Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu

Datum 23/07/1998

Inhoudstafel

  1. HOOFDSTUK I DEFINITIES
  2. HOOFDSTUK II AFBAKENING VAN HET VEN EN HET IVON
  3. HOOFDSTUK III RECHT VAN VOORKOOP
  4. HOOFDSTUK IV [VOORWAARDEN VOOR HET WIJZIGEN VAN VEGETATIES OF KLEINE LANDSCHAPSELEMENTEN (verv. BVR 3 juli 2009, art. 17)]
    1. AFDELING 1 [BESCHERMINGSBEPALINGEN (ver. BVR 3 juli 2009, art. 17)]
    2. AFDELING 2 [VRIJSTELLINGEN EN AFWIJKINGEN (verv. BVR 3 juli 2009, art. 17)]
    3. AFDELING 3 [BEOORDELINGSGRONDEN (verv. BVR 9 maart 2018, art. 6, I: 1 augustus 2018)]
  5. HOOFDSTUK V NATUURINRICHTINGSPROJECTEN
    1. AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN
      1. ONDERAFDELING A PROJECTCOMITE
      2. ONDERAFDELING B PROJECTCOMMISSIE
      3. ONDERAFDELING C PROJECTRAPPORT
    2. AFDELING 2 VASTSTELLING VAN DE MAATREGELEN BINNEN HET NATUURINRICHTINGSPROJECT EN VAN DE UITVOERINGSMODALITEITEN
    3. AFDELING 3 UITVOERING VAN NATUURINRICHTINGSPROJECTEN
      1. ONDERAFDELING A NOMINATIEVE LIJST VAN DE BELANGHEBBENDEN
      2. [ONDERAFDELING Abis VERSNELDE UITVOERING VAN NATUURINRICHTINGSMAATREGELEN (ing. BVR 2 februari 2007, art. 12)]
      3. ONDERAFDELING B HET PROJECTUITVOERINGSPLAN
      4. ONDERAFDELING C [BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE KAVELRUIL (verv. BVR 2 februari 2007, art. 20)]
      5. ONDERAFDELING D UITVOERING
      6. [ONDERAFDELING Dbis BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE DE PERIODIEKE VERGOEDING VOOR ANDERE NATUURINRICHTINGSMAATREGELEN DAN KAVELRUIL (ing. BVR 2 februari 2007, art. 23)]
      7. ONDERAFDELING E BEDRIJFSVERPLAATSING
      8. ONDERAFDELING F DE NATUURINRICHTINGSAKTE
      9. ONDERAFDELING G FINANCIERING EN FINANCIELE REGELINGEN
      10. [ONDERAFDELING H VERKORTE PROCEDURE (verv. BVR 2 februari 2007, art. 27)]
      11. [ONDERAFDELING I EINDE VAN HET NATUURINRICHTINGSPROJECT (ing. BVR 2 februari 2007, art. 28)]
  6. HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN
  7. Bijlage I
  8. Bijlage II
  9. Bijlage III
  10. Bijlage IV
  11. Bijlage V

Inhoud

HOOFDSTUK I DEFINITIES (... - ...)

Artikel 1. (20/09/2024- ...)

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het natuurbehoud;
2° decreet: het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
3° het Agentschap : het Agentschap voor Natuur en Bos;
4° belanghebbende:
a) voor de toepassing van het hoofdstuk IV van dit besluit: elke natuurlijke of rechtspersoon die tengevolge van een vergunningsplichtige activiteit tot wijziging van vegetatie en/of kleine landschapselementen rechtstreekse hinder kan ondervinden, alsook elke rechtspersoon die zich de bescherming tot doel heeft gesteld van de natuur die door deze hinder kan worden getroffen en erkend zijn als regionale vereniging of optreden namens een streekvereniging conform het decreet van 29 april 1991 tot instelling van een Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiering van de milieu- en natuurverenigingen;
b) voor de toepassing van hoofdstuk V van dit besluit : de eigenaars, erfpachthouders, opstalhouders, vruchtgebruikers en gebruikers;
5° vroeger perceel : een perceel in zijn toestand voor kavelruil;
6° nieuw perceel : een perceel in zijn toestand na kavelruil;
7° projectcomité: het natuurinrichtingsprojectcomité, bepaald in het artikel 20 van dit besluit;
8° projectcommissie: de natuurinrichtingsprojectcommissie bepaald in artikel 22 van dit besluit;
9° ...;
10° natuurinrichtingsmaatregelen: de inrichtingswerkzaamheden nodig om de doelstellingen van het natuurinrichtingsproject te realiseren, in het bijzonder de maatregelen bepaald in artikel 47 van het decreet;
11° departement: het Departement Omgeving;
12° het Instituut : het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek;
13° cultuurgewas: een gewas dat verbouwd wordt voor economische doeleinden inclusief braakgronden kaderend in het Europees Landbouwbeleid met uitzondering van het historisch permanent grasland en van bossen conform het bosdecreet;
14° ...
15° ...
16° gebruiker : de persoon die als eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder of houder van een recht van gebruik of bewoning het onroerend goed exploiteert of die het onroerend goed huurt overeenkomstig Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II van het Burgerlijk Wetboek of het Vlaams Woninghuurdecreet;
17° kavelruil : kavelruil uit kracht van wet, met inbegrip van herverkaveling, overeenkomstig artikel 47, § 2, 1°, van het decreet;
18° natuurinrichtingsmaatregelen andere dan kavelruil : de maatregelen bedoeld in artikel 47, § 2, 2°, 3°, 7°, 8°, en 11° van het decreet.
19° de Vlaamse Grondenbank : afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.
20° ...
21° het agentschap, bevoegd voor het onroerend erfgoed : het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met het uitvoeren van het beleid inzake onroerend erfgoed;
22° Agentschap Landbouw en Zeevisserij: het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2023 tot oprichting van een intern verzelfstandigd agentschap “Landbouw en Zeevisserij”.

HOOFDSTUK II AFBAKENING VAN HET VEN EN HET IVON (... - ...)

Artikel 2. (23/02/2017- ...)

Voor de procedure tot voorlopige vaststelling van het ontwerp van een afbakeningsplan als bedoeld in de artikelen 21, 23 en 30 van het decreet gelden de volgende nadere regels.

Na de beslissing van de Vlaamse regering tot opmaken van het ontwerp van afbakeningsplan, belast de minister het Agentschap met het opmaken van het ontwerp van afbakeningsplan.

Het Agentschap kan zich hiervoor door het Instituut en de VLM laten bijstaan; zowel het Instituut als de VLM nemen de kosten voor deze geleverde bijstand, ieder voor wat hen betreft, ten hunnen laste.

Het ontwerp van het afbakeningsplan wordt opgemaakt op een ondergrond van een plan van aanleg met de bijhorende toelichting op schaal 1/25.000, opgemaakt met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of van andere uitvoeringsplannen in het kader van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening.

De afbakening van het VEN en het IVON wordt op het ontwerp van afbakeningsplan aangeduid met de symbolen, vastgesteld in de bijlage I bij dit besluit.

De adviezen bedoeld in van het artikel 21, § 3 van het decreet worden door de minister ingewonnen op basis van het overeenkomstig het tweede lid opgemaakte ontwerpplan.

De voorlopige vaststelling door de Vlaamse regering van het ontwerp van het afbakeningsplan gebeurt op basis van een ontwerpplan met de bijhorende toelichting op schaal 1/25.000 opgemaakt overeenkomstig het tweede lid.

Artikel 3. (20/09/2024- ...)

§ 1. Voor de procedure tot definitieve vaststelling van een afbakeningsplan als bedoeld in de artikelen 21 en 30 van het decreet gelden de volgende nadere regels.

Overeenkomstig het artikel 22 van het decreet wordt door het Agentschap over het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan het advies ingewonnen van:
1° de SERV;
2° de MINA-raad;
3° de bestendige deputatie(s);
4° de betrokken gemeenteraden;
5° de betrokken polders en/of wateringen;
6° de Raad;
7° het Instituut;
8° de volgende entiteiten en instellingen:
a) het Departement Omgeving wat betreft de aspecten ruimtelijke ordening en bodembescherming;
b) ...
c) de Vlaamse Milieumaatschappij;
d) ...
e) het agentschap, bevoegd voor het onroerend erfgoed;
f) het Agentschap Landbouw en Zeevisserij;
g) de watervoorzieningsmaatschappij waarvan:
- ofwel, een waterwinning gelegen is binnen het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan;
- ofwel, de activiteit van een waterwinning een rechtstreekse hydrologische invloed heeft op gebieden binnen het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan;
h) ...

Het definitief vastgestelde afbakeningsplan wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt op schaal 1/25.000.

§ 2. Voor de procedure tot definitieve vaststelling van een afbakeningsplan als bedoeld in artikel 23 van het decreet gelden de volgende nadere regels.

Overeenkomstig artikel 23 van het decreet wordt door de Gouverneur van de betrokken provincies over het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan het advies ingewonnen van:
1° de SERV;
2° de MINA-raad;
3° de betrokken gemeenteraden;
4° de Raad;
5° ...
6° het Instituut;
7° de volgende entiteiten en instellingen:
a) het Departement Omgeving wat betreft de aspecten ruimtelijke ordening en bodembescherming;
b) ...
c) de Vlaamse Milieumaatschappij;
d) ...
e) het agentschap, bevoegd voor het onroerend erfgoed;
f) het Agentschap Landbouw en Zeevisserij;
g) de watervoorzieningsmaatschappij waarvan:
- ofwel, een waterwinning gelegen is binnen het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan;
- ofwel, de activiteit van een waterwinning een rechtstreekse hydrologische invloed heeft op gebieden binnen het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan;
h) de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij.

Het definitief vastgestelde afbakeningsplan wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt op schaal 1/25.000.

Artikel 4. (... - ...)

Met toepassing van de artikelen 25, § 3, laatste lid en 26, § 3, laatste lid van het decreet wordt, onverminderd de toepassing van de artikelen 18 en 19 van het decreet, voor de bestaande vergunde drinkwaterwinningen, en de bijhorende vergunde capaciteit, gelegen binnen een GEN of GENO, een algemene ontheffing verleend op de verbodsbepalingen inzake het uitvoeren van werkzaamheden die rechtstreeks of onrechtstreeks het grondwaterpeil verlagen. Deze ontheffing geldt tot de datum waarop de in het artikel 19 van het decreet voorziene effectgerichte maatregelen en afstemming van de invloeden op de aanwezige en potentiële natuurelementen in voege moeten treden zoals deze is bepaald in het natuurrichtplan voor het desbetreffende GEN of GENO.

HOOFDSTUK III RECHT VAN VOORKOOP (... - ...)

Artikel 5. (01/08/2007- ...)

...

Artikel 6. (20/09/2024- ...)

De Vlaamse Grondenbank oefent binnen de haar daartoe toegekende budgettaire perken het recht van voorkoop, vermeld in artikel 37, 38 en 39 van het decreet, uit volgens de volgende voorwaarden.

Voor de uitoefening van het recht van voorkoop van de Vlaamse Grondenbank geeft de instrumenterende ambtenaar kennis zoals bedoeld in art. 37, § 2 en § 3 van het decreet bij ter post aangetekend schrijven of bij gerechtsdeurwaardersexploot aan de Vlaamse Grondenbank.

De Vlaamse Grondenbank wint over elke kennisgeving van recht van voorkoop het advies in van het Agentschap alsook van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij wanneer beroepslandbouw aanwezig is en dit op gronden die verpacht zijn en waarop de ontheffing conform het artikel 25, § 3, 2°, 1) of het artikel 26, § 3, 2°, 1) van het decreet van toepassing is en de het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust van het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken voor zover het gronden betreft binnen de maritieme duinstreek.

Het voormelde Agentschap verleent haar advies aan de Vlaamse Grondenbank binnen een termijn van 14 kalenderdagen; indien geen advies binnen deze termijn is uitgebracht, wordt het advies geacht gunstig te zijn.

Op basis van een gunstig advies van het Agentschap neemt de Vlaamse Grondenbank een met reden omklede beslissing over de uitoefening van het voorkooprecht.

De onroerende goederen, aangekocht door het recht van voorkoop van de Vlaamse Grondenbank, vormen een patrimonium van de Vlaamse Landmaatschappij dat gescheiden is van andere patrimonia die de Vlaamse Landmaatschappij in het kader van haar opdrachten administratief beheert.

De Vlaamse Grondenbank beheert administratief de zakelijke rechten op die onroerende goederen tot aan de overdracht aan de bevoegde administratieve overheid van het Vlaamse Gewest, op wiens verzoek de onroerende goederen verworven zijn, of aan een door die overheid aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon.

De Vlaamse Grondenbank wijst, in de mate dat deze gronden vrij van gebruik zijn, de gebruiksrechten van onroerende goederen, aangekocht door het recht van voorkoop van de Vlaamse Grondenbank, behoudens in de gevallen bedoeld in het volgende lid toe aan het Agentschap.

De Vlaamse Grondenbank kan evenwel, op voorstel van het Agentschap en mits akkoord van de betrokken instanties, deze gebruiksrechten van onroerende goederen, aangekocht via het recht van voorkoop van de Vlaamse Grondenbank toewijzen aan het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust van het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken voor zover het gronden betreft binnen de maritieme duinstreek, aan een openbaar bestuur of aan een erkende terreinbeherende natuurvereniging.

De Vlaamse Grondenbank kan daartoe, na gunstig advies van het Agentschap, een overeenkomst sluiten met één van de voormelde partijen.

Deze overeenkomst omvat bepalingen over:
1° het voorwerp van de overeenkomst;
2° de duur van de overeenkomst;
3° de voorwaarden waaronder het gebruiksrecht wordt toegewezen;
4° het toezicht op de naleving van de voorwaarden;
5° de regeling voor wanprestaties.

HOOFDSTUK IV [VOORWAARDEN VOOR HET WIJZIGEN VAN VEGETATIES OF KLEINE LANDSCHAPSELEMENTEN (verv. BVR 3 juli 2009, art. 17)] (... - ...)

AFDELING 1 [BESCHERMINGSBEPALINGEN (ver. BVR 3 juli 2009, art. 17)] (... - ...)

Artikel 7. (08/01/2016- ...)

Onverminderd het bepaalde in artikel 9 van het decreet, is het wijzigen van de volgende vegetaties of kleine landschapselementen en hun vegetaties verboden :
1° holle wegen;
2° graften;
3° bronnen;
4° historisch permanente graslanden, met inbegrip van het daaraan verbonden microreliëf en poelen, als ze in de volgende gebieden liggen:
a) groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden en de bestemmingsgebieden die vergelijkbaar zijn met die gebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening;
b) een beschermd cultuurhistorisch landschap;
c) de speciale beschermingszones Poldercomplex (BE2500932) en Het Zwin (BE2501033), zoals aangeduid bij het besluit van de Vlaamse Executieve van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de Richtlijn 79/409/E.E.G. van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, als er voor die gebieden geen afwijkende instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld zijn op grond van artikel 36ter, § 1, van het decreet;
d) in een gebied waarin bij besluit van de Vlaamse Regering historisch permanente graslanden definitief zijn vastgesteld conform artikel 9bis, § 7, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. In een dergelijk gebied is het wijzigen van historisch permanente graslanden verboden als ze definitief zijn vastgesteld conform artikel 9bis, § 7, van voornoemd decreet en als ze zich bevinden in de gebieden vermeld in punt a), b) of c);
5° vennen en heiden;
6° moerassen en waterrijke gebieden;
7° duinvegetaties.

De onder punt 4° vegetaties worden nader omschreven in bijlage IV bij dit besluit.

De onder punten 5°, 6°, en 7° vermelde vegetaties worden nader omschreven in bijlage V bij dit besluit.

Artikel 7bis.

Dit artikel is nog niet in werking. Hieronder vindt u de eerste "toekomstige versie".

(01/01/2025- ...)

De gouverneur kan een captatieverbod voor oppervlaktewater opleggen om schade aan beschermde vegetaties door aanhoudende droogte te voorkomen, voor de duur van deze droogte, en na eensluidend advies van het Instituut en de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid. Dit heeft enkel betrekking op ruimtelijk kwetsbare gebieden conform artikel 1.1.2., 10° van de VCRO. Het captatieverbod geldt niet voor onttrekkingen met weidepompen in functie van drenking van vee en onttrekkingen van water bestemd voor menselijke consumptie.

In dit artikel wordt verstaan onder capteren: het met alle mogelijke middelen onttrekken van water uit de waterweg.

In dit artikel wordt verstaan onder oppervlaktewater: de definitie zoals gehanteerd in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, artikel 1.1.3., §2, 3°.

Artikel 8. (08/01/2015- ...)

§ 1. Voor zover ze niet verboden zijn door het bepaalde in artikel 7, worden volgende activiteiten beschouwd als vergunningsplichtige vegetatiewijziging, indien ze plaatsvinden in een of meerdere van de gebieden bepaald in artikel 13, § 4, tweede lid, van het decreet :
1° het afbranden van een vegetatie;
2° het met mechanische of chemische middelen vernietigen, beschadigen of doen afsterven van een vegetatie, tenzij wanneer deze activiteiten plaatsvinden met betrekking tot percelen met cultuurgewassen;
3° het wijzigen van het reliëf met inbegrip van nivellering van het microreliëf;
4° het rechtstreeks of onrechtstreeks wijzigen van de waterhuishouding door drainage, ontwatering, dichten alsook het wijzigen van het overstromingsregime van vegetatie;
5° het wijzigen van historisch permanente graslanden, met inbegrip van het daaraan verbonden microreliëf en poelen, als ze in de volgende gebieden liggen:
a) valleigebieden, brongebieden, natuurontwikkelingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of agrarische gebieden met bijzondere waarde en de bestemmingsgebieden die vergelijkbaar zijn met die gebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening;
b) de speciale beschermingszone IJzervallei (BE 2500831), aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn;
c) de speciale beschermingszones aangewezen ter uitvoering van de Habitatrichtlijn, als het desbetreffende type historisch permanent grasland binnen deze perimeters als habitat is aangemeld;
d) in een gebied waarin bij besluit van de Vlaamse Regering historisch permanente graslanden definitief zijn vastgesteld conform artikel 9bis, § 7, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. In een dergelijk gebied is het wijzigen van historisch permanente graslanden een vergunningsplichtige activiteit als ze definitief zijn vastgesteld conform artikel 9bis, § 7, van voornoemd decreet en als ze zich bevinden in de gebieden vermeld in punt a), b) of c).

§ 2. Voor zover ze niet verboden zijn door het bepaalde in artikel 7, worden volgende activiteiten beschouwd als vergunningsplichtige wijzigingen van kleine landschapselementen of de vegetatie ervan, indien ze plaatsvinden in een of meerdere van de gebieden bepaald in artikel 13, § 4 en § 5, van het decreet :
1° het rooien of anderszins verwijderen en het beschadigen van houtachtige beplantingen op weg-, waterweg of spoorwegbermen of op het talud van holle wegen, van houtachtige beplantingen langs waterlopen, dijken of taluds, van heggen, hagen, houtkanten, houtwallen, bomenrijen en hoogstamboomgaarden;
2° het wijzigen van de vegetatie horende bij de kleine landschapselementen met inbegrip van het afbranden en het vernietigen, beschadigen of doen afsterven van de vegetatie met mechanische of chemische middelen van perceelsrandbegroeiingen en sloten;
3° het uitgraven, verbreden, rechttrekken, dichten van stilstaande waters, poelen of waterlopen.

AFDELING 2 [VRIJSTELLINGEN EN AFWIJKINGEN (verv. BVR 3 juli 2009, art. 17)] (... - ...)

Artikel 9. (01/08/2018- datum onbepaald)

Indien er, wanneer van toepassing, uitdrukkelijk voldaan is aan de bepalingen van artikel 14 van het decreet, inzake de zorgplicht, artikel 16 van het decreet, inzake het vermijden van vermijdbare natuurschade of 36ter van het decreet, inzake de bescherming van speciale beschermingszones, gelden de in dit hoofdstuk opgenomen verbodsbepalingen en vergunningsplichten niet wanneer ze activiteiten betreffend die :
1° hetzij worden uitgevoerd op huiskavels van een vergunde woning en/of bedrijfsgebouw en gelegen binnen een straal van maximum 100 meters rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw voor zover ze respectievelijk bewoond of in gebruik zijn. Deze straal wordt beperkt tot 50 meter als groengebied, parkgebied, buffergebied of bosgebied bestreken wordt. Voor zover gelegen binnen groengebieden, parkgebieden, buffergebieden en bosgebieden wordt dit beperkt tot het kadastraal perceel van de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw met een maximale straal van 50 meter rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw.
2° ...
3° hetzij worden uitgevoerd op basis van een regelmatige machtiging of vergunning, afgeleverd op basis van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
4° hetzij expliciet zijn opgenomen in :
a) een beheerplan vastgesteld op grond van het decreet of van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
b) ...
c) in een landinrichtingsplan goedgekeurd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
d) een kavelplan goedgekeurd met toepassing van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen en inzoverre zij zijn uit te voeren in opdracht van het ruilverkavelingscomité;
e) een natuurinrichtingsproject, goedgekeurd met toepassing van artikel 47 van het decreet;
f) een beheersplan goedgekeurd met toepassing van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg;
g) een natuurrichtplan goedgekeurd met toepassing van artikel 48 en volgende van het decreet;
5° hetzij normale onderhoudswerken, als bedoeld in artikel 13, § 6, 4°, van het decreet, betreffen;
6° hetzij vallen onder en voldoen aan de beschermingsbepalingen van het VEN.

Artikel 10. (01/08/2018- ...)

§ 1. De minister kan, binnen de drie maanden na het indienen van een aanvraag dienaangaande, bij besluit individuele afwijkingen toestaan op de verbodsbepalingen van artikel 7, mits de aanvrager de zorgplicht opgelegd door artikel 14 van het decreet naleeft en voor zover er, bij het verlenen van de afwijking, uitdrukkelijk voldaan wordt aan de bepalingen van artikel 16 van het decreet inzake het tegengaan van vermijdbare schade, of aan de bepalingen van artikel 36ter, § 3, van het decreet, indien dit van toepassing is.

§ 2. De aanvraag voor een afwijking wordt ingediend bij het Agentschap.

De afwijkingsaanvraag bevat minimaal de gegevens, vermeld in addendum V1 van bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2014 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Het Agentschap beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de afwijkingsaanvraag binnen een termijn van orde van dertig dagen.

De beslissing over de afwijkingsaanvraag houdt rekening met de criteria, vermeld in artikel 15, § 2.

AFDELING 3 [BEOORDELINGSGRONDEN (verv. BVR 9 maart 2018, art. 6, I: 1 augustus 2018)] (... - ...)

Artikel 11. (01/08/2018- ...)

...

Artikel 12. (01/08/2018- ...)

...

Artikel 13. (01/08/2018- ...)

...

Artikel 14. (01/08/2018- ...)

...

Artikel 15. (01/08/2018- ...)

§ 1. ....

§ 2. Bij het nemen van de beslissing wordt er rekening gehouden met de volgende beoordelingselementen :
1° de bestaande toestand van de natuur ongeacht de bestemming van het gebied;
2° de huidige toestand van de vegetaties of de kleine landschapselementen;
3° de maatregelen tot herstel en ontwikkeling van habitats en ecosystemen;
4° de abiotische elementen.

Wanneer de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarop artikel 36ter, § 3, van het decreet van toepassing is, dan wordt de beslissing genomen met in achtneming van het bepaalde in artikel 36ter, § 4 tot en met § 6, van het decreet.

§ 3. ...

§ 4 ...

Artikel 16. (01/08/2018- ...)

...

Artikel 17. (01/08/2018- ...)

...

Artikel 18. (01/08/2018- ...)

...

Artikel 19. (01/08/2018- ...)

...

HOOFDSTUK V NATUURINRICHTINGSPROJECTEN (... - ...)

AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN (... - ...)

ONDERAFDELING A PROJECTCOMITE (... - ...)

Artikel 20. (28/10/2017- ...)

§ 1. Voor elk natuurinrichtingsproject dat door de minister overeenkomstig het artikel 47 van het decreet is ingesteld, wordt een natuurinrichtingsprojectcomité opgericht, dat belast is met de volgende taken:
1° de minister adviseren omtrent de maatregelen die binnen het ingestelde natuurinrichtingsproject van toepassing dienen gesteld;
2° de uitvoering van het natuurinrichtingsproject.

§ 2. Het projectcomité is samengesteld uit de volgende effectieve leden:
1° twee vertegenwoordigers van het Agentschap, waarvan één het voorzitterschap verzekert, voorgedragen door de leidend ambtenaar in kwestie;
2° één vertegenwoordiger van de VLM, die het secretariaat verzekert, voorgedragen door de leidend ambtenaar in kwestie;
3° één vertegenwoordiger van elk departement van de Vlaamse ministeries en van elk agentschap van de Vlaamse administratie, waarvan de bevoegdheid bij het project is betrokken, voorgedragen door de leidend ambtenaar in kwestie;
4° één vertegenwoordiger van de provincie, voorgedragen door de Bestendige Deputatie van de betrokken provincieraad;
5° één vertegenwoordiger van de betrokken gemeente, voorgedragen door de Burgemeester van deze gemeente;
6° één vertegenwoordiger van de natuurverenigingen indien voorgedragen door de MINA-raad;
7° één vertegenwoordiger van de Provinciale Landbouwkamers indien voorgedragen door de Landbouwkamer van de betrokken provincie;
8° één vertegenwoordiger van de Koninklijke Federatie van de Belgische Notarissen indien voorgedragen door de Vlaamse afdeling van deze Federatie;
9° één vertegenwoordiger van elke erkende terreinbeherende natuurvereniging die als eigenaar of beheerder van erkende natuurreservaten bij het natuurinrichtingsproject is betrokken, voorgedragen door de betrokken vereniging;
10° één vertegenwoordiger van de watervoorzieningsmaatschappij waarvan een waterwinning gelegen is binnen het desbetreffende natuurinrichtingsproject of waarvan de activiteit van een waterwinning een rechtstreekse hydrologische invloed heeft op gebieden binnen het desbetreffende natuurinrichtingsproject, voorgedragen door de betrokken watervoorzieningsmaatschappij.

Voor elk van de in het eerste lid vermelde effectieve leden worden op dezelfde wijze plaatsvervangende leden voorgedragen.

Artikel 21. (18/03/2007- ...)

§ 1. De administratieve zetel van het projectcomité bedoeld in artikel 20 is gevestigd op de buiten-dienst van de VLM waarin het grootste deel van het projectgebied van het natuurinrichtingsproject is gelegen.

§ 2. Het projectcomité beslist geldig bij aanwezigheid van de meerderheid van de leden.

Bij afwezigheid van de meerderheid van de leden, wordt het projectcomité opnieuw samengeroepen om ongeacht het aantal aanwezigen te beraadslagen en te beslissen over dezelfde agendapunten.

§ 3. De minister stelt het modelreglement van het projectcomité vast.

ONDERAFDELING B PROJECTCOMMISSIE (... - ...)

Artikel 22. (28/10/2017- ...)

§ 1. Voor elk natuurinrichtingsproject dat door de minister overeenkomstig artikel 47 van het decreet is ingesteld, wordt een natuurinrichtingsprojectcommissie opgericht die het projectcomité bedoeld in artikel 20 van dit besluit adviseert.

§ 2. De projectcommissie is samengesteld uit de volgende effectieve leden:
1° twee leden, gekozen uit een dubbele lijst voorgedragen door de erkende terreinbeherende natuurverenigingen die als eigenaar, gebruiker, vruchtgebruiker of beheerder van onroerende goederen bij het natuurinrichtingsproject zijn betrokken;
2° twee leden van de erkende gewestelijke natuur- en milieuverenigingen en/of de natuur- en milieuverenigingen uit de streek, gekozen uit een dubbele lijst voorgedragen door de Raad;
3° twee leden, gekozen uit de eigenaars, gebruikers, vruchtgebruikers of beheerders van onroerende goederen die bij het natuurinrichtingsproject zijn betrokken, voorgedragen door het projectsecretariaat;
4° twee leden uit de streek, die deskundig zijn op het vlak van natuurbehoud en natuurlijk milieu en die niet als eigenaar, gebruiker, vruchtgebruiker of beheerder van onroerende goederen bij het natuurinrichtingsproject zijn betrokken op voor-dracht op een dubbele lijst van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;
5° twee leden uit de streek die deskundig zijn op het vlak van de landbouw en die niet als eigenaar, gebruiker, vruchtgebruiker of beheerder van onroerende goederen bij het natuurinrichtingsproject zijn betrokken op voordracht op een dubbele lijst van de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij; indien de afbakening van het natuurinrichtingsproject in belangrijke mate betrekking heeft op gebieden met agrarische bestemming die onder een speciale beschermingszone vallen, kan de minister deze delegatie uitbreiden tot vier leden;
6° twee leden, die niet als eigenaar, gebruiker, vruchtgebruiker of beheerder van onroerende goederen bij het natuurinrichtingsproject zijn betrokken, op voordracht van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gekozen uit een dubbele lijst voorgedragen door deze Raad, voor zover bos in toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990 voorkomt in het gebied van het natuurinrichtingsproject;
7° één vertegenwoordiger van de watervoorzieningsmaatschappij waarvan een waterwinning gelegen is binnen het desbetreffende natuurinrichtingsproject of waarvan de activiteit van een waterwinning een rechtstreekse hydrologische invloed heeft op gebieden binnen het desbetreffende natuurinrichtingsproject, voorgedragen door de betrokken watervoorzieningsmaatschappij.

Voor elk van voormelde effectieve leden worden op dezelfde wijze plaatsvervangende leden voorgedragen.

§ 3. De voorzitter en de secretaris van het overeenkomstige projectcomité of hun plaatsvervangers nemen het voorzitterschap, respectievelijk het secretariaat van de projectcommissie waar.

Artikel 23. (18/03/2007- ...)

§ 1. De administratieve zetel van de projectcommissie bedoeld in artikel 22 is gevestigd op de buitendienst van de VLM waarin het grootste deel van het projectgebied van het natuurinrichtingsproject is gelegen.

§ 2. De projectcommissie is verplicht om op vraag van het projectcomité binnen dertig dagen na de aanvraag advies uit te brengen over de voorgelegde onderwerpen. Tussen de maanden juli en augustus wordt deze termijn verdubbeld.

Als het projectcomité het advies binnen die termijn niet heeft ontvangen, kan de behandeling van de zaak worden voorgezet.

Ingeval dit besluit het advies van de commissie oplegt, dient het comité elke afwijking van dat advies met redenen te omkleden.

§ 3. De projectcommissie adviseert geldig bij aanwezigheid van de meerderheid van de leden.

Bij afwezigheid van de meerderheid van de leden, wordt de projectcommissie opnieuw samengeroepen om ongeacht het aantal aanwezigen te beraadslagen en te beslissen over dezelfde agendapunten.

§ 4. De minister stelt het modelreglement van de projectcommissie vast.

ONDERAFDELING C PROJECTRAPPORT (... - ...)

Artikel 24. (28/10/2017- ...)

§ 1. Voor elk natuurinrichtingsproject dat door de minister overeenkomstig het artikel 47 van het decreet is ingesteld, stelt de afdeling een projectrapport op met betrekking tot:
1° de maatregelen die binnen het ingestelde natuurinrichtingsproject van toepassing zouden dienen gesteld;
2° de nadere uitvoeringsmodaliteiten.

Het Agentschap kan zich hiervoor laten bijstaan door het Instituut, door de VLM of door externe deskundigen.

§ 2. Het in § 1 bedoelde projectrapport omvat ten minste:
1° administratieve gegevens :
a) een aanduiding van het juridisch kader en het beleidskader dat geldt in het vastgesteld gebied, met in het bijzonder een weergave van de planologische en andere gebiedscategorieën waaronder het projectgebied valt;
b) een nominatieve lijst van belanghebbenden, opgemaakt overeenkomstig artikel 28;
2° beleidsgegevens:
a) indien er voor het vastgestelde gebied of voor een deel ervan geen natuurrichtplan, managementplan of managementplan Natura 2000, vermeld in het decreet, is vastgesteld: een voorstel voor de natuurdoeltypes, de natuurstreefbeelden, de doelsystemen en de doelsoorten van het project;
b) een voorstel voor de bij de verdere uitvoering van het project te betrekken bevoegdheden;
c) een raming van de kosten voor de uitvoering van het project;
d) een aanduiding van de impact van de ingrepen en de mogelijke disproportionele gevolgen hiervan buiten het natuurinrichtingsproject;
3° een voorstel van de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen, desgevallend gebaseerd op een kosten-batenafweging met betrekking tot mogelijke alternatieve maatregelenpakketten;
4° een voorstel van modaliteiten tot uitvoering van het natuurinrichtingsproject.

§ 3. Het in § 1 bedoelde projectrapport dient door het Agentschap binnen een termijn van één jaar na de instelling van het project bezorgd aan:
1° de minister;
2° het natuurinrichtingsprojectcomité, met verzoek tot uitbrengen van het advies bedoeld in artikel 26;
3° de projectcommissie; bedoeld in dit artikel;
4° de Gouverneur van de betrokken provincie;
5° de Burgemeester van de betrokken gemeente, met verzoek tot uitvoering van heet openbaar onderzoek bedoeld in artikel 25.

AFDELING 2 VASTSTELLING VAN DE MAATREGELEN BINNEN HET NATUURINRICHTINGSPROJECT EN VAN DE UITVOERINGSMODALITEITEN (... - ...)

Artikel 25. (18/03/2007- ...)

§ 1. De Burgemeester van de betrokken gemeente stelt na ontvangst van het in artikel 24 bedoelde projectrapport alsook na ontvangst van de in artikel 28 bedoelde nominatieve lijst van de belanghebbenden een openbaar onderzoek in over:
1° de in het projectrapport opgenomen voorstellen van:
a) de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen;
b) de modaliteiten tot uitvoering van het natuurinrichtingsproject;
2° de nominatieve lijst van de belanghebbenden.

§ 2. Het in § 1 bedoelde openbaar onderzoek omvat:
1° het op bevel van de Burgemeester ter inzage leggen van het projectrapport, en de lijst van de belanghebbenden gedurende 30 kalenderdagen bij de diensten van het gemeentebestuur;
2° het op bevel van de Burgemeester bekendmaken van het openbaar onderzoek samen met de lijst van de belanghebbenden door aanplakking van een bericht gedurende een periode van 30 kalenderdagen op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten;
3° de bekendmaking van het openbaar onderzoek over het projectrapport in ten minste drie lokale dag- en/of weekbladen.

In het bericht, bedoeld in het eerste lid, 2°, komen de volgende vermeldingen voor:
1° het voorwerp van het projectrapport en de lijst van de belanghebbenden in relatie tot het natuurinrichtingsproject;
2° de diensten van het gemeentebestuur waar gedurende de periode van 30 kalenderdagen van bekendmaking het dossier kan worden ingezien;
3° de mededeling dat gedurende die periode bezwaren en opmerkingen aan het College schriftelijk kunnen worden gericht of mondeling kunnen worden meegedeeld aan de Burgemeester of aan een door hem aangewezen gemeentelijke ambte-naar.

Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek wordt door de Burgemeester een dossier samengesteld dat omvat:
1° het bewijs van de aanplakking;
2° het proces-verbaal houdende de tijdens het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen.

Het dossier, vermeld in het derde lid wordt door de burgemeester binnen een termijn van tien kalenderdagen nadat het openbaar onderzoek afgesloten is, verzonden aan het projectcomité.

Artikel 26. (18/03/2007- ...)

§ 1. Het projectcomité verleent, na onderzoek van de ingediende opmerkingen en bezwaren, advies aan de minister uiterlijk zes maanden na de ontvangst van het dossier, vermeld in artikel 25, over de in het projectrapport opgenomen voorstellen van :
1° de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen;
2° de modaliteiten tot uitvoering van het natuurinrichtingsproject.

§ 2. Het projectcomité kan het advies van de projectcommissie vragen over de in het projectrapport opgenomen voorstellen van de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen en uitvoeringsmodaliteiten. Het vraagt dit advies in elk geval wanneer deze voorstellen één of meer van de volgende maatregelen omvatten:
1° kavelruil;
2° aanpassing van wegen of van het wegenpatroon;
3° opleggen van tijdelijke erfdienstbaarheden;
4° waterhuishoudingswerken met een invloed op de bedrijfsvoering van de belanghebbenden;
5° grondwerken met een invloed op de bedrijfsvoering van de belanghebbenden.

Artikel 27. (18/03/2007- ...)

Na ontvangst van het in artikel 26 bedoelde advies, stelt de minister de binnen het natuur-inrichtingsproject te treffen maatregelen vast alsook de modaliteiten tot uitvoering van het natuurinrichtingsproject.

Zij houdt daarbij rekening met de voorstellen opgenomen in het projectrapport, het advies hieromtrent uitgebracht door het natuurinrichtingsprojectcomité, alsook met de tijdens het openbaar onderzoek ingediende opmerkingen en bezwaren.

AFDELING 3 UITVOERING VAN NATUURINRICHTINGSPROJECTEN (... - ...)

ONDERAFDELING A NOMINATIEVE LIJST VAN DE BELANGHEBBENDEN (... - ...)

Artikel 28. (18/03/2007- ...)

§ 1. Het projectcomité maakt op basis van kadastrale en andere beschikbare gegevens, na raadpleging van de projectcommissie, een nominatieve lijst van de belanghebbenden op. Die lijst vermeldt voor de onroerende goederen van het projectgebied de naam en het adres van de belanghebbenden.

De belanghebbenden verstrekken, met het oog op de opstelling van de in het eerste lid bedoelde lijst, desgevraagd de gegevens die het projectcomité vraagt binnen een termijn van vijftien kalenderdagen.

§ 2. De VLM staat het projectcomité bij voor het opmaken van de in § 1 bedoelde lijst van de belanghebbenden.

§ 3. ...

Artikel 29. (18/03/2007- ...)

§ 1. Het projectcomité vraagt het advies van de projectcommissie over de tijdens het openbaar onderzoek ingediende opmerkingen en bezwaren betreffende de lijst van belanghebbenden.

§ 2. Na de ontvangst van het advies van de projectcommissie moet het projectcomité belanghebbenden oproepen om te horen, wanneer het niet akkoord gaat met een advies van de projectcommissie over een bezwaar van die belanghebbende. Verschijnt de belanghebbende niet na de oproep, dan kan het projectcomité zonder verder uitstel beslissen.

§ 3. Indien het projectcomité geen belanghebbenden oproept om gehoord te worden, beslist het binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van het advies van de projectcommissie over de nodige wijzigingen aan de lijst van de belanghebbenden.

§ 4. Na het onderzoek over de lijst van de belanghebbenden stelt het projectcomité de lijst van de belanghebbenden vast.

§ 5. Het projectcomité legt de vastgestelde lijst van de belanghebbenden tijdens de hele duur van het natuurin-richtingsproject ter inzage op zijn zetel.

[ONDERAFDELING Abis VERSNELDE UITVOERING VAN NATUURINRICHTINGSMAATREGELEN (ing. BVR 2 februari 2007, art. 12)] (... - ...)

Artikel 29bis. (18/03/2007- ...)

Na vaststelling door de minister van de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen natuurinrichtingsmaatregelen en de uitvoeringsmodaliteiten kunnen het Agentschap voor Natuur en Bos, de VLM of andere actoren de natuurinrichtingsmaatregelen uitvoeren. De natuurinrichtingsmaatregelen kunnen enkel worden uitgevoerd met instemming van het projectcomité en van de belanghebbenden voor de percelen waarop de natuurinrichtingsmaatregelen betrekking hebben en voor zover de uitvoering geen invloed heeft op de gronden van andere belanghebbenden. Het projectcomité bepaalt, uitgaande van de criteria vastgesteld op grond van artikel 32ter, de vergoeding die de belanghebbenden ontvangen ten gevolge van de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen.

De uitvoering van de werkzaamheden is mogelijk zonder dat er een projectuitvoeringsplan opgemaakt wordt.

ONDERAFDELING B HET PROJECTUITVOERINGSPLAN (... - ...)

Artikel 30. (18/03/2007- ...)

§ 1. Na de vaststelling door de minister van de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen en van de modaliteiten tot uitvoering van het natuurinrichtingsproject, maakt het projectcomité een of meer projectuitvoeringsplannen op voor het vermelde natuurinrichtingsproject.

De VLM helpt het projectcomité bij de opmaak van het projectuitvoeringsplan.

§ 2. Het projectcomité raadpleegt de projectcommissie over de opmaak van het projectuitvoeringsplan, vermeld in § 1.

Artikel 31. (28/10/2017- ...)

Het projectuitvoeringsplan, vermeld in artikel 30, in voorkomend geval vervolledigd met de gegevens, vermeld in artikel 32 en 32bis, omvat :
1° inventarisatieplannen met ten minste :
a) de bestaande perceelsstructuur en het bestaande grondgebruik;
b) de bestaande wegen-, waterlopen-, kavel-, nuts- en recreatieve infrastructuur;
2° technische plannen met ten minste :
a) de technische uitwerking van de natuurinrichtingsmaatregelen;
b) een uitvoeringsprogramma dat de verantwoordelijke actoren en het tijdsschema voor het uitvoeren van de natuurinrichtingsmaatregelen bepaalt, alsook, in voorkomend geval, de voorwaarden vermeldt waaraan de betrokken eigenaars of gebruikers moeten voldoen wanneer zij mede instaan voor de uitvoering van het natuurinrichtingsproject;
3° een financieringsplan, met, in voorkomend geval, de wijze van medefinanciering en afspraken met betrekking tot de vergoeding voor uitvoering van het natuurinrichtingsproject aan betrokken eigenaars of gebruikers;
4° in voorkomend geval een plan met de erfdienstbaarheden die worden afgeschaft of gevestigd.

Onder medefinanciering, als vermeld in eerste lid, 3°, wordt verstaan iedere vorm van financiering van de uitvoering van het natuurinrichtingsproject door partners, waarbij niet de kredieten gebruikt worden die toegewezen zijn aan natuurinrichting in de begroting van het Agentschap voor Natuur en Bos.

Artikel 32. (18/03/2007- ...)

Met het oog op het uitvoeren van de kavelruil vervolledigt het projectcomité, voor de percelen die bij kavelruil betrokken zijn, het projectuitvoeringsplan met de volgende plannen en lijsten :
1° de classificatie van het geheel van de gronden waarbij die classificatie wordt aangeduid op een kavelplan waarop de waardezones, gevormd door het groeperen van gronden van dezelfde klasse, in tekening worden gebracht;
2° lijsten waarop voor elk vroeger perceel de volgende gegevens zijn vermeld : de naam van de eigenaar, van de vruchtgebruiker en van de gebruiker, de oppervlakten in elke waardezone, de totale oppervlakte en de overeenstemmende waarden;
3° lijsten waarop voor iedere eigenaar en iedere vruchtgebruiker de volgende gegevens zijn vermeld : de vroegere percelen die hij bezit, met de totalen van de oppervlakten in elke waardezone, van de totale oppervlakten en van de overeenstemmende waarden;
4° lijsten waarop voor iedere gebruiker de volgende gegevens zijn vermeld : de vroegere percelen die hij in gebruik heeft, met de totalen van de oppervlakten in elke waardezone, van de totale oppervlakte en van de overeenstemmende waarden;
5° een herverkavelingsplan, enerzijds voor de eigenaars en vruchtgebruikers, en anderzijds voor de gebruikers, waarop de waardezones van het kavelplan, vermeld in 1°, worden aangebracht en waarop de nieuwe percelen worden toegewezen aan de eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers;
6° lijsten waarop voor elk nieuw perceel de volgende gegevens zijn vermeld : de namen van de eigenaar, de vruchtgebruiker en de gebruiker, de oppervlakten in elke waardezone, de totale oppervlakte en de overeenstemmende waarden;
7° lijsten waarop voor elk vroeger perceel en voor elk nieuw perceel de vergoedingen voor meer- en minderwaarden als vermeld in het laatste lid, zijn opgenomen;
8° lijsten waarop voor iedere eigenaar en iedere vruchtgebruiker de volgende gegevens zijn vermeld : de hem toebedeelde nieuwe percelen met de oppervlakten in elke waardezone, de totale oppervlakten en de overeenstemmende waarden, de financiële afrekening en de vergoedingen voor meer- en minderwaarden;
9° lijsten waarop voor iedere gebruiker de volgende gegevens zijn vermeld : de hem toebedeelde nieuwe percelen, de oppervlakten in elke waardezone, de totale oppervlakten, de overeenstemmende waarden en de vergoeding voor gebruiksverlies;
10° een kavelplan waarop de vroegere percelen opgenomen zijn die met voorrechten, hypotheken, bevelen, onroerende beslagen of vorderingen, of met erfpacht, opstal-, gebruiks- of bewoningsrecht zijn bezwaard, en een herverkavelingsplan waarop de nieuwe percelen of gedeelten van die percelen opgenomen zijn die met die voorrechten, hypotheken, bevelen, onroerende beslagen of vorderingen of met erfpacht-, opstal-, gebruiks- of bewoningsrecht zullen worden bezwaard;
11° lijsten waarop voor iedere eigenaar en ieder vruchtgebruiker de volgende gegevens zijn vermeld : de voorrechten, hypotheken, bevelen, onroerende beslagen of vorderingen, de erfpacht-, opstal-, gebruiks- en bewoningsrechten, met vermelding van de vroegere percelen en van de nieuwe percelen of gedeelten van nieuwe percelen die in de plaats hiervan komen.

Het kavelplan en de lijsten, vermeld in 1° tot en met 4°, worden opgemaakt op basis van de kadastrale gegevens, behoudens de vergissingen die worden vastgesteld, eventueel op aanwijzing van een belanghebbende.

Bij de classificatie van de gronden wordt geen rekening gehouden met de meer- of minderwaarden van de percelen, zoals de aanwezigheid van gebouwen, afsluitingen, bomen of hagen, het bestaan van een pacht of van een erfdienstbaarheid. De meer- of minderwaarden worden afzonderlijk geschat.

Artikel 32bis. (18/03/2007- ...)

Met het oog op het bepalen van de vergoedingen voor andere natuurinrichtingsmaatregelen dan kavelruil, die een invloed hebben op de waarde of het gebruik van de grond, vervolledigt het projectcomité, voor de percelen die bij de natuurinrichtingsmaatregelen betrokken zijn, het projectuitvoeringsplan met de volgende lijsten en berekeningswijze :
1° lijsten waarop voor iedere eigenaar, vruchtgebruiker en gebruiker de percelen zijn aangeduid waarvan de waarde of het gebruik wordt beïnvloed door de natuurinrichtingsmaatregelen;
2° een document met de wijze waarop de vergoeding voor elk type van natuurinrichtingsmaatregel wordt berekend;
3° lijsten waarin voor iedere eigenaar, vruchtgebruiker en gebruiker de vergoeding voor natuurinrichtingsmaatregelen is opgenomen waar hij recht op heeft, op basis van de berekeningswijze, vermeld in punt 2°.

Het projectcomité bepaalt of de vergoedingen voor andere natuurinrichtingsmaatregelen dan kavelruil, eenmalig of periodiek worden uitgekeerd. Als de vergoedingen periodiek worden uitgekeerd, geldt dat voor maximaal twintig jaar en kunnen ze degressief zijn.

Wordt de vergoeding periodiek uitgekeerd en wijzigt de eigendoms- of gebruikstoestand, dan wordt de vergoeding verder uitgekeerd aan de nieuwe eigenaar, vruchtgebruiker of gebruiker. De vroegere eigenaar, vruchtgebruiker of gebruiker stelt de VLM onmiddellijk in kennis van de gewijzigde eigendoms- of gebruikstoestand.

Artikel 32ter. (18/03/2007- ...)

Voor de vergoedingen, vermeld in artikel 32bis, gelden volgende principes en regels :
1° Er wordt rekening gehouden met de doelstellingen en beginselen geformuleerd in art. 1.2.1. van het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
2° De vergoeding voor andere maatregelen dan kavelruil wordt verminderd met de op basis van een andere regelgeving, met inbegrip van die vanuit het decreet, voor hetzelfde perceel, voor hetzelfde of een gelijkaardig verlies verkregen planschadevergoeding, vergoeding voor patrimoniumverlies en schadevergoeding;
3° Er wordt geen vergoeding betaald voor andere maatregelen dan kavelruil, indien deze maatregelen of prestaties al vereist zijn voor het behoud van de basiskwaliteit voor natuur en milieu, zoals die opgelegd wordt op basis van de geldende wetgeving;
4° Er wordt geen vergoeding betaald voor andere maatregelen dan kavelruil indien de betrokken eigenaar, vruchtgebruiker of gebruiker in verband hiermee handelingen, werken of wijzigingen uitvoert, voortzet of in stand houdt die strijdig zijn met de geldende wetgeving of met de oogmerken van de betrokken maatregelen;
5° Voor het bepalen van hoogte van de vergoedingen en de mate van overdraagbaarheid van periodieke vergoedingen bij wijziging van eigendoms- of gebruikstoestand, kan voor het overige rekening worden gehouden met de voor het betrokken perceel, op het moment van de instelling van het natuurinrichtingsproject, geldende verordenende bepalingen inzake ruimtelijke ordening, in het bijzonder de stedenbouwkundige voorschriften van de plannen van aanleg en ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening.

De minister verfijnt deze criteria en kan deze aanvullen met criteria inzake onder meer de berekeningswijze van de vergoedingen, de cumuleerbaarheid ervan met andere vergoedingen en subsidies en de beslissing onder welke voorwaarden met een periodieke vergoeding gewerkt kan worden.

Artikel 33. (18/03/2007- ...)

Het projectuitvoeringsplan wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek. Dat openbaar onderzoek omvat :
1° het openen van het openbaar onderzoek door de voorzitter en de secretaris van het projectcomité, waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt;
2° het op bevel van de voorzitter en secretaris van het natuurinrichtingsprojectcomité gedurende dertig dagen op de administratieve zetel van het natuurinrichtingsprojectcomité ter inzage leggen van het projectuitvoeringsplan. De plannen en de lijsten, vermeld in artikel 32, eerste lid, 10° en 11°, kunnen enkel worden ingezien door de belanghebbenden, opgenomen in de lijst, vermeld in artikel 32, eerste lid, 11°;
3° de schriftelijke kennisgeving door de voorzitter en secretaris van het natuurinrichtingsprojectcomité, met een aangetekende zending, afgegeven tegen ontvangstbewijs, van het openbaar onderzoek aan alle belanghebbenden, vermeld in artikel 29, § 5;
4° het, ingevolge verzoek van de voorzitter en secretaris van het natuurinrichtingsprojectcomité, op bevel van de burgemeester van de gemeente in kwestie gedurende een periode van dertig kalenderdagen aanplakken van de bekendmaking van het openbaar onderzoek op de plaatsen die bestemd zijn voor de officiële berichten;
5° het sluiten van het openbaar onderzoek door de voorzitter en de secretaris van het projectcomité.

De kennisgeving, vermeld in het eerste lid, 3°, vermeldt de plaats waar het projectuitvoeringsplan gedurende de periode van dertig kalenderdagen van bekendmaking kan worden ingezien alsook de wijze waarop de belanghebbenden hun opmerkingen en bezwaren bij het projectcomité kunnen indienen. In voorkomend geval bevat de kennisgeving ook een uittreksel uit de gegevens, vermeld in artikel 32, eerste lid, 3°, 4°, 8°, 9° en 11°, en in artikel 32bis, eerste lid, 1° en 3°.

In deze bekendmaking bedoeld in het eerste lid, 4° worden vermeld:
a) het voorwerp van het projectuitvoeringsplan in relatie tot het natuurinrichtingsproject;
b) de plaats waar het projectuitvoeringsplan gedurende de periode van 30 kalenderdagen van bekendmaking kan worden ingezien;
c) de mededeling dat gedurende die periode bezwaren en opmerkingen aan het natuurinrichtingsprojectcomité schriftelijk kunnen worden gericht.

Bij het afsluiten van de bekendmaking wordt door de Burgemeester een bewijs van de aanplakking opgesteld; dit bewijs wordt door de Burgemeester binnen een termijn van tien kalenderdagen na het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen van de bekendmaking, verzonden aan de secretaris van het projectcomité.

Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt; de schriftelijk ingediende opmerkingen en bezwaren worden in het proces-verbaal bedoeld in het eerste lid, 5° vermeld en blijven eraan gehecht.

Artikel 34. (18/03/2007- ...)

§ 1. Na afsluiting van het openbaar onderzoek bedoeld in artikel 33 vraagt het projectcomité het advies van de projectcommissie over het projectuitvoeringsplan en de hieromtrent tijdens het openbaar onderzoek ingediende opmerkingen en bezwaren.

§ 2. De projectcommissie brengt het gevraagde advies uit binnen drie maanden na de aanvraag.

§ 3. Na de ontvangst van het advies van de projectcommissie kan het projectcomité belanghebbenden die opmerkingen of bezwaren tijdens het openbaar onderzoek hebben ingediend oproepen om gehoord te worden. Verschijnt een belanghebbende niet na deze oproep, dan kan het projectcomité zonder verder uitstel het ontwerpprojectuitvoeringsplan vaststellen, waarna het medegedeeld wordt aan de minister. De minister stelt vervolgens binnen de 30 kalenderdagen het projectuitvoeringsplan vast. Indien de minister geen beslissing neemt binnen die termijn, wordt het projectuitvoeringsplan geacht goedgekeurd te zijn.

§ 4. Het projectcomité legt het vastgestelde projectuitvoeringsplan tijdens de hele duur van de uitvoering van het natuurinrichtingsproject ter inzage op zijn administratieve zetel.

§ 5. Het projectcomité stelt de belanghebbenden, vermeld in artikel 29, § 5, met een aangetekende brief in kennis van de vaststelling van het projectuitvoeringsplan.

ONDERAFDELING C [BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE KAVELRUIL (verv. BVR 2 februari 2007, art. 20)] (... - ...)

Artikel 35. (18/03/2007- ...)

§ 1. Ten gevolge van de kavelruil treedt het geheel van de nieuwe percelen die aan een eigenaar worden toegewezen, in de plaats van het geheel van de vroegere percelen van die eigenaar.

§ 2. Het vruchtgebruik dat slaat op het geheel van de vroegere percelen van een eigenaar, gaat over op het geheel van de nieuwe percelen van die eigenaar.

Als een vruchtgebruiker een of sommige van de vroegere percelen van een eigenaar bezwaart, bepaalt het projectcomité de nieuwe percelen van die eigenaar waarop dat recht overgaat.

§ 3. De voorrechten en hypotheken, bevelen en beslagen en de onroerende vorderingen, die slaan op het geheel van de vroegere percelen van een eigenaar of van een vruchtgebruiker, gaan over op het geheel van de nieuwe percelen van de eigenaar of van de vruchtgebruiker en op de ontvangen financiële afrekening van de eigenaar of vruchtgebruiker.

Als de voorrechten en hypotheken, bevelen en beslagen, en de onroerende vorderingen een vroeger perceel van een eigenaar of van een vruchtgebruiker bezwaren, bepaalt het projectcomité het nieuwe perceel of het gedeelte van het nieuwe perceel van die eigenaar of vruchtgebruiker en het gedeelte van de door die eigenaar of vruchtgebruiker te ontvangen financiële afrekening waarop die rechten overgaan.

§ 4. De bepalingen van § 2 betreffende het vruchtgebruik zijn van toepassing op de erfpacht, het opstalrecht en het recht van gebruik en bewoning.

Artikel 35bis. (18/03/2007- ...)

§ 1. Ten gevolge van de kavelruil worden de rechten die de pachter op zijn vroegere percelen bezit, overgedragen op zijn nieuwe percelen, rekening houdend met de hierna volgende bepalingen.

Als wijzigingen aan de pacht moeten worden aangebracht, roept het projectcomité de belanghebbenden op en doet hun zodanige voorstellen dat zij ermee kunnen instemmen.

Wordt een overeenkomst bereikt, dan stelt het projectcomité dat schriftelijk vast. De overeenkomst wordt door de partijen ondertekend.

Als geen overeenkomst wordt bereikt, verzoekt het projectcomité hen het geschil voor de rechter te brengen. De rechterlijke beslissing wordt aan de natuurinrichtingsakte gehecht.

§ 2. De bepalingen van § 1 betreffende de wijzigingen in de pacht zijn van toepassing op de erfpacht, het recht van opstal en het recht van gebruik en bewoning.

Artikel 35ter. (18/03/2007- ...)

Het jachtrecht gaat bij kavelruil niet over op het nieuwe perceel. De nieuwe eigenaar van een perceel treedt in de rechten en verplichtingen van degene die het jachtrecht op het perceel heeft afgestaan.

Werd het jachtrecht door de eigenaar zelf uitgeoefend en heeft die per aangetekende brief aan het projectcomité zijn wens geuit om verder op het perceel te blijven jagen, dan worden de voorwaarden van de jacht vastgesteld zoals bepaald in artikel 35bis, § 1 betreffende de wijzigingen aan de pacht, zonder dat de duur van de jachtovereenkomst langer dan negen jaar kan zijn.

De duur van jachtovereenkomsten die werden gesloten na de instelling van het natuurinrichtingsproject, wordt van rechtswege beperkt tot aan de overschrijving van de natuurinrichtingsakte op het hypotheekkantoor.

ONDERAFDELING D UITVOERING (... - ...)

Artikel 36. (18/03/2007- ...)

§ 1. Het projectcomité coördineert de uitvoering van het natuurinrichtingsproject op basis van het vastgestelde projectuitvoeringsplan.

§ 2. De VLM en de verantwoordelijke actoren vastgesteld in het projectuitvoeringsplan worden belast met de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen.

§ 3. Niemand mag zich tegen de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen verzetten of de afpaling van percelen hinderen. Voor de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen kan het projectcomité voor bepaalde onroerende goederen tijdelijk beperkingen opleggen aan het genot van onroerende goederen tijdens de uitvoering van het natuurinrichtingsproject, zoals :
1° het doorgang verlenen aan personen, voertuigen en machines;
2° het toestaan van de plaatsing van materialen, gereedschappen en werktuigen;
3° het toestaan van het storten en uitspreiden van specie uit aanpalende waterlopen;
4° het toestaan van de tijdelijke wijziging van het waterpeil.
Het projectcomité bepaalt de vergoeding die de eigenaar of gebruiker ontvangt voor mogelijke cultuurschade aan gewassen als gevolg van die tijdelijke beperkingen.

Het projectcomité bepaalt de vergoeding die de eigenaar of gebruiker ontvangt als gevolg van cultuurschade aan gewassen als gevolg van deze tijdelijke erfdienstbaarheden.

§ 4. De VLM staat het projectcomité bij voor het uitoefenen van controle op de verrichtingen van de ontwerpers, aannemers en technici die het Vlaamse Gewest of de VLM heeft belast met studies, werken of opdrachten voor natuurinrichting.

Artikel 37. (21/05/2008- ...)

§ 1. Voor de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen kan de VLM, in naam en voor rekening van het Vlaamse Gewest, onroerende goederen verwerven via aankoop in der minne of, na machtiging door de Vlaamse regering, via onteigening ten algemenen nutte.

De aldus aangekochte onroerende goederen vormen een patrimonium dat gescheiden is van het eigen patrimonium van de VLM en van andere patrimonia die de VLM in het kader van haar opdrachten beheert.

De VLM beheert de eigendoms- en gebruiksrechten van deze onroerende goederen namens de Vlaamse regering uiterlijk tot het einde van het project zoals bedoeld in artikel 44septies.

§ 2. De VLM wijst de gebruiksrechten van de in § 1 bedoelde onroerende goederen in de regel toe aan het Agentschap.

De VLM kan evenwel, na advies van het Agentschap en in overeenstemming met de voor het bedoelde natuurinrichtingsproject vastgestelde natuurinrichtingsmaatregelen en uitvoeringsmodaliteiten, de gebruiksrechten van deze onroerende goederen toewijzen aan het Agentschap, aan een openbaar bestuur, aan een erkende terreinbeherende natuurvereniging of aan een of meerdere landbouwers. De VLM kan daartoe, na positief advies van het Agentschap, een overeenkomst sluiten met één van de voormelde partijen. Deze overeenkomst omvat bepalingen over:
1° het voorwerp van de overeenkomst;
2° de duur van de overeenkomst;
3° de voorwaarden waaronder het gebruiksrecht wordt toegewezen;
4° de reglementeringsbevoegdheid van het Vlaamse Gewest;
5° het toezicht op de naleving van de voorwaarden;
6° de regeling voor wanprestaties.

[ONDERAFDELING Dbis BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE DE PERIODIEKE VERGOEDING VOOR ANDERE NATUURINRICHTINGSMAATREGELEN DAN KAVELRUIL (ing. BVR 2 februari 2007, art. 23)] (... - ...)

Artikel 37bis. (18/03/2007- ...)

Als de vergoedingen voor andere natuurinrichtingsmaatregelen dan kavelruil periodiek worden uitgekeerd, kan het projectcomité gedurende een periode van vijf jaar na de uitvoering van de werkzaamheden de invloed volgen van die maatregelen op de waarde en het gebruik van de gronden, evenals op de op grond van artikel 24, § 2, 2°, a) bepaalde doelstellingen.

Artikel 37ter. (18/03/2007- ...)

§ 1. Na de periode van vijf jaar kan het projectcomité een rapport opmaken met de resultaten van de waargenomen invloed. Als uit dat rapport blijkt dat de berekeningswijze van de vergoedingen, vermeld in artikel 32bis, eerste lid, 2°, moet worden gewijzigd of een of meerdere vergoedingen moeten worden stopgezet, past het projectcomité de lijsten, vermeld in artikel 32bis, eerste lid, 1° en 3°, aan op basis van de gewijzigde berekeningswijze.

Het projectcomité vraagt het advies van de projectcommissie over de aanpassing van de lijsten.

§ 2. Het projectcomité stelt de eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers van wie de vergoeding wordt gewijzigd per aangetekende brief in kennis van de aanpassing van de lijsten. De kennisgeving bevat een uittreksel uit de lijst met de aangepaste vergoedingen.

De eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers kunnen binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de verzending van de kennisgeving hun bezwaren en opmerkingen schriftelijk indienen bij het projectcomité. Het projectcomité maakt een proces-verbaal op van de ingediende opmerkingen en bezwaren.

§ 3. Na het onderzoek van de ingediende opmerkingen en bezwaren stelt het projectcomité de lijst vast met de aangepaste vergoedingen voor andere natuurinrichtingsmaatregelen dan kavelruil, die een invloed hebben op de waarde en het gebruik van de grond.

Het projectcomité stelt de eigenaars, de vruchtgebruikers en de gebruikers per aangetekende brief in kennis van de vaststelling van de lijst.

ONDERAFDELING E BEDRIJFSVERPLAATSING (... - ...)

Artikel 38. (... - ...)

§ 1. Bij bedrijfsverplaatsing wordt, in het belang van de natuurinrichting, een bestaand bedrijfsgebouw met bestaande bedrijfswoning en onmiddellijke aanhorigheden, van een ecologisch kwetsbaar gebied overgebracht naar een gebied waar de toekomstgerichte bedrijfsstructuren economisch en ecologisch verantwoord kunnen ontwikkelen.

§ 2. De bedrijfsverplaatsing heeft betrekking op het ter beschikking stellen van:

1° het bestaande bedrijf door de eigenaar aan de VLM, optredend namens het Vlaamse Gewest;

2° een nieuw bedrijf door nieuwbouw of verbouwing door de VLM, optredend namens het Vlaamse Gewest, aan de belanghebbenden.

Artikel 39. (20/09/2024- ...)

§ 1. Het projectcomité start op grond van het projectuitvoeringsplan, of op vraag van de eigenaar ingediend voor de definitieve vaststelling van het projectuitvoeringsplan, een onderzoek naar bedrijfsverplaatsing.

§ 2. Het projectcomité onderzoekt:
1° de noodzaak om het bedrijf te verplaatsen omwille van ecologische redenen;
2° de noodzaak om het bedrijf te verplaatsen omwille van socio-economische redenen;
3° de mogelijkheid van tussenkomst van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds voor de investeringen op de nieuwe vestigingsplaats;
4° de haalbaarheid van de bedrijfsverplaatsing op het vlak van vergunningen en andere productierechten zoals een melkquotum of nutriëntenemissierechten;
5° de juridische problemen, de liquiditeit en de solvabiliteit, en de inkomensverwachting van de eigenaar;
6° de kostenraming en raming van de financieringslasten ten laste van de begroting van het Vlaamse Gewest.

Het projectcomité kan hiervoor een beroep doen op de VLM.

§ 3. Het projectcomité vraagt het advies van:
1° ...
2° het Departement Omgeving wat betreft de aspecten ruimtelijke ordening, omgevingsvergunningenbeleid en bodembescherming;
3° ...;
4° het Agentschap Landbouw en Zeevisserij;
5° de afdeling Mestbank van de VLM;
6° de afdeling bodemsanering van de OVAM.

Artikel 40. (23/02/2017- ...)

§ 1. Op basis van de resultaten van het onderzoek en de adviezen beslist het projectcomité de procedure voor bedrijfsverplaatsing al of niet te starten. In bevestigend geval legt het projectcomité de vraag tot bedrijfsverplaatsing voor aan de minister voor principiële goedkeuring. Deze vraag voor principiële goedkeuring omvat:
1° in voorkomende geval, een kopie van de aanvraag van de eigenaar;
2° een overzichtsplan met de gegevens van het gewestplan en met aanduiding van de eigendoms- en gebruikstoestand van het bedrijf;
3° een uittreksel uit het projectuitvoeringsplan, met aanduiding van de plaats van de nieuwe bedrijfszetel;
4° een plan van erfbeplanting;
5° een nota ter motivering van de aanvraag;
6° een kostenraming en een raming van de financieringslasten, die ten laste van de begroting van het Vlaamse Gewest zullen vallen.

§ 2. Na principiële goedkeuring door de minister, maakt de VLM, optredend namens het Vlaamse Gewest, een ontwerp van overeenkomst op met de belanghebbende.

Het ontwerp van overeenkomst omvat ten minste bepalingen met betrekking tot:
1° de vergoeding en overname voor het bestaande bedrijf en het nieuwe bedrijf: de uitbetaling en terugbetaling van krediet, de financiering, de uitvoering van de werken door de belanghebbende, de schuldsaldoverzekering en brandverzekering, de hypothecaire inschrijving, de erfbeplanting en het beheer;
2° het aanvragen van de vereiste vergunningen, inzonderheid de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen en de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, voor het nieuwe bedrijfsgebouw.

§ 3. De VLM legt vervolgens de bedrijfsverplaatsing voor definitieve goedkeuring voor aan de minister. Deze vraag voor definitieve goedkeuring omvat:
1° een eensluidend verklaard afschrift van het ontwerp van overeenkomst ondertekend door de eigenaar;
2° de plannen, bescheiden en bestekken;
3° een eensluidend verklaard afschrift van de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit en van eventuele andere vereiste vergunningen;
4° een verslag met de motivering van het project en een uitvoeringsplan;
5° de kostenraming en de raming van de financieringslasten die ten laste van de begroting van het Vlaamse Gewest zullen vallen.

§ 4. Na definitieve goedkeuring van de bedrijfsverplaatsing door de minister, kan ook de VLM de overeenkomst bedoeld in § 3, 1° onderschrijven.

§ 5. In voorkomend geval legt de eigenaar de aanvraag voor de opening van een krediet ter goedkeuring voor aan de VLM. Deze aanvraag voor de opening van een krediet omvat:
1° het financieringsplan;
2° een afschrift van de definitieve goedkeuring van de minister;
3° een eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst tussen de VLM en de eigenaar.

§ 6. Na goedkeuring van de aanvraag door de VLM worden de akte van de aankoop van het bestaande bedrijf en van de kredietverlening voor het nieuwe bedrijf door een instrumenterende ambtenaar verleden. De gronden en gebouwen dienen als hypothecaire waarborg.

ONDERAFDELING F DE NATUURINRICHTINGSAKTE (... - ...)

Artikel 41. (18/03/2007- ...)

§ 1. Het projectcomité, dat optreedt namens het Vlaamse Gewest, belast de instrumenterende ambtenaar met de opmaak van een natuurinrichtingsakte als kavelruil of het vestigen of afschaffen van erfdienstbaarheden werd vastgesteld als natuurinrichtingsmaatregel.

Als meerdere projectuitvoeringsplannen werden opgemaakt, kunnen meerdere natuurinrichtingsakten worden opgemaakt.

§ 2. De natuurinrichtingsakte, vermeld in § 1, omvat de vaststelling van :
1° de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de plannen, de lijsten en de overeenkomsten, vermeld in artikel 31, eerste lid, 4°, artikel 32 en 35ter ;
2° de tijdstippen en de voorwaarden van ingebruikneming van de nieuwe percelen;
3° de financiële afrekening, de vergoeding voor meer- en minderwaarden en de vergoeding voor gebruiksverlies, alsook de tijdstippen voor de vereffening van die vergoedingen.

De plannen, de lijsten en de overeenkomsten, vermeld in punt 1°, en de overeenkomsten en rechterlijke beslissingen, vermeld in artikel 35bis, worden aan de natuurinrichtingsakte gehecht.

§ 3. De akte geldt als titel van eigendom en van de zakelijke rechten die erin worden geregeld en als titel voor de financiële afrekening, de vergoeding voor meer- en minderwaarden en de vergoeding voor gebruiksverlies.

§ 4. Na de hypothecaire formaliteiten bezorgt de instrumenterende ambtenaar een eensluidend verklaard uittreksel uit de natuurinrichtingsakte en uit de bijlagen erbij aan de belanghebbenden en alle andere betrokken partijen.

De bepalingen van artikelen 139, 140 en 141 van de hypotheekwet van 16 december 1851 zijn van toepassing op de natuurinrichtingsakte.

§ 5. De ingebruikneming van de nieuwe percelen heeft plaats op de tijdstippen en onder de voorwaarden bepaald, in de akte.

ONDERAFDELING G FINANCIERING EN FINANCIELE REGELINGEN (... - ...)

Artikel 42. (18/03/2007- ...)

Alle kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van het natuurinrichtingsproject en die niet mee gefinancierd worden overeenkomstig artikel 31, eerste lid, 3°, vallen ten laste van het Vlaamse Gewest binnen de perken van de beschikbare budgetten.

Artikel 43. (... - ...)

De VLM is rekenplichtige voor de betalingen van de uitgaven alsook voor de inning van de ontvang-sten die voortvloeien uit de uitvoering van het natuurinrichtingsproject. Ze opent hiervoor een rekening per natuurinrichtingsproject.

Het saldo per natuurinrichtingsproject komt ten goede of ten laste van het Vlaamse Gewest.

[ONDERAFDELING H VERKORTE PROCEDURE (verv. BVR 2 februari 2007, art. 27)] (... - ...)

Artikel 44. (18/03/2007- ...)

Het natuurinrichtingsproject kan worden uitgewerkt via een verkorte procedure als de eigenaars van gronden die binnen het natuurinrichtingsproject liggen, instemmen met het natuurinrichtingsproject en instemmen met de verkorte procedure.

Een natuurinrichtingsproject met verkorte procedure vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van artikelen 44bis tot en met 44sexies.

Artikel 44bis. (28/10/2017- ...)

§ 1. Het natuurinrichtingsproject wordt ingesteld door de minister.

§ 2. Het projectcomité wordt opgericht overeenkomstig artikelen 20 en 21. Evenwel wordt de samenstelling van het projectcomité beperkt tot de leden vermeld in artikel 20, § 2, het eerste lid, 1° tot en met 5°. Elke eigenaar van gronden die binnen het natuurinrichtingsproject liggen, wordt als lid van het projectcomité toegevoegd.

Er wordt geen projectcommissie opgericht.

De minister kan ambtshalve gelijktijdig beslissen over de instelling van het natuurinrichtingsproject, de oprichting van het projectcomité en het vaststellen van de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen natuurinrichtingsmaatregelen, alsook de uitvoeringsmodaliteiten indien de eigenaars naast de instemming, vermeld in artikel 44, ook instemmen met het uitvoeringsprogramma, vermeld in artikel 31, eerste lid, 2°, b), en het financieringsplan, vermeld in artikel 31, eerste lid, 3°.

In het geval vermeld in het derde lid is artikel 44ter niet van toepassing. Artikel 44quater tot en met 44sexies zijn desgevallend wel van toepassing.

Artikel 44ter. (18/03/2007- ...)

Een projectrapport wordt opgemaakt overeenkomstig artikel 24, § 1 en § 2. Het projectcomité wordt betrokken bij de opmaak van het projectrapport. Het projectrapport moet tevens een financieringsplan en uitvoeringsprogramma bevatten.

Het projectrapport wordt door het Agentschap voor Natuur en Bos uiterlijk binnen een termijn van één jaar na de instelling van het project, bezorgd aan de minister.

Het projectcomité verleent advies aan de minister over de in het projectrapport opgenomen voorstellen van de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen natuurinrichtingsmaatregelen en de uitvoeringsmodaliteiten. Dat advies wordt verleend uiterlijk binnen drie maanden nadat het projectrapport, vermeld in het tweede lid, is bezorgd aan de minister. Vervolgens stelt de minister de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen natuurinrichtingsmaatregelen en de uitvoeringsmodaliteiten vast.

Artikel 44quater. (18/03/2007- ...)

Als de minister kavelruil als natuurinrichtingsmaatregel heeft vastgesteld of als de minister andere natuurinrichtingsmaatregelen dan kavelruil heeft vastgesteld die een invloed hebben op de waarde en het gebruik van de grond, dan maakt het projectcomité een of meer projectuitvoeringsplannen op.

Het projectuitvoeringsplan wordt opgemaakt overeenkomstig artikel 30 tot en met 35ter, zonder dat de bepalingen over de projectcommissie van toepassing zijn.

Het projectuitvoeringsplan wordt uitgevoerd overeenkomstig artikelen 36 en 37. Artikel 37bis en 37ter zijn van toepassing.

In voorkomend geval wordt de natuurinrichtingsakte opgemaakt overeenkomstig artikel 41.

Artikel 44quinquies. (18/03/2007- ...)

Als de minister uitsluitend andere natuurinrichtingsmaatregelen heeft vastgesteld dan die welke vermeld worden in artikel 44quater, dan zijn de bepalingen van artikelen 30 tot en met 41, met uitzondering van de bepalingen van artikel 36, § 3 en § 4, niet van toepassing.

Het projectcomité coördineert de uitvoering van het natuurinrichtingsproject op basis van de door de minister vastgestelde natuurinrichtingsmaatregelen. De VLM en de verantwoordelijke actoren, vastgesteld in het uitvoeringsprogramma, worden belast met de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen. De uitvoering verloopt verder overeenkomstig artikel 36, § 3 en § 4.

Artikel 44sexies. (18/03/2007- ...)

Artikelen 42, 43 en 44septies zijn van toepassing op natuurinrichtingsprojecten met verkorte procedure.

[ONDERAFDELING I EINDE VAN HET NATUURINRICHTINGSPROJECT (ing. BVR 2 februari 2007, art. 28)] (... - ...)

Artikel 44septies. (18/03/2007- ...)

De minister stelt het einde van het natuurinrichtingsproject vast en ontbindt het projectcomité en, in voorkomend geval, de projectcommissie.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN (... - ...)

Artikel 45. (... - ...)

(niet opgenomen)

(Heft het besluit van de Vlaamse regering van 16 juli 1996 tot instelling van een vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie en van lijn- en puntvormige elementen op)

Artikel 46. (... - ...)

§ 1. De vergunningsaanvragen die met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 16 juli 1996 tot instelling van een vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie en van lijn- en puntvormige elementen zijn ingediend, worden afgehandeld overeenkomstig de procedure vastgesteld door voormeld besluit.

§ 2. De vergunningen afgeleverd met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 16 juli 1996 tot instelling van een vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie en van lijn- en puntvormige elementen blijven onverminderd gelden.

Artikel 47. (... - ...)

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad voor wat betreft de hoofdstukken I, II, III, V en VI en de tiende dag na publicatie in het Belgisch Staatsblad voor wat betreft hoofdstuk IV.

Artikel 48. (... - ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor het natuurbehoud is belast met de uitvoering van dit besluit.

Artikel 48bis. (25/07/2011- ...)

Het hoofd van het Agentschap voor Natuur en Bos kan het formulier, vermeld in artikel 12, vaststellen, vervangen of wijzigen.

Bijlage I (... - ...)

(... - ...)

SYMBOLEN VOOR DE CARTOGRAFISCHE AANDUIDING VAN HET VEN

EN HET IVON OP DE AFBAKENINGSPLANNEN OP SCHAAL 1/25.000

Enig artikel. Voor de cartografische aanduiding op schaal 1/25.000 van het VEN en IVON op de afbakeningsplannen, bedoeld in de artikelen 21, § 2, 23, § 1 en 30 van het decreet, gelden de volgende symbolen:

1° grens van de afbakening van de Grote Eenheden Natuur, de Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling, de natuurverwevingsgebieden en de natuurverbindingsgebieden: volle zwarte lijn met een lijndikte van 0,3 mm;

2° inkleuring van de Grote Eenheden Natuur van het VEN: arcering met horizontale lijnen met een lijndikte van 0,2 mm en een lijnafstand van 2 mm;

3° inkleuring van de Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling: verticale arcering, met zwarte lijnen met een lijndikte van 0,2 mm en een lijnafstand van 2 mm;

4° inkleuring natuurverwevingsgebieden van het IVON: arcering met zwarte lijnen 45° rechts met een lijndikte van 0,2 mm en een lijnafstand van 2 mm;

5° inkleuring natuuurverbindingsgebieden van het IVON: arcering met zwarte lijnen 45° links met een lijndikte van 0,2 mm en een lijnafstand van 2 mm.

Bijlage II (... - ...)

(25/07/2011- ...)

...

Bijlage III (... - ...)

(25/07/2011- ...)

...

Bijlage IV (... - ...)

(... - ...)

GRASLANDEN

Voor de definitie van historisch permanente graslanden wordt indicatief verwezen naar de volgende karteringseenheden:

Symbool

Verklaring

Hc

Vochtig, licht bemest grasland (‘dotterbloemhooiland’)

Hj

Vochtig, licht bemest grasland gedomineerd door russen

Hf

Natte ruigte met Moerasspirea

Hm

Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland

Hmo

Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland – oligotroof type

Hmm

Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland – mesotroof typehme

Hme

Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland, eutroof type, basiclien

Hk

Kalkgrasland

Hd

Kalkrijk duingraslang

Hv

Zinkgrasland

Hu

Mesofiel hooiland

Hpr

Weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf

Hp*

Soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden

Hp + Mr

Soortenarm permanent cultuurgrasland met elementen van rietland

Hp + Hc(Kn)

Soortenarm permanent cultuurgrasland met elementen van dotterbloemhooiland al dan niet met veedrinkpoel

Hp met overdruk(fauna)

Soortenarm permanent cultuurgrasland met belang voor (avi-)fauna

 

 

Het gaat hier over de karteringseenheden zoals wordt aangegeven in het project "digitale lokalisatie en beheer van gronden met een natuurfunctie, actualisering van de biologische waarderingskaart".

Bijlage V (... - ...)

(... - ...)

VEGETATIES GENOEMD IN ART. 7, § 1, 5°, 6° EN 7°
 

Symbool

Verklaring

Vennen

 

Ao

Oligotroof tot mesotroof water

Ce

Vochtige of natte dopheidevegetatie

Heiden

 

Cg

Droge struikheidevegetatie

Ce

Vochtige of natte dopheidevegetatie

Ces

Vochtige of natte dopheidevegetatie met elementen uit de hoogveenflora

Cm

Gedegradeerde heide met dominantie van Pijpestrootje

Cd

Gedegradeerde heide met dominantie van Bochtige smele

Cp

Gedegradeerde heide met dominantie van Adelaarsvaren

Cv

Droge heide met Bosbes

Ct

Venige heide met Bosbes

Ctm

Venige heide met Bosbes en dominantie van Pijpestrootje

T

Hoogveen

Tm

Gedegradeerd hoogveen met Pijpestrootje

Ha

Struisgrasvegetatie op zure bodem

Hn

Zure borstelgrasvegetatie

Moerassen

 

Mr

Rietland

Mz

Zeebiesvegetatie

Mm

Galigaanvegetatie

Mc

Grote zeggenvegetatie

Md

Drijfzoom en/of drijftil

Ms

Zuur laagveen

Mk

Alkalisch laagveen

Mp

Alkalisch laagveen in duinpannen

Hf

Natte ruigte met moerasspirea

Sm

Gagelstruweel

So

Vochtig wilgenstruweel op venige of zure grond

Vm

Mesotroof elzenbos met zeggen

Vo

Oligotroof elzenbos met veenmossen

Vt

Venig berkenbos

Vc

Elzen-essenbos van bronnen en bronbeken

Waterrijke gebieden

 

Ah

Min of meer brakke plas

Ae

Eutrofe plas

Aev

Eutrofe plas met slibrijke bodem

Aer

Eutrofe plas met minerale bodem

Am

Kweekvijvers

Da

Schorre

Ds

Slik of spuikom

Duinvegetaties

 

Dd

Zeereepduin

Dm

Vegetatieloze stuifduin

Qd

Zuur duinbos

Sd

duindoornstruweel

 


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 07/10/2024