 26 november 2021, art. 2, I: 20 december 2021)].
[De Koning bepaalt welke kosten in geen geval op dit zakgeld mogen worden aangerekend. Hij bepaalt eveneens het statuut van het zakgeld, in het bijzonder bij niet aanwending in geval van overlijden. (ing. W. 3 mei 2003, art. 2, I: 26 mei 2003) ]
[In geval van vrijwillig onjuiste of onvolledige aangifte vanwege de begunstigde, vordert het centrum het geheel van die kosten terug, ongeacht de financiële toestand van de betrokkene.
§ 2. De kosten van de maatschappelijke dienstverlening worden eveneens krachtens een eigen recht door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verhaald:
- op de onderhoudsplichtigen van de begunstigde tot beloop van het bedrag waartoe zij gehouden zijn voor de verstrekte hulp;
- op degenen die aansprakelijk zijn voor de verwonding of ziekte die het verstrekken van de hulpverlening noodzakelijk heeft gemaakt.
Wanneer de verwonding of ziekte het gevolg is van een misdrijf, kan de vordering terzelfdertijd en voor dezelfde rechters als de publieke vordering worden ingesteld. (verv. K.B. nr. 244 van 31 december 1983, art. 8, I: 4 februari 1984) ]
[§ 3. In afwijking van § 2 kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn algemeen afzien van het verhalen van de maatschappelijke dienstverlening verleend aan personen die ten laste zijn genomen in instellingen, waar bejaarden worden gehuisvest, op de onderhoudsplichtigen, met de goedkeuring van de gemeentelijke overheid. (ing. W. 9 juli 2004, art. 101, I: 25 juli 2004)]
[Ingeval van toepassing van het eerste lid, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitzonderlijk toch de maatschappelijke dienstverlening op de onderhoudsplichtigen verhalen, wanneer het patrimonium van de persoon die deze hulp geniet opzettelijk in aanzienlijke mate is verminderd tijdens de vijf laatste jaren vóór de aanvang van de maatschappelijke hulp. (ing. W 23 december 2005, art. 78, I: 9 januari 2006)] [of tijdens de maatschappelijke hulp (ing. W 26 oktober 2006, art. 2, I: 9 april 2007)]
Artikel 99. (... - ...)
§ 1. [Wanneer een persoon de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode waarvoor hem hulp werd verleend door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vordert dit laatste de kosten van de hulpverlening van hem terug tot beloop van het bedrag van de bovenbedoelde inkomsten, rekening houdende met de vrijgestelde minima. (verv. K.B. nr. 244 van 31 december 1983, art. 9, I: 4 februari 1984) ]
§ 2. Met afwijking van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, treedt het openbaar centrum voor maatschappelijk wel-zijn, dat een voorschot toekent op een pensioen of op enige andere sociale uitkering, van rechtswege en tot het bedrag van dat voorschot, in de rechten op de achterstallen die de gerechtigde kan doen gelden.
Artikel 100. (... - ...)
[§ 1. (ing. W. 5 augustus 1992, art. 54) ] [Elke materiële individuele dienstverlening ten voordele van een begunstigde die roerende of onroerende goederen nalaat, geeft aanleiding tot een vordering tot verhaal op zijn erfge-namen of legatarissen, van de daaraan verbonden kosten door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gemaakt gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, of een gedeelte ervan, maar slechts ten belope van het actief van de nalatenschap. (verv. K.B. nr. 244 van 31 december 1983, art. 10, I: 4 februari 1984) ]
[§ 2. De roerende goederen, zoals onder meer contant geld, juwelen en andere voorwerpen, meegebracht door de zieken en door de kostgangers overleden in de instellingen van het centrum en die er geheel of gedeeltelijk ten laste van het centrum verzorgd of gehuisvest waren, worden door het centrum bewaard gedurende drie jaar te rekenen vanaf het overlijden.
§ 3. De erfgenamen en legatarissen van de zieken en kostgangers waarvan de verzorgings- en onderhoudskosten werden vereffend kunnen hun rechten laten gelden op alle zaken bedoeld in § 2.
§ 4. Bij gebreke van erfgerechtigden, of indien de zaken bedoeld in § 2, meegebracht naar het centrum, niet werden terug-gevraagd binnen de termijn van drie jaar na het overlijden, behoren deze goederen van rechtswege het centrum toe.
Dezelfde roerende goederen nagelaten door een overleden persoon, voor wiens rekening het centrum opdracht heeft ge-kregen van de vrederechter om de gehuurde plaatsen te ontruimen die deze bewoonde voor zijn overlijden, behoren, nadat voornoemde termijn verstreken is, het centrum toe. (ing. W. 5 augustus 1992, art. 54, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 100bis. (... - ...)
§ 1. De Koning kan regels en voorwaarden vaststellen betreffende:
a) de berekening van de kosten van de maatschappelijke dienstverlening bedoeld onder 2°, 4° en 5°, van artikel 97;
b) het bepalen van de bijdrage van de begunstigde zoals bedoeld in artikel 98, § 1;
[c) het verhaal op de begunstigde, de onderhoudsplichtigen of op zijn debiteurs zoals bepaald in artikel 98, §§ 2 en 4, en artikel 99, § 1. (verv. W. 23 december 2005, art. 79, I: 9 januari 2006)]
§ 2. [Onverminderd artikel 98, § 3, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts afzien van het bepalen van de bijdrage van de begunstigde, van de terugvordering of het verhaal bedoeld in de artikelen 98, §§ 1 en 2, 99 en 100, bij een individuele beslissing en om redenen van billijkheid die in de beslissing worden vermeld. (verv. W. 9 juli 2004, art. 102, I: 25/7/2004)]
[Het openbaar centrum moet niet optreden wanneer de kosten of inspanningen hieraan verbonden niet opwegen tegen het verwachte resultaat. (ing. K.B. nr. 244 van 31 december 1983, art. 11, I: 4 februari 1984) ]
Artikel 101. (... - Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
De terugbetaling van de kosten van maatschappelijke dienstverlening kan gewaarborgd worden door een wettelijke hypotheek op al de voor hypotheek vatbare goederen die aan de begunstigde van de dienstverlening toebehoren of van zijn nalatenschap afhangen.
Deze hypotheek heeft slechts gevolg vanaf de dag van haar inschrijving.
Ten opzichte van de erfgenamen of legatarissen van de begunstigde, die tot betaling van de schuldvordering gehouden zijn, kan deze hypotheek ten alle tijde geldig ingeschreven worden. Onverminderd de bepalingen van artikel 112 van de hypothecaire wet van 16 december 1851, wordt de inschrijving, wanneer ze binnen drie maanden na het overlijden gevorderd wordt, onder de naam van de overledene genomen, zonder dat de erfgenamen of legatarissen nader moeten bepaald worden in de borderellen die aan de hypotheekbewaarder dienen te worden overgelegd. In dit geval wordt de overledene door zijn naam, voornamen en door de data en plaatsen van zijn geboorte en overlijden aangeduid.
[Behalve wanneer de raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat geen inschrijving van de wettelijke hypotheek dient te geschieden, wordt die inschrijving door de ontvanger van het centrum gevorderd voor het door hem te bepalen bedrag; de onroerende goederen waarop de inschrijving wordt gevorderd, worden in de borderellen individueel aangewezen door de vermelding van hun aard, het arrondissement, de gemeente en de plaats waar ze gelegen zijn, alsmede van hun kadastrale aanduiding.
De inschrijving wordt doorgehaald of verminderd en de rang wordt afgestaan krachtens de toestemming van de hierboven bedoelde ontvanger. De vordering, te dien einde opgesteld door deze laatste en neergelegd op het kantoor van de hypotheekbewaarder, vormt de authentieke akte bedoeld door de artikelen 92 en 93 van de hypotheekwet van 16 december 1851.
De kosten betreffende de inschrijving, de doorhaling, de vermindering en de rangafstand komen ten laste van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. (verv. W. 5 augustus 1992, art. 55, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 102. (... - ...)
De vordering tot terugbetaling bedoeld in de artikelen 98 en 99 verjaart overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk W.boek.
De vordering bedoeld in artikel 98, § 2, laatste lid, verjaart overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de wet van 17 april 1878 houdende voorafgaandelijke titel van het Wetboek van Strafvordering.
[De vordering bedoeld in artikel 100, § 1, verjaart drie jaar na het overlijden van de betrokkene. (verv. W. 5 augustus 1992, art. 56, I: 18 oktober 1992) ]
[Deze verjaringen kunnen gestuit worden door een aanmaning gedaan hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs. (ing. W. 5 augustus 1992, art. 56, I: 18 oktober 1992) ]
Artikel 103. (... - ...)
De inkomsten van de goederen en van de kapitalen die toebehoren aan de kinderen, die toevertrouwd zijn aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of onder zijn voogdij staan, kunnen tot het vertrek van die kinderen ten bate van dit centrum geïnd worden tot beloop van de gemaakte kosten.
Artikel 104. (... - Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
§ 1. Indien het kind dat aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is toevertrouwd of onder zijn voogdij staat, overlijdt en geen enkele erfgenaam zich aanmeldt, behoren zijn goederen toe aan dit centrum dat daarvan in bezit kan gesteld worden op verzoek van de ontvanger en op de conclusies van het openbaar ministerie.
Erfgenamen die zich later zouden aanmelden, kunnen slechts de opbrengsten vanaf de dag van hun aanvraag terugvorderen. Deze moet, op straffe van verjaring, ingediend worden binnen [drie (verv. W. 5 augustus 1992, art. 57, I: 18 ok-tober 1992) ] jaar na het overlijden van het kind.
§ 2. De erfgenamen die de nalatenschap zouden verkrijgen, moeten het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vergoeden, ten belope van het actief van die nalatenschap, voor de uitgaven waartoe het overleden kind aanleiding heeft gegeven gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, onder voorbehoud van aftrekking van de door het centrum gedurende diezelfde periode ontvangen inkomsten.
De vordering van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verjaart [drie (verv. W. 5 augustus 1992, art. 57, I: 18 ok-tober 1992) ] jaar na de datum van het overlijden van het kind.
Artikel 104bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 104ter. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 105. (... - ...)
[... (opgeh. decr. 14 mei 1996, art. 21, I: 14 mei 1996)]
Artikel 106. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 107. (... - ...)
[... (opgeh. decr. 17 december 1997, art. 25, I: 1 januari 2003) ]
Artikel 108. (... - Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
De Minister, tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort, beschikt over een inspectiedienst, die belast is met het toezicht op en de controle van de werking van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van de verschillende diensten en inrichtingen die ervan afhangen.
Te dien einde hebben de inspecteurs onder meer het recht deze diensten en inrichtingen te bezoeken en, in het algemeen, alle inlichtingen in te winnen die zij nodig hebben om hun taak te vervullen.
Zij verstrekken de centra advies inzake alle vraagstukken die betrekking hebben op het uitvoeren van hun opdracht.
Artikel 109. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 110. (01/01/2019- ...)
...
Artikel 111. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 112. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 112bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 112ter. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 113. (01/01/2019- ...)
De Vlaamse regering of de provinciegouverneur kan, na het verstrijken van de termijn bepaald in een uit briefwisseling blijkende uitdrukkelijke waarschuwing, één of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven om de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten, decreten, verordeningen en besluiten van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de provinciale instellingen. Dit gebeurt op de persoonlijke kosten van de raadsleden of personeelsleden die verzuimd hebben aan de waarschuwing gevolg te geven.
Als een in artikel 335 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur bedoelde maatregel het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten Komen-Waasten of Voeren betreft, neemt de gouverneur zijn beslissing op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.
De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden ingevorderd door de ontvanger op zicht van een daartoe getroffen besluit van de overheid die de dwangprocedure heeft ingesteld, en dat geldt als een door de ontvanger ambtshalve uit te voeren bevelschrift.
Artikel 114. (... - ...)
[... (opgeh. decr. 14 juli 1998, art. 17, I: 1 januari 2003) ]
Artikel 115. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 116. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 117. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 118. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 119. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 120. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 121. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 121bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 122. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 123. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 124. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 125. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 126. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 127. (... - ...)
§ 1. De beslissingen van de bovenbedoelde verenigingen zijn vatbaar voor beroep om dezelfde beweegredenen, onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedure als bepaald bij hoofdstuk V van deze wet.
§ 2. De bepalingen van hoofdstuk VII betreffende de terugbetaling door particulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening zijn van toepassing op de door dit hoofdstuk bedoelde verenigingen.
Artikel 128. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 129. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 130. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 131. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 132. (... - ...)
[... (opgeh. decr. 14 juli 1998, art. 27, I: 1 juni 1998) ]
Artikel 133. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 134. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135bis. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135ter. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135quater. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135quinquies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135sexies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135septies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135octies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135novies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135decies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135undecies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135duodecies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 135terdecies. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 136. (... - ...)
De overgang van het patrimonium van de commissies van openbare onderstand naar de openbare centra voor maatschappelijk welzijn mag geen afbreuk doen aan de verworven rechten en de wettelijk gevestigde bestemmingen van goederen, noch aan de rechten die vóór de bekendmaking van deze wet inzake stichtingen voorbehouden waren op grond van de artikelen 84 tot 87 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand.
Artikel 137. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 138. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 139. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 140. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 141. (... - Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
§ 1. In de nieuwe gemeenten tot stand gekomen ingevolge samenvoeging of aanhechting krachtens de wet van 30 december 1975 zijn de bepalingen die getroffen werden ten opzichte van de commissies van openbare onderstand van de samengevoegde gemeenten en de bij een aanhechting betrokken gemeenten, alsmede ten opzichte van hun personeelsleden, van toepassing op de centra voor maatschappelijk welzijn die deze commissies vervangen.
In de andere gemeenten wordt het personeel van de commissie van openbare onderstand zonder nieuwe benoeming of andere formaliteit overgenomen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat die commissie vervangt. Elk personeelslid behoudt zijn graad, anciënniteit, administratief en geldelijk statuut en geniet alle voordelen die het had kunnen verkrijgen.
§ 2. Voor de personeelsleden alsmede de gewestelijke ontvangers die ingevolge de toepassing van deze wet in hun ambt niet kunnen gehandhaafd blijven, bepaalt de Koning de regelen welke van toepassing zijn om hun rechten te vrijwaren.
Daartoe kan Hij:
a) afwijken:
1. van de wetten die prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen;
2. van artikel 42 van onderhavige wet, wat de personeelsformatie alsmede de aanwervings- en bevorde-ringsvoorwaarden betreft;
3. van artikel 115 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel her-stel, wat de leeftijd voor het rustpensioen betreft;
4. van de wet van 25 april 1933 op het pensioen van het gemeentepersoneel;
b) de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toestaan te beslissen dat sommige personeelsleden de eretitel van hun vroeger ambt mogen dragen.
Artikel 142. (... - ...)
§ 1. De Koning bepaalt de regelen welke in acht moeten worden genomen ter vrijwaring van de rechten van de personen die, met toepassing van artikel 24 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand, een pensioen genoten of er aanspraak op kunnen maken op het ogenblik van de inwerkingtreding van onderhavige wet.
§ 2. De anciënniteit verworven door de gewezen voorzitters van de commissies van openbare onderstand wordt in aanmerking genomen bij de vaststelling van hun rechten op pensioen indien zij als voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn worden aangeduid.
Artikel 143. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 144. (... - ...)
(niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 16 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973)
Artikel 145. (... - ...)
(niet opgenomen)
(Wijzigt het koninklijk besluit nr. 64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffie-rechten, bekrachtigd bij de wet van 16 juni 1947)
Artikel 146. (... - ...)
(niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 52 vann het koninklijk besluit nr. 308 van 31 maart 1936 houdende het W.boek der successierechten, be-krachtigd bij de wet van 4 mei 1936)
Artikel 147. (... - ...)
(niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 59 van het besluit van de Regent van 26 juni 1947, houdende het Wetboek der zegelrechten, bekrachtigd bij de wet van 14 juli 1951)
Artikel 148. (01/07/2009- ...)
....
[(niet opgenomen)
(Wijzigt de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand) (ing. W. 12 januari 1993, art. 11, I: 1 januari 1993)]
Artikel 149. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 150. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 151. (01/07/2009- ...)
...
Artikel 152. (01/07/2009- ...)
...
Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 05/12/2024