Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de procedure tot erkenning van bosbouwkundig uitgangsmateriaal en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal

Datum 03/10/2003

Inhoudstafel

  1. HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
  2. HOOFDSTUK II ERKENNING VAN UITGANGSMATERIAAL
  3. HOOFDSTUK III AFBAKENING VAN HERKOMSTGEBIEDEN
  4. HOOFDSTUK IV IN DE HANDEL BRENGEN VAN TEELTMATERIAAL
  5. HOOFDSTUK V IDENTITEIT VAN HET TEELTMATERIAAL
  6. HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN
  7. Bijlage I Lijst van boom- en struiksoorten en kunstmatige hybriden
  8. Bijlage II Minimumeisen voor de erkenning van uitgangsmateriaal bestemd voor de productie van als "van bekende origine" te certificeren teeltmateriaal
  9. Bijlage III Minimumeisen voor de erkenning van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van als "geselecteerd" te certificeren teeltmateriaal
  10. Bijlage IV Minimumeisen voor de erkenning van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van als "gekeurd" te certificeren teeltmateriaal
  11. Bijlage V Minimumeisen voor de erkenning van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van als "getest" te certificeren teeltmateriaal
  12. Bijlage VI Overzicht van de categorieën waaronder teeltmateriaal dat van de diverse typen uitgangsmateriaal is afgeleid, in de handel mag worden gebracht
  13. Bijlage VII

Inhoud

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN (... - ...)

Artikel 1. (01/01/2024- ...)

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° bosbouwkundig teeltmateriaal: teeltmateriaal van boom- en struiksoorten en van kunstmatige hybriden daarvan die binnen de Europese Gemeenschap of een deel daarvan voor de bosbouw van belang zijn en met name die welke in bijlage I zijn opgenomen;
2° teeltmateriaal:
a) zaadeenheden: kegels, vruchtgestellen, vruchten en zaden bestemd voor de productie van plantgoed;
b) plantendelen: houtstekken, blad- en wortelstekken, explantaten of embryo's voor microvermeerdering, knoppen, afleggers, wortels, enten, poten en plantendelen bestemd voor de productie van plantgoed;
c) plantgoed: uit zaadeenheden, uit plantendelen of uit natuurlijke zaailingen geteelde planten;
3° uitgangsmateriaal:
a) zaadbron: bomen in een gebied waar zaad wordt verzameld;
b) bestand: een afgebakende, wat samenstelling betreft voldoende uniforme populatie bomen;
c) zaadtuin: een aanplanting van geselecteerde klonen of families die wordt afgeschermd of beheerd om bestuiving door externe stuifmeelbronnen te voorkomen of te beperken en die wordt beheerd om veelvuldige, overvloedige en gemakkelijke zaadoogsten te verkrijgen;
d) ouderplanten van een familie: bomen die voor het verkrijgen van nakomelingschap worden gebruikt door gecontroleerde of vrije bestuiving van één geïdentificeerde, als moederplant fungerende ouderplant met het stuifmeel van één ouderplant (" full-sib"-nakomelingschap) respectievelijk van een aantal andere al dan niet ge´dentificeerde ouderplanten ("half-sib"-nakomelingschap);
e) kloon: groep van individuen (ramets) die door vegetatieve vermeerdering, bijvoorbeeld door stekken, microvermeerdering, enten, afleggen of delen, van één oorspronkelijke uitgangsplant (ortet) zijn afgeleid;
f) mengsel van klonen: een mengsel van geïdentificeerde klonen in welbepaalde verhoudingen;
4° a) autochtoon bestand of autochtone zaadbron:
bestand of zaadbron waarvan de vernieuwing gewoonlijk door continue natuurlijke regeneratie is gebeurd. Het bestand of de zaadbron mag kunstmatig zijn vernieuwd met behulp van teeltmateriaal dat uit hetzelfde bestand of dezelfde zaadbron of uit autochtone bestanden of zaadbronnen in de nabije omgeving is verkregen;
b) inheems bestand of inheemse zaadbron:
autochtoon bestand of autochtone zaadbron of een bestand dat of een zaadbron die kunstmatig is geteeld uit zaad waarvan de oorsprong in hetzelfde herkomstgebied gelegen is;
5° oorsprong: voor een autochtoon bestand of autochtone zaadbron, de plaats waar de bomen groeien. Voor een niet-autochtoon bestand of niet-autochtone zaadbron, de plaats waarvan de zaden of planten oorspronkelijk afkomstig zijn. De oorsprong van een bestand of zaadbron kan onbekend zijn;
6° herkomst: de groeiplaats van een bestand of een zaadbron;
7° herkomstgebied: voor een soort of ondersoort, het gebied of de groep gebieden waar voldoende uniforme ecologische omstandigheden heersen en waar bestanden of zaadbronnen met soortgelijke fenotypische of genetische kenmerken worden aangetroffen, zo nodig rekening houdend met de hoogtegrenzen;
8° erkend uitgangsmateriaal: uitgangsmateriaal dat toegelaten is volgens de in dit besluit gestelde minimumeisen;
9° productie: alle stadia van het voortbrengen van de zaadeenheden, de omzetting van de zaadeenheden in zaad en de teelt van plantgoed uit zaden en plantendelen en de teelt van planten uit natuurlijke zaailingen;
10° in de handel brengen: tentoonstellen met het oog op verkoop, te koop aanbieden, verkopen of leveren aan een andere persoon, met inbegrip van levering in het kader van een dienstverleningscontract;
11° leverancier: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich uit hoofde van zijn beroep bezighoudt met het in de handel brengen of invoeren van bosbouwkundig teeltmateriaal;
12° categorieën van bosbouwkundig teeltmateriaal:
a) van bekende origine: teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit een binnen één enkel herkomstgebied gelegen zaadbron of bestand dat aan de eisen van bijlage II voldoet;
b) geselecteerd: teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit een binnen één enkel herkomstgebied gelegen bestand, dat op populatieniveau aan een fenotypische selectie is onderworpen en dat aan de eisen van bijlage III voldoet;
c) gekeurd: teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit zaadtuinen, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen, waarvan de componenten individueel aan een fenotypische selectie zijn onderworpen en die aan de eisen van bijlage IV voldoen. Een toetsing van het teeltmateriaal behoeft niet noodzakelijk te zijn begonnen of te zijn voltooid;
d) getest: teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit bestanden, zaadtuinen, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen. De hoge kwaliteit van het teeltmateriaal moet aangetoond zijn door middel van vergelijkende tests of door een kwantitatieve schatting van de hoge kwaliteit van het teeltmateriaal, berekend op basis van de genetische waardebepaling van de componenten van het uitgangsmateriaal. Het teeltmateriaal moet aan de eisen van bijlage V voldoen;
13° de bevoegde entiteit : het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, vermeld in artikel 29/1, eerste lid, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
14° lijst: lijst van het erkend Vlaams uitgangsmateriaal;
15° register: register van het erkend Vlaams uitgangsmateriaal;
16° Instituut: het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Vlaamse wetenschappelijke instelling onder de vorm van een intern verzelfstandigd agentschap, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek;
17° Richtlijn: de Richtlijn 1999/105/EG van de Raad van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Artikel 1/1. (01/01/2015- ...)

Het hoofd van de bevoegde entiteit kan de aangelegenheden die conform dit besluit en de uitvoeringsbepalingen ervan onder de bevoegdheid van de bevoegde entiteit vallen, subdelegeren aan personeelsleden van de bevoegde entiteit die onder zijn hiërarchisch gezag staan, tot op het meest functionele niveau.

Artikel 2. (... - ...)

§ 1. Dit besluit, regelt, enerzijds de erkenning van bosbouwkundig uitgangsmateriaal en, anderzijds, de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal met het oog op het in de handel brengen en het in de handel brengen binnen de Europese Gemeenschap van de boomsoorten, opgesomd in bijlage I A.

§ 2. De boom- en struiksoorten, opgesomd in bijlage I B, kunnen op aanvraag van een belanghebbende, onderworpen worden aan dezelfde regeling zoals bedoeld in § 1.

Artikel 3. (... - ...)

§ 1. De in dit besluit vervatte maatregelen zijn niet van toepassing op bosbouwkundig teeltmateriaal in de vorm van plantgoed of plantendelen waarvan wordt aangetoond dat ze voor andere doeleinden dan bosbouw zijn bestemd.

In dat geval gaat het materiaal vergezeld van een etiket of een ander document, overeenkomstig de bepalingen die uitgevaardigd worden door de Gemeenschap of het Vlaamse Gewest en die op dat materiaal voor het beoogde doel van toepassing zijn. Indien die bepalingen ontbreken, en een leverancier zowel materiaal voor bosbouwdoeleinden als aantoonbaar niet voor bosbouwdoeleinden bestemd materiaal onder zich heeft, gaat de laatstgenoemde soort vergezeld van een etiket met de volgende tekst: "niet voor bosbouwdoeleinden".

§ 2. De in dit besluit vervatte maatregelen zijn niet van toepassing op bosbouwkundig teeltmateriaal waarvan wordt aangetoond dat het voor uitvoer of wederuitvoer naar landen buiten de Europese Gemeenschap is bestemd.

HOOFDSTUK II ERKENNING VAN UITGANGSMATERIAAL (... - ...)

Artikel 4. (... - ...)

Het uitgangsmateriaal dat als basis wordt gebruikt voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal wordt erkend door de Vlaamse minister, bevoegd voor het natuurbehoud, op voordracht van het Instituut.

Artikel 5. (... - ...)

Het Instituut heeft tot taak de Vlaamse minister, bevoegd voor het natuurbehoud, te adviseren over alle aangelegenheden die de erkenning van het uitgangsmateriaal aanbelangen.

Artikel 6. (... - ...)

Uitgangsmateriaal van de boom- en struiksoorten, opgesomd in bijlage I, wordt erkend, naargelang van het type zoals bepaald in artikel 1, 3°, en de categorie van teeltmateriaal die het kan produceren zoals bepaald in artikel 1, 12°, conform de minimumeisen, opgesomd in bijlagen II tot en met V van dit besluit. Bijlage VI bij dit besluit geeft een overzicht van de categorieën waaronder teeltmateriaal dat van de diverse typen uitgangsmateriaal is afgeleid in de handel mag worden gebracht.

Artikel 7. (... - ...)

§ 1. Indien het in artikel 6 bedoelde uitgangsmateriaal uit een genetisch gemodificeerd organisme in de zin van artikel 2, punt 1 en 2, van Richtlijn 2001/18/EEG van het Europees Parlement en van de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu bestaat, kan het alleen worden aanvaard indien het veilig is voor de volksgezondheid en het milieu.

§ 2. In het geval van genetisch gemodificeerd uitgangsmateriaal als bedoeld in § 1:

1° wordt een milieurisicobeoordeling uitgevoerd die gelijkwaardig is aan de beoordeling die is voorgeschreven in Richtlijn 2001/18/EEG;

2° kunnen de nadere technische en wetenschappelijke bijzonderheden van de uitvoering van de milieurisicobeoordeling vastgesteld worden overeenkomstig de beslissingen van de Europese instellingen.

Artikel 8. (... - ...)

§ 1. Iedere belanghebbende die meent te beschikken over uitgangsmateriaal zoals bedoeld in artikel 6 kan een erkenningsaanvraag doen.

§ 2. Wanneer de belanghebbende geen eigenaar is van het uitgangsmateriaal moet de erkenningsaanvraag een document bevatten waarin de eigenaar zich akkoord verklaart met de erkenning van het uitgangsmateriaal.

§ 3. Het Instituut kan op eigen initiatief de erkenningsaanvraag voor uitgangsmateriaal zoals bedoeld in § 1 en conform § 2 van dit artikel doen.

Artikel 9. (... - ...)

De aanvragen voor de erkenning van uitgangsmateriaal worden ingediend bij het Instituut. Het stelt hiertoe een dossier op met een wetenschappelijke beoordeling van de erkenningsaanvraag volgens de vereisten, gesteld in artikel 6 van dit besluit. Dit dossier wordt vervolgens voor beslissing voorgelegd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het Natuurbehoud.

Artikel 10. (... - ...)

Het Instituut brengt de aanvrager van de erkenning schriftelijk op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor het Natuurbehoud.

Artikel 11. (... - ...)

Voor de aanvragen tot wijziging of schrapping van uitgangsmateriaal wordt dezelfde procedure ge-volgd als voor de aanvragen tot erkenning.

Artikel 12. (... - ...)

§ 1. Het erkende uitgangsmateriaal wordt als "toegelaten eenheid" met een unieke referentiecode ingeschreven in het register.

§ 2. Het Instituut is belast met het opstellen en het bijhouden van het register.

§ 3. Het register kan op schriftelijke aanvraag geraadpleegd worden door derden. De aanvrager moet hiertoe een verzoekschrift indienen, gericht aan het hoofd van het Instituut.

Artikel 13. (... - ...)

§ 1. Het Instituut maakt jaarlijks een samenvatting van het register in de vorm van een lijst volgens een gemeenschappelijk model voor iedere toegelaten eenheid. Dit model is bepaald in de Verordening (EG) Nr. 1597/2002 van de Commissie van 6 september 2002 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad inzake de vorm van de nationale lijsten van uitgangsmateriaal van bosbouwkundig teeltmateriaal. Voor de categorieën "van bekende origine" en "geselecteerd" kan een samenvatting van het uitgangsmateriaal op basis van de herkomstgebieden worden aangenomen.

§ 2. In de lijst worden, naast de unieke referentiecode, de volgende uitvoerige gegevens betreffende iedere toegelaten eenheid opgenomen:

1° de botanische naam;

2° de categorie;

3° de beoogde toepassing;

4° het type uitgangsmateriaal;

5° de vermelding in het register of, in voorkomend geval, de samenvatting dan wel de individuele code van het herkomstgebied;

6° de ligging: in voorkomend geval een bondige aanduiding, alsmede de volgende bijzonderheden:

a) voor de categorie "van bekende origine": een korte benaming, het herkomstgebied en de breedte- en lengtegraad (bereik);

b) voor de categorie "geselecteerd": een korte benaming, het herkomstgebied en de exacte geografische positie, gedefinieerd door de lengte- en breedtegraad;

c) voor de categorie "gekeurd": een korte benaming en de exacte geografische positie(s) waar het uitgangsmateriaal wordt bewaard;

d) voor de categorie "getest": een korte benaming en de exacte geografische positie(s) waar het uitgangsmateriaal wordt bewaard;

7° de hoogteligging of het hoogte-interval;

8° de oppervlakte: de grootte (in ha) van een zaadbron, bestand of zaadtuin;

9° de oorsprong: er moet aangegeven worden of het uitgangsmateriaal al dan niet autochtoon/inheems is, dan wel of de oorsprong ervan onbekend is. Voor niet-autochtoon/niet-inheems uitgangsmateriaal moet, indien bekend, de oorsprong worden aangegeven;

10° voor de categorie "getest": indien het om genetisch gemodificeerd materiaal gaat, vermelding daarvan;

11° eigenaar en beheerder: naam en coördinaten;

12° plan met ligging van het uitgangsmateriaal op basis van kadastergegevens.

Artikel 14. (... - ...)

Na erkenning wordt het uitgangsmateriaal, bestemd voor de productie van teeltmateriaal van de categorieën "van bekende origine", "geselecteerd", "gekeurd" en "getest", minimaal om de tien jaar aan een inspectie onderworpen. De inspectie wordt georganiseerd door het Instituut. De eigenaar of beheerder moet steeds zijn volledige medewerking verlenen bij het uitvoeren van de inspecties. De erkenning vervalt indien niet langer aan de vereisten, zoals gesteld in de bijlagen II tot en met V bij dit besluit, is voldaan.

Artikel 15. (... - ...)

In het belang van het behoud van de genetische plantenrijkdommen die in de bosbouw worden gebruikt, en in het belang van het duurzaam gebruik ervan door middel van het telen en in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal dat van nature is aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en bedreigd wordt door genetische erosie, kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het Natuurbehoud, overeenkomstig de voorwaarden vast te stellen door de beslissingen van de instellingen van de Europese Unie, afwijken van de voorschriften van artikel 6 en van de bijlagen II, III, IV en V.

Artikel 16. (... - ...)

Uitgangsmateriaal voor de productie van getest teeltmateriaal kan voorlopig en voor ten hoogste tien jaar erkend worden indien de voorlopige resultaten van de genetische evaluatie of van de vergelijkende proeven, zoals beschreven in bijlage V, doen vermoeden dat dit uitgangsmateriaal na afloop van de proeven zal voldoen aan de in dezelfde bijlage gestelde minimumeisen.

HOOFDSTUK III AFBAKENING VAN HERKOMSTGEBIEDEN (... - ...)

Artikel 17. (... - ...)

§ 1. Het Instituut bakent voor de relevante boom- en struiksoorten de herkomstgebieden af, zoals gedefinieerd in artikel 1, 7°, voor het uitgangsmateriaal, bestemd voor de productie van teeltmateriaal onder de categorieën "van bekende origine" en "geselecteerd". Deze afbakening gebeurt aan de hand van administratieve of geografische grenzen of andere relevante grenzen.

§ 2. Met het oog op de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal afkomstig van autochtoon uitgangsmateriaal, kan het herkomstgebied verder ingedeeld worden in deelgebieden. Deze verdere indeling is gebaseerd op verschillen in ecologische groeicondities en/of verschillen in genetische samenstelling.

Artikel 18. (... - ...)

De afbakening wordt weergegeven aan de hand van kaartmateriaal met daarop de aanduiding van de grenzen van de herkomstgebieden. Dit kaartmateriaal is een onderdeel van de lijst.

HOOFDSTUK IV IN DE HANDEL BRENGEN VAN TEELTMATERIAAL (... - ...)

Artikel 19. (... - ...)

Voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat bestemd is om in de handel te worden gebracht, moet erkend uitgangsmateriaal worden gebruikt.

Artikel 20. (... - ...)

Bosbouwkundig teeltmateriaal mag slechts in de handel worden gebracht:

1° onder de categorieën, volgens het type van het uitgangsmateriaal waarvan het is afgeleid, die vermeld zijn in de tabel in bijlage VI;

2° indien:

a) voor de in bijlage I genoemde soorten het behoort tot de categorieën "van bekende origine", "geselecteerd", "gekeurd" of "getest" en het overeenkomstige uitgangsmateriaal voldoet aan de eisen van respectievelijk bijlage II, III, IV en V;

b) voor de in bijlage I genoemde kunstmatige hybriden het behoort tot de categorieën "geselecteerd", "gekeurd" of "getest" en het overeenkomstige uitgangsmateriaal voldoet aan de eisen van respectievelijk bijlage III, IV en V;

c) voor de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden die vegetatief vermeerderd worden het behoort tot de categorieën "geselecteerd", "gekeurd" of "getest" en het overeenkomstige uitgangsmateriaal voldoet aan de eisen van respectievelijk bijlage III, IV en V. Teeltmateriaal van de categorie "geselecteerd" mag slechts in de handel worden gebracht indien het massaal uit zaad is geteeld;

d) voor de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden die geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde organismen bestaan, het behoort tot de categorie "getest" en het overeenkomstige uitgangsmateriaal voldoet aan de eisen van bijlage V;

3° ndien het voldoet aan de relevante eisen van bijlage VII.

Artikel 21. (... - ...)

Bosbouwkundig teeltmateriaal mag slechts in de handel worden gebracht door leveranciers die krachtens het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantengewassen schadelijke organismen zijn geregistreerd.

Artikel 22. (... - ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid, kan onder de voorwaarden die vastgelegd kunnen worden door de instellingen van de Europese Gemeenschap, een afwijking van artikel 20 verlenen voor het in de handel brengen van de volgende passende hoeveelheden:

1° bosbouwkundig teeltmateriaal, bestemd voor tests, wetenschappelijke doeleinden, veredelingsactiviteiten of de instandhouding van genetisch materiaal;

2° zaadeenheden waarvan duidelijk is aangetoond dat ze niet voor bosbouwdoeleinden zijn bestemd.

Artikel 23. (... - ...)

Conform de voorwaarden, vastgesteld in de Verordening (EG) Nr. 1602/2002 van de Commissie van 9 september 2002 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG inzake de machtiging van lid-Staten om het verkopen van gespecificeerd bosbouwkundig teeltmateriaal aan de eindgebruiker te verbieden, kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid, op het gehele Vlaamse grondgebied of een deel daarvan, het verko-pen van gespecificeerd teeltmateriaal aan de eindgebruiker met het oog op het zaaien of planten verbieden en wel om de volgende redenen:

1° het gebruik van het bedoelde teeltmateriaal zou wegens fenotypische of genetische kenmerken ervan een ongunstig effect hebben op de bosbouw, het milieu, de genetische rijkdommen of de biologische diversiteit en dit op grond van een van de volgende elementen:

a) de gegevens die betrekking hebben op het gebied van herkomst of de oorsprong van het materiaal;

b) de resultaten van proeven of wetenschappelijk onderzoek die op geëigende plaatsen in de Europese Gemeenschap of daarbuiten zijn uitgevoerd;

2° op grond van bekende uitkomsten van proeven, wetenschappelijk onderzoek of de resultaten van bosbouwpraktijk betreffende het overleven en ontwikkelen van planten in relatie tot morfologische en fysiologische kenmerken, zal het gebruik van het bedoelde teeltmateriaal wegens de kenmerken ervan een ongunstig effect hebben op het milieu, de genetische rijkdommen of de biologische diversiteit.

HOOFDSTUK V IDENTITEIT VAN HET TEELTMATERIAAL (... - ...)

Artikel 24. (01/04/2006- ...)

§ 1. Voor al het van erkend uitgangsmateriaal afgeleide teeltmateriaal wordt door de bevoegde entiteit na de oogst een basiscertificaat met de specifieke registervermelding uitgereikt dat de in bijlage VIII volgens het type uitgangsmateriaal genoemde relevante gegevens bevat.
§ 2. Wanneer overeenkomstig artikel 25, § 2, op het materiaal verdere vegetatieve vermeerdering van toepassing is, wordt een nieuw basiscertificaat uitgereikt.
§ 3. Wanneer overeenkomstig artikel 25, § 3, 1°, 2°, 3° of 5°, menging plaatsvindt, zorgt de bevoegde entiteit ervoor dat de registervermeldingen van de componenten van het mengsel identificeerbaar blijven en wordt voor het mengsel een nieuw basiscertificaat of een ander document ter identificatie van het mengsel uitgereikt.

Artikel 25. (... - ...)

§ 1. Teeltmateriaal wordt in alle stadia van de productie gescheiden gehouden naar individuele toege-laten eenheden. Iedere partij teeltmateriaal wordt ge´dentificeerd aan de hand van:

1° de code en het nummer van het basiscertificaat;

2° de botanische naam;

3° de categorie;

4° de beoogde toepassing;

5° het type uitgangsmateriaal;

6° de vermelding in het register of de individuele code van het herkomstgebied;

7° het herkomstgebied voor teeltmateriaal van de categorieën "van bekende origine" en "geselecteerd" en, indien passend, voor ander teeltmateriaal;

8° indien van toepassing, de vermelding of de oorsprong van het materiaal, met name autochtoon/inheems dan wel niet-autochtoon/niet-inheems dan wel of de oorsprong ervan onbekend is;

9° in het geval van de zaadeenheden, het rijpingsjaar;

10° de leeftijd en het type van het uit zaailingen of stekken bestaande plantgoed en de vermelding of het afgepende, verspeende planten of containerplanten betreft;

11° indien van toepassing, de vermelding "genetisch gemodificeerd".

§ 2. Onverminderd § 1 van dit artikel en artikel 20, 2°, c), is het toegestaan plantgoed van één enkele toegelaten eenheid in de categorieën "geselecteerd", "gekeurd" en "getest" verder vegetatief te vermeerderen. In dergelijke gevallen wordt het materiaal gescheiden gehouden en als zodanig ge´dentificeerd.

§ 3. Onverminderd § 1 van dit artikel zijn de volgende maatregelen van toepassing:

l° binnen één enkel herkomstgebied is menging toegestaan van teeltmateriaal dat is afgeleid van twee of meer tot de categorie "van bekende origine", respectievelijk "geselecteerd" behorende toegelaten eenheden;

2° wanneer binnen één enkel herkomstgebied menging plaatsvindt van teeltmateriaal dat verkregen is uit zaadbronnen en bestanden van de categorie "van bekende origine", wordt de nieuwe gecombineerde partij als "teeltmateriaal afgeleid van een zaadbron" gecertificeerd;

3° wanneer menging plaatsvindt van teeltmateriaal dat is afgeleid van niet-autochtoon of niet-inheems uitgangsmateriaal met teeltmateriaal dat uit uitgangsmateriaal van onbekende oorsprong is verkregen, wordt de nieuwe gecombineerde partij als "van onbekende oorsprong" gecertificeerd;

4° wanneer menging plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in 1°, 2° en 3°, mag de individuele code van het herkomstgebied worden gebruikt in plaats van de in § 1, 6°, bedoelde vermelding in het register;

5° menging van partijen die in verschillende rijpingsjaren van één enkele toegelaten eenheid zijn afgeleid, is toegestaan;

6° wanneer menging plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in 5°, worden de werkelijke rijpingsjaren alsmede het relatieve aandeel van het materiaal van de respectieve rijpingsjaren vermeld.

Artikel 26. (... - ...)

§ 1. Teeltmateriaal mag slechts in de handel worden gebracht in partijen die aan het bepaalde in artikel 25 voldoen en vergezeld gaan van een etiket of een ander document van de leverancier ("het etiket of document van de leverancier") met naast de in artikel 25 vereiste gegevens de volgende gegevens:

1° het (de) nummer(s) van het (de) overeenkomstig artikel 24 uitgereikte basiscertifica(a)t(en) of een verwijzing naar het in artikel 24, § 3, bedoelde andere document;

2° de naam van de leverancier en zijn registratienummer;

3° de geleverde hoeveelheid;

4° in het geval van teeltmateriaal van de categorie "getest", waarvan het uitgangsmateriaal krachtens artikel 16 werd erkend, de woorden "voorlopig erkend";

5° of het materiaal vegetatief vermeerderd is.

§ 2. In het geval van zaden moet het in § 1 bedoelde etiket of document van de leverancier eveneens de volgende aanvullende gegevens bevatten, die voor zover mogelijk met internationaal aanvaarde beoordelingstechnieken verkregen zijn:

1° de zuiverheid: het gewichtspercentage zuiver zaad, ander zaad en inert materiaal in het als een partij zaad in de handel gebrachte product;

2° de kiemkracht: uitgedrukt in percentage zuiver zaad, indien het kiempercentage niet of niet gemakkelijk te bepalen is, het aan de hand van een nader genoemde methode bepaalde percentage levensvatbare zaden;

3° het duizendkorrelgewicht van het zuivere zaad;

4° het aantal kiemkrachtige zaden per kilogram als zaad in de handel gebracht product of, indien het aantal kiemkrachtige zaden niet of niet gemakkelijk kan worden bepaald, het aantal levensvatbare zaden per kilogram.

§ 3. Om ervoor te zorgen dat het zaad van het lopende seizoen spoedig beschikbaar komt, is het in de handel brengen ervan toegestaan tot en met de eerste koper, ook al is het onderzoek betreffende het kiemen, bedoeld in § 2, 2°, niet voltooid. De leverancier moet zo spoedig mogelijk verklaren dat voldaan is aan de voorwaarden van § 2, 2° en 4°.

§ 4. Voor geringe hoeveelheden zaad is de in § 2, onder 2° en 4°, genoemde informatie niet vereist. Voor de bepaling van een geringe hoeveelheid zaad wordt de Verordening (EG) nr. 2301/2002 van de Commissie van 20 december 2002 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad met betrekking tot de definitie van geringe hoeveelheden zaad toegepast.

§ 5. In het geval van Populus spp. mogen plantendelen slechts in de handel worden gebracht, indien op het etiket of in het document van de leverancier het EG-classificatienummer is vermeld overeenkomstig bijlage VII, 3°, b), 2).

§ 6. Indien een gekleurd etiket of document van de leverancier wordt gebruikt voor een categorie van bosbouwkundig teeltmateriaal, dan moet de kleur van het etiket of van het document van de leverancier geel zijn in het geval van teeltmateriaal "van bekende origine", groen in het geval van "geselecteerd" teeltmateriaal, roze in het geval van "gekeurd" teeltmateriaal en blauw in het geval van "getest" teeltmateriaal.

§ 7. In het geval van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal dat uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat, moeten alle officiële en andere etiketten en documenten dit duidelijk vermelden.

Artikel 27. (... - ...)

Zaadeenheden mogen uitsluitend in gesloten verpakking in de handel worden gebracht. Het slui-tingsmechanisme moet zodanig zijn dat het bij het openen van de verpakking onbruikbaar wordt.

Artikel 28. (... - ...)

Indien zich in de algemene voorziening van de eindgebruiker met bosbouwkundig teeltmateriaal dat aan de eisen van dit besluit voldoet tijdelijke tekorten voordoen die niet binnen de Europese Gemeenschap kunnen worden overwonnen, kan, voor een vastgestelde periode in de tijd, bosbouwkundig teeltmateriaal van één of meer soorten dat aan minder stringente eisen voldoet, tot de handel toegelaten worden, conform de voorwaarden die vastgesteld werden door de instellingen van de Europese Gemeenschap.

In dit geval vermelden de krachtens artikel 26, § 1, vereiste etiketten of documenten van de leverancier dat het betrokken materiaal aan minder stringente eisen voldoet.

Artikel 29. (... - ...)

§ 1. Bosbouwkundig teeltmateriaal dat in een land is geoogst dat geen lid is van de Europese Unie, mag enkel in de handel gebracht worden indien de Raad vooraf heeft vastgesteld dat het in dit land geoogste materiaal dezelfde waarborgen biedt ten aanzien van de toelating van het uitgangsmateriaal en de met betrekking tot de productie met het oog op het in de handel brengen, genomen maatregelen en in dit opzicht gelijkwaardig is aan bosbouwkundig teeltmateriaal dat in de Unie is geoogst en beantwoordt aan de bepalingen van de Richtlijn 99/105/EG van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

§ 2. In afwachting van een beslissing van de Raad gelden de bepalingen die vastgesteld werden in de Beschikking van de Commissie van 21 februari 2003 houdende machtiging van de lidstaten om op grond van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad besluiten te nemen inzake in derde landen voortgebracht bosbouwkundig teeltmateriaal.

§ 3. Bovendien moeten, in voorkomend geval, de door de instellingen van de Europese Unie vastgestelde bijzondere voorwaarden zijn vervuld. In het bijzonder moet het ingevoerde materiaal vergezeld gaan van een door het land van oorsprong afgegeven basiscertificaat of officieel certificaat en van registers met nadere gegevens over alle voor uitvoer bestemde zendingen, te verstrekken door de leverancier in het derde land.

Artikel 30. (01/04/2006- ...)

§ 1. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid, stelt een technisch controlereglement op, op voorstel van de bevoegde entiteit. Dit reglement bepaalt het controlesysteem zodat de van de individuele toegelaten eenheden of partijen afgeleid teeltmateriaal duidelijk identificeerbaar blijven gedurende het hele proces van oogst tot aflevering aan de eindgebruiker. Hiertoe worden eveneens bij geregistreerde leveranciers geregeld inspecties verricht.

§ 2. De bevoegde entiteit verleent administratieve bijstand voor het verkrijgen van passende informatie in het kader van de Richtlijn wanneer bosbouwkundig teeltmateriaal van de ene lidstaat naar de andere wordt overgebracht in toepassing van de Verordening (EG) nr. 1598/2002 van de Commissie van 6 september 2002 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad inzake de wederzijdse administratieve bijstand tussen officiële instanties.

§ 3. De leveranciers verstrekken de bevoegde entiteit registers met nadere gegevens die door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid, bepaald worden over alle in hun bezit zijnde en in de handel gebrachte zendingen.

Artikel 31. (... - ...)

Overtredingen van de bepalingen in hoofdstuk II van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de bepalingen van het bosdecreet van 13 juni 1990, en de overtredingen van de overige bepalingen van het besluit volgens de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN (... - ...)

Artikel 32. (... - ...)

(niet opgenomen)

(Heft het koninklijk besluit van 14 september 1973 houdende reglementering van de handel in teeltmateriaal van bosbouwsoorten op)

Artikel 33. (... - ...)

(niet opgenomen)

(Heft het koninklijk besluit van 17 mei 1968 houdende inrichting van de keuring van uitgangsmateriaal en teeltmateriaal van bosbouwsoorten op op de datum van het in werking treden van het ministerieel besluit, bedoeld in artikel 30, § 1)

Artikel 34. (... - ...)

§ 1. Een overgangsperiode wordt bepaald voor de erkenning van uitgangsmateriaal voor de productie van getest teeltmateriaal van boomsoorten en hybriden die voorheen niet onder het koninklijk besluit van 17 mei 1968 houdende inrichting van de keuring van uitgangsmateriaal en teeltmateriaal van bosboomsoorten vielen. Voor de erkenning kunnen resultaten van vergelijkende proeven, die niet voldoen aan de vereisten, opgesomd in bijlage V, gebruikt worden. De proeven moeten opgestart zijn vóór 1 januari 2003 en moeten aantonen dat het teeltmateriaal dat afkomstig is van het te erkennen uitgangsmateriaal van hoge kwaliteit is. De overgangsperiode om erkend te worden loopt tot 31 december 2012.

§ 2. Een overgangsperiode wordt bepaald voor de erkenning van uitgangsmateriaal voor de productie van getest teeltmateriaal voor boomsoorten en hybriden van bijlage I waarvan de proeven voor genetische evaluatie niet voldoen aan de vereisten, opgesomd in bijlage V. De proeven moeten opgestart zijn vóór 1 januari 2003 en moeten aantonen dat het teeltmateriaal dat afkomstig is van het te erkennen uitgangsmateriaal van hoge kwaliteit is. De overgangsperiode om erkend te worden loopt tot 31 december 2012.

Artikel 35. (... - ...)

Voorraden bosbouwkundig teeltmateriaal die vóór 1 januari 2003 gevormd zijn, mogen volledig in de handel worden gebracht.

Artikel 36. (... - ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor het Natuurbehoud, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid, kunnen ieder wat hem of haar betreft, mede in overeenstemming met de toekomstige ontwikkelingen vanuit de Europese instellingen, bijlage I tot VIII aanpassen.

Artikel 37. (21/05/2008- ...)

§ 1. Het hoofd van het Agentschap voor Natuur en Bos kan bijlage I B en bijlage II tot en met V wijzigen voorzover deze wijziging in overeenstemming is met de Richtlijn.

§ 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid, kan bijlage VII wijzigen voorzover deze wijziging in overeenstemming is met de Richtlijn.

Artikel 38. (... - ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor het Natuurbehoud, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Artikel 39. (... - ...)

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Bijlage I Lijst van boom- en struiksoorten en kunstmatige hybriden (... - ...)

BIJLAGE I (23/06/2019- ...)

I. A. Boomsoorten en hun kunstmatige hybriden, verplicht onderhevig aan het besluit van de Vlaamse regering betreffende de procedure tot erkenning van bosbouwkundig uitgangsmateriaal en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal:
1° Abies alba Mill.
2° Abies cephalonica Loud.
3° Abies grandis Lindl.
4° Abies pinsapo Boiss.
5° Acer platanoides L.
6° Acer pseudoplatanus L.
7° Alnus glutinosa Gaertn.
8° Alnus incana Moench.
9° Betula pendula Roth.
10° Betula pubescens Ehrh.
11° Carpinus betulus L.
12° Castanea sativa Mill.
13° Cedrus atlantica Carr.
14° Cedrus libani A. Richard
15° Fagus sylvatica L.
16° Fraxinus angustifolia Vahl.
17° Fraxinus excelsior L.
18° Larix decidua Mill.
19° Larix x eurolepis Henry
20° Larix kaempferi Carr.
21° Larix sibirica Ledeb.
22° Picea abies Karst.
23° Picea sitchensis Carr.
24° Pinus brutia Ten.
25° Pinus canariensis C. Smith
26° Pinus cembra L.
27° Pinus contorta Loud.
28° Pinus halepensis Mill.
29° Pinus leucodermis Antoine
30° Pinus nigra Arnold
31° Pinus pinaster Ait.
32° Pinus pinea L.
33° Pinus radiata D. Don
34° Pinus sylvestris L.
35° Populus spp. en kunstmatige hybriden van die soorten
36° Prunus avium L.
37° Pseudotsuga menziesii Franco
38° Quercus cerris L.
39° Quercus ilex L.
40° Quercus petraea Liebl.
41° Quercus pubescens Willd.
42° Quercus robur L.
43° Quercus rubra L.
44° Quercus suber L.
45° Robinea pseudoacacia L.
46° Tilia cordata Mill.
47° Tilia platyphyllos Scop.

I. B. Boom- en struiksoorten die facultatief kunnen worden onderworpen aan het besluit van de Vlaamse regering betreffende de procedure tot erkenning van bosbouwkundig uitgangsmateriaal en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal:
1° Acer campestre L.
2° Cornus sanguinea L.
3° Corylus avellana L.
4° Crataegus monogyna Jacquin
5° Crataegus laevigata (Poiret) DC
6° Euonymus europaeus L.
7° Hippophae rhamnoides L.
8° Ilex aquifolium L.
9° Juniperus communis L.
10° Ligustrum vulgare L.
11° Malus sylvestris Miller
12° Mespilus germanica L.
13° Myrica gale L.
14° Prunus padus L.
15° Prunus spinosa L.
16° Rosa canina L.
17° Rosa arvensis Hudson
18° Rosa rubiginosa L.
19° Rhamnus frangula
20° Salix alba L.
21° Salix aurita L.
22° Salix caprea L.
23° Salix cinerea L.
24° Salix fragilis L.
25° Salix purpurea L.
26° Salix repens L.
27° Salix x rubens Schrank
28° Salix triandra L.
29° Sambucus nigra L.
30° Sorbus aucuparia L.
31° Ulmus glabra Hudson
32° Ulmus laevis Pallas
33° Ulmus minor Miller
34° Viburnum opulus L.
35° Rosa agrestis;
36° Rosa tomentosa;
37° Rhamnus cathartica;
38° Prunus domestica subsp. Insititia;
39° Cornus mas;
40° Ulex europaeus;
41° Cytisus scoparius.

Bijlage II Minimumeisen voor de erkenning van uitgangsmateriaal bestemd voor de productie van als "van bekende origine" te certificeren teeltmateriaal (... - ...)

BIJLAGE II (... - ...)

1° Het uitgangsmateriaal is een autochtone zaadbron of een autochtoon bestand.

2° Het herkomstgebied of het deelgebied hiervan alsmede de geografische ligging en de hoogteligging of het hoogte-interval van de plaats(en) waar het teeltmateriaal wordt geoogst, moeten worden aangegeven.

Bijlage III Minimumeisen voor de erkenning van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van als "geselecteerd" te certificeren teeltmateriaal (... - ...)

BIJLAGE III (... - ...)

Enkel bestanden komen in aanmerking voor erkenning in deze categorie.

1° Oorsprong: Aan de hand van historische gegevens of op een andere passende wijze moet worden bepaald of het bestand al dan niet autochtoon, al dan niet inheems of van ongekende oorsprong is. Voor niet-autochtoon/niet-inheems uitgangsmateriaal moet de oorsprong, voor zover bekend, worden aangegeven.

2° Afzondering: de bestanden moeten voldoende ver verwijderd zijn van minderwaardige bestanden van dezelfde soort en van bestanden van verwante soorten en variëteiten waarmee de soort kan hybridiseren. Aan deze eis moet bijzondere aandacht worden besteed wanneer autochtone/inheemse bestanden door niet-autochtone of niet-inheemse bestanden of door bestanden van onbekende oorsprong worden omringd.

3° Effectieve populatieomvang: de bestanden moeten bestaan uit een of meer groepen bomen die goed gespreid zijn en voldoende talrijk zijn om adequate kruisbestuiving te garanderen. Om de ongunstige effecten van inteelt te vermijden, moeten de geselecteerde bestanden een voldoende aantal dicht bij elkaar staande bomen omvatten.

4° Leeftijd en ontwikkelingsstadium: de bestanden moeten bestaan uit bomen die een zodanige leeftijd, en ontwikkelingsstadium hebben bereikt dat een duidelijke beoordeling in het licht van de te hanteren selectiecriteria mogelijk is.

5° Homogeniteit: de bestanden moeten een normale mate van individuele morfologische variatie vertonen. Indien nodig moeten minderwaardige bomen worden verwijderd.

6° Aangepastheid: de bomen moeten aan de in het herkomstgebied heersende ecologische omstandigheden aangepast zijn.

7° Gezondheid en weerstandsvermogen: de bomen in de bestanden mogen in het algemeen niet door schadelijke organismen zijn aangetast, en moeten bestand zijn tegen de ongunstige klimaats- en omgevingsfactoren, afgezien van aantasting door milieuverontreiniging, van de standplaats.

8° Houtmassaproductie: voor de toelating van geselecteerde bestanden moet de houtmassaproductie ervan normaliter hoger zijn dan het algemeen aanvaarde gemiddelde in gelijkaardige ecologische en beheertechnische omstandigheden.

9° Houtkwaliteit: de kwaliteit van het hout moet in ieder geval in aanmerking genomen worden en kan in sommige gevallen een hoofdcriterium zijn.

10° Groeivorm en habitus: de bomen in de bestanden moeten bijzonder gunstige morfologische kenmerken vertonen, met name rechtheid en rolrondheid van de stam, een gunstig vertakkingpatroon, fijnheid van de takken en een goede natuurlijke takafstoting. Voorts moet het percentage gevorkte bomen en bomen met draaigroei gering zijn.

Bijlage IV Minimumeisen voor de erkenning van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van als "gekeurd" te certificeren teeltmateriaal (... - ...)

BIJLAGE IV (01/04/2006- ...)

In deze categorie kunnen slechts zaadtuinen, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen worden erkend.

1° Zaadtuinen

a) Type, doel, kruisingsschema, en inrichting van de percelen, componenten, mate van afzondering en locatie, alsmede alle wijzigingen daarvan. Deze gegevens moeten in het register worden opgenomen;

b) De klonen of families die deel uitmaken van een zaadtuin worden geselecteerd om hun voortreffelijke eigenschappen; bijzondere aandacht wordt geschonken aan de eisen 4°, 6°, 7°, 8°, 9° en 10° van bijlage III;

c) De klonen of families die deel uitmaken van een zaadtuin, worden of zijn aangeplant volgens een schema dat zodanig is opgezet dat iedere component identificeerbaar is;

d) De in de zaadtuinen uitgevoerde dunningen worden beschreven; die beschrijvingen worden, met de daarbij toegepaste selectiecriteria, in het register opgenomen;

e) De zaadtuinen worden op zodanige wijze beheerd, en het zaad op zodanige wijze geoogst, dat de doelstellingen van de zaadtuinen gehaald worden. Indien een zaadtuin bestemd is voor de productie van een kunstmatige hybride, moet het percentage hybride exemplaren in het teeltmateriaal aan de hand van een verificatietest worden bepaald;

2° Ouderplanten van families

a) De ouderplanten worden geselecteerd om hun voortreffelijke eigenschappen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de eisen 4°, 6°, 7°, 8°, 9° en 10) van bijlage III, dan wel geselecteerd om hun combineerbaarheid;

b) Doel, kruisingsschema en bestuivingssysteem, componenten, mate van afzondering en locatie, alsmede alle significante wijzigingen. Deze gegevens moeten in het register opgenomen worden;

c) De identiteit van de ouderplanten alsmede de absolute en relatieve aantallen daarvan in een mengsel moeten in het register worden opgenomen;

d) Indien de ouderplanten bestemd zijn voor de productie van een kunstmatige hybride, moet het percentage hybride exemplaren in het teeltmateriaal aan de hand van een verificatietest bepaald worden;

3° Klonen

a) Klonen zullen identificeerbaar zijn aan de hand van onderscheidende kenmerken die door de bevoegde entiteit zijn goedgekeurd en in het register zijn opgenomen;

b) De waarde van de individuele klonen wordt bepaald op basis van eerder opgedane ervaring of wordt aangetoond aan de hand van experimenteel onderzoek van voldoende lange duur;

c) De voor de productie van de klonen gebruikte ortets worden geselecteerd om hun voortreffelijke eigenschappen; er wordt bijzondere aandacht geschonken aan de eisen 4°, 6°, 7°, 8°, 9° en 10° van bijlage III;

d) De toelating blijft beperkt tot een door het Instituut te bepalen maximaal aantal jaren of een maximaal aantal geproduceerde ramets;

4° Mengsels van klonen

a) Mengsels van klonen moeten voldoen aan de eisen 3° a), 3° b) en 3° c) van bijlage IV;

b) De identiteit van de klonen die deel uitmaken van het mengsel, het aantal klonen en het relatieve aandeel daarvan in een mengsel, alsmede de selectiemethode en het basismateriaal moeten in het register worden opgenomen. De genetische diversiteit van ieder mengsel moet toereikend zijn;

c) De erkenning blijft beperkt tot een door het Instituut te bepalen maximaal aantal jaren of een maximaal aantal geproduceerde ramets.

Bijlage V Minimumeisen voor de erkenning van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van als "getest" te certificeren teeltmateriaal (... - ...)

BIJLAGE V (... - ...)

In deze categorie kunnen bestanden, zaadtuinen, ouders van families, klonen of mengsels van klonen worden erkend.

1° Eisen die voor alle tests gelden:

a) algemene opmerkingen: het uitgangsmateriaal moet voldoen aan de eisen van bijlage III of IV. De tests met het oog op de toelating van uitgangsmateriaal moeten worden voorbereid, opgezet en uitgevoerd, en de resultaten ervan geïnterpre-teerd, overeenkomstig internationaal erkende procedures. Bij vergelijkende tests moet het geteste teeltmateriaal met één of bij voorkeur verscheidene erkende uitgangsmaterialen c.q. voorgeselecteerde standaarden worden vergeleken;

b) te onderzoeken eigenschappen:

1) de tests moeten worden opgezet met het oog op de evaluatie van specifieke eigenschappen die voor iedere test moeten worden aangegeven;

2) er moet in passende mate belang worden gehecht aan aanpassing, groei en aan de rol van belangrijke biotische en abiotische factoren. Bovendien moeten andere eigenschappen die met het oog op de beoogde specifieke toepassing van belang worden geacht, worden geëvalueerd in het licht van de ecologische omstandigheden die heersen in het gebied waar de test wordt uitgevoerd;

c) documentatie: een beschrijving van de testlocaties, met inbegrip van de ligging, het klimaat, de bodemgesteldheid, het vorige bodemgebruik, de inrichting en het beheer alsmede eventuele schade als gevolg van abiotische en biotische factoren, moet worden opgenomen in het register. De gegevens betreffende de leeftijd van het materiaal en de op het moment van de evaluatie verkregen resultaten moeten aan het Instituut worden bezorgd;

d) opzet van de tests:

1) voor zover het type plantenmateriaal het toelaat, moet ieder monster van het teeltmateriaal op identieke wijze worden opgekweekt, geplant en verzorgd;

2) ieder experiment moet volgens een geldig statistisch schema worden opgezet met een voldoende aantal bomen om de individuele eigenschappen van iedere onderzochte component te kunnen evalueren;

e) analyse en geldigheid van de resultaten:

1) de experimentele gegevens moeten worden geanalyseerd met behulp van internationaal aanvaarde statistische methoden. Voor iedere onderzochte eigenschap moeten de resultaten worden gepubliceerd;

2) de bij de test toegepaste methodiek en alle verkregen resultaten moeten openbaar worden gemaakt;

3) een verklaring betreffende het gebied (in het land waar de test wordt uitgevoerd) waaraan het materiaal waarschijnlijk is aangepast, alsmede de eigenschappen die de bruikbaarheid van de resultaten kunnen beperken, is eveneens vereist;

4) indien tijdens de tests het bewijs wordt geleverd dat het teeltmateriaal niet ten minste:

i) de karakteristieke eigenschappen van het uitgangsmateriaal, alsmede;

ii) eenzelfde weerstandsvermogen tegen uit economisch oogpunt belangrijke schadelijke organismen als het uitgangsmateriaal bezit, dan moet dat teeltmateriaal onmiddellijk worden geëlimineerd.

2° Eisen ten aanzien van de genetische evaluatie van de componenten van het uitgangsmateriaal:

a) de componenten van de volgende types uitgangsmateriaal kunnen aan een genetische waardebepaling worden onderworpen: zaadtuinen, ouderplanten van families, klonen en mengsels van klonen;

b) documentatie: voor de toelating van uitgangsmateriaal zijn de volgende aanvullende gegevens vereist:

1) identiteit, oorsprong en afstamming van de beoordeelde componenten;

2) kruisingsschema dat werd gebruikt ter verkrijging van het teeltmateriaal dat in het kader van de tests wordt geëvalueerd;

c) testprocedures: aan de volgende eisen moet worden voldaan:

1) de genetische waarde van iedere component moet worden bepaald op twee of meer testlocaties, waarvan ten minste één moet worden gekenmerkt door milieuomstandigheden die relevant zijn voor de toepassing waarvoor het teeltmateriaal is bedoeld;

2) op basis van deze genetische waarden en het specifieke kruisingsschema wordt de geschatte mate van superioriteit van het teeltmateriaal dat in de handel zal worden gebracht, berekend;

3) de tests waarop de evaluatie wordt gebaseerd alsmede de genetische berekeningen moeten door de minister worden goedgekeurd;

d) interpretatie:

1) de berekening van de geschatte mate van superioriteit van het teeltmateriaal geschiedt ten opzichte van een referentiepopulatie voor de betrokken eigenschap of reeks eigenschappen;

2) er moet worden aangegeven of de geschatte genetische waarde van het teeltmateriaal voor enige belangrijke eigenschap lager is dan die van de referentiepopulatie;

3° Eisen betreffende de vergelijkende tests van teeltmateriaal:

a) bemonstering van het teeltmateriaal:

1) het voor vergelijkende tests bestemde monster teeltmateriaal moet werkelijk representatief zijn voor het teeltmateriaal dat wordt afgeleid van het uitgangsmateriaal waarvoor toelating moet worden verleend;

2) het voor vergelijkende tests bestemde teeltmateriaal dat langs geslachtelijke weg werd verkregen, moet:

i) in jaren van goede bloei en goede vrucht-/zaadzetting zijn geoogst. Er mag gebruik zijn gemaakt van kunstmatige bestuiving;

ii) geoogst zijn volgens methodes die garanderen dat de verkregen monsters representatief zijn;

b) standaarden:

1) van de standaarden die in de tests als vergelijkingsmateriaal worden gebruikt, moeten de prestaties in de streek waar de test wordt gepland, indien mogelijk, reeds voldoende lang bekend zijn. De standaarden bestaan in principe uit materiaal dat op het moment waarop de test wordt begonnen, zijn deugdelijkheid voor de bosbouw heeft bewezen in de ecologische omstandigheden waarvoor het te testen teeltmateriaal moet worden gecertificeerd. Ze moeten zo veel moge-lijk afkomstig zijn van bestanden die aan de hand van de criteria van bijlage III werden geselecteerd, of van uitgangsmateriaal dat officieel voor de productie van getest materiaal werd erkend;

2) indien kunstmatige hybriden aan vergelijkende tests worden onderworpen, moeten beide oudersoorten, voor zover mogelijk, deel uitmaken van de standaarden;

3) er moeten, indien mogelijk, verscheidene standaarden worden gebruikt. Wanneer dat nodig is en te verantwoorden valt, mag in plaats van de standaarden het meest geschikte van de geteste materialen worden gebruikt;

4) dezelfde standaarden worden in alle tests in een zo breed mogelijk spectrum van plaatselijke omstandigheden gebruikt;

c) interpretatie

1) voor ten minste één belangrijke eigenschap moet een statistisch significante superioriteit ten opzichte van de standaarden worden aangetoond;

2) indien er eigenschappen van economisch of ecologisch belang zijn waarvoor bij het geteste materiaal significant minder goede resultaten worden vastgesteld dan bij de standaarden, moet dat duidelijk worden gerapporteerd, en moeten de effecten daarvan door de gunstige eigenschappen worden gecompenseerd;

4° voorwaardelijke toelating: een voorlopige evaluatie van de resultaten van proeven in de beginfase kan de basis vormen van een voorwaardelijke toelating. Beweringen betreffende de superioriteit van enig materiaal die op een dergelijke vroege evaluatie berusten, moeten na ten hoogste tien jaar worden getoetst;

5° verkennende tests: tests in kwekerijen, kassen en laboratoria kunnen door de minister met het oog op voorwaardelijke toelating of definitieve toelating worden aanvaard indien kan worden aangetoond dat er een nauwe correlatie bestaat tussen de in die omstandigheden gemeten eigenschappen en de eigenschappen die normaliter in het kader van de evaluatie van bestanden in situ worden beoordeeld. Het materiaal moet, wat de overige te testen eigenschappen betreft, voldoen aan de eisen van 3° van bijlage V.

Bijlage VI Overzicht van de categorieën waaronder teeltmateriaal dat van de diverse typen uitgangsmateriaal is afgeleid, in de handel mag worden gebracht (... - ...)

BIJLAGE VI (... - ...)

 

Categorie bosbouwkundig teeltmateriaal

Type uitgangsmateriaal

Van bekende origine (geel)

Geselecteerd (groen)

Gekeurd

(roze)

Getest

(blauw)

Zaadbron

X

 

 

 

Bestand

X

X

 

X

Zaadtuin

 

 

X

X

Ouderplanten van familie(s)

 

 

X

X

Kloon

 

 

X

X

Mengsel van klonen

 

 

X

X

 

 

 

 

Bijlage VII (... - ...)

BIJLAGE VII (... - ...)

1° Eisen voor partijen vruchten en zaden van de in bijlage I genoemde soorten:

a) een partij vruchten of zaden van de in bijlage I genoemde soorten mag niet in de handel worden gebracht, tenzij ze voor ten minste 99 % soortzuiver is;

b) onverminderd het bepaalde in lid 1 moet in het geval van nauw verwante soorten van bijlage I, met uitzondering van kunstmatige hybriden, de soortzuiverheid van de partij vruchten of zaden worden vermeld indien die minder dan 99 % bedraagt.

2° Eisen voor partijen plantendelen van de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden: plantendelen van de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden moeten van deugdelijke handelskwaliteit zijn. Of plantendelen van deugdelijke handelskwaliteit zijn, wordt vastgesteld op basis van hun algemene kenmerken, gezondheidstoestand en bezit van de passende afmetingen. Bij Populus spp. mag opgegeven worden dat aan de aanvullende eisen van 3° is voldaan.

3° Minimumeisen inzake de normen voor de uitwendige kwaliteit van door middel van houtstekken of poten vermeerderde Populus spp.:

a) houtstekken

1) houtstekken worden niet beschouwd als zijnde van deugdelijke handelskwaliteit indien ze een van de volgende gebreken vertonen:

i) het hout is meer dan twee jaar oud;

ii) ze dragen minder dan twee goed ontwikkelde knoppen;

iii) ze vertonen necrosen of sporen van aantasting door schadelijke organismen;

iv) ze vertonen tekenen van uitdroging, oververhitting, schimmel of rot;

2) minimumafmetingen voor houtstekken:

i) minimumlengte: 20 cm

ii) minimumdiameter van de top: klasse EG 1: 8 mm, klasse EG 2: 10 mm

b) poten:

1) poten worden niet beschouwd als zijnde van deugdelijke handelskwaliteit indien ze een van de volgende gebreken vertonen:

i) het hout is meer dan drie jaar oud;

ii) ze dragen minder dan vijf goed ontwikkelde knoppen;

iii) ze vertonen necrosen of sporen van aantasting door schadelijke organismen;

iv) ze vertonen tekenen van uitdroging, oververhitting, schimmel of rot;

v) ze vertonen andere wonden aan snoeisneden;

vi) ze hebben meer dan één stam;

vii) ze vertonen buitensporige stamkromming;

2) grootteklassen voor poten:

Klasse

Minimumdoorsnee (in mm) op halve hoogte

Minimumhoogte (m)

Niet-mediterrane gebieden

 

 

N1

6

1,5

N2

15

3,00

Mediterrane gebieden

 

 

S1

25

3,00

S2

30

4,00

 

 

4° Eisen voor plantgoed van de in de lijst van bijlage I opgenomen soorten en kunstmatige hybriden: plantgoed moet van deugdelijke handelskwaliteit zijn. Of plantgoed van deugdelijke handelskwaliteit is, wordt vastgesteld aan de hand van de algemene kenmerken, gezondheidstoestand, vitaliteit en fysiologische kwaliteit ervan.

5° Eisen voor plantgoed, bestemd voor verkoop aan de eindgebruiker in gebieden met een mediterraan klimaat: plantgoed mag slechts in de handel worden gebracht, indien 95 % van iedere partij van deugdelijke handelskwaliteit is:

a) plantgoed wordt geacht niet van deugdelijke handelskwaliteit te zijn indien het een van de volgende tekortkomingen vertoont:

1) andere beschadigingen dan snoeisneden of beschadigingen ten gevolge van het rooien;

2) het ontbreken van knoppen die kunnen uitgroeien tot hoofdloot;

3) het hebben van meer dan één stam;

4) een vervormd stelsel van wortels;

5) tekenen van uitdroging, oververhitting, schimmel, rot of aantasting door andere schadelijke organismen;

6) de configuratie van de planten is onevenwichtig;

b) grootte van de planten:

 

 

Soort

Maximumleeftijd (jaar)

Minimum-

hoogte (cm)

Maximum-

hoogte (cm)

Minimumdoorsnee van de wortelhals (mm)

Pinus halepensis

1

8

25

2

 

2

12

40

3

Pinus leucodermis

1

8

25

2

 

2

10

35

3

Pinus nigra

1

8

15

2

 

2

10

20

3

Pinus pinaster

1

7

30

2

 

2

15

45

3

Pinus pinea

1

10

30

3

 

2

15

40

4

Quercus ilex

1

8

30

2

 

2

15

50

3

Quercus suber

1

13

60

3

 

 

 

c) grootte van de eventueel gebruikte container:

Soort

Minimuminhoud van de container (cm3)

Pinus pinaster

120

Andere soorten

200

 

 

 

 


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 29/03/2024