Wet op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet

Datum 22/07/1970

Inhoudstafel

  1. [TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN (ing. Wet 11 augustus 1978, art.1)]
    1. HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
    2. HOOFDTUK II VOORAFGAANDE FORMALITEITEN
    3. HOOFDSTUK III RUILVERKAVELINGSVERRICHTINGEN
    4. HOOFDSTUK IV KOSTEN VAN UITVOERING
    5. HOOFDSTUK V OVERGANG VAN DE ZAKELIJKE RECHTEN EN VAN DE PACHTOVEREENKOMSTEN
    6. HOOFDSTUK VI OVERGANGSBEPALINGEN
    7. HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN
  2. [TITEL II BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET VLAAMSE GEWEST (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2)]
    1. OVERGANGSBEPALINGEN

Inhoud

[TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN (ing. Wet 11 augustus 1978, art.1)] (... - ...)

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 1. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing op het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 2. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing op het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 3. (01/08/2007- ...)

Deze wet verstaat onder:
"Eigenaar", ieder eigenaar of blote eigenaar van gronden of van gebouwen die deel uitmaken van het geheel van de bij de ruilverkaveling betrokken goederen;
"Gebruiker", hij die ofwel als eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter of opstalhouder ofwel met de toestemming van een dezer, een kavel exploiteert welke deel uitmaakt van het geheel van de bij de ruilverkaveling betrokken goederen;
"Vroegere kavel", elke kavel in zijn toestand vóór de ruilverkaveling;
"Nieuwe kavel", elke kavel uit de nieuwe verkaveling, ongeacht of hij als dan niet is gewijzigd en ongeacht of hij al dan niet aan een ander eigenaar of gebruiker is toegewezen;
"Kavelplan", een plan dat het geheel van de vroegere kavels en van de bij de ruilverkaveling betrokken goederen omvat;
"Herverkavelingsplan", een plan dat het geheel van de nieuwe kavels en van de bij de ruilverkaveling betrokken goederen omvat;
"Blok", het geheel van de gebouwde of ongebouwde kavels evenals de wegen en afwateringen, die bij de ruilverkaveling zijn betrokken;
"Rechter", de vrederechter van dat kanton waarin het betrekkelijk grootste gedeelte van het blok is gelegen.

De Vlaamse Grondenbank : afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.

HOOFDTUK II VOORAFGAANDE FORMALITEITEN (... - ...)

Artikel 4. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest,, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 5. (14/09/1970- ...)

Het onderzoek begint met het opmaken van de volgende stukken:
1° een kavelplan vergezeld van lijsten waarop, met betrekking tot elke kavel, volgens de kadastrale gegevens zijn vermeld: de naam en het adres van de eigenaar en van de vruchtgebruiker, de oppervlakte van de kavel en, volgens de gegevens verstrekt door de eigenaar, vruchtgebruiker of verpachter, de naam en het adres van de gebruikers met opgave van de in bedrijf genomen oppervlakten;
2° in voorkomend geval, een beknopte beschrijving met een raming van de kosten der uit te voeren werken en een aanwijzing van het gedeelte van de ten laste van de eigenaars en vruchtgebruiker komende uitvoeringskosten van het ontwerp van ruilverkaveling, met inachtneming van de bepalingen van artikel 47.

De eigenaars, vruchtgebruikers of verpachters zijn verplicht, op verzoek van de Minister van Landbouw of van zijn gemachtigde, binnen vijftien dagen, mededeling te doen van naam en adres van de gebruikers, van de door ieder van hen in bedrijf genomen totale oppervlakte en van elke andere inlichting die hij nuttig acht; zoniet kan de Minister van Landbouw of zijn gemachtigde de nodige opzoekingen doen op de kosten van de in gebreke gebleven eigenaars, vruchtgebruikers of verpachters.

Artikel 6. (14/09/1970- ...)

Die stukken worden gedurende dertig dagen ter inzage neergelegd in het gemeentehuis van de gemeenten waarin de in het kavelplan opgenomen goederen zijn gelegen.

De neerlegging wordt in de betrokken gemeenten bekend gemaakt door aanplakking.

De op de lijsten vermelde eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers worden van die neerlegging in kennis gesteld door de Minister van Landbouw of zijn gemachtigde bij een ter post aangetekende brief.

In die kennisgeving worden de dagen, uren en plaats vermeld waarop de belanghebbenden opmerkingen en bezwaren kunnen indienen bij de burgemeester, eventueel vervangen door een gemachtigde schepen, en bij een gemachtigde van de Minister van Landbouw, of bij een van hen.

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art.61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 7. (14/09/1970- ...)

Het college van burgemeester en schepenen opent het proces-verbaal waarin de verklaringen van de belanghebbenden, die ze ondertekenen, worden opgenomen. De tijdens het onderzoek schriftelijk ingediende opmerkingen en bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld en blijven eraan gehecht.

Bij het verstrijken van de termijn van dertig dagen, die ingaat de dag van de verzending van de aangetekende kennisgevingen, wordt het proces-verbaal door het college afgesloten.

De stukken met betrekking tot het onderzoek worden, samen met een getuigschrift van het college, dat vaststelt dat de voorgeschreven formaliteiten zijn vervuld, aan de Minister van Landbouw medegedeeld binnen vijftien dagen na afsluiting van het onderzoek.

Artikel 8. (14/09/1970- ...)

Bij nazicht van de stukken van het onderzoek schrijft de Minister van Landbouw, indien hij oordeelt dat het door hem vastgestelde kavelplan moet worden gewijzigd, een aanvullend onderzoek voor.

De Minister van Landbouw, te dien einde:
1° maakt voor de goederen die hij van zins is in het blok op te nemen, de bij artikel 5, 1°, bedoelde stukken op;
2° maakt, in voorkomend geval, de lijst op van de goederen die hij van zins is uit het blok uit te sluiten;
3° herziet, in voorkomend geval, de krachtens artikel 5, 2°, opgemaakte stukken.

Artikel 9. (14/09/1970- ...)

Indien er tot een aanvullende onderzoek moet worden overgegaan, worden een nieuw kavelplan, evenals de in artikel 5 vermelde stukken, samen met de in artikel 8 bedoeld stukken ter inzage neergelegd in het gemeentehuis van de gemeenten waarin de binnen de blokgrens opgenomen goederen zijn gelegen; ieder belanghebbende mag er inzage van nemen.

De bepalingen van de artikelen 6 en 7 zijn van toepassing op dit onderzoek, behalve dat dit laatste slechts een termijn van vijftien dagen bestrijkt en dat alleen de eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers van de goederen, die de Minister van Landbouw van zins is in het blok op te nemen of uit het blok uit te sluiten, van de neerlegging in kennis worden gesteld.

Artikel 10. (14/09/1970- ...)

De Minister van Landbouw kan, na twee achtereenvolgende uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen, zijn gemachtigde gelasten zich ter plaatse te begeven ten einde de bij de artikel 6, 7 en 9 bepaalde maatregelen te nemen; de utvoering van die opdracht geschiedt op de persoonlijke kosten van de gemeenteoverheden die verzuimd hebben aan de waarschuwingen gevolg te geven.

Artikel 11. (14/09/1970- ...)

Na afsluiting van het onderzoek en van het gebeurlijk aanvullende onderzoek, beslist de Minister van Landbouw of de ruilverkaveling al dan niet nuttig is.

Beslist hij dat de ruilverkaveling nuttig is, dan legt hij het kavelpan vast.

HOOFDSTUK III RUILVERKAVELINGSVERRICHTINGEN (... - ...)

Artikel 12. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 13. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 14. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Zij wordt eveneens gemachtigd controle uit te oefenen op de verrichtingen van de ontwerpers, de aannemers en de technici die door het comité belast zijn met studies, werken of opdrachten die moeten worden uitgevoerd krachtens de bepalingen van deze wet.

Zij opent een rekening voor de werkzaamheden van elk comité. Zij verstrekt, binnen de perken van haar beschikbare gelden, aan het comité de nodige kredieten voor de uitvoering van de werken en voor elke andere voor de uitvoering van de ruilverkavelingsverrichtingen nodige uitgave.
De Minister van Financiën stelt, samen met de Minister van Landbouw, de voorwaarden en de modaliteiten van toekenning van die kredieten vast.

De [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] is rekenplichtig voor de uitgaven en ontvangsten waartoe het comité heeft besloten.

Het Rekenhof stelt de voor ieder comité geopende rekeningen vast en is er mede belast daartoe alle nodige gegevens en boekhoudingsbescheiden in te zamelen.

Artikel 15. (14/09/1970- ...)

Het comité wordt bijgestaan door een commissie van advies bestaande uit zes tot tien leden, door de Minister van Landbouw benoemd: twee eigenaars of vruchtgebruikers, gekozen onder diegenen die vermeld zijn op de lijsten opgemaakt op grond van de artikelen 5 en 8, tweede lid, 1°: twee gebruikers waarvan de naam voorkomt op de voornoemde lijsten en die worden gekozen onder de kandidaten die op een dubbele lijst zijn voorgesteld door de provinciale landbouwkamer van de provincie waarin het betrekkelijk grootste gedeelte van het blok is gelegen; de overige leden worden benoemd onder de personen van de streek die bijzonder bevoegd zijn op agrarisch en landelijk gebied en niet bij de ruilverkaveling zijn betrokken.

De Minister van Landbouw benoemt, op dezelfde manier, twee plaatsvervangende eigenaars of vruchtgebruikers en twee plaatsvervangende gebruikers.

De voorzitter en de secretaris van het comité of hun plaatsvervangers nemen het voorzitterschap, respectievelijk het secretariaat van de commissie van advies waar.

De commissie is verplicht advies uit te brengen binnen dertig dagen nadat zij hierom door het comité is verzocht. Zo binnen die termijn geen advies wordt gegeven of hem van dat advies niet uiterlijk binnen acht dagen na die termijn kennis is gegeven, dan kan het comité zonder meer beslissen.

Ingeval de wet het advies van die commissie oplegt, dient het comité zijn beslissing met redenen te omkleden in zoverre die van dat advies afwijkt.

De Koning stelt het modelreglement van orde van de commissies van advies vast.

Artikel 16. (14/09/1970- ...)

De Koning stelt de voorwaarden voor toekenning van de presentiegelden aan de leden van het comité en van de commissie van advies vast, evenals de voorwaarden voor terugbetaling van hun reis- en verblijfkosten.

Artikel 17. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 18. (14/09/1970- ...)

Het comité gaat zo nodig over tot de algehele of gedeeltelijke afpaling van de blokgrens. In dat geval wordt van het plan van afpaling bij een ter post aangetekende brief kennis gegeven aan de eigenaars van de kavels die aan weerszijden van de grens zijn gelegen en die bij de afpaling zijn betrokken.


Binnen vijftien dagen na de kennisgeving kan ieder van de voormelde eigenaars bij een ter post aangetekende brief de afpaling betwisten. De bepalingen van dit lid worden vermeld in de aangetekende brief waarbij die kennisgeving door het comité wordt gedaan.

In dat geval lokt het comité een gerechtelijke afpaling uit overeenkomstig de artikelen 38 en volgende van het Veldwetboek, door de betrokken eigenaars voor de rechter te dagvaarden.

Zo de door de rechter benoemde deskundige zijn verslag niet heeft neergelegd binnen veertig dagen na de kennisgeving van zijn benoeming door de griffier bij gerechtsbrief overeenkomstig artikel 46 van het gerechtelijk Wetboek, vervangt de rechter hem, op verzoek van de meest gerede partij, door een andere deskundige, onverminderd de schadevergoeding waarop de partijen aanspraak kunnen maken ten laste van de deskundige die zijn opdracht niet binnen de toegewezen termijn heeft vervuld.

De bepalingen van het elfde en twaalfde lid van artikel 23 van deze wet zijn van toepassing op die rechtsvorderingen.

Artikel 19. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 20. (14/09/1970- ...)

Bij de classificatie van de gronden houdt het comité geen rekening met gegevens die geen verband houden met de cultuur- of bedrijfswaarde van de grond, zoals de aanwezigheid van gebouwen, afsluitingen, alleenstaande bomen of hagen, het bestaan van een pacht, van een erfdienstbaarheid van overgang of van een recht van gebruik of van opstal of de bedrijfstoestand, noch met gegevens die geen verband houden met de landbouwbestemming van het goed, zoals het bestaan van minerale of fossiele stoffen.

Deze gegevens, die als meer- of minderwaarden van de kavels worden aangezien, worden na de toewijzing van de nieuwe kavels afzonderlijk geschat.

Artikel 21. (14/09/1970- ...)

Het kavelplan en de lijsten worden gedurende dertig dagen ter inzage neergelegd ten gemeentehuize van die gemeente waarin het betrekkelijk grootste gedeelte van het blok is gelegen, of ten zetel van het comité. De bepalingen van artikel 6, tweede en vierde lid, alsmede de bepalingen van de artikelen 7 en 10, zijn van toepassing op dit onderzoek. De stukken betreffende het onderzoek worden evenwel samen met een getuigschrift van het college van burgemeester en schepenen, waarbij wordt vastgesteld dat de voorgeschreven formaliteiten werden vervuld, aan het comité binnen vijftien dagen na afsluiting van het onderzoek medegedeeld.

Bij de kennisgeving van de neerlegging, die door het comité aan ieder belanghebbende bij een ter post aangetekende brief wordt verzonden, wordt een tabel van zijn kavels gevoegd met aanduiding van de oppervlakte in elke waardezone.

Artikel 22. (14/09/1970- ...)

Nadat het onderzoek is afgesloten, onderzoekt het comité de gemaakte bezwaren en beslist dienaangaande, na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd. Is het comité het niet eens met het gunstig advies van de commissie van advies betreffende een of meer bezwaren van een belanghebbende, dan roept het deze op om hem te horen. Verschijnt de belanghebbende niet, dan kan het comité zonder verder uitstel beslissen.

Het comité stelt het kavelplan en de lijsten vast en legt deze ten zetel neer, waar ieder belanghebbende er tijdens de ganse duur van de verrichting inzake kan van nemen op een aan de voorzitter of aan de secretaris gerichte aanvraag.

Van de neerlegging wordt kennis gegeven aan de belanghebbende eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers bij een ter post aangetekende brief.

Artikel 23. (14/09/1970- ...)

Ieder belanghebbende kan de vaststelling van de waarden betwisten. Hij kan eveneens de vaststelling van de oppervlakte van zijn kavels betwisten, doch enkel wanneer het comité voor een kavel een andere oppervlakte heeft vastgesteld dan diegene die blijkt uit de kadastrale stukken, of wanneer het comité in zijn lijsten de kadastrale oppervlakte van een kavel heeft overgenomen dan wanneer het kadaster in zijn stukken geen rekening heeft gehouden met een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing die de oppervlakte van die kavel heeft vastgesteld of voor een kavel een oppervlakte vermeldt die ten minste twee pct kleiner is dan ofwel de oppervlakte vermeld in een akte met vaste dagtekening ofwel de door natrekking gewijzigde oppervlakte. Die twee pct worden berekend voor eenzelfde geheel waarvan eenzelfde belanghebbende alleen of in onverdeeldheid ofwel eigenaar, ofwel blote eigenaar of vruchtgebruiker is.

Op straffe van verval richt de belanghebbende of zijn advocaat aan de rechter een verzoekschrift tot benoeming van een deskundige, binnen dertig dagen na de bij artikel 22, derde lid, bedoelde betekening.

Binnen vijftien dagen na het einde van de termijn bepaald voor de neerlegging van de verzoekschriften, verleent de rechter een bevelschrift waarbij hij dag en uur van de verschijning ter plaatse bepaalt en één of meer deskundigen benoemt; deze verschijning geschiedt tussen de dertigste en de veertigste dag volgend op het bevelschrift.

Het verzoekschrift evenals het bevelschrift, dat voor geen beroep vatbaat is, worden binnen drie dagen bij gerechtsbrief van de griffier, overeenkomstig artikel 46 van het gerechtelijk Wetboek, betekend aan de belanghebbende en aan zijn advocaat, voor zover die in het verzoekschrift is vermeld, aan het comité evenals aan de door de rechter benoemde deskundigen.

De door de post afgestempelde lijst van de aangetekende brieven of afgiftebewijzen die van de artikel 22, derde lid, bedoelde kennisgevingen getuigen, worden door het comité ter griffie neergelegd uiterlijk de dag waarop de termijn voor de indiening van de verzoekschriften verstrijkt.

Om de rechtsvordering in te stellen moet een dagvaarding om ter plaatse te verschijnen, op straffe van verval, ten minste vijftien dagen vooraf aan het comité worden betekend. De dagvaarding, op straffe van niet-ontvankelijkheid, vermeldt het onderwerp van de rechtsvordering en bevat een bondige uiteenzetting van de middelen.

Zo de deskundigen hun verslag niet hebben neergelegd binnen dertig dagen na het verschijnen ter plaatse, vervangt de rechter, op verzoek van de meest gerede partij, de in gebreke gebleven deskundigen door één of meer andere deskundigen, onverminderd de schadevergoeding waarop de partijen aanspraak kunnen hebben ten laste van de deskundigen die hun opdracht niet binnen de vastgestelde termijn hebben vervuld.

Zodra het verslag van de deskundigen is neergelegd, stelt de rechter de datum van de terechtzetting vast. De partijen en hun advocaten, evenals de deskundigen worden onverwijld bij gerechtsbrief van de griffier, overeenkomstig artikel 46 van het gerechtelijk Wetboek, opgeroepen. Een afschrift van het verslag en een bericht ter herinnering aan de bepalingen van het volgende lid worden bij de aan de partijen en aan hun advocaten gestuurde oproepingsbrief gevoegd.

De partijen die het verslag van de deskundigen betwisten, beschikken om hun conclusie te nemen over vijftien dagen na de oproeping; ieder partij beschikt over vijftien dagen om te antwoorden op de conclusie van de andere partij; die termijnen zijn opgelegd op straffe van verval.

De deskundigen vermelden onderaan hun verslag, de staat van hun ereloon en de kosten van het deskundigenonderzoek. Wordt die staat, ten laatste op de terechtzitting bedoeld in lid acht, schriftelijk betwist door een van de partijen, dan bepaalt de rechter er het bedrag van in zijn vonnis.

De rechter doet uitspraak binnen vier maanden na de dagvaarding; hij bepaalt of, en eventueel in welke mate, de proceskosten ten laste van het comité vallen.

Tegen het vonnis is, behalve verzet, geen beroep mogelijk, onverminderd de bevoegdheid van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie om zich te voorzien wegens machtsoverschrijding of in het belang van de wet, overeenkomstig artikel 1091 van het gerechtelijk Wetboek.

Het comité brengt in het kavelplan en in de lijsten de wijzigingen aan die uit de vonnissen voortspruiten.

Artikel 24. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 25. (29/06/2019- ...)

§ 1. […(niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Wanneer voor de ruilverkaveling werken buiten het blok moeten worden uitgevoerd en geen overeenkomst is bereikt, kan het comité door de Koning worden gemachtigd om bij wijze van onteigening te algemenen nutte de nodige innemingen te doen.

Wanneer er ten gevolge van de uitvoering van de werken reden bestaat om bepaalde grond gelegen binnen of buiten de blokgrens, bij het blok te voegen of uit het blok uit te sluiten, kan het comité, wanneer geen overeenkomst wordt bereikt door de Koning worden gemachtigd om deze gronden te onteigenen ten einde ze te voegen bij het blok of uit het blok uit te sluiten en ze bij wijze van ruiling of op een andere wijze over te dragen. Het comité, na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd, gaat ambtshalve en zonder verdere formaliteit over tot de classificatie van de gronden die bij het blok zijn gevoegd.

Niemand mag zich verzetten tegen de uitvoering van de werken noch tegen de plaatsing van de voor de uitvoering van de werken vereiste materialen, gereedschappen en werktuigen; evenmin mogen de palen of de piketten worden weggenomen of verplaatst.

In voorkomend geval is een vergoeding verschuldigd wegens schade aan de gewassen of wanneer de werken hinderlijk zijn voor het genot van de gronden, of nog wanneer het comité, ten gevolge van de werken, onroerende goederen moet afbreken, gelegen in kavels die deel uitmaken van het blok. Het comité stelt die vergoeding onverwijld vast en keert ze dadelijk uit. Bij betwisting stelt de rechter de vergoeding vast.

De aangelanden, de gebruikers en de eigenaars van kunstwerken moeten toelaten dat uit de bedding van waterlopen gehaalde stoffen op hun gronden of eigendommen gestort en over een strook van vijf meter vanaf de oever worden opengespreid.

De verkrijgingen, overdrachten of onteigeningen van onroerende goederen, waartoe in uitvoering van dit artikel moet worden overgegaan, worden door het comité opgedragen aan een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex, dat bevoegd is om de akten te verlijden. Hetzelfde geldt voor de in artikel 27 bedoelde overeenkomsten.

§ 2. 1. De bepalingen van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, uitgezonderd deze van het hoofdstuk I, zijn niet van toepassing in het blok gedurende de door de Minister van Landbouw bepaalde termijn.

2. Het comité, of met zijn instemming ieder ander privaat- of publiekrechterlijke persoon, mag in het blok gewone en buitengewone werken, als bedoeld in de artikelen 6 en 10, § 1, van de voornoemde wet van 28 december 1967, laten uitvoeren aan geklasseerde onbevaarbare waterlopen.

3. De kosten veroorzaakt door de gewone werken uitgevoerd in het blok, worden gedragen door de openbare besturen die krachtens de bepalingen van artikel 7 van voornoemde wet van 28 december 1967 met de uitvoering van die werken zijn belast. Een bijdrage echter in die kosten mag worden ten laste gelegd van de privaat- of publiekrechtelijke personen die gebruiker zijn van de waterloop of die eigenaar zijn van een kunstwerk dat zich op de waterloop bevindt, en dit in verhouding tot de verzwaring van de kosten van die werken welke het gevolg is van het gebruik van de waterloop of van het bestaan van het kunstwerk.

Die bijdrage wordt bepaald door de Minister van Landbouw wat de waterlopen van eerste categorie, en door de bevoegde bestendige deputatie wat de waterlopen van tweede en van derde categorie betreft.

4. Het comité mag geen buitengewone werken in het blok laten uitvoeren dan na hiertoe de Koning, op de voordracht van de Minister van Landbouw, te zijn gemachtigd. Wanneer het een waterloop van de twee of van de derde categorie betreft, geeft de bevoegde bestendige deputatie haar advies. Wanneer de bestendige deputatie niet binnen drie maanden na de verzending van het dossier, kennis geeft van haar advies aan het comité, wordt het advies geacht gunstig te zijn.

Onverminderd de door de openbare besturen of elk ander organisme verleende toelagen, worden de door die werken veroorzaakte kosten gedragen door de Staat, voor waterlopen van de eerste categorie, en door de provincie voor waterlopen van tweede en van derde categorie.

De Minister van Landbouw wat de waterlopen van de eerste categorie betreft, en de bestendige deputatie wat de andere waterlopen betreft, kunnen een deel van de kosten ten laste leggen van de provincies, van de gemeenten, van de openbare instellingen of zelfs van de particulieren die uit bedoelde werken voordeel halen of deze noodzakelijk hebben gemaakt.

5. Wanneer tot gewone werken aan onbevaarbare waterlopen buiten het blok moet worden overgegaan, kan het comité bij ontstentenis van overeenkomst, daartoe door de Koning worden gemachtigd. In dat geval worden de kosten verdeeld overeenkomstig het bepaalde in 3 van deze paragraaf.

6. Het comité mag buiten het blok geen buitengewone werken laten uitvoeren aan onbevaarbare waterlopen dan na hiertoe te zijn gemachtigd ofwel door de Koning voor waterlopen van de eerste categorie, ofwel door de bestendige deputatie van de bevoegde provincie voor waterlopen van de tweede categorie, ofwel, mits goedkeuring door de bestendige deputatie, door de gemeenteraad van de gemeente op het grondgebied waarvan de werken moeten worden uitgevoerd voor waterlopen van de derde categorie.

Het comité kan, wat de waterlopen van tweede en derde categorie betreft, door de Koning tot uitvoering van die werken worden gemachtigd indien de bevoegde bestendige deputatie of de bevoegde gemeenteraad hem niet, binnen drie maanden na ontvangst van het dossier, bij ter post aangetekende brief van hun beslissing in kennis hebben gesteld.

Ingeval de bestendige deputatie of de gemeenteraad hem binnen de in het voorgaande lid bepaalde termijn in kennis stellen van hun weigering, kan het comité, binnen één maand na die kennisgeving, bij de Koning hoger beroep indienen tegen die weigering, bij een met redenen omkleed verzoekschrift.

Onverminderd de door de openbare besturen of elk ander organisme verleende toelagen, worden de door die werken veroorzaakte kosten gedragen door het comité.

De Minister van Landbouw wat de waterlopen van eerste categorie betreft, en de bestendige deputatie wat de andere waterlopen betreft, kunnen een deel van de kosten ten laste leggen van de provincies, van de gemeenten, van de openbare instellingen of zelfs van de particulieren die uit bedoelde werken voordeel halen of deze noodzakelijk hebben gemaakt.

Artikel 26. (14/09/1970- ...)

Het comité, na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd, maakt een herverkavelingsplan op onderscheidenlijk voor de eigenaars en vruchtgebruikers en voor de gebruikers.

De waardezones van het in artikel 19, 1°, bedoelde kavelplan, worden op deze plannen aangebracht.

Het comité, na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd, wijst de nieuwe kavels toe aan de eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers.

De nieuwe kavels worden voorlopige afgepaald op het terrein.

De Minister van Landbouw bepaalt, na raadpleging van de Minister van Financiën, de toelaatbare verschillen betreffende de opmetingen en de berekening van de oppervlakten van de nieuwe kavels.

Artikel 27. (14/09/1970- ...)

Het comité brengt op het herverkavelingsplan de erfdienstbaarheden aan die het in stand houdt en de erfdienstbaarheden die het vestigt; alle andere erfdienstbaarheden worden afgeschaft.

Het comité is bevoegd om met eigenaars van buiten het blok gelegen kavels overeenkomsten te sluiten met het oog op de vestiging of de afschaffing van actieve of passieve erfdienstbaarheden tot nut van binnen het blok gelegen kavels.

Artikel 28. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 29. (14/09/1970- ...)

De kavels worden op zodanige wijze onder de gebruikers verdeeld dat aan ieder van hen zoveel mogelijk gronden van dezelfde hoedanigheid, dezelfde oppervlakte en geschikt voor dezelfde teelten worden toegewezen.

Een vergoeding wegens gebruiksverlies is verschuldigd aan de gebruiker wanneer de globale waarde van de hem toebedeelde kavels naar verhouding ten minste 2 pct kleiner is dan de globale waarde van zijn vroegere kavels, met inachtneming van de waarde zowel van de gronden die uit het blok werden gesloten als van die welke later bij het blok werden gevoegd overeenkomstig de bepalingen van artikel 25, § 1, derde lid, evenals van de waarde van de aan het openbaar domein toe te wijzen of te onttrekken wegen, afwateringen en kunstwerken.

Artikel 30. (14/09/1970- ...)

De toewijzing van de kavels aan de eigenaars en de gebruikers geschiedt zoveel mogelijk derwijze dat de ruilverkaveling van de eigendom en die van het gebruik parallel verlopen en vermindering mee brengen van het aantal verpachters voor eenzelfde pachter. Het comité, na advies van de commissie van advies te hebben gevraagd, kan, in het belang van de ruilverkaveling, aan de pachter een nieuwe verpachter toewijzen, ongeacht of de pachter op de gronden blijft die hij voordien in bedrijf had, dan wel of hem nieuwe gronden worden toegewezen.

Artikel 31. (14/09/1970- ...)

Indien wijzigingen moeten worden aangebracht aan de pacht, inzonderheid met betrekking tot de pachtprijs en de duur van de pacht, of nog met betrekking tot de vergoedingen die overeenkomstig de pachtwet verschuldigd zijn aan de pachter die de kosten voor aanplantingen, bouwwerken, en alle werken die noodzakelijk zijn voor de bewoonbaarheid van het gepachte goed of dienstig zijn voor de exploitatie van dat goed en stroken met de bestemming ervan, hebben gedragen, roept het comité de belanghebbenden op en doet hun zodanige voorstellen dat zij ermee kunnen instemmen.

Wordt een overeenkomst bereikt, dan stelt het comité dit in een door de partijen ondertekend stuk vast; dit stuk vermeldt de termen van de overeenkomst zo de partijen erom verzoeken.

Wanneer de partijen geen overeenkomst bereiken, verzoekt het comité hen, bij een ter post aangetekende brief, het geschil voor de rechter te brengen. Indien binnen een maand, te rekenen van de dag van dat verzoek, geen van de partijen de zaak voor de rechter heeft gebracht, kan het comité, bij een verzoekschrift dat in zoveel exemplaren wordt ingediend als er ter zake op te roepen partijen zijn, ze bij de rechter aanhangig maken. Deze bepaalt de datum van de terechtzitting waartoe de griffier bij gerechtsbrief de partijen binnen de gewone termijn van dagvaarding oproept. Een afschrift van het verzoekschrift wordt bij de oproepingsbrief gevoegd. Voor het overige zijn de regels betreffende het geding van toepassing.

De bepalingen van het elfde en het twaalfde lid van artikel 23 zijn van toepassing op die rechtvordering.

De rechterlijke beslissing wordt aan de ruilverkavelingakte of, in voorkomend geval, aan de aanvullende ruilverkavelingsakte gehecht.

Bij het opmaken van pachtovereenkomsten voor kavels die tengevolge van ruilverkaveling op een andere verpachter of pachter zijn overgegaan, kunnen de partijen of, ingeval er geen overeenkomst wordt bereikt, de rechter afwijken van het bepaalde in de wetgeving met betrekking tot de duur van pachtovereenkomsten; zij kunnen namelijk voor de nieuwe huurcelen dezelfde duur bepalen als deze van het pachtrecht dat op andere door dezelfde pachter geëxploiteerde kavels bestaat, krachtens huurovereenkomsten gesloten door dezelfde verpachter of door andere verpachters.

Artikel 32. (14/09/1970- ...)

De regelen van artikel 31 van deze wet zijn van toepassing op de erfpacht, evenals op het opstal-, het gebruiks- en het bewoningsrecht.

Artikel 33. (14/09/1970- ...)

Het jachtrecht is niet begrepen in de rechten van eigendom of van gebruik die overgaan van hen die dit recht uitoefenen of afgestaan hebben; de nieuwe eigenaar of gebruiker van een kavel treedt in de rechten en verplichtingen van hem die het jachtrecht op bedoelde kavel had afgestaan. Werd het jachtrecht door de eigenaar zelf uitgeoefend en heeft deze bij aangetekende brief aan het comité zijn wens geuit om verder op die grond te blijven jagen, dan worden de pachtvoorwaarden van de jacht vastgesteld zoals bepaald in artikel 31, zonder dat de duur van die pacht langer kan zijn dan negen jaar.

Artikel 34. (14/09/1970- ...)

Het comité maakt op:
1° lijsten waarop zijn aangeduid:
a) met betrekking tot elke nieuwe kavel: de naam van de eigenaar, de naam van vruchtgebruiker, de naam van de gebruiker, de oppervlakten in elke waardezone, de globale oppervlakte en de overeenstemmende waarden;
b) met betrekking tot elke vroegere kavel en tot elke nieuwe kavel de vergoedingen voor meer- en minderwaarden.
2° lijsten waarop met betrekking tot ieder eigenaar en ieder vruchtgebruiker zijn aangeduid: de hem toebedeelde kavels met de oppervlakten in elke waardezone, de globale oppervlakten en de overeenstemmende waarden, de opleg en vergoedingen voor meer- en minderwaarden)
3° lijsten waarop met betrekking tot ieder gebruiker zijn aangeduid: de hem toebedeelde kavels, de oppervlakten in elke waardezone, de globale oppervlakten, de overeenstemmende waarden en de vergoeding voor gebruiksverlies;
4° een kavelplan waarop de vroegere kavels voorkomen die met voorrechten, hypotheken, bevelen, onroerende beslagen of vorderingen of met erfpacht, opstal-, gebruiks- of bewoningsrecht zijn bezwaard, en een herverkavelingsplan waarop de nieuwe kavels of gedeelten van nieuwe kavels voorkomen die met die voorrechten, hypotheken, bevelen, onroerende beslagen of vorderingen of met erfpacht-, opstal-, gebruiks- of bewoningsrecht zullen worden bezwaard;
5° lijsten waarop met betrekking tot ieder eigenaar en ieder vruchtgebruiker zijn aangeduid: de voorrechten, hypotheken, bevelen, onroerende beslagen of vorderingen, de erfpacht-, opstal-, gebruiks- en bewoningsrechten, met vermelding van de vroegere kavels en e nieuwe of gedeelten van nieuwe kavels die in de plaats hiervan komen.

Artikel 35. (14/09/1970- ...)

De plannen en lijsten, vermeld in de artikelen 26 en 34, 1°, 2° en 3°, worden gedurende dertig dagen ter inzage neergelegd ten gemeentehuize van die gemeente waarin het betrekkelijk grootste gedeelte van het blok is gelegen of ten zetel van het comité. De bepalingen van artikel 6, tweede en vierde lid, evenals de bepalingen van de artikelen 7 en 10 zijn van toepassing op dit onderzoek. De stukken, die betrekking hebben op dit onderzoek worden evenwel, samen met een getuigschrift van het college van burgemeester en schepenen, waarbij wordt vastgesteld dat de voorgeschreven formaliteiten werden vervuld, aan het comité medegedeeld binnen vijftien dagen na afsluiting van het onderzoek.

Bij de kennisgeving van de neerlegging, die door het comité aan ieder belanghebbende bij een ter post aangetekende brief wordt gestuurd, wordt een tabel van zijn kavels gevoegd, met vermelding van de oppervlakte in elke waardezone, de globale oppervlakten en de overeenstemmende waarden, de opleg, de vergoedingen voor meer- en minderwaarden en de vergoeding voor gebruiksverlies.

Nadat het onderzoek is afgesloten, onderzoekt het comité de gemaakte bezwaren en beslist dienaangaande, na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd. Is het comité het niet eens met het gunstig advies van de commissie van advies betreffende een of meer bezwaren van een belanghebbende, dan roept het deze op om hem te horen. Verschijnt de belanghebbende niet, dan kan het comité zonder verder uitstel beslissen.

Het comité stelt de in artikel 34, 1°, 2° en 3°, vermelde plannen en lijsten vast en legt deze neer ten zetel, waar ieder belanghebbende er tijdens de ganse duur van de verrichtingen inzage kan van nemen op een aan de voorzitter of aan de secretaris gerichte aanvraag.

Van de neerlegging wordt aan de belanghebbende eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers bij een ter post aangetekende brief kennis gegeven.

Artikel 36. (14/09/1970- ...)

Bij een ter post aangetekende brief verzoekt het comité de belanghebbende eigenaars en houders van zakelijke rechten inzage te nemen van de plannen en lijsten vermeld in artikel 34, 4° en 5°.

Die stukken berusten gedurende vijftien dagen ten zetel van het comité.

Het comité stelt een proces-verbaal waarin de door de belanghebbenden ondertekende bezwaren worden opgenomen. De tijdens het onderzoek ingediende schriftelijke bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld en blijven er aan gehecht. Na het verstrijken van de termijn van vijftien dagen wordt het onderzoek afgesloten.

Het comité onderzoekt de ingediende bezwaren, stelt de plannen en de lijsten vast en bewaart deze ten zetel.

Van de beslissing van het comité wordt aan de eigenaars van bezwaarde goederen en de houders van zakelijke rechten bij een ter post aangetekende brief kennis gegeven. Zij kunnen van de plannen en lijsten inzage nemen op een aan de voorzitter of aan de secretaris gerichte aanvraag.

Artikel 37. (29/06/2019- ...)

Wanneer de herverkavelingsplannen en de lijsten zijn vastgesteld zoals bepaald in de artikelen 35 en 36, gaat het comité over tot de definitieve afpaling van de nieuwe kavels en belast een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex met het verlijden van de ruilverkavelingsakte.

De ruilverkavelingsakte omvat:
1° de vaststelling van de rechten en verplichtingen zoals deze voortvloeien uit de in de artikelen 16, 26, 27, 33, 34 en 40, derde lid, bedoelde plannen, lijsten en overeenkomsten;
2° de door het comité vastgestelde data en voorwaarden van ingenottreding en ingebruikneming van de nieuwe kavels.

De plannen, lijsten en overeenkomsten bedoeld in het tweede lid, 1°, evenals de overeenkomsten en rechterlijke beslissingen bedoeld in de artikelen 31 en 32 worden aan de ruilverkavelingsakte gehecht.

De bepalingen van de artikelen [139 tot 141 van de hypotheekwet van 16 december 1851 (verv. Wet 9 februari 1995, art. 6, I: 1 januari 2001)] van toepassing op de ruilverkavelingsakte.

De hypotheekbewaarder wordt ontslagen van de overschrijving van de aan de ruilverkavelingsakte gehechte stukken.

De ruilverkavelingsakte en de bijlagen ervan worden bewaard door een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex.
 

Artikel 38. (29/06/2019- ...)

De ruilverkavelingsakte geldt als titel voor de eigendom, de zakelijke rechten en de schuldvorderingen welke er door worden geregeld.

Nadat de hypothecaire formaliteiten zijn vervuld, overhandigt een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex een eensluidend verklaard uittreksel uit de ruilverkavelingsakte en uit de bijlagen ervan aan ieder belanghebbende. Op de uittreksels afgegeven aan de gebruikers die de nieuwe kavels in gebruik zullen nemen, komt het formulier van tenuitvoerlegging voor.

Artikel 39. (14/09/1970- ...)

De ingebruikneming van de nieuwe kavels heeft plaats op de tijdstippen en onder de voorwaarden bepaald in de ruilverkavelingsakte. De rechten en verplichtingen van de afgaande pachter tegenover de verpachter worden geregeld overeenkomstig de bepalingen van de pachtwet.

Wanneer de partijen geen overeenkomst bereiken, treedt het comité, na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd, op verzoek van een hunner bemiddelend op.

Artikel 40. (14/09/1970- ...)

Het comité, na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd, verdeelt over de nieuwe kavels, volgens de waarde ervan, de kosten voor uitvoering van de ruilverkaveling, die noch door de Staat ingevolge artikel 47, noch eventueel door de ondergeschikte openbare besturen of door enig andere organisme ten laste zijn genomen.

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art. 61 en Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Onder aftrekt van de kosten die ten last worden genomen door de openbare besturen of door enig ander organisme, blijven de kosten van de werken, bedoeld bij artikel 1, vierde lid, ten laste van de eigenaars, vruchtgebruikers en pachters die hun instemming hebben betuigd met die werken. Van die instemming wordt door het comité akte genomen in een stuk dat door de partijen wordt ondertekend en dat aan de ruilverkavelingsakte of eventueel aan de aanvullende ruilverkavelingsakte gehecht blijft.

Indien te verwachten is dat de stand van de werken of de regeling van sommige betwiste rekeningen het opmaken van de eindrekening zou kunnen vertragen, kan het comité met de goedkeuring van de Minister van Landbouw, onder de kosten die zullen worden omgeslagen, een provisie voor te betalen kosten opnemen.

Artikel 41. (14/09/1970- ...)

Het comité maakt op:
1° lijsten waarop, met betrekking tot elke nieuwe kavel, is aangeduid de bij artikel 40, eerste en tweede lid, bedoeld bijdrage van de eigenaar en van de vruchtgebruiker in de kosten;
2° lijsten waarop met betrekking tot ieder eigenaar en ieder vruchtgebruiker zijn aangeduid zijn onder 1° vermelde bijdrage in de kosten;
3° lijsten waarop met betrekking tot ieder eigenaar, ieder vruchtgebruiker of ieder pachter, de kosten zijn aangeduid die te zijnen laste vallen voor de betaling van de werken als bedoeld bij artikel 40, derde lid.

Artikel 42. (14/09/1970- ...)

De lijsten bedoeld in artikel 41 worden gedurende dertig dagen ter inzage neergelegd ten gemeentehuize van die gemeente waarin het betrekkelijk grootste gedeelte van het blok is gelegen of ten zetel van het comité. De bepalingen van artikel 6, tweede en vierde lid, evenals de bepalingen van de artikelen 7 en 10 zijn op dit onderzoek van toepassing. De stukken betreffende het onderzoek worden evenwel, samen met een getuigschrift van het college van burgemeester en schepenen waarbij wordt vastgesteld dat de voorgeschreven formaliteiten werden vervuld, aan het comité medegedeeld binnen vijftien dagen na afsluiting van het onderzoek.

Bij de kennisgeving van de neerlegging, die door het comité aan ieder belanghebbende bij een ter post aangetekende brief wordt gestuurd, wordt een uittreksel gevoegd uit de rekeningen die hem aanbelangen, zoals die voorkomen op de bij artikel 41 bedoelde lijsten.

Nadat het onderzoek is afgesloten, onderzoekt het comité de gemaakte bezwaren en beslist dienaangaande, na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd. Is het comité het niet eens met het gunstig advies van de commissie van advies betreffende een of meer bezwaren van een belanghebbende, dan roept het deze op om hem te horen. Verschijnt de belanghebbende niet, dan kan het comité zonder verder uitstel beslissen.

Het stelt de lijsten vast en legt die neer ten zetel, waar ieder belanghebbende er kennis van kan nemen tijdens de duur van de verrichtingen, op een aan de voorzitter of aan de secretaris gerichte aanvraag.

Van die neerlegging wordt kennis gegeven aan de belanghebbende eigenaars, vruchtgebruikers en pachters bij een ter post aangetekende brief.

Artikel 43. (14/09/1970- ...)

§ 1. Ieder belanghebbende kan de oppervlakten betwisten van de nieuwe kavels die hem in elke waardezonde worden toegewezen, de berekening van de globale waarden en van de opleg die er uit voortspruit, het bedrag van de vergoedingen wegens meer- of minderwaarden evenals de vergoeding voor gebruiksverlies.

Kan eveneens door ieder belanghebbende worden betwist het aandeel in de kosten dat hem overeenkomstig de bepalingen van artikel 40, eerste en tweede lid, ten last wordt gelegd.

Op straffe van verval richt de betrokkene of zijn advocaat aan de rechter een verzoekschrift tot benoeming van een deskundige binnen dertig dagen na de verzending van de bij artikel 35, vijfde lid, bepaalde kennisgeving, indien het gaat om een beroep dat steunt op het eerste lid van deze paragraaf, of binnen dertig dagen na de verzending van de bij artikel 42, vijfde lid, bepaalde kennisgeving, indien het gaat om een beroep dat steunt op het tweede lid van deze paragraaf.

De door de post afgestempelde lijst van de aangetekende brieven of afgiftebewijzen die getuigen van de onderscheidenlijk in artikel 35, vijfde lid, en in artikel 42, vijfde lid, bedoelde kennisgevingen, worden door het comité ter griffie neergelegd uiterlijk de dag waarop de termijn voor de indiening van de verzoekschriften verstrijkt.

De bepalingen van artikel 23, leden drie, vier en zes tot twaalf, zijn van toepassing op de hiervoren bedoelde rechtsvorderingen.

Oordeelt de rechter de bezwaren gegrond, dan verbetert hij, naargelang van het geval, de opleg, de vergoeding wegens meer- of minderwaarde, de vergoeding wegens gebruiksverlies of het bedrag van de ten laste van de betrokkene gelegde kosten, het verschil maakt deel uit van de uitvoeringskosten van de ruilverkaveling.

Wanneer het vonnis meer dan dertig dagen vóór de dag vastgesteld voor het verlijden van de ruilverkavelingsakte, is uitgesproken, brengt het comité aan de lijsten bepaald in artikel 34, 1°, 2° en 3°, de verbeteringen aan die uit het vonnis voortvloeien. In het tegenovergestelde geval brengt hij die verbeteringen aan, aan de lijsten bepaald in artikel 41, 1° en 2°, evenals aan de documenten opgemaakt op grond van artikel 44.

§ 2. Ieder belanghebbende kan de overdracht van de zakelijke rechten, zoals die werden bepaald overeenkomstig artikel 36, vierde lid, betwisten.

Om de rechtsvordering in te stellen, moet een dagvaarding om voor de rechter te verschijnen, op straffe van verval aan het comité worden betekend binnen dertig dagen na verzending van het in artikel 36, vijfde lid, bepaalde bericht. De dagvaarding, op straffe van niet-ontvankelijkheid, vermeldt het onderwerp van de rechtsvordering en bevat een bondige uiteenzetting van de middelen.

Op straffe van verval wordt die dagvaarding ten minste vijftien dagen vooraf betekend.

De bepalingen van artikel 23, leden elf en twaalf, evenals die van hetzelfde artikel, leden zeven tot tien, ingeval de rechter één of meer deskundigen aanstelt, zijn toepasselijk op die rechtsvorderingen.

De rechter bepaalt, in voorkomend geval, de nieuwe kavels of delen hiervan, waarop de zakelijke rechten worden overgedragen; hij kan aan de eisende partij bevelen ieder belanghebbende persoon die hij aanduidt, bij de zaak te roepen

Wanneer het vonnis ten minste dertig dagen vóór de dag vastgesteld voor het verlijden van de ruilverkavelingsakte, is uitgesproken, brengt het comité op de plannen en lijsten bepaald in artikel 34, 4° en 5°, de verbeteringen aan die uit het vonnis voortvloeien. In het tegenovergestelde geval wordt het vonnis op verzoek van de meest gerede partij op de hypotheekbewaring overgeschreven of ingeschreven.

Artikel 44. (29/06/2019- ...)

Na de uitspraak van de vonnissen, gewezen op beroep ingediend op grond van artikel 43, § 1, maakt het comité, met inachtneming van de bepalingen betreffende de wettelijke schuldvergelijking, de rekening van ieder belanghebbende en stelt het batig of nadelig saldo vast dat er uit voortvloeit.

Die rekening omvat, voor de eigenaars en vruchtgebruikers de bedragen van de opleg, van de vergoedingen voor meer- of voor minderwaarden, evenals van de kosten bedoeld in artikel 41, 2° en 3°, en voor de gebruikers, de bedragen van de vergoeding voor gebruiksverlies, evenals van kosten bedoeld in artikel 41, 3°.

Het comité, onverminderd de bepalingen van artikel 48 en van het vierde lid van onderhavig artikel, stort bij de Deposito- en Consignatiekas de sommen nodig voor de uitkering van de saldo’s die aan de eigenaars en vruchtgebruikers verschuldigd zijn, en betaalt rechtstreeks aan de pachters het bedrag van het hun verschuldigde saldo; het vordert van de eigenaars, vruchtgebruikers en pachters, na de ondertekening van de aanvullende ruilverkavelingsakte, het bedrag van het door hen verschuldigde saldo, behoudens de termijnen en voorwaarden van betaling die eventueel door de [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] overeenkomstig artikel 45, § 1, eerste lid, 4°, zijn verleend.

De Koning stelt het bedrag vast van de sommen die de comités zonder de tussenkomst van de Deposito- en Consignatiekas, rechtstreeks aan de eigenaars en vruchtgebruikers mogen uitkeren.

Het comité belast een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex met het verlijden van de aanvullende akte van ruilverkaveling.

De Deposito- en Consignatiekas mag de gelden aan de belanghebbende eigenaars of vruchtgebruikers niet ter hand stellen dan tegen overlegging van één door de hypotheekbewaarder afgegeven getuigschrift, dat overeenkomstig artikel 127 van de hypotheekwet van 16 december 1851 verklaart dat er voor de aan die eigenaars of vruchtgebruikers toebedeelde goederen geen inschrijving of overschrijving bestaat.

Artikel 45. (29/06/2019- ...)

§ 1. De aanvullende ruilverkavelingsakte geldt als titel voor de rechten en verplichtingen welke er door worden geregeld. Zij omvat:
1° het detail van de rekening van ieder belanghebbende, bedoeld in artikel 44;
2° de vaststelling van de rechten en verplichtingen zoals deze voortvloeien uit de overeenkomsten bepaald in artikel 40 , derde lid, voor zover zij niet reeds in de ruilverkavelingsakte zijn vastgesteld;
3° de vermelding van het getuigschrift waarin wordt bevestigd dat de gelden overeenkomstig artikel 44, derde lid, bij de Deposito- en consignatiekas zijn gestort;
4° de door de [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] verleende vooraarden en termijnen van betaling van de nadelige saldo’s bedoeld in artikel 44.

De overeenkomsten bedoeld in het eerste lid, 2°, evenals de overeenkomsten en rechterlijke beslissingen bedoeld in de artikelen 31 en 32, worden aan de aanvullende ruilverkavelingsakte gehecht, voor zover zij niet reeds aan de ruilverkavelingsakte zijn gehecht.

De bepalingen van de artikelen [139 tot 141 van de hypotheekwet van 16 december 1851 (verv. Wet 9 februari 1995, art. 6, I: 1 januari 2001)] zijn van toepassing op de aanvullende ruilverkavelingsakte.

De aanvullende ruilverkavelingsakte en de bijlage ervan worden bewaard door een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex.

Ten gevolge van de aanvullende ruilverkavelingsakte wordt het ruilverkavelingscomité gecrediteerd met de in artikel 44 bedoelde nadelige saldo’s.

§ 2. Tot zekerheid van het door een eigenaar of vruchtgebruiker aan de [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] verschuldigd saldo en tot zekerheid van de intresten en van de kosten van eventuele gedwongen uitvoering, wordt van rechtswege ten voordele van die maatschappij, tenzij zij er afstand van doet, een hypotheek ingeschreven op de goederen welke aan die eigenaar of vruchtgebruiker werden toegewezen.

De [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] mag die hypothecaire inschrijving evenwel tot één of meer door haar aangeduide nieuwe kavels beperken.

Op verzoekschrift van de eigenaar of van de vruchtgebruiker mag de rechter nochtans een goed aanwijzen, waarvan hij oordeelt dat de waarde toereikend is om de schuldvordering van de [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] te waarborgen.

Onverminderd de bepalingen van het volgend lid, is de hypotheekwet van 16 december 1851 van toepassing op de in deze paragraaf bedoelde hypothecaire inschrijvingen.

De doorhaling of de vermindering van de hypothecaire inschrijving mag worden gedaan krachtens een akte die vóór een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex is verleden.

Artikel 46. (14/09/1970- ...)

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, kondigt de Koning de ontbinding van het comité af wanneer dit zijn werkzaamheden heeft beëindigd.

De [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] staat in voor de vereffening van de rekening en treedt in de rechten en verplichtingen van het comité. Het eindsaldo van de rekeningen komt ten goede of ten laste van de Staat.

HOOFDSTUK IV KOSTEN VAN UITVOERING (... - ...)

Artikel 47. (14/09/1970- ...)

De kosten van uitvoering van de ruilverkaveling, de administratieve kosten van het comité, in voorkomend geval met inbegrip van de vergoedingen die aan de leden van het comité en van de commissie van advies worden toegekend, de uitgaven en kosten bedoeld bij de artikelen 1017 en volgende van het gerechtelijke Wetboek, die het comité moet dragen, de kosten van de ruilverkavelingsakte en van de aanvullende ruilverkavelingsakte, de kosten van de hypothecaire formaliteiten en van het getuigschrift tot vaststelling dat de ophaling van de op de Deposito- en consignatiekas gestorte gelden vrij van hypothecaire lasten geschiedt, evenals de kosten van afpaling, vallen ten laste van de Staat.

Bovendien bepaalt de Minister van Landbouw de bijdrage van de Staat in de utgaven voor de in artikel 1, derde en vierde lid, vermelde werken.

De reglementering ter zake van de tewerkstelling van werklozen is toepasselijk op de werken die voor de uitvoering van de ruilverkaveling zijn vereist.

Artikel 48. (14/09/1970- ...)

Elke door het comité, de eigenaars, de vruchtgebruikers of de pachters verschuldigde som wordt niet betaald wanneer het bedrag ervan kleiner is dan één door de Koning vastgesteld bedrag. Het verschil in meer of in min, dat heruit voortvloeit, komt ten goede of ten laste van het comité.

HOOFDSTUK V OVERGANG VAN DE ZAKELIJKE RECHTEN EN VAN DE PACHTOVEREENKOMSTEN (... - ...)

Artikel 49. (14/09/1970- ...)

Ten gevolge van de ruilverkaveling treedt het geheel van de nieuwe kavels, die aan een eigenaar worden toegewezen, in de plaats van het geheel van de vroegere kavels van die eigenaar.

Het vruchtgebruik, dat slaat op het geheel van de vroegere kavels van een eigenaar, gaat over op het geheel van de nieuwe kavels van die eigenaar.

De voorrechten en hypotheken, de bevelen en beslagen, en de onroerende vorderingen betreffende het geheel van de vroegere kavels van een eigenaar of van een vruchtgebruiker gaan over op het geheel van de nieuwe kavels en op het aan die eigenaar of vruchtgebruiker verschuldigd saldo.

Artikel 50. (14/09/1970- ...)

Wanneer een vruchtgebruik één of sommige van de vroegere kavels van een eigenaar bezwaart, bepaalt het comité de nieuwe kavels van die eigenaar waarop dit recht overgaat.

Wanneer voorrechten en hypotheken, bevelen en beslagen, en onroerende vorderingen een vroegere kavel van een eigenaar of van een vruchtgebruiker bezwaren, bepaalt het comité ten aanzien van die eigenaar of vruchtgebruiker de nieuwe kavel of het gedeelte van de nieuwe kavel, en het gedeelte van het batig saldo, waarop die rechten overgaan.

Artikel 51. (14/09/1970- ...)

De bepalingen van de artikelen 49 en 50 betreffende het vruchtgebruik zijn van toepassing op het gebruiks-, bewonings-, opstal- en erfpachtrecht.

De rechten die een pachter op zijn vroegere kavels bezit, worden op zijn nieuwe kavels overgedragen, rekening houdend met de bepalingen van artikel 31.

Artikel 52. (29/06/2019- ...)

Wanneer personen op vroegere kavels rechten bezitten waarmede in de ruilverkavelingsakte geen rekening is gehouden ten gevolge ofwel van vergissingen, onnauwkeurigheden of weglatingen in de akte, ofwel van overdrachten of vestigingen van rechten vóór de datum van de overschrijving van die akte of nog van vernietigingen, verbrekingen of herroepingen van rechten, bepaalt de rechter, op verzoek van de belanghebbenden, op welke nieuwe kavels of gedeelten hiervan deze rechten overgaan. In dat geval kan de rechter, ambtshalve of op verzoek, na de belanghebbenden te hebben opgeroepen, de nadelige of batige saldo’s herzien evenals de rechten en verplichtingen, met de voorwaarden en termijnen van betaling, die er uit voortvloeien.

Behalve wanneer de partijen vrijwillig verschijnen, kan de vordering worden ingeleid bij verzoekschrift, ingediend ter griffie of bij aangetekende brief gericht aan de rechter, in zoveel exemplaren als er ter zake op te roepen partijen zijn. De rechter bepaalt een terechtzetting waartoe de griffier de partijen binnen de gewone termijn van dagvaarding bij gerechtsbrief oproept; een afschrift van het verzoekschrift wordt bij de oproepingsbrief gevoegd. Gedurende het geding kan de rechter, ambtshalve of op mondeling of schriftelijk verzoek van een der partijen, alle belanghebbende personen bij gerechtsbrief oproepen. Voor het overige zijn de regels betreffende het geding van toepassing.

De rechterlijke beslissingen worden, zo hiervoor verplichting bestaat, op verzoek van de meest gerede partij, op de hypotheekbewaring overgeschreven of ingeschreven.

Ingeval er een overeenkomst wordt bereikt omtrent de onderwerpen van betwisting bedoeld in het eerste lid, kan een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex, op aanvraag van de belanghebbende partijen, die overeenkomst bij akte vastleggen.

Artikel 53. (29/06/2019- ...)

De ruilverkavelingsakte wordt van kracht en kan aan derden worden tegengeworpen vanaf de dag van de overschrijving ervan op het kantoor voor bewaring van hypotheken in het ambtsgebied waarvan de goederen zijn gelegen. De hypotheekbewaarder gaat ambtshalve over tot de kanttekening van de voordrachten en hypotheken, van de bevelen, beslagen en onroerende vorderingen, evenals van de erfpacht-, opstal-, gebruiks- en bewoningsrechten die overgaan, volgens de door een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex verstrekte aanwijzingen.

Wanneer de nieuwe kavels zijn gelegen in een andere hypothecair ambtsgebied dan dat van de vroegere kavels, laat een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex de ruilverkavelingsakte dezelfde dag overschrijven in de verschillende kantoren. In dat geval worden de overschrijvingen en inschrijvingen waardoor een overgedragen recht of vordering slaande op de vroegere kavels bekend zijn gemaakt, bij volledige overschrijving, met de vermeldingen waarmede zij zijn gekanttekend, in de registers van het hypotheekkantoor van het ambtsgebied waar de nieuwe kavels zijn gelegen, bekend gemaakt. Daartoe legt een Vlaamse commissaris als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse Vastgoedcodex een afschrift over van de overschrijving of van de inschrijving en hun kanttekeningen dat door de bewaarder van het ambtsgebied waarin de vroegere kavels zijn gelegen, wordt afgeleverd.

HOOFDSTUK VI OVERGANGSBEPALINGEN (... - ...)

Artikel 54. (14/09/1970- ...)

De ruilverkavelingscomités, ingesteld krachtens de wet van 25 juni 1956, passen, in de mate waarin het nog mogelijk is, de bepalingen van deze wet onmiddellijk toe op de ruilverkavelingsverrichtingen die aan de gang zijn op het ogenblik dat deze in werking treedt.

Wanneer het onderzoek, vermeld in artikel 34 van de wet van 25 juni 1956, reeds plaats heeft gehad, maar de ruilverkavelingsakte nog niet is verleden, kan het comité, ongeacht de stand van de procedure, de verrichtingen hervatten vanaf bedoeld onderzoek, volgens de bepalingen van deze wet.

Na de inwerkingtreding van deze wet, kunnen de ruilverkavelingscomités worden ingesteld overeenkomstig de nieuwe bepalingen, zelf wanneer reeds voordien leden werden aangewezen door de eigenaars en vruchtgebruikers en door de gebruikers op een algemene vergadering die op grond van artikel 11 van de wet van 25 juni 1956 werd gehouden.

Behoudens in het geval dat de onderzoeken vermeld bij de artikelen 34 en 35 van de wet van 25 juni 1956 afgesloten en de stukken door het comité vastgesteld zijn, vult de Minister van landbouw de commissie van advies aan overeenkomstig de bepalingen van deze wet of richt hij een commissie van advies op, wanneer hij op grond van artikel 15 van de wet van 25 juni 1956, een vrijstelling had verleend. In de voormelde gevallen, en in afwijking van artikel 15 van deze wet, worden de eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers, aangewezen bij een krachtens artikel 11 van de wet van 25 juni 1956 gehouden algemene vergadering, van rechtswege lid van de opgerichte of op te richten commissie van advies, als werkende of plaatsvervangende leden, naargelang zij werkend of plaatsvervangend lid van het comité waren.

De bepalingen van de artikelen 21 en 36 van de wet van 25 juni 1956 blijven van toepassing op de rechtsgedingen, ook wanneer die na de inwerkingtreding van deze wet aanhangig zijn gemaakt, voor zover van de neerlegging van de stukken, waarvan sprake in het laatste lid van de artikelen 20, 34 en 35 van de wet van 25 juni 1956, aan de belanghebbenden voor de inwerkingtreding van deze wet kennis werd gegeven.

HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN (... - ...)

Artikel 55. (14/09/1970- ...)

In het opschrift en in de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 120 van 27 februari 1935 waarbij een Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom wordt opgericht, zoals dit besluit achteraf is gewijzigd, worden de woorden “Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom”, vervangen door de woorden “Nationale Landmaatschappij” (N.L.M.).

Evenzo wordt de benaming “Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom”, in alle wetten waarin zij voorkomt, vervangen door de benaming “Nationale Landmaatschappij”.

Artikel 56. (20/07/2014- ...)

§ 1. ...

§ 2. Een recht van voorkoop wordt aan de Vlaamse Grondenbank toegekend in geval van verkoop van landeigendommen als vermeld in § 1.

De Vlaamse Regering bepaalt de zones waarin de Vlaamse Grondenbank dit recht van voorkoop niet meer mag uitoefenen.

Titel IV, hoofdstukken I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop.

Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop.

Artikel 57. (14/09/1970- ...)

[… (niet van toepassing in het Vlaamse Gewest, zie art 61 en Wet 11 augustus1978, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 58. (14/09/1970- ...)

De kennisgevingen bedoeld in de artikelen 6, derde lid, 18, eerste lid, 21, tweede lid, 22, derde lid, 31, derde lid, 35, tweede en vijfde lid, 36, eerste en vijfde lid, en 42, tweede en vijfde lid, worden, ondanks bewijs van het tegendeel, geacht te zijn geschied vijf dagen na de afgifte ter post van de aangetekende brief.

Artikel 59. (14/09/1970- ...)

(niet opgenomen)
(Heft de wet van 25 juni 1956 op de ruilverkaveling ban landeigendommen uit kracht van de wet op)

(Wijzigt de artikelen 10, 12 en 14 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen)

[TITEL II BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET VLAAMSE GEWEST (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2)] (... - ...)

Artikel 60. (14/09/1970- ...)

[Met het "Vlaamse Gewest" wordt bedoeld: het gewest dat als dusdanig is omschreven in artikel 1 van de wet van 1 augustus 1974, tot oprichting van gewestelijke instellingen, in voorbereiding van de toepassing van artikel 107quater van de Grondwet.

Met "de Minister" wordt bedoeld de Minister of Staatssecretaris die bevoegd is voor de ruilverkaveling, in het gewest. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 61. (01/09/2019- ...)

De artikelen 1; 2; 4; 6, vijfde lid; 12; 13; 14, eerste lid; 17; 19; 24; 25, § 1, eerste lid; 28; 40, tweede lid; 56, § 1 en 57 zijn niet van toepassing in het Vlaamse Gewest.

Voor de materies geregeld door de artikelen 1; 4; 6, vijfde lid; 12; 13; 14, eerste lid; 17; 19; 24; 25, § 1, eerste lid; 28; 40, tweede lid; 56, § 1 en 57 gelden wat dat gewest betreft respectievelijk de hierna volgende artikelen 62 tot 74 en 76.

De procedures voor de opmaak, wijziging of opheffing van rooilijnplannen, of de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van gemeentewegen, georganiseerd met toepassing van het decreet van 3 mei 2019 houdende de gemeentewegen, zijn niet van toepassing in het kader van de ruilverkavelingsverrichtingen die het voorwerp uitmaken van deze wet.

Artikel 62. (25/04/2013- ...)

Ten einde in het algemeen belang tot een betere economische exploitatie van de landeigendommen te komen, kan, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, overgegaan worden tot ruilverkaveling van versnipperde en verspreid liggende gronden.

Ruilverkaveling beoogt het vormen van aaneensluitende en regelmatige kavels die zo dicht mogelijk bij de bedrijfszetel zijn gelegen en een eigen uitweg hebben.

Ruilverkaveling kan gepaard gaan met aanleg en verbetering van wegen, met waterbeheersingswerken, met grondverbeteringswerken, met werken voor nutsvoorzieningen, met werken van landschapszorg en met andere maatregelen tot landinrichting.

Met de instemming van de belanghebbende eigenaars, vruchtgebruikers en pachters kan de ruilverkaveling ook gepaard gaan met andere verbeteringen noodzakelijk gemaakt door de wijzigingen in de gebiedsinrichting of door de heroriëntering van de produktie, zoals sloping, optrekking, vergroting, verbetering en aansluiting op het electriciteits- en waterleidingsnet van hoevegebouwen, woonvertrekken inbegrepen, alsmede water- en electriciteitsvoorziening in weiden en graslanden.

Een ruilverkaveling die geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd binnen een speciale beschermingszone zoals bedoeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, is tevens gericht op het realiseren van de maatregelen bedoeld in artikel 36ter , §§ 1 en 2 van het voormelde decreet.

Artikel 63. (14/09/1970- ...)

[De Minister kan, na raadpleging van de Minister tot wiens bevoegdheid de ruimtelijke ordening behoort, beslissen dat een onderzoek zal worden ingesteld naar het nut van de ruilverkaveling van het door hem voorlopig omschreven geheel van goederen.

Die beslissing wordt getroffen ofwel ambtshalve, ofwel op verzoek van ten minste twintig belanghebbende gebruikers of eigenaars.

Voor het vaststellen van het blok vraagt de Minister het advies van een coördinatie commissie waarvan de werking geregeld wordt door de Koning.

Deze coördinatiecommissie wordt door de Minister opgericht met dezelfde samenstelling als bepaald in artikel 65, tweede lid. Daarenboven wordt een lid aangeduid op voorstel van de (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)] [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] [dat tevens het secretariaat waarneemt. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 64. (14/09/1970- ...)

[Elk werk dat, te rekenen vanaf die kennisgeving en tot aan de oprichting van het ruilverkavelingscomité of tot aan de beslissing van de Minister dat de ruilverkaveling niet nuttig is, zal worden uitgevoerd in strijd met de bepalingen van de wetgeving op de ruimtelijke ordening en de stedenbouw of van het Veldwetboek, levert in geen geval grond tot toekenning van een meerwaarde als bedoeld bij artikel 20. Dit geldt ook voor al de in artikel 68, eerste lid bedoelde werken, behoudens voorafgaande en schriftelijke machtiging van de Minister of van zijn gemachtigde. De kennisgeving wijst de belanghebbenden op deze bepaling. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 65. (01/06/2012- ...)

De Koning beslist dat zal worden overgegaan tot de ruilverkaveling van de goederen aangeduid op het door de Minister en de Minister van Landbouw in gemeen overleg, vastgestelde kavelplan, en richt, voor de uitvoering ervan, een comité van elf leden op.

De leden van het comité worden door de Koning benoemd als volgt:
- De voorzitter op voordracht van de Minister;
- Een lid op voordracht van de Minister van Landbouw;
- Een lid op voordracht van de Minister van Financiën;
- Een lid op voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de ruimtelijke ordening behoort;
- Een lid op voordracht van de Minister die de landschapszorg in zijn bevoegdheid heeft;
- Een lid op voordracht van de Minister die het natuurbehoud in zijn bevoegdheid heeft;
- Een lid afkomstig uit de provincie waarin het betrekkelijk grootste gedeelte van het blok is gelegen, met bijzondere bevoegdheid op agrarisch gebied, op voordracht van de Minister op voorstel van de deputatie van deze provincie;
- Vier leden op voordracht van de Minister uit een dubbele lijst van kandidaten voorgesteld door de provinciale landbouwkamer van de provincie waarin het betrekkelijk grootste gedeelte van het blok is gelegen; deze personen mogen, op het ogenblik dat zij worden voorgesteld, niet voorkomen op de krachtens de artikelen 5 en 8, tweede lid, 1°, opgemaakte lijsten.

De plaatsvervangende leden worden op dezelfde wijze benoemd.

De secretaris en de plaatsvervangend secretaris van het comité worden door de Vlaamse Landmaatschappij aangewezen.

De Koning stelt het modelreglement van orde van de comités vast.

De namen van de leden van het comité en van de secretaris, evenals van de plaatsvervangende leden en van de plaatsvervangende secretaris worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De Minister of zijn gemachtigde stelt bij een ter post aangetekende brief de belanghebbende eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers ervan in kennis dat tot een ruilverkaveling is besloten; hij deelt de namen, voornamen en hoedanigheden mede van de werkende leden en van hun plaatsvervangers, die deel uitmaken van het comité dat met de uitvoering ervan is belast en geeft hun kennis van het bepaalde in artikel 68.

Artikel 66. (14/09/1970- ...)

[Het ruilverkavelingscomité heeft rechtspersoonlijkheid.

Het vestigt zijn zetel in die gemeente waarin het betrekkelijk grootste gedeelte van het blok is gelegen.

Het beraadslaagt en beslist over alles wat de uitvoering van de ruilverkaveling betreft.

Het kan enkel geldig beslissen wanner de meerderheid van de leden aanwezig is. Indien na een regelmatige oproeping het comité niet in aantal is, worden de leden opnieuw opgeroepen voor dezelfde agenda en beslist het comité geldig bij meerderheid van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter beslissend.

Ieder lid kan bij de Minister beroep indienen tegen elke beslissing van het comité.

Het beroep wordt ingediend bij mondelinge verklaring ter vergadering zelf. Het veto van de Minister moet binnen vijftien dagen na deze verklaring worden ingesteld. Na verloop van die termijn wordt de beslissing definitief.

De voorzitter en de secretaris voeren de beslissingen van het comité uit; zij treden op voor het comité in alle openbare en onderhandse akten evenals in de rechtsvorderingen, zonder tegenover derden te moeten doen blijken van een beslissing van het comité. De dagvaardingen en kennisgevingen aan het comité worden geldig gedaan aan de voorzitter, aan de secretaris of aan de (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)] [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)].

Artikel 67. (14/09/1970- ...)

[De Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] [staat het comité bij. Zij verleent onder andere haar medewerking voor het opmaken van de bij de artikelen 18, 69, 70, 26, 34, 73 en 41 bepaalde stukken. Zij deelt het comité de door haar opgemaakte stukken onverwijld mede, evenals elke vaststelling met betrekking tot het verloop van de verrichtingen. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 68. (14/09/1970- ...)

[Zodra het ruilverkavelingscomité is opgericht en totdat de aanvullende ruilverkavelingsakte is verleden, mogen de eigenaars, vruchtgebruikers of gebruikers geen werken uitvoeren die het landschap of de bestemming of plaatsgesteldheid zodanig wijzigen dat zij de ruilverkavelingsverrichtingen belemmeren, zoals bouwwerken, aanplanting van bomen, plaatsing van afsluitingen of wijzigingen van de waterhuishouding, aanleg en exploitatie van zandgroeven, steengroeven, graverijen en steenbakkerijen, profiel- of reliëfwijziging, zonder voorafgaande en schriftelijke toestemming van het ruilverkavelingscomité.

Behoudens het geval waarin de werken op regelmatige wijze reeds waren begonnen, geeft de weigering van deze toestemming geen recht op vergoeding.

Werken die uitgevoerd werden in strijd met voornoemde bepaling, leveren geen grond tot toekenning van enige meerwaarde. Het ruilverkavelingscomité kan beslissen dat de oorspronkelijke toestand moet worden hersteld; het kan desnoods beslissen de hiertoe nodige werken op kosten van de overtreders te laten uitvoeren. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 69. (14/09/1970- ...)

Na de commissie van advies te hebben geraadpleegd, maakt het comité op:
1° de classificatie volgens hun cultuur- en bedrijfswaarde van het geheel van de gronden en van de tot het openbaar domein behorende goederen die in het blok zijn begrepen; deze classificatie wordt aangeduid op een kavelplan waarop de waardezones, gevormd door het groeperen van gronden van dezelfde klasse, in tekening worden gebracht;
2° lijsten waarop met betrekking tot elk kavel van het kavelplan zijn aangeduid: de namen van de eigenaar, van de vruchtgebruiker en van de gebruiker, de oppervlakten in elke waardezone, de globale oppervlakte en de overeenstemmende waarden;
3° lijsten waarop met betrekking tot ieder eigenaar en ieder vruchtgebruiker zijn aangeduid: de kavels die hij bezit, met de totalen van de oppervlakten in elke waardezone, van de globale oppervlakten en van de overeenstemmende waarden;
4° lijsten waarop met betrekking tot ieder gebruiker zijn aangeduid: de kavels die hij in gebruik heeft, met de totalen van de oppervlakten in elke waardezone, van de globale oppervlakte en van de overeenstemmende waarden;
5° een lijst van de vroegere kavels of delen ervan, met vermelding van de oppervlakten, die niet worden aangewend voor een agrarische activiteit.

Het kavelplan en de voornoemde lijsten worden naar de kadastrale gegevens opgemaakt, behoudens de vergissingen die het comité vaststelt, gebeurlijk op aanwijzing van een belanghebbende. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 70. (01/06/2012- ...)

Na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd, stelt het comité, in voorkomend geval, het plan vast van de nieuwe wegen en afwateringen met de daarbij behorende kunstwerken; de bestaande wegen en afwateringen en de daarbij behorende kunstwerken die moeten verdwijnen, worden eveneens op dit plan aangegeven. In voorkomend geval worden de activiteiten die nodig zijn voor het realiseren van de maatregelen bedoeld in artikel 36ter, §§ 1 en 2 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu eveneens op voormeld plan aangegeven.

Het bij het voorgaande lid bedoelde plan wordt goedgekeurd door de Koning, op de voordracht van de Minister; te dien einde vraagt het comité het advies van de betrokken gemeenteraad, dat wordt gegeven na een onderzoek de commodo et incommodo, aangekondigd door aanplakking, en het advies van de bestendige deputatie. Wanneer de gemeenteraad of de bestendige deputatie niet binnen drie maanden na verzending van het dossier kennis geven van hun advies aan het comité, wordt het advies geacht gunstig te zijn.

Het koninklijk besluit tot goedkeuring of een afzonderlijk koninklijk besluit bepaalt tot welke groep van wegen de nieuwe wegen zullen behoren en rangschikt eventueel de nieuwe afwateringen in één van de categorieën bepaald in artikel 2 van de wet van 28 december 1967, betreffende de onbevaarbare waterlopen.

Het koninklijk besluit tot goedkeuring of een afzonderlijk koninklijk besluit bepaalt aan het domein van welk openbaar bestuur de nieuwe werken worden toegewezen. Deze besturen zijn verplicht de werken te beheren overeenkomstig de bestemming ervan en met inachtneming van de ter zake geldende wetten en reglementen.

Het koninklijk besluit tot goedkeuring of een afzonderlijk besluit schaft eveneens de buiten gebruik gestelde wegen en afwateringen en de daarbij behorende kunstwerken af en bepaalt dat zij in het geheel van de tot de ruilverkaveling behorende gronden worden opgenomen.

De Koning, op de voordracht van de Minister en van de Minister of Staatssecretaris die bevoegd is voor de ruimtelijke ordening in dit gewest, brengt, in voorkomend geval, de nodige wijzigingen aan in de gewestplannen en in de algemene en bijzondere plannen van aanleg, die overeenkomstig de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedenbouw zijn opgemaakt, evenals in de legger van de buurtwegen en in de beschrijvende tabellen, opgemaakt in uitvoering van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen.

Artikel 71. (14/09/1970- ...)

[Het comité maakt een landschapsplan op in de vorm zoals door de Koning wordt bepaald. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)] [Dat landschapsplan bevat de activiteiten die nodig zijn voor het realiseren van de maatregelen, bedoeld in artikel 36ter, §§ 1 en 2 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. (ing. Decr. 19 juli 2002, art. 54, I: 10 september 2002)]

[Het comité laat de bij artikel 62, derde lid, bedoelde werken evenals, met instemming van de belanghebbenden, de bij artikel 62, vierde lid, bedoelde werken uitvoeren. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 72. (14/09/1970- ...)

[§ 1. De toewijzing aan de eigenaars en de vruchtgebruikers geschiedt derwijze dat de globale waarde van de aan ieder van hen toebedeelde kavels naar verhouding zoveel mogelijk gelijk is aan de waarde van de kavels die zij vóór de ruilverkaveling bezaten, met inachtneming van de waarde zowel van de gronden, die uit het blok werden gesloten als van die welke later bij het blok werden gevoegd overeenkomstig de bepalingen van het artikel 25, § 1, derde lid, en van de waarde van de aan het openbaar domein toe te wijzen of te onttrekken wegen, afwateringen en kunstwerken, evenals van de waarde van de afhouding voor maatregelen van landinrichting onder de voorwaarden bepaald in het volgend lid.

§ 2. Het comité, mag, na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd, van de globale waarde van de kavels een gedeelte afhouden, met een ristorno in geld ten laste van de Staat.

De totale waarde van deze afhouding mag geen 2 pct. van de globale waarde van de vroegere kavels overschrijden, behoudens een eensluidend advies van de Minister, en van de Ministers of Staatssecretarissen die het natuurbehoud en de landschapszorg in hun bevoegdheid hebben, alsmede van de Minister van Landbouw. Het comité kan over de eigendoms- en gebruiksrechten van het afgehouden gedeelte beschikken om dit aan te wenden voor de maatregelen tot landinrichting zoals bedoeld in artikel 62, lid 3.

Het kan dit gedeelte toewijzen aan de Staat of aan één of verschillende openbare besturen of openbare instellingen mits hun akkoord.

§ 3. Onverminderd het bepaalde in de eerste zin van § 2, wordt een opleg toegekend, wanneer de gelijkwaardigheid niet kan worden verwezenlijkt zonder een toegift of een ristorno in geld. Die opleg mag voor geen enkel eigenaar of vruchtgebruiker 5 pct. van de waarde in kavels, die hen had moeten worden toebedeeld, overschrijden, behoudens schriftelijke instemming van deze laatsten. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 73. (14/09/1970- ...)

[Indien sommige kavels aanzienlijk meer of aanzienlijk minder dan andere voordeel halen uit de naar aanleiding van de ruilverkaveling uitgevoerde werken, zoals grondverbeteringswerken, aanleg van nieuwe wegen en waterlopen, en andere verbeteringen die noodzakelijk zijn geworden door de wijzigingen in de gebiedsinrichting of door de heroriëntering van de produktie, neemt het comité dit in aanmerking bij de kostenomslag. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 74. (14/09/1970- ...)

[Teneinde bij te dragen tot de verbetering van de agrarische structuur en van de landinrichting zoals bedoeld in artikel 62, derde lid, kan de (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]
[Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] [het eigendoms- of gebruiksrecht verwerven van landeigendommen gelegen in de zones die door de Minister uitdrukkelijk worden aangewezen als vatbaar voor ruilverkaveling.

Artikel 72, § 2, derde lid, is eveneens van toepassing op de gronden die door de (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)] [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] [worden verworven en die door het comité, buiten de bepalingen van artikel 72, § 2, lid 1, voor maatregelen van landinrichting worden aangewend. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 75. (14/09/1970- ...)

[Binnen het agrarisch gebied, zoals bepaald in de wetgeving op de ruimtelijke ordening en de stedenbouw, mag de som van de oppervlakten van de gronden aan te wenden voor de maatregelen tot landinrichting en bekomen door toepassing van artikel 72, § 2, en van artikel 74, ,niet meer dan 2 pct. bedragen van de totale oppervlakte van de vroegere kavels. De totale oppervlakte van deze gronden aan te wenden voor de maatregelen van landinrichting mag niet groter zijn dan de totale oppervlakte van de gronden zoals bepaald in artikel 69, 5°. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

Artikel 76. (14/09/1970- ...)

[De comités kunnen mits zij haar de in artikel 72, § 3, bedoelde opleg toekennen, beschikken over eigendoms- en gebruiksrechten van de goederen die de (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)] [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)] [bezit in het blok.

Ten einde die goederen geheel of gedeeltelijk ter beschikking van het ruilverkavelingscomité te stellen kan de (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)] [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)], [op elk ogenblik en welke ook de lopende pachtperiode zij, opzegging geven met een opzeggingstermijn van ten minste twee jaar; de opzegging moet op straffe van niet-bestaan bij ter post aangetekend schrijven of bij gerechtsdeurwaarder-exploot worden betekend. De pachter kan die opzegging voor de rechter betwisten binnen de maand na de betekening ervan; die termijn is voorgeschreven op straffe van niet-ontvankelijk verklaring.

In afwachting dat de goederen die vrij van gebruik zijn door de (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)] [Vlaamse Landmaatschappij (verv. Decr. 21 december 1988, art. 18, I: 1 januari 1989)], [geheel of gedeeltelijk ter beschikking van het ruilverkavelingscomité worden gesteld, kunnen deze verpacht worden bij overeenkomst die van rechtswege verstrijkt na één jaar doch kan hernieuwd worden; deze verpachtingen zijn niet onderworpen aan de bepalingen van afdeling 3 van boek III, titel VIII, hoofdstuk II van het Burgerlijk Wetboek betreffende de pacht. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]

OVERGANGSBEPALINGEN (... - ...)

Artikel 77. (14/09/1970- ...)

[De bepalingen van de wet van 22 juli 1970 blijven van toepassing op de ruilverkavelingen waarvan het kavelplan overeenkomstig artikel 11 van de wet van 22 juli 1970 werd vastgelegd vóór de inwerkingtreding van de huidige wet.

De Minister bepaalt voor welke ruilverkavelingen, waarvan het kavelplan overeenkomstig artikel 11 van de wet van 22 juli 1970 werd vastgelegd en waarvan de stukken bedoeld bij artikel 34 van de wet van 22 juli 1970 nog niet zijn neergelegd zoals bepaald in artikel 35 van dezelfde wet, de bepalingen van deze wet van toepassing zijn. (ing. Wet 11 augustus 1978, art. 2, I: 2 oktober 1978)]


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 28/04/2024