Bijzondere Wet tot hervorming der instellingen

Datum 08/08/1980

Inhoudstafel

  1. TITEL I INLEIDENDE BEPALINGEN
  2. TITEL II DE BEVOEGDHEDEN
  3. TITEL III DE MACHTEN
    1. EERSTE HOOFDSTUK ALGEMENE BEPALINGEN
    2. HOOFDSTUK II [DE PARLEMENTEN (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006)]
      1. EERSTE AFDELING SAMENSTELLING
      2. [AFDELING Ibis VERKIEZINGEN (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 11, I: 8 juni 1995)]
        1. [EERSTE ONDERAFDELING KIEZERS (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 11, I: 8 juni 1995)]
        2. [ONDERAFDELING 2 INDELING VAN DE KIEZERS EN VAN DE STEMBUREAUS (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 13, I: 8 juni 1995)]
        3. [ONDERAFDELING 3 OPROEPING VAN DE KIEZERS (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 11, I: 8 juni 1995)]
        4. [ONDERAFDELING 4 KANDIDAATSTELLING EN STEMBILJETTEN (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 20, I: 8 juni 1995)]
        5. [ONDERAFDELING 5 VERDELING VAN DE ZETELS EN AANWIJZING VAN DE GEKOZENEN (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 25, I: 8 juni 1995)]
          1. [I. ZETELVERDELING BIJ ONTSTENTENIS VAN LIJSTENVERBINDING (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.28, I: 8 juni 1995)]
          2. [II. ZETELVERDELING IN GEVAL VAN LIJSTENVERBINDING (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.31, I: 8 juni 1995)]
          3. [III. AANWIJZING VAN DE GEKOZENEN (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.35, I: 8 juni 1995)]
        6. [ONDERAFDELING 6 VERKIEZING VAN DE BRUSSELSE LEDEN (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 40, I: 8 juni 1995)]
        7. [ONDERAFDELING 7 ANDERE MODALITEITEN VAN DE VERKIEZING DAN DIE WELKE GEREGELD WORDEN DOOR DEZE WET (ing. Bijz. W. 22 januari 2002, art. 8, I: 5 maart 2002)]
      3. AFDELING II WERKING
        1. EERSTE ONDERAFDELING GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
        2. ONDERAFDELING 2 BIJZONDERE BEPALINGEN
        3. [ONDERAFDELING 3 BEPALINGEN EIGEN AAN HET VLAAMS PARLEMENT (ing. Bijz. decr. 24 juli 1996, art. 2, I: 1 september 1996)]
      4. AFDELING III BEKENDMAKING EN INWERKINGTREDING VAN DE DECRETEN
    3. HOOFDSTUK III DE [REGERINGEN (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)]
      1. EERSTE AFDELING SAMENSTELLING
      2. AFDELING II WERKING
        1. EERSTE ONDERAFDELING GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
        2. ONDERAFDELING 2 BIJZONDERE BEPALINGEN
      3. AFDELING III BEVOEGDHEDEN
      4. AFDELING IV BEKENDMAKING EN INWERKINGTREDING VAN DE BESLUITEN
      5. AFDELING V DE DIENSTEN
      6. [AFDELING VI ONDERWIJSPERSONEEL (ing. W. 8 augustus 1988, art. 14, I: 23 augustus 1988)]
  4. TITEL IV SAMENWERKING TUSSEN DE GEMEENSCHAPPEN
  5. [TITEL IVBIS SAMENWERKING TUSSEN DE STAAT, DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN (ing. W. 8 augustus 1988, art. 15, I: 1 januari 1989)]
  6. [TITEL IVTER INFORMATIE VAN DE KAMERS EN (verv. Bijz.W. 16 juli 1993, art.47, I: 8 juni 1995)] [DE PARLEMENTEN (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2)] OVER DE VOORSTELLEN VAN NORMATIEVE RECHTSHANDELINGEN VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN (ing. Bijz. W. 5 mei 1993, art. 4, I: 18 mei 1993)]
  7. TITEL V SLOTBEPALINGEN
  8. [TITEL VI OVERGANGSBEPALINGEN (verv. Bijz. W. 16 januari 1989, art. 78, I: 1 januari 1989)]

Inhoud

TITEL I INLEIDENDE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 1. (01/07/2014- ...)

§ 1. Het Parlement en de Regering van de Vlaamse Gemeenschap, hierna genoemd "het Vlaams Parlement" en de "Vlaamse Regering", zijn bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in in de artikelen 127 tot 129 van de Grondwet.

Zij oefenen in het Vlaamse Gewest de bevoegdheden van de gewestorganen uit voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 39 van de Grondwet, onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door deze wet.

§ 2. Het Parlement en de Regering van de Franse Gemeenschap, hierna genoemd "het Parlement van de Franse Gemeenschap" en de "Franse Gemeenschapsregering", zijn bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 127 tot 129 van de Grondwet.

§ 3. Er is voor het Waalse Gewest een Parlement en een Regering, hierna genoemd "het Waals Parlement" en de "Waalse Gewestregering", die in het Waalse Gewest bevoegd zijn voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

§ 4. ...

Artikel 2. (01/01/1989- ...)

Het grondgebied van het Vlaamse en het Waalse Gewest wordt [... (geschr. Bijz.W. 12 januari 1989, art.2, I: 1 januari 1989) ] afgebakend als volgt:

Het Vlaamse Gewest omvat het grondgebied van de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen, alsook het grondgebied van de administratieve arrondissementen Halle-Vilvoorde en Leuven.

Het Waalse Gewest omvat het grondgebied van de provincies Henegouwen, Luik, Luxemburg en Namen, alsook het grondgebied van het administratief arrondissement Nijvel.

Onder het grondgebied van de hierboven genoemde provincies en arrondissementen wordt verstaan het grondgebied van die provincies en arrondissementen zoals dit bestond op 1 oktober 1979.

Artikel 3. (30/07/1993- ...)

De Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest hebben rechtspersoonlijkheid.

Voor het Vlaamse Gewest [... (geschr. Bijz.W. 16 juli 1993, art.64, I: 30 juli 1993) ] worden de attributen van de rechtspersoonlijkheid overeenkomstig deze wet, inzonderheid artikel 1, uitgeoefend.

TITEL II DE BEVOEGDHEDEN (... - ...)

Artikel 4. (01/07/2014- ...)

De culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, 1° van de Grondwet zijn:
1° De bescherming en de luister van de taal;
2° De aanmoediging van de vorming van navorsers;
3° De schone kunsten;
4° Het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen met uitzondering van de monumenten en landschappen;
5° De bibliotheken, discotheken en soortgelijke diensten;
6° de inhoudelijke en technische aspecten van de audiovisuele en de auditieve mediadiensten met uitzondering van het uitzenden van mededelingen van de federale regering;
6°bis De hulp aan de geschreven pers;
7° Het jeugdbeleid;
8° De permanente opvoeding en de culturele animatie;
9° De lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven;
10° De vrijetijdsbesteding;
11° De voorschoolse vorming in de peutertuinen;
12° De post- en parascolaire vorming;
13° De artistieke vorming;
14° De intellectuele, morele en sociale vorming;
15° De sociale promotie;
16° De beroepsomscholing en -bijscholing, met uitzondering van de regeling van de tegemoetkoming in de uitgaven inherent aan de selectie, de beroepsopleiding en de nieuwe installatie van het personeel door een werkgever in dienst genomen met het oog op de oprichting van een onderneming, de uitbreiding of de overschakeling van zijn onderneming.
17° de stelsels van alternerend leren, waarin een praktijkopleiding op de werkvloer op alternerende wijze wordt aangevuld met een opleiding in een onderwijs- of opleidingsinstelling.

Artikel 4bis. (01/07/2014- ...)

 De bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap omvatten de bevoegdheid om Brussel te promoten op nationaal en internationaal niveau.

Artikel 5. (01/07/2014- ...)

§ 1. De persoonsgebonden aangelegenheden bedoeld in artikel 128, § 1 van de Grondwet, zijn:

I. Wat het gezondheidsbeleid betreft :
1° onverminderd datgene wat bepaald is in het eerste lid, 2°, 3°, 4°, 5° en 6°, het beleid betreffende de zorgverstrekkingen in en buiten de verplegingsinrichtingen met uitzondering van :
a) de organieke wetgeving, met uitzondering van de investeringskost van de infrastructuur en de medisch-technische diensten;
b) de financiering van de exploitatie, wanneer deze geregeld is door de organieke wetgeving en dit onverminderd de bevoegdheden van de gemeenschappen bedoeld onder a);
c) de basisregelen betreffende de programmatie;
d) de bepaling van de voorwaarden en de aanwijzing tot universitair ziekenhuis overeenkomstig de wetgeving op de ziekenhuizen;
2° het beleid betreffende de verstrekkingen van geestelijke gezondheidszorg in de verplegingsinrichtingen buiten de ziekenhuizen;
3° het beleid betreffende de zorgverstrekkingen in oudereninstellingen, met inbegrip van de geïsoleerde geriatriediensten;
4° het beleid betreffende de zorgverstrekkingen in geïsoleerde diensten voor behandeling en revalidatie;
5° het beleid inzake long term care revalidatie;
6° de organisatie van de eerstelijnsgezondheidszorg en de ondersteuning van de gezondheidszorgberoepen van de eerste lijn;
7° wat betreft de gezondheidszorgberoepen :
a) hun erkenning met naleving van de door de federale overheid bepaalde erkenningsvoorwaarden;
b) hun contingentering, rekening houdende, in voorkomend geval, met het globale aantal dat de federale overheid per gemeenschap jaarlijks kan vastleggen voor de toegang van elk van de gezondheidszorgberoepen;
8° de gezondheidsopvoeding alsook de activiteiten en diensten op het vlak van de preventieve gezondheidszorg, evenals alle initiatieven inzake de preventieve gezondheidszorg.

De federale overheid blijft evenwel bevoegd voor :
1° de ziekte- en invaliditeitsverzekering;
2° de nationale maatregelen inzake profylaxis.

Elk voorontwerp of voorstel van decreet, elk amendement op een ontwerp of voorstel van decreet, evenals ieder ontwerp van besluit van een gemeenschap met als doel om de erkenningsnormen van ziekenhuizen, ziekenhuisdiensten, zorgprogramma's en ziekenhuisfuncties vast te leggen, wordt voor verslag voorgelegd aan de algemene vergadering van het Rekenhof zodat zij de gevolgen op korte en lange termijn op de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid evalueert.

Dit verslag wordt ook overgemaakt aan de federale regering evenals aan alle gemeenschapsregeringen.

Na verplicht advies te hebben ingewonnen van het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering en de bevoegde administratie van de betrokken gemeenschap en na, in voorkomend geval, het facultatief advies te hebben ingewonnen van het Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg, brengt de algemene vergadering van het Rekenhof binnen de twee maanden na de ontvangst van het voorontwerp, het voorstel, het amendement of het ontwerp een omstandig verslag uit met betrekking tot de gevolgen van deze normen, op korte en lange termijn, op de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid. Deze termijn kan met één maand worden verlengd.

Dit verslag wordt meegedeeld door het Rekenhof aan de aanvrager van het verslag, aan de federale regering en aan alle gemeenschapsregeringen.

Indien het verslag stelt dat het aannemen van deze normen, op korte of lange termijn, een negatieve impact heeft voor de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid, zal een overleg plaatsvinden tussen de federale regering en de gemeenschapsregeringen op vraag van de federale regering of de betrokken gemeenschapsregering. Indien dit overleg niet tot een akkoord leidt, zullen de normen onderworpen worden aan het akkoord van de federaal bevoegde ministers of aan het akkoord van de Ministerraad indien één van zijn leden de evocatie van het dossier vraagt.

Indien het verslag niet wordt gegeven binnen de termijn van twee maanden, verlengd met één maand, kan het overleg zoals bepaald in het zevende lid plaatsvinden op initiatief van de betrokken gemeenschapsregering of de federale regering.

Het Rekenhof stelt elk jaar een omstandig verslag op dat betrekking heeft op de weerslag, tijdens het vorige begrotingsjaar, van de van kracht zijnde erkenningsnormen van de gemeenschappen op de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid. Dit verslag wordt meegedeeld aan de federale regering en aan de gemeenschapsregeringen.

II. Wat de bijstand aan personen betreft:

1° Het gezinsbeleid met inbegrip van alle vormen van hulp en bijstand aan gezinnen en kinderen.
2° Het beleid inzake maatschappelijk welzijn, met inbegrip van de organieke regels betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met uitzondering van:
a) de vaststelling van het minimumbedrag, de toekenningsvoorwaarden en de financiering van het wettelijk gewaarborgd inkomen overeenkomstig de wetgeving tot instelling van het recht op een bestaansminimum;
b) de aangelegenheden met betrekking tot de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die geregeld zijn in de artikelen 1 en 2 en in de hoofdstukken IV, V en VII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, onverminderd de bevoegdheid van de Gemeenschappen om aanvullende of bijkomende rechten toe te kennen en met uitsluiting van de bevoegdheid van de gewesten voor de tewerkstelling van personen die het recht op maatschappelijke integratie of het recht op financiële maatschappelijke bijstand genieten bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2/1°;
c) de aangelegenheden met betrekking tot de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die geregeld zijn in de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand;
d) de regelingen met betrekking tot de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten bedoeld in artikelen 6 en 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, die opgenomen zijn in de artikelen 6, § 4, 11, § 5, 18ter, 27, § 4 en 27bis, § 1, laatste lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en in de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de nieuwe gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen, zoals gewijzigd door de bijzondere wet van 19 juli 2012.
3° Het beleid inzake onthaal en integratie van inwijkelingen.
4° Het beleid inzake minder-validen, met inbegrip van de beroepsopleiding, de omscholing en de herscholing van minder-validen en de mobiliteitshulpmiddelen, met uitzondering van:
a) de regelen betreffende en de financiering, met inbegrip van de individuele dossiers, van de toelagen aan de mindervaliden behoudens de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;
b) de regelen betreffende de financiële tegemoetkoming voor de tewerkstelling van minder-valide werknemers, die toegekend wordt aan de werkgevers die minder-validen tewerkstellen.
5° Het bejaardenbeleid met uitzondering van de vaststelling van het minimumbedrag, van de toekenningsvoorwaarden en van de financiering van het wettelijk gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
6° De jeugdbescherming, met inbegrip van de sociale bescherming en de gerechtelijke bescherming, maar met uitzondering van:
a) de burgerrechtelijke regels met betrekking tot het statuut van de minderjarigen en van de familie, zoals die vastgesteld zijn door het Burgerlijk Wetboek en de wetten tot aanvulling ervan;
b) de strafrechtelijke regels waarbij gedragingen die inbreuk plegen op de jeugdbescherming, als misdrijf worden omschreven en waarbij op die inbreuken straffen worden gesteld, met inbegrip van de bepalingen die betrekking hebben op de vervolgingen, onverminderd artikel 11 en artikel 11bis;
c) de organisatie van de jeugdgerechten, hun territoriale bevoegdheid en de rechtspleging voor die gerechten;
d) de uitvoering van de straffen uitgesproken ten aanzien van minderjarigen die een als een misdrijf omschreven feit hebben gepleegd die uit handen zijn gegeven, behalve voor het beheer van centra die bestemd zijn voor de opvang van deze jongeren tot de leeftijd van drieëntwintig jaar;
e) de ontzetting uit de ouderlijke macht en het toezicht op de gezinsbijslag of andere sociale uitkeringen.
7° de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale reïntegratie;
8° de juridische eerstelijnsbijstand.

III. De organisatie, de werking en de opdrachten van de justitiehuizen en van de bevoegde dienst die de uitwerking en de opvolging van het elektronisch toezicht verzekert.
Niettemin bepaalt de federale overheid de opdrachten die de justitiehuizen of, in voorkomend geval, de andere diensten van de gemeenschappen die deze overnemen, uitoefenen in het kader van de gerechtelijke procedure of de uitvoering van gerechtelijke beslissingen.

IV. De gezinsbijslagen.

V. De filmkeuring, met het oog op de toegang van minderjarigen tot bioscoopzalen. 

§ 2. De Gemeenschapsregeringen brengen de bevoegde federale overheid op de hoogte van hun beslissingen inzake erkenning, sluiting en investeringen betreffende de aangelegenheden bedoeld in § 1, I, 1°.

§ 3. Er wordt een overlegorgaan voor het gezondheidsbeleid opgericht in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

Dit overlegorgaan groepeert de vertegenwoordigers van de Gemeenschapsregeringen en van de bevoegde federale overheid.

Zijn samenstelling en opdrachten worden bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Dit koninklijk besluit zal toezien op de aanwezigheid van vertegenwoordigers van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

Artikel 6. (06/09/2018- ...)

§ 1. De aangelegenheden bedoeld in artikel 39 van de Grondwet zijn:

I. Wat de ruimtelijke ordening betreft:
1° De stedebouw en de ruimtelijke ordening;
2° De rooiplannen van de gemeentewegen;
3° De verkrijging, aanleg en uitrusting van gronden voor industrie, ambachtswezen en diensten of van andere onthaalinfrastructuren voor investeerders, met inbegrip van de investeringen voor de uitrusting van industriezones bij de havens en de beschikbaarstelling daarvan voor de gebruikers;
4° De stadsvernieuwing;
5° De vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimte;
6° Het grondbeleid;
7° De monumenten en de landschappen.

II. Wat het leefmilieu en het waterbeleid betreft:
1° De bescherming van het leefmilieu, onder meer die van de bodem, de ondergrond, het water en de lucht tegen verontreiniging en aantasting, alsmede de strijd tegen de geluidshinder;
2° Het afvalstoffenbeleid;
3° De politie van de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven onder voorbehoud van de maatregelen van interne politie die betrekking hebben op de arbeidsbescherming;
4° De waterproduktie en watervoorziening, met inbegrip van de technische reglementering inzake de kwaliteit van het drinkwater, de zuivering van het afvalwater en de riolering;
5° De financiële tegemoetkoming naar aanleiding van schade veroorzaakt door algemene rampen.

De federale overheid is echter bevoegd voor:
1° het vaststellen van de produktnormen;
2° de bescherming tegen ioniserende stralingen, met inbegrip van het radioactief afval;
3° ...

III. Wat de landinrichting en het natuurbehoud betreft:
1° De ruilverkaveling van landeigendommen en de landinrichting;
2° De natuurbescherming en het natuurbehoud, met uitzondering van de in-, uit- en doorvoer van uitheemse plantensoorten evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen;
3° De groengebieden, parkgebieden en groene ruimten;
4° De bossen;
5° De jacht, met uitzondering van de vervaardiging van, de handel in en het bezit van jachtwapens, en de vogelvangst;
6° De visvangst;
7° De visteelt;
8° De landbouwhydraulica en de onbevaarbare waterlopen met inbegrip van hun bermen;
9° De ontwatering;
10° De polders en wateringen.

IV. Wat de huisvesting betreft :
1° de huisvesting en de politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en de gezondheid;
2° de specifieke regels betreffende de huur van voor bewoning bestemde goederen of delen ervan.

V. Wat de landbouw betreft :
1° het landbouwbeleid en de zeevisserij;
2° de financiële tegemoetkoming naar aanleiding van schade veroorzaakt door landbouwrampen;
3° de specifieke regels betreffende de pacht en de veepacht.

De federale overheid is echter bevoegd voor :
1° de normering en de daarop toepasbare controle inzake de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen;
2° de normering en de daarop toepasbare controle inzake de dierengezondheid en de kwaliteit van de dierlijke producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen;
3° de inkomensvervangende maatregelen bij vervroegde uittreding van oudere landbouwers.

VI. Wat de economie betreft:
1° Het economisch beleid;
2° De gewestelijke aspecten van het kredietbeleid met inbegrip van de oprichting en het beheer van de openbare kredietinstellingen;
3° Het afzet- en uitvoerbeleid, onverminderd de federale bevoegdheid:
a) om waarborgen te verstrekken tegen uitvoer-, invoer- en investeringsrisico's; de vertegenwoordiging van de gewesten in de federale instellingen en organen die deze waarborgen verstrekken, wordt verzekerd;
b) inzake het multilaterale handelsbeleid, onverminderd de toepassing van artikel 92bis, § 4bis;
4° De in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie, en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel en daaraan verbonden technologie evenals van producten en technologieën voor tweerlei gebruik, onverminderd de federale bevoegdheid inzake de in- en uitvoer met betrekking tot het leger en de politie en met naleving van de criteria vastgesteld in de Gedragscode van de Europese Unie op het stuk van de uitvoer van wapens;
5° De natuurlijke rijkdommen;
6° De vestigingsvoorwaarden, met uitzondering van de voorwaarden voor toegang tot gezondheidszorgberoepen en tot dienstverlenende intellectuele beroepen;
7° De specifieke regels betreffende de handelshuur;
8° De activiteiten van het Participatiefonds, met inbegrip van de inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein;
9° Het toerisme.

Evenwel,
1° wordt iedere door het Gewest uitgevaardigde reglementering met betrekking tot fiscale voordelen die in het kader van de nationale fiscaliteit en met toepassing van de wetten op de economische expansie worden verleend, voor akkoord voorgelegd aan de bevoegde federale overheid;
2° kan de Ministerraad op het gebied van de economische expansie, op voorstel van de betrokken Gewestregering, de Staatswaarborg verlenen bedoeld in de artikelen 19 tot 21 en 22, derde lid, e, van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie.

In economische aangelegenheden oefenen de Gewesten hun bevoegdheden uit met inachtneming van de beginselen van het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitalen en van de vrijheid van handel en nijverheid, alsook met inachtneming van het algemeen normatief kader van de economische unie en de monetaire eenheid, zoals vastgesteld door of krachtens de wet, en door of krachtens de internationale verdragen.

De federale overheid is met dit doel bevoegd om algemene regels vast te stellen inzake:
1° de overheidsopdrachten;
2° de bescherming van de verbruiker;
3° de organisatie van het bedrijfsleven;
4° de maxima voor hulp aan ondernemingen op het gebied van de economische expansie, die slechts gewijzigd kunnen worden met het akkoord van de Gewesten.

Bovendien is alleen de federale overheid bevoegd voor:
1° het muntbeleid, zowel intern als extern;
2° het financieel beleid en de bescherming van het spaarwezen, met inbegrip van de reglementering en de controle op de kredietinstellingen en andere financiële instellingen en op de verzekeringsmaatschappijen en daarmee gelijkgestelde ondernemingen, de holdings en de gemeenschappelijke beleggingsfondsen, het hypothecair krediet, het consumptiekrediet, het bank- en verzekeringsrecht, alsmede de oprichting en het beheer van haar openbare kredietinstellingen;
3° het prijs- en inkomensbeleid, met uitzondering van de regeling van de prijzen in de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de gewesten en de gemeenschappen behoren, onder voorbehoud van hetgeen bepaald is in artikel 6, § 1, VII, tweede lid, d);
4° het mededingingsrecht en het recht inzake de handelspraktijken, met uitzondering van de toekenning van kwaliteitslabels en oorsprongbenamingen van regionale of lokale aard;
5° het handelsrecht en het vennootschapsrecht;
6° ...;
7° de industriële en intellectuele eigendom;
8° de contingenten en vergunningen met uitzondering van de vergunningen voor de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie, en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel en daaraan verbonden technologie evenals van producten en technologieën voor tweeërlei gebruik, onverminderd de federale bevoegdheid voor deze met betrekking tot het leger en de politie;
9° de metrologie en de normalisatie, met uitzondering van de homologatie bedoeld in artikel 6, § 1, XII, 5°;
10° het statistisch geheim;
11° de Nationale Investeringsmaatschappij;
12° het arbeidsrecht en de sociale zekerheid.

VII. Wat het energiebeleid betreft:

De gewestelijke aspecten van de energie, en in ieder geval:
a) De distributie en het plaatselijk vervoer van elektriciteit door middel van netten waarvan de nominale spanning lager is dan of gelijk aan 70.000 volt, met inbegrip van de distributienettarieven voor elektriciteit, met uitzondering van de tarieven van de netten die een transmissiefunctie hebben en die uitgebaat worden door dezelfde beheerder als het transmissienet;
b) De openbare gasdistributie, met inbegrip van de nettarieven voor de openbare distributie van gas, met uitzondering van de tarieven van de netwerken die ook een aardgasvervoersfunctie hebben en die worden uitgebaat door dezelfde beheerder als het aardgasvervoersnet;
c) De aanwending van mijngas en van gas afkomstig van hoogovens;
d) De netten van warmtevoorziening op afstand;
e) De valorisatie van steenbergen;
f) De nieuwe energiebronnen met uitzondering van deze die verband houden met de kernenergie;
g) De terugwinning van energie door de nijverheid en andere gebruikers;
h) Het rationeel energieverbruik.

De federale overheid is echter bevoegd voor de aangelegenheden die wegens hun technische en economische ondeelbaarheid een gelijke behandeling op nationaal vlak behoeven, te weten:
a) De studies over de perspectieven van energiebevoorrading;
b) De kernbrandstofcyclus;
c) De grote infrastructuren voor de stockering; het vervoer en de produktie van energie;
d) de tarieven, met inbegrip van het prijsbeleid, onverminderd de gewestelijke bevoegdheid inzake de tarieven bedoeld in het eerste lid, a) en b).

VIII. Wat de ondergeschikte besturen betreft:

1° de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen en van de bovengemeentelijke besturen, met uitzondering van:
- de regelingen die krachtens de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de nieuwe gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen, zoals gewijzigd door de bijzondere wet van 19 juli 2012 opgenomen zijn in de gemeentewet, de nieuwe gemeentewet,  de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen;
- de regelingen die opgenomen zijn in de artikelen 5, 5bis, 70, 3° en 8°, 126, tweede en derde lid, en titel XI van de provinciewet;
- de regelingen die opgenomen zijn in de artikelen 125, 126, 127 en 132 van de nieuwe gemeentewet, voor zover zij de registers van de burgerlijke stand betreffen;
- de organisatie van en het beleid inzake de politie, met inbegrip van artikel 135, § 2, van de nieuwe gemeentewet, en de brandweer;
- de pensioenstelsels van het personeel en de mandatarissen.

De gewesten oefenen deze bevoegdheid uit, onverminderd de artikelen 279 en 280 van de nieuwe gemeentewet.

De gemeenteraden en, in de mate dat deze bestaan, de provincieraden of de raden van bovengemeentelijke besturen, regelen respectievelijk alles wat van gemeentelijk, provinciaal of bovengemeentelijk belang is; zij beraadslagen en besluiten over elk onderwerp dat hen door de federale overheid of door de gemeenschappen is voorgelegd.

De provinciegouverneurs, de vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen worden benoemd en afgezet door de betrokken gewestregering, op eensluidend advies van de Ministerraad. Wanneer de provinciale instellingen worden afgeschaft, gebeurt dit zonder afbreuk te doen aan de functie van de provinciegouverneurs. Als een gewest de provinciale instellingen afschaft, heeft de gouverneur, binnen zijn ambtsgebied, de hoedanigheid van commissaris van de regering van de Staat, de gemeenschap of het gewest.

Wanneer een gemeenschaps- of gewestregering informatie opvraagt uit de registers van de burgerlijke stand, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand onmiddellijk gevolg aan dat verzoek;

2° het wijzigen of corrigeren van de grenzen van de provincies, van de bovengemeentelijke besturen en van de gemeenten, met uitzondering van de grenzen van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren;

3° de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de instellingen van de agglomeraties en federaties van gemeenten, behalve voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren;

4° de verkiezing van de provinciale, bovengemeentelijke, gemeentelijke en binnengemeentelijke organen, alsook van de organen van de agglomeraties en federaties van gemeenten, met inbegrip van de regeling van en de controle op de hierop betrekking hebbende verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen die daaraan zijn besteed:
a) met uitzondering van de regelingen die krachtens de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de nieuwe gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen, zoals gewijzigd door de bijzondere wet van 19 juli 2012  opgenomen zijn in de gemeentewet, de nieuwe gemeentewet,  de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen, en
b) met uitzondering van de exclusieve bevoegdheid van de Raad van State om bij wijze van arresten op de beroepen in hoogste aanleg uitspraak te doen in kiesrechtzaken;
c) met dien verstande dat decreten en ordonnanties die als gevolg hebben dat de evenredigheid van de zetelverdeling in verhouding tot de verdeling der stemmen vermindert, moeten worden aangenomen met de in artikel 35, § 3, bedoelde meerderheid.

De gewesten oefenen deze bevoegdheid uit, onverminderd de artikelen 5, tweede en derde lid, 23bis en 30bis van de gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932, en de artikelen 2, § 2, vierde lid, 3bis, tweede lid, 3novies, tweede lid, en 5, derde lid, van de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen;

5° het tuchtstelsel voor de burgemeesters, met dien verstande dat de burgemeester, die bij de Raad van State een beroep in hoogste aanleg instelt tegen een tegen hem uitgesproken tuchtsanctie die niet gebaseerd is op zijn kennelijk wangedrag, maar op de niet-naleving van een wet, een decreet, een ordonnantie, een reglement of een administratieve handeling, de kamer kan verzoeken, al naar het geval, een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof of de zaak te verwijzen naar de algemene vergadering van de afdeling administratie, die nagaat of het reglement of de administratieve handeling geen inbreuk uitmaakt op artikel 16bis van deze bijzondere wet of artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen; de kamer moet op dit verzoek ingaan; het Grondwettelijk Hof of de algemene vergadering van de afdeling administratie doet uitspraak binnen een termijn van zestig dagen; de kamer moet zich voor de oplossing van het geschil voegen, al naar het geval, naar het arrest van het Grondwettelijk Hof of de uitspraak van de algemene vergadering; het beroep van de burgemeester bij de Raad van State is opschortend; de Raad van State doet uitspraak over het beroep binnen een termijn van zestig dagen; indien de verwijzing naar het Grondwettelijk Hof of de algemene vergadering wordt gevraagd, doet de Raad uitspraak binnen zestig dagen na hun uitspraak;

6° de kerkfabrieken en de instellingen die belast zijn met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten, met uitzondering van de erkenning van de erediensten en de wedden en pensioenen van de bedienaars der erediensten;

7° de begraafplaatsen en de lijkbezorging;

8° de verenigingen van provincies, bovengemeentelijke besturen en gemeenten tot nut van het algemeen, met uitzondering van het door de wet georganiseerde specifiek toezicht inzake brandbestrijding;

9° de algemene financiering van de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de bovengemeentelijke besturen en de provincies;

9°bis ...;

10° de financiering van de opdrachten uit te voeren door de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de bovengemeentelijke besturen, de provincies en door andere publiekrechtelijke rechtspersonen in de tot de bevoegdheid van de gewesten behorende aangelegenheden, behalve wanneer die opdrachten betrekking hebben op een aangelegenheid waarvoor de federale overheid of de gemeenschappen bevoegd zijn;

11° de voorwaarden waaronder en de wijze waarop binnengemeentelijke territoriale organen, bedoeld in artikel 41 van de Grondwet, kunnen worden opgericht.

De handelingen, reglementen en verordeningen van de overheden van de provincies, de bovengemeentelijke besturen, de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten en andere bestuursoverheden mogen niet in strijd zijn met de wetten en de besluiten van de federale overheid of de decreten en besluiten van de gemeenschappen, welke in elk geval die overheden met de uitvoering daarvan en met andere opdrachten, met inbegrip van het geven van advies, kunnen belasten, alsook met het op de begroting brengen van alle uitgaven die zij aan deze overheden opleggen.

IX. Wat het tewerkstellingsbeleid betreft:

1° De arbeidsbemiddeling.

2° De programma's voor wedertewerkstelling van de niet-werkende werkzoekenden, daarin begrepen inzake de sociale economie, met uitsluiting van de programma's voor wedertewerkstelling in de besturen en de diensten van de federale overheid of die onder het toezicht van deze overheid ressorteren en met uitsluiting van de overeenkomsten bedoeld in afdeling 5 van hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector.

2°/1 de tewerkstelling van personen die het recht op maatschappelijke integratie of het recht op financiële maatschappelijke hulp genieten;

3° de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten, met uitzondering van de normen betreffende de arbeidskaart afgeleverd in het kader van de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen en de vrijstellingen van beroepskaarten verbonden aan de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen.

De vaststelling van de inbreuken kan eveneens worden verricht door de daartoe door de federale overheid gemachtigde ambtenaren.

4° de toepassing van de normen betreffende de arbeidskaart afgeleverd in het kader van de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen. Het toezicht op de naleving van deze normen behoort tot de bevoegdheid van de federale overheid. De vaststelling van de inbreuken kan eveneens worden verricht door de daartoe door de gewesten gemachtigde ambtenaren;

5° de beslissings- en uitvoeringsbevoegdheid om de actieve en passieve beschikbaarheid van de werklozen te controleren en het opleggen van sancties dienaangaande.

De federale overheid blijft bevoegd voor het normatief kader voor de regelgeving inzake passende betrekking, actief zoekgedrag, administratieve controle en sancties, en voor de materiële uitvoering van de sancties, en dit zonder afbreuk te doen aan de gewestelijke bevoegdheid bedoeld in 6°.

Het gewest kan de uitoefening van zijn bevoegdheid inzake de controle op de actieve beschikbaarheid delegeren aan de federale overheid tegen betaling. In dat geval sluiten de gewestregering en de federale overheid voorafgaandelijk een overeenkomst om de kost van deze dienst te bepalen;

6° het bepalen van de voorwaarden waaronder vrijstellingen van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt voor uitkeringsgerechtigde werklozen met behoud van de uitkeringen in geval van studiehervatting, het volgen van een beroepsopleiding of een stage kunnen worden toegekend en de beslissing om deze vrijstelling al dan niet toe te kennen.

Voor het bepalen van de soort rechthebbende werkzoekende die voor de in eerste lid bedoelde vrijstelling in aanmerking komt, is het eensluidend advies van de Ministerraad vereist.

De gewesten kennen een financiële tegemoetkoming toe aan de federale overheid voor de in het eerste lid bedoelde vrijstellingen wanneer het percentage van vrijgestelde dagen in de loop van één jaar omwille van beroepsopleiding, studiehervatting of stage in verhouding tot het totaal aantal vergoede dagen werkloosheid van hetzelfde jaar, 12 % overschrijdt in dit gewest. De vrijstellingen voor beroepsopleidingen die voorbereiden op een knelpuntberoep en de vrijstellingen toegekend in het kader van een activiteitencoöperatie worden niet in aanmerking genomen in dit mechanisme;

7° het doelgroepenbeleid :
a) de verminderingen van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid die vastgesteld worden in functie van de eigen kenmerken van de werknemers.

De federale overheid is niet bevoegd om vermindering van werkgeversbijdragen in te voeren die vastgesteld worden in functie van de eigen kenmerken van de werknemers.

De federale overheid blijft echter bevoegd voor de structurele verminderingen van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, voor de verminderingen van werknemersbijdragen alsook voor de vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid die vastgesteld worden in functie van de eigen kenmerken van de werkgever of in functie van de activiteitensector.

Evenwel zijn de gewesten bevoegd voor :
- de verminderingen voor de bagger- en sleepvaartsector en voor de koopvaardij, met uitzondering van de vermindering van werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid voor de bagger- en sleepvaartsector;
- de verminderingen voor de sector van de sociale economie;
- de verminderingen voor onthaalouders;
- de verminderingen voor huispersoneel;
- de verminderingen voor kunstenaars.

De federale instellingen bevoegd voor de socialezekerheidsbijdragen, zijn de enige administratieve en technische operatoren.

b) de activering van de uitkeringen toegekend door de werkloosheidsverzekering of van de financiële maatschappelijke bijstand, in geval van werkhervatting, met het behoud van een uitkering die door de werkgever in mindering wordt gebracht van het loon.

De federale instellingen bevoegd voor werkloosheidsuitkeringen of bevoegd voor financiële maatschappelijke bijstand, zijn de enige administratieve en technische operatoren.

c) de toekenning van premies aan uitkeringsgerechtigde werklozen die het werk hervatten of die een beroepsopleiding hebben gevolgd;

d) de toekenning van premies aan de werkgevers en de leerlingen in het kader van stelsels van alternerend leren;

8° de bevordering van de buurtdiensten en -banen;

9° de toekenning van toelagen die tot doel hebben de bevordering van de arbeidsmogelijkheden van de oudere werknemers, de kwaliteit van de arbeidsvoorwaarden van de oudere werknemers en de organisatie van de arbeid van oudere werknemers;

10° het stelsel waarbij werknemers het recht hebben om op het werk afwezig te zijn met behoud van hun loon voor het volgen van erkende opleidingen;

11° de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA).

Zolang de gewesten een PWA-systeem behouden, zet de federale overheid de bestaande betaling van de werkloosheidsuitkeringen van de werknemers tewerkgesteld in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap voort. Indien het aantal personen dat in het PWA-systeem is tewerkgesteld gemiddeld over het jaar hoger is dan 7 291 gerechtigden wat betreft het Vlaamse Gewest en 7 466 gerechtigden wat betreft het Waalse Gewest, dan is het betrokken gewest een responsabiliseringsbijdrage verschuldigd overeenkomstig artikel 35nonies, § 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en gewesten;

12° in de aangelegenheid van de outplacement, de terugbetaling van de outplacementkosten aan de werkgevers, het opleggen van sancties aan de werkgevers bij gebrek aan outplacement en het opleggen van andere vereisten dan deze die het voorwerp uitmaken van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 51 van 10 februari 1992 betreffende outplacement, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, en bindend verklaard bij het koninklijk besluit van 10 april 1992 en de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 82 van 10 juli 2002 betreffende outplacement voor werknemers van vijfenveertig jaar en ouder die worden ontslagen, bindend verklaard bij het koninklijk besluit van 20 september 2002, zoals gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 82bis, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad op 17 juli 2007 en bindend verklaard bij het koninklijk besluit van 3 oktober 2007;

13° de voorwaarden volgens dewelke gebruik kan worden gemaakt van uitzendarbeid in het kader van tewerkstellingstrajecten.

X. Wat de openbare werken en het vervoer betreft:

1° de wegen en hun aanhorigheden;
2° de waterwegen en hun aanhorigheden;
2°bis het juridisch stelsel van de land- en waterwegenis, welke ook de beheerder ervan zij, met uitzondering van de spoorwegen beheerd door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen;
3° de havens en hun aanhorigheden;
4° de zeewering;
5° de dijken;
6° de veerdiensten;
7° de uitrusting en de uitbating van de luchthavens en de openbare vliegvelden, met uitzondering van de luchthaven Brussel-Nationaal;
8° het gemeenschappelijk stads- en streekvervoer, met inbegrip van de bijzondere vormen van geregeld vervoer en het taxivervoer en het verhuren van auto's met chauffeur;
9° de loodsdiensten en de bebakeningsdiensten van en naar de havens, evenals de reddings- en sleepdiensten op zee;
10° de regels van politie over het verkeer op waterwegen, met uitsluiting van de regelgeving inzake het vervoer van dierlijke stoffen die een gevaar vormen voor de bevolking, het vervoer van radioactieve stoffen en het vervoer van ontplofbare stoffen;
11° de regels met betrekking tot de bemanningsvoorschriften inzake de binnenvaart en de regels inzake de veiligheid van binnenschepen en binnenschepen die ook voor niet-internationale reizen op zee worden gebruikt;
12° de minimale technische veiligheidsnormen inzake het bouwen en onderhouden van wegen en hun aanhorigheden, en van waterwegen en hun aanhorigheden;
13° de reglementering inzake het vervoer van gevaarlijke goederen en uitzonderlijk vervoer over de weg, met uitsluiting van de regelgeving inzake nucleair vervoer, het vervoer van explosieven en het vervoer van dierlijke stoffen die een gevaar vormen voor de bevolking;
14° onder de voorwaarde van het afsluiten van een samenwerkingsakkoord overeenkomstig artikel 92bis, § 4nonies, en voor een periode die beperkt is tot de duur ervan, de bijkomende financiering voor investeringen in de aanleg, aanpassing of modernisering van de spoorlijnen, alsook van de bijkomende uitrusting op de onbewaakte stopplaatsen, om hun zichtbaarheid en intermodaliteit met openbaar vervoer, actieve vervoerswijzen, taxi's en autodelen te verbeteren voor zover deze verder gaan dan de investeringen die voorzien zijn in een meerjareninvesteringsplan dat effectief in voldoende financiering door de federale overheid voorziet teneinde een aantrekkelijk en performant aanbod voor het spoorvervoer dat goed aansluit op de andere vervoermiddelen te verzekeren op het gehele grondgebied, en in een door het bovengenoemde samenwerkingsakkoord vastgelegde evenredigheid ten opzichte van de federale financiering.

De bevoegdheden bedoeld in 2°,3°,4° en 9° houden het recht in om in de territoriale wateren en op het continentaal plat de werken en activiteiten uit te voeren, met inbegrip van het baggeren, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van deze bevoegdheden.

XI. Het dierenwelzijn.

XII. Wat het verkeersveiligheidsbeleid betreft :
1° het bepalen van de snelheidsbeperkingen op de openbare wegen, met uitzondering van de autosnelwegen zoals gedefinieerd in artikel 1, j), van het verdrag inzake het wegverkeer, gedaan te Wenen op 8 november 1968;
2° de regelgeving inzake het plaatsen en de technische eisen, evenals de controle op de verkeerstekens, met uitzondering van de verkeerstekens met betrekking tot douanestroken, aan overwegen en kruisingen met spoorwegen en op de militaire wegen;
3° de regelgeving inzake maximaal toegelaten massa en massa's over de assen van de voertuigen die gebruik maken van de openbare wegen, evenals de ladingzekering en de afmetingen en de signalisatie van de lading;
4° het toezicht op de naleving van de technische federale voorschriften voor voertuigen met het oog op hun inverkeerstelling en de technische keuring van voertuigen die op de weg rijden in toepassing van de federale normen, met dien verstande dat de natuurlijke en rechtspersonen gevestigd in een gewest vrij zijn om hun voertuig te laten controleren in een centrum voor technische keuring dat in een ander gewest is gelegen;
5° de homologatie van radars en andere instrumenten die gelinkt zijn met de gewestelijke bevoegdheden;
6° de reglementering inzake de scholing en examens betreffende de kennis en de vaardigheid die nodig zijn voor het besturen van voertuigen van elke categorie, met inbegrip van de organisatie en erkenningsvoorwaarden van rijscholen en examencentra en met inbegrip van het toezicht op de rijgeschiktheid van de bestuurders en de kandidaat-bestuurders die lijden aan een vermindering van hun functionele vaardigheden, met uitzondering van de federale bevoegdheid inzake het bepalen van de kennis en de vaardigheden die nodig zijn voor het besturen van voertuigen, met dien verstande dat de inwoners van een gewest vrij zijn om een rijschool te kiezen die, of examen af te leggen in een centrum dat in een ander gewest is gelegen en met dien verstande dat een in een bepaald gewest erkende rijschool eveneens in de andere gewesten werkzaam mag zijn;
7° de bevordering, de sensibilisering en de informatie inzake verkeersveiligheid.".

§ 2. De betrokken Regeringen moeten onderling overleg plegen wat betreft:
1° de bijzondere bepalingen betreffende de bossen gelegen op het grondgebied van meer dan één Gewest;
2° het openen en sluiten van de jacht, van de vogelvangst en van de visvangst;
3° de waterlagen die zich over meer dan één Gewest uitstrekken;
4° de minimale technische veiligheidsnormen inzake het bouwen en onderhouden van wegen en hun aanhorigheden alsook de waterwegen en hun aanhorigheden;
5° de reglementering inzake het vervoer van gevaarlijke goederen en uitzonderlijk vervoer over de weg, met uitsluiting van de regelgeving inzake het vervoer van dierlijke stoffen die een gevaar vormen voor de bevolking, het vervoer van radioactieve stoffen en het vervoer van ontplofbare stoffen.

§ 2bis. De betrokken gewestregeringen en de federale overheid plegen onderling overleg voor de voorbereiding van de onderhandelingen en de beslissingen, alsmede voor het opvolgen van de activiteiten van de Europese instellingen die betrekking hebben op het landbouwbeleid.

§ 3. Er wordt overleg gepleegd tussen de betrokken Regeringen en de bevoegde federale overheid:
1° over de uitoefening van de provinciale gedeconcentreerde bevoegdheden, in geval van opheffing van de provinciale instellingen;
2° voor iedere maatregel op het gebied van het energiebeleid, buiten de bevoegdheden opgesomd in § 1,VII;
3° over de grote lijnen van het nationaal energiebeleid;
4° voor de minimale technische veiligheidsnormen inzake het bouwen en onderhouden van havens, dijken, luchthavens en vliegvelden;
5° voor de werken uit te voeren ten behoeve van Europese en internationale instellingen;
6° voor het luchtverkeer op de regionale luchthavens en openbare vliegvelden, en voor de rechten die er betrekking op hebben.
7° ...

§ 3bis. Er wordt overleg gepleegd tussen de betrokken Regeringen en de betrokken federale overheid over:
1° het uitwisselen van informatie tussen de diensten voor opleiding, werkloosheid en bemiddeling, alsmede over de initiatieven met betrekking tot de programma's voor wedertewerkstelling van de niet-werkende werkzoekenden;
2° de planning, de functionaliteit en de compatibiliteit van het autosnelwegen- en waterwegennet;
3° de samenwerking tussen de spoorwegen, enerzijds, en de maatschappijen voor stads- en streekvervoer, anderzijds, met het oog op de cordinatie en de bevordering van het openbaar vervoer;
4° de wijziging van de opdrachten bedoeld in artikel 5, § 1, III, tweede lid;
5° de maatregelen die een weerslag hebben op het landbouwbeleid;
6° het vaststellen van de regels van politie over het verkeer op waterwegen.

§ 4. De Regeringen worden betrokken bij:
1° het ontwerpen van de federale regelingen inzake produktnormen, bedoeld in § 1, II, tweede lid,1°;

2° ...

3° het ontwerpen van de regels van de algemene politie met uitzondering van de regels van politie over het verkeer op waterwegen bedoeld in § 1, X, 10°, en de reglementering op het verkeer en vervoer, alsook van de technische voorschriften inzake verkeers- en vervoermiddelen;

Indien, wat de opstelling van de politieregels voor het wegverkeer betreft, in het kader van deze betrokkenheid een ongunstig advies wordt uitgebracht door een van de betrokken regeringen, organiseert de bevoegde federale overheid een interministeriële conferentie alvorens een beslissing te nemen. Bij gebrek aan een akkoord, neemt de federale Ministerraad de uiteindelijke beslissing.

Elke gewestregering kan wijzigingen aan de politieregels voor het wegverkeer voorstellen. De bevoegde federale overheid legt die ter overleg voor aan de regeringen van de drie gewesten. In geval van een consensus over die wijzigingen, neemt de Koning ze aan of dient Hij ze in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

4° het ontwerpen van de regels betreffende de organisatie en de uitwerking van de veiligheid van het luchtverkeer op de regionale luchthavens en de openbare vliegvelden;

5° de uitwerking van de studies over de perspectieven van energiebevoorrading bedoeld in artikel 6, § 1, VII, tweede lid;

6° het ontwerpen van de federale algemene bepalingen bedoeld in artikel 9, § 1,tweede lid van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming;

7° het ontwerpen van federale algemene bepalingen bedoeld in artikel 189 van de nieuwe gemeentewet;

8° het ontwerpen van de regels betreffende de organisatie en de werking van het nationaal crisiscentrum.

§ 4bis. De federale overheid wordt betrokken bij het sluiten van het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 92bis, § 2, i).

§ 5. De federale overheid en de betrokken Gewestregeringen bepalen in overleg de wijze waarop het beleid inzake in-, uit-, en doorvoer van afvalstoffen kan worden gecoördineerd.

§ 5bis. Alvorens de toestemming kan worden gegeven voor een handelsvestiging, bedoeld in artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 6°, met een netto-handelsoppervlakte van meer dan 20 000 m2 gelegen op een afstand van minder dan twintig kilometer van een ander gewest of van verschillende andere gewesten, geeft de regering van het gewest op het grondgebied waar de handelsvestiging gelegen is, kennis van het ontwerp van handelsvestiging aan de regering van elk betrokken gewest.

Indien de regering van een betrokken gewest hierom verzoekt, wordt er tussen de betrokken regeringen overleg gepleegd.

§ 6. De Regeringen geven inlichtingen:
1° Aan de Minister tot wiens bevoegdheid de energie behoort, over het beheer van de verenigingen van gemeenten voor gas- en elektriciteitsvoorziening.
2° ... 

§ 6bis. In de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren, vereisen de individuele erkenning of de erkenning van rechtswege van één of meer plaatsen als toeristisch of gelijkaardig centrum, en de wijziging van de desbetreffende normering, het eensluidend advies van het betrokken gewest of de betrokken gewesten.

§ 7. De Regeringen bedoeld in de § 2 tot 6 zijn de Regeringen bepaald in deze wet alsmede de overheid die bevoegd is voor het andere grondgebied dan dat van het Vlaamse of het Waalse Gewest.

§ 8. Indien een voorstel van wet, decreet of ordonnantie een materie betreft, bedoeld in de § § 2, 2bis, 3, 3bis, 4, 5 en in artikel 11, tweede lid, vindt het overleg, de betrokkenheid of de adviesverlening van de federale overheid en de betrokken Gemeenschaps- of Gewestregeringen plaats volgens de regelen bepaald in het reglement van de Wetgevende Kamer of het Parlement waarbij het voorstel van wet, decreet of ordonnantie wordt ingediend.

Artikel 6bis. (30/07/1993- ...)

[§ 1. De Gemeenschappen en Gewesten zijn bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek in het raam van hun respectieve bevoegdheden, met inbegrip van het onderzoek ter uitvoering van internationale of supranationale overeenkomsten of akten.

§ 2. De federale overheid is evenwel bevoegd voor:
1° het wetenschappelijk onderzoek dat nodig is voor de uitoefening van haar eigen bevoegdheden, met inbegrip van het wetenschappelijk onderzoek ter uitvoering van internationale of supranationale overeenkomsten of akten;
2° de uitvoering en organisatie van netwerken voor gegevensuitwisseling tussen wetenschappelijke instellingen op nationaal en internationaal vlak;
3° het ruimtevaartonderzoek in het raam van internationale of supranationale instellingen en overeenkomsten of akten;
4° de federale wetenschappelijke en culturele instellingen, met inbegrip van hun onderzoeksactiviteiten en hun activiteiten van openbare dienstverlening. De Koning wijst deze instellingen bij in Ministerraad overlegd besluit aan. Het eensluidend advies van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen is vereist voor elke latere wijziging van dit besluit;
5° de programma's en acties die een homogene uitvoering vereisen op nationaal of internationaal vlak in domeinen en volgens nadere regels vastgesteld in samenwerkingsakkoorden bedoeld in artikel 92bis, § 1;
6° het bijhouden van een permanente inventaris van het wetenschappelijk potentieel van het land volgens regels vastgesteld in een samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 92bis, § 1;
7° de Belgische medewerking aan activiteiten van internationale onderzoeksorganen volgens regels vastgesteld in samenwerkingsakkoorden bedoeld in artikel 92bis, § 1. (verv. Bijz.W. 16 juli 1993, art.3, I: 30 juli 1993) ]

§ 3. Onverminderd de bepalingen van § 1, kan de federale overheid initiatieven nemen, structuren opzetten en in financiële middelen voorzien voor het wetenschappelijk onderzoek in de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen of de Gewesten behoren, en dat bovendien:
a) ofwel het voorwerp uitmaakt van internationale of supranationale overeenkomsten of akten waarbij België verdragspartner is of als zodanig wordt beschouwd;
b) ofwel betrekking heeft op acties of programma's die de belangen van een Gemeenschap of een Gewest overschrijden.

In die gevallen legt de federale overheid voorafgaand aan haar beslissing aan de Gemeenschappen en /of Gewesten een voorstel tot samenwerking voor, [op advies van de overeenkomstig artikel 92ter samengestelde Federale Raad voor het Wetenschapsbeleid. (verv. Bijz.W. 16 juli 1993, art.3, I: 30 juli 1993) ]

[Elke Gemeenschap en elk Gewest kunnen iedere deelneming weigeren wat hen betreft en wat de instellingen aangaat die onder hun bevoegdheid ressorteren. (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.3, I: 30 juli 1993) ]

[§ 4. ... opgeh. Bijz.W. 16 juli 1993, art.64, I:30 juli 1993)]

Artikel 6ter. (01/01/2002- ...)

[Onderdelen van de ontwikkelingssamenwerking worden vanaf 1 januari 2004 overgeheveld in zoverre ze betrekking hebben op de gemeenschaps- en gewestbevoegdheden.

Een bijzondere werkgroep wordt opgericht, die tot taak heeft om, in overleg met de sector en uiterlijk tegen 31 december 2002, een lijst voor te stellen van de aangelegenheden die betrekking hebben op de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten inzake ontwikkelingssamenwerking. (ing. Bijz. W. 13 juli 2001, art. 6, I: 1 januari 2002) ]

Artikel 6quater. (01/07/2014- ...)

De gewesten bepalen de gerechtelijke procedure die specifiek van toepassing is in geval van onteigening ten algemenen nutte van een goed in het betreffend gewest gelegen, met inachtneming van een billijke en voorafgaande schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 16 van de Grondwet, met uitzondering van de federale bevoegdheid voor het bepalen van de gevallen waarin en de modaliteiten, met inbegrip van de gerechtelijke procedure, volgens dewelke tot onteigening ten algemenen nutte kan worden overgegaan door de federale overheid en de rechtspersonen die door of krachtens de wet gemachtigd werden om tot onteigeningen ten algemenen nutte over te gaan.

Artikel 6quinquies. (01/07/2014- ...)

Binnen de grenzen van hun bevoegdheden zijn de gemeenschappen en de gewesten bevoegd om te bepalen wie handelingen met een onroerend karakter kan authenticeren, waarbij een gemeenschap, een gewest, een ondergeschikt bestuur bedoeld in artikel 6, § 1, VIII, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een entiteit die aan de controle of het administratief toezicht van een van de voornoemde overheden onderworpen is of een dochterentiteit van deze entiteit, partij is, alsook handelingen kan authenticeren betreffende de organisatie en het interne bestuur van een entiteit die onderworpen is aan de controle of het administratief toezicht van een of meerdere van de voornoemde overheden of van een dochterentiteit van deze entiteit.

Artikel 6sexies. (01/07/2014- ...)

De gemeenschapsbevoegdheden omvatten de bevoegdheid om de toeristische infrastructuur te financieren op het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Artikel 7. (01/07/2014- ...)

§ 1. Met uitzondering van de regelingen die krachtens de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de nieuwe gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen, zoals gewijzigd door de bijzondere wet van 19 juli 2012 opgenomen zijn in de gemeentewet, de nieuwe gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen, zijn de gewesten bevoegd voor de organisatie en de uitoefening van het administratief toezicht op de provincies, de bovengemeentelijke besturen, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de gemeenten en de binnengemeentelijke territoriale organen, bedoeld in artikel 41 van de Grondwet.

Het eerste lid doet echter geen afbreuk aan de bevoegdheid van de federale overheid en van de gemeenschappen om, met betrekking tot aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, zelf een specifiek administratief toezicht te organiseren en uit te oefenen.

De gewesten oefenen de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid uit onverminderd de regelingen die zijn opgenomen in de artikelen 12, § 3; 28, § 3; 41; 65, § 3; 68, § 3; 146, § 2; 150, § 3; 155, § 3; 231, § 3, 2°; 235, § 1, tweede lid; 237; 249, § 3; 287, § 3 en, voor zover zij betrekking hebben op de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, de artikelen 47, § 2, 235, § 3, 240, § 2, 241, § 2, 244, 254, 258 en 264 tot 266 van de nieuwe gemeentewet.

§ 2. In afwijking van § 1 wordt door de federale overheid noch door de gewesten enig administratief toezicht georganiseerd noch uitgeoefend op de beslissingen inzake tuchtaangelegenheden met betrekking tot de lokale politie.

Artikel 7bis. (01/01/2002- ...)

[Onverminderd de bepalingen vermeld in artikel 7, § 1, eerste en derde lid, en de artikelen 279 en 280 van de nieuwe gemeentewet, worden de samenstelling, organisatie, bevoegdheid, werking, aanstelling of verkiezing van de organen van en het administratief toezicht op de gemeenten die gelegen zijn op het grondgebied van eenzelfde gewest door dit gewest op identieke wijze geregeld. (ing. Bijz. W. 13 juli 2001, art. 8, I: 1 januari 2002) ]

Artikel 8. (21/04/2006- ...)

Tot de bevoegdheden van [de Parlementen (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] in de aangelegenheden opgesomd in de artikelen 4, 5, 6 en 7 behoort het aannemen van bepalingen en andere maatregelen betreffende de infrastructuur die noodzakelijk is voor de uitoefening van die bevoegdheden.

Artikel 9. (01/07/2014- ...)

In de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, kunnen de Gemeenschappen en de Gewesten gedecentraliseerde diensten, instellingen en ondernemingen oprichten of kapitaalsparticipaties nemen.

Het decreet kan aan voornoemde organismen rechtspersoonlijkheid toekennen en hun toelaten kapitaalsparticipaties te nemen. Het decreet regelt hun oprichting, samenstelling, bevoegdheid, werking en toezicht.

Artikel 10. (21/04/2006- ...)

De decreten kunnen rechtsbepalingen bevatten in aangelegenheden waarvoor [de Parlementen (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] niet bevoegd zijn, voor zover die bepalingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun bevoegdheid.

Artikel 11. (30/07/1993- ...)

[Binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Gemeenschappen en de Gewesten kunnen de decreten de niet-naleving van hun bepalingen strafbaar stellen en de straffen wegens die niet-naleving bepalen; de bepalingen van Boek I van het Strafwetboek zijn hierop van toepassing, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere inbreuken door een decreet kunnen worden gesteld.

Het eensluidend advies van de Ministerraad is vereist voor iedere beraadslaging in de Gemeenschaps- of Gewestregering over een voorontwerp van decreet waarin een straf of een strafbaarstelling is opgenomen waarin Boek I van het Strafwetboek niet voorziet.

Binnen de grenzen vermeld in het eerste lid, kunnen de decreten:
1° de hoedanigheid van agent of officier van gerechtelijke politie toekennen aan de beëdigde ambtenaren van de Gemeenschaps- of Gewestregering of van instellingen die onder het gezag of het toezicht van de Gemeenschaps- of Gewestregering ressorteren;
2° de bewijskracht regelen van processen-verbaal;
3° de gevallen bepalen waarin een huiszoeking kan plaatshebben. (verv. Bijz.W. 16 juli 1993, art.5, I: 30 juli 1993) ]

Artikel 11bis. (01/07/2014- ...)

Indien het daartoe aangewezen lid van de gemeenschaps- of gewestregering de in artikel 151, § 1, eerste lid, van de Grondwet bedoelde minister verzoekt om vervolgingen te bevelen, beveelt hij deze vervolgingen zonder verwijl en zendt hij het verzoek over aan het openbaar ministerie.

Voor de aangelegenheden die onder hun bevoegdheden vallen, nemen de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten, elk wat hen betreft, deel aan de uitwerking van de bindende richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, met inbegrip van die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, alsook aan de uitwerking van de Kadernota Integrale veiligheid en het Nationaal Veiligheidsplan.

De gemeenschappen en de gewesten nemen, voor de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, deel aan de vergaderingen van het College van procureurs-generaal, met inbegrip van de prioritisering van de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid in het algemeen.

Artikel 12. (01/10/1980- ...)

De roerende en onroerende goederen van de Staat, zowel van het openbaar als van het privaat domein, die onmisbaar zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Gewesten en de Gemeenschappen, worden aan deze zonder schadeloosstelling overgedragen.

De voorwaarden en de nadere regelen van die overdracht worden bepaald bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Artikel 13. (21/04/2006- ...)

§ 1. [Elk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] keurt jaarlijks de begroting goed en sluit de rekeningen af.

Alle ontvangsten en uitgaven worden op de begroting en in de rekeningen gebracht.

§ 2. De bepalingen van de wetten van 15 mei 1846 en 28 juni 1963 op de Rijkscomptabiliteit zijn van toepassing op de begroting.

§ 3. ...

§ 4. De wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof en de bepalingen betreffende het Hoog Comité van Toezicht zijn van overeenkomstige toepassing op de Gemeenschap en het Gewest.

§ 5. De bevoegdheden bepaald in de vorengenoemde wetten en reglementen worden, al naar het geval, uitgeoefend door de overeenkomstige organen van de Gemeenschap of het Gewest.

§ 6. ...

Artikel 14. (30/07/1993- ...)

[Binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Gewesten en de Gemeenschappen, kunnen de decreten een recht van voorkoop invoeren, voor zover dit recht van voorkoop geen afbreuk doet aan een op de dag van de inwerkingtreding van dit artikel bestaand recht van voorkoop.

Enerzijds kan het decreet geen recht van voorkoop invoeren op de goederen van het federale openbaar of privaat domein; anderzijds kunnen enkel de Gemeenschappen en de Gewesten een recht van voorkoop invoeren op de goederen van hun eigen openbaar of privaat domein. (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.6, I: 30 juli 1993) ]

Artikel 15. (01/10/1980- ...)

De staat waarborgt geen enkele van de door de Gemeenschap of het Gewest aangegane verbintenissen.

Artikel 16. (01/07/2014- ...)

§ 1. Instemming met de verdragen in de aangelegenheden waarvoor hij bevoegd is, wordt verleend door het betrokken Parlement. 

§ 2. De in § 1 bedoelde verdragen worden bij het bevoegde Parlement door zijn Regering ingediend.

Van bij het begin der onderhandelingen over elke herziening van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en van de verdragen en akten waarbij deze Verdragen zijn gewijzigd of aangevuld worden de Parlementen, elk voor zich, daarover geïnformeerd. Zij krijgen kennis van het verdragsontwerp voor de ondertekening ervan.

§ 3. Wanneer de Staat is veroordeeld door een internationaal of supranationaal rechtscollege ten gevolge van het niet-nakomen van een internationale of supranationale verplichting door een Gemeenschap of een Gewest, kan de Staat in de plaats treden van de betrokken Gemeenschap of het betrokken Gewest, voor de uitvoering van het beschikkend gedeelte van de uitspraak op voorwaarde dat:

1° de betrokken Gemeenschap of het betrokken Gewest ten minste drie maanden voordien bij een met redenen omkleed en in Ministerraad overlegd koninklijk besluit in gebreke is gesteld.

Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid, 1°, kan de termijn van drie maanden, bedoeld in dat lid, in spoedeisende gevallen inkorten;

2° de betrokken Gemeenschap of het betrokken Gewest door de Staat is betrokken bij de gehele procedure voor de regeling van het geschil, inbegrepen de procedure voor het internationaal of supranationaal rechtscollege;

3° in voorkomend geval, het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 92bis, § 4ter, door de Staat is nageleefd.

De ter uitvoering van het eerste lid door de Staat genomen maatregelen houden op gevolg te hebben vanaf het ogenblik dat de betrokken Gemeenschap of het betrokken Gewest zich schikt naar het beschikkend gedeelte van de uitspraak.

De Staat kan de kosten van het niet-nakomen van een internationale of supranationale verplichting door een Gemeenschap of een Gewest verhalen op de betrokken Gemeenschap of het betrokken Gewest. Dat verhaal kan de vorm aannemen van een inhouding op de wettelijk aan de betrokken Gemeenschap of het betrokken Gewest over te dragen financiële middelen.

§ 4. Wanneer, ten gevolge van het niet-nakomen van een internationale of supranationale verplichting door een gemeenschap of gewest, hetzij de instantie opgericht door of krachtens het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering of door of krachtens één van zijn protocollen, vastgesteld heeft dat de Staat zijn internationale verplichtingen die eruit voortvloeien niet naleeft, hetzij een Gewest of een Gemeenschap niet gereageerd heeft op een in artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoeld met redenen omkleed advies ten aanzien van de Staat ten gevolge van het niet-nakomen van een Europeesrechtelijke verplichting die het verminderen van de emissies van broeikasgassen tot doel heeft in toepassing van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering of van één van zijn protocollen, ook wanneer deze Europese verplichtingen strenger zijn dan de internationale verplichtingen, kan de Staat in de plaats treden van de betrokken gemeenschap of het betrokken gewest om maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om een einde te stellen aan de schending van de internationale verplichtingen voorzien in het voornoemde Raamverdrag of één van zijn protocollen, of voor de uitvoering van het beschikkend gedeelte van het met redenen omkleed advies, op voorwaarde dat :
1° de betrokken gemeenschap of het betrokken gewest ten minste drie maanden voordien bij een met redenen omkleed koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in gebreke is gesteld. Dit koninklijk besluit kan deze termijn van drie maanden in spoedeisende gevallen inkorten;
2° de betrokken gemeenschap of het betrokken gewest door de Staat werd betrokken in de gehele procedure voorzien voor de instantie opgericht door of krachtens het voornoemde Raamverdrag of één van zijn protocollen of de gehele procedure ten aanzien van de Europese Commissie;
3° in voorkomend geval, het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 92bis, § 4ter, door de Staat is nageleefd;
4° de beslissing van de instantie opgericht door of krachtens het voornoemde Raamverdrag of door of krachtens één van zijn protocollen of het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie het voorwerp heeft uitgemaakt van een bespreking in het in artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bedoelde Overlegcomité.

De ter uitvoering van het eerste lid door de Staat genomen maatregelen houden op gevolg te hebben :
1° vanaf het ogenblik dat de betrokken gemeenschap of het betrokken gewest zich schikt naar de beslissing van de instantie opgericht door of krachtens het voornoemde Raamverdrag of door of krachtens één van zijn protocollen of naar het beschikkend gedeelte van het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie;
2° in geval van nietigverklaring van de definitieve beslissing van de in de bepaling onder 1° bedoelde instantie.

De Staat kan de kosten van het niet-nakomen van een internationale of supranationale verplichting door een gemeenschap of een gewest verhalen op de betrokken Gemeenschap of het betrokken Gewest. Dat verhaal kan de vorm aannemen van een inhouding op de wettelijk aan de betrokken gemeenschap of het betrokken gewest over te dragen financiële middelen.

Artikel 16bis. (14/10/2012- ...)

De decreten, reglementen en administratieve handelingen [van de gemeenschappen en de gewesten en de handelingen, reglementen en verordeningen van de plaatselijke besturen (ing. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 2, I: 14 oktober 2012) ] mogen geen afbreuk doen aan de op [14 oktober 2012 (verv. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 2, I: 14 oktober 2012) ] bestaande [waarborgen (verv. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 2, I: 14 oktober 2012) ] die de Franstaligen genieten in de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de Nederlandstaligen, respectievelijk Franstaligen en Duitstaligen genieten in de gemeenten genoemd in artikel 8 van diezelfde wetten.


Artikel 16ter. (08/03/2010- ...)

Tot de schorsing van een norm of een handeling kan worden besloten door het Grondwettelijk Hof of de Raad van State indien ernstige middelen de vernietiging van de norm of de handeling rechtvaardigen op grond van artikel 16bis.

TITEL III DE MACHTEN (... - ...)

EERSTE HOOFDSTUK ALGEMENE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 17. (21/04/2006- ...)

De decreterende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] en de Regering.

Artikel 18. (21/04/2006- ...)

Het recht van initiatief behoort aan de Regering en aan de leden van [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ]

Artikel 19. (01/07/2014- ...)

§ 1. Behoudens toepassing van artikel 10, regelt het decreet de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 4 tot 9, onverminderd de bevoegdheden die na de inwerkingtreding van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen door de Grondwet aan de wet zijn voorbehouden.

De decreten van het Vlaams Parlement vermelden of zij aangelegenheden regelen bedoeld in de artikelen 127 tot 129 van de Grondwet of in artikel 39 van de Grondwet.

§ 2. Het decreet heeft kracht van wet. Het kan de geldende wetsbepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen.

§ 3. De decreten inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 39 van de Grondwet, zijn van toepassing in het Vlaamse of het Waalse Gewest, al naar het geval.

Artikel 20. (30/07/1993- ...)

De [Regering (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] maakt de verordeningen en neemt de besluiten die voor de uitvoering van de decreten nodig zijn, zonder ooit de decreten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen.

Artikel 21. (30/07/1993- ...)

De [Regering (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] bekrachtigt de decreten en kondigt ze af.

Artikel 22. (01/10/1980- ...)

Geen decreet of uitvoeringsbesluit is verbindend dan na te zijn bekendgemaakt in de vorm bij deze wet bepaald.

Artikel 23. (21/04/2006- ...)

De onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de Ministers, gewezen Ministers en Ministers van Staat, alsmede de leden en de gewezen leden van de Wetgevende Kamers, bepaald bij de wet, zijn van overeenkomstige toepassing op de Gemeenschaps- en Gewestministers, alsook op de leden en gewezen leden van [de Parlementen, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] wat betreft de ambten die van de Gemeenschap of het Gewest afhangen.

In afwijking van het eerste lid, mogen de leden van een [Gemeenschapsparlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] of -regering lid zijn van het personeel van het onderwijs van de betrokken Gemeenschap.

HOOFDSTUK II [DE PARLEMENTEN (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006)] (... - ...)

EERSTE AFDELING SAMENSTELLING (... - ...)

Artikel 24. (01/09/2012- ...)

§ 1. Het Vlaams Parlement bestaat uit:
1° 118 rechtstreeks gekozen leden;
2° 6 leden die hun woonplaats op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest hebben en in die hoedanigheid rechtstreeks verkozen zijn in overeenstemming met artikel 30, § 1, eerste lid.

Het Vlaams Parlement kan bij decreet de aantallen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, wijzigen [en aanvullende samenstellingsregels bepalen. (ing. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 2, I: 1 september 2012) ] Het aantal leden bedoeld in het eerste lid, 2°, moet steeds gelijk zijn aan de verhouding van 6 tot 118 van het aantal leden bedoeld in het eerste lid, 1°. Indien het met toepassing van dit lid verkregen aantal geen geheel getal is, wordt de overblijvende fractie afgerond tot de eenheid of weggelaten naar gelang zij de helft van de eenheid bereikt of niet.

§ 2. Het Waals Parlement bestaat uit 75 rechtstreeks gekozen leden.

Het Waals Parlement kan bij decreet het aantal bedoeld in het eerste lid wijzigen [en aanvullende samenstellingsregels bepalen. (ing. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 2, I: 1 september 2012) ]

§ 3. Het Parlement van de Franse Gemeenschap bestaat uit:
1° 75 leden van het Waals Parlement;
2° 19 leden gekozen uit en door de Franse taalgroep van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement bedoeld in artikel 23 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.

Het Parlement van de Franse Gemeenschap kan, bij decreet, de aantallen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, wijzigen [en aanvullende samenstellingsregels bepalen. (ing. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 2, I: 1 september 2012) ] Het aantal leden bedoeld in het eerste lid, 2°, moet steeds gelijk zijn aan de verhouding van 19 tot 75 van het aantal leden bedoeld in het eerste lid, 1°. Indien het met toepassing van dit lid verkregen aantal geen geheel getal is, wordt de overblijvende fractie afgerond tot de eenheid of weggelaten naar gelang zij de helft van de eenheid bereikt of niet.

Indien, als gevolg van de toepassing van het vorenstaande lid, het Parlement van de Franse Gemeenschap niet alle leden van het Waals Parlement omvat, regelt het Parlement van de Franse Gemeenschap bij decreet op grond van objectieve regelen en in verhouding tot het stemcijfer van de lijsten behaald bij de verkiezingen van het Waals Parlement de wijze waarop de leden van het Waals Parlement worden gekozen om deel uit te maken van het Parlement van de Franse Gemeenschap en de wijze waarop het aantal mandaten dat aan elke fractie toekomt, wordt bepaald.

§ 4. Indien het Waals Parlement het aantal van zijn leden verhoogt zodat het Parlement van de Franse Gemeenschap niet alle leden van het Waals Parlement omvat, bepaalt het Waals Parlement op grond van objectieve regelen en in verhouding tot het stemcijfer van de lijsten behaald bij de verkiezingen van het Waals Parlement tegelijk het aantal van degenen die deel uitmaken van het Parlement van de Franse Gemeenschap, alsook de wijze waarop zij worden gekozen en verdeeld over de fracties; het Parlement van de Franse Gemeenschap past in overeenstemming daarmee het aantal van zijn leden aan om de verhouding bedoeld in § 3, tweede lid, in acht te nemen.

Artikel 24bis. (01/10/2023- ...)

§ 1. Om rechtstreeks tot lid van het Vlaams Parlement of het Waals Parlement gekozen te kunnen worden, moet men:
1° Belg zijn;
2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
3° de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;
4° zijn woonplaats hebben:
a) voor de leden van het Vlaams Parlement bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 1°, in een gemeente van het grondgebied van het Vlaamse Gewest en in overeenstemming daarmee ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van die gemeente; voor de leden van het Vlaams Parlement bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 2°, in een gemeente die deel uitmaakt van het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in overeenstemming daarmee ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van die gemeente;
b) voor het Waals Parlement, in een gemeente van het grondgebied van het Waalse Gewest en in overeenstemming daarmee ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van die gemeente;
5° niet verkeren in een der gevallen van uitsluiting of van schorsing bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van het Kieswetboek.

De verkiesbaarheidsvereisten moeten vervuld zijn op de dag van de verkiezing, met uitzondering van de woonplaats- en inschrijvingsvereisten waaraan reeds voldaan moet zijn zes maanden vóór de verkiezing en met uitzondering van de nationaliteitsvoorwaarde waaraan uiterlijk bij de indiening van de voordrachtsakten voldaan moet zijn.

§ 2. Onverminderd § 4, is het mandaat van lid van het Vlaams Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap en van het Waals Parlement onverenigbaar met de volgende ambten of mandaten:
1° lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers;
2° senator bedoeld in artikel 67, § 1, 5°, tot 7°, van de Grondwet;
3° federaal minister of staatssecretaris;
4° provinciegouverneur, gouverneur, vice-gouverneur, adjunct van de gouverneur, provincieraadslid, provinciegriffier;
5° arrondissementscommissaris;
6° een ambt van de rechterlijke orde;
7° staatsraad, assessor van de afdeling wetgeving of lid van het auditoraat, van het coördinatiebureau of van de griffie van de Raad van State;
8° rechter, referendaris of griffier in het Grondwettelijk Hof;
9° lid van het Rekenhof;
10° militair in actieve dienst, met uitzondering van de reserveofficieren die weder zijn opgeroepen en van de dienstplichtigen;
11° behoudens wat de personeelsleden van het onderwijs betreft, lid van het personeel dat rechtstreeks onder het gezag staat van het betrokken Parlement of de betrokken regering; dienaangaande kan elk Parlement, bij decreet, een regime van politiek verlof organiseren ten voordele van de beambten die onder de bevoegdheid van de betrokken Gemeenschap of het betrokken Gewest ressorteren.

§ 2bis. Onverminderd het bepaalde in § 2, 3°, van dit artikel houdt een lid van het Vlaams Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap of van het Waals Parlement dat door de Koning tot federaal minister of staatssecretaris wordt benoemd en de benoeming aanneemt, onmiddellijk op zitting te hebben en neemt het zijn mandaat weer op wanneer de Koning een einde heeft gemaakt aan zijn ambt van minister of staatssecretaris. Het decreet stelt de nadere regelen van zijn vervanging in het betrokken Parlement vast.

§ 2ter. Het mandaat van lid van het Vlaams Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap en van het Waals Parlement kan worden gecumuleerd met ten hoogste één bezoldigd uitvoerend mandaat.

Als bezoldigde uitvoerende mandaten in de zin van het vorige lid worden beschouwd:
1° het ambt van burgemeester, van schepen en van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn ongeacht het daaraan verbonden inkomen;
2° elk mandaat in een openbare of particuliere instelling, uitgeoefend als vertegenwoordiger van het Rijk, van een gemeenschap, van een gewest, van een provincie of van een gemeente, voor zover dat mandaat meer bevoegdheid verleent dan het loutere lidmaatschap van de algemene vergadering of van de raad van bestuur van die instelling en ongeacht het daaraan verbonden inkomen;
3° elk mandaat in een openbare of particuliere instelling, uitgeoefend als vertegenwoordiger van het Rijk, van een gemeenschap, van een gewest, van een provincie of van een gemeente, voor zover dat mandaat een maandelijks bruto belastbaar inkomen oplevert van minstens 20 000 frank. Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

§ 3. Het Vlaams Parlement en het Waals Parlement kunnen, elk voor zich, bij decreet bijkomende onverenigbaarheden instellen.

§ 4. De mandaten van lid van het Vlaams Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap en van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap zijn onderling onverenigbaar.

Het mandaat van lid van het Parlement van de Franse Gemeenschap is onverenigbaar met dat lid van het Waals Parlement wanneer het betrokken lid de eed uitsluitend of in de eerste plaats in het Duits heeft afgelegd.

§ 5. De leden van het Vlaams Parlement bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 2°, die met toepassing van de §§ 2 en 3 van dit artikel en van artikel 12, § 2 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, hun mandaat in het Vlaams Parlement niet kunnen opnemen, worden in het Vlaams Parlement vervangen door hun opvolgers, verkozen op dezelfde lijsten, in de volgorde waarin zij op elk van de bovengenoemde lijsten zijn verkozen.

De leden van het Waals Parlement die, overeenkomstig artikel 24, §§ 3 en 4, lid van het Parlement van de Franse Gemeenschap zijn, maar met toepassing van de §§ 2, 3 en 4 van dit artikel, hun mandaat in het Parlement van de Franse Gemeenschap niet kunnen opnemen, worden in het Parlement van de Franse Gemeenschap vervangen door hun opvolgers, verkozen bij de verkiezingen van het Waals Parlement op dezelfde lijsten als deze leden, in de volgorde waarin zij op elk van de bovengenoemde lijsten zijn verkozen.

De leden van het Waals Parlement die, overeenkomstig 24, § 3, lid van het Parlement van de Franse Gemeenschap zijn, maar, met toepassing van § 4, tweede lid, van dit artikel, hun mandaat in het Parlement van de Franse Gemeenschap niet kunnen opnemen, worden in het Parlement van de Franse Gemeenschap vervangen door hun opvolgers, verkozen bij de verkiezingen van het Waals Parlement op dezelfde lijsten als deze leden, in de volgorde waarin zij op elk van de bovengenoemde lijsten zijn verkozen.

De leden van de Franse taalgroep van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement die, overeenkomstig artikel 24, §§ 3 en 4, lid van het Parlement van de Franse Gemeenschap zijn, maar, met toepassing van § 2 van dit artikel en van artikel 12, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, hun mandaat in het Parlement van de Franse Gemeenschap niet kunnen opnemen, worden in het Parlement van de Franse Gemeenschap vervangen door hun opvolgers, verkozen bij de verkiezingen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement op dezelfde lijsten van dezelfde taalgroep als deze leden, in de volgorde waarin zij op elk van de bovengenoemde lijsten zijn verkozen.

Artikel 24ter. (01/01/2014- ...)

[Het lid van het Vlaams Parlement of het Waals Parlement dat zich kandidaat heeft gesteld bij een verkiezing voor de Kamer van volksvertegenwoordigers of het Europese Parlement, en dat als effectief lid wordt verkozen, verliest van rechtswege zijn hoedanigheid van lid van het Vlaams Parlement of het Waals Parlement op de dag van de geldigverklaring van het nieuwe effectieve mandaat.

Het lid van het Vlaams Parlement dat zich kandidaat heeft gesteld bij de verkiezing voor het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement en dat als effectief lid wordt verkozen, verliest van rechtswege zijn hoedanigheid van lid van het Vlaams Parlement op de dag van de geldigverklaring van zijn nieuwe effectieve mandaat.

De leden bedoeld in het eerste en het tweede lid, verliezen hun hoedanigheid eveneens van rechtswege zodra ze hun nieuwe effectieve mandaat verzaken tussen de dag van de afkondiging van de verkozenen en de dag waarop hun nieuwe effectieve mandaat geldig wordt verklaard.

Dit artikel is ook van toepassing op de leden van het Vlaams Parlement of het Waals Parlement die ophielden zitting te hebben ten gevolge van hun verkiezing tot lid van hun regering, ten gevolge van hun benoeming tot minister of staatssecretaris van de federale regering of hun verkiezing tot minister of staatssecretaris van een andere gemeenschaps- of gewestregering. (ing. Bijz. wet 19 juli 2012, art. 3, I: 1 januari 2014)]

[AFDELING Ibis VERKIEZINGEN (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 11, I: 8 juni 1995)] (... - ...)

[EERSTE ONDERAFDELING KIEZERS (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 11, I: 8 juni 1995)] (... - ...)

Artikel 25. (01/10/2023- ...)

§ 1. De leden van [het Vlaams Parlement bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 10, worden rechtstreeks gekozen door de Belgen die de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, in de bevolkingsregisters van een gemeente van het grondgebied van het Vlaamse Gewest zijn ingeschreven en niet verkeren in een der gevallen van uitsluiting of schorsing bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van het Kieswetboek.

De leden van het Waals Parlement  worden rechtstreeks gekozen door de Belgen die de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, in de bevolkingsregisters van een gemeente van het grondgebied van het Waalse Gewest zijn ingeschreven en niet verkeren in een der gevallen van uitsluiting of schorsing bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van het Kieswetboek.

De kiesgerechtigdheidsvoorwaarden bedoeld in de vorenstaande leden betreffende de nationaliteit en de inschrijving in de bevolkingsregisters moeten vervuld zijn op de dag van het opstellen van de kiezerslijst; de andere voorwaarden moeten vervuld zijn op de dag van de verkiezing.

§ 2. Ieder kiezer heeft recht op slechts één stem.

[ONDERAFDELING 2 INDELING VAN DE KIEZERS EN VAN DE STEMBUREAUS (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 13, I: 8 juni 1995)] (... - ...)

Artikel 26. (01/07/2014- ...)

§ 1. Het Vlaams Parlement en het Waals Parlement stellen, ieder voor zich, bij decreet de kieskringen vast.

§ 2. Geen kieskring mag de grenzen van het grondgebied van een Gewest overschrijden.

§ 2bis. Het Vlaams Parlement en het Waals Parlement kunnen bij decreet, elk wat hem betreft, een kieskring instellen voor het hele grondgebied van hun gewest, waarin een deel van hun respectieve parlementsleden worden verkozen. Als zij van deze mogelijkheid gebruik maken, bepalen het Vlaams Parlement en het Waals Parlement per decreet, elk wat hem betreft, het aantal zetels dat deze gewestelijke kieskring telt. 

§ 3. Indien er meerdere kieskringen zijn, telt elke kieskring zoveel keren een zetel als de gewestelijke deler in het cijfer van de bevolking van de kieskring begrepen is. De gewestelijke deler wordt verkregen door het bevolkingscijfer van het Gewest te delen door het aantal rechtstreeks te kiezen leden in voorkomend geval verminderd met het aantal zetels dat de in § 2bis bedoelde kieskring telt. 

De overblijvende zetels worden toegewezen aan de kieskringen met het grootste nog niet vertegenwoordigde bevolkingsoverschot.

§ 4. De indeling van de leden van het Parlement over de kieskringen wordt door de Vlaamse Regering en de Waalse Regering, ieder wat haar betreft, bepaald in verhouding tot de bevolking.

Het bevolkingscijfer van elke kieskring wordt om de tien jaar vastgesteld door de volkstelling of door enig ander middel bedoeld in artikel 63, § 3 van de Grondwet.

Binnen een termijn van drie maanden na de bekendmaking van het bevolkingscijfer bepaalt de Vlaamse Regering en de Waalse Regering, ieder wat haar betreft, het aantal zetels dat aan elke kieskring toekomt.

De nieuwe zetelverdeling wordt toegepast vanaf de eerstvolgende gehele vernieuwing van [het betrokken Parlement.

Artikel 26bis. (30/07/1993- ...)

[De stemming is verplicht en geheim. Ze heeft plaats in de gemeente. (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.15, I: 30 juli 1993) ]

Artikel 26ter. (21/04/2006- ...)

De leden van [het Vlaams Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 10, en de leden van [het Waals Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bedoeld in artikel 24, § 2, worden rechtstreeks gekozen door kiescolleges die, voor elke kieskring, samengesteld zijn uit alle kiezers van de gemeenten die deel uitmaken van het grondgebied van de betrokken kieskring.

Artikel 26quater. (01/10/2023- ...)

In de hoofdplaats van elke kieskring wordt een hoofdbureau van de kieskring samengesteld. Het Vlaams Parlement en het Waals Parlement, bepalen, ieder voor zich, bij decreet de hoofdplaats van de kieskringen.

Het kieskringhoofdbureau wordt voorgezeten door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bevoegd voor de hoofdplaats, of, bij zijn ontstentenis, door de magistraat die hem vervangt. In de kieskringen waar geen zetel van een rechtbank van eerste aanleg gevestigd is, wordt het hoofdbureau voorgezeten door de voorzitter van de afdeling van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats of, bij zijn ontstentenis, door de magistraat die hem vervangt. In de andere gevallen wordt het kieskringhoofdbureau voorgezeten door de voor de hoofdplaats bevoegde vrederechter of, bij zijn ontstentenis, door één van zijn plaatsvervangers naargelang anciënniteit. 

Het hoofdbureau van de kieskring bestaat, buiten de voorzitter, uit vier bijzitters, vier plaatsvervangende bijzitters en een secretaris, door de voorzitter aangewezen uit de kiezers van de hoofdplaats van de kieskring.

[ONDERAFDELING 3 OPROEPING VAN DE KIEZERS (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 11, I: 8 juni 1995)] (... - ...)

Artikel 27. (21/04/2006- ...)

In geval van een vacature waarin niet kan worden voorzien door het aanstellen van een opvolger, vergadert het kiescollege binnen veertig dagen na het ontstaan van de vacature. De datum van de verkiezing wordt, al naar het geval, bepaald door een besluit van de Vlaamse Regering of van de Waalse Regering.

Indien echter een vacature ontstaat binnen drie maanden vóór de vernieuwing van [het Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] mag het kiescollege niet worden opgeroepen dan bij beslissing van [het Parlement. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] Dit geldt eveneens wanneer de vacature veroorzaakt is, hetzij door het ontslag van een titularis en door de afstand van de opvolgers, hetzij door het ontslag van een titularis of door de afstand van de opvolgers. In die onderscheiden gevallen heeft de eventuele vergadering van het kiescollege plaats binnen veertig dagen na de beslissing.

[ONDERAFDELING 4 KANDIDAATSTELLING EN STEMBILJETTEN (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 20, I: 8 juni 1995)] (... - ...)

Artikel 28. (01/09/2012- ...)

Bij het voordragen van de kandidaten voor de mandaten van lid van het Vlaams Parlement of het Waals Parlement al naar gelang het geval, moeten tegelijktijd en met inachtneming van dezelfde vormen kandidaat-opvolgers worden voorgedragen. Zij moeten, op straffe van nietigheid, voorgedragen worden in dezelfde akte als de kandidaat-titularissen en de samen voorgedragen kandidaten van beide categorieën moeten daarin afzonderlijk worden gerangschikt met nauwkeurige aanduiding van elke categorie .

Het aantal kandidaten voorgedragen voor de opvolging moet gelijk zijn aan het aantal kandidaat-titularissen. Wanneer het aantal kandidaten voorgedragen voor de effectieve mandaten groter is dan zestien wordt het aantal kandidaat-opvolgers evenwel verplicht vastgesteld op zestien. Wanneer het aantal kandidaten voorgedragen voor de effectieve mandaten kleiner is dan vier, wordt het aantal kandidaat-opvolgers verplicht vastgesteld op vier.

De voordracht van de kandidaat-titularissen en -opvolgers geeft de volgorde aan waarin deze kandidaten in elk van beide categorieën worden voorgedragen.

Geen enkele lijst mag een aantal kandidaat-titularissen bevatten dat groter is dan het aantal te verkiezen leden.

Op elk van de lijsten mag noch het verschil tussen het aantal kandidaat-titularissen van elk geslacht, noch het verschil tussen het aantal kandidaat-opvolgers van elk geslacht, groter zijn dan één.

Noch de eerste twee kandidaat-titularissen, noch de eerste twee kandidaat-opvolgers van elk van de lijsten mogen van hetzelfde geslacht zijn.

[Het Vlaams Parlement en het Waals Parlement kunnen bij decreet, elk wat hem betreft, de vorige leden wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. (ing. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 4, I: 1 september 2012) ]

Een kiezer mag niet meer dan één voordracht voor dezelfde verkiezing ondertekenen. Een aftredend lid van het Vlaams Parlement en een aftredend lid van het Waals Parlement kunnen, al naar het geval, in dezelfde kieskring niet meer dan één voordracht voor dezelfde verkiezing ondertekenen. De kiezer die of het aftredend lid dat dit verbod overtreedt, is strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 202 van het Kieswetboek.

Artikel 28bis. (01/01/2014- ...)

§ 1. De voordracht van kandidaten moet ondertekend worden door hetzij een minimum aantal kiezers, hetzij een minimum aantal aftredende leden van betrokken Parlement.

Het Vlaams Parlement en het Waals Parlement bepalen, ieder voor zich, bij decreet de aantallen bedoeld in het eerste lid.

§ 2. Een kandidaat mag niet voorkomen op meer dan één lijst voor een zelfde verkiezing.

Niemand mag tegelijk in meer dan een kieskring voorgedragen worden.

[Niemand mag, binnen dezelfde lijst, tegelijk als kandidaat-titularis en als kandidaat-opvolger worden voorgedragen.

Niemand mag zich kandidaat stellen voor de verkiezingen voor het Vlaams Parlement of het Waals Parlement, als hij tegelijk kandidaat is voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers of het Europese Parlement, wanneer deze verkiezingen op dezelfde dag plaatsvinden.

Niemand mag zich kandidaat stellen voor de verkiezingen voor het Vlaams Parlement, als hij tegelijk kandidaat is voor de verkiezingen voor het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement, wanneer deze verkiezingen op dezelfde dag plaatsvinden. (ing. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 4, I: 1 januari 2012) ]

De bewilligende kandidaat die de een of andere verbodsbepaling van de vorige [vijf (ing. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 4, I: 1 januari 2012) ] leden overtreedt, is strafbaar met de straffen bepaald in artikel 202 van het Kieswetboek. Zijn naam wordt geschrapt van alle lijsten waarop hij voorkomt.

§ 3. De kiezers die kandidaten voordragen, moeten zijn ingeschreven in het bevolkingsregister van een gemeente die deel uitmaakt van het grondgebied van de betrokken kieskring ten minste de negentigste dag die aan de vastgestelde datum van de verkiezing voorafgaat.

Artikel 28ter. (08/06/1995- ...)

[Tenzij de wet een wijze van stemming door middel van geautomatiseerde systemen invoert, maakt het hoofdbureau van de kieskring onmiddellijk na het afsluiten van de kandidatenlijst het stembiljet op overeenkomstig het model en de voorschriften bepaald bij de wet. (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.23, I: 8 juni 1995) ]

Artikel 28quater. (21/04/2006- ...)

Bij de verkiezingen voor de gehele vernieuwing van [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] en [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] kunnen de kandidaten van een lijst, met instemming van de personen die hen voorgedragen hebben, verklaren dat zij, met het oog op de zetelverdeling, zich verbinden met de bij name aan te wijzen kandidaten van lijsten die in andere kieskringen van dezelfde provincie zijn voorgedragen.

[ONDERAFDELING 5 VERDELING VAN DE ZETELS EN AANWIJZING VAN DE GEKOZENEN (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 25, I: 8 juni 1995)] (... - ...)

Artikel 29. (21/04/2006- ...)

§ 1. De verkiezingen voor [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] en [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] geschieden volgens het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging.

§ 2. Is er evenwel slechts één lid van [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] of [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] te verkiezen, dan wordt de kandidaat drie de meeste stemmen heeft verkregen, gekozen verklaard.

Artikel 29bis. (05/04/2004- ...)

Het stemcijfer van iedere lijst wordt bepaald door de optelling van het getal der stembiljetten waarop op geldige wijze voor die lijst gestemd is.

Alleenstaande kandidaturen [voor de effectieve mandaten (ing. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 5, I: 5 april 2004)] worden geacht ieder een afzonderlijke lijst te vormen.

[I. ZETELVERDELING BIJ ONTSTENTENIS VAN LIJSTENVERBINDING (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.28, I: 8 juni 1995)] (... - ...)

Artikel 29ter. (05/04/2004- ...)

[Tot de zetelverdeling worden enkel toegelaten, de lijsten die minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen behaald hebben in de kieskring waar zij voor stemming aan de kiezers voorgedragen werden. (ing. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 6, I: 5 april 2004)]

Het hoofdbureau van de kieskring deelt het stemcijfer van iedere lijst [toegelaten voor de zetelverdeling, (ing. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 6, I: 5 april 2004)] achtereenvolgens door 1, 2, 3, 4, 5 enz. en rangschikt de quotiënten in de volgorde van hun belangrijkheid, totdat er voor alle lijsten samen zoveel quotiënten worden bereikt als er leden te kiezen zijn. Het laatste quotiënt dient als kiesdeler.

De verdeling over de lijsten [toegelaten voor de zetelverdeling, (ing. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 6, I: 5 april 2004)] geschiedt zo dat aan iedere lijst een aantal zetels wordt toegekend, gelijk aan het aantal keren dat haar stemcijfer de kiesdeler bevat, behoudens toepassing van artikel 29quater.

Indien een lijst meer zetels verkrijgt dan ze [kandidaat-titularissen en -opvolgers (verv. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 6, I: 5 april 2004)] telt, worden de niet-toegekende zetels gevoegd bij die welke aan de andere lijsten [toegelaten tot de verdeling, (ing. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 6, I: 5 april 2004)] toekomen; de verdeling over deze lijsten geschiedt door voortzetting van de in het eerste lid omschreven bewerking, zodat voor ieder nieuw quotiënt een zetel wordt toegekend aan de lijst waartoe het behoort.

Artikel 29quater. (08/06/1995- ...)

[Wanneer een zetel met evenveel recht aan verscheidene lijsten toekomt, wordt hij toegekend aan de lijst met het hoogste stemcijfer en, bij gelijkheid van de stemcijfers, aan de lijst waarop de kandidaat voorkomt die onder de kandidaten wier verkiezing in het geding is, de meeste stemmen heeft verkregen of, subsidiair, die de oudste in jaren is. (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.30, I: 8 juni 1995) ]

[II. ZETELVERDELING IN GEVAL VAN LIJSTENVERBINDING (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.31, I: 8 juni 1995)] (... - ...)

Artikel 29quinquies. (21/04/2006- ...)

In de kieskringen waar de kandidaten van een of meer lijsten de in artikel 28quater bedoelde verklaring van lijstenverbinding hebben gedaan, stelt het hoofdbureau van de kieskring een kiesdeler vast door het algemeen totaal van de geldige (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.32, I: 8 juni 1995) ] [stembiljetten (verv. Bijz. W. 5 april 1995, art. 1, I: 25 april 1995) ] [te delen door het getal van de in de kieskring toe te kennen zetels. (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 32, I: 8 juni 1995) ]

[Enkel de lijsten die minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen in de kieskring hebben behaald, mogen deelnemen aan de in de volgende leden voorziene verrichtingen. (ing. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 7, I: 5 april 2004) ]

[Het (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 32, I: 8 juni 1995) ] [kieskringhoofdbureau (ing. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 7, I: 5 april 2004) ] [deelt de stemcijfers door deze deler en bepaalt aldus voor elke lijst haar kiesquotiënt, waarvan de eenheden het aantal onmiddellijk behaalde zetels aanduiden.

Daarna deelt het elk kiesquotiënt door 1, indien de lijst nog geen zetel, door 2, indien zij 1 zetel, door 3, indien zij twee zetels heeft verkregen en zo vervolgens. Het eventuele recht van de lijst wordt op die wijze uitgedrukt door de breuk die men verkrijgt wanneer men haar kiesquotiënt deelt door het getal van de zetels die ze achtereenvolgens zou bezetten indien de aanvullende zetel haar telkens toegekend werd.

Het proces-verbaal van die verrichtingen wordt dadelijk gezonden aan de voorzitter van het provinciaal centraal bureau; alleen de overige door de wet bepaalde documenten worden aan de griffier van (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.32, I: 8 juni 1995) ] [het betrokken Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] [gestuurd. (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.32, I: 8 juni 1995) ]

Artikel 29sexies. (21/04/2006- ...)

§ 1. Het hoofdbureau van de kieskring waarin de provinciehoofdplaats ligt, houdt zitting als provinciaal centraal bureau. Het vergadert de dag na de stemming op het uur dat de voorzitter bepaalt. Indien het werk opgeschort is ten gevolge van een vertraging in de ontvangst van één of meer processen-verbaal van de hoofdbureaus van de kieskringen, kan de vergadering tijdelijk onderbroken worden. Ze wordt dezelfde dag of zo nodig de volgende dag hervat op het uur waarop de ontbrekende stukken worden verwacht. Het bureau stelt het stemcijfer van iedere groep vast door optelling van de stemcijfers van de lijsten die er deel van uitmaken. De andere lijsten behouden hun stemcijfers.

Het bureau bepaalt door samenstelling van de eenheden van de ingevolge artikel 29quinquies vastgestelde quotiënten hoeveel zetels de verschillende lijstengroepen en de alleenstaande lijsten voor de gehele provincie reeds hebben verkregen en hoeveel zetels aanvullend te verdelen zijn. (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 33, I: 8 juni 1995) ]

[Enkel de lijstenverbindingen waarvan het gecumuleerde verkiezingscijfer van alle kieskringen van de provincie waar zij voorgedragen zijn voor de stemmingen van de kiezers, minstens 5 % bedraagt van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen in de hele provincie, worden toegelaten tot de aanvullende verdeling en op voorwaarde dat het verkiezingscijfer dat zij per kieskring behaald hebben in minstens één kieskring van de provincie ten minste gelijk is aan zesenzestig ten honderd van de kiesdeler die krachtens artikel 29quinquies, eerste lid, vastgesteld is. Ook de alleenstaande lijsten die aan deze dubbele voorwaarde voldoen worden toegelaten tot de aanvullende verdeling. (verv. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 8, I: 5 april 2004) ]

[Het bureau deelt de stemcijfers achtereenvolgens door 1, 2, 3 enz. indien de lijst nog geen enkele zetel definitief heeft verkregen; door 2, 3, 4 enz. indien zij slechts één zetel, door 3,4,5 enz. indien zij reeds twee zetels heeft verkregen en zo vervolgens, derwijze dat bij de eerste deling telkens gedeeld wordt door een cijfer gelijk aan het totaal van de zetels dat de groep of de lijst zou verkrijgen indien de eerste van de nog beschikbare zetels haar toegekend werd.

Het bureau rangschikt de quotiënten in de volgorde van hun belangrijkheid, totdat een aantal quotiënten gelijk aan het aantal beschikbare zetels is bereikt; elke in aanmerking komend quotiënt brengt de toekenning mee van een aanvullende zetel aan de betrokken groep of lijst.

§ 2. (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.33, I: 8 juni 1995) ] [Het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] [en (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.33, I: 8 juni 1995) ] [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] [kunnen, (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.33, I: 8 juni 1995) ] [ieder voor zich, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] [bij decreet het procent van stemmen dat een lijstengroep moet verkrijgen om in aanmerking te komen voor de zetelverdeling bedoeld in § 1, derde lid, wijzigen. (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.33, I: 8 juni 1995) ]

Artikel 29septies. (05/04/2004- ...)

Het provinciaal centraal bureau wijst vervolgens de kieskringen aan waar de verbonden lijsten de hun toekomende aanvullende zetel of zetels zullen verkrijgen.

Voor de alleenstaande lijsten is de aanwijzing volkomen duidelijk en heeft de toekenning het eerst plaats, en wel te beginnen met de lijsten die de hoogste in aanmerking komende quotiënten hebben.

Voor de verbonden lijsten geschiedt de aanwijzing als volgt:

De volgorde van belangrijkheid van de in artikel 29sexies, § 1, laatste lid, bedoelde quotiënten bepaalt de orde waarin elke groep achtereenvolgens aan de beurt komt om de nog toe te kennen zetel te bezetten.

Samen met elke groep komt de kieskring aan de beurt waar de groep een zetel verkrijgt.

Te dien einde schrijft het provinciaal centraal bureau onder elkaar, in evenveel kolommen als er groepen voor de verdeling aan de beurt komen, de breuken voor zeteltoewijzing vermeld in de bij artikel 29quinquies bedoelde processen-verbaal van elke kieskring, rangschikt ze in de volgorde van hun belangrijkheid, waarbij de breuk die de eenheid het dichtst benadert, eerst komt, en vermeldt tegenover elke breuk de naam van de kieskring waarop zij betrekking heeft.

De groep waaraan de eerste zetel bij de aanvullende toekenning van de mandaten toekomt, verkrijgt hem in de kieskring die bovenaan staat in de aan die groep toegewezen kolom, en zo vervolgens. Heeft de aan de beurt komende kieskring het volle aantal zetels reeds gekregen, dan gaat de zetel die de aan de beurt komende groep toekomt, naar de kieskring die onmiddellijk volgt in dezelfde kolom, en in voorkomend geval naar de daaropvolgende kieskring.

Zijn alle zetels reeds toegekend in de kieskringen waar de groep kandidaten heeft, dan kan de aanvullende zetel haar niet worden toegekend en wordt het mandaat dat nog openstaat in de kieskring waar de groep geen kandidaten heeft, aan een andere lijst toegekend overeenkomstig het volgende lid.

Wanneer, nadat de lijsten aan de beurt gekomen zijn en de kieskringen aangewezen zijn, bevonden wordt dat in een kieskring een lijst meer zetels verkrijgt dan zij er [kandidaat-titularissen en -opvolgers (verv. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 9, I: 5 april 2004) ] telt, voegt het provinciaal centraal bureau de niet-toegekende zetels bij die welke aan de overige lijsten in dezelfde kieskring toekomen, en zet te dien einde de in artikel 29sexies, § 1, omschreven bewerkingen voort; ieder nieuw quotiënt brengt toekenning mee van een zetel aan de betrokken groep of lijst die een toereikend aantal kandidaten telt in de kieskring.

[III. AANWIJZING VAN DE GEKOZENEN (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.35, I: 8 juni 1995)] (... - ...)

Artikel 29octies. (01/09/2012- ...)

Wanneer het aantal kandidaat-titularissen van een lijst gelijk is aan het aantal zetels dat aan die lijst toekomt, zijn al die kandidaten gekozen.

Is het eerste van die aantallen groter dan het tweede, dan worden de zetels toegekend aan de kandidaat-titularissen in afnemende grootte van het aantal stemmen dat zij behaald hebben. Bij gelijk stemmenaantal is de volgorde van voordracht op de lijst beslissend. Alvorens de gekozenen aan te wijzen, kent het kieskringhoofdbureau of het provinciaal centraal bureau, naar gelang van het geval, aan de kandidaat-titularissen individueel de helft van het aantal stembiljetten toe ten gunste van de volgorde van voordracht van deze kandidaten. Deze helft wordt vastgesteld door het totaal van het aantal lijststemmen en het aantal naamstemmen uitsluitend ten gunste van één of meerdere kandidaat-opvolgers, te delen door twee. De toekenning van deze stembiljetten gebeurt door overdracht. Zij worden toegevoegd aan de naamstemmen die de eerste kandidaat-titularis van de lijst heeft behaald, voor wat nodig is om het verkiesbaarheidscijfer dat specifiek is voor elke lijst, te bereiken. Is er een overschot, dan wordt het op gelijkaardige wijze toegekend aan de tweede kandidaat-titularis, vervolgens aan de derde en zo verder, totdat de helft van het aantal stembiljetten die gunstig zijn voor de volgorde van voordracht van deze kandidaten, uitgeput is.

[Het Vlaams Parlement en het Waals Parlement kunnen bij decreet, elk wat hem betreft, het tweede lid wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. (verv. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 5, I: 1 september 2012) ]

Het verkiesbaarheidscijfer dat specifiek is voor elke lijst, wordt bereikt door het verkiezingscijfer van de lijst zoals het bepaald is in artikel 29bis, te delen door het aantal zetels dat toegekend is aan deze lijst, vermeerderd met een eenheid.

Wanneer het aantal kandidaat-titularissen van een lijst lager is dan dat van de aan de lijst toekomende zetels, zijn die kandidaten gekozen en worden de overblijvende zetels toegekend aan de kandidaat-opvolgers die als eerste voorkomen in de in artikel 29nonies aangeduide volgorde. Bij gebrek aan voldoende opvolgers, wordt de verdeling van het overschot geregeld overeenkomstig het laatste lid van artikel 29ter.

Artikel 29octies1. (05/04/2004- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 11, I: 5 april 2004)]

Artikel 29nonies. (01/09/2012- ...)

Voor elke lijst waarop één of meer kandidaten gekozen zijn krachtens artikel 29octies, worden de kandidaten voor de opvolging die het grootste aantal stemmen hebben behaald, of bij gelijk stemmenaantal, in de volgorde van inschrijving op het stembiljet, eerste, tweede, derde, enz. opvolger verklaard.

Voorafgaandelijk aan hun aanwijzing gaat het hoofdbureau, nadat het de titularissen aangewezen heeft, over tot de individuele toekenning aan de kandidaat-opvolgers, van de helft van het aantal stembiljetten die gunstig zijn voor de volgorde van voordracht van deze kandidaten. Deze helft wordt vastgesteld door het totaal van het aantal lijststemmen en het aantal naamstemmen uitsluitend ten gunste van één of meerdere kandidaat-titularissen, te delen door twee.

De toekenning van deze stembiljetten gebeurt door overdracht. Zij worden toegevoegd aan de naamstemmen die de eerste kandidaat-opvolger heeft behaald, voor wat nodig is om het in artikel 29octies, derde lid, bedoelde verkiesbaarheidscijfer te bereiken. Is er een overschot, dan wordt het op gelijkaardige wijze toegekend aan de tweede kandidaat-opvolger, vervolgens aan de derde en zo verder, volgens de volgorde van voordracht, totdat de helft van het aantal stembiljetten die gunstig zijn voor de volgorde van voordracht van deze kandidaten, uitgeput is.

[Het Vlaams Parlement en het Waals Parlement kunnen bij decreet, elk wat hem betreft, het eerste tot en met het derde lid wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. (verv. Bijz. W. 19 juli 2012, art. 6, I: 1 september 2012) ]

Artikel 29nonies 1. (05/04/2004- ...)

[De eventuele decimalen van het quotiënt dat verkregen wordt enerzijds door het totaal van de in de artikelen 29octies en 29nonies bedoelde stembiljetten, die gunstig zijn voor de volgorde van voordracht van respectievelijk de kandidaat-titularissen en de kandidaat-opvolgers, te delen door twee, en anderzijds, door het kiescijfer van de in artikel 29bis bedoelde lijst te delen door het aantal van de zetels die aan de lijst toekomen, vermeerderd met een eenheid, om het verkiesbaarheidscijfer dat specifiek is voor die lijst, te bepalen, overeenkomstig artikel 29octies, derde lid, worden afgerond tot op de hogere eenheid, ongeacht of ze al dan niet 0,50 bereiken. (ing. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 13, I: 5 april 2004) ]

Artikel 29decies. (08/06/1995- ...)

[De uitslag van de algemene telling van de stemmen en de namen van de gekozenen worden in het openbaar afgekondigd. (ing. Bijz.W. 16 juli 1993, art.38, I: 8 juni 1995) ]

Artikel 29undecies. (05/04/2004- ...)

De verrichtingen vermeld in de artikelen 29octies tot 29decies worden gedaan door het hoofdbureau van de kieskring in het geval bedoeld in punt I en door het provinciaal centraal bureau in het geval bedoeld in punt II.

[... (opgeh. Bijz. W. 2 maart 2004, art. 14, I: 5 april 2004) ]

[ONDERAFDELING 6 VERKIEZING VAN DE BRUSSELSE LEDEN (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 40, I: 8 juni 1995)] (... - ...)

Artikel 30. (21/04/2006- ...)

§ 1. De artikelen 13 tot 19 en 21 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen zijn, mits de nodige aanpassingen, van toepassing bij de verkiezing van de leden van [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 2°, van deze wet. Bij de toepassing van die artikelen [dient er "Vlaams Parlement" in plaats van "Parlement" te worden gelezen. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ]

Voor de verkiezing van de leden bedoeld in artikel 24, § 3, eerste lid, 20, zendt elke fractie, vóór het einde van de tweede week die volgt op de algemene rechtstreekse verkiezingen van [het Waals Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] al naar het geval, aan de voorzitter van [het Brussels Hoofdstedelijk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] of, indien de voorzitter behoort tot de andere taalgroep van [het Brussels Hoofdstedelijk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bedoeld in artikel 23 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, aan de eerste ondervoorzitter van [het Brussels Hoofdstedelijk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] een lijst met, in rangorde, zoveel namen van haar leden die zij aanwijst om deel uit te maken van respectievelijk [het Parlement van de Franse Gemeenschap (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] als er mandaten aan de fractie toekomen over-eenkomstig het derde lid.

Het aantal mandaten van de leden bedoeld in artikel 24, § 3, eerste lid, 2°, dat aan elke fractie toekomt, wordt bepaald door de volgorde verkregen met toepassing van artikel 20, § 2, derde lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.

De lijsten van de leden aangewezen om deel uit te maken van [het Parlement van de Franse Gemeenschap, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] zijn slechts geldig indien ze ondertekend zijn door de meerderheid van de leden die op dezelfde lijst gekozen zijn.

De voorzitter of de ondervoorzitter van [het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] al naar het geval, vergewist zich of de voorwaarden voor het opmaken van de lijsten van de leden aangewezen om deel uit te maken van [het Parlement van de Franse Gemeenschap (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] vervuld zijn. Hij verklaart de aangewezen leden voor gekozen.

§ 2. Voor de toepassing van dit artikel worden geacht een fractie te vormen, de leden van een taalgroep die op een zelfde lijst verkozen zijn.

§ 3. Is een mandaat bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 2°, eerste zin, vacant, dan voorziet, al naar het geval, de voorzitter van [het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] of, indien de voorzitter niet behoort tot de Nederlandse taalgroep van [het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bedoeld in artikel 23 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, de eerste ondervoorzitter van [het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] onverwijld in zijn vervanging door zijn opvolger [voor gekozen te verklaren.

Is een mandaat bedoeld in artikel 24, § 3, eerste lid, 20, vacant, dan voorzien de leden van de betrokken fractie van de Franse taalgroep van [het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bedoeld in artikel 23 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, al naar het geval, die eerder de betreffende zetel hebben toegewezen, onverwijld in de vervanging door een nieuwe aanwijzing; de opvolger beëindigt het mandaat van zijn voorganger.

§ 4. Wat de verkiezing van de in artikel 24, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde leden betreft, worden het resultaat van de algemene telling van de stemmen en de naam van de gekozenen bekendgemaakt door het gewestbureau bedoeld in artikel 16 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen en toegestuurd aan [het Vlaams Parlement. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ]

[ONDERAFDELING 7 ANDERE MODALITEITEN VAN DE VERKIEZING DAN DIE WELKE GEREGELD WORDEN DOOR DEZE WET (ing. Bijz. W. 22 januari 2002, art. 8, I: 5 maart 2002)] (... - ...)

Artikel 30bis. (21/04/2006- ...)

Bijkomstige maatregelen of detailkwesties met het oog op de organisatie van de verkiezing van [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] en [het Waals Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] worden bepaald door de gewone wet.

AFDELING II WERKING (... - ...)

EERSTE ONDERAFDELING GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 31. (21/04/2006- ...)

§ 1. [Elk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] spreekt zich uit over de geldigheid van de kiesverrichtingen betreffende zijn leden en hun opvolgers.

In geval van nietigverklaring van de verkiezing moeten alle formaliteiten worden overgedaan, ook de voordracht van de kandidaten.

§ 2. Elk bezwaar tegen een verkiezing moet, op straffe van verval, schriftelijk gebeuren, ondertekend zijn door een van de kandidaten en de identiteit en de woonplaats van de indiener van het bezwaar vermelden.

Het moet binnen tien dagen na het opmaken van het proces-verbaal, en in ieder geval vóór het onderzoek van de geloofsbrieven, aan de griffier van [het betrokken Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] tegen ontvangstbewijs overhandigd worden.

§ 3. [Elk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] onderzoekt de geloofsbrieven en beslist de geschillen die hieromtrent rijzen.

§ 4. De griffiers van [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] en van [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] kunnen zich, met het oog op het onderzoek van de geloofsbrieven door hun respectieve assemblées, door de administratieve overheden kosteloos de stukken doen overleggen die zij nodig achten.

§ 5. [Elk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] of [het door dat Parlement aangewezen orgaan (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] controleert volgens de bij decreet bepaalde regels:
- de verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen die daaraan zijn besteed, met betrekking tot de verkiezing van [het Parlement. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] De federale overheid is evenwel bevoegd voor het vaststellen van de procedures en de formaliteiten betreffende de aangifte;
- alle voor het publiek bestemde mededelingen en voorlichtingscampagnes van zijn regering of één of meer van haar leden, alsook die van de voorzitter van [het Parlement. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] .

De Wetgevende Kamers, [het betrokken Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] of [het door dat Parlement aangewezen orgaan (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] moeten de sancties uitvoeren die met toepassing van de federale wetgeving betreffende de beperking van de verkiezingsuitgaven zijn opgelegd door een andere assemblee of door het door haar aangewezen orgaan.

§ 6. [De Parlementen zijn bevoegd voor de aanvullende financiering van de politieke partijen, zoals bepaald in artikel 1, 2°, van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 3, I: 21 april 2006) ]

Artikel 31bis. (21/04/2006- ...)

Alvorens in functie te treden leggen de leden van [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] de volgend eed af: "Ik zweer de Grondwet na te leven".

Alvorens in functie te treden leggen de leden van [het Parlement van de Franse Gemeenschap (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] en van [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] de volgende eed af: "Je jure d'observer la Constitution".

De leden van [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] die hun woonplaats hebben in een gemeente van het Duits taalgebied bedoeld in artikel 5 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, kunnen, alvorens in functie te treden, de volgende eed afleggen: "Ich schwöre, die Verfassung zu befolgen".

Artikel 31ter. (27/05/2019- ...)

§ 1. Elk Parlement bepaalt het bedrag van de vergoeding die aan zijn leden wordt toegekend. Deze vergoeding heeft hetzelfde statuut als de vergoeding aan de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, welke zij niet mag overschrijden. Zij mag worden gecumuleerd met de vergoeding toegekend door een ander Parlement, voor zover de gecumuleerde vergoeding de vergoeding aan de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers niet overschrijdt.

Indien de gecumuleerde vergoeding de vergoeding aan de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers overschrijdt, wordt de vergoeding toegekend door het Parlement waarvoor het lid niet rechtstreeks gekozen is, dienovereenkomstig verminderd.

Elk Parlement bepaalt de vergoeding van de leden van zijn bureau.

Elk Parlement stelt ook de pensioenregeling van zijn leden vast en bepaalt de wijze waarop hun reiskosten worden terugbetaald.

§ 1bis. Het bedrag van de vergoedingen, wedden of presentiegelden, ontvangen als bezoldiging voor de door het lid van het Vlaams Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap en van het Waals Parlement naast zijn parlementair mandaat uitgeoefende activiteiten, mag de helft van het bedrag van de met toepassing van § 1 toegekende vergoeding niet overschrijden.

Voor de berekening van dat bedrag komen in aanmerking de vergoedingen, wedden of presentiegelden voortvloeiend uit de uitoefening van een openbaar mandaat, openbare fuctie of openbaar ambt van politieke aard. [De vergoedingen, wedden of presentiegelden van bijzondere functies, zoals vastgesteld door het reglement van het Parlement, worden eveneens in aanmerking genomen voor de berekening van het bedrag (ing. Bijz.W. 14 oktober 2018, art. 2, I: 26 mei 2019)]. [Onder de in de eerste zin van dit lid bedoelde vergoedingen, wedden of presentiegelden vallen onder meer de vergoedingen rechtstreeks of onrechtstreeks ontvangen ingevolge de uitoefening van functies in raden van bestuur, de adviesraden en de directiecomités :
a) van de intercommunale en interprovinciale verenigingen;
b) van de rechtspersonen waarop een overheid of verschillende overheden samen rechtstreeks of onrechtstreeks een overheersende invloed uitoefenen :
- door ofwel met deze rechtspersonen een beheerscontract of bestuursovereenkomst af te sluiten;
- door ofwel, rechtstreeks of onrechtstreeks, meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, beheers- of directieorgaan aan te wijzen of door een of meerdere personen aan te wijzen die het toezicht in hun midden moeten uitoefenen;
- door ofwel, rechtstreeks of onrechtstreeks, de meerderheid van het geplaatst kapitaal te bezitten;
- door ofwel, rechtstreeks of onrechtstreeks, te beschikken over de meerderheid van de stemmen verbonden aan de door de rechtspersoon uitgegeven aandelen;
c) van rechtspersonen waarin het parlementslid door een beslissing van een overheid deel uitmaakt van de raad van bestuur, de adviesraad of het directiecomité (ing. Bijz. W. 14 oktober 2018, art. 2, I: 27 mei 2019)].

Zo het in eerste lid vastgestelde plafond wordt overschreden, wordt de in § 1 vastgestelde vergoeding verminderd, behalve wanneer het mandaat van lid van het Vlaams Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap of van het Waals Parlement wordt gecumuleerd met een mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn. In dat geval wordt de wedde van burgemeester, schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn verminderd.

Nemen de in het eerste en tweede lid vermelde activiteiten een aanvang of een einde tijdens de duur van het parlementair mandaat, dan brengt het lid van het betrokken Parlement de voorzitter van zijn assemblee daarvan op de hoogte.

Het reglement van elke assemblee stelt nadere regels voor de uitvoering van deze bepalingen.

[§ 1ter. De voorzitter van het Parlement is niet onderworpen aan paragraaf 1bis (ing. Bijz.W. 14 oktober 2018, art. 2, I: 26 mei 2019)].

§ 2. De lasten voortvloeiend uit de toepassing van § 1 worden gedragen door de begroting van de Gemeenschap of het Gewest van het betrokken Parlement.  

Artikel 31quater. (29/04/2023- ...)

[§ 1. Een lid van het Vlaams Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap of van het Waals Parlement dat ontslag neemt, stelt het parlement waarin het zetelt daarvan in kennis door middel van een geschrift, gericht aan de voorzitter.

§ 2. Het ontslag heeft uitwerking op de dag waarop het Parlement de ontslagbrief ontvangt of op een latere datum, indien het lid dit zo aangeeft in de ontslagbrief.

Indien het ontslag op een latere datum uitwerking heeft, kan het tot de dag vóór die datum worden ingetrokken door middel van een geschrift, gericht aan de voorzitter (ing. Bijz.W. 7 april 2023, art. 2, I: 29 april 2023)].

Artikel 32. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 33. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 34. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 35. (01/07/2014- ...)

§ 1. De Parlementen kunnen geen besluit nemen indien niet de meerderheid van hun leden tegenwoordig is.

§ 2. Elk besluit wordt bij volstrekte meerderheid van stemmen geno-men, behoudens hetgeen door de reglementen van de Parlementen zal worden bepaald met betrekking tot verkiezingen en voordrachten.

§ 3. In afwijking van het bepaalde in § 2, worden de decreten bedoeld in artikel 24, § 2, van de Grondwet en in hoofdstuk II, afdelingen I en Ibis, en de artikelen 49, 59, § 3, en 63, § 4, van deze wet aangenomen met tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 36. (21/04/2006- ...)

Behoudens eenparige instemming vastgesteld door de voorzitter, geeft [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] zijn wil te kennen bij stemming overeenkomstig de door zijn reglement bepaalde modaliteiten. Over elk decreet in zijn geheel wordt de beslissing genomen bij hoofdelijke stemming.

Verkiezingen en voordrachten van kandidaten geschieden bij geheime stemming.

Artikel 37. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 37bis. (25/05/2014- ...)

...

Artikel 38. (21/04/2006- ...)

Een ontwerp of voorstel van decreet kan door [een Parlement. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] eerst worden aangenomen nadat daarover artikelsgewijs gestemd is.

Ieder lid van de Regering kan een tweede lezing vragen.

Ieder lid van [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] kan een tweede lezing vragen op de door het reglement bepaald wijze, indien een amendement op de tekst is aangenomen.

Artikel 39. (21/04/2006- ...)

[Het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] heeft het recht de artikelen en de voorgestelde amendementen te wijzigen en te splitsen.

Artikel 40. (21/04/2006- ...)

[Elk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006)] heeft het recht van onderzoek.

Artikel 41. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 42. (21/04/2006- ...)

Geen lid van [een Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] kan worden vervolgd of aan enig onderzoek onderworpen naar aanleiding van een mening of een stem in de uitoefening van zijn functie uitgebracht.

Artikel 43. (21/04/2006- ...)

De ontwerpen en voorstellen van decreet alsook de amendementen worden ingediend en in stem-ming gebracht in de taal van [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ]

[Elk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bepaalt in zijn reglement de maatregelen die hij dienstig oordeelt om de uitvoering van deze bepaling te waarborgen.

Artikel 44. (21/04/2006- ...)

[Elk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] stelt zijn reglement vast, waarin hij inzonderheid bepaalt dat het bureau van [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] alsmede de commissie samengesteld worden volgens het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging van zijn politieke fracties.

Artikel 45. (21/04/2006- ...)

[Elk Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bepaalt de personeelsformatie en het administratief en geldelijk statuut van zijn personeel.

Artikel 46. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 47. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 48. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 48bis. (21/04/2006- ...)

[Het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] vertegenwoordigt de Gemeenschap of het Gewest in en buiten rechte indien [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bevoegd is voor het voorwerp van het geschil of van de handeling.

De Gemeenschap of het Gewest wordt gedagvaard aan de griffie van [het Parlement. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] De in dit artikel bedoelde rechtsgedingen van de Gemeenschap of het Gewest, als eiser of als verweerder, worden gevoerd namens [het Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] ten verzoeke van de voorzitter of, indien de zitting gesloten is, de griffier. [Het in het geding betrokken Parlement mag slechts betwisten dat het bevoegd is voor het voorwerp van het geschil, op voorwaarde dat het tegelijk de regering in zijn plaats stelt. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ]

Het orgaan bevoegd om namens [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] buiten rechte op te treden wordt aangewezen door het reglement van [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ]

Artikel 49. (21/04/2006- ...)

§ 1. [De Parlementen (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] kunnen, [ieder voor zich, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bij decreet de bepalingen van de artikelen 32, 33, 34, 37, 41, 46, 47 en 48, evenals de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling II, wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.

§ 2. [Het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] en [het Waals parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] kunnen, [ieder voor zich, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bij decreet beslissen dat een lid van [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] dat tot lid van hun Regering wordt verkozen, onmiddellijk ophoudt zitting te hebben en weer in functie treedt na ontslag uit zijn functie als lid van de Regering. Het decreet voorziet in zijn vervanging in [het Parlement. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ]

ONDERAFDELING 2 BIJZONDERE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 50. (21/04/2006- ...)

De leden van [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 2°, nemen in [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] niet deel aan de stemmingen over de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest behoren.

De leden van [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] die de eed uitsluitend of in de eerste plaats in het Duits hebben afgelegd, nemen in [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] niet deel aan de stemmingen over de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap behoren.

Artikel 51. (25/05/2014- ...)

...

Artikel 52. (21/04/2006- ...)

[Het parlement van de Franse Gemeenschap (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] en [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] kunnen hun onderlinge samenwerking en die van hun diensten regelen, gemeenschappelijke vergaderingen houden en gemeenschappelijke diensten instellen.

Artikel 53. (01/02/2024- ...)

In [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] worden de ontwerpen en voorstellen van decreet evenals de amendementen, ingediend en in stemming gebracht in het Frans. Wanneer zij wordt gevraagd, is er een vertaling van rechtswege in het Duits.

Nochtans kunnen voorstellen van decreet en amendementen worden ingediend in het Duits door de leden van [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] die hun woonplaats hebben in een gemeente van het Duits taalgebied vastgesteld bij artikel 5 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.

[De ontwerpen en voorstellen van decreet, alsook de amendementen, als bedoeld in het eerste en tweede lid, worden door de zorg van het bureau vertaald. Het bureau ziet erop toe dat bij het opstellen van de vertaling in het Duits de regels inzake terminologie, zoals het bevoegde orgaan van de Duitstalige Gemeenschap ze heeft vastgelegd, worden toegepast (verv. Bijz. W. 24 januari 2024, art. 2, I: 1 februari 2024)].

De in het tweede lid bedoelde leden van de Raad mogen zich in het Duits uitdrukken. Van hun verklaringen wordt een simultaanvertaling gegeven; deze wordt opgenomen in de verslagen van de besprekingen.

[Het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bepaalt in zijn reglement de maatregelen die [het (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] dienstig oordeelt om de uitvoering van deze bepalingen te waarborgen.

[ONDERAFDELING 3 BEPALINGEN EIGEN AAN HET VLAAMS PARLEMENT (ing. Bijz. decr. 24 juli 1996, art. 2, I: 1 september 1996)] (... - ...)

Artikel 53bis. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 53ter. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 53quater. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 53quinquies. (27/10/2006- ...)

...

AFDELING III BEKENDMAKING EN INWERKINGTREDING VAN DE DECRETEN (... - ...)

Artikel 54. (21/04/2006- ...)

§ 1. De bekrachtiging en de afkondiging van de decreten van [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] geschieden op de volgende wijze:

"[Het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt:
(decreet)
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt."

§ 2. De bekrachtiging en de afkondiging van de decreten van [het Parlement van de Franse Gemeenschap (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] geschieden op de volgende wijze:

« [Le Parlement de la Communauté française (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 4, I: 21 april 2006) ] a adopté en Nous, Gouvernement, sanctionnons ce qui suit:
(decreet)
Promulguons le présent décret, ordonnons qu'il soit publié au Moniteur belge."

§ 3. De bekrachtiging en de afkondiging van de decreten van [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] geschieden op de volgende wijze:

"[Le Parlement wallon (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 4, I: 21 april 2006) ] a adopté en Nous, Gouvernement, sanctionnons ce qui suit:
(decreet)
Promulguons le présent décret, ordonnons qu'il soit publié au Moniteur belge."

Artikel 55. (01/02/2024- ...)

Na hun afkondiging worden de decreten van [het Vlaams Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] met een Franse vertaling, de decreten van [het Parlement van de Franse Gemeenschap (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] met een Nederlandse vertaling, en de decreten van [het Waals Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] met een Nederlandse en een Duitse vertaling bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

[Bij het verrichten van het vertaalwerk in het Duits houdt men rekening met de regels inzake terminologie zoals het bevoegde orgaan van de Duitstalige Gemeenschap ze heeft vastgelegd (ing. Bijz. W. 24 januari 2024, art. 3, I: 1 februari 2024)].

Artikel 56. (01/10/1980- ...)

De decreten zijn verbindend de tiende dag na die van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, tenzij zij een andere termijn bepalen.

Artikel 57. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

Artikel 58. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

HOOFDSTUK III DE [REGERINGEN (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] (... - ...)

EERSTE AFDELING SAMENSTELLING (... - ...)

Artikel 59. (01/10/2023- ...)

§ 1. Elke Gemeenschaps- en Gewestregering wordt door het Parlement gekozen.

§ 2. Om tot lid van de Vlaamse Regering, de Franse Gemeenschapsregering of de Waalse Regering gekozen te kunnen worden, moet men:
1° Belg zijn;
2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
3° de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;
4° zijn woonplaats hebben:
a) voor de Vlaamse Regering, in een gemeente van het grondgebied van het Vlaamse Gewest of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en in overeenstemming daarmee ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van die gemeente;
b) voor de Franse Gemeenschapsregering, in een gemeente van het grondgebied van het Waalse Gewest of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en in overeenstemming daarmee ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van die gemeente;
c) voor de Waalse Regering, in een gemeente van het grondgebied van het Waalse Gewest en in overeenstemming daarmee ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van die gemeente;
5° niet verkeren in een der gevallen van uitsluiting of van schorsing bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van het Kieswetboek.

De verkiesbaarheidsvereisten moeten vervuld zijn uiterlijk op de dag van de verkiezing.

§ 3. Artikel 24 bis, § § 2 en 3, is van overeenkomstige toepassing op de leden van de Vlaamse Regering, de Franse Gemeenschapsregering en de Waalse Regering.

§ 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 24bis, § 2, 1° en 2°, houdt een lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of een in artikel 67, § 1, 6° en 7°, van de Grondwet bedoelde senator die gekozen wordt tot lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Regering of van de Franse Gemeenschapsregering, onmiddellijk op zitting te hebben en neemt hij zijn mandaat weer op wanneer zijn ambt van minister een einde neemt. De wet stelt de nadere regelen van zijn vervanging in de betrokken Kamer vast.

Artikel 60. (21/04/2006- ...)

§ 1. De kandidaten voor de Regering die voorgedragen zijn op een zelfde lijst ondertekend door de volstrekte meerderheid van de leden van [het Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] zijn verkozen.

De lijst bedoeld in het eerste lid is samengesteld uit personen van verschillend geslacht.

Voor de verkiezing van de leden van de Vlaamse Regering en de Franse Gemeenschapsregering moet de in het eerste lid bedoelde lijst tenminste één lid omvatten dat tot het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad behoort.

§ 2. Indien op de dag van de verkiezing geen enkele lijst aan de voorzitter van [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] wordt overhandigd die ondertekend is door de volstrekte meerderheid van de leden van [het Parlement, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] wordt overgegaan tot afzonderlijke verkiezingen van de leden van de Regering overeenkomstig § 3 van dit artikel.

§ 3. De voordrachten van kandidaturen voor de Regering moeten worden ondertekend door tenminste vijf leden van [het Parlement. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] Dezen mogen slechts één enkele voordracht voor elk mandaat ondertekenen.

De verkiezing gebeurt bij geheime stemming en bij de volstrekte meerderheid van de leden van [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] in zoveel afzonderlijke stembeurten als er te verkiezen leden zijn.

Indien bij een verkiezing geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid heeft behaald in de eerste stembeurt, wordt er opnieuw gestemd om de twee kandidaten die het grootste aantal stemmen hebben verkregen te rangschikken, na eventuele verzaking van een gunstiger gerangschikte kandidaat.

§ 4. Elke Regering duidt in haar midden een voorzitter aan.

Indien geen consensus tot stand komt, wordt de voorzitter gekozen bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid van de leden van de Regering.

De aanwijzing van de voorzitter wordt bekrachtigd door de Koning, in wiens handen hij de eed aflegt.

§ 5. De orde van verkiezing bepaalt de orde van voorrang van de leden van de Regering. Bij de toepassing van § 1 wordt die orde bepaald door de orde van voordracht van de kandidaten.

Artikel 61. (30/07/1993- ...)

[Niemand kan tegelijk lid zijn van een Gemeenschaps- of Gewestregering en lid van de federale Regering. (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 55, I: 30 juli 1993) ]

Artikel 62. (21/04/2006- ...)

De leden van de Regering leggen de eed af in handen van de voorzitter van [het Parlement. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ]

Artikel 63. (21/04/2006- ...)

§ 1. De Vlaamse Regering telt ten hoogste elf leden, de voorzitter inbegrepen. Ten minste één lid heeft zijn woonplaats in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

§ 2. De Franse Gemeenschapsregering telt ten hoogste vier leden, de voorzitter inbegrepen. Ten minste één lid heeft zijn woonplaats in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

§ 3. De Waalse Gewestregering telt ten hoogste zeven leden, de voorzitter inbegrepen.

§ 4. [De Parlementen (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] kunnen, [ieder voor zich, (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] bij decreet het maximum aantal leden van hun Regering wijzigen.

Artikel 64. (13/06/2004- ...)

[§ 1. Wanneer, bij de samenstelling van de Waalse Regering of na elke latere wijziging in de samenstelling ervan, na aanwijzing van het voorlaatste regeringslid overeenkomstig artikel 60, § 3, alle leden van hetzelfde geslacht zijn, wordt de stemming voor de aanwijzing van het laatste lid beperkt tot de kandidaten van het andere geslacht.

§ 2. Wanneer, bij de samenstelling van de Vlaamse Regering en van de Franse Gemeenschapsregering, of na elke latere wijziging in de samenstelling ervan, na aanwijzing van het op twee na laatste regeringslid overeenkomstig artikel 60, § 3, alle leden van hetzelfde geslacht zijn en geen enkel lid uit het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad afkomstig is, wordt de stemming voor de aanwijzing van de laatste twee leden beperkt tot de kandidaten van het andere geslacht en tot de kandidaten uit het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

Wanneer, bij de samenstelling van diezelfde regeringen of na elke latere wijziging in de samenstelling ervan, na aanwijzing van het voorlaatste regeringslid overeenkomstig artikel 60, § 3, hetzij alle leden van hetzelfde geslacht zijn, hetzij geen enkel lid afkomstig is uit het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, wordt de stemming voor de aanwijzing van het laatste lid, naar gelang van het geval, beperkt tot de kandidaten van het andere geslacht of tot de kandidaten uit het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. (verv. Bijz. W. 5 mei 2003, art. 3, I: 13 juni 2004) ]

Artikel 65. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

Artikel 66. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

Artikel 67. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

AFDELING II WERKING (... - ...)

EERSTE ONDERAFDELING GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 68. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 69. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 70. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 71. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 72. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 72. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 73. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 74. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

Artikel 75. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

ONDERAFDELING 2 BIJZONDERE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 76. (27/10/2006- ...)

...

Artikel 77. (27/10/2006- ...)

...

AFDELING III BEVOEGDHEDEN (... - ...)

Artikel 78. (30/07/1993- ...)

De [Regering (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] heeft geen andere macht dan die welke de Grondwet en de wetten en decreten krachtens de Grondwet uitgevaardigd, haar uitdrukkelijk toekennen.

Artikel 79. (01/07/2014- ...)

§ 1. Onverminderd § 2, kunnen de Regeringen overgaan tot onteigeningen ten algemenen nutte in de gevallen en volgens de modaliteiten bepaald bij decreet, met inachtneming van de bij het decreet bedoeld in artikel 6quater vastgestelde gerechtelijke procedures en van het principe van de billijke en voorafgaande schadeloosstelling bepaald bij artikel 16 van de Grondwet.

§ 2. De Vlaamse Regering en de Franse Gemeenschapsregering kunnen, ieder wat haar betreft en enkel inzake de culturele aangelegenheden, in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad overgaan tot onteigeningen ten algemenen nutte in de gevallen en volgens de modaliteiten bepaald bij de wet en met inachtneming van de gerechtelijke procedures bepaald door de overeenkomstig de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen bevoegde wetgever.

§ 3. De overeenkomsten inzake afstand in der minne, de kwijtingen en andere handelingen in verband met het verkrijgen van onroerende goederen, kunnen zonder kosten worden gesloten door toedoen van het lid van de Regering dat daartoe gemachtigd werd.

Artikel 80. (01/01/2002- ...)

[Voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren is het eensluidend advies van de Vlaamse Regering of van de Waalse Regering, al naar het geval, vereist vóór iedere beraadslaging in de Ministerraad over een voorontwerp van wet tot samenvoeging van gemeenten of over een koninklijk besluit tot samenvoeging van gemeenten met toepassing van de wet van 23 juli 1971 betreffende de samenvoeging van gemeenten en de wijziging van hun grenzen. (verv. Bijz. W. 13 juli 2001, art. 17, I: 1 januari 2002) ]

Artikel 81. (01/07/2014- ...)

§ 1. De Regeringen informeren de Koning vooraf zowel van hun voornemen om onderhandelingen voor het sluiten van een verdrag aan te vatten als van elke daaropvolgende rechtshandeling die zij met het oog op het sluiten van het verdrag willen verrichten.

§ 2. Binnen dertig dagen na de ontvangst van de informatieakte kan de Ministerraad aan de betrokken Regering en de Voorzitter van de overeenkomstig artikel 31bis van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen opgerichte Interministeriële Conferentie voor het buitenlands beleid, betekenen dat er bezwaren bestaan tegen het voorgenomen verdrag. Die betekening schorst voorlopig de door de betrokken Regering voorgenomen procedure.

§ 3. Binnen dertig dagen na de betekening beslist de Interministeriële Conferentie voor het buitenlands beleid volgens de procedure van de consensus.

De voorlopige schorsing bedoeld in § 2 wordt beëindigd vanaf het ogenblik dat de Interministeriële Conferentie vaststelt dat er geen bezwaren meer bestaan om de procedure van verdragsluiting voort te zetten. Bij gebreke daarvan eindigt de voorlopige schorsing, onverminderd § 4, dertig dagen na het verstrijken van de termijn bepaald in het eerste lid.

§ 4. Bij gebreke van consensus kan de Koning, binnen dertig dagen na het verstrijken van de in § 3, eerste lid, bedoeld termijn, bij een met redenen omkleed en in Ministerraad overlegd besluit, de schorsing bevestigen van de door de Regering voorgenomen procedure, wanneer:
1° de verdragspartij niet door België is erkend;
2° België geen diplomatieke betrekkingen onderhoudt met de verdragspartij;
3° uit een beslissing of handeling van de Staat blijkt dat de betrekkingen tussen België en de verdragspartij zijn verbroken, geschorst of ernstig in het gedrang zijn gekomen;
4° het voorgenomen verdrag strijdig is met internationale of supranationale verplichtingen van België.

Het besluit wordt aan de betrokken Regering ter kennis gebracht.

§ 5. Met naleving van de procedures bedoeld in de § § 3 en 4 kan de Koning de uitvoering van de verdragen bedoeld in artikel 167, § 3, van de Grondwet opschorten om de redenen gesteld in § 4, 3° en 4°. Hij betekent zijn beslissing aan de betrokken Regering.

§ 6. De Regeringen zijn gemachtigd tot het binden van de Staat in de Raad van de Europese Gemeenschappen waar een hunner leden België vertegenwoordigt overeenkomstig een samenwerkingsakkoord, zoals bedoeld in artikel 92bis, § 4bis.

§ 7. Voor de aangelegenheden waarvoor de Gemeenschappen of de Gewesten door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn, dagvaardt de Staat een internationale rechtspersoon voor een internationaal of supranationaal rechtscollege op verzoek van de betrokken Regering of Regeringen.

Behoudens andersluidend samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 92bis, § 1, wordt het verzoek tot dagvaarding met het oog op overleg door de betrokken Regering of Regeringen betekend aan de Voorzitter van de Interministeriële Conferentie voor het buitenlands beleid; de Conferentie beslist binnen dertig dagen volgens de procedure van de consensus. Bij gebreke van consensus dagvaardt de Koning onverwijld de internationale rechtspersoon.

In geen geval kan de procedure bedoeld in het voorgaande lid tot gevolg hebben dat de vordering niet binnen de gestelde termijnen kan worden ingediend.

Indien het geschil bedoeld in het eerste lid niet uitsluitend betrekking heeft op aangelegenheden waarvoor de Gemeenschappen of de Gewesten door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn, treedt de Staat op overeenkomstig het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 92bis, § 4ter.

§ 8. Bij gebreke van overeenstemming tussen de betrokken Regeringen over de opzegging van een verdrag bedoeld in artikel 167, § 5, tweede lid, van de Grondwet, kan een betrokken Regering de zaak aanhangig maken bij de Interministeriële Conferentie voor het buitenlands beleid, die binnen dertig dagen volgens de procedure van de consensus beslist. Indien geen consensus bereikt wordt, onderhandelt de Koning met de verdragspartij over een gedeeltelijke opzegging van het verdrag.

Artikel 82. (21/04/2006- ...)

Onverminderd artikel 48bis vertegenwoordigt de Regering de Gemeenschap of het Gewest in en buiten rechte. Zij wordt gedagvaard aan het kabinet van de voorzitter van de Regering. De in dit artikel bedoelde rechtsgedingen van de Gemeenschap of het Gewest, als eiser of als verweerder, worden gevoerd namens de Regering, ten verzoeke van het door deze aangewezen lid.

De in het geding betrokken Regering mag slechts betwisten dat zij bevoegd is voor het voorwerp van het geschil, op voorwaarde dat zij tegelijk [het Parlement (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ] in haar plaats stelt.

Artikel 83. (30/07/1993- ...)

§ 1. De [Regering (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)], in de tot de bevoegdheid van de Gemeenschap of het Gewest behorende aangelegenheden:
1° Beraadslaagt over ieder ontwerp van decreet of van koninklijk besluit of besluit, al naar het geval;
2° Stelt de bestemming van de begrotingskredieten voor;
3° Ontwerpt en coördineert het beleid van de Gemeenschap of het Gewest.

§ 2. Het beraad in de [Regering (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] komt in de plaats van het bij wet of koninklijk besluit voorgeschreven overleg in de Ministerraad of in een nationaal Ministercomité, telkens als het om een zaak gaat die tot de bevoegdheid van de [Regering (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] behoort.

§ 3. De bevoegdheden toegewezen aan een Minister bij wet, bij decreet of bij koninklijk besluit, worden uitgeoefend door de [Regering (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)], telkens als het om een zaak gaat die tot de bevoegdheid van deze laatste behoort.

AFDELING IV BEKENDMAKING EN INWERKINGTREDING VAN DE BESLUITEN (... - ...)

Artikel 84. (01/02/2024- ...)

De bekendmaking en de inwerkingtreding van de besluiten van de [Regeringen (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] geschieden als volgt:

1° de besluiten van de [Regeringen (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt met een vertaling in het Frans of in het Nederlands, naargelang van het geval. De besluiten van de Waalse [Gewestregering (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] worden bekendgemaakt met bovendien een vertaling in het Duits. [Bij het verrichten van het vertaalwerk in het Duits houdt men rekening met de regels inzake terminologie zoals het bevoegde orgaan van de Duitstalige Gemeenschap ze heeft vastgelegd (ing. Bijz. W. 24 januari 2024, art. 4, I: 1 februari 2024)].

Wanneer zij geen belang hebben voor de algemeenheid van de burgers, mogen de in het eerste lid bedoelde besluiten evenwel bij uittreksel bekendgemaakt worden of het voorwerp zijn van een gewone vermelding in het Belgisch Staatsblad; wanneer hun bekendmaking geen openbaar nut heeft, mag daarvan afgezien worden;

2° de besluiten worden verbindend vanaf de tiende dag na die van hun bekendmaking, tenzij zij een andere termijn bepalen.

De besluiten waarvan kennis is gegeven aan de belanghebbenden, worden verbindend zodra daarvan kennis is gegeven of vanaf de bekendmaking, als deze voorafgaat.

Artikel 85. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

Artikel 86. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

AFDELING V DE DIENSTEN (... - ...)

Artikel 87. (01/07/2014- ...)

§ 1. Onverminderd artikel 88 beschikt iedere Regering over een eigen administratie, eigen instellingen en eigen personeel.

§ 2. Iedere Regering  stelt de personeelsformatie vast van haar administratie en doet de benoemingen. Dit personeel wordt aangeworven door bemiddeling van het Vast Secretariaat voor werving van het Rijkspersoneel.

Het legt de eed af overeenkomstig de wettelijke bepalingen, in handen van de overheid die de Regering daartoe aanwijst.

§ 3. De Gemeenschappen en de Gewesten stellen de regeling vast die betrekking heeft op het administratief en geldelijk statuut van hun vast, tijdelijk en hulppersoneel, met uitzondering van de pensioenregeling. Inzake de pensioenregeling is hun personeel onderworpen aan de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het vast, tijdelijk en hulppersoneel van het Rijk.

Er kan een beroep worden gedaan op een ambtenaar van een andere overheid onder de voorwaarden vastgesteld door het statuut dat het personeel beheerst dat onder de benoemende overheid ressorteert. Onverminderd een eventueel samenwerkingsakkoord dat in andere modaliteiten van overgang voorziet, kan de andere overheid aan de betrokken ambtenaar een opzegperiode van ten hoogste drie maanden opleggen.

§ 4. De gemeenschappen en de gewesten leggen de procedures, voorwaarden en regels vast volgens dewelke er een beroep kan worden gedaan op uitzendarbeid in hun diensten, in de publiekrechtelijke rechtspersonen die afhangen van de gemeenschappen en de gewesten, in de ondergeschikte besturen en in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, evenals in de in artikel 24 van de Grondwet bedoelde instellingen wat hun door de overheid betaalde of gesubsidieerde personeel betreft, onverminderd artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 12°.

§ 5. De regels die van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de openbare overheden en de syndicale organisaties van de ambtenaren die van deze overheid afhangen, evenals met de leden van deze syndicale organisaties behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid voor wat betreft de Gemeenschappen, de Gewesten en de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen met inbegrip van het onderwijs, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de verenigingen van gemeenten tot nut van het algemeen uitgezonderd voor wat betreft de "Radio Télévision belge de la Communauté française" en het "Comissariat général aux relations internationales de la Communauté française". De betrokken Regering kan echter beslissen om voor die instellingen de voorheen vernoemde wettelijke beschikkingen toe te passen.

Artikel 88. (01/01/2002- ...)

[§ 1. Personeelsleden van de ministeries worden, bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, overgedragen naar de Regeringen met het oog op de uitoefening van de aan de Gemeenschappen en de Gewesten toegewezen bevoegdheden. (verv. W. 8 augustus 1988, art. 13, I: 23 augustus 1988) ]

[§ 2. (verv. W. 8 augustus 1988, art. 12, I: 23 augustus 1988) ] Na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, bepaalt de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit, de datum en de nadere regelen van de overgang van [de personeelsleden bedoeld in § 1 (verv. W. 8 augustus 1988, art. 13, I: 23 augustus 1988) ] naar de respectieve Regeringen.

De overgang van de personeelsleden geschiedt met hun graad of een gelijkwaardige graad en in hun hoedanigheid.

Zij behouden tenminste de bezoldiging en de anciënniteit die zij hadden of zouden verkregen hebben indien zij in hun dienst van herkomst het ambt hadden blijven uitoefenen dat zij bij hun overplaatsing bekleedden.

De rechtstoestand van die personeelsleden blijft beheerst door de ter zake geldende bepalingen, zolang de Koning van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt.

[§ 3. In het kader van de overdracht aan de Gewesten van de bevoegdheden bedoeld in artikel 6, § 1, I, 70, regelt de Franse Gemeenschapsregering de modaliteiten en de datum van de overdracht van de betrokken personeelsleden van de Franse Gemeenschapsregering naar de Waalse Gewestregering. (ing. W. 8 augustus 1988, art. 13, I: 23 augustus 1988) ]

[§ 3bis. In het kader van de overdracht aan het Waals Gewest van de bevoegdheden bedoeld in artikel 4, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, voor wat de in het Franse taalgebied gelokaliseerde opbrengst van het kijk- en luistergeld betreft, regelt de Franse gemeenschapsregering de modaliteiten van de overdracht van de betrokken personeelsleden van de Franse gemeenschapsregering naar de Waalse gewestregering.

In het kader van de overdracht aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van de bevoegdheden bedoeld in artikel 4, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, voor wat de in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gelokaliseerde opbrengst van het kijk- en luistergeld betreft, bepalen de Vlaamse regering en de Franse gemeenschapsregering in onderling akkoord, elk wat haar betreft, de nadere regelen van de overdracht van de betrokken personeelsleden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap naar de Brusselse Hoofdstedelijke regering. (ing. Bijz. W. 13 juli 2001, art. 51, I: 1 januari 2002) ]

Artikel 89. (01/10/1980- ...)

De bezoldiging en de werkingskosten van de in artikel 87 genoemde personeelsleden en diensten worden ten laste gelegd van de begroting van de Gemeenschap of het Gewest.

Artikel 90. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

Artikel 91. (30/07/1993- ...)

[... (opgeh. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 64, I: 30 juli 1993) ]

[AFDELING VI ONDERWIJSPERSONEEL (ing. W. 8 augustus 1988, art. 14, I: 23 augustus 1988)] (... - ...)

Artikel 91bis. (01/07/2014- ...)

§ 1. Met het oog op de uitoefening van de door de Grondwet toegewezen bevoegdheden, worden de personeelsleden van het in artikel 24 van de Grondwet bedoelde onderwijs, ingericht door het Rijk, van de Fondsen en de Inspectiediensten, bedoeld door de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, overgeheveld naar de Vlaamse of de Franse Gemeenschap, naargelang van het geval. 

§ 2. De koning bepaalt, na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel en bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, de datum en de regels omtrent de overdracht van het personeel van de Fondsen bedoeld in § 1. De bepalingen van artikel 88, § 2, tweede, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op die overdracht.

De personeelsleden bedoeld bij deze paragraaf worden naar de Gemeenschappen overgebracht, bij in Ministerraad overlegde koninklijke besluiten.

TITEL IV SAMENWERKING TUSSEN DE GEMEENSCHAPPEN (... - ...)

Artikel 92. (21/04/2006- ...)

§ 1. Onverminderd de territoriale bevoegdheid van elke Gemeenschap blijven gehandhaafd:
1° de regelingen inzake de erkenning en de subsidiëring betreffende de culturele aangelegenheden, andere dan bedoeld in artikel 4, 1° tot 10° van deze wet en betreffende persoonsgebonden aangelegenheden die op 1 januari 1980 van toepassing zijn in het Nederlands taalgebied en in het Frans taalgebied en die organismen of groeperingen betreffen welke afhangen van respectievelijk de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de feitelijke toestanden welke op 1 januari 1980 bestonden betreffende:
- Home Susanne van Durme te Sint-Genesius-Rode;
- Pensionnat Jules Lejeune te Wezembeek-Oppem;
- La Maison te Linkebeek;
- La Bergerie te Sint-Genesius-Rode.

§ 2. De in § 1 bedoelde regelingen en toestanden kunnen niet worden gewijzigd dan met instemming van de twee [Gemeenschapsparlementen. (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2, I: 21 april 2006) ]

Ieder voorstel om zodanige wijziging aan te brengen, wordt vooraf aan de verenigde commissies voor samenwerking voorgelegd.

[TITEL IVBIS SAMENWERKING TUSSEN DE STAAT, DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN (ing. W. 8 augustus 1988, art. 15, I: 1 januari 1989)] (... - ...)

Artikel 92bis. (01/07/2014- datum onbepaald)

§ 1. De Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten kunnen samenwerkingsakkoorden sluiten die onder meer betrekking hebben op de gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen, op het gezamenlijk uitoefenen van eigen bevoegdheden, of op de gemeenschappelijke ontwikkeling van initiatieven.

Over de samenwerkingsakkoorden wordt onderhandeld en zij worden gesloten door de bevoegde overheid. De akkoorden die betrekking hebben op de aangelegenheden die bij decreet worden geregeld, alsmede de akkoorden die de Gemeenschap of het Gewest zouden kunnen bezwaren of Belgen persoonlijk zouden kunnen binden, hebben eerst gevolg nadat zij instemming hebben verkregen bij decreet. De akkoorden die betrekking hebben op de aangelegenheden die bij wet worden geregeld, alsmede de akkoorden die de Staat zouden kunnen bezwaren of Belgen persoonlijk zouden kunnen binden, hebben eerst gevolg nadat zij instemming hebben verkregen bij wet.

In het samenwerkingsakkoord, dat overeenkomstig het tweede lid instemming heeft gekregen bij de wet of het decreet, kan er echter in worden voorzien dat de uitvoering ervan zal worden verzekerd door uitvoerende samenwerkingsakkoorden die gelden zonder dat de instemming bij de wet of het decreet vereist is.

§ 2. De Gewesten sluiten in ieder geval samenwerkingsakkoorden voor de regeling van de aangelegenheden die betrekking hebben:
a) op de hydrologie en de waterbeheersing, op de waterwegen die de grenzen van een Gewest overschrijden, op de te beslissen werken en de te nemen maatregelen door een Gewest, waarvan de inwerkingtreding of de afwezigheid schade zou kunnen veroorzaken in een andere gewest;
b) op de vakken van wegen en de panden van waterwegen die de grenzen van een Gewest overschrijden en op de havens die zich op het grondgebied van meer dan één Gewest bevinden;
c) op de diensten voor gemeenschappelijk stads- en streekvervoer en taxidiensten die zich uitstrekken over meer dan één Gewest.
d) op de verenigingen van gemeenten en van provincies tot nut van het algemeen die de grenzen van een Gewest overschrijden.
e) op de begraafplaatsen die de grenzen van een gewest overschrijden of die gelegen zijn in een ander gewest dan de gemeente waartoe ze behoren;
f) op de uitoefening van de in artikel 4, § 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten bedoelde bevoegdheden ingeval de belastingplichtige een vennootschap, een autonoom overheidsbedrijf of een vereniging zonder winstgevend doel met leasingactiviteiten is;
g) op de uitoefening van de in artikel 4, § 4, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten bedoelde bevoegdheden voor de voertuigen die in het buitenland zijn ingeschreven.
h) op de kerkfabrieken en op de instellingen die belast zijn met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten die de grenzen van een gewest overschrijden;
i) op de organisatie langs de autosnelwegen, van nationale sensibiliseringsacties inzake verkeersveiligheid.

§ 3. De federale overheid en de Gewesten sluiten in ieder geval een samenwerkingsakkoord :
a) voor het onderhoud, de exploitatie en de ontwikkeling van de telecommunicatie- en telecontrolenetwerken die, in verband met het verkeer en de veiligheid, de grenzen van een Gewest overschrijden;
b) voor de toepassing op federaal en gewestelijk vlak van de door de Europese Gemeenschap vastgestelde regelen inzake de risico's van zware ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten;
c) voor de coördinatie tussen het beleid inzake de arbeidsvergunningen en het beleid inzake de verblijfsvergunningen en inzake de normen betreffende de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten.
d) voor de oprichting van een Agentschap, dat zal beslissen tot en overgaan tot de organisatie van gezamenlijke handelsmissies, op initiatief van één of meer gewesten of op vraag van de federale overheid, en dat informatie, studies en documentatie over de buitenlandse markten zal organiseren, ontwikkelen en verspreiden;
e) voor de uitwisseling van informatie in het kader van de uitoefening van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bedoeld in de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, en van de federale overheid;
f) voor de aanwijzing van een bevoegde overheid inzake de doorvoer van afvalstoffen in het kader van de Europese verplichtingen.

§ 4. De Gemeenschappen sluiten in ieder geval een samenwerkingakkoord voor de regeling van de aangelegenheden die betrekking hebben op de Zeevaartschool te Oostende en te Antwerpen en het internaat ervan.

§ 4bis. De federale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten sluiten, elk wat hen betreft, in ieder geval één of meer samenwerkingsakkoorden over de vertegenwoordiging van België bij internationale organisaties en over de procedure in verband met de standpuntbepaling en met de bij gebreke van consensus aan te nemen houding in deze organisaties.

Onverminderd het bepaalde in artikel 83, §§ 2 en 3, wordt in afwachting van dit samenwerkingsakkoord of die samenwerkingsakkoorden overleg gepleegd tussen de federale overheid en de betrokken Regeringen voor de voorbereiding van de onderhandelingen en de beslissingen, evenals voor het opvolgen van de werkzaamheden van de internationale en supranationale organisaties die betrekking hebben op de tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen of de Gewesten behorende aangelegenheden.

§ 4ter. De federale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten sluiten in ieder geval een samenwerkingsakkoord over de nadere regelen voor het sluiten van de verdragen die niet uitsluitend betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor de Gemeenschappen of de Gewesten bevoegd zijn en over de nadere regelen voor de Rechtsgedingvoering voor een internationaal of supranationaal rechtscollege zoals bedoeld in artikel 81, § 7, vierde lid.

In afwachting van dit samenwerkingsakkoord worden de Regeringen in ieder geval betrokken bij de onderhandelingen over die verdragen en bij de rechtsgedingvoering voor een internationaal of supranationaal rechtscollege zoals bedoeld in artikel 81, § 7.

§ 4quater. De federale overheid, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gewesten sluiten in ieder geval een samenwerkingsakkoord voor de verplichte overheveling zonder schadeloosstelling van het personeel en de overdracht van de goederen, rechten en verplichtingen van de provincie Brabant naar de provincie Vlaams-Brabant, de provincie Waals-Brabant, het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschapscommissies bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen en de federale overheid.

Het in het eerste lid bedoelde samenwerkingsakkoord over de overheveling van het personeel kan slechts worden gesloten na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel.

De overgang van personeelsleden geschiedt met hun graad of een gelijkwaardige graad en in hun hoedanigheid.

Zij behouden ten minste de bezoldiging en de ancienniteit die zij hadden of zouden verkregen hebben indien zij in hun dienst van herkomst het ambt hadden blijven uitoefenen dat zij bij hun overplaatsing bekleedden.

Het bedrag van het pensioen dat zal worden toegekend aan de personeelsleden van de provincie Brabant die ter uitvoering van deze bepaling naar de federale Staat, de provincie Vlaams-Brabant, de provincie Waals-Brabant, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie worden overgeheveld, mag niet lager zijn dan het bedrag van het pensioen dat zij zouden hebben gekregen overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen die op het ogenblik van de overheveling op hen van toepassing waren, maar rekening houdend met de wijzigingen die deze bepalingen later zouden hebben ondergaan krachtens algemene maatregelen die van toepassing zijn op de instelling waartoe ze op het ogenblik van de overheveling behoorden.

De nadere regelen voor het ten laste nemen van de bijkomende uitgaven die het gevolg zijn van de in het vijfde lid gestelde waarborg, worden door de Koning vastgesteld op de voordracht van de minister die bevoegd is voor pensioenen.

§ 4quinquies. De Nationale Plantentuin van België wordt overgedragen nadat hierover een samenwerkingsakkoord is gesloten tussen de gemeenschappen.

§ 4sexies. De federale overheid en de gemeenschappen sluiten in ieder geval een samenwerkingsakkoord betreffende de coördinatie van de regelgeving en de regulering van de aan de audiovisuele en auditieve mediadiensten enerzijds en de telecommunicatie anderzijds gemeenschappelijke netwerken en elektronische communicatiediensten.

§ 4septies. De gemeenschappen en de federale overheid sluiten in elk geval een samenwerkingsakkoord :
a) over de samenstelling en de financiering van een Instituut om overlegde antwoorden op de grote uitdagingen inzake de gezondheidszorg te waarborgen,
b) over de uitwisseling van informatie in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 7°, b).

§ 4octies. Met betrekking tot het betaald educatief verlof, sluiten de gewesten en de gemeenschappen een samenwerkingsakkoord om de opleidingen te organiseren en te erkennen.

§ 4nonies. Wanneer een of meerdere gewesten op aanvullende wijze de investeringen in de aanleg, de aanpassing of de modernisering van de spoorlijnen wensen te financieren, overeenkomstig artikel 6, § 1, eerste lid, 14°, sluiten de federale overheid en het of de betrokken gewesten in elk geval een samenwerkingsakkoord dat voor het of de betrokken gewest(en) de evenredigheid bepaalt die de in artikel 6, § 1, X, 14°, bedoelde aanvullende financiering mag aannemen in verhouding tot de financiering van de investeringen die gerealiseerd zijn ter uitvoering van het federaal meerjareninvesteringsplan. Dit samenwerkingsakkoord wordt gesloten voor een duur die de vervaldatum van het overeenkomstige federale meerjareninvesteringsplan niet mag overschrijden.

§ 4decies. De federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten sluiten in elk geval een samenwerkingsakkoord om de modaliteiten met betrekking tot de in artikel 11bis, tweede en derde lid, bedoelde aangelegenheden nader te regelen.

§ 4undecies. De federale overheid en de gemeenschappen sluiten in ieder geval een samenwerkingsakkoord voor de uitoefening van de in artikel 5, § 1, III, tweede lid bedoelde opdrachten.

§ 5. De geschillen die tussen de contracterende partijen bij de in de §§ 2, 3, 4, 4bis, 4ter, 4quater en 4sexies tot 4undecies bedoelde akkoorden rijzen met betrekking tot de uitlegging of de uitvoering van die akkoorden, worden beslecht door een bij de wet opgericht rechtscollege.

Iedere partij wijst een van de leden van dit rechtscollege aan.

Betwistingen omtrent wraking van de voorzitter of van een lid van het rechtscollege worden beslecht door de voorzitter in functie van het Grondwettelijk Hof.

De akkoorden regelen de wijze van aanwijzing van die leden, behalve wat de voorzitter betreft.

De voorzitter wordt gecoöpteerd door de leden; bij gebreke van aanwijzing van de leden of van coöptatie van de voorzitter gebeurt de aanwijzing door de voorzitter in functie van het Grondwettelijk Hof.

De uitgesproken beslissing is niet vatbaar voor beroep en mag het voorwerp zijn van een gedwongen tenuitvoerlegging.

Zij stelt de maximumtermijn vast waarin zij moet worden uitgevoerd en zij kan desgevallend bepalen dat de andere partij in de plaats komt van de in gebreke blijvende partij op kosten van deze laatste.

De akkoorden treffen een regeling voor de werkingskosten van het rechtscollege.

De wet bedoeld in het eerste lid regelt de procedure die het rechtscollege volgt. Zij waarborgt de naleving van de rechten van de verdediging.

§ 6. De partijen bij de andere dan de in de §§ 2, 3, 4, 4bis, 4ter, 4quater en 4sexies tot 4undecies bedoelde samenwerkingsakkoorden, kunnen eveneens de bepalingen van § 5 daarop van toepassing maken.

§ 7. Er wordt een hoofdstedelijke gemeenschap van Brussel opgericht met het oog op overleg over de aangelegenheden bedoeld in artikel 6, § 1, die meerdere gewesten aanbelangen, in het bijzonder mobiliteit, verkeersveiligheid en de wegenwerken vanuit, naar en rond Brussel. De gewesten zijn lid van de hoofdstedelijke gemeenschap en de vertegenwoordigers van hun regeringen hebben er zitting in. Alle gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en van de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant, evenals de federale overheid zijn van rechtswege lid van de hoofdstedelijke gemeenschap. De provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant kunnen vrij toetreden.

De gewesten sluiten een samenwerkingsakkoord om de nadere regels en het voorwerp van dit overleg vast te leggen.

De op- en afritten van de autosnelwegring om Brussel (R0) mogen enkel worden gesloten of onbruikbaar worden gemaakt nadat daarover overleg is gepleegd tussen de gewesten in de hoofdstedelijke gemeenschap bedoeld in het eerste lid.

Bij wijze van overgangsmaatregel heeft het in het derde lid bedoelde overleg plaats buiten de hoofdstedelijke gemeenschap in afwachting van het sluiten van het in het tweede lid bedoelde samenwerkingsakkoord.

Artikel 92bis/1. (10/02/2014- ...)

§ 1. Onverminderd artikel 92bis en met inachtneming van de bevoegdheden die zijn toegewezen aan respectievelijk hun Parlement en hun Regering, kunnen de gemeenschappen en de gewesten gezamenlijke decreten en besluiten ter uitvoering van gezamenlijke decreten aannemen die onder meer betrekking hebben op de gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen, op het gezamenlijk uitoefenen van eigen bevoegdheden, of op de gemeenschappelijke ontwikkeling van initiatieven.

De overeenkomstig het eerste lid aangenomen decreten hebben als opschrift "gezamenlijk decreet van" gevolgd door de benaming van alle entiteiten die deze decreten goedkeuren.

§ 2. Het recht van initiatief voor de gezamenlijke decreten behoort aan de regeringen en aan de leden van de betrokken Parlementen.

Voorafgaand aan de aanneming door de Parlementen van de gemeenschappen en de gewesten waarbij deze voorstellen of ontwerpen van gezamenlijk decreet worden ingediend, worden ze aangenomen door een interparlementaire commissie, samengesteld uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van elk van de betrokken Parlementen, waarbij elke delegatie is samengesteld met inachtneming van de proportionele vertegenwoordiging van de fracties in het Parlement dat de delegatie vertegenwoordigt. Elke delegatie telt minimum negen leden. De zittingen van de interparlementaire commissie zijn openbaar.

Een voorstel of ontwerp van gezamenlijk decreet wordt door de interparlementaire commissie behandeld wanneer de betrokken Parlementen het voor zichzelf in overweging hebben genomen.

Het opschrift van het gezamenlijk decreet bevat in elk geval de woorden "gezamenlijk decreet".

Het ontwerp of het voorstel wordt door de commissie slechts aangenomen indien de meerderheid van de leden aanwezig is en het wordt aangenomen door een volstrekte meerderheid van de leden van elke delegatie.

Indien één van de betrokken Parlementen het ontwerp of het voorstel wijzigt, wordt het teruggezonden naar de interparlementaire commissie.

De gezamenlijke decreten worden bekrachtigd en afgekondigd door de betrokken Regeringen na te hebben vastgesteld dat een identieke tekst is aangenomen door alle respectievelijke Parlementen.

§ 3. Onverminderd de mogelijkheid waarover de regeringen beschikken om de gezamenlijke decreten afzonderlijk elk voor zich uit te voeren, kan een gezamenlijk decreet erin voorzien dat de uitvoering ervan geheel of gedeeltelijk wordt verzekerd door gezamenlijke uitvoeringsbesluiten.

Deze gezamenlijke uitvoeringsbesluiten worden aangenomen door elk van de betrokken Regeringen, nadat ze overeenstemming hebben bereikt over hun inhoud. Ze hebben als opschrift "gezamenlijk uitvoeringsbesluit" gevolgd door de naam van de betrokken Regeringen en het opschrift van de decreten die ze uitvoeren.

§ 4. Een gezamenlijk decreet kan de geldende wettelijke of decretale bepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. Het kan slechts worden gewijzigd, aangevuld of vervangen bij een gezamenlijk decreet dat door dezelfde Parlementen wordt aangenomen.

Het kan enkel worden opgeheven door een gezamenlijk decreet dat door dezelfde Parlementen wordt aangenomen of door een decreet dat wordt aangenomen door één van de betrokken Parlementen na overleg. Dat overleg vindt plaats binnen de in paragraaf 2, tweede lid, bedoelde interparlementaire commissie.

Een gezamenlijk decreet kan de bepalingen van een samenwerkingsakkoord dat afgesloten werd tussen gemeenschappen en gewesten opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen voor zover het gezamenlijk decreet wordt aangenomen door alle gemeenschappen en gewesten die partij zijn bij het samenwerkingsakkoord. Een samenwerkingsakkoord dat gesloten wordt door gemeenschappen en gewesten, kan de bepalingen van een gezamenlijk decreet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen wanneer dit gezamenlijk decreet werd aangenomen door dezelfde gemeenschappen en gewesten.

In de gevallen waarin volgens deze wet een samenwerkingsakkoord gesloten dient te worden tussen gemeenschappen en gewesten, kan deze samenwerking ook gebeuren door middel van een gezamenlijk decreet.

§ 5. De gezamenlijke uitvoeringsbesluiten bedoeld in paragraaf 3 kunnen de geldende regelgevende bepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. Ze kunnen enkel door gezamenlijke uitvoeringsbesluiten worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen.

Artikel 92ter. (30/07/1993- ...)

Bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, genomen na akkoord van de bevoegde [Regeringen (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] , regelt de Koning de vertegenwoordiging van de Gemeenschappen en de Gewesten, naargelang van het geval, in de beheers- of beslissingsorganen van de nationale instellingen en organismen, onder meer met een adviserende en controlerende taak, die Hij aanduidt.

De Gemeenschaps- en [Gewestregeringen (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] regelen, ieder voor wat haar betreft, bij besluit, genomen na akkoord van de Koning en van de andere [Regeringen (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)], naargelang van het geval, de vertegenwoordiging van de [federale overheid (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] en, desgevallend, van de andere Gemeenschappen en Gewesten in de beheers- of beslissingsorganen van de gemeenschaps- en gewestelijke instellingen en organismen, onder meer met een adviserende en controlerende taak, die ze aanduiden.

[TITEL IVTER INFORMATIE VAN DE KAMERS EN (verv. Bijz.W. 16 juli 1993, art.47, I: 8 juni 1995)] [DE PARLEMENTEN (verv. Bijz. W. 27 maart 2006, art. 2)] OVER DE VOORSTELLEN VAN NORMATIEVE RECHTSHANDELINGEN VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN (ing. Bijz. W. 5 mei 1993, art. 4, I: 18 mei 1993)] (... - ...)

Artikel 92quater. (01/07/2014- ...)

Vanaf hun doorzending aan de Raad van de Europese Gemeenschappen worden de voorstellen van verordening en richtlijn en, in voorkomend geval, van de andere normatieve rechtshandelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen overgezonden aan de Kamers en de Parlementen, elk wat hen betreft.

De Kamers kunnen een advies over deze voorstellen aan de Koning geven, overeenkomstig de nadere regelen bepaald door de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet.

De Parlementen kunnen een advies over deze voorstellen aan hun Regering geven.

TITEL V SLOTBEPALINGEN (... - ...)

Artikel 93. (01/07/2014- ...)

De wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en voor de Franse Cultuurgemeenschap, met uitzondering van de artikelen 4 en 5, en de wet van 20 januari 1978 houdende organisatie van de vormen van internationale culturele samenwerking, in toepassing van artikel 127, § 1, van de Grondwet, worden opgeheven.

Artikel 94. (01/07/2014- ...)

§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 83, § 2 en 3, blijven de overheden die door de wetten en verordeningen met bevoegdheden belast zijn die onder de Gemeenschappen en de Gewesten ressorteren, die bevoegdheden uitoefenen volgens de procedures door de bestaande regels bepaald, zolang hun Parlementen en hun Regeringen die regels niet hebben gewijzigd of opgeheven.

 § 1bis. In afwijking van paragraaf 1 en uiterlijk tot 31 december 2019, blijven de instellingen die belast zijn met het administratief beheer en de uitbetaling van de gezinsbijslagen, tegen volledige vergoeding, belast met hun taken.

Zolang deze instellingen belast blijven met hun taken, kan noch een gemeenschap noch de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie wijzigingen aan de essentiële elementen van dit administratief beheer en van deze uitbetaling of aan de regels ten gronde die een significante impact hebben op het administratief beheer of de uitbetaling, in werking laten treden.

Tussen de inwerkingtreding van onderhavige paragraaf en het ogenblik dat alle gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie overeenkomstig het vierde lid instaan voor het administratief beheer en de uitbetalingen van de gezinsbijslagen, kunnen wijzigingen aangebracht worden aan de essentiële elementen van de modaliteiten van het administratief beheer en van deze uitbetaling of aan de regels ten gronde die een significante impact hebben op het administratief beheer of de betaling van de gezinsbijslagen, gezamenlijk door de gemeenschappen en de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie via een samenwerkingsakkoord na overleg met de in het eerste lid bedoelde instellingen. Deze wijzigingen zijn toepasselijk ten aanzien van de gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die nog niet zelf instaan voor het administratief beheer en de uitbetaling.

Elke gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie staan vanaf 1 januari 2020, zelf of door middel van instellingen die zij oprichten of erkennen, volledig in voor het administratief beheer en de uitbetaling van de gezinsbijslagen. Een gemeenschap of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie kan evenwel, elk wat haar betreft, beslissen om het administratief beheer en de uitbetaling van de gezinsbijslagen eerder te verzekeren door haarzelf of door instellingen die zij opricht of erkent. In dit geval notificeert de gemeenschap of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie deze beslissing aan de Federale Staat ten minste negen maanden vóór de overname. De overname gebeurt per 1 januari en ten vroegste op 1 januari 2016.

De gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie sluiten een samenwerkingsakkoord over de uitwisseling van gegevens of de centralisering ervan. In zoverre het samenwerkingsakkoord betrekking heeft op de periode vóór 1 januari 2020 is de federale overheid eveneens partij. Zolang dit samenwerkingsakkoord, niet afgesloten is, blijven de openbare instellingen bedoeld in het eerst lid instaan voor het administratief beheer van de uitwisseling en de centralisering van de gegevens.

In geval van toepassing van de derde zin van het vijfde lid, kan een koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen welke overheidsinstelling het administratief beheer van de uitwisseling en de centralisering van de gegevens verderzet.

§ 1ter. In afwijking van § 1 en uiterlijk tot 31 december 2019, blijft de federale overheid belast, om tegen vergoeding, de persoonlijke aandelen van de rechthebbenden voor de prestaties die betrekking hebben op de bevoegdheden van de gemeenschappen op een geplafonneerde wijze te integreren in zijn maximumfactuur, behoudens wanneer één of meerdere gemeenschappen of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie het anders beslissen.

Wanneer een gemeenschap of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie beslist om niet langer een beroep te doen op deze dienst, notificeert zij deze beslissing aan de federale overheid uiterlijk tien maanden op voorhand. Deze stopzetting gebeurt op 1 januari.

In 2014 zal deze beslissing echter genotificeerd kunnen worden aan de federale overheid tot 1 oktober.

§ 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 83, § § 2 en 3, blijven de procedures, regelingen en feitelijke toestanden die bestaan op 1 januari 1989 voor iedere aangelegenheid bedoeld in artikel 92bis, §§ 2, 3 en 4, van kracht totdat een samenwerkingsakkoord voor die aangelegenheid is gesloten.

§ 3. De procedures bedoeld in artikel 32, §§ 1 tot 4, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zijn van toepassing wanneer er een geschil ontstaat tengevolge van de uitlegging of de toepassing van § 2 van dit artikel. Bij gebreke van consensus in het Overlegcomité bedoeld in artikel 31 van dezelfde wet, worden de partijen geacht akkoord te gaan om hun geschil te laten beslechten door het rechtscollege bedoeld bij artikel 92bis, § 5.

Artikel 95. (01/10/1980- ...)

Deze wet treedt in werking op 1 oktober 1980.

[TITEL VI OVERGANGSBEPALINGEN (verv. Bijz. W. 16 januari 1989, art. 78, I: 1 januari 1989)] (... - ...)

Artikel 96. (23/08/1988- ...)

[De bepalingen van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, blijven van toepassing op de instellingen van openbaar nut die afhangen van de Gemeenschap of van het Gewest zolang zij niet worden gewijzigd door de betrokken Gemeenschap of het Gewest. (ing. W. 8 augustus 1988, art. 17, I: 23 augustus 1988) ]

Artikel 97. (30/07/1993- ...)

De bepalingen van het koninklijk besluit van 30 juni 1982 tot vaststelling van de nadere regels voor de overgang van de personeelsleden van de Ministeries van de Vlaamse Gemeenschap, van de Franse Gemeenschap en van het Waalse Gewest naar hun respectieve [Regering (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)] blijven van toepassing op alle personeelsleden overgedragen naar de Gemeenschaps- en [Gewestregeringen (verv. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 127, I: 30 juli 1993)], zolang zijn niet door de Koning worden gewijzigd.

Dit artikel treedt in werking samen met artikel 96 van de wet van 8 augustus 1980 zoals ingevoegd bij artikel 17 van de wet van 8 augustus 1988.

Artikel 98. (01/01/1989- ...)

[In afwijking op de bepalingen van artikel 6, § 1, IX, kent, tot de datum van inwerkingtreding van de overeenkomsten tot omzetting van de tewerkgestelde werklozen in gesubsidieerde contractuelen en tot ten laatste 30 juni 1989, de nationale overheid de financiële tegemoetkoming toe bedoeld bij artikel 6, § 1, IX, 20, tweede lid voor elke tewerkgestelde werkloze overeenkomstig de artikelen 161 tot 170 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid. (ing. Bijz. W. 16 januari 1989, art. 78, I: 1 januari 1989) ]

Artikel 99. (01/07/2014- ...)

De voorwaarden sub 20 en 30 van artikel 16, § 3, eerste lid gelden enkel voor de toekomstige geschillen alsook voor de hangende geschillen vanaf de inwerkingtreding van de wetten bedoeld in artikel 167, § § 4 en 7, van de Grondwet.

Artikel 100. (30/07/1993- ...)

[§ 1. In afwijking van artikel 6bis, § 2, blijft de federale overheid tijdelijk bevoegd voor alle programma's die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit artikel bestaan, met inbegrip van de programma's in het raam of ter uitvoering van internationale of supranationale overeenkomsten of akten, tenzij er in deze programma's een andere wijziging wordt aangebracht dan een wijziging van het beschikbare budget.

§ 2. In afwijking van artikel 6bis, § 3, blijven de initiatieven die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit artikel bestaan, onderworpen aan de in het koninklijk besluit van 9 april 1990 voorziene procedure. (ing. Bijz. W. 16 juli 1993, art. 3, I: 30 juli 1993) ]


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 26/04/2024