Artikel 1. (01/01/2007- ...)
Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Artikel 2. (01/01/2015- ...)
Dit decreet heeft tot doel de bescherming van het leefmilieu door de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten en fosfaten uit agrarische bronnen te verminderen, verdere verontreiniging van die aard te voorkomen, bij te dragen tot de realisatie van een goede toestand van de watersystemen en de beperking van de luchtverontreiniging als gevolg van de productie en het gebruik van meststoffen.
Dit doel wordt ondermeer gerealiseerd door bepalingen inzake de productie, de verhandeling, het gebruik, de bewerking en de verwerking van meststoffen, en dit zowel in het kader van de goede landbouwpraktijken als in het kader van de zorg voor de goede kwaliteit van het water en de bodem.
Dit decreet bevat de maatregelen uitgewerkt met het oog op het behalen van de doelstellingen in het kader van de Nitraatrichtlijn en de aan het mestbeleid gerelateerde doelstellingen van de kaderrichtlijn Water. Afhankelijk van het resultaat van de analyse, die zal worden gemaakt om de afstand tot het doel van de kaderrichtlijn Water in te schatten, kunnen er bijkomende maatregelen voor de diffuse vervuiling door fosfor uit landbouwbronnen opgenomen worden in dit decreet.
Artikel 3. (23/02/2024- ...)
§ 1. Voor de toepassing van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten gelden de hierna opgenomen definities. Deze zijn thematisch gerangschikt.
§ 2. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "wetgeving en de waterkwaliteit". Het betreft de volgende definities:
1° afstroomzone: een geografische eenheid, gebaseerd op het afstroomgebied van de Vlaamse waterlichamen. De verschillende afstroomzones zijn aangeduid op de kaart, die als bijlage 2 bij dit decreet is gevoegd;
1°/1 eutrofiëring: een verrijking van het water door stikstof- of fosforverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;
1° /2 gebiedstype 0: gebiedstype 0 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 1° ;
1° /3 gebiedstype 1: gebiedstype 1 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 2° ;
1° /4 gebiedstype 2: gebiedstype 2 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 3° ;
1° /5 gebiedstype 3: gebiedstype 3 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 4° :
2° grondwater: al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met bodem of ondergrond staat;
2°/1 Habitatrichtlijngebied: de gebieden, vermeld in artikel 2, 43°, c), van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
2°/2 groen Habitatrichtlijngebied: Habitatrichtlijngebied dat volgens ruimtelijke uitvoeringsplannen die definitief vastgesteld zijn met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, in een van de volgende gebieden ligt:
a) de gebieden die op provinciale of gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen aangewezen zijn onder de categorie “reservaat en natuur”, vermeld in artikel 2.2.6, §2, tweede lid, 7°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, of de categorie “bos”, vermeld in artikel 2.2.6, §2, tweede lid, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
b) de gebieden die op gewestelijke, provinciale of gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen aangewezen zijn onder de categorie “overig groen”, vermeld in artikel 2.2.6, §2, tweede lid, 6°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, voor zover het geen agrarisch gebied met ecologisch belang of agrarisch gebied met overdruk natuurverweving, betreft;
3° kaderrichtlijn Water: de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 (2000/60/EG) tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;
4° kwetsbare zone water: een overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de Nitraatrichtlijn aangewezen stuk land;
5° Nitraatrichtlijn: de richtlijn van de Raad van 12 december 1991 (91/676/EEG) inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
6° verordening nr. 1013/2006: de verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen;
7° verordening nr. 1069/2009: de verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten);
8° VHA-zone: sub-hydrografische eenheid, die de captatiezone van een waterloop of deel van een waterloop voorstelt. De ligging van de grenzen van de VHA-zones is onder andere gebaseerd op de afwatering via oppervlaktewater, reliëf en op vergelijkbare oppervlaktes van deze zones en is opgenomen in de Vlaamse Hydrografische Atlas (VHA);
9° waterverontreiniging: het direct of indirect lozen van stikstof- of fosforverbindingen uit agrarische bronnen in het aquatisch milieu ten gevolge waarvan de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, het leven en de aquatische ecosystemen kunnen worden geschaad, de mogelijkheden tot recreatie kunnen worden aangetast of een ander rechtmatig gebruik van het water kan worden gehinderd;
10° zoet water: van nature voorkomend water met een laag gehalte aan zouten, dat in veel gevallen aanvaard wordt als zijnde geschikt voor onttrekking en behandeling voor de bereiding van drinkwater.
§ 3. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "landbouwbedrijf". Het betreft de volgende definities:
1° bedrijf: bedrijf als vermeld in artikel 2, 13°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
1° /1 bedrijf dat de biologische productie toepast: bedrijf dat de biologische productie toepast overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 of vanaf 1 januari 2021 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad;
2° exploitant: exploitant als vermeld in artikel 2, 8°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
3° exploitatie: exploitatie als vermeld in artikel 2, 9°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
4° groeimedium: materiaal in vaste of vloeibare vorm niet zijnde landbouwgrond dat wordt gebruikt of bestemd is om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;
5° landbouwer: landbouwer als vermeld in artikel 2, 7°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
6° landbouwgrond: landbouwgrond als vermeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
7° tot het bedrijf behorende landbouwgronden: de landbouwgronden die op 1 januari tot de exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf behoren. De Vlaamse Regering kan, in afwijking hiervan, een ander criterium vaststellen voor het bepalen van de tot het bedrijf behorende landbouwgronden;
8° verzamelaanvraag: de verzamelaanvraag als vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het mestbeleid en het landbouwbeleid.
§ 4. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "het opslaan, verwerken, bewerken en verhandelen van mest". Het betreft de volgende definities:
1° bewerken: het behandelen van dierlijke mest of andere meststoffen, waarna de nutriënten vervat in de dierlijke mest of andere meststoffen op Vlaamse landbouwgrond worden opgebracht;
2° bewerkingseenheid: een inrichting waar dierlijke mest of andere meststoffen bewerkt wordt;
3° erkende mestvoerder: een door de Mestbank erkende mestvoerder als vermeld in artikel 48, § 1;
4° erkend verzender: een door de Mestbank erkende aanbieder van meststoffen als vermeld in artikel 60;
5° exporteren: dierlijke mest of andere meststoffen vervoeren naar een bestemming buiten het Vlaamse Gewest;
6° mestverzamelpunt:
permanente opslagplaats van dierlijke mest of andere meststoffen, die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
a) de meststoffen zijn afkomstig van:
1. hetzij één landbouwer of uitbater, uitgezonderd de landbouwer die tevens de uitbater is van de betreffende opslagplaats;
2. hetzij meerdere landbouwers of uitbaters;
b) de meststoffen zijn bestemd voor:
1. hetzij één landbouwer of uitbater, uitgezonderd de landbouwer die tevens de uitbater is van de betreffende opslagplaats of de landbouwer die als enige mest heeft aangevoerd naar de betreffende opslagplaats;
2. hetzij meerdere landbouwers of uitbaters;
7° mestvoerder: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die dierlijke mest of andere meststoffen vervoert;
8° producent van andere meststoffen: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die andere meststoffen produceert;
9° verhandelen: het afleveren van meststoffen aan een mestvoerder, aan een uitbater van een mestverzamelpunt, aan een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid of aan een landbouwer, alsmede het met het oog daarop aanbieden of vervoeren ervan;
10° verwerken:
a) het exporteren van pluimveemest of paardenmest;
b) het exporteren van andere dierlijke mest dan pluimveemest of paardenmest, op basis van een expliciete en voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van het land of de regio van bestemming;
c) het behandelen van dierlijke mest of andere meststoffen, waarna de stikstof en de fosfor, die aanwezig is in de dierlijke mest of in de andere meststoffen, een van de volgende behandelingen ondergaat:
1) de stikstof wordt niet opgebracht op landbouwgrond in het Vlaamse Gewest, behalve in tuinen, parken en plantsoenen;
2) de stikstof wordt behandeld tot stikstofgas;
3) de stikstof wordt behandeld tot kunstmest;
11° verwerkingseenheid: een inrichting waar dierlijke mest of andere meststoffen verwerkt wordt.
§ 5. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de meststoffen en de wijze van toediening van meststoffen". Het betreft de volgende definities:
1° andere meststoffen: alle meststoffen die noch kunstmest, noch dierlijke mest zijn. Deze meststoffen omvatten onder meer spuistroom en zuiveringsslib;
2° arm aan ammoniakale stikstof: een gehalte aan ammoniakale stikstof dat lager is dan 20 % van het totale stikstofgehalte van de meststof;
3° boerderijcompost: product ontstaan uit een composteringsproces waarbij organische restproducten, al dan niet vermengd met stalmest, gecomposteerd worden. De compostering gebeurt op een bedrijf, met hetzij bedrijfseigen organische restproducten of met op het bedrijf geproduceerde stalmest, hetzij met organische restproducten of stalmest, die beiden afkomstig zijn van het betrokken bedrijf of van maximaal twee andere bedrijven, waarmee het betrokken bedrijf samenwerkt in het kader van een compostering. Bij de compostering kan ook houtig materiaal en maaisel afkomstig van natuurbeheer gebruikt worden. Het resultaat van de compostering wordt gebruikt op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden van het bedrijf in kwestie of, in geval van een samenwerking tussen bedrijven, van een of meerdere van de bedrijven waarmee in het kader van de compostering samengewerkt wordt;
4° champost: afgeoogste champignoncompost die overblijft na het telen van champignons;
5° dierlijke mest: excrementen van vee of een mengsel van strooisel en excrementen van vee, alsook producten daarvan, met inbegrip van champost en van afval van visteeltbedrijven;
6° drainwater: overtollig voedingswater afkomstig van de teelt van planten op groeimediums;
7° drassig land: een plaats waar de grond op het ogenblik van de bemesting op minder dan twintig centimeter onder het maaiveld met water verzadigd is;
8° effluenten: de meststoffen die ontstaan zijn uit de biologische behandeling door middel van nitrificatie en denitrificatie van dierlijke mest of andere meststoffen, met uitzondering van het ontstane slib van de biologische verwerking;
9° gecertificeerde gft- en groencompost: gft- of groencompost die beschikt over een VLACO-keuringsattest of waarvan aangetoond wordt dat de kwaliteit gelijkwaardig is aan de kwaliteit van gft- of groencompost die beschikt over een VLACO-keuringsattest. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop aangetoond kan worden dat de kwaliteit van gft- of groencompost gelijkwaardig is aan de kwaliteit van gft- of groencompost die beschikt over een VLACO-keuringsattest;
10° inwerken van mest: de werkzaamheid waarbij mest na het uitspreiden ervan ofwel door grond wordt bedekt ofwel intensief met de grond wordt vermengd zodat de mest niet langer als zodanig op de grondoppervlakte ligt;
11° kunstmest: elke met een industrieel proces vervaardigde meststof, met inbegrip van het (NH4)2 SO4 uit spuiwater;
12° meststof: elke één of meer stikstof- of fosforverbindingen bevattende stof die op het land wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke mest, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib;
13° meststoffen type 1: stalmest, champost of traagwerkende meststof;
14° meststoffen type 2: alle meststoffen andere dan meststoffen type 1 of meststoffen type 3;
15° meststoffen type 3: alle mestsoorten, vermeld in tabel 1, in 27°, met 100 % werkzame stikstof;
16° op of in de bodem brengen: het toevoegen van meststoffen aan het land door verspreiding op het bodemoppervlak, injectie in de bodem, onderwerken of vermenging met de oppervlaktelagen;
17° spuistroom: drainwater dat niet hergebruikt wordt als voedingswater;
18° spuiwater: vloeistof die niet hergebruikt wordt als waswater in een luchtwassysteem dat lucht reinigt van de aanwezige ammoniak (NH3) die ontstaat in een stal, of bij verwerking of bewerking van dierlijke mest;
19° stalmest: mengsel van stro en uitwerpselen van runderen, paarden, schapen, geiten of varkens, met een drogestofgehalte van het mengsel van minimum 20 %, en waarbij het mengsel als vaste mest is ontstaan door het huisvesten van deze dieren in ingestrooide stallen of door het bewerken van dierlijke mest met stro. Mengsels met uitwerpselen van pluimvee worden niet beschouwd als stalmest, ongeacht het drogestofgehalte of de ontstaanswijze;
20° steile helling: landbouwgronden met een hellingsgraad van meer dan 8 %;
21° stikstofverbinding: elke stikstof bevattende stof, uitgezonderd gasvormige moleculaire stikstof;
22° traagwerkende meststoffen: boerderijcompost, gecertificeerde gft- en groencompost of bewerkte dierlijke mest en andere meststoffen die stikstof in dusdanige vorm bevatten dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast om te bepalen welke meststoffen als traagwerkende meststof beschouwd worden en aangaande de wijze waarop aangetoond wordt dat een meststof een traagwerkende meststof is;
23° vaste andere meststoffen: gecertificeerde gft- en groencompost en andere meststoffen met een drogestofgehalte van minimum 20 %;
24° vaste dierlijke mest: champost, stalmest, vaste fractie na het scheiden van dierlijke mest of dierlijke mest met een drogestofgehalte van minimum 20 %;
25° vloeibare andere meststoffen: andere meststoffen die geen vaste andere meststoffen zijn;
26° vloeibare dierlijke mest: dierlijke mest die geen vaste dierlijke mest is en geen dierlijke mest is die is opgebracht door bemesting door begrazing van vee;
27° werkzame stikstof: stikstof onder de vorm van nitraatstikstof of ammoniumstikstof of snel vrijkomende organische stikstof. Voor het bepalen hoeveel nutriënten, uitgedrukt in kg werkzame N, een meststof bevat, moet de totale inhoud aan stikstof van de meststof in kwestie vermenigvuldigd worden met het overeenkomstige percentage werkzame stikstof ten opzichte van de totale inhoud aan stikstof. Het overeenkomstige percentage werkzame stikstof ten opzichte van de totale inhoud aan stikstof is vermeld in tabel 1, met dien verstande dat voor traagwerkende meststoffen andere dan gecertificeerde gft- en groencompost, het percentage werkzame stikstof ten opzichte van de totale inhoud aan stikstof, 30 % is.
Tabel 1. Percentages werkzame stikstof volgens mestsoort
Mestsoort
Percentage werkzame stikstof
ten opzichte van de totale inhoud
aan stikstof
Kunstmest, spuistroom en effluenten
100 %
Vloeibare dierlijke mest en andere meststoffen uitgezonderd:
1° spuistroom;
2° effluenten.
60 %
Vaste dierlijke mest en boerderijcompost
30 %
Bemesting door begrazing van vee
20 %
Gecertificeerde gft- en groencompost
15 %
§ 6. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de verschillende soorten teelten en bemesting". Het betreft de volgende definities:
1° akkers: landbouwgronden, die geen grasland zijn en gebruikt worden voor land- of tuinbouwteelten in ruime zin zoals akkerbouw, fruitteelt, groententeelt, sierteelt of graszodenteelt;
2° blijvende teelt: een blijvende teelt als vermeld in artikel 4, eerste lid, g), van verordening nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;
3° braak: spontane bedekking of niet ingezaaide akkers;
3° /1 fosfaatbindend vermogen: de capaciteit van een bodem om oxalaat extraheerbaar fosfaat te fixeren, uitgedrukt in mmol P per kg luchtdroge grond;
4° fosfaatverzadigingsgraad: de hoeveelheid oxalaat extraheerbaar fosfaat in een bodem, uitgedrukt als percentueel aandeel van het fosfaatbindend vermogen;
4° /1 graslanden die halfnatuurlijk zijn: de volgende graslanden:
a) Ha: struisgrasvegetatie op zure bodem of graslanden van droge, zeer voedselarme zure gronden;
b) Hc: vochtig, niet tot weinig bemest grasland, genoemd "dotterbloemhooilanden";
c) Hd: kalkrijk duingrasland;
d) Hf: natte ruigte met moerasspirea;
e) Hj: vochtige tot natte graslanden met hoge abundantie van Juncus spec;
f) Hk: kalkgrasland of grasland van droge, mineralenrijke maar stikstof- en fosforarme gronden;
g) Hm: onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland, genoemd "blauwgraslanden", vochtige tot venige graslanden van zeer voedselarme zandgronden;
h) Hn: zure borstelgrasvegetatie of heischrale graslanden;
i) Hu: mesofiel hooiland;
j) Hv: zinkgrasland;
4° /2 graslanden die potentieel belangrijk zijn: de volgende graslanden:
a) Hp+K: cultuurgrasland met waardevolle kleine landschapselementen in de grasland-, moeras- of waterrijke sfeer, bijvoorbeeld Hp+Mr, Hp+Kn, Hp+Hc, Hp+K(Ae), Hp+K(Hc), Hp+K(Mr);
b) Hp+ fauna: overdruk;
c) Hp-graslanden op lemige en kleiige, relatief vochtige bodems in valleien met een hoge ecologische prioriteit (Hpriv);
d) Hpr: weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf;
5° graslanden Hp*, Hpr*, Hpr+Da, Hr: de volgende gras- en weilanden:
a) Hp*: soortenrijk permanent cultuurgrasland;
b) Hpr*: soortenrijk weiland met veel sloten en/of microreliëf;
c) Hpr+Da: zilte graslanden met in de depressies vegetaties gebonden aan zilte invloed;
d) Hr: geruderaliseerd, verlaten mesofiel grasland;
6° graslanden Hpr*+Da: de soortenrijk zilte graslanden met veel sloten en/of microreliëf en met in de depressies vegetaties gebonden aan zilte invloed;
7° graslanden Hpr* met elementen van Mr, Mc, Hu, Hc: soortenrijk weiland met veel sloten en/of microreliëf met elementen van moerassige vegetaties of graslanden die halfnatuurlijk zijn;
8° groenten van groep I: bloemkool, groene selder, witte kool, boerenkool, spitskool, prei, broccoli, romanescokool, rodekool, savooikool, artisjok, Chinese kool, rabarber, bladselder of andere kolen met uitzondering van voederkool en spruitkool. De Vlaamse Regering kan deze lijst wijzigen;
9° groenten van groep II: spinazie, courgettes, sla, knolselder, peterselie, bieslook, basilicum, augurken, pompoenen, knolvenkel, koolrabi, paksoi, of andere groenten die niet vallen onder een teeltgroep, andere dan groenten van groep II, vermeld in de tabel in artikel 13, § 2, eerste lid. De Vlaamse Regering kan deze lijst wijzigen;
10° groenten van groep III: wortelen, rapen, koolraap, rode biet, pastinaak, rammenas met uitzondering van bladrammenas, radijs, mierikswortel, schorseneren, wortelpeterselie, asperges, erwten, bonen, dille, kervel, tijm, of andere kruiden met uitzondering van peterselie, bieslook en basilicum. De Vlaamse Regering kan deze lijst wijzigen;
11° ...;
12° hoofdteelt: de teelt die op 31 mei van een jaar op het perceel aanwezig is of in afwezigheid van een teelt op deze datum, de eerstvolgende teelt die op het perceel wordt ingezaaid;
13° huiskavel: kadastraal perceel of kadastrale percelen gelegen in de gebieden, bedoeld in artikel 41bis in zoverre tot het bedrijf behorend of die ofwel behoren bij de vergunde woning ofwel behoren bij de stal of stallen van het bedrijf en met de vergunde woning, stal of stallen een ononderbroken ruimtelijk geheel vormen. De begrenzing van de huiskavel vindt plaats op basis van een duidelijk herkenbaar specifiek gebruik of op basis van een in het landschap duidelijk herkenbaar element;
14° intensief grasland: grasland dat niet valt onder de definities, bedoeld in punt 4° /1, 4° /2, 5°, 6° en 7°;
14° /1 laag-risico nateelt: een nateelt die geen specifieke teelt is en verbouwd wordt na een hoofdteelt die een niet-nitraatgevoelige teelt is;
15° maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge: een teeltcombinatie waarbij op hetzelfde perceel in hetzelfde jaar een hoofdteelt maïs voorafgegaan wordt door een voorteelt grasland dat enkel gemaaid wordt of een voorteelt snijrogge. De voorteelt grasland dat enkel gemaaid wordt mag niet vóór 1 april gemaaid worden. De voorteelt snijrogge, mag niet vóór 15 maart geoogst worden. Het gemaaide gras of de geoogste snijrogge moet vervolgens van het perceel verwijderd worden;
16° nateelt: de teelt die na de hoofdteelt op hetzelfde perceel en in hetzelfde jaar verbouwd wordt;
16° /1 niet-nitraatgevoelige teelt: een teelt als vermeld in artikel 124 van het ministerieel besluit van 3 april 2015 tot het verlenen van subsidies voor beheerovereenkomsten met toepassing van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, met uitzondering van korrelmaïs;
17° nitraatresidudrempelwaarde: de nitraatresidudrempelwaarde als vermeld in artikel 15, § 1, tweede lid;
18° plantbeschikbare fosfaat: de hoeveelheid fosfaat extraheerbaar met een gebufferde oplossing van ammoniumlactaatazijnzuur, uitgedrukt in mg P per 100 g luchtdroge grond;
19° ...;
20° specifieke teelt: fruit, sierteelt of boomkweek, aardbeien, groenten van groep I, groenten van groep II, groenten van groep III, spruitkool of graszoden. De Vlaamse Regering kan deze lijst wijzigen;
21° teelt met lage stikstofbehoefte: cichorei, sjalotten, ui, vlas, witloof of fruit met uitzondering van aardbeien. De Vlaamse Regering kan deze lijst aanvullen;
22° vanggewas: een groenbedekker uit de teeltenlijst, zoals van toepassing in het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die niet-vlinderbloemig is, een mengsel van dergelijke groenbedekkers of een mengsel van gras en klaver. De Vlaamse Regering kan deze teeltenlijst wijzigen en nadere regels bepalen;
23° voorteelt: de teelt die vóór de hoofdteelt op hetzelfde perceel en in hetzelfde jaar verbouwd wordt.
§ 7. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de bodemeigenschappen". Het betreft de volgende definities:
1° landbouwstreek: landbouwstreek als vermeld in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk;
2° textuurklasse P: textuurklasse Licht Zandleem als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;
3° textuurklasse S: textuurklasse Lemig Zand als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;
4° textuurklasse Z: textuurklasse Zand als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;
5° zandgronden: de landbouwgronden die gelegen zijn in de landbouwstreek Vlaamse Zandstreek of de landbouwstreek Kempen, met uitzondering van de landbouwgronden die zowel gelegen zijn in de provincie Vlaams-Brabant als in de landbouwstreek Vlaamse Zandstreek. In afwijking hiervan wordt een perceel landbouwgrond niet aanzien als een zandgrond, als de landbouwer door een textuuranalyse van het betreffende perceel aantoont dat de textuurklasse van dat perceel niet textuurklasse P, S of Z is. De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels aangaande de wijze waarop landbouwers kunnen aantonen dat percelen geen zandgronden zijn;
6° zure zandgrond: een bodem met een textuurklasse P, S of Z en een pH-KCl van maximum 6;
7° zware kleigronden: al de landbouwgronden die gelegen zijn in de landbouwstreek Polders en de landbouwgronden gelegen in een door de Vlaamse Regering afgebakend gebied, waarvan de landbouwer aantoont dat deze vergelijkbare bodemkarakteristieken hebben. De Vlaamse Regering stelt nadere regels aangaande wat onder vergelijkbare bodemkarakteristieken wordt verstaan en aangaande de wijze waarop landbouwers uit het afgebakende gebied kunnen aantonen dat landbouwgronden vergelijkbare bodemkarakteristieken hebben.
§ 8. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de dierlijke productie". Het betreft de volgende definities:
1° diercategorie: een onderverdeling van een diersoort als vermeld in de tabel in artikel 27;
2° diersoort: verzameling van dieren als vermeld in de tabel in artikel 27. Hierbij worden de volgende diersoorten onderscheiden:
a) rundvee;
b) varkens;
c) pluimvee;
d) paarden;
e) andere;
3° gemiddelde veebezetting: het gemiddeld aantal dieren dat op jaarbasis aanwezig is;
4° GVE: grootvee-eenheid: een landbouwkundige omrekeningsfactor voor dieren. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, en stelt voor elke diercategorie de omrekeningsregels vast;
5° vee: alle voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren die voorkomen op de lijst in artikel 27.
§ 9. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan andere aspecten van dit decreet. Het betreft de volgende definities:
1° een beveiligde zending: een van de hiernavolgende betekeningswijzen:
a) een aangetekend schrijven;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld. Voor de communicatie die gebeurt in uitvoering van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, kan de Vlaamse Regering de voorwaarden bepalen waaronder een verzending via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket als een beveiligde zending beschouwd kan worden;
1°/1 erkend laboratorium: een laboratorium dat krachtens artikel 61, § 7, erkend is;
2° Mestbank: de afdeling Mestbank van de bij decreet van 21 december 1988 opgerichte Vlaamse Landmaatschappij;
3° Meststoffendecreet: het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;
3° /1 nitraatresidu: de hoeveelheid nitraatstikstof gemeten in een bodem tussen 1 oktober en 15 november over een diepte van 0 tot 90 cm en uitgedrukt in kg nitraatstikstof per hectare. Deze hoeveelheid wordt bepaald volgens het methodenboek, vermeld in artikel 61, § 8;
4° onlinepositiebepaling: een systeem dat op een geautomatiseerde wijze een plaatsbepaling van voorwerpen of personen verricht en deze informatie onmiddellijk ter beschikking stelt;
5° productiejaar: het jaar waarin de meststoffen werden geproduceerd, gebruikt of ingevoerd;
5° /1 nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau: een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15, § 4 tot en met § 9;
6° waterkwaliteitsgroep: een duurzaam samenwerkingsverband tussen landbouwers dat erop gericht is binnen de betrokken afstroomzone, afstroomzones of delen ervan de realisatie van de doelstellingen van dit decreet mogelijk te maken.
Artikel 4. (25/05/2018- ...)
§ 1. De Vlaamse Landmaatschappij wordt belast met volgende taken:
1° ondersteunende taken:
a) in het kader van een klantvriendelijke en oplossingsgerichte administratie, het informeren van land- en tuinbouwers over hun mestproductie en over het gebruik van meststoffen op hun bedrijf. Deze begeleiding wordt gedaan in een partnerschap met het oog op het bereiken van de milieudoelstellingen;
b) het geven van voorlichting over de productie van dierlijke mest en over de opbrenging op of in de bodem, het vervoer, de opslag, de bewerking en de verwerking van meststoffen;
c) het bemiddelen in de verhandeling, het afnemen, het vervoer, de opslag, het bewerken of het verwerken van dierlijke mest;
d) het stimuleren van de vraag naar een ecologisch verantwoord gebruik van meststoffen. De Vlaamse Landmaatschappij kan hiertoe, evenals voor de ontwikkeling van bijkomende infrastructuur voor mestopslag en voor het stimuleren van het gebruik van online-informaticatoepassingen in het kader van het mestinternetloket, overeenkomstig de Europese regels inzake staatsteun, toelagen verlenen onder meer aan landbouwers en mestvoerders;
e) het verrichten, laten verrichten en stimuleren van toegepast wetenschappelijk onderzoek met het oog op een ecologisch, technologisch en economisch verantwoorde vermindering van het mestoverschot, oordeelkundige bemesting, de relatie tussen bemesting, bodem, lucht en water en de mestbewerking en ook ter ondersteuning van het beleid inzake normering en controle;
f) het verstrekken van adviezen aan de Vlaamse Regering over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de productie van dierlijke mest en op het gebruik, de bewerking, de verwerking en de opslag van meststoffen;
g) het uitreiken van mestverwerkingscertificaten als vermeld in artikel 29 en het registreren van de overdracht van deze mestverwerkingscertificaten;
h) de toewijzing van nutriëntenemissierechten aan landbouwers, de registratie van de melding van overdracht van nutriëntenemissierechten en de aktename van de annulatie van nutriëntenemissierechten;
i) het informeren van landbouwers over de door de Mestbank geregistreerde mestverhandelingen;
2° controletaken:
a) het registreren van de aangegeven gegevens, onder meer ter bepaling van de mestoverschotten evenals het registreren van de gegevens aangaande het mestvervoer;
b) de uitbouw en het beheer van een databank met betrekking tot de mestproblematiek en de uitbouw van een mestinternetloket;
c) het erkennen van mestvoerders;
d) het toezicht op en de controle van de naleving van de bepalingen van dit decreet;
e) het optreden door de Mestbank als bevoegde autoriteit voor het Vlaamse Gewest in het kader van de verordening nr. 1013/2006, wat de in- en uitvoer van dierlijke mest betreft;
f) het uitoefenen door de Mestbank van de taken en bevoegdheden, in het kader van de verordening nr. 1069/2009 en als vermeld in hoofdstuk II van de Overeenkomst van 16 januari 2014 tussen de Federale Staat en de Gewesten inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, wat meststoffen betreft;
g) het opleggen en het innen van de administratieve geldboetes, vermeld in dit decreet;
h) het uitoefenen van toezicht op de krachtens artikel 61, § 7, erkende laboratoria;
3° begeleidende taken:
a) bedrijfsspecifieke begeleiding met betrekking tot het milieu- en landbouwkundig optimaal gebruik van meststoffen op bedrijfsniveau en het toepassen van bemestingstechnieken en -adviezen, in functie van water- en bodemkwaliteit. Deze begeleiding gebeurt vrijwillig op vraag van de landbouwer;
b) het aanreiken van en het begeleiden rond technische tools en rekenprogramma's voor een bemestingsmanagement op bedrijfsniveau, inzonderheid met betrekking tot nutriënten- en bodembeheer;
c) breed informeren en sensibiliseren rond aspecten van oordeelkundige bemesting teneinde een goede water- en bodemkwaliteit te bekomen of te behouden.
§ 2. De Mestbank is belast met het verlenen van erkenningen, in het kader van de verordening nr. 1069/2009, aan installaties die meststoffen bewerken of verwerken. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor deze erkenningen, en aangaande de manier waarop deze erkenningen worden aangevraagd, verleend, geschorst en geheel of gedeeltelijk kunnen worden ingetrokken.
§ 3. De Vlaamse Regering kan de Vlaamse Landmaatschappij met bijkomende taken belasten in het kader van de doelstellingen van dit decreet.
§ 4. De Vlaamse Landmaatschappij kan voor de uitoefening van haar taken, als vermeld in § 1, in overeenstemming met de bepalingen van de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens, met administratieve overheden, diensten of andere derden gegevens uitwisselen of opvragen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van deze taken.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast, onder meer met betrekking tot de aard van de gegevens die uitgewisseld of opgevraagd kunnen worden, tot de vorm waarin en de wijze waarop deze gegevens worden verwerkt en uitgewisseld.
§ 5. De Vlaamse Regering kan, in afwijking van de bepalingen van dit decreet, voor bepaalde verplichtingen in het kader van dit decreet, zoals onder meer het bijhouden van registers, of voor bepaalde vormen van communicatie tussen de Vlaamse Landmaatschappij en de betrokken burgers, die gebeurt in het kader van dit decreet, bepalen dat deze verplichtingen of deze communicatie mag of moet gebeuren via e-mail, een internetloket of een andere vorm van gegevensuitwisseling.
Artikel 5. (01/01/2007- ...)
Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de nitraatrichtlijn worden alle wateren in het Vlaamse Gewest aangeduid als wateren die door verontreiniging worden beïnvloed of zouden kunnen worden beïnvloed indien de maatregelen overeenkomstig artikel 5 van de nitraatrichtlijn achterwege blijven.
In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Regering, overeenkomstig de criteria van bijlage I van de nitraatrichtlijn, wateren aanduiden die geen wateren zijn die door verontreiniging worden beïnvloed of zouden kunnen worden beïnvloed indien de maatregelen overeenkomstig artikel 5 van de nitraatrichtlijn achterwege blijven.
Artikel 6. (01/01/2007- ...)
Het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest wordt als kwetsbare zone water aangeduid.
In afwijking van het eerste lid wordt door de Vlaamse Regering wanneer zulks dienstig is, doch ten minste om de vier jaar, de aanduiding van het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest als kwetsbare zone water opnieuw bezien en zo nodig herzien, teneinde rekening te houden met veranderingen en met bij de inwerkingtreding van dit decreet onvoorziene factoren.
Artikel 7. (01/01/2007- ...)
§ 1. Dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten bevatten voor de aangewezen kwetsbare zone water het actieprogramma met het oog op :
1° een vermindering van de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen;
2° het voorkomen van verdere verontreiniging van die aard.
§ 2. Om de doeltreffendheid van de actieprogramma's te beoordelen stelt de Vlaamse Regering passende controleprogramma's op en voert die uit.
§ 3. De Vlaamse Regering kan overeenkomstig de nitraatrichtlijn, nadere regels vaststellen met betrekking tot :
1° de opstelling van de actieprogramma's;
2° de opstelling en uitvoering van controleprogramma's;
3° de opstelling van een code of codes van goede landbouwpraktijken;
4° het opzetten van een programma, dat opleiding en voorlichting voor landbouwers omvat, om de toepassing van de code(s) van goede landbouwpraktijken te bevorderen;
5° de informatie die aan de Europese Commissie dient meegedeeld te worden, alsook de wijze waarop dit dient te gebeuren.
Artikel 8. (01/01/2019- ...)
§ 1. Het op of in de bodem brengen van meststoffen type 1 op niet permanent overkapte landbouwgronden is verboden vanaf 1 november tot en met 15 januari.
De hoeveelheid meststoffen type 1 die in een bepaald jaar opgebracht mag worden na 31 augustus is beperkt tot 50 kg werkzame stikstof per hectare.
In afwijking van het eerste lid mogen meststoffen type 1 opgebracht worden vanaf 1 november tot en met 15 januari, als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
1° de meststoffen worden opgebracht op een perceel waarop fruitbomen geteeld worden;
2° de meststoffen worden pleksgewijs aangebracht rond de stam van de fruitbomen;
3° de landbouwer meldt, voorafgaand aan het opbrengen van de meststoffen, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, dat hij gebruik wil maken van de afwijking, vermeld in dit lid, en vermeldt hierbij de perceelsnummers van de percelen waarvoor hij van de afwijking, vermeld in dit lid, gebruik wil maken.
§ 2. Het op of in de bodem brengen van meststoffen type 2 op niet permanent overkapte landbouwgronden is verboden:
1° op graslanden vanaf 15 augustus tot en met 15 februari;
2° op akkers op zware kleigronden vanaf 16 oktober tot en met 15 februari. De hoeveelheid meststoffen type 2 die in een bepaald jaar na 31 augustus opgebracht wordt, is beperkt tot 100 kg werkzame stikstof per hectare;
3° op andere percelen dan vermeld in punt 1° of punt 2°, vanaf 1 augustus tot en met 15 februari.
Op akkers op zware kleigronden is het verboden om na de oogst van de hoofdteelt meststoffen type 2 op te brengen, tenzij er na de oogst van de hoofdteelt en uiterlijk op 15 september een nateelt ingezaaid wordt.
In afwijking van het tweede lid moet, op akkers op zware kleigronden, als de meststoffen opgebracht worden na 31 augustus, uiterlijk de veertiende dag na het opbrengen van de meststoffen een nateelt ingezaaid worden of aanwezig zijn.
Op andere percelen dan akkers op zware kleigronden is het verboden om na de oogst van de hoofdteelt meststoffen type 2 op te brengen, tenzij na de hoofdteelt en uiterlijk op 31 juli een nateelt ingezaaid wordt.
In afwijking van het eerste lid, 3°, en het vierde lid is het toegelaten om op akkers op andere dan zware kleigronden na de oogst van een hoofdteelt die een niet-nitraatgevoelige teelt is meststoffen type 2 op te brengen tot en met 31 augustus op voorwaarde dat er uiterlijk 15 september een vanggewas ingezaaid wordt en de opgebrachte dosis beperkt wordt tot 36 kg werkzame stikstof per hectare..
§ 3. Het op of in de bodem brengen van meststoffen type 3 op niet permanent overkapte landbouwgronden is verboden vanaf 1 september tot en met 15 februari.
Het is verboden om na de oogst van de hoofdteelt, meststoffen type 3 op te brengen, tenzij na de hoofdteelt:
a) hetzij uiterlijk op 31 juli een nateelt ingezaaid wordt;
b) hetzij na 31 juli en uiterlijk op 15 september een vanggewas ingezaaid wordt en op voorwaarde dat de hoofdteelt een niet-nitraatgevoelige teelt is en dat de hoeveelheid meststoffen type 3 die na de oogst van de hoofdteelt opgebracht wordt, beperkt wordt tot 36 kg werkzame stikstof per hectare;
c) hetzij na 31 juli en uiterlijk op 31 augustus een specifieke teelt ingezaaid wordt.
§ 4. In afwijking van paragraaf 3, eerste lid, is het voor specifieke teelten, andere dan fruit, toegelaten om meststoffen type 3 op te brengen:
1° in de periode vanaf 1 september tot en met 31 oktober op voorwaarde dat aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
a) de hoeveelheid meststoffen type 3, met inbegrip van meststoffen type 3 waarvan de stikstofinhoud laag is, die in deze periode opgebracht wordt, is beperkt tot 100 kg werkzame stikstof per hectare en de hoeveelheid die binnen een periode van twee weken opgebracht wordt, is beperkt tot 60 kg werkzame stikstof per hectare;
b) voorafgaand aan het opbrengen van de meststoffen is een bodemanalyse met bijhorende bemestingsadvies uitgevoerd. De hoeveelheid meststoffen die in de periode vanaf 1 september tot en met 31 oktober opgebracht mag worden, is beperkt tot de hoeveelheid opgenomen in het bemestingsadvies;
2° vanaf 16 januari tot en met 15 februari op voorwaarde dat de hoeveelheid meststoffen type 3 die in deze periode opgebracht wordt, beperkt wordt tot 50 kg werkzame stikstof per hectare.
In afwijking van paragraaf 3, eerste lid, is het voor fruit toegelaten om meststoffen type 3 op te brengen vanaf 1 september tot en met 31 oktober op voorwaarde dat de hoeveelheid meststoffen type 3, met inbegrip van meststoffen type 3 waarvan de stikstofinhoud laag is, die in deze periode opgebracht wordt, beperkt wordt tot 40 kg werkzame stikstof per hectare.
In afwijking van paragraaf 3, eerste lid, is het voor meststoffen type 3, waarvan de stikstofinhoud laag is, toegelaten om deze op te brengen in de periode vanaf 1 september tot en met 31 oktober en vanaf 16 januari tot en met 15 februari, op voorwaarde dat er een gewas aanwezig is op het moment van de opbrenging. In afwijking hiervan mogen er in de periode vanaf 1 september tot en met 15 oktober meststoffen type 3, waarvan de stikstofinhoud laag is, opgebracht worden als er een gewas ingezaaid wordt uiterlijk de zevende dag na het opbrengen van de meststoffen. De hoeveelheid meststoffen type 3 waarvan de stikstofinhoud laag is, die in de periode vanaf 1 september tot en met 31 oktober opgebracht wordt, samen met de hoeveelheid die in de daarop volgende periode vanaf 16 januari tot en met 15 februari opgebracht wordt, is beperkt tot 30 kg stikstof per hectare waarvan maximaal 10 kg minerale stikstof. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen en bepaalt welke meststoffen een meststof zijn waarvan de stikstofinhoud laag is.
Op een akker op een niet-zware kleigrond, waarop na de oogst van de hoofdteelt en na 31 juli een vanggewas is ingezaaid, is de hoeveelheid meststoffen type 2 en type 3, die na de oogst van de hoofdteelt mag opgebracht worden, beperkt tot 36 kg werkzame stikstof per hectare.
§ 5. Het op of in de bodem brengen van meststoffen is tevens verboden:
1° op alle zon- en feestdagen. Deze verbodsbepaling geldt niet voor kunstmest;
2° voor zonsopgang en na zonsondergang.
§ 6. Het op of in de bodem brengen van stikstof uit meststof type 3 op overkapte landbouwgronden is steeds toegelaten.
§ 7. De opslag van meststoffen type 1 op landbouwgrond is toegestaan indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° de meststof is opgeslagen om te worden uitgespreid op het perceel waarop de mest opgeslagen is;
2° de afstand van de opslag tot de perceelsgrens en oppervlaktewater bedraagt ten minste 10 meter;
3° de afstand van de opslag tot woningen van derden of tot publiek toegankelijke gebouwen bedraagt ten minste 100 meter;
4° de opslag voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
a) de opslag is afgedekt op een luchtdoorlatende, semipermeabele wijze, die verhindert dat er regenwater kan insijpelen;
b) de meststoffen zijn niet opgeslagen in de periode van 1 november tot en met 15 januari en de opslag gebeurt maximaal gedurende twee maanden vóór het spreiden.
De voorwaarden, vermeld in het eerst lid, 4°, zijn niet van toepassing op de opslag van boerderijcompost en gecertificeerde gft- en groencompost.
Opslag van dierlijke mest of andere meststoffen op landbouwgrond die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, is verboden.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder publiek toegankelijk gebouw: een gebouw of deel van een gebouw dat krachtens zijn bestemming of vast gebruik functioneel openstaat voor het publiek zoals, en in eerste instantie, scholen, kinderdagverblijven, buurtcentra.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen.
§ 8. Voor de toepassing van dit artikel wordt, op percelen met als hoofdteelt grasland, het scheuren van de hoofdteelt grasland beschouwd als het oogsten van de hoofdteelt.
Voor de toepassing van dit artikel worden percelen grasland, waar het grasland geteeld wordt voor zaaizaadvermeerdering, als akkers beschouwd.
Als, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, het inzaaien van een vanggewas vereist is, wordt het vanggewas minstens aangehouden voor de periode vermeld in artikel 14, § 3, tweede lid.
§ 9. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
In afwijking van dit artikel kan de Vlaamse Regering, omwille van weersomstandigheden, de datums vanaf wanneer er bemest kan worden als vermeld in dit artikel verlaten. De Vlaamse Regering kan hieraan extra voorwaarden koppelen op het gebied van hoeveelheid meststoffen en de wijze waarop deze moeten toegediend worden en kan dit beperken tot bepaalde gebieden of bepaalde teelten.
In afwijking van § 2, vijfde lid, en § 3, eerste lid, kan de Vlaamse Regering in geval van uitzonderlijke weersomstandigheden bepalen dat voor de betreffende types meststoffen, het toegestaan wordt om deze op te brengen tot en met 10 september. De Vlaamse Regering kan aan deze verlenging van de bemestingsperiode voorwaarden verbinden.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat in geval van maatregelen genomen in toepassing van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, educatieve demonstraties en wetenschappelijke proefnemingen, er afgeweken mag worden van de bepalingen van dit artikel.
De Vlaamse Regering kan extra voorwaarden aan deze afwijkingen verbinden en kan deze afwijkingen onder meer beperken tot bepaalde gebieden
Artikel 9. (01/01/2019- ...)
§ 1. Een bedrijf beschikt over een mestopslagcapaciteit voor de opslag van dierlijke mest :
1° van ten minste 9 maanden voor dieren die steeds op stal staan;
2° van ten minste 6 maanden voor dieren met buitenloop;
3° van ten minste 3 maanden voor stalmest.
De verplichting geldt niet indien de landbouwer kan aantonen dat elke hoeveelheid mest boven de werkelijke opslagcapaciteit op een voor het leefmilieu onschadelijke wijze zal worden verwijderd.
Voor pluimvee waarvan de mest in de stal blijft en afgevoerd wordt na elke ronde geldt deze verplichting niet.
De minimale opslagcapaciteit uitgedrukt in m3 wordt door de Vlaamse Regering bepaald in volume-eenheden naargelang de diersoort en het staltype.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, in overeenstemming met de bepalingen van bijlage II van de nitraatrichtlijn.
§ 2. Landbouwers die voor de teelt onder permanente overkapping gebruik maken van een groeimedium, dienen te beschikken over een opslagcapaciteit minstens overeenstemmend met de spuistroom geproduceerd gedurende 6 maanden.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, in overeenstemming met de bepalingen van bijlage II van de nitraatrichtlijn.
De verplichting geldt niet indien de landbouwer kan aantonen dat elke hoeveelheid spuistroom boven de werkelijke opslagcapaciteit op een voor het leefmilieu onschadelijke wijze zal worden verwijderd.
§ 3. Voor elk perceel waarop planten geteeld worden in trays of containers of via een andere teeltwijze waarbij planten in open lucht doch niet in volle grond geteeld worden, beschikt de landbouwer tegen 1 januari 2021 over een firstflushsysteem met een minimale opslagcapaciteit van 100 m3 per betrokken hectare.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen en kan de opslagcapaciteit aanpassen op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.
Artikel 10. (01/01/2007- ...)
De mestopslag kan op de volgende wijze gerealiseerd worden :
1° door overeenkomsten met landbouwers, die over voldoende mestopslagcapaciteit beschikken;
2° door het plaatsen van inrichtingen, waarin dierlijke mest of spuistroom, kan opgeslagen worden, individueel of op basis van een samenwerkingsovereenkomst;
3° door overeenkomsten met mestverwerkingseenheden, waarbij gewaarborgd wordt dat de hoeveelheid dierlijke mest of spuistroom, die zou moeten opgeslagen worden verwerkt wordt;
4° door zelf de mest of spuistroom te verwerken en daarvan het bewijs te leveren.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
Artikel 11. (01/01/2007- ...)
De Vlaamse Regering stelt de bouwvoorschriften van de gebouwen, inrichtingen of installaties die bestemd zijn voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest, of voor de opslag van dierlijke mest, spuistroom of plantaardig materiaal zoals kuilvoeder, vast met het oog op het voorkomen van luchtverontreiniging door vervluchtiging van stikstofverbindingen en van waterverontreiniging veroorzaakt door het wegstromen en weglekken in grond- en oppervlaktewater van vloeistoffen die dierlijke mest, spuistroom of afvalwater van opgeslagen plantaardig materiaal zoals kuilvoeder bevatten.
Artikel 12. (01/01/2019- ...)
§ 1. Meststoffen mogen enkel opgebracht worden op landbouwgrond of groeimedium en mogen niet geloosd of gestort worden in openbare rioleringen, in oppervlaktewateren, in grondwater, op openbare wegen, op bermen en op alle andere plaatsen die geen landbouwgrond of groeimedium zijn. De meststoffen moeten op landbouwgrond of op groeimedium op een milieukundig verantwoorde manier opgebracht worden overeenkomstig de codes van goede landbouwpraktijken.
In afwijking van het eerste lid mogen bij de bemesting van de plantput bij aanplantingen langs wegen of bij bosaanplantingen volgende meststoffen toch opgebracht worden:
1° stalmest;
2° champost;
3° traagwerkende meststoffen.
In afwijking van het eerste lid mogen bij het aanleggen en het onderhouden van tuinen, parken en plantsoenen, volgende meststoffen toch opgebracht worden:
1° stalmest;
2° champost;
3° kunstmest;
4° traagwerkende meststoffen;
5° andere vaste dierlijke meststoffen dan stalmest en champost, mits ze gehygiëniseerd werden en afkomstig zijn uit installaties die erkend zijn overeenkomstig verordening nr. 1069/2009;
6° gedroogde andere meststof afkomstig van een vergistingsinstallatie.
In de gevallen, vermeld in het tweede en het derde lid, is de hoeveelheid meststoffen die mag opgebracht worden, beperkt tot de overeenkomstige bemestingsnorm voor "Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas" als vermeld in artikel 13, § 2, eerste lid, en § 3, twaalfde lid.
In afwijking van het eerste lid is bemesting toegestaan op bermen en andere percelen die geen landbouwgrond zijn, op voorwaarde dat bemesting beperkt wordt tot bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij maximaal twee GVE per hectare op jaarbasis worden toegestaan.
De Vlaamse Regering kan extra voorwaarden verbinden aan de afwijkingen, vermeld in het tweede, derde en vijfde lid. De Vlaamse Regering kan nader bepalen welke meststoffen bedoeld zijn in het derde lid, 5° en 6°. De Vlaamse Regering kan nader bepalen op welke wijze landbouwers die gebruikmaken van de afwijking, vermeld in het vijfde lid, dat aan de Mestbank moeten melden.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de Mestbank, bij gemotiveerd verzoek, de opbrenging van dierlijke mest toestaan bij de heraanleg van de bouw voor in het kader van infrastructuurwerken of andere cultuurtechnische werken. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
§ 3. Het gebruik van slib van rioolwaterzuiveringsinstallaties op landbouwgrond is verboden.
Artikel 13. (01/01/2019- ...)
§ 1. De hoeveelheid nutriënten die met meststoffen per jaar op landbouwgrond mag opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding door dieren bij begrazing, moet zodanig beperkt worden dat de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen zowel in grond- als in oppervlaktewater kleiner blijft dan 50 mg nitraat per liter en de eutrofiëring van natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa's, estuaria, kustwater en zeewater vermeden wordt en verdere verontreiniging van die aard voorkomen wordt.
De hoeveelheid nutriënten die met meststoffen mag opgebracht worden, met inbegrip van de rechtstreekse uitscheiding door dieren bij begrazing, moet rekening houden met de bodemvoorraad en de mineralisatie.
Per jaar mag op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond maximaal een hoeveelheid nutriënten opgebracht worden, die overeenkomt met de som van de maximale hoeveelheid nutriënten die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
§ 2. De stikstofbemestingsnormen, uitgedrukt respectievelijk in kg N uit dierlijke mest per hectare en per jaar en in kg werkzame N per hectare en per jaar voor teelten op zandgronden of op niet-zandgronden worden vermeld in onderstaande tabel:
Tabel 2. Stikstofbemestingsnormen voor teeltgroepen
Teeltgroep
Op zandgronden
Op niet-zandgronden
kg N
kg
kg N
kg
uit dierlijke
werkzame
uit dierlijke
werkzame
mest/ha
N/ha
mest/ha
N/ha
Niet-intensief grasland dat enkel gemaaid wordt
170
300
170
310
Intensief grasland dat enkel gemaaid wordt, met inbegrip van de graszodenteelt
170
375
170
385
Grasland dat niet enkel gemaaid wordt
170
235
170
245
Wintertarwe of triticale
100
160
100
175
Wintergerst of andere granen
100
110
100
125
Suikerbieten
170
135
170
150
Voederbieten
170
235
170
260
Aardappelen
170
190
170
210
Maïs
170
135
170
150
Groente van groep I
170
225
170
250
Groente van groep II
170
160
170
180
Groente van groep III
170
115
170
125
Sierteelt en boomkweek
170
160
170
180
Aardbeien
170
160
170
160
Spruitkool
170
225
170
250
Teelten met lage stikstofbehoefte
125
115
125
125
Leguminosen met uitzondering van erwten en bonen
120
70
125
75
Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas
170
130
170
145
In afwijking van het eerste lid kunnen voor de teeltcombinaties, vermeld in de onderstaande tabel, de stikstofbemestingsnormen, uitgedrukt respectievelijk in kg N uit dierlijke mest per hectare en per jaar en in kg werkzame N per hectare en per jaar op zandgronden of op niet-zandgronden, verhoogd worden tot de hoeveelheden vermeld in onderstaande tabel:
Tabel 3. Stikstofbemestingsnormen voor teeltcombinaties
Teeltcombinatie
Op zandgronden
Op niet-zandgronden
kg N
kg
kg N
kg
uit dierlijke
werkzame
uit dierlijke
werkzame
mest/ha
N/ha
mest/ha
N/ha
Wintertarwe gevolgd door een nateelt of triticale gevolgd door een nateelt
170
180
170
195
Wintergerst gevolgd door een nateelt of andere granen gevolgd door een nateelt
170
130
170
145
Maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge
170
200
170
230
2 teelten groenten van groep I
170
315
170
350
Een groente van groep I en een groente van groep II
170
270
170
300
Een groente van groep I en een groente van groep III
170
250
170
275
2 teelten groenten van groep II
170
250
170
275
Een groente van groep II en een groente van groep III
170
205
170
225
2 teelten groenten van groep III
170
180
170
200
3 teelten groenten waarvan minstens een groente van groep II
170
250
170
275
3 teelten groenten waarvan geen enkele een groente van groep II
170
180
170
200
§ 3. Landbouwgronden worden ingedeeld in vier klassen, afhankelijk van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem uitgedrukt in mg P per 100 gr luchtdroge grond. Voor de indeling in klassen maakt men een onderscheid tussen akkers en grasland. Voor elk van de verschillende klassen worden de volgende criteria onderscheiden:
Klasse
Plantbeschikbare fosfaat in akker
(mg P per 100 g luchtdroge grond)Plantbeschikbare fosfaat in grasland
(mg P per 100 g luchtdroge grond)
I
kleiner dan of gelijk aan 12
kleiner dan of gelijk aan 19
II
groter dan 12 en kleiner dan of gelijk aan 18
groter dan 19 en kleiner dan of gelijk aan 25
III
groter dan 18 en kleiner dan of gelijk aan 40
groter dan 25 en kleiner dan of gelijk aan 50
IV
groter dan 40
groter dan 50
De hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem wordt bepaald via een bodemanalyse, uitgevoerd door een erkend laboratorium als vermeld in artikel 61, § 7, in opdracht van de Mestbank of van de betrokken landbouwer. De bodemanalyse moet de X-Y-coördinaten vermelden van het perceel dat geanalyseerd is.
De bodemanalyse wordt aan de Mestbank overgemaakt via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De bodemanalyse is op het moment dat ze overgemaakt wordt aan de Mestbank maximaal vijf jaar oud. Voor bodemanalyses uitgevoerd in het kalenderjaar 2017 of later, wordt enkel rekening gehouden met de analyseresultaten van de monsternemingen die voorafgaand zijn aangemeld bij de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Het erkend laboratorium bezorgt van elke aangemelde monsterneming de analyseresultaten aan de Mestbank.
De kosten van de bodemanalyse zijn ten laste van de overheid, als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
1° de bodemanalyse is uitgevoerd in het kalenderjaar 2015 of later;
2° op basis van de bodemanalyse wordt het perceel in klasse I of II als vermeld in het eerste lid, ingedeeld;
3° het perceel wordt, in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse is uitgevoerd, op basis van de betreffende bodemanalyse, ingedeeld in een klasse die lager is dan de klasse waarin het, zonder deze bodemanalyse, ingedeeld zou zijn.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels en kan onder meer de kosten van de bodemanalyse forfaitair bepalen.
Op basis van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem, die op basis van de bodemanalyse is bepaald, en op basis van de hoofdteelt die in het jaar waarin de bodemanalyse is uitgevoerd, op het perceel werd geteeld, wordt het perceel in één van de vier klassen als vermeld in het eerste lid, ingedeeld. Als voor eenzelfde perceel er meerdere bodemanalyses ter bepaling van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat zijn uitgevoerd, gebeurt de indeling in één van de vier klassen op basis van de meest recente analyse.
De indeling in één van de vier klassen volgt op het jaar waarin de bodemanalyse door de Mestbank werd gevalideerd.
De indeling in één van de vier klassen vervalt, uiterlijk op 1 januari van het zesde jaar volgend op het jaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in één van de vier klassen is gebeurd, uitgevoerd werd.
In afwijking van het achtste lid, wordt, als een perceel op basis van de bodemanalyse was ingedeeld in klasse I als vermeld in het eerste lid, dat perceel:
1° in het zesde tot en met het tiende kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in klasse I is gebeurd, uitgevoerd werd, ingedeeld in klasse II als vermeld in het eerste lid;
2° in het elfde tot en met het vijftiende kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in klasse I is gebeurd, uitgevoerd werd, ingedeeld in klasse III als vermeld in het eerste lid.
In afwijking van het achtste lid, wordt, als een perceel op basis van de bodemanalyse was ingedeeld in klasse II als vermeld in het eerste lid, dat perceel in het zesde tot en met het tiende kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in klasse II is gebeurd, uitgevoerd werd, ingedeeld in klasse III als vermeld in het eerste lid.
Landbouwgronden die niet ingedeeld zijn in een klasse, op basis van een bodemanalyse, worden in de jaren 2015 en 2016 als klasse III beschouwd en vanaf het jaar 2017 als klasse IV beschouwd.
De fosfaatbemestingsnormen, uitgedrukt in kg P2O5 per hectare en per jaar voor teelten en teeltcombinaties worden vermeld in de onderstaande tabel:
Tabel 4. Fosfaatbemestingsnormen
Teeltgroep of teeltcombinatie
Toegestane hoeveelheid,
uitgedrukt in kg
P2O5 per ha en
per jaar voor
klasse I
grondenToegestane hoeveelheid,
uitgedrukt in kg
P2O5 per ha en
per jaar voor
klasse II
grondenToegestane hoeveelheid,
uitgedrukt in kg
P2O5 per ha en
per jaar voor
klasse III
grondenToegestane hoeveelheid,
uitgedrukt in kg
P2O5 per ha en
per jaar voor
klasse IV
gronden
Grasland dat enkel gemaaid wordt, met inbegrip van graszodenteelt
115
95
90
70
Grasland dat niet enkel gemaaid wordt
115
95
90
70
Wintertarwe of triticale
95
75
70
55
Wintergerst of andere granen
95
75
70
55
Suikerbieten
85
65
55
45
Voederbieten
85
65
55
45
Aardappelen
95
75
70
55
Maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge
115
95
90
70
Maïs niet voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge
100
80
70
55
Groente van groep I
85
65
55
45
Groente van groep II
85
65
55
45
Groente van groep III
85
65
55
45
Sierteelt en boomkweek
85
65
55
45
Aardbeien
85
65
55
45
Spruitkool
85
65
55
45
Teelten met lage stikstofbehoefte
85
65
55
45
Leguminosen met uitzondering van erwten en bonen
85
65
55
45
Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas
85
65
55
45
§ 4. De Vlaamse Regering kan, in afwijking van dit artikel, en ter uitvoering van een besluit van de Europese Commissie tot verlening van een door de lidstaat België op grond van de Nitraatrichtlijn gevraagde derogatie, de stikstofbemestingsnormen voor dierlijke mest wijzigen onder de voorwaarden bepaald in de beschikking van de Commissie. Deze voorwaarden kunnen afwijken van de bepalingen van dit decreet.
§ 5. Als de landbouwer gecertificeerde gft- of groencompost op een perceel gebruikt, wordt, in afwijking van de bepalingen van dit decreet, slechts 50 % van de hoeveelheid P2O5, afkomstig van de gecertificeerde gft- of groencompost, als opgebracht beschouwd.
Op landbouwgronden die behoren tot een bedrijf dat de biologische productie toepast of tot een circulair stalmestbedrijf of die, overeenkomstig paragraaf 3, als klasse I of klasse II zijn ingedeeld, wordt in afwijking van de bepalingen van dit decreet, slechts 50 % van de hoeveelheid P2O5, afkomstig van stalmest of boerderijcompost, als opgebracht beschouwd.
Een circulair stalmestbedrijf als vermeld in het tweede lid is hetzij een bedrijf waarvan de dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, voor minimaal 90% uit stalmest bestaat en waar minimaal 90% van de geproduceerde stalmest, uitgedrukt in kg P2O5, op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden opgebracht wordt, hetzij een samenwerking van twee bedrijven waarvan de gezamenlijke dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, voor minimaal 90% uit stalmest bestaat en waar minimaal 90% van de geproduceerde stalmest, uitgedrukt in kg P2O5, op de tot beide bedrijven behorende landbouwgronden opgebracht wordt.
Een samenwerking als vermeld in het derde lid wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar X door een van de betrokken landbouwers aan de Mestbank gemeld via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Uiterlijk op 15 februari van het jaar X moet de gemelde samenwerking door de andere betrokken landbouwer bevestigd zijn via het internetloket. Elk van de betrokken landbouwers kan tot uiterlijk 15 februari van het jaar X de melding intrekken via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen en kan aan het gebruik van boerderijcompost die het resultaat is van een samenwerking tussen verschillende bedrijven, extra voorwaarden verbinden.
§ 6. ...
§ 7. Voor percelen waarop in volle grond sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld, geldt de toegelaten stikstofbemestingsnorm, vermeld in paragraaf 2, enkel als de landbouwer tot wiens bedrijf er percelen landbouwgrond behoren waarop sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld, een voldoende aantal stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies laat uitvoeren.
Als de landbouwer tot wiens bedrijf er percelen landbouwgrond behoren waarop sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld, in een bepaald jaar, niet de nodige stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies laat uitvoeren, wordt voor de betreffende landbouwer het volgende jaar, de toegelaten stikstofbemestingsnorm, vermeld in paragraaf 2, met 20 % verminderd, voor percelen waarop in dat volgende jaar sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld. In afwijking hiervan wordt, voor percelen waarop in dat volgende jaar een teeltcombinatie geteeld wordt waarbij minstens één van de teelten van deze teeltcombinatie sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien betreft en waarbij de toegelaten stikstofbemestingsnorm die op basis van deze teeltcombinatie mag opgebracht worden, hoger is dan de stikstofbemestingsnorm van de betrokken hoofdteelt, de toegelaten stikstofbemestingsnorm, vermeld in paragraaf 2, verminderd tot de hoeveelheid die op basis van tabel 2, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, op dat perceel mag opgebracht worden op basis van de hoofdteelt die op dat perceel geteeld wordt.
Om als een stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies, als vermeld in het eerste en het tweede lid, aangemerkt te worden, moet de analyse betrekking hebben op een tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond waarop in het jaar van de analyse sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien, geteeld wordt.
De toepassing van de verminderingen, als vermeld in het tweede lid, gebeurt van rechtswege. De Mestbank vermeldt op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket of de vermindering, als vermeld in het tweede lid, van toepassing is. De landbouwer kan hiertegen bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als de toepassing van de vermindering voor een bepaald bedrijf pas na 15 februari van een bepaald jaar op het internetloket vermeld wordt, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen verlengd tot de dertigste dag nadat de toepassing van de vermindering voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werd. Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
De Vlaamse Regering bepaalt hoeveel staalnames met bijhorend bemestingsadvies een voldoende aantal zijn als vermeld in het eerste lid, en kan, in afwijking van deze paragraaf, een regeling uitwerken waarbij landbouwers kunnen kiezen om zich te laten begeleiden in plaats van een voldoende aantal stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies te laten uitvoeren. De Vlaamse Regering kan bepalen dat deze paragraaf niet van toepassing is voor bepaalde, door de Vlaamse Regering aan te duiden, specifieke teeltmethodes.
Deze paragraaf vindt geen toepassing voor percelen gelegen in gebiedstype 0.
§ 8. Voor de toepassing van dit artikel wordt, voor het bepalen van de stikstofbemestingsnorm van een perceel:
1° een teeltcombinatie van een hoofdteelt die niet behoort tot de teeltgroep groente van groep I, groente van groep II of groente van groep III, met een nateelt of voorteelt die behoort tot de teeltgroep groente van groep I, gelijkgesteld met een teeltcombinatie van twee teelten behorende tot de teeltgroep groente van groep I;
2° een teeltcombinatie van een hoofdteelt die niet behoort tot de teeltgroep groente van groep I, groente van groep II of groente van groep III, met een nateelt of voorteelt die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groente van groep II of aardbeien, gelijkgesteld met een teeltcombinatie van een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep I en een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep II;
3° een teeltcombinatie van een hoofdteelt die niet behoort tot de teeltgroep groente van groep I, groente van groep II of groente van groep III, met een nateelt of voorteelt die behoort tot de teeltgroep groente van groep III, gelijkgesteld met een teeltcombinatie van een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep I en een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep III.
De gelijkstelling, vermeld in het eerste lid, geldt niet voor percelen landbouwgrond waar de bemesting beperkt wordt, in toepassing van paragraaf 7, tweede lid.
Als op een perceel, een hoofdteelt die behoort tot de teeltgroep "wintertarwe of triticale" of "wintergerst of andere granen" gevolgd wordt door een teelt behorende tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groente van groep I, groente van groep II, groente van groep III of aardbeien, geldt de regeling vermeld in deze paragraaf en zijn de stikstofbemestingsnormen voor de hoofdteeltcombinaties "wintertarwe gevolgd door een nateelt of triticale gevolgd door een nateelt" en voor "wintergerst gevolgd door een nateelt of andere granen gevolgd door een nateelt" niet van toepassing. In afwijking hiervan geldt voor een dergelijk perceel dat de stikstofbemestingsnormen voor de hoofdteeltcombinaties "wintertarwe gevolgd door een nateelt of triticale gevolgd door een nateelt" en voor "wintergerst gevolgd door een nateelt of andere granen gevolgd door een nateelt" van toepassing zijn in het jaar waarin er voor de landbouwer tot wiens bedrijf het betreffende perceel behoort, een bemestingsbeperking als vermeld in paragraaf 7, tweede lid, van toepassing is.
§ 9. Het is verboden om in een bepaald jaar meststoffen op te brengen op percelen landbouwgrond die gedurende dat volledige jaar braak liggen.
Op een individueel perceel landbouwgrond, mag een hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg werkzame stikstof per hectare en in kg stikstof uit dierlijke mest per hectare, opgebracht worden, die maximaal gelijk is aan het dubbele van de hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg werkzame stikstof per hectare en in kg stikstof uit dierlijke mest per hectare, die op dat perceel mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. In afwijking hiervan wordt, op percelen landbouwgrond waar de hoeveelheid nutriënten die opgebracht mag worden, beperkt wordt door de toepassing van de artikelen 16, 41bis of 41ter of door een beheerovereenkomst, de hoeveelheid nutriënten die opgebracht mag worden, beperkt tot de hoeveelheid die overeenkomstig de artikelen 16, 41bis of 41ter of overeenkomstig de op dat perceel van toepassing zijnde beheerovereenkomst, op dat perceel mag opgebracht worden.
§ 10. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
De Vlaamse Regering kan de teelt of teelten bepalen die onder een bepaalde teeltgroep of teeltcombinatie vallen. De Vlaamse Regering kan hierbij een onderscheid maken op basis van de teeltmethode of de bijkomende bestemmingen. De op een perceel toegelaten hoeveelheid meststoffen wordt bepaald op basis van de teeltgroep waartoe de hoofdteelt, die op dat perceel wordt verbouwd, behoort.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat voor de teelt op groeimedium die gebeurt op niet permanent overkapte landbouwgronden, onder bepaalde voorwaarden, afgeweken kan worden van de bemestingsnormen voor kunstmest, vermeld in dit artikel.
De Vlaamse Regering kan, in afwijking van paragraaf 3, derde lid, een andere werkwijze opleggen voor de bepaling van het perceel dat geanalyseerd wordt.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat op landbouwgronden die permanent overkapt zijn, er, in afwijking van dit artikel, kunstmest opgebracht mag worden tot de hoeveelheden opgenomen in de bemestingsadviezen, opgemaakt voor de percelen landbouwgrond in kwestie.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat op landbouwgronden met een beperkte oppervlakte, er onder bepaalde voorwaarden mag afgeweken worden van de bepalingen van paragraaf 3.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat onder welbepaalde voorwaarden voor wetenschappelijke proefnemingen de toelating gegeven kan worden om af te wijken van de bemestingsnormen, vermeld in dit decreet.
Artikel 14. (23/04/2024- ...)
§ 1. Het Vlaamse Gewest wordt onderverdeeld in vier gebiedstypes in functie van de gegevens aangaande de waterkwaliteit. Voor de indeling in gebiedstypes worden de afstroomzones van de Vlaamse waterlichamen gebruikt als geografische eenheid. Elke afstroomzone wordt ingedeeld in één van de vier gebiedstypes, op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 1 en 2.
Voor oppervlaktewater worden, op basis van de metingen in het MAP-meetnet oppervlaktewater in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij, van de winterjaren 2015-2016, 2016-2017 en 2017-2018 alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande categorieën, met name:
1° categorie 0: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater lager is of gelijk is aan 18 mg nitraat per liter;
2° categorie 1: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 18 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 25 mg nitraat per liter;
3° categorie 2: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 25 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 30 mg nitraat per liter;
4° categorie 3: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 30 mg nitraat per liter.
Voor grondwater worden alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande klassen. Voor de indeling van de afstroomzones op basis van de kwaliteit van het grondwater wordt rekening gehouden met de halfjaarlijkse nitraatmeet-resultaten op het niveau van de eerste filter van de putten van het freatisch grondwatermeetnet in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij. Op basis van de toestand van het grondwater zoals bepaald op basis van de metingen van de kalenderjaren 2015, 2016 en 2017 en van de trendbeoordeling van de kwaliteit van het grondwater zoals beoordeeld op basis van de data van de 8 recentste meetcampagnes, zijnde de meetcampagnes in de kalenderjaren 2014, 2015, 2016 en 2017, worden alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande klassen, met name:
1° klasse 0: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater:
a) hetzij lager is of gelijk is aan 40 mg nitraat per liter;
b) hetzij hoger is dan 40 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 50 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling niet wijst op een stijgende trend;
2° klasse 1: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater:
a) hetzij hoger is dan 40 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 50 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling wijst op een stijgende trend;
b) hetzij hoger is dan 50 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling niet wijst op een beduidend stijgende trend;
3° klasse 2: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater hoger is dan 50 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 60 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling wijst op een beduidend stijgende trend;
4° klasse 3: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater hoger is dan 60 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling wijst op een beduidend stijgende trend.
Op basis van de indeling in categorieën als vermeld in het tweede lid en de indeling in klassen als vermeld in het derde lid worden alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande gebiedstypes, met name:
1° gebiedstype 0: afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 0 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0, met uitzondering van de afstroomzones waar de 90ste percentielwaarde van alle MAP-meetpunten oppervlaktewater in de betrokken afstroomzone in de drie betrokken winterjaren hoger is dan 44,3 mg nitraat per liter;
2° gebiedstype 1:
a) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 1 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0;
b) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 0 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 1;
c) afstroomzones die voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0 en voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 0 en waar de 90ste percentielwaarde van alle MAP-meetpunten oppervlaktewater in de betrokken afstroomzone in de drie betrokken winterjaren hoger is dan 44,3 mg nitraat per liter;
3° gebiedstype 2:
a) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 2 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0;
b) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 1 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 1;
c) afstroomzones die voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 2 en voor oppervlaktewater niet ingedeeld zijn in categorie 3;
4° gebiedstype 3:
a) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 2 en voor grondwater niet ingedeeld zijn in klasse 0;
b) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 3;
c) afstroomzones die voor grondwater ingedeeld zijn klasse 3.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° een stijgende trend voor grondwater: een stijging van de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater met meer dan 3 mg nitraat per liter over een periode van vier jaar bepaald op basis van de metingen van de kalenderjaren 2014, 2015, 2016 en 2017;
2° een beduidend stijgende trend voor grondwater: de determinatiecoëfficiënt van de lineaire regressie, bepaald op basis van de metingen van de kalenderjaren 2014, 2015, 2016 en 2017 is hoger dan 0,5.
Voor de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, vanaf het jaar 2019, geldt de indeling als vermeld in de lijst die als bijlage 4 bij dit decreet is gevoegd.
§ 2. De indeling in categorieën als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, in klassen als vermeld in paragraaf 1, derde lid, en in gebiedstypes als vermeld in paragraaf 1, vierde lid, wordt tweejaarlijks geëvalueerd, overeenkomstig de volgende criteria:
1° voor wat betreft oppervlaktewater, op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, met dien verstande dat:
a) de metingen op basis waarvan de beoordeling en indeling in categorieën zal gebeuren, met inbegrip van de beoordeling, vermeld in punt b), de metingen van de op dat moment twee recentste winterjaren zullen zijn;
b) een afstroomzone waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 14 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 18 mg nitraat per liter en waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater op basis van de metingen van de twee meest recente winterjaren over de volledige periode van twee jaar met meer dan 2 mg nitraat per liter gestegen is, voor oppervlaktewater ingedeeld wordt in categorie 1;
2° voor wat betreft grondwater, op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 1, derde lid, met dien verstande dat de metingen op basis waarvan de beoordeling en indeling in klassen zal gebeuren, zijn, voor het bepalen van de gemiddelde nitraatconcentratie, de metingen van de op dat moment twee recentste kalenderjaren, en voor de trendbeoordeling de metingen van de op dat moment vier recentste kalenderjaren.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen en maakt, naar aanleiding van een tweejaarlijkse evaluatie als vermeld in het eerste lid een nieuwe indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, die zal gelden in afwijking van de indeling als vermeld in de lijst die als bijlage 4 bij dit decreet is gevoegd.
§ 3. De landbouwer zorgt op al zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die niet gelegen zijn in gebiedstype 0, die geen zware kleigrond zijn, en waarvan de hoofdteelt uiterlijk op 31 augustus werd geoogst, dat er steeds uiterlijk op 15 september een vanggewas ingezaaid wordt behalve op de percelen waar een nateelt wordt ingezaaid.
Het vanggewas, vermeld in het eerste lid, wordt minstens tot de volgende data aangehouden:
1° op de zware kleigronden: minstens aanhouden tot en met 15 oktober;
2° op percelen gelegen in de landbouwstreek `de Leemstreek', die geen zware kleigronden zijn: minstens aanhouden tot en met 30 november;
3° op percelen, andere dan punten 1° en 2° : minstens aanhouden tot en met 31 januari van het volgende jaar.
§ 4. In gebiedstype 2 en gebiedstype 3 gelden de volgende maatregelen:
1° bemesting is enkel toegestaan op percelen waar de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel landbouwgrond in kwestie behoort, ook de hoofdteelt verbouwt op het perceel in kwestie;
2° de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, die mag opgebracht worden met toepassing van dit decreet en de van toepassing zijnde beheerovereenkomsten, wordt:
a) in 2019 op de percelen, gelegen in gebiedstype 3, met 5% verminderd;
b) in 2020 op de percelen, gelegen in gebiedstype 2, met 5% verminderd;
c) in 2020 op de percelen, gelegen in gebiedstype 3, met 10% verminderd;
d) in 2021 op de percelen, gelegen in gebiedstype 2, met 5% verminderd;
e) in 2021 op de percelen, gelegen in gebiedstype 3, met 15% verminderd;
f) vanaf 2022 op de percelen, gelegen in gebiedstype 2, met 10% verminderd;
g) vanaf 2022 op de percelen, gelegen in gebiedstype 3, met 20% verminderd;
3° het percentage van het areaal waarop een vanggewas of laag-risico nateelt geteeld wordt is:
a) in 2019, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 2, minimaal gelijk aan het referentiepercentage van de betrokken landbouwer;
b) in 2019, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 3, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 5 %;
c) in 2020, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 2, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 5%;
d) in 2020, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 3, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 10%;
e) in 2021, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 2, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 5%;
f) in 2021, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 3, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 15%;
g) vanaf 2022, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 2, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer, verhoogd met 10%;
h) vanaf 2022, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 3, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 20%;
4° vanaf 1 augustus van een bepaald kalenderjaar gebeurt elk vervoer van vloeibare dierlijke mest naar een perceel gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 waarop een teelt wordt verbouwd die geen blijvende teelt en geen grasland is, overeenkomstig artikel 48.
Het referentiepercentage van de betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt bepaald op basis van de gegevens uit de verzamelaanvraag, zoals gekend op 1 januari 2019, voor de kalenderjaren 2016, 2017 en 2018.
Voor het kalenderjaar 2016, het kalenderjaar 2017 en het kalenderjaar 2018 wordt voor elke landbouwer een referentieareaal, uitgedrukt in percent, als volgt berekend:
1° eerst wordt, voor elk van de betrokken kalenderjaren, de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, bepaald, die voldoet aan al de volgende voorwaarden:
a) het betreft landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of 3, overeenkomstig de indeling als vermeld in bijlage 4;
b) het betreft geen landbouwgrond waarop de teelt gebeurt onder overkapping, op groeimedium of in containers;
c) de hoofdteelt die op de betreffende landbouwgrond verbouwd wordt is geen blijvende teelt, geen meerjarige teelt of geen blijvend grasland;
d) het betreft geen begraasde niet-landbouwgrond met overeenkomst, geen volkstuinpark, geen onverharde landingsbaan, geen veiligheidszone of geen vliegveld;
2° vervolgens wordt van het aantal hectare als vermeld in punt 1° het aantal hectares bepaald dat aan één van de hierna volgende voorwaarden voldoet:
a) het betreft een perceel landbouwgrond waarop de hoofdteelt grasland is en waarop geen voorteelt of nateelt, andere dan grasland, verbouwd wordt;
b) het betreft een perceel landbouwgrond waarop de hoofdteelt een niet-nitraatgevoelige teelt is, die gevolgd wordt door een nateelt. De nateelt in kwestie is geen vanggewas of specifieke teelt;
c) het betreft een perceel landbouwgrond waarop na een niet-late hoofdteelt als enige nateelt een vanggewas wordt verbouwd;
d) het betreft een perceel landbouwgrond waarop na een hoofdteelt van maïs, niet-vroege aardappelen of pootgoed van aardappelen, als enige nateelt een vanggewas wordt verbouwd;
3° ten slotte wordt bepaald met hoeveel percent van het aantal hectares, vermeld in punt 1°, het aantal hectares, vermeld in punt 2°, overeenstemt.
Van het referentieareaal, uitgedrukt in percent, voor een betrokken landbouwer, voor het kalenderjaar 2016, het referentieareaal, uitgedrukt in percent, voor een betrokken landbouwer, voor het kalenderjaar 2017 en het referentieareaal, uitgedrukt in percent, voor een betrokken landbouwer, voor het kalenderjaar 2018, berekend overeenkomstig het derde lid, wordt het gemiddelde gemaakt. Dit gemiddelde is het referentiepercentage van de betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, 3°, met dien verstande dat:
1° als er voor de betrokken landbouwer, voor het kalenderjaar 2016, het kalenderjaar 2017 of het kalenderjaar 2018, geen referentieareaal, uitgedrukt in percent, kan berekend worden overeenkomstig het derde lid, dan wordt:
a) als er voor twee van de jaren in kwestie, een referentieareaal, uitgedrukt in percent, kan berekend worden overeenkomstig het derde lid, het referentiepercentage van de betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, 3°, bepaald als het gemiddelde van het referentieareaal, uitgedrukt in percent, voor de betrokken landbouwer, voor de twee jaren in kwestie, berekend overeenkomstig het derde lid;
b) als er voor slechts één van de jaren in kwestie, een referentieareaal, uitgedrukt in percent, kan berekend worden overeenkomstig het derde lid, het referentiepercentage van de betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, 3°, gelijk gesteld met het referentieareaal, uitgedrukt in percent, voor de betrokken landbouwer, voor dat ene jaar in kwestie, berekend overeenkomstig het derde lid;
2° als er voor de betrokken landbouwer, voor geen enkel van de betrokken kalenderjaren 2016, 2017 of 2018, een referentieareaal, uitgedrukt in percent, kan berekend worden overeenkomstig het derde lid, het referentiepercentage van de betrokken landbouwer, jaarlijks, als volgt berekend wordt:
a) voor elke afstroomzone, gelegen in gebiedstype 2 of 3, waarin, in het betrokken jaar, één of meerdere van de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen zijn, wordt de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, bepaald, die voldoet aan al de voorwaarden, vermeld in het derde lid, 1°, a), b), c) en d);
b) per afstroomzone wordt het aantal hectares, bepaald overeenkomstig punt a), vermenigvuldigd met het referentiepercentage dat voor de betreffende afstroomzone opgenomen is in de tabel, die als bijlage drie bij dit decreet is gevoegd;
c) het aantal hectares, bepaald overeenkomstig punt a), voor elke betrokken afstroomzone, wordt opgeteld;
d) het aantal hectares, bepaald overeenkomstig punt b), voor elke betrokken afstroomzone, wordt opgeteld;
e) ten slotte wordt bepaald met hoeveel percent van het aantal hectares, vermeld in punt c) het aantal hectares, vermeld in punt d) overeenstemt. Dit percentage is het referentiepercentage van de betrokken landbouwer, voor het kalenderjaar in kwestie.
Als het referentiepercentage van een landbouwer, berekend overeenkomstig het vierde lid, lager is dan 20%, dan bedraagt het referentiepercentage van de betrokken landbouwer, in afwijking van het vierde lid, 20%.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° meerjarige teelt: een teelt als vermeld in artikel 84, § 13, b), of rabarber;
2° blijvend grasland: blijvend grasland als vermeld in artikel 4, eerste lid, h), van Verordening nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;
3° een niet-late hoofdteelt: een hoofdteelt die tot een van de volgende teelten behoort:
a) wintertarwe;
b) triticale;
c) een graangewas met uitzondering van Japanse haver, boekweit, sorghum, quinoa, gierst, kanariezaad, snijrogge en soedangras;
d) een teelt olievlas die geen vezelvlas is;
e) vezelvlas bestemd voor vezelproductie;
f) winterkoolzaad;
g) zomerkoolzaad;
h) ajuinen;
i) vroege aardappelen;
j) primeur aardappelen;
k) erwten;
l) spinazie;
m) vroege wortelen;
n) tabak.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop het referentiepercentage van een landbouwer wordt bepaald en kan een afwijkende berekening van het referentiepercentage uitwerken, voor landbouwers van wie de bedrijfsstructuur wijzigt of naar aanleiding van de tweejaarlijkse evaluatie van de gebiedstypes als vermeld in paragraaf 2.
§ 5. Een landbouwer kan vrijgesteld worden van een of meerdere van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, als hij een of meerdere equivalente maatregelen, opgenomen in de lijst van equivalente maatregelen, naleeft.
Een equivalente maatregel is een alternatieve mitigerende maatregel die:
1° hetzij alleen of in combinatie met andere equivalente maatregelen een reductie van de stikstofverliezen realiseert die minstens vergelijkbaar is met de reductie die de maatregel, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2° of 3°, waarvoor men vrijgesteld wil worden, veroorzaakt;
2° hetzij alleen of in combinatie met andere equivalente maatregelen een opvolging van de bemesting met vloeibare dierlijke mest realiseert die minstens vergelijkbaar is met de opvolging die de maatregel, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 4°, waarvoor men vrijgesteld wil worden, veroorzaakt.
Er wordt, na advies van de beoordelingscommissie equivalente maatregelen, een lijst opgemaakt van de equivalente maatregelen die mogelijk zijn, waarbij voor elke in de lijst opgenomen maatregel:
1° een nadere omschrijving wordt gegeven van de maatregel;
2° in voorkomend geval de randvoorwaarden die van toepassing moeten zijn opdat de betreffende maatregel als een equivalente maatregel beschouwd kan worden;
3° het gewicht van de maatregel in kwestie wordt vermeld, met name voor welke maatregel of deel van een maatregel als vermeld in paragraaf 4 men, mits naleving van de equivalente maatregel in kwestie, wordt vrijgesteld en gedurende welke periode.
Voorafgaand aan de opname van een maatregel op de lijst van equivalente maatregelen wordt, op basis van de meest actuele wetenschappelijke inzichten, door de beoordelingscommissie equivalente maatregelen een advies gegeven, aan de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu, aangaande het effect van de betreffende maatregel op de reductie van de stikstofverliezen, in voorkomend geval aangaande de randvoorwaarden die van toepassing moeten zijn opdat een maatregel als een equivalente maatregel beschouwd kan worden en aangaande het gewicht dat aan de betreffende maatregel wordt gehangen.
De beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen is samengesteld uit verschillende experts op het gebied van bemesting, bodem, water, milieu en landbouw. De leden van de beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen worden door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu benoemd. De commissie is samengesteld als volgt:
1° vijf vertegenwoordigers uit de wetenschappelijke instelling, waarvan minimaal één vertegenwoordiger van een buitenlandse universiteit of onderzoeksinstituut en minimaal één vertegenwoordiger van het instituut voor landbouw- en visserijonderzoek;
2° twee vertegenwoordigers van de Vlaamse Landmaatschappij, waarvan één het secretariaat van de commissie verzorgt;
3° één vertegenwoordiger van de Vlaamse Milieumaatschappij;
4° twee vertegenwoordigers van het Departement Landbouw en Visserij van het Vlaams Ministerie van Landbouw en Visserij;
5° één vertegenwoordiger van het Departement Omgeving van het Vlaams Ministerie van Omgeving.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, benoemt:
1° uit de leden, vermeld in het vijfde lid, 1°, een voorzitter;
2° voor elk lid een effectief lid en een plaatsvervanger.
Elke belanghebbende kan een of meerdere maatregelen ter advisering voorleggen en toelichten aan de beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen. De beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen hoort de belanghebbende die de betrokken maatregelen ter advisering voorlegt, evenals, in voorkomend geval, experts met betrekking tot de maatregelen die ter advisering voorliggen.
De beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen maakt een huishoudelijk reglement op.
De landbouwer die equivalente maatregelen als vermeld in het eerste lid wil toepassen, vraagt dit aan de Mestbank. De aanvraag wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar X bij de Mestbank ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Bij zijn aanvraag meldt de landbouwer welke equivalente maatregelen als vermeld op de lijst, vermeld in het derde lid, hij in het betrokken jaar wil toepassen en voor welke maatregelen als vermeld in paragraaf 4, hij daarvoor vrijgesteld wil zijn.
Bij de aanvraag tot toepassing van equivalente maatregelen als vermeld in het negende lid dienen de volgende voorwaarden vervuld te zijn:
1° als de landbouwer in het jaar X-1 vrijgesteld was van het naleven van één of meerdere van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, op basis van een vrijstelling, vermeld in het eerste lid, dan moet de landbouwer de equivalente maatregelen, die hij in uitvoering van deze vrijstelling voor het jaar X-1 moest uitvoeren, correct uitgevoerd hebben;
2° in het jaar X werd door de betrokken landbouwer tijdig voldaan aan zijn aangifte-plicht als vermeld in artikel 23;
3° de landbouwer valt in het jaar X niet onder het toepassingsgebied van paragraaf 9;
4° de equivalente maatregel of maatregelen die de landbouwer in zijn aanvraag, vermeld in het negende lid, vermeldt:
a) moeten, rekening houdend met het gewicht van de maatregel of maat-regelen in kwestie als vermeld in het derde lid, minstens equivalent zijn aan de maatregel, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° of 4°, waarvoor de landbouwer vrijgesteld wil worden;
b) mogen niet in strijd zijn met verplichtingen die de betrokken landbouwer, in uitvoering van dit decreet, of in uitvoering van een doorlichting als vermeld in artikel 62 moet naleven.
De Mestbank beoordeelt de ontvangen aanvragen en deelt uiterlijk op 31 maart via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, aan de landbouwer mee of de ingediende aanvraag geldig is. Een aanvraag als vermeld in het negende lid is ongeldig als aan een of meerdere van de voorwaarden als vermeld in het tiende lid niet voldaan is. Als de aanvraag, vermeld in het negende lid, betrekking heeft op meerdere maatregelen, vermeld in paragraaf 4, beoordeelt de Mestbank, per maatregel, vermeld in paragraaf 4, waarvoor de landbouwer vrijgesteld wil worden, of de aanvraag geldig is. De landbouwer kan hiertegen bezwaar indienen uiterlijk op 30 april. Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de toepassing van deze paragraaf, met inbegrip van:
1° de nadere regels voor de werking van de beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen en de minimale inhoud van het huishoudelijk reglement ervan;
2° de tenlasteneming van de verplaatsingskosten van haar leden en het bedrag van het presentiegeld dat de leden toekomt;
3° de wijze waarop de lijst van equivalente maatregelen wordt opgemaakt, vastgesteld en geëvalueerd.
§ 6. Een bedrijf, waartoe landbouwgrond behoort, kan een aanvraag tot vrijstelling van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, mits het uitvoeren van een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, indienen.
Bij de aanvraag tot vrijstelling als vermeld in het eerste lid dienen de volgende voorwaarden vervuld te zijn:
1° de landbouwer liet in het jaar X-1 een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren waarvan het resultaat positief is als vermeld in artikel 15, § 9;
2° in het jaar X-1 is:
a) hetzij door de betrokken landbouwer, hetzij op het betrokken bedrijf of op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, geen overtreding van de bepalingen van de artikelen 8, 12, 13, 20, 21 of 22 van dit decreet, van artikel 5.9.2.1, 5.9.2.2, 5.9.2.3, 5.9.2.4, 5.9.8.5, 5.28.2.2 of 5.28.2.3 van titel II van het Vlarem, of van artikel 1.3.2.2, § 1, 1° en 3°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, begaan;
b) aan de betrokken landbouwer geen maatregel, correctie, andere mestsamenstelling, beperking van de afvoer, bijkomende mestverwerking of reductie als vermeld in artikel 62 opgelegd, en is geen administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 1, § 3, of § 5, opgelegd;
3° in het jaar X werd hetzij door de betrokken landbouwer tijdig voldaan aan zijn aangifteplicht als vermeld in artikel 23, hetzij aan de betrokken landbouwer een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, §6, opgelegd, waarvoor het uitstel ten belope van 200 euro van rechtswege omgezet is in een opheffing, overeenkomstig artikel 63, §6, vierde lid.
4° de landbouwer valt in het jaar X niet onder het toepassingsgebied van paragraaf 9.
De landbouwer die een vrijstelling als vermeld in het eerste lid wil verkrijgen, vraagt dit aan de Mestbank. De aanvraag wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar X bij de Mestbank ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer die in het jaar X-1 nog niet verplicht is om een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren en die in het jaar X een vrijstelling als vermeld in het eerste lid wil aanvragen, meldt dit aan de Mestbank, uiterlijk op 1 juni van het jaar X-1, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Een landbouwer kan deze melding tot uiterlijk 1 juni van het jaar X-1 intrekken. Elke landbouwer die op 2 juni van het jaar X-1 een niet-ingetrokken melding heeft, is verplicht om de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren. Deze nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau gebeurt overeenkomstig artikel 15.
In afwijking van het tweede lid, 1°, en het derde lid wordt een landbouwer geacht van rechtswege een vraag tot vrijstelling als vermeld in het eerste lid aan te vragen voor het jaar X als hij aan de volgende twee voorwaarden voldoet:
1° in het jaar X-1 was de landbouwer vrijgesteld van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, op basis van een aanvraag, als vermeld in deze paragraaf;
2° in het jaar X-1 liet de landbouwer geen nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren, waarvan het resultaat niet positief is als vermeld in artikel 15, § 9.
Een landbouwer kan zijn aanvraag tot vrijstelling als vermeld in het eerste lid intrekken tot uiterlijk 15 februari van het jaar X.
De Mestbank duidt, voor elke aanvraag die geldig is verklaard, het tot het bedrijf behorende perceel landbouwgrond aan waarop de landbouwer het nitraatresidu moet laten bepalen. Een landbouwer wiens aanvraag geldig is verklaard, is verplicht om het nitraatresidu te laten bepalen op het door de Mestbank aangeduide perceel.
In afwijking van het zesde lid moet een landbouwer in het jaar X een nitraatresidubepaling op bedrijfsniveau laten uitvoeren als hij onder één van de volgende twee situaties valt:
1° het verschil in oppervlakte tussen de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, in het jaar Y en de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, uitgedrukt in hectare, in het jaar X, bedraagt meer dan 25% of meer dan 10 hectare. Voor de toepassing van deze voorwaarde is het jaar Y het laatste jaar waarin betrokkene een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau liet uitvoeren, waarvan het resultaat positief was als vermeld in artikel 15, § 9;
2° ofwel zijn de volgende drie voorwaarden vervuld:
a) in het jaar X-1 was de landbouwer vrijgesteld van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, op basis van een aanvraag als vermeld in deze paragraaf en diende hij in uitvoering van zijn aanvraag als vermeld in deze paragraaf slechts op één van zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond het nitraatresidu te bepalen;
b) in het jaar X-1 liet de landbouwer geen nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren;
c) het resultaat van de nitraatresidubepaling op het ene, door de Mestbank aangeduide, tot zijn bedrijf behorende perceel landbouwgrond als vermeld in a) was hoger dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde als vermeld in artikel 15, § 1.
Een landbouwer wiens aanvraag geldig is verklaard, wordt voor het jaar X vrijgesteld van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°.
De Mestbank beoordeelt de ontvangen aanvragen en deelt uiterlijk op 31 maart via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket aan de landbouwer mee of de ingediende aanvraag geldig is. Een aanvraag als vermeld in het derde of vierde lid is ongeldig als aan een of meerdere van de voorwaarden als vermeld in het tweede lid niet voldaan is. De landbouwer kan hiertegen bezwaar indienen uiterlijk op 30 april. Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
De Vlaamse Regering kan in gebieden waar bij een tussentijdse evaluatie als vermeld in paragraaf 2, blijkt dat de waterkwaliteit achteruitgaat, de toepassing van deze paragraaf beperken of kan extra voorwaarden aan de toepassing van deze paragraaf verbinden.
In het kader van de omvorming van een landbouwer met meerdere exploitanten naar een of meer nieuwe landbouwers met één exploitant, waarbij de exploitant van elke nieuwe landbouwer deel uitmaakt van de landbouwer met meerdere exploitanten, bevindt elke nieuwe landbouwer zich in het jaar X van de omvorming, voor de toepassing van deze paragraaf, in dezelfde rechtstoestand als de rechts- toestand waarin de landbouwer met meerdere exploitanten zich zou bevinden als die niet zou zijn omgevormd. Het bepalen van de betreffende rechtstoestand van de nieuwe landbouwer voor het jaar X+1 en de daaropvolgende jaren gebeurt conform dit artikel. Voor de toepassing van het zevende lid wordt het verschil in oppervlakte berekend tussen de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond van de landbouwer met meerdere exploitanten, uitgedrukt in hectare, in het jaar Y en de tot het bedrijf behorende landbouwgronden van de nieuwe landbouwer, uitgedrukt in hectare, in het jaar X.
§ 7. Voor de toepassing van de maatregel, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, wordt:
1° voor elk van de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, die mag opgebracht worden met toepassing van de artikelen 12, 13, 16, 17, 41bis, § 1 tot en met § 8, en 41ter, van dit decreet en de van toepassing zijnde beheerovereenkomsten, bepaald;
2° vervolgens de hoeveelheid meststoffen die op bedrijfsniveau op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, verminderd overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 2°, en paragraaf 9. Hiervoor wordt:
a) voor de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die gelegen zijn in gebiedstype 2 de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, bepaald overeenkomstig 1°, verminderd met het overeenkomstige percentage als vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°. In afwijking hiervan wordt, in het geval als vermeld in paragraaf 9, 1°, voor de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die gelegen zijn in gebiedstype 2 de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, bepaald overeenkomstig 1°, verminderd met de verlaging die voor het bedrijf in kwestie van toepassing was op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 7 of § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015;
b) voor de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die gelegen zijn in gebiedstype 3, de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, bepaald overeenkomstig 1°, verminderd met het overeenkomstige percentage als vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°. In afwijking hiervan wordt, in het geval als vermeld in paragraaf 9, 2°, voor de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die gelegen zijn in gebiedstype 3 de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, bepaald overeenkomstig 1°, verminderd met de verlaging die voor het bedrijf in kwestie van toepassing was op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 7 of § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015;
3° ten slotte wordt, na toepassing van 1° en 2°, in voorkomend geval de hoeveelheid meststoffen die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, nog aangepast op basis van een gebruiksovereenkomst als vermeld in artikel 41bis, § 9, of op basis van een maatregel of reductie als vermeld in artikel 62.
§ 8. De beoordeling of voldaan is aan de verplichting van het telen van een vanggewas of laag-risico nateelt als vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, gebeurt overeenkomstig het beoordelingskader, opgenomen in deze paragraaf.
Voor de beoordeling of voldaan is aan de verplichting van het telen van een vanggewas of laag-risico nateelt als vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, wordt nagegaan of de landbouwer op een voldoende groot percentage van zijn tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, een vanggewas of laag-risico nateelt heeft verbouwd. Hiervoor wordt voor de betrokken landbouwer zijn gerealiseerde areaal vergeleken met zijn doelareaal. Een landbouwer heeft, voor een bepaald jaar voldaan aan de verplichting, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, als in het betreffende jaar zijn gerealiseerd areaal minstens even groot is als zijn doelareaal.
Het doelareaal van een landbouwer in een bepaald jaar wordt bepaald door zowel voor gebiedstype 2 als voor gebiedstype 3 het referentiepercentage van de betrokken landbouwer, bepaald overeenkomstig paragraaf 4, en verhoogd overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 3°, te vermenigvuldigen met de oppervlakte, uitgedrukt in hectare, van de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, die in gebiedstype 2 respectievelijk gebiedstype 3 gelegen zijn. Het resultaat van gebiedstype 2 en gebiedstype 3 wordt vervolgens opgeteld. In voorkomend geval wordt, als het resultaat van deze som hoger is dan 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of 3, uitgedrukt in hectare, het resultaat van deze som afgetopt op exact 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of 3, uitgedrukt in hectare. Het resultaat van deze som, in voorkomend geval na een aftopping, wordt:
1° in voorkomend geval verminderd met het aantal hectares, opgenomen in een geldig verklaarde melding als vermeld in het negende lid waarin de betrokken landbouwer als verkrijgende landbouwer vermeld is;
2° in voorkomend geval vermeerderd met het aantal hectares, opgenomen in een geldig verklaarde melding als vermeld in het negende lid waarin de betrokken landbouwer als aanbieder-landbouwer vermeld is;
3° in voorkomend geval vermeerderd met het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor in het vorige kalenderjaar niet voldaan was aan de verplichting, vermeld in deze paragraaf of paragraaf 9, en waarvoor een administratieve geldboete, berekend overeenkomstig artikel 63, § 14, tweede lid, is opgelegd.
Het gerealiseerde areaal van een landbouwer in een bepaald jaar wordt berekend door de som te maken van de volgende getallen:
1° de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, en gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop een vanggewas werd verbouwd dat uiterlijk op 15 september ingezaaid werd of waarop na een niet-nitraatgevoelige hoofdteelt een laag-risico nateelt werd verbouwd;
2° de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, die voldoet aan al de volgende voorwaarden:
a) op de betrokken percelen werd als hoofdteelt hetzij maïs, hetzij niet-vroege aardappelen, verbouwd;
b) de betrokken percelen zijn gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3;
c) op de betrokken percelen werd een vanggewas verbouwd dat uiterlijk op 15 oktober werd ingezaaid.
Een landbouwer kan, voor het voldoen aan zijn verplichting, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, een beroep doen op een andere landbouwer om een deel van zijn verplichting in te vullen. De verkrijgende landbouwer en de aanbieder-landbouwer sluiten hiervoor een overeenkomst af en melden dit aan de Mestbank.
Een overeenkomst als vermeld in het vijfde lid is enkel geldig als voldaan is aan de volgende vijf voorwaarden:
1° geen van de betrokken landbouwers valt in het jaar X onder het toepassingsgebied van paragraaf 5, paragraaf 6 of paragraaf 9;
2° geen van de betrokken landbouwers is voor het betreffende jaar al betrokken bij een bevestigde, niet-ingetrokken overeenkomst voor hetzelfde gebiedstype;
3° de aanbieder-landbouwer viel in het jaar X-1 niet onder het toepassingsgebied van paragraaf 5, paragraaf 6 of paragraaf 9 en heeft in het jaar X-1 voldaan aan zijn verplichting, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3° ;
4° bij de bepaling van het doelareaal van de betrokken aanbieder-landbouwer is er geen aftopping gebeurd overeenkomstig het derde lid;
5° de overeenkomst vermeldt het gebiedstype waarop de overeenkomst betrekking heeft. Zowel de aanbieder-landbouwer als de verkrijgende landbouwer moeten minimaal één tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond hebben dat in het betreffende gebiedstype gelegen is.
De landbouwers die voor de beoordeling of voldaan is aan de verplichting van het telen van een vanggewas of laag-risico nateelt als vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, gebruik willen maken van een overeenkomst, melden dit bij de Mestbank. De melding wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar X bij de Mestbank ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket door een van de betrokken landbouwers en vervolgens door de andere betrokken landbouwer bevestigd via het internetloket. Elk van de betrokken landbouwers kan tot uiterlijk 15 februari van het jaar X zijn melding intrekken via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Bij de melding, vermeld in het zevende lid, wordt per gebiedstype vermeld hoeveel hectare vanggewas van de ene landbouwer ingevuld zal worden door vanggewas dat de andere landbouwer in het overeenkomstige gebiedstype zal telen.
De Mestbank beoordeelt de ontvangen meldingen en deelt uiterlijk op 31 maart via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket aan elk van de betrokken landbouwers mee of de ingediende melding geldig is. Een melding als vermeld in het zevende lid is ongeldig als, op basis van de gegevens waarover de Mestbank beschikt:
1° aan een of meerdere van de voorwaarden als vermeld in het zesde lid niet voldaan is;
2° de door een van de betrokken landbouwers ingediende melding werd door de andere betrokken landbouwer niet bevestigd via het internetloket;
3° de melding werd door minstens één van de betrokken landbouwers ingetrokken.
Als de melding geldig is verklaard als vermeld in het negende lid wordt het doelareaal van de verkrijgende landbouwer verminderd met het aantal hectares, vermeld bij de melding als vermeld in het achtste lid en wordt het doelareaal van de aanbieder-landbouwer verhoogd met het aantal hectares, vermeld in de melding als vermeld in het achtste lid.
De Mestbank vermeldt op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket of de melding als vermeld in het zevende lid geldig is. De landbouwer kan hiertegen bezwaar indienen uiterlijk op 30 april. Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt:
1° bij het bepalen van het gerealiseerde areaal en het doelareaal van een landbouwer geen rekening gehouden met landbouwgrond die permanent overkapt is of met landbouwgronden waarop een blijvende teelt wordt verbouwd;
2° bij het bepalen van het gerealiseerde areaal van een landbouwer enkel rekening gehouden met landbouwgronden waar het vanggewas minimaal gedurende de periode als vermeld in paragraaf 3, tweede lid, aangehouden blijft.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt begrepen onder:
1° een verkrijgende landbouwer: een landbouwer die voor het voldoen aan zijn verplichting, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, een beroep doet op een andere landbouwer om een deel van zijn verplichting in te vullen;
2° een aanbieder-landbouwer: een landbouwer die voor een andere landbouwer voldoet aan een deel of een geheel van de verplichting, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°.
§ 9. In afwijking van paragraaf 4 wordt voor een bedrijf dat op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 7, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 12 juni 2015, of overeenkomstig artikel 14, § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, een beperking had van de toegelaten bemesting, de hoeveelheid werkzame stikstof die jaarlijks op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, beperkt tot het percentage dat voor het betrokken bedrijf op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 7, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 12 juni 2015, of overeenkomstig artikel 14, § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, van toepassing was.
In afwijking van het eerste lid wordt vanaf het kalenderjaar 2021 voor een bedrijf dat op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 7, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 12 juni 2015, als focusbedrijf met maatregelen van categorie 2 is gekwalificeerd, de hoeveelheid werkzame stikstof die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 3 mag opgebracht worden, beperkt tot het percentage, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°.
Onverminderd de toepassing van paragraaf 4 blijft, voor een bedrijf dat op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, een verplichting had om een bepaald percentage vanggewassen in te zaaien, deze verplichting ook van toepassing in het kalenderjaar 2019 en de volgende kalenderjaren, met dien verstande dat als in een bepaald kalenderjaar voor zijn tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden:
1° gelegen in gebiedstype 2, het percentage van het areaal waarop een vanggewas of laag-risico nateelt geteeld moet worden, overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 3°, hoger is dan het percentage dat voor het bedrijf in kwestie op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, van toepassing was, het percentage van het areaal waarop een vanggewas of laag-risico nateelt geteeld moet worden, overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 3°, van toepassing is;
2° gelegen in gebiedstype 3, het percentage van het areaal waarop een vanggewas of laag-risico nateelt geteeld moet worden, overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 3°, hoger is dan het percentage dat voor het bedrijf in kwestie op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, van toepassing was, het percentage van het areaal waarop een vanggewas of laag-risico nateelt geteeld moet worden, overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 3°, van toepassing is.
Voor de toepassing van deze paragraaf zijn paragraaf 3, tweede lid, en paragraaf 7 van overeenkomstige toepassing.
Als een bedrijf in het jaar X een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoert waarvan het resultaat positief is als vermeld in artikel 15, § 9, valt het bedrijf vanaf het kalenderjaar X+1 niet meer onder het toepassingsgebied van deze paragraaf.
§ 10. De oplegging van de maatregelen, vermeld in paragraaf 3, 4 en 9, gebeurt van rechtswege. De beoordeling van de naleving van de maatregelen, vermeld in dit artikel, gebeurt door de Mestbank. De Mestbank vermeldt het resultaat van deze beoordeling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer kan tegen het resultaat van deze beoordeling bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als voor een bepaald bedrijf op 15 februari van een bepaald jaar het resultaat van deze beoordeling nog niet vermeld wordt op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen verlengd tot de dertigste dag nadat het resultaat van deze beoordeling voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werd. Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 11. Voor de toepassing van dit artikel wordt een onderzaai van gras bij een hoofdteelt maïs ook als een vanggewas beschouwd, op voorwaarde dat het gras dat als onderzaai wordt geteeld, na de oogst van de maïs minimaal gedurende de periode als vermeld in paragraaf 3, tweede lid, aangehouden blijft.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder winterjaar verstaan de periode van 1 juli van het jaar X-1 tot 30 juni van het jaar X.
De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen betreffende de uitvoering van dit artikel.
Artikel 15. (01/01/2024- ...)
§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 13 en van de artikelen 61 tot en met 72 worden nitraatresidudrempelwaarden vastgesteld.
De volgende elf types nitraatresidudrempelwaarden worden onderscheiden:
Nitraat residu type
Teelttype
Bodemtype
In gebiedstype 2 en 3
In gebiedstype 0 en 1
eerste drempel
waardetweede drempel
waardeeerste drempel
waardetweede drempelwaarde
1
Gras
Zand of Niet-zand
60
170
80
200
2
Maïs
Zand
65
130
80
160
3
Maïs
Niet-zand
75
150
85
170
4
Granen
Zand
65
145
80
180
5
Granen
Niet-zand
75
165
80
180
6
Aardappelen
Zand of Niet-zand
85
155
90
165
7
Specifieke teelten
Zand of Niet-zand
85
190
90
200
8
Suikerbieten en voederbieten
Zand
60
135
80
180
9
Suikerbieten en voederbieten
Niet-zand
70
155
80
180
10
Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas
Zand
65
135
80
180
11
Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas
Niet-zand
75
155
80
180
Het teelttype als vermeld in de tabel in het tweede lid betreft de hoofdteelt die op het betrokken perceel, overeenkomstig de verzamelaanvraag, geteeld zal worden, tenzij de hoofdteelt in dat jaar wordt gevolgd door een specifieke teelt of door de teelt van aardappelen. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de tabel, vermeld in het tweede lid, rekening gehouden met de specifieke teelt of de teelt van aardappelen, die op dat perceel als nateelt uitgevoerd zal worden.
De bemonsteringen van de nitraatresidubepalingen, uitgevoerd in toepassing van dit decreet, gebeuren in de periode van 1 oktober tot en met 15 november. De nitraatresidubepalingen worden uitgevoerd door een erkend laboratorium als vermeld in artikel 61, § 7, overeenkomstig de bepalingen van het methodenboek als vermeld in artikel 61, § 8.
§ 2. De Mestbank kan jaarlijks het nitraatresidu laten bepalen op percelen landbouwgrond gelegen in het Vlaamse Gewest.
De Mestbank bepaalt de percelen landbouwgrond waarvan het nitraatresidu bepaald moet worden en selecteert hierbij vooral percelen gelegen buiten gebiedstype 0 of percelen gelegen binnen gebiedstype 0 die in de afstroomzone liggen van een meetput van het freatisch grondwatermeetnet in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij, of van het meetpunt voor oppervlakte-water van het MAP-meetnet oppervlaktewater in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij, waar de drempel van 50 mg nitraat per liter werd overschreden.
De Mestbank zorgt ervoor dat de landbouwer tot wiens bedrijf het betreffende perceel behoort minstens een week voor de bemonstering in kennis wordt gesteld van de dag waarop de bemonstering zal uitgevoerd worden en van het perceel waarop de nitraatresidubepaling zal gebeuren. Bij betwistingen aangaande deze inkennisstelling kan de landbouwer de nietigheid van het resultaat van de uitgevoerde nitraatresidubepaling niet inroepen.
De landbouwer kan in zijn opdracht en op zijn kosten door een erkend laboratorium naar zijn keuze een nitraatresidubepaling laten uitvoeren op het perceel waarop een nitraatresidubepaling wordt uitgevoerd in opdracht van de Mestbank als vermeld in het eerste lid. In voorkomend geval wordt het laagste resultaat van de nitraatresidubepalingen in aanmerking genomen. Deze nitraatresidubepaling moet gebeuren in de periode van 1 oktober tot en met 15 november in hetzelfde jaar als de nitraatresidubepaling in opdracht van de Mestbank.
Onverminderd de nitraatresidubepalingen, opgelegd in uitvoering van artikel 14, § 6, kan de Mestbank een landbouwer opleggen in opdracht en op kosten van de landbouwer in kwestie door een erkend laboratorium op één of meerdere percelen landbouwgrond die behoren tot zijn bedrijf, een nitraatresidubepaling te laten uitvoeren. De Mestbank kan de verplichting tot het laten uitvoeren van één of meerdere nitraatresidubepalingen of van een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau opleggen aan de volgende landbouwers:
1° landbouwers die op hun bedrijf gebruikmaken van de mogelijkheden die voortvloeien uit de uitvoering van een besluit van de Europese Commissie tot verlening van een door de lidstaat België op grond van de Nitraatrichtlijn gevraagde derogatie;
2° landbouwers aan wie één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen zijn opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van dit decreet;
3° landbouwers van wie het bedrijf niet beschikt over voldoende mestopslagcapaciteit als vermeld in artikel 9;
4° landbouwers aan wie een maatregel, correctie, andere mestsamenstelling, beperking van de afvoer, bijkomende mestverwerking of reductie als vermeld in artikel 62 werd opgelegd, of één of meerdere administratieve geldboetes als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, of § 5.
§ 3. Als in een bepaald jaar X op een tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond gelegen in gebiedstype 0 een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde doch de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde niet overschrijdt, moet de betrokken landbouwer in het jaar X+1 in zijn opdracht en op zijn kosten op één door de Mestbank aangeduid perceel S een nitraatresidubepaling laten uitvoeren. Als het nitraat-residu van het perceel landbouwgrond in jaar X meerdere malen bepaald werd, dan wordt het laagste resultaat van de nitraatresidubepalingen in aanmerking genomen.
Als in het jaar X+1 bij de nitraatresidubepaling op het perceel S als vermeld in het eerste lid een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde moet de betrokken landbouwer in het jaar X+2 in zijn opdracht en op zijn kosten een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, laten uitvoeren.
Een landbouwer laat in het jaar X+1 in zijn opdracht en op zijn kosten een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren, als in het jaar X op een tot zijn bedrijf behorend perceel landbouwgrond:
1° dat niet gelegen is in gebiedstype 0 een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde;
2° een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde.
Als in een bepaald jaar op een bedrijf een nitraatresiduevaluatie op bedrijfs-niveau moet gebeuren, is deze paragraaf niet van toepassing.
§ 4. Voor het uitvoeren van een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau moeten er in een bepaald jaar op een minimaal aantal tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond nitraatresidubepalingen uitgevoerd worden. De resultaten van de in dat jaar uitgevoerde nitraatresidubepalingen worden vervolgens getoetst aan de gewogen gemiddelde drempelwaarden.
De bepalingen van paragraaf 4 tot en met 14 zijn van toepassing op alle nitraatresiduevaluaties op bedrijfsniveau die uitgevoerd moeten worden in uitvoering van dit decreet.
§ 5. Een bedrijf dat in een bepaald jaar een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoert, laat in dat jaar:
1° op minimaal drie tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond het nitraatresidu bepalen. Voor bedrijven met minder dan drie tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond volstaat het om het nitraatresidu te bepalen op alle tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
2° minimaal op één perceel het nitraatresidu bepalen per nitraatresidutype als vermeld in de tabel in paragraaf 1, tweede lid, dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is.
Een bedrijf dat in een bepaald jaar een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoert, laat in dat jaar een aantal nitraatresidubepalingen uitvoeren dat minimaal gelijk is aan de vierkantswortel van het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffend jaar tot het bedrijf behoren. Als het resultaat van de vierkantswortel geen geheel getal is, wordt er afgerond naar het lagere gehele getal.
§ 6. De Mestbank duidt de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond aan waarvan het nitraatresidu moet bepaald worden en brengt de landbouwer hiervan op de hoogte via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Voor het beoordelen van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau wordt enkel rekening gehouden met de resultaten van de door de Mestbank aangeduide percelen en met de resultaten van de nitraatresidubepalingen die de Mestbank heeft laten uitvoeren op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond. Als bij een landbouwer het nitraatresidu is bepaald van al zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond wordt in afwijking hiervan, voor het beoordelen van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, rekening gehouden met de resultaten van al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond.
Als op een door de Mestbank aangeduid perceel meerdere nitraatresidubepalingen uitgevoerd worden, wordt met het gemiddelde resultaat van deze nitraat-residubepalingen rekening gehouden bij de evaluatie.
§ 7. Voor de beoordeling van de uitgevoerde nitraatresidubepalingen wordt het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen vergeleken met de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar en met de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar.
Voor elk nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is, wordt het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald waarop dat nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is. Dit getal wordt vermenigvuldigd met het resultaat van de nitraatresidubepaling uitgevoerd op een perceel waarop dit nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is. Als voor één nitraatresidutype er nitraatresidubepalingen zijn uitgevoerd op meerdere percelen waarop dit nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is, wordt eerst het gemiddelde bepaald van de nitraatresidumetingen van de verschillende percelen, alvorens dit te vermenigvuldigen met het aantal betrokken hectares. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de vermenigvuldiging is gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen als vermeld in het eerste lid.
Voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, wordt het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald, van enerzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 0 of gebiedstype 1, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is en van anderzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is. Elk van beide getallen wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype en voor de betrokken gebiedstypes. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn de beide vermenigvuldigingen zijn gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar als vermeld in het eerste lid.
Voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, wordt het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald van enerzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 0 of gebiedstype 1, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is en van anderzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is. Elk van beide getallen wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype en voor de betrokken gebiedstypes. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de beide vermenig-vuldigingen zijn gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar als vermeld in het eerste lid.
Als er voor een nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is, geen resultaat van een nitraatresidubepaling uitgevoerd op een perceel waarop dit nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is, beschikbaar is, wordt voor het bepalen van het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen en van de gewogen gemiddelde eerste en tweede nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken bedrijf, geen rekening gehouden met het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma waarop dat nitraatresidutype van toepassing is.
§ 8. Een landbouwer die, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, het nitraatresidu moest bepalen op één door de Mestbank aangeduid perceel en dit niet heeft laten uitvoeren of die de uitvoering van een nitraatresidubepaling die niet kadert in een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, heeft gehinderd, moet het volgende kalenderjaar een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau laten uitvoeren.
Een landbouwer die, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau moest laten uitvoeren en dit niet heeft laten uitvoeren, of die de uitvoering van een nitraatresidubepaling die kadert in een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, heeft gehinderd, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld met een landbouwer waarbij uit het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde tweede nitraat-residu-drempelwaarde van het bedrijf.
§ 9. Het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in een bepaald jaar, is positief als het gewogen gemiddelde van de in dat jaar bepaalde nitraatresidu's kleiner dan of gelijk is aan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, bepaald op basis van de nitraatresidudrempelwaardes in gebiedstype 3 als vermeld in paragraaf 1, tweede lid.
Voor het bepalen van de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, bepaald op basis van de nitraatresidudrempelwaardes in gebiedstype 3 als vermeld in het eerste lid wordt, voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald waarop dat nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is. Dit getal wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype voor percelen gelegen in gebiedstype 3. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de vermenigvuldiging is gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, bepaald op basis van de nitraatresidudrempelwaardes in gebiedstype 3 als vermeld in het eerste lid.
§ 10. Als uit het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het jaar X, blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidu-bepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempel-waarde van het bedrijf en kleiner dan of gelijk aan de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, moet het betreffende bedrijf in het jaar X+1 de volgende maatregelen naleven:
1° een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau laten uitvoeren;
2° een bemestingsplan bijhouden voor al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
3° teeltfiches bijhouden voor alle teelten die in het jaar X+1 op het bedrijf verbouwd worden.
§ 11. Als uit het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het jaar X, blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, of als blijkt dat het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het jaar X en in het jaar X-1, telkens groter is dan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, dan moet het betreffende bedrijf in het jaar X+1 de volgende maatregelen naleven:
1° een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau laten uitvoeren;
2° een bemestingsplan bijhouden voor al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
3° teeltfiches bijhouden voor alle teelten die in het jaar X+1 op het bedrijf verbouwd worden;
4° geen derogatie mogelijk in het jaar X+1;
5° de landbouwer laat zich begeleiden door een gecertificeerde adviesinstantie en volgt de adviezen van de gecertificeerde adviesinstantie op, met dien verstande dat de adviezen en de opvolging van deze adviezen niet mogen afwijken van de bepalingen van dit decreet.
§ 12. De beoordeling van de resultaten van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau en het opleggen van de gevolgen, vermeld in paragraaf 10 en paragraaf 11, gebeurt van rechtswege. De Mestbank vermeldt de beoordeling van de resultaten en de opgelegde gevolgen op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer kan tegen deze beoordeling en de opgelegde gevolgen bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als voor een bepaald bedrijf op 15 februari van een bepaald jaar de beoordeling en de gevolgen nog niet vermeld worden op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen verlengd tot de dertigste dag nadat de beoordeling en de gevolgen voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werden.
Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 13. Voor de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met alle nitraatresidubepalingen die, in uitvoering van dit decreet of een andere wetgeving, uitgevoerd zijn op een perceel of op percelen waarop in toepassing van de artikelen 14 en 15 een nitraatresidubepaling wordt genomen of moet worden genomen.
Het erkend laboratorium dat een nitraatresidubepaling uitvoert in toepassing van dit artikel stelt de Mestbank, uiterlijk de werkdag voor de bemonstering, hiervan in kennis, via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie.
§ 14. De Vlaamse Regering kan nadere regels voor de toepassing van dit artikel stellen, onder meer met betrekking tot de wijze waarop de resultaten van de nitraatresidubepalingen aan de Mestbank overgemaakt moeten worden.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat bij een overdracht, een overname, een opsplitsing of een wijziging van de bedrijfsstructuur van een bedrijf de gevolgen, vermeld in paragraaf 10 en paragraaf 11, aan beide bedrijven of aan één van beide bedrijven opgelegd worden.
Voor de toepassing van dit artikel kan de Vlaamse Regering een afwijkende regeling uitwerken voor landbouwers die laattijdig nog bepaalde aanpassingen doorvoeren in de verzamelaanvraag die betrekking heeft op het betreffende kalenderjaar.
In het kader van de omvorming van een landbouwer met meerdere exploitanten naar een of meer nieuwe landbouwers met één exploitant, waarbij de exploitant van elke nieuwe landbouwer deel uitmaakt van de landbouwer met meerdere exploitanten, bevindt elke nieuwe landbouwer zich in het jaar X van de omvorming, voor de toepassing van dit artikel, in dezelfde rechtstoestand als de rechtstoestand waarin de landbouwer met meerdere exploitanten zich zou bevinden als die niet zou zijn omgevormd. Het bepalen van de betreffende rechtstoestand van de nieuwe landbouwer voor het jaar X+1 en de daaropvolgende jaren gebeurt conform dit artikel.
Artikel 16. (01/01/2007- ...)
In de beschermingszone type I van de waterwingebieden afgebakend in toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer is het op of in de bodem brengen van meststoffen verboden.
Artikel 17. (01/01/2015- ...)
§ 1. De fosfaatbemestingsnorm voor landbouwgronden gelegen in fosfaatverzadigde gebieden bedraagt 40 kg P2O5 per hectare en per jaar.
§ 2. De Vlaamse Regering bakent de fosfaatverzadigde gebieden af op basis van een inventarisatie van de bemonstering van percelen waarvoor met een probabiliteit van 95 % de kritische grenswaarde voor fosfaatdoorslag van 35 % profielgemiddelde fosfaatverzadigingsgraad overschreden is.
§ 3. Voor een perceel gelegen in een fosfaatverzadigd gebied waarvan op grond van een analyse zou blijken dat het niet fosfaatverzadigd is, gelden de bepalingen van paragraaf 1 niet. In dit geval vallen de kosten van de analyse ten laste van de Mestbank.
§ 4. Als voor een perceel gelegen in een fosfaatverzadigd gebied, een bodemanalyse is uitgevoerd, voor de bepaling van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem, op basis waarvan het betreffend perceel als klasse III of lager is ingedeeld, overeenkomstig artikel 13, § 3, wordt het perceel als niet fosfaatverzadigd beschouwd en gelden de bepalingen van paragraaf 1 niet.
§ 5. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast en bepaalt de wijze waarop de resultaten van de analyse als vermeld in paragraaf 3, aan de Mestbank overgemaakt moeten worden.
Artikel 18. (01/01/2019- ...)
§ 1. Op landbouwgronden die volledig gelegen zijn in meerdere gebieden die, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, verschillend behandeld dienen te worden, onder meer op het gebied van de van toepassing zijnde bemestingsregels, bemestingsnormen, toegestane bemestingsperiode, nitraatresiduwaarden en maatregelen, gelden voor de van toepassing zijnde bemestingsregels, voor de beperkingen voor difosforpentoxide, stikstof, stikstof uit dierlijke mest, stikstof uit andere meststoffen en stikstof uit kunstmest, voor de toegestane bemestingsperiode, voor de van toepassing zijnde nitraatresiduwaarden en maatregelen en voor het bepalen van de afzetmogelijkheid op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond afzonderlijk de strengste bepalingen van de overeenkomstige gebieden.
Op landbouwgronden die voor een deel gelegen zijn in meerdere gebieden die, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, verschillend behandeld dienen te worden, onder meer op het gebied van de van toepassing zijnde bemestings-regels, bemestingsnormen, toegestane bemestingsperiode, nitraatresiduwaarden en maatregelen, worden voor de van toepassing zijnde bemestingsregels, voor de beperkingen voor difosforpentoxide, stikstof, stikstof uit dierlijke mest, stikstof uit andere meststoffen en stikstof uit kunstmest, voor de toegestane bemestingsperiode en voor de van toepassing zijnde nitraatresiduwaarden en maatregelen en voor het bepalen van de afzetmogelijkheid op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond de bepalingen die van toepassing zijn op het grootste gedeelte van het perceel van toepassing op het volledige perceel.
Voor de toepassing van dit decreet, onder meer voor wat betreft de van toepassing zijnde bemestingsregels, bemestingsnormen, toegestane bemestingsperiode, nitraatresiduwaarden en maatregelen, en het bepalen van de afzetmogelijkheid op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die de landbouwer na 30 juni van een bepaald kalenderjaar aanbrengt aan de verzamelaanvraag die betrekking heeft op dat kalenderjaar. In afwijking hiervan wordt met wijzigingen van de nateelt rekening gehouden met wijzigingen die de landbouwer tot en met 31 oktober van een bepaald kalenderjaar aanbrengt aan de verzamelaanvraag die betrekking heeft op dat kalenderjaar.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen..
§ 2. Bij nieuwe afbakeningen van fosfaatverzadigde gebieden, vermeld in artikel 17, gelden de overeenkomstige bemestingsnormen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op de datum van inwerkingtreding van de nieuwe afbakening.
Artikel 19. (08/01/2016- ...)
Op steile hellingen moeten meststoffen op de volgende wijze op of in de bodem gebracht worden:
1° op beteelde steile hellingen is voor het op of in de bodem brengen van vloeibare dierlijke mest of vloeibare andere meststoffen, zode-injectie of mestinjectie verplicht;
2° op niet-beteelde steile hellingen is voor het op of in de bodem brengen van dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest, mestinjectie of directe onderwerking in één werkgang verplicht. In afwijking hiervan moeten vaste dierlijke mest, vaste andere meststoffen en kunstmest in vaste vorm binnen het uur na de aanwending ondergewerkt worden.
Het op of in de bodem brengen van meststoffen, met uitzondering van rechtstreekse uitscheiding door begrazing, is verboden op percelen landbouwgrond met een hellingsgraad hoger dan of gelijk aan 15 %.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen.
Artikel 20. (01/01/2007- ...)
Het is verboden meststoffen op of in de bodem te brengen op drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt land.
Artikel 21. (04/04/2014- ...)
Het is verboden meststoffen op of in de bodem te brengen, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing :
1° tot 5 m landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van een waterloop;
2° tot 10 m landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van een waterloop die gelegen is in het Vlaams Ecologisch Netwerk;
3° tot 10 meter landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van een waterloop, als een steile helling grenst aan een waterloop.
De waterlopen, vermeld in het eerste lid, zijn de bevaarbare waterlopen en de onbevaarbare waterlopen van eerste, tweede en derde categorie, ingedeeld op grond van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen.
Artikel 22. (23/02/2024- ...)
§ 1. Bij bemesting mogen de opgebrachte meststoffen niet afspoelen.
Bij bemesting worden dierlijke mest en andere meststoffen emissiearm als
volgt opgebracht:
1° op grasland met zode-injectie, zodenbemester of sleufkouter. Op grasland dat gescheurd zal worden, mogen de meststoffen ook via het direct inwerken na spreiden worden opgebracht;
2° op beteelde landbouwgronden die geen grasland zijn, met mestinjectie, zodenbemester, sleufkouter of sleepslangtechniek;
3° op niet-beteelde landbouwgrond met mestinjectie of via het direct inwerken van de mest na spreiden.
In afwijking van het tweede lid, worden de volgende meststoffen niet-emissiearm opgebracht:
1° spuistroom, gft-compost of groencompost;
2° vloeibare dierlijke mest en vloeibare andere meststoffen met een drogestofgehalte van maximaal 2 % die een lager gehalte hebben aan ammoniakale stikstof dan 1 kg NH4-N per 1 000 l of 1 kg NH4-N per 1 000 kg;
3° stalmest, paardenmest of champost die:
a) op grasland opgebracht wordt;
b) gebruikt wordt voor bepaalde houtige teelten;
c) in het voorjaar opgebracht wordt op landbouwgronden waarop wintergranen geteeld worden;
4° vaste dierlijke mest arm aan ammoniakale stikstof en vaste andere meststoffen arm aan ammoniakale stikstof die gebruikt wordt voor bepaalde houtachtige teelten.
In afwijking van het tweede lid, 3°, worden de vaste dierlijke mest en vaste andere meststoffen die arm zijn aan ammoniakale stikstof binnen 24 uur na de opbrenging ingewerkt.
Ureumhoudende kunstmest wordt als volgt opgebracht:
1° via directe inwerking na het spreiden;
2° via injectie;
3° door bij de opbrenging ervan gebruik te maken van ureaseremmers;
4° via door de Vlaamse Regering, na advies van de instanties, vermeld in deel 2, hoofdstuk 2.17, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, vast te stellen alternatieve methodes die minstens even efficiënt zijn als de methodes, vermeld in punt 1°, 2° en 3°, voor de emissiearme opbrenging van ureumhoudende kunstmeststoffen.
Het direct inwerken na spreiden als vermeld in het tweede en het vijfde lid wordt op een van de volgende wijzen uitgevoerd:
1° het spreiden en inwerken van de meststoffen in één enkele werkgang;
2° het spreiden en inwerken van de meststoffen, met verschillende vervoerscombinaties, waarbij voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
a) bij de start van het spreiden van de meststoffen is op hetzelfde perceel al een tweede vervoerscombinatie aanwezig die de gespreide meststoffen zal inwerken;
b) uiterlijk onmiddellijk nadat de eerste opslagtank van de vervoerscombinatie die de mest spreidt, leeg is, wordt er gestart met het inwerken van de gespreide meststoffen;
c) er wordt pas gestopt met het inwerken van de gespreide meststoffen als al de gespreide meststoffen ingewerkt zijn.
Om gebruik te maken van de afwijking, vermeld in het derde lid, 2°, moet het gehalte aan ammoniakale stikstof, vermeld in het derde lid, 2°, bewezen worden volgens een analyse, uitgevoerd door een erkend laboratorium.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen ter uitvoering van dit artikel, kan de bemestingstechnieken, vermeld in deze paragraaf, nader omschrijven, kan de minimale hoeveelheid ureaseremmers die gebruikt moet worden, bepalen, en kan aan het gebruik van de afwijking, vermeld in het derde lid, 2°, extra voorwaarden verbinden.
§ 2. ...
§ 3. De Vlaamse Regering kan bepalen dat onder welbepaalde voorwaarden voor wetenschappelijke proefnemingen de toelating gegeven kan worden om af te wijken van voorgaande paragrafen.
Artikel 23. (23/02/2024- ...)
§ 1. De volgende personen doen elk jaar, met toepassing van dit decreet, een aangifte:
1° de landbouwer die:
a) een bedrijf heeft met een productie aan dierlijke mest groter dan of gelijk aan 300 kg P2O5;
b) een bedrijf heeft waarvan op de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf, in het jaar in kwestie op een bepaald ogenblik gezamenlijk meer dan 300 kg P2O5 uit dierlijke mest opgeslagen was;
c) een bedrijf heeft waarvan de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf, in het kalenderjaar in kwestie op een bepaald ogenblik gezamenlijk een oppervlakte landbouwgrond groter dan of gelijk aan 2 ha in gebruik hebben;
d) een bedrijf heeft waarvan de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf, in het kalenderjaar in kwestie op een bepaald ogenblik gezamenlijk een effectieve oppervlakte groeimedium voor het telen van gewassen groter dan of gelijk aan 50 a hebben;
e) een bedrijf heeft waarvan de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf, in het jaar in kwestie op een bepaald ogenblik gezamenlijk een oppervlakte permanent overkapte landbouwgrond groter dan of gelijk aan 50 a in gebruik hebben;
f) als actieve landbouwer gekend is in het GBCS, vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, en geen verklaring heeft ingediend als vermeld in paragraaf 3, waaruit blijkt dat zijn bedrijf niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in a) tot en met e);
2° de uitbater van een mestverzamelpunt met een opslagcapaciteit groter dan of gelijk aan 300 kg P2O5;
3° de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, met een bewerkings- of verwerkingscapaciteit voor dierlijke mest of andere meststoffen groter dan of gelijk aan 300 kg P2O5 per jaar;
4° eenieder die andere meststoffen produceert, verdeelt, importeert of exporteert, en die minstens 300 kg P2O5 laat afzetten op landbouwgrond in het Vlaamse Gewest;
5° eenieder die minstens 10.000 kg N per jaar uit kunstmest produceert, verdeelt, importeert of exporteert en die levert aan verdelers of aan landbouwers als vermeld in punt 1° ;
6° eenieder die diervoeders produceert, invoert of verkoopt;
7° eenieder die het vorige jaar, ter uitvoering van punt 1° tot en met 7°, een aangifte heeft ingediend bij de Mestbank en niet aan de Mestbank heeft gemeld dat hij zijn bedrijf of uitbating heeft stopgezet, of die geen verklaring heeft afgelegd als vermeld in paragraaf 3;
8° de erkende mestvoerder, vermeld in artikel 48, die op een of meer documenten, opgesteld ter uitvoering van artikel 47 tot en met 60, als aanbieder of afnemer van meststoffen vermeld is.
De productie aan dierlijke mest van een bedrijf als vermeld in het eerste lid, 1°, a), wordt berekend als de som van de productie aan dierlijke mest van elke exploitatie van het bedrijf. De productie aan dierlijke mest van een exploitatie wordt berekend als het product, uitgedrukt in kg P2O5, van de gemiddelde veebezetting in de exploitatie gedurende het voorbije kalenderjaar, met de overeenkomstige productie per dier, vermeld in artikel 27, § 1.
Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van de effectieve oppervlakte groeimedium voor het telen van gewassen, vermeld in het eerste lid, 1°, d), worden de rijpaden en de ruimtes tussen de teelten meegerekend. Als er verschillende teeltlagen zijn, wordt de oppervlakte van elke teeltlaag opgeteld voor het verkrijgen van de effectieve oppervlakte. Als het maximum aantal lagen dat op enig moment in het kalenderjaar in kwestie in de desbetreffende bedrijfsruimte of op het desbetreffende perceel aanwezig was, groter is dan 1, wordt het resultaat van de optelling met 10 percent verminderd.
§ 2. Eenieder die dierlijke mest of andere meststoffen invoert in het Vlaamse Gewest of exporteert uit het Vlaamse Gewest is verplicht hiervan telkens aangifte te doen aan de Mestbank, door middel van de documenten die het vervoer van mest dienen te vergezellen, vermeld in de artikelen 48 tot en met 60. Deze documenten gelden als aangifte.
§ 3. De Vlaamse Regering kan bepaalde landbouwers, die niet aangifteplichtig zijn overeenkomstig paragraaf 1, verplichten om een verklaring af te leggen.
De landbouwers moeten zich daarvoor identificeren in het GBCS, vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, en een aantal gegevens meedelen, onder meer over de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, de tot het bedrijf behorende oppervlakte groeimedium en de op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in P2O5.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen betreffende de wijze waarop de verklaring, vermeld in het eerste lid, moet afgelegd worden en betreffende de gegevens die de landbouwers moeten meedelen en bepaalt welke landbouwers een verklaring moeten afleggen als vermeld in het eerste lid.
§ 4. Wanneer de aangifteplichtige overleden is of failliet verklaard rust de verplichting tot aangifte in het eerste geval op zijn erfgenamen of legatarissen en in het tweede geval op zijn curator.
§ 5. Elke aangifteplichtige landbouwer als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, doet elk jaar, per exploitatie, aangifte van de volgende gegevens:
1° het aantal standplaatsen van de dieren, vermeld in artikel 27, die konden gehouden worden op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd per stal;
2° per diercategorie en gespecificeerd per stal, het gemiddelde aantal dieren, vermeld in artikel 27, die gehouden zijn in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van aangifte;
3° de opslagcapaciteit van mest op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m®;
4° de opgeslagen hoeveelheid mest op 1 januari van het lopende kalenderjaar uitgedrukt in m® en de samenstelling ervan uitgedrukt in kg stikstof en difosforpentoxide;
5° het gebruik van kunstmest op eigen landbouwgronden gelegen in het Vlaamse Gewest, in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte uitgedrukt in kg stikstof en difosforpentoxide;
6° de aanduiding op cartografisch materiaal van al de tot de exploitatie behorende landbouwgronden, woningen, inrichtingsgebouwen en daarbij horende voorzieningen;
7° een aanduiding, in de verzamelaanvraag, van al de tot de exploitatie behorende landbouwgronden, van de gebouwen en andere verharde oppervlakten, en van de volledige tot de exploitatie behorende oppervlakte groeimedium;
8° alle elementen die nodig zijn voor de onderbouwing van de nutriëntenbalans met betrekking tot het kalenderjaar voorafgaand aan de aangifte, als de landbouwer, in dat kalenderjaar, gebruikgemaakt heeft van een nutriëntenbalansstelsel als vermeld in artikel 25;
9° de hoeveelheid dierlijke mest, inclusief rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, andere meststoffen en kunstmest, uitgedrukt in kg stikstof en difosforpentoxide, die in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte, is afgezet op eigen landbouwgrond buiten het Vlaamse Gewest;
10° de productie aan voedingswater uitgedrukt in m® en de samenstelling ervan uitgedrukt in kg stikstof en difosforpentoxide in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte;
11° de productie aan spuistroom uitgedrukt in m® en de samenstelling ervan uitgedrukt in kg stikstof en difosforpentoxide in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte;
12° de ammoniakemissiereducerende maatregelen, vermeld in artikel 2, eerste lid, 5°, die op de exploitatie worden toegepast.
Ter staving van het gegeven als vermeld in het eerste lid, 5°, beschikt de landbouwer in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte over een overzicht van alle leveringen van kunstmest op zijn bedrijf, gestaafd door de nodige documenten.
De Vlaamse Regering kan deze lijst aanvullen of wijzigen.
§5/1. Elke aangifteplichtige uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, vermeldt in zijn aangifte de hoeveelheid NH3 die er het afgelopen jaar geëmitteerd is, gespecificeerd per NH3-emissiepunt.
§ 6. De personeelsleden van de Vlaamse Landmaatschappij, de door haar erkende mestvoerders, de derden waarop de Vlaamse Landmaatschappij voor de uitoefening van haar taken een beroep doet, alsmede eenieder die in welke hoedanigheid ook kennis krijgen van de gegevens en inlichtingen, verzameld in uitvoering van dit decreet, zijn gehouden tot geheimhouding ervan. Deze geheimhoudingsverplichting doet geen afbreuk aan de regeling inzake openbaarmaking van milieu-informatie, vermeld in titel II, hoofdstuk 3, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 . Deze geheimhoudingsverplichting is niet van toepassing voor uitwisselingen van gegevens met instanties van de Vlaamse overheid als vermeld in artikel I.3, 1°, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.
De Vlaamse Landmaatschappij mag de gegevens met betrekking tot de gemiddelde veebezetting als vermeld in paragraaf 1, 1°, overmaken aan de OVAM, die deze gegevens mag gebruiken in het kader van haar bevoegdheden rond de ophaling en verwerking van krengen.
§ 7. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast betreffende de aangifte, vermeld in dit artikel, en stelt onder meer vast welke gegevens aangegeven dienen te worden, de wijze waarop deze gegevens aangegeven dienen te worden en de wijze waarop de gemiddelde veebezetting berekend wordt. De Vlaamse Regering kan hiervoor ook binnen eenzelfde type van aangifteplichtigen als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, een onderscheid maken. De Vlaamse Regering kan de verplichting tot aangifte als vermeld in paragraaf 1, 6°, beperken tot bepaalde producenten, invoerders of verkopers van diervoeders. De Vlaamse Regering kan de verplichting tot aangifte als vermeld in paragraaf 1, 5°, beperken tot bepaalde producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest.
Artikel 24. (23/02/2024- ...)
§1. Elke landbouwer als vermeld in artikel 23, §1, die dieren houdt, is ertoe gehouden een register op stalniveau bij te houden voor de veestapel.
Het register, vermeld in het eerste lid, wordt gebruikt om de gemiddelde veebezetting te bepalen. Voor dieren van de diersoort rundvee, vermeld in artikel 27, §1, 1°, wordt de gemiddelde veebezetting bepaald op basis van de cijfergegevens over de dierenaantallen, vermeld in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de Vlaamse Regering bepalen dat er geen register of maar een beperkt register bijgehouden hoeft te worden of dat voor het bepalen van de gemiddelde veebezetting andere informatiebronnen dan louter het register, vermeld in het eerste lid, gebruikt worden.
§ 2. Eenieder die minstens 10 000 kg N per jaar, uit kunstmest produceert, verdeelt, importeert of exporteert en deze levert aan verdelers of landbouwers, is ertoe gehouden een register bij te houden met betrekking tot de hoeveelheden en soorten meststoffen, inzonderheid hun gehalte aan N en P2O5 die hij importeert, exporteert, verdeelt of levert aan landbouwers.
Uiterlijk vanaf 1 juli 2020 moet het bijhouden van het register, vermeld in deze paragraaf, op een digitale wijze gebeuren waarbij de geregistreerde gegevens geautomatiseerd doorgestuurd worden naar de Mestbank. De Vlaamse Regering kan hiervoor de nadere regels bepalen en zal, als dit digitaal bijhouden en doorsturen niet uiterlijk vanaf 1 juli 2020 gerealiseerd kan worden, extra maatregelen nemen.
§ 3. Elke uitbater van een mestverzamelpunt met een opslagcapaciteit van meer dan 300 kg P2O5, en elke uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, met een bewerkings- of verwerkingscapaciteit voor dierlijke mest of andere meststoffen, van meer dan 300 kg P2O5 per jaar dient een register bij te houden met betrekking tot de in zijn uitbating verhandelde dierlijke mest en andere meststoffen.
Vanaf 1 januari 2020 gebruikt de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid debietmeters ter staving van de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register dat een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid moet bijhouden als vermeld in het eerste lid. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels hieromtrent en bepaalt waar en hoeveel debietmeters er geplaatst moeten worden, op welke wijze de informatie van de debietmeters geregistreerd wordt, hoe de informatie van de debietmeters doorgegeven wordt aan de Mestbank.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaronder een uitbating in afwijking van het tweede lid niet over debietmeters moet beschikken.
§ 4. De in dit artikel bedoelde registers moeten gedurende vijfjaar op de plaats van uitbating ter inzage worden gehouden van de met het toezicht op de naleving van dit decreet belaste ambtenaren.
§ 5. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de in dit artikel bedoelde registers, en kan eveneens het bijhouden van een bemestingsregister opleggen. De Vlaamse Regering kan de verplichting tot het bijhouden van de in dit artikel bedoelde registers, beperken tot bepaalde types registerplichtigen als vermeld in dit decreet.
§ 6. Elke landbouwer die percelen landbouwgrond gebruikt, houdt een register bij met betrekking tot de hoeveelheid kunstmest die hij op zijn bedrijf ontvangt en gebruikt. Het gebruik van de kunstmest wordt geregistreerd op perceelsniveau.
Uiterlijk vanaf 1 juli 2020 moet het bijhouden van het register, vermeld in deze paragraaf, op een digitale wijze gebeuren waarbij de geregistreerde gegevens geautomatiseerd doorgestuurd worden naar de Mestbank. De Vlaamse Regering kan hiervoor de nadere regels bepalen en zal, als dit digitaal bijhouden en doorsturen niet uiterlijk vanaf 1 juli 2020 gerealiseerd kan worden, extra maatregelen nemen.
§7. Elke uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in artikel 23, §1, eerste lid, 3°, registreert per NH3-emissiepunt de ammoniakemissies van zijn uitbating. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid zorgt ervoor dat er op zijn uitbating voldoende meetapparatuur aanwezig is om een correcte registratie van de ammoniakemissie van zijn uitbating per NH3-emissiepunt toe te laten.
De uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid bezorgt een overzicht van de NH3-emissiepunten op zijn uitbating aan de Mestbank. Dat overzicht bevat minstens de volgende gegevens:
1° een plan met aanduiding van de aanwezige gebouwen en constructies, en met vermelding, per gebouw of constructie, van alle aanwezige emissiepunten;
2° per emissiepunt, vermeld in punt 1°, de volgende gegevens:
a) de x- en y-coördinaten;
b) de vermelding of de luchtaanvoer naar het emissiepunt in kwestie op natuurlijke of op mechanische wijze gebeurt, waarbij voor punten waar de luchtaanvoer op mechanische wijze gebeurt, ook per punt de volgende gegevens vermeld worden:
1) de vermelding of de uitstoot van het punt in kwestie verticaal of
horizontaal georiënteerd is;
2) de diameter van het emissiepunt in kwestie, bij uitstoot;
3) het debiet van het emissiepunt in kwestie;
c) de hoogte van het emissiepunt in kwestie, bij uitstoot;
d) de temperatuur van de geëmitteerde lucht. Als de temperatuur van de geëmitteerde lucht kan variëren, de minimale en de maximale temperatuur van de geëmitteerde lucht;
e) de meetapparatuur waarmee de NH3-emissie van het emissiepunt in kwestie bepaald zal worden, de exacte locatie waar de meetapparatuur geplaatst is, en de wijze waarop, op basis van de resultaten van meetapparatuur, de ammoniakemissie van dat emissiepunt bepaald zal worden.
Bij elke wijziging van de uitbating bezorgt de uitbater aan de Mestbank een nieuw overzicht als vermeld in het tweede lid.
De Mestbank kijkt na of op basis van de gegevens, vermeld in het overzicht, alle NH3-emissiepunten van de uitbating opgenomen zijn, zodat de ammoniakemissie van de volledige uitbating geregistreerd wordt, en of de vermelde meetapparatuur afdoende is om de ammoniakemissie per NH3-emissiepunt te bepalen. Als de gegevens, vermeld in het overzicht, onvoldoende zijn, kan de Mestbank de ontbrekende emissiepunten aanduiden of bepalen dat er ontbrekende meetapparatuur geplaatst moet worden.
De Mestbank kent voor elk NH3-emissiepunt een identificatienummer toe.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de toepassing van deze paragraaf en kan extra eisen bepalen voor de meetapparatuur die gebruikt moet worden om de NH3-emissie te bepalen. De Vlaamse Regering kan daarbij bepalen dat de gegevens van die meetapparatuur op automatische wijze aan de Mestbank bezorgd moeten worden, en kan de voorwaarden bepalen waaronder de NH3-emissie van een emissiepunt niet bepaald hoeft te worden op basis van meetapparatuur. De Vlaamse Regering kan nader bepalen op welke wijze het overzicht, vermeld in het tweede lid, aan de Mestbank bezorgd moet worden, en op welke wijze bezwaar kan ingediend worden tegen de beoordeling en in voorkomend geval de aanduiding van ontbrekende emissiepunten of bepaling van ontbrekende meetapparatuur als vermeld in het vierde lid.
Artikel 25. (01/01/2007- ...)
Voor de berekening van de productie van dierlijke mest heeft de landbouwer de keuze tussen :
1° het forfaitaire stelsel, waarbij de landbouwer de forfaitaire uitscheidingshoeveelheden, vermeld in artikel 27, in rekening brengt;
2° het nutriëntenbalansstelsel. In dit geval mag de landbouwer de reële uitscheidingshoeveelheden, vermeld in artikel 26, in rekening brengen.
In afwijking van het eerste lid moeten landbouwers wiens bedrijf een gemiddelde veebezetting van meer dan 200 dieren van de diercategorie andere varkens, heeft, gebruik maken van een nutriëntenbalansstelsel, voor alle op het bedrijf gehouden dieren van de diersoort 2° VARKENS.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
Artikel 26. (01/01/2015- ...)
§ 1. De landbouwer die opteert voor het nutriëntenbalansstelsel moet dat kenbaar maken aan de Mestbank aan de hand van de bijgevoegde stavings-stukken naar aanleiding van de aangifte, vermeld in artikel 23, betreffende het productiejaar waarop de aangifte betrekking heeft en naar aanleiding van een controle voor het lopende productiejaar.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast, ondermeer voor wat betreft de bepaling van de aan- en afvoerposten van de nutriëntenbalans.
§ 2. Wanneer de landbouwer heeft geopteerd voor het nutriëntenbalansstelsel, kan voor de berekening van de productie van dierlijke mest de reële P2O5 -of reële N-uitscheiding per dier en per jaar worden gehanteerd voor :
1° de dieren die gedurende een bepaalde periode uitsluitend met voeders werden gevoederd waarvan de fabrikanten in het kader van de productnormering een wijziging van de P2O5- of N-uitscheiding hebben gewaarborgd.
Deze berekeningswijze, gesteund op reële waarden, geldt enkel voor exploitaties die gedurende een bepaalde periode uitsluitend voormelde voeders gebruiken voor alle dieren van de beschouwde diercategorie.
Voor de toepassing van deze reële uitscheidingshoeveelheden moet de landbouwer jaarlijks aan de Mestbank het bewijs leveren dat bedoelde dieren gedurende de beschouwde periode uitsluitend met het voeder, bedoeld in het eerste lid, werden gevoederd. Als bewijs geldt een attest afgeleverd door de voeder leverancier. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast, ondermeer met betrekking tot de gegevens die op het attest dienen vermeld te worden;
2° alle dieren die gehouden worden op een exploitatie waar gedurende het hele kalenderjaar voedertechnieken of voeders werden gebruikt die een wijziging van de P2O5- of N-uitscheiding tot gevolg hebben. Deze berekeningswijze, gesteund op reële waarden, geldt enkel voor exploitaties die uitsluitend voormelde voedertechnieken of voeders gebruiken. De bewijslast voor deze reële P2O5- of reële N-uitscheiding per dier en per jaar ligt bij de landbouwer.
§ 3. De landbouwer die het nutriëntenbalansstelsel toepast, moet de jaarlijks opgemaakte balansen, alsook de geëigende bescheiden ter staving van de aan-en afvoerposten, gedurende 5 jaar ter inzage houden van de toezichthoudende ambtenaren. De bewijslast van de aan- en afvoerposten van de balans of balansen ligt bij de landbouwer.
§ 4. ...
§ 5. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, ondermeer met betrekking tot de wijze van opstelling van de bedoelde nutriëntenbalans, het bepalen van de werkelijke mineraleninhoud van de diervoeders en de stukken die zij nodig acht ter staving van de voormelde nutriëntenbalans.
§ 6. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen betreffende het gebruik door rundveebedrijven van een specifiek nutriëntenbalanssysteem.
Artikel 27. (01/01/2021- ...)
§ 1. Wanneer de landbouwer kiest voor het forfaitair stelsel, vermeld in artikel 25, wordt uitgegaan van de volgende forfaitaire uitscheidingsnormen per dier en per jaar : Diersoort P2O5 –uitscheiding (kg/dier, jaar) N-uitscheiding (kg/dier, jaar) 1° RUNDVEE: a) Melkvee: Melkkoeien met een melkproductie van maximaal 4000 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 4000 tot maximaal 4250 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 4250 tot maximaal 4500 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 4500 tot maximaal 4750 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 4750 tot maximaal 5000 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 5000 tot maximaal 5250 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 5250 tot maximaal 5500 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 5500 tot maximaal 5750 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 5750 tot maximaal 6000 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 6000 tot maximaal 6250 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 6250 tot maximaal 6500 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 6500 tot maximaal 6750 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 6750 tot maximaal 7000 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 7000 tot maximaal 7250 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 7250 tot maximaal 7500 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 7500 tot maximaal 7750 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 7750 tot maximaal 8000 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 8000 tot maximaal 8250 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 8250 tot maximaal 8500 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 8500 tot maximaal 8750 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 8750 tot maximaal 9000 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 9000 tot maximaal 9250 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 9250 tot maximaal 9500 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 9500 tot maximaal 9750 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 9750 tot maximaal 10.000 kg melk/jaar Melkkoeien met een melkproductie hoger dan 10.000 kg melk/jaar Vervangingsvee jonger dan 1 jaar Vervangingsvee van 1 jaar tot 2 jaar b) Mestvee: Zoogkoeien Mestkalveren Runderen jonger dan 1 jaar Runderen van 1 jaar tot jonger dan 2 jaar c) Andere runderen 26 26,5 27 27,5 28 28,5 29 29,5 30 31 31,5 32,5 33 34 34,5 35,5 36 37 37,5 38,5 39 40 40,5 41,5 42 43 10 19,2 25 3,6 7 19,2 29,5 81 83 85 87 89 91 93 95 97 99 101 103 105 107 109 111 113 115 117 119 121 123 125 127 129 131 33 58 65 10,5 22,3 58 77 2° VARKENS: Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg Beren Zeugen inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg Andere varkens: Van 20 tot 110 kg Van 110 kg en meer 1,09 13,19 4,51 13,19 2,18 25,19 12,26 25,19 3° PLUIMVEE a) Legrassen: Legkippen (Groot)ouderdieren Opfokpoeljen van legkippen b) Vleesrassen: Slachtkuikens Slachtkuikenouderdieren Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren c) Struisvogels Struisvogels fokdieren Struisvogels slachtdieren Struivogels (van 0 tot 3 maand) d) Kalkoenen: Kalkoenen slachtdieren Kalkoene ouderdieren e) Ander pluimvee 0,45 0,45 0,18 0,26 0,69 0,26 9,8 4,5 1,7 1,05 1,47 0,19 0,81 0,81 0,34 0,61 1,31 0,52 18 8,6 3,5 1,70 2 0,24 4° PAARDEN: Paarden (> 600 kg) Paarden en pony’s (200-600 kg) Paarden en pony’s (< 200 kg) 30 21 12 65 50 35 5° ANDERE: a) Konijnen Gesloten bedrijven (per vrouwelijk konijn) Vetmesterij (per dier) Kwekerij (per volwassen dier) b) Geiten en schapen Geiten en schapen jonger dan 1 jaar Geiten en schapen ouder dan 1 jaar c) Nertsen Gesloten bedrijven (per moederdier) Vetmesterij (per dier) Kwekerij (per volwassen dier) 3,91 0,368 1,619 1,72 4,14 1,3 0,4 0,5 7,22 0,621 3,06 4,36 10,5 2,3 0,7 0,9 § 2. ...
13,19
25,19
§ 3. De Vlaamse Regering kan de lijst, vermeld in paragraaf 1, aanvullen of wijzigen.
§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, onder meer met betrekking tot het vaststellen van de mineraleninhoud van de verschillende soorten dierlijke mest, met betrekking tot de analyse van verhandelde meststoffen en van het bedrijfsmatige dierlijke mestoverschot en met betrekking tot het vaststellen van het aantal kg geproduceerde melk per jaar,en kan de diercategorieën, vermeld in § 1, nader definiëren.
§ 5. De Vlaamse Regering stelt de stikstofverliezen uit de stal, de opslag en het vervoer vast voor de omrekening van het bruto-gehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar het netto-gehalte van stikstof in de dierlijke mest op het ogenblik van de afzet. Dit netto-gehalte wordt de forfaitaire netto-inhoudsnorm stikstof genoemd.
Artikel 28. (17/07/2017- ...)
§ 1. Als de landbouwer overeenkomstig de bepalingen van artikel 25, heeft geopteerd voor het forfaitaire stelsel, wordt voor een bepaald kalenderjaar, voor een bedrijf het mestoverschot bepaald als de som van de mestoverschotten van de verschillende exploitaties die tot het bedrijf behoren. Hierbij houdt men eveneens rekening met de negatieve mestoverschotten van de exploitaties.
Het mestoverschot van een bepaalde exploitatie:
1° uitgedrukt in kg P2O5, wordt bepaald als de op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest, verminderd met de hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet. De op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest, is het product van de gemiddelde veebezetting in de exploitatie gedurende dat kalenderjaar met de overeenkomstige productie per dier, berekend overeenkomstig artikel 27, uitgedrukt in kg P2O5. Bij het bepalen van de hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet, wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken;
2° uitgedrukt in kg N, wordt bepaald als de netto op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest, verminderd met de hoeveelheid N uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet. De netto op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest, is de op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest, verminderd met de stikstofverliezen, bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5. De op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest is het product van de gemiddelde veebezetting in de exploitatie gedurende dat kalenderjaar met de overeenkomstige productie per dier, berekend overeenkomstig artikel 27, uitgedrukt in kg N. Bij het bepalen van de hoeveelheid N uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet, wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken.
Als in de loop van een bepaald kalenderjaar een exploitatie overgelaten wordt met bijhorende gronden kunnen de overlatende landbouwer en de overnemende landbouwer overeenkomen dat voor dat kalenderjaar het bedrijf van de overlatende landbouwer en het bedrijf van de overnemende landbouwer als één gemeenschappelijk bedrijf worden beschouwd om:
1° het vervoer van meststoffen vast te leggen;
2° het aantal kg geproduceerde melk per jaar per melkkoe vast te stellen;
3° de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 1, en de straffen, vermeld in artikel 71, § 2, 1° en 2°, op te leggen.
De overnemende en de overlatende landbouwer kunnen bepalen dat een van hen aansprakelijk is voor het gemeenschappelijk bedrijf. Bij gebrek aan een dergelijke bepaling zijn zij allebei hoofdelijk aansprakelijk voor het gemeenschappelijk bedrijf.
Als in de loop van een bepaald kalenderjaar een exploitatie of bedrijf met bijbehorende gronden overgelaten wordt, kunnen de overlater en overnemer overeenkomen dat voor de berekening van het mestoverschot van dat kalenderjaar een bepaald deel van de mogelijkheden tot opbrenging van dierlijke mest op de overgelaten gronden in het bedrijf van de overlater in rekening wordt gebracht en een bepaald deel in het bedrijf van de overnemer in rekening wordt gebracht.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen en kan de situaties waarvoor twee bedrijven kiezen om als één gemeenschappelijk bedrijf te worden beschouwd als vermeld in het derde lid, 1° tot en met 3°, uitbreiden.
§ 2. Als de landbouwer heeft geopteerd voor het nutriëntenbalansstelsel, wordt het mestoverschot van een bedrijf voor een bepaald kalenderjaar berekend overeenkomstig de methode bepaald in paragraaf 1, met dien verstande dat nu de reële uitscheidingshoeveelheden, bepaald overeenkomstig artikel 26, of de reële stikstofverliezen in rekening worden gebracht.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
§ 3. De Mestbank maakt jaarlijks, voor elk bedrijf, voor de nutriënten N en P2O5, een mestbalans op, op basis van de berekening als vermeld in artikel 62bis.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
Artikel 29. (08/01/2016- ...)
§ 1. Er wordt een mestverwerkingsplicht opgelegd, die berekend wordt in functie van de gemeentelijke productiedruk van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N per hectare, van de gemeente of gemeenten waar het bedrijf, geheel of gedeeltelijk, gelegen is.
De Vlaamse Regering stelt de gemeentelijke productiedruk vast op basis van de netto productie van stikstof uit dierlijke mest en de afzetmogelijkheden van dierlijke mest.
§ 2. Het bedrijf verwerkt een percentage van het netto stikstofoverschot, berekend overeenkomstig artikel 28, § 1, 2°, of § 2. Bij de berekening van het netto stikstofoverschot wordt geen rekening gehouden met de bijkomende productie, die ingevolge artikel 35, eerste lid, 2°, volledig moet verwerkt worden.
Het te verwerken percentage in een bepaald jaar bedraagt 0,60 % per volle schijf van 1000 kg netto stikstofoverschot van het bedrijf van dat jaar, vermeerderd met volgende percentages:
1° in gemeenten met een gemeentelijke productiedruk kleiner of gelijk aan 170 kg N per hectare: 10 %;
2° in gemeenten met een gemeentelijke productiedruk groter dan 170 kg stikstof per hectare en lager of gelijk aan 340 kg stikstof per hectare: 20 %;
3° in gemeenten met een gemeentelijke productiedruk groter dan 340 kg stikstof per hectare: 30 %.
Het te verwerken percentage in een bepaald jaar is maximaal gelijk aan 60 % van het netto stikstofoverschot van het bedrijf van dat jaar.
Indien de te verwerken hoeveelheid per bedrijf minder dan 5000 kg netto stikstof bedraagt is het bedrijf van deze verplichting ontheven.
Voor bedrijven die in meer dan één gemeente zijn gelokaliseerd, geldt een globale verwerkingsplicht die bepaald wordt op basis van het gewogen gemiddelde van de verwerkingsplicht overeenkomstig de dierlijke mestproductie in elke gemeente en de in die gemeente geldende mestverwerkingsplicht.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
§ 3. Voor de verwerking van stikstof wordt een systeem van mestverwerkingscertificaten vastgesteld.
De Mestbank reikt mestverwerkingscertificaten uit aan verwerkingseenheden voor de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest die ze hebben verwerkt.
De Mestbank reikt eveneens mestverwerkingscertificaten uit aan bedrijven die hun productie van dierlijke mest, geheel of gedeeltelijk, exporteren, en aan mestverzamelpunten, die dierlijke mest die in hun mestverzamelpunt opgeslagen is, exporteren. Er worden geen mestverwerkingscertificaten uitgereikt voor het exporteren van meststoffen vanuit een bepaald bedrijf naar landbouwgronden die behoren tot datzelfde bedrijf en die meegerekend worden voor het berekenen van het bedrijfsmatig mestoverschot, vermeld in artikel 28.
De mestverwerkingscertificaten als vermeld in het tweede en derde lid worden enkel toegekend voor de verwerking of de export van dierlijke mest, die geproduceerd werd op een in het Vlaamse Gewest gelegen exploitatie.
De door de Mestbank uitgereikte mestverwerkingscertificaten als vermeld in het tweede en derde lid, zijn overdraagbaar. Deze overdrachten van mestverwerkingscertificaten worden geregistreerd bij de Mestbank.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.
§ 4. Om in een bepaald productiejaar aan de mestverwerkingsplicht, vermeld in paragraaf 2, te voldoen, moet het bedrijf mestverwerkingscertificaten verkrijgen. Deze mestverwerkingscertificaten dienen afgeleverd te zijn voor mest die in dat productiejaar verwerkt werd. De mestverwerkingscertificaten mogen voor maximaal 5 000 kg netto stikstof afkomstig zijn van pluimveemest die werd geproduceerd door een ander bedrijf.
De Vlaamse Regering kan, in afwijking van het eerste lid, vaststellen dat in bepaalde gevallen mestverwerkingscertificaten gebruikt mogen worden die afgeleverd zijn voor mest die na dat productiejaar, verwerkt werd.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.
Artikel 30. (01/01/2019- ...)
Diersoort Diersoort Waarde Nutriën ten-emissierechten 1° RUNDVEE: a) Melkvee: Melkkoeien ongeacht de melkproductie. Vervangingsvee jonger dan 1 jaar Vervangingsvee van 1 jaar tot 2 jaar 127,00 43,00 73,00 NER-DR NER-DR NER-DR b) Mestvee: Zoogkoeien Mestkalveren Runderen jonger dan 1 jaar Runderen van 1 jaar tot jonger dan 2 jaar 127,00 14,10 31,70 83,00 NER-DR NER-DR NER-DR NER-DR c) Andere runderen 106,50 NER-DR 2° VARKENS: Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg Beren Zeugen Inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg. Andere varkens: Van 20 tot 110 kg (tweefazig of driefazig) Van 110 kg en meer 4,48 38,50 38,50 18,33 38,50 NER-DV NER-DV NER-DV NER-DV NER-DV 3° PLUIMVEE: a) Legrassen: Legkippen [inclusief (groot)ouderdieren] Opfokpoeljen van legkippen 1,18 0,57 NER-DP NER-DP b) Vleesrassen: slachtkuikens Slachtkuikenouderdieren Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren 0,91 1,91 0,74 NER-DP NER-DP NER-DP c) Struisvogels: Struisvogels fokdieren Struisvogels slachtdieren Struisvogels (van 0 tot 3 maand) 27,80 13,10 5,20 NER-DP NER-DP NER-DP d) Kalkoenen: Kalkoenen slachtdieren Kalkoenen ouderdieren 2,99 3,47 NER-DP NER-DP e) Ander pluimvee 4° PAARDEN: Paarden (> 600 kg) Paarden en pony’s (200-600 kg) Paarden en pony’s (< 200 kg) 95,00 71,00 47,00 NER-DA NER-DA NER-DA 5° ANDERE: a) Konijnen gesloten bedrijven (per vrouwelijk konijn) Vetmesterij (per dier) Kwekerij (per volwassen dier) 12,18 1,11 5,03 NER-DA NER-DA NER-DA a) Geiten en schapen Geiten en schapen jonger dan 1 jaar Geiten en schapen ouder dan 1 jaar 6,08 14,64 NER-DA NER-DA c) Nertsen Gesloten bedrijven (per moederdier) Vetmesterij (per dier) 4,82 1,56 NER-DA NER-DA Kwekerij (per volwassen dier) 1,78 NER-D4
§ 1. De nutriëntenhaltes, vermeld in de artikelen 33bis en 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, worden vervangen door de nutriëntenemissierechten. Deze vervanging gebeurt op zo'n manier dat het totaal aantal dieren op Vlaams niveau niet aangroeit zonder afbreuk te doen aan de aan individuele bedrijven toegekende rechten.
§ 2. De nutriëntenemissierechten beperken het aantal dieren van elke diersoort die op een bedrijf mogen worden gehouden, tot het aantal dieren van die bepaalde diersoort dat overeenkomt met het aantal dieren van die diersoort, vermeld op het berekeningsblad van de nutriëntenhalte.
De Vlaamse Regering kan afwijkingen vaststellen op de wijze waarop de nutriëntenemissierechten worden berekend ondermeer indien de soorten dieren vermeld op het berekeningsblad van de nutriëntenhalte niet meer overeenkomen met de naderhand daadwerkelijk gehouden soorten dieren, of indien een deel van de nutriëntenhalte enkel is uitgedrukt in kg P2O5 en kg N.
De Mestbank wijst ambtshalve de nutriëntenemissierechten uitgedrukt in NER-D toe aan de betrokken landbouwers. De door de Mestbank op grond van dit artikel toegewezen nutriëntenemissierechten gelden vanaf 1 januari 2007.
Voor de omzetting van de nutriëntenhalte in nutriëntenemissierechten uitgedrukt in NER-D maakt de Mestbank gebruik van de tabel in de bij dit decreet gevoegde bijlage 1.
Hiertoe wijst de Mestbank eerst de nutriëntenhaltes toe aan de verschillende landbouwers, door de som te nemen van de nutriëntenhaltes van de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf van een betrokken landbouwer. Onder de nutriëntenhalte van een exploitatie wordt verstaan de nutriëntenhalte die op basis van artikel 33bis en 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, toegekend is voor een inrichting of deel van een inrichting, als vermeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, die gelegen is op dezelfde plaats als de exploitatie.
Wanneer de producent, als vermeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, meent dat de nutriëntenhaltes van zijn inrichting of deel van een inrichting aan een andere landbouwer moeten worden toegewezen, dan kan hij bij de Mestbank bezwaar indienen tegen de toewijzing. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
§ 3. Voor de daaropvolgende berekeningen en omzettingen wordt uitgegaan van volgende waarden per dier uitgedrukt in NER-D gespecificeerd naar de betrokken diercategorie.
§ 4. Het gemiddeld aantal dieren op een bedrijf uitgedrukt in NER-D en berekend overeenkomstig het bepaalde in § 3 mag op jaarbasis niet hoger zijn dan de toegekende nutriëntenemissierechten en het aantal dieren op bedrijfsniveau uitgedrukt in NER-D en berekend overeenkomstig het bepaalde in § 3 mag op geen enkel ogenblik meer bedragen dan een door de Vlaamse Regering per diersoort te bepalen percentage van de toegekende nutriëntenemissierechten.
§ 5. Binnen de perken van de nutriëntenemissierechten heeft de landbouwer de vrijheid de diersoort te houden die hij verkiest of binnen dezelfde diersoort wijzigingen door te voeren.
§ 6. De omzetting naar een andere diersoort of wijziging binnen dezelfde diersoort gebeurt op basis van een door de Vlaamse Regering vastgestelde omrekeningstabel.
§ 7. De Mestbank kan tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, toewijzen aan een landbouwer voor het houden van dieren voor doeleinden in het kader van natuurbeheer, wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, en beheer van onroerende goederen in opdracht van openbare besturen. De tijdelijke nutriëntenemissierechten zijn niet overdraagbaar.
De tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D worden berekend in functie van het aantal dieren nodig voor het verwezenlijken van de doelstelling vermenigvuldigd met de waarde bepaald in de tabel van § 3.
Voor zover aan de landbouwer voor de in het eerste lid vermelde doeleinden een nutriëntenhalte of nutriëntenemissierechten werden toegekend, worden deze door de Mestbank omgezet in tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, die niet overdraagbaar zijn.
Indien de dieren niet meer gehouden worden in functie van de aangegeven doelstelling of indien de landbouwer zijn activiteiten in het kader van de doelstelling gestaakt heeft, wordt het deel van de tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend in toepassing van § 7, uitgedrukt in TNER-D, door de Mestbank geannuleerd.
Indien dieren worden gehouden zonder TNER-D of waarvoor de TNER-D geannuleerd werden, wordt aan de landbouwer de geldboete opgelegd voorzien in artikel 63, § 4.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat er ook tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, toegewezen kunnen worden voor dieren die opgevangen worden in dierenasielen, voor dieren die gehouden worden in kinderboerderijen, voor dieren die gehouden worden met het oog op het verlenen van zorg in zorgboerderijen of andere zorginstellingen, of voor dieren die gehouden worden met het oog op het nastreven van sociale of andere doeleinden van algemeen nut. De Vlaamse Regering kan de extra voorwaarden daarvoor bepalen. De Vlaamse Regering kan bepalen dat bij de berekening van het aantal tijdelijke nutriëntenemissierechten dat toegekend zal worden, er alleen voor een gedeelte van de gehouden dieren tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend zullen worden als de gehouden dieren, naast de doeleinden, vermeld in dit lid, ook gehouden worden om economische of andere redenen.
§ 8. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot dit artikel en kan afwijkingen bepalen voor landbouwers van wie het bedrijf een productie aan dierlijke mest heeft kleiner dan 300 kg P2O5, als vermeld in artikel 23, § 1, 1°.
Artikel 31. (01/01/2024- ...)
§ 1. De nutriëntenemissierechten zijn geheel of gedeeltelijk overdraagbaar vanaf een door de Vlaamse Regering vast te stellen aantal nutriëntenemissierechten.
§ 2. De overdrager moet de mestproductie die op het bedrijf voor de drie gekende aan de overname voorafgaande kalenderjaren werd geproduceerd overeenkomstig de bepalingen van dit decreet hebben afgezet. Is dit niet het geval dan worden de overgedragen nutriëntenemissierechten proportioneel geannuleerd ten belope van de niet correct afgezette mestproductie.
Ingeval de overdrager beschikt over ingevulde nutrientenemissierechten en over niet-ingevulde nutrientenemissierechten wordt de annulering van de in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, voorziene 25 % als volgt doorgevoerd :
1° de volledige nutriëntenemissierechten worden in aanmerking genomen in voorkomend geval na de proportionele annulering op grond van het eerste lid;
2° daarvan wordt 25 % geannuleerd;
3° ten slotte, indien er bij de over te dragen nutriëntenemissierechten nog een deel niet ingevuld zijn wordt ook dit deel geannuleerd. De niet-ingevulde nutriëntenemissierechten worden bepaald op grond van de invulling van de nutriëntenemissierechten gedurende de laatste drie gekende kalenderjaren voorafgaand aan de datum waarop de overname van de nutriënten-emissierechten ingaat, ongeacht een mogelijke overdracht van de nutriëntenemissierechten tussen landbouwers tijdens deze drie kalenderjaren. Een annulatie wegens niet-ingevulde nutriëntenemissierechten op grond van een gegeven kalenderjaar, kan niet leiden tot een verdere annulatie na overdracht op grond van eenzelfde kalenderjaar.
§ 3. ...
§ 4. De overdracht wordt gemeld aan de Mestbank die akte neemt van deze overdracht en in voorkomend geval van de annulatie van het percentage nutriëntenemissierechten.
§ 5. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot dit artikel.
De Vlaamse Regering kan bepalen in welke gevallen een overgang van nutriëntenemissierechten van een landbouwer naar een andere landbouwer niet beschouwd wordt als een overdracht van nutriëntenemissierechten als vermeld in dit artikel.
Artikel 32. (01/06/2023- ...)
De landbouwer kan aan de Vlaamse Regering de herziening vragen van de berekening van de toegewezen nutriëntenemissierechten.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot dit artikel.
Artikel 33. (01/01/2007- ...)
Ingeval in een exploitatie de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten, op vrijwillige basis volledig en definitief wordt stopgezet overeenkomstig de voorwaarden en regels, bedoeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van één of meerdere diersoorten, en de uitvoeringsbesluiten ervan, wordt het voor de betreffende diersoort toegekende aandeel in de nutriëntenemissierechten van rechtswege geannuleerd.
De Vlaamse Regering kan nadere voorwaarden en regels vaststellen met betrekking tot de annulatie van het toegekende aandeel van de nutriëntenemissierechten.
Artikel 34. (23/02/2024- ...)
§1. Bedrijfsontwikkeling is mogelijk door:
1° de overname van nutriëntenemissierechten met annulering van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten;
2° de overname van nutriëntenemissierechten zonder annulering in het kader van een familiale overdracht.
Onder een familiale overdracht als vermeld in het eerste lid, 2°, wordt begrepen een overdracht van nutriëntenemissierechten van een landbouwer naar een landbouwer, waarbij de relatie tussen de overlatende en de overnemende landbouwer, onder een van de volgende gevallen valt:
1° de overnemende landbouwer is de echtgenoot of echtgenote van de overlatende landbouwer;
2° de overnemende landbouwer is een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
3° de overnemende landbouwer is een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
a) minstens 80% van de aandelen van de personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid is eigendom van de overlatende landbouwer, van diens echtgenoot of van een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
b) elke zaakvoeder, beherende vennoot of bestuurder van de personenvennootschap, is de overlatende landbouwer, diens echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
4° de overnemende landbouwer is, in het geval de overlatende landbouwer een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid betreft, een natuurlijke persoon die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
a) de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht waren minstens 80% van de aandelen van de overlatende landbouwer, steeds eigendom van de overnemende landbouwer, van diens echtgenoot of van een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overnemende landbouwer;
b) de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht, was elke zaakvoeder, beherende vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer hetzij de overnemende landbouwer, hetzij diens echtgenoot, hetzij een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overnemende landbouwer;
5° zowel de overnemende als de overlatende landbouwer zijn een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, en er is voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
a) de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht waren minstens 80% van de aandelen van de overlatende landbouwer, steeds eigendom van de overnemende landbouwer, van een aandeelhouder van de overnemende landbouwer, of van een echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van een aandeelhouder van de overnemende landbouwer;
b) elke zaakvoeder, beherende vennoot of bestuurder van de overnemende landbouwer, was de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht, door één functie of door een opeenvolging van verschillende functies, hetzij als zaakvoerder, beherend vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer, hetzij als een echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van een zaakvoerder, beherend vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer, bij de overlatende landbouwer betrokken.
Als binnen de vijf jaar na een overdracht als vermeld in het eerste lid, 2°, een nieuwe overdracht van nutriëntenemissierechten gebeurt, kan dit enkel op grond van het eerste lid, 1°, behoudens in het geval de tweede overnemende landbouwer zowel met de eerste overlatende landbouwer als met de tweede overlatende landbouwer, een relatie als vermeld in het tweede lid heeft.
Als binnen de vijf jaar na een overdracht waarbij de overnemende landbouwer een personenvennootschap is als vermeld in het tweede lid, 3° of 5°, niet langer voldaan is aan een van de twee voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 3°, a) of b), respectievelijk 5°, a) of b), wordt alsnog ambtshalve een annulering van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten doorgevoerd. De annulering gaat in op de eerste dag van de derde maand die volgt op de via beveiligde zending verzonden kennisgevingsbrief van de Mestbank. Als deze nutriëntenemissierechten tijdens die tijdspanne verder worden overgedragen, dan gaat, in afwijking van de bepalingen van de vorige zin, de annulering in op de dag van de verdere overdracht. De annulering van de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten die gepaard gaat met de annulering met 25% van de nutriëntenemissierechten, wordt bepaald op grond van de invulling van de nutriëntenemissierechten gedurende de laatste drie gekende kalenderjaren die voorafgaan aan de datum van de overname van de nutriëntenemissierechten.
Als de landbouwer bestaat uit een vennootschap wordt elke wijziging van de vennoten, aandeelhouders of bestuurders van de vennootschap waaruit de landbouwer bestaat, beschouwd als een overname van nutriëntenemissierechten, waarbij 25% van de nutriëntenemissierechten van de landbouwer geannuleerd wordt als vermeld in het eerste lid, 1°, tenzij de relatie tussen de vennootschap voor de wijziging en de vennootschap na de wijziging, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 5°.
Als de overnemende landbouwer bestaat uit een groepering van meerdere personen, moet elk van de personen die deel uitmaken van de groepering, hetzij zelf de overlatende landbouwer zijn, hetzij onder een van de gevallen als vermeld in het tweede lid, 1° tot en met 5°, vallen.
Als de overlatende landbouwer bestaat uit een groepering van meerdere personen, is aan de voorwaarde, vermeld in het tweede lid, voldaan als hetzij de overnemende landbouwer een persoon is die deel uitmaakt van de groepering van meerdere personen waaruit de overlatende landbouwer bestaat, hetzij de overnemende landbouwer met één van de personen die deel uitmaakt van de groepering waaruit de overlatende landbouwer bestaat, een relatie heeft die valt onder een van de gevallen als vermeld in het tweede lid, 1° tot en met 5°.
Een aanvraag op grond van dit artikel wordt ongegrond verklaard als blijkt dat op de overdrachtsdatum of in de tijdsspanne tussen de overdrachtsdatum en de datum van de definitieve akteneming van de overdracht, niet voldaan is aan een van de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf.
Als na een overdracht als vermeld in het tweede lid, 3° of 5°, of het vijfde lid, er een wijziging van een functie van zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder of een aandelenoverdracht gebeurt, brengt de landbouwer met een beveiligde zending de Mestbank op de hoogte van de toewijzing van een functie van zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder, of van een aandelenoverdracht. De melding kan alleen geldig worden gedaan binnen de negentig dagen na de toewijzing van de functie en binnen de negentig dagen na de overdracht van de aandelen.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot dit artikel.
§ 2. Een verhoging van de mestproductie of een nieuwe mestproductie is uitgesloten voor bedrijven waarvoor geheel of gedeeltelijk een stopzettingsvergoeding werd bekomen in het kader van het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van één of meerdere diersoorten.
Artikel 35. (23/02/2024- ...)
§1. De niet-ingevulde nutriëntenemissierechten van een bedrijf worden van rechtswege geannuleerd op 1 januari 2024.
De niet-ingevulde nutriëntenemissierechten, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald op grond van het gemiddelde van de invulling van de nutriëntenemissierechten gedurende de kalenderjaren 2020, 2021 en 2022. Voor elk van de voormelde drie jaren wordt het aantal ingevulde nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in aantal NER-D, bepaald. Vervolgens wordt het gemiddelde van die drie getallen genomen. Het voormelde gemiddelde dat wordt uitgedrukt in aantal NER-D, is de gemiddelde invulling. De gemiddelde invulling, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, wordt vervolgens met 10% verhoogd.
In afwijking van het tweede lid worden voor landbouwers die in de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022 dieren van de diercategorie legkippen hielden, de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten als volgt bepaald:
1° voor de diercategorie legkippen wordt het hoogste van de invulling van de nutrientenemissierechten gedurende de kalenderjaren 2020, 2021 en 2022 bepaald. Voor elk van die drie jaren wordt het aantal ingevulde nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in aantal NER-D, door legkippen, bepaald. Dat hoogste getal, uitgedrukt in aantal NER-D, geeft de ingevulde nutriëntenemissierechten door legkippen weer;
2° als door de landbouwer in kwestie in de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022 ook dieren van een andere diercategorie dan van de diercategorie legkippen gehouden werden, worden de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten berekend overeenkomstig het tweede lid voor al de dieren van de andere diercategorieën dan de diercategorie legkippen;
3° ten slotte wordt de som genomen van het resultaat van punt 1° en 2°. Het
resultaat van die som geeft de ingevulde nutriëntenemissierechten weer.
Als het resultaat van de berekening, vermeld in het tweede of het derde lid, lager is dan het aantal nutriëntenemissierechten waarover het bedrijf op 31 december 2023 beschikte, annuleert de Mestbank de nutriëntenemissierechten voor het verschil tussen het resultaat van de berekening, vermeld in het tweede of het derde lid, en het aantal nutriëntenemissierechten waarover het bedrijf op 31 december 2023 beschikte.
§2. Voor de toepassing van dit artikel wordt, in voorkomend geval, geen rekening gehouden met de NER-MVW of de TNER-D waarover het bedrijf beschikt.
Voor de toepassing van dit artikel wordt, in voorkomend geval, geen rekening gehouden met de nutriëntenemissierechten die een bedrijf sinds 1 januari 2017 heeft verworven.
§3. De Mestbank vermeldt het aantal nutriëntenemissierechten dat van rechtswege geannuleerd is, uiterlijk op 1 september 2024, in het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt. De landbouwer kan daartegen bezwaar indienen uiterlijk op 1 oktober 2024.
Als de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, in de kalenderjaren in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid, door overmacht meer dan 10% lager was dan normaal, kan de landbouwer uiterlijk op 1 oktober 2024, bij de Mestbank een verzoek indienen om voor de annulering van de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten:
1° geen rekening te houden met het jaar of de jaren waarin de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, door overmacht meer dan 10% lager was dan normaal als de situatie van overmacht, waardoor de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, meer dan 10% lager was dan normaal, zich voordeed in een of twee van de kalenderjaren in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid;
2° rekening te houden met de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, in 2019 als de situatie van overmacht, waardoor de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, meer dan 10% lager was dan normaal, zich voordeed in alle drie van de kalenderjaren in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid.
De landbouwer kan uiterlijk op 1 oktober 2024, aan de Mestbank een andere berekening voor de annulering van de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten voorstellen als er op een van de exploitaties die tot het bedrijf behoren, sinds 1 januari 2017 investeringen gedaan zijn in de dierplaatsen die op de exploitatie aanwezig zijn, op voorwaarde dat die investeringen gedaan zijn binnen het kader van een geldige omgevingsvergunning. De voorgestelde andere berekening houdt rekening met de investeringen die sinds 1 januari 2017 gedaan zijn in de dierplaatsen die op de exploitatie aanwezig zijn, en blijft binnen het kader van een geldige omgevingsvergunning.
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, en de verzoeken, vermeld in het tweede en derde lid, worden met een beveiligde zending bezorgd aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen zes maanden vanaf de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het vierde lid. De indiener van het bezwaar, vermeld in het eerste lid, of van het verzoek, vermeld in het tweede en derde lid, wordt via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte gebracht van de voormelde beslissing. De indiening van het voormelde bezwaar of voormelde verzoek schorst de aangevochten beslissing niet.
§4. De landbouwer krijgt een vergoeding van 1 euro per initieel nutriëntenemissierecht dat van rechtswege geannuleerd wordt. De voormelde vergoeding wordt alleen toegekend als de landbouwer op 31 december 2023 over meer nutriëntenemissierechten beschikte dan op 1 januari 2007.
Het aantal initiële nutriëntenemissierechten waarvoor een vergoeding wordt toegekend, wordt bepaald door eerst het verschil te maken tussen het aantal nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer op 31 december 2023 beschikte, en het aantal nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer op 1 januari 2007 beschikte. Het resultaat van de voormelde berekening is de NER-groei.
Het aantal initiële nutriëntenemissierechten waarvoor een vergoeding wordt gegeven, wordt bekomen door het totale aantal te annuleren nutriëntenemissierechten te vermenigvuldigen met de verhouding tussen de NER-groei en het totaal aan nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer op 31 december 2023 beschikte.
§5. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor het bepalen van de te annuleren nutriëntenemissierechten, voor de beoordeling van de situaties van overmacht als vermeld in paragraaf 3 en voor de berekening en toekenning van de vergoeding, vermeld in paragraaf 4.
Artikel 36. (28/07/2022- ...)
...
Artikel 37. (28/07/2022- ...)
...
Artikel 38. (01/01/2019- ...)
De Vlaamse Regering kan in bepaalde afstroomzones of delen ervan in functie van de waterkwaliteit de verbodsbepalingen betreffende het op of in de bodem brengen van meststoffen verstrengen.
Er wordt uiterlijk op 1 juli 2020 nagegaan of de resultaten van de waterkwaliteit in overeenstemming zijn met de Europese en Vlaamse waterkwaliteitsdoelstellingen, zoals onder andere opgenomen in het zesde mestactieplan, voor de periode 2019 tot en met 2022.
Als blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen niet gehaald worden, neemt de Vlaamse Regering extra maatregelen om in overeenstemming te zijn met de vooropgestelde doelstellingen.
Artikel 39. (01/01/2007- ...)
De Vlaamse Regering kan vaststellen dat ingeval van overname van nutriën tenemissierechten die betrekking hebben op bepaalde diersoorten de omzetting naar andere door de Vlaamse Regering te bepalen diersoorten niet mogelijk is.
Dieren, die worden gehouden in strijd met dit artikel en zijn uitvoeringsbepalingen, worden geacht te zijn gehouden zonder toegekende nutriëntenemissierechten.
Artikel 40. (23/02/2024- ...)
§1. De Vlaamse Regering kan een regeling voor het opkopen van nutriëntenemissierechten vaststellen. Het opkopen van nutriëntenemissierechten kan gebiedsgericht in functie van milieuresultaten plaatsvinden.
§2. Als in 2026, bij het onderzoek, vermeld in artikel 55, blijkt dat een of meer van de doelstellingen, vermeld in artikel 55, eerste lid, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, niet gehaald zijn, zal de VLM nutriëntenemissierechten opkopen. Het opkopen van nutriëntenemissierechten zal tot en met 31 december 2027 op vrijwillige basis gebeuren. Na 1 januari 2028 kan ook een regeling voor gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten ingevoerd worden. Bedrijven waarvoor de ammoniakreductie voor de dieren van de diersoort rundvee, vermeld in de tabel in artikel 27, §1, 1°, ten opzichte van de referentiesituatie 2021, al met 15% gedaald is, worden vrijgesteld van een gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten.
De opkoop van nutriëntenemissierechten heeft betrekking op landbouwers die beschikken over ingevulde nutriëntenemissierechten.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels over de opkoop van nutriënten-emissierechten, vermeld in deze paragraaf, en kan daarbij:
1° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten gebiedsgericht kan gebeuren;
2° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op bepaalde types van bedrijven of dat bepaalde types van bedrijven geheel of gedeeltelijk vrijgesteld zullen zijn van het opkopen van nutriëntenemissierechten;
3° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op nutriëntenemissierechten waarmee in de jaren die voorafgaan aan de opkoop van de nutriëntenemissierechten, dieren van een of meer aangeduide diercategorieën gehouden werden;
4° bepaalde types van bedrijven vrijstellen van een gedwongen opkoop van nutriënten-emissierechten;
5° de nadere regels bepalen voor de vergoedingen die betaald zullen worden aan de landbouwers van wie nutriëntenemissierechten opgekocht werden;
6° de nadere regels bepalen voor landbouwers van wie nutriëntenemissierechten opgekocht worden en die zowel over ingevulde als over niet-ingevulde nutriëntenemissierechten beschikken.
§3. Er wordt bij de Mestbank een Stikstofdatabank voor Starters, hierna SDS te noemen, opgericht als de opkoopregelingen van nutriëntenemissierechten succesvol gebleken zijn waardoor de beschikbare nutriëntenemissierechten de ontwikkelingsmogelijkheden voor startende landbouwers beperken.
De Vlaamse Regering beoordeelt of voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. Als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, zal de Vlaamse Regering de SDS oprichten, met dien verstande dat de SDS ten vroegste op 1 januari 2026 opgericht wordt.
Als de Vlaamse Regering beslist de SDS op te richten, wordt in de SDS de helft van de nutriëntenemissierechten geplaatst die met toepassing van artikel 31, §2, tweede lid, 2°, geannuleerd worden, vanaf het moment van de oprichting van de SDS.
De Vlaamse Regering werkt een regeling uit om de nutriëntenemissierechten, geplaatst in de SDS, toe te wijzen aan startende landbouwers via een gericht doelgroepenbeleid.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de oprichting, het beheer en de werking van de SDS en voor de toewijzing van nutriëntenemissierechten vanuit de SDS aan startende landbouwers en kan daarbij:
1° nader bepalen wat onder een startende landbouwer verstaan wordt;
2° de toewijzing van nutriëntenemissierechten vanuit de SDS beperken tot bepaalde types van landbouwers of tot landbouwbedrijven die in bepaalde gebieden gevestigd zijn;
3° voorwaarden opleggen aan het gebruik van nutriëntenemissierechten die vanuit de SDS toegewezen zijn;
4° de toewijzing van nutriëntenemissierechten vanuit de SDS beperken in de tijd;
5° een vergoeding invoeren voor de toewijzing van nutriëntenemissierechten uit de SDS.
Artikel 41. (01/01/2007- ...)
De Vlaamse Regering kan, in functie van de nitraat-en fosfaatconcentratie in de oppervlaktewateren en in het grondwater, de afzet van dierlijke mest en van mestoverschotten door invoer, of de vestiging of uitbreiding van veeteeltbedrijven, in bepaalde gemeenten regelen of beperken.
Artikel 41bis. (23/02/2024- ...)
§1. Met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden is op landbouwgronden gelegen in gebieden, aangewezen op gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en sorterend onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur", definitief vastgesteld met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, elke vorm van bemesting verboden met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten. Dit bemestingsverbod geldt :
1° in de voor 1 januari 2009 aangeduide ruimtelijke gebieden, vanaf 1 januari 2009;
2° in de na 1 januari 2009 aangeduide ruimtelijke gebieden :
a) als het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, een gefaseerde inwerkingtreding voorziet, vanaf 1 januari van het jaar vanaf wanneer de bestemming die sorteert onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur", gerealiseerd moet zijn;
b) als het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, geen gefaseerde inwerkingtreding voorziet, vanaf 1 januari van het jaar volgende op de datum van de definitieve vaststelling van het betrokken gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Tot de vaststelling van de plannen, vermeld in paragraaf 5, kan in afwijking van het eerste lid op de graslanden die potentieel belangrijk zijn een supplementaire bemesting van maximaal 100 kg stikstof uit kunstmest per ha per jaar toegestaan worden, op voorwaarde dat daarover een beheersovereenkomst wordt afgesloten tussen de betrokken landbouwer en de Vlaamse Landmaatschappij, na advies van het Agentschap Natuur en Bos. Die beheersovereenkomst kan nog nadere beperkingen specificeren omtrent de toedieningsperiode van de kunstmest.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid en van artikel 41ter is met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden op landbouwgronden in groen Habitatrichtlijngebied elke vorm van bemesting verboden, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten. Dat bemestingsverbod geldt:
1° in de ruimtelijke gebieden die voor 1 januari 2028 aangeduid zijn, vanaf 1 januari 2028. In afwijking daarvan geldt voor ruimtelijke uitvoeringsplannen die in een gefaseerde inwerkingtreding voorzien op basis waarvan de bestemming, vermeld in artikel 3, §2, 2°/2, op 1 januari 2029 of later gerealiseerd moet zijn, het bemestingsverbod vanaf 1 januari van het jaar waarin de bestemming, vermeld in artikel 3, §2, 2°/2, gerealiseerd moet zijn;
2° in de ruimtelijke gebieden die na 1 januari 2028 aangeduid zijn:
a) als het ruimtelijk uitvoeringsplan in een gefaseerde inwerkingtreding voorziet, vanaf 1 januari van het jaar vanaf wanneer de bestemming, vermeld in artikel 3, §2, 2°/2, gerealiseerd moet zijn;
b) als het ruimtelijk uitvoeringsplan niet in een gefaseerde inwerkingtreding voorziet, vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op de datum van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie.
Als op percelen waar een bemestingsverbod als vermeld in het eerste of het derde lid geldt, geen grasland als hoofdteelt of als nateelt aanwezig is, wordt voor de toepassing van dit decreet voor het perceel in kwestie nul als bemestingsnorm toegekend. De Mestbank slaat in de databank van de Mestbank de digitale ruimtelijke inventarisatie op van de landbouwgronden in de gebieden, vermeld in het eerste en het derde lid.
De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen.
§2. In afwijking van paragraaf 1 wordt aan bedrijven ontheffing van het verbod van bemesting gegeven voor de landbouwgronden binnen die gebieden die:
1° conform de aangifte op cartografisch materiaal in 2008 voor de ruimtelijke gebieden die voor 1 januari 2009 aangeduid zijn, behoorden tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden voor zover het akkers of intensief grasland betreft;
2° conform de aangifte op cartografisch materiaal in het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de ruimtelijke gebieden die na 1 januari 2009 maar voor 1 januari 2027 aangeduid zijn, behoorden tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden voor zover het akkers of intensief grasland betreft;
3° conform de aangifte op cartografisch materiaal in het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de ruimtelijke gebieden die na 1 januari 2027 aangeduid zijn, behoorden tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden voor zover het akkers of intensief grasland betreft en voor zover de percelen niet in Habitatrichtlijngebied liggen.
In geval van deze ontheffing gelden de bemestingsnormen zoals bedoeld in artikel 13.
§3. De Mestbank geeft :
- voor de landbouwgronden gelegen in de voor 1 januari 2009 aangeduide gebieden binnen de negentig dagen na 1 januari 2009;
- voor de landbouwgronden gelegen in de na 1 januari 2009 aangeduide gebieden binnen de zestig dagen na de definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan aan de landbouwers kennis van de landbouwgronden die worden beschouwd als grasland dat valt onder de toepassing van de definities, bedoeld in artikel 3, § 6, 5°, 6°, 7°, 11° en 19°.
De landbouwers kunnen binnen de dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving per beveiligde zending een aanvraag tot correctie richten tot de Mestbank, die binnen de zestig dagen na ontvangst van de aanvraag tot correctie een beslissing neemt na advies van de Verificatiecommissie. De Mestbank of de Verificatiecommissie kan de termijn van zestig dagen verlengen als blijkt dat voor de behandeling van de aanvraag tot correctie een plaatsbezoek aan het betreffende perceel of de betreffende percelen aangewezen is. Het plaatsbezoek moet gebeuren in een periode waarin de vegetatie herkenbaar is. In geval van verlenging van de termijn van zestig dagen, is er geen bemestingsverbod tot 31 december van het kalenderjaar waarin de Mestbank haar beslissing over de aanvraag tot correctie heeft genomen. De beslissing van de Mestbank moet genomen zijn :
1° vóór 31 december 2010 als het betrokken gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vastgesteld is vóór 31 december 2009;
2° vóór 31 december van het jaar volgend op het jaar van de definitieve vaststelling van het betrokken gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan als het betrokken gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vastgesteld is na 31 december 2009.
De Verificatiecommissie bestaat uit :
1° twee vertegenwoordigers van de Mestbank die respectievelijk het voorzitterschap en het secretariaat verzekeren; de secretaris heeft geen stemrecht;
2° een vertegenwoordiger van het Departement Landbouw en Visserij van het Vlaams Ministerie van Landbouw en Visserij;
3° een vertegenwoordiger van het Agentschap voor Natuur en Bos;
4° een door de Mestbank aangeduide MER-deskundige erkend in de discipline fauna en flora.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de modaliteiten inzake de inventarisatie, de kennisgeving, de aanvraag tot correctie alsook de oprichting, en de werking van de Verificatiecommissie.
§4. Bij overdracht van een perceel landbouwgrond waarop een ontheffing geldt, vervalt de ontheffing.
In afwijking van het eerste lid, blijft de ontheffing gelden als het gebruiksrecht overgedragen wordt aan de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van de gebruiker.
In afwijking van het eerste lid, blijft de ontheffing gelden als het gebruiksrecht van het perceel landbouwgrond wordt overgedragen naar een landbouwer waarvan elke persoon die deel uitmaakt van deze landbouwer :
a) hetzij zelf deel uitmaakt van de landbouwer die het gebruiksrecht van het betrokken perceel heeft overgedragen;
b) hetzij de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner is van een persoon die zelf deel uitmaakt van de landbouwer die het gebruiksrecht van het betrokken perceel heeft overgedragen.
In afwijking van het eerste lid wordt de ontheffing eenmalig overgedragen aan de nieuwe gebruiker, als het een overdracht betreft die behoort tot een van de volgende types overdrachten :
1° het gebruiksrecht van het perceel landbouwgrond wordt overgedragen aan de afstammelingen of aangenomen kinderen van een persoon die deel uitmaakt van de landbouwer die het gebruiksrecht van het betrokken perceel heeft overgedragen, de afstammelingen of aangenomen kinderen van de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van deze persoon of de echtgenoten of wettelijk samenwonende partners van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen;
2° het gebruiksrecht van het perceel landbouwgrond wordt overgedragen van een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van de landbouwer die het gebruiksrecht van het betrokken perceel heeft overgedragen naar een rechtspersoon waarvan deze natuurlijke persoon zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder is;
3° het gebruiksrecht van het perceel landbouwgrond wordt overgedragen van een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van de landbouwer die het gebruiksrecht van het betrokken perceel heeft overgedragen naar een rechtspersoon waarvan zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of de afstammelingen of aangenomen kinderen van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, of de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder zijn;
4° het gebruiksrecht van het perceel landbouwgrond wordt overgedragen naar een landbouwer waarvan elke persoon die deel uitmaakt van deze landbouwer :
a) hetzij zelf deel uitmaakt van de landbouwer die het gebruiksrecht van het betrokken perceel heeft overgedragen;
b) hetzij de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner is van een persoon die zelf deel uitmaakt van de landbouwer die het gebruiksrecht van het betrokken perceel heeft overgedragen;
c) hetzij met een persoon die deel uitmaakt van de landbouwer die het gebruiksrecht van het betrokken perceel heeft overgedragen, een overeenkomstige band, als vermeld in 1° tot en met 3°, heeft.
Na een overdracht, als vermeld in het vierde lid, 2°, vervalt de ontheffing zodra de gebruiker die het perceel in gebruik had voor de overdracht, zijn mandaat van bestuurder, beherende vennoot of zaakvoerder beëindigt. De ontheffing vervalt evenwel niet indien hij als bestuurder, beherende vennoot of zaakvoerder opgevolgd wordt door zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of door de afstammelingen of aangenomen kinderen van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, of door de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen. In dat laatste geval vervalt de ontheffing wanneer het mandaat als zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de opvolger van de zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder beëindigd wordt.
Na een overdracht, als vermeld in het vierde lid, 3°, vervalt de ontheffing zodra het mandaat van bestuurder, beherende vennoot of zaakvoerder, van de in het vierde lid, 3°, vermelde personen, beëindigd wordt.
In afwijking van de voorgaande leden wordt, als, na een overdracht, als vermeld in het vierde lid, 2° of 3°, het gebruiksrecht van de landbouwgrond terug overgedragen wordt aan de natuurlijke persoon, die de oorspronkelijke overdrager van de landbouwgrond aan de rechtspersoon was, de ontheffing eenmalig overgedragen.
Als een ontheffing van het bemestingsverbod vermeld in § 2 gegeven wordt aan een rechtspersoon, vervalt deze ontheffing zodra het mandaat van één van de zaakvoerders, beherende vennoten of bestuurders als zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder beëindigd wordt. De ontheffing vervalt evenwel niet indien hij als zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder opgevolgd wordt door zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of de afstammelingen of aangenomen kinderen van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, of de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen. In dat laatste geval vervalt de ontheffing als het mandaat als zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de opvolger van de zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder beëindigd wordt.
De overdracht van het gebruik wordt gemeld bij de aangifte, als vermeld in artikel 23, § 5.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder :
1° overdracht : de overdracht van het gebruiksrecht op een perceel, met uitzondering van de overdracht van het gebruiksrecht ten gevolge van een seizoenspacht;
2° deel uitmaken van een landbouwer : het als persoon of als lid van een groepering van personen uitbaten van een exploitatie van de landbouwer. Een rechtspersoon wordt niet beschouwd als een groepering van personen.
In afwijking van het eerste lid blijft de ontheffing gelden als het gebruiksrecht van het perceel landbouwgrond, in het kader van de omvorming van een landbouwer met meerdere exploitanten naar een of meer nieuwe landbouwers met één exploitant, waarbij de exploitant van elke nieuwe landbouwer deel uitmaakt van de landbouwer met meerdere exploitanten, wordt overgedragen van de landbouwer met meerdere exploitanten naar een van de nieuwe landbouwers met één exploitant.
§5. In plannen conform artikel 48 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu kan in functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, gemoduleerd ontheffing worden verleend van het verbod op bemesting zoals bedoeld in § 1 tot maximum de bemestingsnormen, vermeld in artikel 13.
In deze plannen kunnen de bemestingsnormen ter stimulering van verdergaande stappen inzake het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu mits vergoeding van de inkomstenverliezen, gemoduleerd verstrengd worden.
§6. Ontheffing van het verbod, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt gegeven op de huiskavel, die bestaat op het ogenblik van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
Ontheffing van het verbod, vermeld in paragraaf 1, derde lid, wordt gegeven:
1° voor de ruimtelijke uitvoeringsplannen die voor 1 januari 2023 definitief vastgesteld zijn: op de op 1 januari 2022 tot het bedrijf behorende percelen die tot de huiskavel behoren;
2° voor de ruimtelijke uitvoeringsplannen die na 1 januari 2023 definitief vastgesteld zijn: op de tot het bedrijf behorende percelen die op het ogenblik van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan tot de huiskavel behoren.
§7. Met behoud van de toepassing van paragraaf 4 vervallen op landbouwgronden in Habitatrichtlijngebied de ontheffingen, vermeld in paragraaf 2, op 1 januari 2028.
Op landbouwgronden in Habitatrichtlijngebied vervalt de mogelijkheid om een supplementaire bemesting van maximaal 100kg stikstof uit kunstmest, toe te staan als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, op het moment dat het bemestingsverbod waarvoor een compensatievergoeding als vermeld in paragraaf 10, tweede lid, bekomen wordt, ingaat en uiterlijk op 1 januari 2028.
§8. Als een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een gebied aanduidt binnen de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur", terwijl dat gebied reeds sorteerde onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur" in het gewestplan of in een vorig gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, dan:
1° wordt voor de landbouwgronden, gelegen in dat gebied geen nieuwe ontheffing, als vermeld in § 2, toegekend;
2° blijft voor de landbouwgronden, gelegen in dat gebied de op deze landbouwgronden bestaande ontheffing behouden en kan deze ontheffing overeenkomstig de bepalingen van § 4, overgedragen worden, met dien verstande dat voor het bepalen van de overdrachtsmogelijkheden, overeenkomstig § 4, er rekening wordt gehouden met eventuele vroegere overdrachten van deze ontheffing;
3° is § 3 niet van toepassing.
§9. Als met het oog op de realisatie van natuurbehoudsdoelstellingen een inrichtingsproject uitgevoerd wordt in een gebied dat volgens een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan sorteert onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur", dan kan, in afwijking van dit artikel, tot het aflopen van het inrichtingsproject voor dat gebied de opbrenging van meststoffen tijdelijk worden geregeld via een gebruiksovereenkomst die het Agentschap Natuur en Bos, de NV Waterwegen en Zeekanaal of een andere Vlaamse overheidsinstelling, heeft opgemaakt met de betrokken landbouwer.
Deze mogelijkheid is uitsluitend toepasbaar voor inrichtingsprojecten waarvan de realisatie om dwingende redenen van openbaar belang noodzakelijk is en waarbij het bovendien gaat om :
1° hetzij inrichtingsprojecten die betrekking hebben op een gebied dat volgens een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan sorteert onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur" terwijl dat gebied in het gewestplan of in een vorig gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan niet sorteerde onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur";
2° hetzij het ruilen van gronden in uitvoering van een inrichtingsproject.
Deze gebruiksovereenkomst :
1° heeft steeds betrekking op gronden waarvan de voormelde overheidsinstelling eigenaar is of op basis van een definitief onteigeningsbesluit in uitvoering van het door de Vlaamse Regering goedgekeurde ruimtelijk uitvoeringsplan eigenaar zal worden;
2° kadert in het gefaseerd uitvoeren van een inrichtingsproject in uitvoering waarvan de Vlaamse Regering of de Vlaamse minister, bevoegd voor Leefmilieu, voor de betrokken overheidsinstelling de mogelijkheid heeft voorzien om gebruiksovereenkomsten te sluiten met de betrokken landbouwers;
3° moet door de voormelde overheidsinstelling onverwijld overgemaakt worden aan de Mestbank;
4° bepaalt het kalenderjaar of de kalenderjaren waarop ze betrekking heeft;
5° bevat een aanduiding, op cartografisch materiaal, van het perceel of de percelen waarop de gebruiksovereenkomst betrekking heeft. Een gebruiksovereenkomst kan nooit betrekking hebben op een perceel waarop reeds een bemestingsverbod van toepassing was, overeenkomstig dit artikel of overeenkomstig artikel 15ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen.
In geval van ruil van gronden is een gebruiksovereenkomst enkel toegestaan als op beide gronden die in de ruil betrokken zijn, voor de ruil geen bemestingsverbod van toepassing was;
6° bepaalt de bemestingsnormen die op het betrokken perceel of de betrokken percelen van toepassing zullen zijn. Deze bemestingsnormen kunnen echter niet hoger zijn dan de bemestingsnormen die overeenkomstig de artikelen 13, 16, 17 of 18, op het betrokken perceel of de betrokken percelen van toepassing zijn;
7° is door het Agentschap Natuur en Bos expliciet goedgekeurd. Hierbij beoordeelt het Agentschap voor Natuur en Bos ondermeer of de overeenkomst compatibel is met de natuurdoelstellingen voor het betrokken gebied.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder definitief onteigeningsbesluit verstaan, een onteigeningsbesluit waarvoor de termijn voor het instellen van een vordering bij de Raad van State verstreken is en waartegen geen vordering bij de Raad van State meer hangende is.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de inhoud en de wijze van opmaak van de gebruiksovereenkomst, vermeld in het derde lid, en met betrekking tot de wijze waarop en de termijnen waarbinnen deze gebruiksovereenkomst aan de Mestbank overgemaakt moet worden.
§10. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten en overeenkomstig de Europese regels inzake staatssteun, is er een flankerend beleid voor de bemestingsverboden, vermeld in dit artikel en in artikel 41ter, die door het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, verruimd zijn of versneld ingevoerd zijn.
Het flankerend beleid, vermeld in het eerste lid, bestaat uit:
1° een compensatievergoeding van:
a) 15.000 euro per hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2024;
b) 14.375 euro per hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2025;
c) 13.750 euro per hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2026;
d) 13.125 euro per hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2027;
e) 12.500 euro per hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2028;
2° een bijkomende vergoeding voor terreininvesteringen;
3° een specifiek flankerend beleid voor landbouwers waarvan op meer dan 20% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, een verruimde of versnelde invoering van het bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid van toepassing is, waardoor de leefbaarheid van het bedrijf ernstig in het gedrang komt.
Voor het flankerend beleid, vermeld in het tweede lid, 3°, kunnen de instrumenten, vermeld in deel 2 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting, ingezet worden. De Vlaamse Regering zal hiervoor een inrichtingsnota vaststellen, overeenkomstig de bepalingen van deel 4, titel 2, van hetzelfde decreet.
De bijkomende vergoeding voor terreininvesteringen als vermeld in het tweede lid, 2°, heeft betrekking op:
1° hetzij nieuwe terreininvesteringen die nodig zijn voor het ontwikkelen van gelijkaardige activiteiten als de activiteiten die uitgevoerd werden op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden waarop een verruimde of versnelde invoering van het bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid, van toepassing is;
2° hetzij niet-afgeschreven terreininvesteringen die omwille van het invoeren van de nulbemesting niet meer bruikbaar zijn en die niet heringezet kunnen worden.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze paragraaf en bepaalt, voor wat betreft het flankerende beleid, vermeld in deze paragraaf:
1° de nadere voorwaarden, gespecificeerd per maatregel van het flankerend beleid, waaraan voldaan moet zijn om toegang te hebben tot het flankerende beleid;
2° de nadere regels aangaande het aanvragen, opvolgen en toekennen van
het flankerend beleid.
Artikel 41ter. (23/02/2024- ...)
§1. Met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden is op niet-intensieve graslanden in bosgebieden, zoals aangeduid op de plannen, vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, en op landbouwgronden in natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden of natuurreservaten, zoals aangeduid op de plannen die vastgesteld zijn met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, elke vorm van bemesting verboden, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid is met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden vanaf 1 januari 2028 elke vorm van bemesting verboden, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten, op Habitatrichtlijngebied dat als bosgebied, groengebied, parkgebied of bufferzone als vermeld in artikel 2, derde lid, punt
4.2 tot en met punt 4.5, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen, is aangeduid op de plannen, vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996.
Als op percelen waar een bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid geldt, geen grasland als hoofdteelt of als nateelt aanwezig is, wordt voor de toepassing van dit decreet voor het perceel in kwestie nul als bemestingsnorm toegekend.
§2. Er wordt ontheffing van het verbod, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, gegeven voor die percelen die op 1 januari 2015 een ontheffing hadden, in uitvoering van artikel 15ter, § 2, van het meststoffendecreet. Deze ontheffingen zijn eenmalig overdraagbaar, overeenkomstig de bepalingen van artikel 41bis, § 4, met dien verstande dat voor het beoordelen van de overdraagbaarheid van de ontheffingen rekening wordt gehouden met overdrachten van de ontheffingen die in het verleden gebeurd zijn, in toepassing van artikel 15ter van het meststoffendecreet.
§3. Voor landbouwgronden in natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden of natuurreservaten, zoals aangeduid op de plannen, vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, wordt er ontheffing van het verbod, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, gegeven voor die percelen die een huiskavel, als vermeld in artikel 15ter, § 7, van het Meststoffendecreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 23 december 2010, zijn.
Ontheffing van het verbod, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, wordt gegeven op de percelen die op 1 januari 2022 tot de huiskavel behoren.
§4. In plannen conform artikel 48 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu kan gemoduleerd ontheffing worden verleend van het verbod op bemesting zoals bedoeld in paragraaf 1 tot maximum de bemestingsnormen, bedoeld in artikel 13.
In deze plannen kunnen de bemestingsnormen ter stimulering van verdergaande stappen inzake het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu mits vergoeding van de inkomstenverliezen, gemoduleerd verstrengd worden.
§5. Met behoud van de toepassing van artikel 41bis, §4, vervallen op landbouwgronden in Habitatrichtlijngebied de ontheffingen, vermeld in paragraaf 2, vanaf 1 januari 2028.
Artikel 42. (01/01/2015- ...)
In de kwetsbare zone water, vermeld in artikel 6, kan de Vlaamse Regering beheerovereenkomsten met landbouwers sluiten ter stimulering van verdere maatregelen ter verbetering van de milieukwaliteit. Het betreft de beheerovereenkomsten gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit.
Deze maatregelen betreffen maatregelen die verder gaan dan de dwingende voorschriften, vermeld in artikel 28, derde lid, van de verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad.
Binnen de perimeter van de speciale beschermingszones aangewezen door de Vlaamse Regering in toepassing van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand en van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna en binnen de kwetsbare zone water kan de Vlaamse Regering beheerovereenkomsten sluiten ter stimulering van bemestingspraktijken die een positieve impact hebben op de milieukwaliteit.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.
Artikel 43. (01/01/2007- ...)
Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering, overeenkomstig de Europese regels inzake staatssteun, stimulerende maatregelen nemen betreffende :
1° de uitbouw en de werking van mestverwerkingsinstallaties;
2° de vergroting van de mestopslagcapaciteit;
3° de uitbouw van de mestbewerking;
4° de opslag van drainwater in de tuinbouw;
5° het ondersteunen van waterkwaliteitsgroepen;
6° de opleiding, vorming en begeleiding van landen tuinbouwers om de toepassing van de codes van goede landbouwpraktijken te bevorderen;
7° het wetenschappelijk onderzoek betreffende :
a) de mestbewerking en de mestverwerking;
b) de oordeelkundige bemesting;
c) de relatie bemesting-bodem-oppervlaktewa ter en grondwater;
d) de uitscheiding van nutriënten door de dier soorten, vermeld in artikel 27;
8° het laten uitvoeren van bodem- en mestanalyses;
9° het vragen en opvolgen van bemestingsadviezen;
10° het gebruik van dierlijke mest.
Artikel 44. (01/01/2019- ...)
§ 1. De Vlaamse Landmaatschappij maakt jaarlijks een digitaal rapport op dat een stand van zaken geeft van het voorbije kalenderjaar voor wat betreft:
1° de nutriëntenemissierechten op niveau van het Vlaamse Gewest;
2° de invulling van de nutriëntenemissierechten op niveau van het Vlaamse Gewest;
3° de nutriëntenaanpak aan de bron;
4° de verwerkingscapaciteit van dierlijke mest en andere meststoffen;
5° de hoeveelheid dierlijke mest die verwerkt is geworden;
6° de export van dierlijke mest;
7° de uitgevoerde controles;
8° de uitgevoerde begeleiding;
9° de oplegging en inning van de boetes;
10° de kwaliteit van het oppervlakte- en het grondwater, waarbij evoluties gerapporteerd en geëvalueerd worden volgens de doelstellingen-kaders uit de achtereenvolgende actieplannen;
11° de evolutie van de gemeten nitraatresiduwaarden in de landbouwgronden;
12° de evolutie van de ammoniakemissies en de ammoniakdeposities.
Het rapport, vermeld in het eerste lid, wordt jaarlijks te laatste op 15 oktober van het betreffende jaar aan de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu voorgelegd, waarna de minister de goedkeuring geeft om het rapport te publiceren op de website van de Vlaamse Landmaatschappij.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
Artikel 45. (28/07/2022- ...)
De Vlaamse Regering kan een of meer commissies oprichten die onderzoek doen naar en advies geven over duurzame teelt- en bemestingspraktijken, en over aangelegenheden die betrekking hebben op omgevingseffecten, met inbegrip van emissies, ruimtelijke effecten en effecten op het klimaat en de biodiversiteit, die veroorzaakt worden door agrarische of para-agrarische activiteiten, zoals het houden van dieren, het telen van planten en de productie, het gebruik, de bewerking, de verwerking, de opslag en het transport van meststoffen. Die aangelegenheden omvatten onder meer methodes, technieken en andere maatregelen om omgevingseffecten te vermijden, te beperken of te verhelpen.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vastleggen over de taken, de werking, de samenstelling, de presentiegelden en in voorkomend geval de vergoedingen voor externe leden van de commissie of commissies, vermeld in het eerste lid .
Artikel 46. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 47. (23/02/2017- ...)
§ 1. De landbouwer moet de meststoffen op een milieukundig verantwoorde wijze en overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten afzetten.
In het kader van haar knipperlichtfunctie geeft de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket aan de betrokken personen een overzicht van de verschillende bij de Mestbank geregistreerde mestverhandelingen. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
De exploitant kan een aantal van zijn dieren gedurende een bepaalde periode op landbouwgronden van een andere exploitant laten grazen. In dat geval moet er een overeenkomst, het inscharingscontract, opgemaakt worden tussen beide exploitanten. Dit inscharingscontract geldt als bewijs van mestafzet ten gunste van de exploitant, wiens dieren op landbouwgronden van een andere exploitant grazen en als bewijs van mestafname voor de exploitant, die op zijn landbouwgronden dieren van een andere exploitant laat grazen. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.
§ 2. Indien de landbouwer niet bij machte is om de op zijn bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest overeenkomstig dit decreet af te zetten heeft hij ondermeer de keuze om :
1° ofwel de exploitatie geheel of gedeeltelijk een tijdlang stop te zetten zonder dat dit het verval van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit tot gevolg heeft op voorwaarde van melding aan de Mestbank van zowel de tijdelijke stopzetting als de herneming van de exploitatie.
Indien echter de exploitatie gedurende 5 jaar is stopgezet en niet hernomen, worden de dienovereenkomstige nutriëntenemissierechten van rechtswege geannuleerd;
2° ofwel in voorkomend geval beroep te doen op de stopzettingsregeling, vermeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest afkomstig van één of meerdere diersoorten.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, ondermeer met betrekking tot de wijze waarop de melding, vermeld in 1°, dient te gebeuren.
§ 3. Alle landbouwers dienen ervoor te zorgen dat op de gronden die zij in gebruik hebben de bemestingregels, vermeld in dit decreet, nageleefd worden.
§ 4. De producenten van andere meststoffen, de uitbaters van een mestverzamelpunt, een bewerkings-of een verwerkingseenheid zijn ertoe gehouden de in hun bedrijf geproduceerde, verhandelde of overgedragen dierlijke mest en andere meststoffen af te zetten of te exporteren overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten.
§ 5. De landbouwer die meststoffen vanuit zijn exploitatie overbrengt naar een naast gelegen mestverwerker, zonder dat deze meststoffen over de openbare weg vervoerd worden, moet hiervoor een overdrachtsdocument opmaken en overmaken aan de Mestbank.
De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels, onder meer wat betreft de inhoud van dit overdrachtsdocument en de wijze waarop dit overgemaakt moet worden aan de Mestbank.
Artikel 48. (01/06/2023- ...)
§ 1. Het vervoer van dierlijke mest of van andere meststoffen mag enkel gebeuren door daartoe door de Mestbank erkende mestvoerders.
De Vlaamse Regering stelt de criteria en de voorwaarden voor de erkenning vast.
De Vlaamse Regering kan tevens een bedrag aan de aanvrager van de erkenning opleggen ter delging van de administratieve kosten.
De Mestbank kan de erkenning van mestvoerders, die de bepalingen van dit decreet overtreden of verzuimen na te leven, schorsen of intrekken.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
§ 2. Voor elk vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen moet de erkende mestvoerder een mest-afzetdocument, waarvan de inhoud, de vorm en het gebruik door de Vlaamse Regering worden bepaald, opmaken.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
§ 3. Elk vervoer door een erkende mestvoerder moet vooraf, door de erkende mestvoerder, aan de Mestbank worden gemeld, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Behoudens uitdrukkelijke afmelding, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, door de erkende mestvoerder, moet elk gemeld transport ook effectief worden uitgevoerd.
Elk vervoer door een erkende mestvoerder moet uiterlijk de zevende dag volgend op de dag waarop het transport plaatsvond, nagemeld worden, door de erkende mestvoerder, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
De Vlaamse Regering kan met betrekking tot de melding, de afmelding en de namelding nadere regels vaststellen.
De Vlaamse Regering kan, in afwijking van deze paragraaf, bepalen dat in uitzonderlijke omstandigheden de melding, de namelding of de afmelding niet dient te gebeuren via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, en stelt nadere regels vast.
Voor elk vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen moet de erkend mestvoerder gebruik maken van een systeem van onlinepositiebepaling. De gegevens van het systeem van onlinepositiebepaling worden door de AGR-GPS-dienstverlener aan de Mestbank overgemaakt.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast, onder meer betreffende de wijze waarop het systeem van onlinepositiebepaling gebruikt moet worden.
§ 4. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de controle van het vervoer.
Artikel 49. (01/01/2019- ...)
§ 1. Artikel 48 is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen voor zover tegelijk aan de volgende voorwaarden voldaan wordt :
1° de oorsprong en de bestemming van het vervoer zijn gelegen binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
2° het vervoer gebeurt door een mestvoerder die noch door de Mestbank erkend is, noch in opdracht rijdt van een erkend mestvoerder;
3° het vervoer behoort tot één van de volgende types :
a) het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een bepaalde exploitatie naar de landbouwgronden van dezelfde exploitatie of het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een bepaalde exploitatie naar landbouwgronden van een andere exploitatie op voorwaarde dat beide exploitaties deel uitmaken van hetzelfde bedrijf en dat bedrijf maximaal drie verschillende exploitaties heeft;
b) het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een exploitatie naar een opslag van een andere exploitatie, op voorwaarde dat beide exploitaties deel uitmaken van hetzelfde bedrijf en dit bedrijf maximaal drie verschillende exploitaties heeft;
c) het vervoer van dierlijke mest geproduceerd op een exploitatie gelegen in een bepaalde gemeente naar een andere exploitatie, die gelegen is in dezelfde gemeente of in een aangrenzende gemeente;
d) het vervoer van champost geproduceerd op een uitbating gelegen in een bepaalde gemeente naar een exploitatie die gelegen is in dezelfde gemeente of in een aangrenzende gemeente;
e) het vervoer van spuistroom geproduceerd op een exploitatie gelegen in een bepaalde gemeente naar een exploitatie die gelegen is in dezelfde gemeente of in een aangrenzende gemeente;
f) vervoer van dierlijke mest geproduceerd op een exploitatie gelegen in een bepaalde gemeente naar een verwerkingseenheid gelegen in dezelfde gemeente of in een aangrenzende gemeente, waarbij elk transport bij aankomst op de verwerkingseenheid gewogen wordt;
g) vervoer van effluent geproduceerd op een verwerkingseenheid gelegen in een bepaalde gemeente naar een exploitatie gelegen in dezelfde gemeente of in een aangrenzende gemeente, waarbij elk transport bij vertrek op de verwerkingseenheid gewogen wordt.
In de gevallen vermeld in het eerste lid, b), c), d), e), f), en g), dient tevens te worden voldaan aan de volgende voorwaarden :
1° het verhandelen van dierlijke mest of spuistroom heeft vooraf het voorwerp uitgemaakt van een schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken partijen. De Vlaamse Regering stelt de inhoud van die overeenkomst vast;
2° deze schriftelijke overeenkomst werd voorafgaandelijk aan het vervoer bij de Mestbank geregistreerd via de door de Mestbank ter beschikking gestelde internetapplicatie;
3° tijdens elk vervoer legt de bestuurder van het transportmiddel het bewijs van de registratie, vermeld in punt 2°, op eenvoudig verzoek van de met toezicht belaste ambtenaar voor;
4° indien de overeenkomst niet of niet volledig wordt uitgevoerd, dient dit steeds te worden gemeld aan de Mestbank;
5° het vervoer gebeurt door de aanbieder of de afnemer met een trekkend voertuig waarvan hij eigenaar is. In geval van een transport van vloeibare dierlijke mest, is het trekkend voertuig in kwestie uitgerust met een AGR-GPS-systeem. Tijdens elk transport van vloeibare dierlijke mest wordt het AGR-GPS-systeem gebruikt, zodat de traceerbaarheid van de betreffende transporten gewaarborgd is.;
6° elk vervoer als vermeld in het eerste lid, f) en g), dat uitgevoerd wordt in het kader van de schriftelijke overeenkomst moet uiterlijk de dag voorafgaand aan het vervoer door de aanbieder of de afnemer aan de Mestbank gemeld worden;
7° de schriftelijke overeenkomst vermeldt de periode gedurende dewelke het vervoer zal uitgevoerd worden. Deze periode is steeds gelegen binnen één kalenderjaar en is maximaal drie maanden lang.
Als de bestemming van een vervoer als vermeld in het eerste lid landbouwgrond is, moeten de landbouwgronden, waarnaar de meststoffen vervoerd worden, behoren tot het bedrijf van de landbouwer die de meststoffen ontvangt.
In afwijking van het eerste en het tweede lid gebeurt vanaf 1 augustus van elk kalenderjaar het vervoer van vloeibare dierlijke mest naar een perceel, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop een teelt wordt verbouwd die geen blijvende teelt en geen grasland is, overeenkomstig artikel 48.
De afwijking, vermeld in het vierde lid, geldt niet voor exploitaties die behoren tot een bedrijf dat hetzij een equivalente maatregel toepast, voor de maatregel vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, hetzij over een vrijstelling als vermeld in artikel 14, § 6, beschikt.
In afwijking van het tweede lid, 5°, dient het trekkend voertuig niet uitgerust te zijn met een AGR-GPS-systeem, als de afnemer van de meststoffen geen percelen landbouwgrond heeft die gelegen zijn in gebiedstype 2 of gebiedstype 3.
In afwijking van het eerste en het tweede lid, kan de Mestbank aan een aanbieder of afnemer die met toepassing van het eerste lid, 3°, a), b), c), d), e), f), en g), dierlijke mest of andere meststoffen vervoert of laat vervoeren en aan wie één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van dit decreet of aan wie na een doorlichting als vermeld in artikel 62, één of meerdere maatregelen opgelegd worden als vermeld in artikel 62, voor het vervoer van deze dierlijke mest of andere meststoffen de verplichting opleggen dit vervoer te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast en bepaalt de voorwaarden waaraan de weging, als vermeld in het eerste lid, 3°, f), en g), moet voldoen. De Vlaamse Regering kan de nadere regels stellen aangaande de wijze waarop landbouwers hun trekkende voertuigen met AGR-GPS moeten laten registreren bij de Mestbank en de nadere regels aangaande de wijze waarop het AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden.
De Vlaamse Regering kan, in afwijking van het eerste lid, 3°, c) tot en met g), voor één of meerdere van de gevallen, vermeld in het eerste lid, 3°, c) tot en met g), een ander afstandscriterium bepalen.
De Vlaamse Regering kan de types van vervoer als vermeld in het eerste lid, 3°, uitbreiden met het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een exploitatie naar een andere exploitatie en bepaalt de voorwaarden die nageleefd moeten worden opdat dit type van vervoer niet uitgevoerd moet worden door een erkende mestvoerder. Voor dit type van vervoer zijn de beide exploitaties gelegen in dezelfde gemeente of een aangrenzende gemeente, tenzij de Vlaamse Regering een ander afstandscriterium bepaalt. De Vlaamse Regering kan deze uitbreiding beperken tot bepaalde soorten dierlijke mest of andere meststoffen.
Artikel 50. (01/01/2015- ...)
§ 1. Artikel 48 is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen voor zover tegelijk aan de volgende drie voorwaarden voldaan wordt :
1° de oorsprong en de bestemming van het vervoer zijn gelegen binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
2° het vervoer gebeurt door een mestvoerder die noch door de Mestbank erkend is, noch in opdracht rijdt van een erkend mestvoerder;
3° het vervoer gebeurt met een transportmiddel waarvan het nuttig laadvermogen lager is dan 500 kg. De Vlaamse Regering kan een grenswaarde vaststellen voor wat betreft de maximale mest-hoeveelheid die op deze wijze jaarlijks per landbouwer mag worden afgevoerd of aangevoerd.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
§ 2. Artikel 48 is niet van toepassing op het vervoer van groencompost, gft-compost, gedroogde andere meststof afkomstig van een vergistingsinstallatie of bewerkte dierlijke producten die voldoen aan de microbiologische vereisten van verordening nr. 1069/2009 of gehygiëniseerde eindproducten afkomstig uit installaties die erkend zijn overeenkomstig verordening nr. 1069/2009, voor zover tegelijk aan de volgende vier voorwaarden voldaan wordt :
1° de oorsprong en de bestemming van het vervoer zijn gelegen binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
2° de meststoffen zijn bestemd om afgezet te worden in tuinen, parken of plantsoenen;
3° het vervoer gebeurt door een mestvoerder die noch door de Mestbank erkend is, noch in opdracht rijdt van een erkend mestvoerder;
4° het vervoer gebeurt met een transportmiddel waarvan het nuttig laadvermogen lager is dan 3 500 kg of het betreft enkel verpakte goederen die maximaal per 50 kg verpakt zijn« toegevoegd. De Vlaamse Regering kan een grenswaarde vaststellen voor wat betreft de maximale mesthoeveelheid die op deze wijze jaarlijks per aanbieder mag worden afgevoerd of per afnemer mag worden aangevoerd.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
Artikel 51. (01/01/2007- ...)
De Vlaamse Regering kan onder de door haar te bepalen voorwaarden voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, afwijkingen toestaan op de bepalingen van artikel 48 voor zover tegelijk aan de volgende drie voorwaarden voldaan wordt :
1° de oorsprong en de bestemming van het vervoer zijn gelegen binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
2° het vervoer gebeurt door een erkend mestvoerder of in opdracht van een erkend mestvoerder;
3° het vervoer behoort tot een van de types, vermeld in artikel 49, eerste lid, 3°.
Artikel 52. (28/02/2011- ...)
De Vlaamse Regering kan onder de door haar te bepalen voorwaarden, voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, afwijkingen toestaan op de bepalingen van artikel 48 voor zover tegelijk aan de volgende twee voorwaarden voldaan wordt :
1° het betreft uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen uit het Vlaamse Gewest, of invoer van dierlijke mest of andere meststoffen in het Vlaamse Gewest;
2° het vervoer behoort tot een van de volgende twee types :
a) de invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een bepaald bedrijf naar landbouwgronden die behoren tot dat zelfde bedrijf;
b) de invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen die valt onder het toepassingsgebied van de Verordening nr. 1013/2006. De Vlaamse Regering kan tevens een bedrag opleggen ter delging van de administratieve kosten die hiermee gepaard gaan.
Artikel 53. (01/01/2007- ...)
De Vlaamse Regering kan door een met redenen omklede beslissing individuele of collectieve afwijkingen toestaan voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling in geval van algemene of bijzondere maatregelen die genomen zijn met toepassing van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 ter voorkoming en bestrijding van dierenziekten, voor het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest of delen ervan.
Artikel 54. (01/01/2015- ...)
De Mestbank kan het transport verbieden als zij vaststelt dat de dierlijke mest of andere meststoffen zullen worden afgezet of vervoerd in strijd met de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, van de verordening nr. 1069/2009, van de regelgeving van de plaats van bestemming voor wat betreft mesttransporten waarvan de plaats van bestemming buiten het Vlaamse Gewest is gelegen of van de Verordening nr. 1013/2006. Dit transportverbod wordt door de Mestbank ter kennis gebracht van de betrokken mestvoerder en wordt steeds gemotiveerd.
Als de Mestbank vermoedt dat op een bedrijf, mestverzamelpunt, bewerkingseenheid of verwerkingseenheid de bepalingen van dit decreet niet correct nageleefd worden of dat de meststoffen op een onoordeelkundige wijze gebruikt worden, kan ze opleggen dat elke aanvoer of afvoer van dierlijke mest of andere meststoffen naar dat bedrijf, mestverzamelpunt, bewerkingseenheid of verwerkingseenheid verboden is, behalve na voorafgaande en schriftelijke toestemming van de Mestbank.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze waarop dit transportverbod wordt opgelegd.
Het niet opleggen van een transportverbod door de Mestbank voor een bepaald transport van meststoffen, houdt geen bevestiging in van de Mestbank dat het transport wel overeenkomstig hoger genoemde bepalingen werd uitgevoerd. De mestvoerder is steeds gehouden de dierlijke mest of andere meststoffen te vervoeren en af te zetten overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, van de verordening nr. 1069/2009, van de regelgeving van de plaats van bestemming voor wat betreft mesttransporten waarvan de plaats van bestemming buiten het Vlaamse Gewest is gelegen of van de Verordening nr. 1013/2006.
Artikel 55. (28/02/2011- ...)
§ 1. Invoer van dierlijke mest of andere meststoffen, die niet valt onder het toepassingsgebied van Verordening nr. 1013/2006, kan slechts gebeuren mits voorafgaande toestemming van de Mestbank.
De Vlaamse Regering stelt de nadere regels aangaande deze voorafgaande toestemming vast. De Vlaamse Regering kan tevens een bedrag opleggen ter delging van de administratieve kosten die hiermee gepaard gaan.
§ 2. Uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen, die niet valt onder het toepassingsgebied van Verordening nr. 1013/2006, kan door de Vlaamse Regering onderworpen worden aan de voorafgaande toestemming van de Mestbank.
De Vlaamse Regering stelt de nadere regels aangaande deze voorafgaande toestemming vast. De Vlaamse Regering kan tevens een bedrag opleggen ter delging van de administratieve kosten die hiermee gepaard gaan.
Artikel 56. (01/01/2015- ...)
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot het vervoer van meststoffen dat valt onder het toepassingsgebied van verordening nr. 1069/2009. De Vlaamse Regering kan bij het vaststellen van nadere regels afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Artikel 57. (01/01/2007- ...)
De Vlaamse Regering kan voor de afzet van mestoverschotten die uitsluitend bestaan uit een effluent na bewerking of verwerking van dierlijke mest, andere regels stellen op basis van de samenstelling van de dierlijke mest waarvan het effluent de bewerkingsrest of verwerkingsrest is.
Artikel 58. (01/01/2007- ...)
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor het vervoer, de afzet en het gebruik van spuistroom en spuiwater.
Artikel 59. (01/01/2019- ...)
Op de documenten die het transport van meststoffen steeds moeten vergezellen, vermeld in deze afdeling, dient meegedeeld te worden hoeveel kilogram meststoffen er vervoerd worden en wat de stikstof- en fosforsamenstelling van de vervoerde meststoffen is.
Voor het bepalen van de stikstof- en fosforsamenstelling van meststoffen zijn er verschillende mogelijkheden. Men kan gebruik maken van forfaitaire stikstof- en fosforsamenstellingcijfers. Men kan de analyseresultaten van een of meerdere mestanalyses, uitgevoerd door een krachtens artikel 61, § 7, erkend laboratorium, gebruiken, waarvan de datum van monstername uiterlijk drie maanden voor de datum van transport is gelegen. Als het document dat het transport van meststoffen moet vergezellen, betrekking heeft op transporten die gedurende een bepaalde periode uitgevoerd kunnen worden en voor het bepalen van de stikstof- en fosforsamenstelling van meststoffen gebruikgemaakt wordt van een of meerdere mestanalyses, uitgevoerd door een krachtens artikel 61, § 7, erkend laboratorium, dan eindigt de periode gedurende dewelke de transporten uitgevoerd kunnen worden als vermeld op het document in kwestie uiterlijk drie maanden na de dag waarop de monstername die betrekking heeft op de mestanalyse in kwestie of, in geval van meerdere mestanalyses, de eerste mestanalyse in kwestie uitgevoerd werd.
In afwijking van het eerste lid kan, als de stikstof- en fosforsamenstelling van de meststoffen bepaald wordt op basis van een analyse van de betrokken meststoffen, uitgevoerd door een krachtens artikel 61, § 7, erkend laboratorium, waarvan de resultaten op het moment van het transport nog niet bekend waren, op het document dat altijd gevoegd is bij het transport van meststoffen, vermeld worden dat de stikstof- en fosforsamenstelling van de vervoerde meststoffen later meegedeeld wordt.
De Vlaamse Regering kan voor het bepalen van de samenstelling van meststoffen andere methodes voor het bepalen van de mestsamenstelling mogelijk maken. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de toepassing van dit artikel, met inbegrip van een regeling voor het bepalen van de forfaitaire samenstellingscijfers, en kan in bepaalde omstandigheden of voor bepaalde aanbieders of afnemers van meststoffen één of meerdere van hoger vermelde mogelijkheden voor het bepalen van de samenstelling van de vervoerde meststoffen, verplicht maken en kan hieraan extra voorwaarden verbinden. De Vlaamse Regering kan bepalen dat analyseresultaten die extreem afwijken van de forfaitaire samenstellingscijfers niet of slechts onder bepaalde voorwaarden gebruikt kunnen worden. De Vlaamse Regering kan de mogelijkheid voorzien om gebruik te maken van een bedrijfsforfaitaire mestsamenstelling en kan de nadere regels hieromtrent vaststellen.
Artikel 60. (01/06/2023- ...)
§ 1. In afwijking van artikel 48, kunnen aanbieders van bepaalde meststoffen, een aanvraag indienen bij de Mestbank, om voor het vervoer van bepaalde meststoffen geen beroep te moeten doen op een erkende mestvoerder.
Voor elk vervoer als vermeld in het eerste lid moet de aanbieder van de meststoffen een verzenddocument, waarvan de inhoud, de vorm en het gebruik door de Vlaamse Regering worden vastgesteld, opmaken.
Dit verzenddocument, dat bestaat uit drie luiken, dient het transport steeds te vergezellen. Elk luik moet door elk van de bij het vervoer betrokken partijen ondertekend worden. Uiterlijk zestig dagen na de datum van vervoer, moet een ondertekend luik van het verzenddocument aanwezig zijn bij elk van de drie bij het vervoer betrokken partijen, zijnde de aanbieder van de meststoffen, de afnemer van de meststoffen en de mestvoerder.
De regeling, vermeld in dit artikel, kan enkel gebruikt worden door aanbieders van meststoffen die daartoe door de Mestbank erkend zijn.
De Vlaamse Regering stelt de criteria en de voorwaarden voor de erkenning vast.
De Vlaamse Regering kan tevens een bedrag aan de aanvrager van de erkenning opleggen ter delging van de administratieve kosten.
De Mestbank kan de erkenning van aanbieders, die de bepalingen van dit decreet overtreden of verzuimen na te leven, schorsen of intrekken.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, en bepaalt welke meststoffen niet vervoerd moeten worden door erkende mestvoerders.
§ 2. Elk vervoer als vermeld in § 1 moet vooraf, door de aanbieder van de meststoffen, aan de Mestbank worden gemeld, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Behoudens uitdrukkelijke afmelding, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, door de aanbieder van de meststoffen, moet elk gemeld transport ook effectief worden uitgevoerd.
Elk vervoer als vermeld in § 1 moet uiterlijk de zevende dag volgend op de dag waarop het transport plaatsvond, nagemeld worden, door de aanbieder van de meststoffen, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
De Vlaamse Regering kan met betrekking tot de melding, de afmelding en de namelding nadere regels vaststellen.
De Vlaamse Regering kan, in afwijking van dit artikel, bepalen dat in uitzonderlijke omstandigheden de melding, de namelding of de afmelding niet dient te gebeuren via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, en stelt de nadere regels vast.
Artikel 60bis. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 61. (01/01/2019- 31/03/2026)
§ 1. Met behoud van de toepassing van § 2, worden voor dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten het uitoefenen van toezicht, het opleggen van bestuurlijke maatregelen, het onderzoeken van milieu-inbreuken, het opleggen van bestuurlijke geldboeten, het innen en invorderen van verschuldigde bedragen, het opsporen van milieumisdrijven, het strafrechtelijk bestraffen van milieumisdrijven en het opleggen van veiligheidsmaatregelen, uitgevoerd volgens de regels in hoofdstuk III, IV, V, Vbis, VI en VII van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
§ 2. In afwijking van wat in paragraaf 1 bepaald is, zijn de artikelen 16.3.22 tot en met 16.6.5 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid niet van toepassing op de personen die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 63.
§ 3. De toezichthouders, die in uitvoering van artikel 16.3.9, § 2, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid aangewezen zijn om toezicht te houden op het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten, zijn bevoegd om in geval van overtreding proces-verbaal met bewijswaarde tot het tegendeel bewezen is, op te stellen.
§ 4. Als de in § 3 vermelde toezichthouders vaststellen dat dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten dreigt overtreden te worden, kunnen zij alle raadgevingen geven die zij nuttig achten om dat te voorkomen.
§ 5. Als de in § 3 vermelde toezichthouders bij de uitoefening van hun toezichtopdracht een overtreding op dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten vaststellen, kunnen zij de vermoedelijke overtreder en eventuele andere betrokkenen aanmanen om de nodige maatregelen te nemen om deze overtreding te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of een herhaling ervan te voorkomen.
§ 6. De in § 3 vermelde toezichthouders kunnen een bevel geven aan de vermoedelijke overtreder om maatregelen te nemen om de overtreding te beëindigen, de gevolgen ervan ongedaan te maken of herhaling te voorkomen.
De in paragraaf 3 vermelde toezichthouders kunnen samen met het bevel als vermeld in het eerste lid ook een dwangsom opleggen voor in het geval de maatregelen, opgenomen in het bevel, niet nageleefd worden. De dwangsom kan worden opgelegd per tijdseenheid en per schending, alsook per onderscheiden opgelegde maatregel. De bepalingen van de artikelen 16.4.5 tot en met 16.4.17 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid zijn van overeenkomstige toepassing.
§ 7. Alle staalnames en analyses, die ter uitvoering van dit decreet verricht worden, moeten gebeuren door daartoe erkende laboratoria. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria en de manier waarop deze erkenning wordt aangevraagd, verleend en geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven of geschorst. De Vlaamse Regering kan ook een bedrag aan de aanvrager van de erkenning opleggen ter delging van de kosten.
§ 8. De staalnames en de analyses in het kader van dit decreet moeten gebeuren overeenkomstig het door de Mestbank beheerde "methodenboek met bemonsterings- en analysemethodes voor meststoffen, bodem en diervoeders in het kader van het Mestdecreet". De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de wijze waarop de staalnames en de analyses, die ter uitvoering van dit decreet verricht worden, moeten uitgevoerd worden.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat een erkend laboratorium dat een staalname of een analyse uitvoert, in het kader van dit decreet, de Mestbank uiterlijk de werkdag voor de staalname of de analyse hiervan in kennis stelt via een door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie.
§ 9. Vanaf een door de Vlaamse Regering te bepalen datum en uiterlijk vanaf 1 januari 2021 zijn de bemestingsadviezen die in uitvoering van dit decreet worden gegeven, afkomstig van daartoe gecertificeerde adviesinstanties. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor de certificering van de adviesinstanties en de manier waarop deze certificering wordt aangevraagd, verleend en geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven of geschorst. De Vlaamse Regering kan ook een bedrag aan de aanvrager van de certificering opleggen ter delging van de kosten.
Artikel 62. (23/04/2024- ...)
§ 1. De Mestbank kan bij eenieder die activiteiten uitoefent die vallen onder het toepassingsgebied van dit decreet, een doorlichting uitvoeren.
De Mestbank kan bij de uitvoering van deze doorlichting maatregelen opleggen aan betrokkenen, onder meer om een betere opvolging te krijgen van de activiteiten van betrokkenen, om de meststoffen op een meer oordeelkundige manier te gebruiken of om de naleving van het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten te verzekeren. Als de Mestbank het voornemen heeft om in het kader van een doorlichting maatregelen op te leggen, informeert de Mestbank, voorafgaandelijk aan het opleggen van de maatregelen, de betrokkene van haar voornemen, waarna de betrokkene zijn eventuele opmerkingen over de voorgenomen maatregelen kan meedelen.
De Mestbank kan de betrokkene uitnodigen om de voorlopige resultaten van de doorlichting en in voorkomend geval de voorgenomen maatregelen, te bespreken. De Mestbank beslist vervolgens, in voorkomend geval rekening houdend met de aspecten die tijdens de bespreking met betrokkene werden aangehaald en met de opmerkingen die de betrokkene over de voorgenomen maatregelen heeft meegedeeld, vermeld in het tweede lid,, welke maatregelen worden opgelegd.
§ 2. Als de Mestbank, in het kader van een doorlichting, vermoedt dat de gegevens, vermeld op de aangifte, vermeld in artikel 23, of vermeld op de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen, niet correct zijn, kan ze de betrokkene hiermee confronteren en extra stavingsstukken en gegevens vragen bij de betrokkene of bij derden die over nuttige gegevens beschikken.
De Mestbank kan, op basis van al de bekomen gegevens, de aangiftegegevens, zoals onder meer de gemiddelde veebezetting, of de gegevens, vermeld op de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen, corrigeren.
Als de Mestbank de gemiddelde veebezetting als vermeld in het tweede lid corrigeert, wordt, per diercategorie, voor het bepalen van de uitscheiding van de dieren die de landbouwer te weinig had aangegeven, gebruikgemaakt van het forfaitaire stelsel, vermeld in artikel 27.
§ 3. Als de Mestbank, in het kader van een doorlichting, vermoedt dat voor een exploitatie of een uitbating, in de aangifte, vermeld in artikel 23, of op een van de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen, een mestsamenstelling wordt vermeld die niet representatief is, kan de Mestbank een andere mestsamenstelling opleggen voor één of meerdere van de volgende gevallen:
1° voor toepassing in de aangifte, vermeld in artikel 23;
2° voor toepassing op alle of bepaalde van de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen. Deze andere mestsamenstelling kan enkel naar de toekomst uitwerking hebben;
3° voor de gehele of gedeeltelijke herrekening van de aanvoer of de afvoer.
§ 4. Als de Mestbank, in het kader van een doorlichting, op basis van de gegevens, vermeld op de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, vaststelt dat er vanuit een bepaalde exploitatie of uitbating voor een bepaalde mestsoort meer afvoer is van deze mestsoort dan er op basis van de gegevens uit de aangifte, vermeld in artikel 23, en uit de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, aanwezig is op deze exploitatie of uitbating, dan kan de afvoer van deze mestsoort voor de betreffende exploitatie of uitbating beperkt worden tot de hoeveelheid die op deze exploitatie of uitbating aanwezig was.
Voor het bepalen van de hoeveelheid die van een bepaalde mestsoort op een exploitatie of uitbating aanwezig was, wordt rekening gehouden met de hoeveelheden van deze mestsoort die, op basis van de gegevens uit de aangifte, vermeld in artikel 23, en uit de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, in voorkomend geval na aanpassing van de gegevens overeenkomstig paragraaf 3 of 4, naar de betrokken exploitatie of uitbating aangevoerd werden en op de betrokken exploitatie of uitbating geproduceerd of opgeslagen werden.
§ 5. De Mestbank kan een bijkomende mestverwerkingsplicht opleggen, aan het bedrijf waarvoor in het kader van een doorlichting is gebleken dat in de aangifte, vermeld in artikel 23, een te lage gemiddelde veebezetting is vermeld. De bijkomende mestverwerkingsplicht is van toepassing in het jaar volgend op het jaar waarin het bedrijf een administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, heeft gekregen, die onder meer het gevolg was van het vermelden van een te lage gemiddelde veebezetting in de aangifte.
Als er een bijkomende mestverwerkingsplicht opgelegd wordt, moet het bedrijf 125 % verwerken van de netto dierlijke stikstofproductie die niet aangegeven werd.
Om aan deze bijkomende mestverwerkingsplicht te voldoen, moet het bedrijf mestverwerkingscertificaten verkrijgen. Deze mestverwerkingscertificaten zijn afgeleverd voor mest die in dat productiejaar verwerkt werd. De verwerking moet gebeuren met dierlijke mest, geproduceerd op het eigen bedrijf, tenzij de volledige bedrijfseigen productie reeds verwerkt wordt. In voorkomend geval mag de verwerking betrekking hebben op dierlijke mest afkomstig van een ander bedrijf.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
§ 6. Als een bedrijf, na een doorlichting, een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, opgelegd heeft gekregen, en binnen de vijf jaar na de oplegging van deze boete, na een nieuwe doorlichting, terug een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, opgelegd krijgt voor haar activiteiten in een ander jaar, kunnen één of meerdere van de volgende maatregelen opgelegd worden:
1° een gehele of gedeeltelijke reductie van de nutriëntenemissierechten waarover de betrokken landbouwer beschikt;
2° een gehele of gedeeltelijke reductie van de hoeveelheid nutriënten die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
De reducties, vermeld in het eerste lid, zijn hetzij tijdelijk, voor één of meerdere kalenderjaren, hetzij permanent. De hoogte van de reducties, de keuze om één van beide of beide reducties tegelijk op te leggen, en de beslissing aangaande het permanente of tijdelijke karakter van de reducties, gebeurt proportioneel, rekening houdend met de ernst van de betreffende inbreuken als vermeld in het eerste lid.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
§ 7. De betrokkene wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van het opleggen van maatregelen als vermeld in paragraaf 1, van het corrigeren van de gegevens als vermeld in paragraaf 2, van het opleggen van een andere mestsamenstelling als vermeld in paragraaf 3, van het opleggen van een beperking van de afvoer als vermeld in paragraaf 4, van het opleggen van een bijkomende mestverwerking als vermeld in paragraaf 5, en van het opleggen van een reductie, vermeld in paragraaf 6.
Binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving via de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, kan de betrokkene per beveiligde zending bezwaar indienen. Dit bezwaar is gericht aan de ambtenaren, vermeld in artikel 67, § 1.
De behandeling van dit bezwaar gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 67, § 2 en § 3.
De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
Tegen de beslissing over het bezwaar kan op straffe van verval binnen zestig dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing beroep aangetekend worden bij de rechtbank van eerste aanleg, zetelend zoals in kortgeding, die oordeelt met volle rechtsmacht. Dat beroep schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 8. De Vlaamse Regering kan een regeling uitwerken zodat bij een overdracht, een overname, een opsplitsing of een wijziging van de bedrijfsstructuur van een bedrijf of een uitbating, waaraan maatregelen, vermeld in paragraaf 1, een bijkomende mestverwerkingsplicht, vermeld in paragraaf 5, of een reductie, vermeld in paragraaf 6, zijn opgelegd, deze maatregelen, bijkomende mestverwerkingsplicht of reducties, ofwel aan beide bedrijven of uitbatingen toegekend worden, ofwel verdeeld worden tussen beide bedrijven of uitbatingen.
§ 9. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Artikel 62bis. (01/01/2019- ...)
§ 1. De Mestbank gaat in het kader van een doorlichting, vermeld in artikel 62, na of de betrokkene de nutriënten uitgedrukt in werkzame stikstof, stikstof uit dierlijke mest en fosfaat, heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
Ze houdt hierbij, in voorkomend geval, rekening met de toepassing van een correctie, een andere mestsamenstelling, een beperking van de afvoer, een bijkomende mestverwerking of een reductie als vermeld in artikel 62.
§ 2. Voor een landbouwer wordt de hoeveelheid werkzame stikstof die niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend door de som te maken van de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in paragraaf 3, de netto andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in paragraaf 8, en de netto kunstmest, uitgedrukt in kg werkzame N. Deze som wordt vervolgens verminderd met de afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg werkzame N.
De netto kunstmest, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in het eerste lid, is de hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg N, die de landbouwer op basis van zijn aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar, gebruikt heeft.
De afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in het eerste lid, is de hoeveelheid werkzame N die op basis van de gegevens in de aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar op de oppervlakte landbouwgronden van het bedrijf, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. Hierbij wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken.
§ 3. Voor het berekenen van de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N, worden eerst de netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 4, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 5, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 6, en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 7, bepaald.
Als de netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, allen een positief getal zijn, bedraagt de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N, de som van de netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 100 %, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 60 %, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 30 % en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 20 %.
Als de netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N of de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, een negatief getal is, en de som van deze vier getallen, eveneens een negatief getal is, dan bedraagt de netto dierlijke mest nul.
Als de netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N of de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, een negatief getal is, terwijl de som van deze vier getallen, een positief getal is, dan wordt eerst het negatieve getal of de negatieve getallen verrekend. De verrekening gebeurt als volgt:
1° als de netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N;
2° als de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de nettoeffluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N;
3° als de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N;
4° als de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.
Na verrekening van de negatieve getallen wordt er vervolgens omgerekend naar werkzame stikstof. Dit gebeurt door het resterende getal of de resterende getallen te vermenigvuldigen met de overeenkomstige percentages aan werkzame stikstof, zijnde 20 % voor de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, 30 % voor de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, 60 % voor de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, en 100 % voor de netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest. Het resultaat van deze vermenigvuldiging of van deze vermenigvuldigingen wordt vervolgens opgeteld en dit resultaat is de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N.
§ 4. De netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, worden berekend overeenkomstig deze paragraaf.
De netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto aangevoerde effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.
De netto geproduceerde effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, is de hoeveelheid effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, die overeenkomstig de aangifte, vermeld in artikel 23, op het bedrijf werd geproduceerd door het bewerken of verwerken van dierlijke mest.
De netto aangevoerde effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60.
Het opslagverschil van effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest is de hoeveelheid effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
§ 5. De netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, wordt berekend overeenkomstig deze paragraaf.
De netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto aangevoerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.
De netto geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, is de som van de geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van elk van de diercategorieën, vermeld in artikel 27, § 1, waarvan de betrokken landbouwer in het betrokken jaar dieren heeft gehouden.
De geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door de geproduceerde dierlijke mest in stallen, uitgedrukt in kg N, van de betrokken diercategorie te vermenigvuldigen met het percentage van deze productie dat overeenkomstig de gegevens, vermeld in de aangifte als vermeld in artikel 23, gebeurd is onder de vorm van vloeibare dierlijke mest.
De netto aangevoerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van vloeibare dierlijke mest andere dan effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van vloeibare dierlijke mest andere dan effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60 hetzij via het verwerken in dat productiejaar van vloeibare dierlijke mest andere dan effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest op het eigen bedrijf, vermeld in artikel 29 en volgende, en eveneens verminderd met de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, bekomen na het bewerken van vloeibare dierlijke mest andere dan effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest op het eigen bedrijf als vermeld op de aangifte, vermeld in artikel 23.
Het opslagverschil van vloeibare dierlijke mest andere dan effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest is de hoeveelheid vloeibare dierlijke mest andere dan effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid vloeibare dierlijke mest andere dan effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
De geproduceerde dierlijke mest in stallen, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door eerst de gemiddelde veebezetting van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar te vermenigvuldigen met de overeenkomstige productie per dier, als vermeld in artikel 26 of 27, en met het percentage van de tijd dat de dieren van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar in een stal hebben doorgebracht. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt vervolgens verminderd met de stikstofverliezen bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5.
§ 6. De netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, wordt berekend overeenkomstig deze paragraaf.
De netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto aangevoerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.
De netto geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, is de som van de geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van elk van de diercategorieën, vermeld in artikel 27, § 1, waarvan de betrokken landbouwer in het betrokken jaar dieren heeft gehouden.
De geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door de geproduceerde dierlijke mest in stallen, uitgedrukt in kg N, van de betrokken diercategorie te vermenigvuldigen met het percentage van deze productie dat overeenkomstig de gegevens, vermeld in de aangifte als vermeld in artikel 23, gebeurd is onder de vorm van vaste dierlijke mest.
De netto aangevoerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van vaste dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, bekomen na het bewerken van vloeibare dierlijke mest op het eigen bedrijf als vermeld op de aangifte vermeld in artikel 23, en verminderd met de totale afvoer van vaste dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60 hetzij via het verwerken in dat productiejaar van vaste dierlijke mest op het eigen bedrijf, vermeld in artikel 29 en volgende.
Het opslagverschil van vaste dierlijke mest is de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
§ 7. De netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, wordt berekend overeenkomstig deze paragraaf.
De netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N en de netto aangevoerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N.
De netto geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, is de som van de geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, van elk van de diercategorieën, vermeld in artikel 27, § 1, waarvan de betrokken landbouwer in het betrokken jaar dieren heeft gehouden.
De geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door de gemiddelde veebezetting van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar te vermenigvuldigen met het overeenkomstige uitscheidingscijfer, in voorkomend geval verminderd met de overeenkomstige stikstofverliezen bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5, en met het percentage van de tijd dat de dieren van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar grazend hebben doorgebracht, overeenkomstig de aangifte als vermeld in artikel 23.
De netto aangevoerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, is de ontvangen dierlijke mest door inscharingscontracten als vermeld in artikel 47, § 1, tweede lid, verminderd met de afgevoerde dierlijke mest door inscharingscontracten als vermeld in artikel 47, § 1, tweede lid.
§ 8. De netto andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, worden berekend overeenkomstig deze paragraaf.
De netto andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N is de som van de netto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, de netto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg werkzame N, de netto effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en de netto traagwerkende andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N.
Rest andere meststoffen zijn alle andere meststoffen met uitzondering van gecertificeerde gft- en groencompost en met uitzondering van traagwerkende andere meststoffen.
De netto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, wordt berekend door de bruto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N te vermenigvuldigen met 60 %. Dit getal is minstens nul.
De bruto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de som van de netto-aanvoer van rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N, en van het opslagverschil van rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N.
De nettoaanvoer van rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van rest andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de productie van andere meststoffen op het bedrijf, overeenkomstig de aangifte als vermeld in artikel 23 verminderd met de totale afvoer van rest andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van rest andere meststoffen op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende.
Het opslagverschil van rest andere meststoffen is de hoeveelheid rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
De netto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg werkzame N, wordt berekend door de bruto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N te vermenigvuldigen met 15 %. Dit getal is minstens nul.
De bruto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N is de som van de nettoaanvoer van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N, en van het opslagverschil van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N.
De nettoaanvoer van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van gecertificeerde gft- en groencompost in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van gecertificeerde gft- en groencompost in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van gecertificeerde gft- en groencompost op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende.
Het opslagverschil van gecertificeerde gft- en groencompost is de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
De netto traagwerkende andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, wordt berekend door de bruto traagwerkende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N te vermenigvuldigen met 30 %. Dit getal is minstens nul.
De bruto traagwerkende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de som van de nettoaanvoer van traagwerkende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N, en van het opslagverschil van traagwerkende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N.
De nettoaanvoer van traagwerkende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van traagwerkende andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N via documenten als vermeld in artikel 47 tot en met 60, vermeerderd met de productie van andere meststoffen op het bedrijf, overeenkomstig de aangifte als vermeld in artikel 23, verminderd met de totale afvoer van traagwerkende andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N hetzij via documenten als vermeld in artikel 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van traagwerkende andere meststoffen op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende.
Het opslagverschil van traagwerkende andere meststoffen is de hoeveelheid traagwerkende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid traagwerkende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
De netto effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de som van de netto aangevoerde effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil van effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.
De netto aangevoerde effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60.
Het opslagverschil van effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest is de hoeveelheid effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die op het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die op het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
§ 9. Het aantal kg stikstof uit dierlijke mest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet is de som van de netto effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest als vermeld in paragraaf 4, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 5, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 6, en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 7, verminderd met de afzetmogelijkheid van dierlijke mest op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg N.
De afzetmogelijkheid van dierlijke mest op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg N, is de hoeveelheid N uit dierlijke mest, die op basis van de gegevens in de aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar op de oppervlakte landbouwgronden van het bedrijf, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. Hierbij wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken.
§ 10. Het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, is de som van de dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, de nettoaanvoer van dierlijke mest en andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, de gebruikte hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5, het opslagverschil van dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5, en het opslagverschil van andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, verminderd met de afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg P2O5.
Als een landbouwer gecertificeerde gft- en groencompost gebruikt, wordt het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, verminderd met de helft van het nettogebruik van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5. Het nettogebruik van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5, is de som van de totale aanvoer in dat productiejaar van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer in dat productiejaar van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar en verminderd met de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar. Dit getal is minstens nul.
Als een landbouwer stalmest of boerderijcompost gebruikt, wordt het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, in voorkomend geval na een vermindering als vermeld in het tweede lid, verminderd met de helft van het netto-gebruik van stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5. Het nettogebruik van stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5, is de som van de totale productie van stalmest en boerderijcompost, op het eigen bedrijf, overeenkomstig de gegevens van de aangifte als vermeld in artikel 23, de totale aanvoer in dat productiejaar van stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van stalmest en boerderijcompost in dat productiejaar, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de hoeveelheid stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar en verminderd met de hoeveelheid stalmest en boerderijcompost uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar. Dit getal is minstens nul en maximaal gelijk aan het aantal kg P2O5 die overeenkomstig de bepalingen van dit decreet op basis van de gegevens in de aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar mocht worden opgebracht, op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden, die overeenkomstig artikel 13, § 3, als klasse I of klasse II ingedeeld zijn. In afwijking hiervan is, voor een circulair stalmestbedrijf als vermeld in artikel 13, § 5, of voor een bedrijf dat de biologische productie toepast, dit getal maximaal gelijk aan het aantal kg P2O5 die overeenkomstig de bepalingen van dit decreet op basis van de gegevens in de aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar mocht worden opgebracht, op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° de berekende dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5: de in dat productiejaar, op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest, berekend overeenkomstig artikel 28;
2° nettoaanvoer van dierlijke mest en andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5: de totale aanvoer van dierlijke mest en andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van dierlijke mest en andere meststoffen in dat productiejaar uitgedrukt in kg P2O5 hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van dierlijke mest en andere meststoffen op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende;
3° het opslagverschil van dierlijke mest: de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar;
4° het opslagverschil van andere meststoffen: de hoeveelheid andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar;
5° de gebruikte hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5: de hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5, die de landbouwer op basis van zijn aangifte als vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar, gebruikt heeft;
6° afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg P2O5: de hoeveelheid P2O5 die op basis van de gegevens in de verzamelaanvraag voor dat productiejaar op de oppervlakte landbouwgronden van het bedrijf, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. Hierbij wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken.
§ 11. Het aantal nutriënten dat een landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, is de som van:
1° het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. Dit getal is minstens nul. Dit aantal is het hoogste van twee aantallen, zijnde:
a) het aantal kg werkzame stikstof die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig paragraaf 2, eerste lid;
b) het aantal kg stikstof uit dierlijke mest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig paragraaf 9;
2° het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig paragraaf 10. Dit getal is minstens nul.
§ 12. Als de doorlichting betrekking heeft op een persoon die geen landbouwer is, wordt het aantal nutriënten, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald die niet zijn afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
Voor de berekening van het aantal nutriënten, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die niet zijn afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, zijn de bepalingen van de paragrafen 1 tot en met 11, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:
1° voor een producent, verdeler, importeur of exporteur van andere meststoffen, ook de hoeveelheid geproduceerde, verdeelde, geïmporteerde of geëxporteerde, andere meststoffen in rekening worden gebracht;
2° voor een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, ook de hoeveelheid bewerkte of verwerkte meststoffen in rekening worden gebracht;
3° voor een producent, verdeler, importeur of exporteur van kunstmest, ook de hoeveelheid geproduceerde, verdeelde, geïmporteerde of geëxporteerde, kunstmest in rekening wordt gebracht;
4° het aantal nutriënten, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5 die niet zijn afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend wordt over een periode van een kalenderjaar of over een kortere periode.
Artikel 62ter. (01/01/2015- ...)
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de personen, vermeld in artikel 61, § 2.
Artikel 63. (23/04/2024- ...)
§1. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan elke landbouwer, die de nutriënten niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
Het aantal nutriënten dat niet is afgezet overeenkomstig dit decreet, is de som van het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 1°, en het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 2°.
De hoogte van de administratieve geldboete verschilt naargelang de soort mest die niet correct is afgezet. De administratieve geldboete bedraagt:
1° 5 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit rundermengmest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
2° 2 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit rundermest andere dan rundermengmest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
3° 3 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit varkensmest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
4° 0,4 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit pluimveemest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
5° 2,5 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N, andere dan deze vermeld onder 1° tot en met 4°, die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
6° 2 euro voor elke niet op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N, die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
Als uit de doorlichting niet duidelijk is geworden, welke soort mest als vermeld in het derde lid, niet afgezet is overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, wordt het gedeelte van het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 1°, en het gedeelte van het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 2°, waarvoor niet duidelijk is op welke soort mest als vermeld in het derde lid, het betrekking heeft, toegewezen aan een of meerdere van de soorten mest als vermeld in het derde lid.
Voor het toewijzen aan een soort mest als vermeld in het derde lid, wordt voor elke mestsoort, vermeld in het derde lid, 1° tot en met 5°, een balans gemaakt, voor respectievelijk N en P2O5, door de berekende dierlijke mestproductie, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5 en in kg N, van deze mestsoort, te vermeerderen met het opslagverschil, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5 en in kg N, van deze mestsoort en de nettoaanvoer van deze mestsoort, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5 en in kg N, met dien verstande dat de nettoaanvoer maximaal nul is. Men bekomt zo twee rundermengmestbalansen, twee rundermest-andere dan mengmestbalansen, twee varkensmestbalansen, twee pluimveemestbalansen en twee andere-mestbalansen, die uitgedrukt zijn respectievelijk in kg P2O5 en in kg N. Als het resultaat van een balans lager is dan nul, wordt het tot nul herleid. Het opslagverschil en de nettoaanvoer worden bepaald conform artikel 62bis.
Het gedeelte van het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 1°, en het gedeelte van het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 2°, waarvoor niet duidelijk is op welke soort mest als vermeld in het derde lid, het betrekking heeft, wordt in de volgende volgorde, aan een of meerdere van de soorten mest als vermeld in het derde lid, toegewezen:
1° eerst aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 1°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermengmestbalans. In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermengmestbalans verminderd met het aantal kg rundermengmest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet;
2° dan aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 3°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de varkensmestbalans. In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de varkensmestbalans verminderd met het aantal kg varkensmest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet;
3° daarna aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 5°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de andere-mestbalans. In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de andere-mestbalans verminderd met het aantal kg mest, andere dan deze vermeld in het derde lid, 1° tot en met 4°, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet;
4° vervolgens aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 2°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermest-andere dan mengmestbalans. In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermest-andere dan mengmestbalans verminderd met het aantal kg rundermest-andere dan mengmest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet;
5° ten slotte aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 5°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de pluimveemestbalans. In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de pluimveemestbalans verminderd met het aantal kg pluimveemest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet.
Als na de toewijzing, vermeld in het zesde lid, 5°, het aantal nutriënten dat niet is afgezet overeenkomstig dit decreet als vermeld in het tweede lid, nog niet volledig is toegewezen aan één of meerdere mestsoorten als vermeld in het derde lid, wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N dat nog niet is toegewezen, toegewezen aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 6°.
Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig deze paragraaf, met 50% verhoogd.
§2. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt aan elke landbouwer die op zijn bedrijf op jaarbasis gemiddeld meer dieren houdt dan de toegekende nutriëntenemissierechten en tijdelijke nutriëntenemissierechten op jaarbasis voor die diersoort gemiddeld toelaten te houden, een administratieve geldboete opgelegd voor de dieren waarvoor de landbouwer niet beschikt over nutriëntenemissierechten.
De administratieve geldboete wordt berekend volgens de volgende formule:
NER-D2 - NER-D1 x 1 euro = AGNER-D1;
waarbij:
NER-D2 = de som van de producten van het aantal gehouden dieren per diercategorie vermenigvuldigd met de waarden NER-D en TNER-D per diercategorie van de tabel voorzien in artikel 30, § 3;
NER-D1 = de som van de aan de landbouwer op basis van de artikelen 30, 32, 34 en 36 toegekende NER-D en TNER-D verminderd met de som van de overeenkomstig de artikelen 29, 31, 34, 37, 40, 47 en 62, geannuleerde of gereduceerde nutriëntenemissierechten;
AGNER-D1 = de administratieve geldboete.
Bij herhaling van een overtreding als vermeld in het eerste lid binnen de 5 jaar na het opleggen, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, bedraagt de administratieve geldboete:
NER-D2 - NER-D1 x 2 euro = AGNER-D2;
AGNER-D2 = de administratieve geldboete voor een tweede of volgende overtreding.
De landbouwer kan opschorting van inning van de geldboete vragen, volgens de procedure als vermeld in de artikelen 67 en 68. Hiertoe dient hij zich te verbinden om, ten einde de bedrijfsbalans over een periode van twee jaar in evenwicht te brengen, in het daaropvolgende productiejaar de te houden veestapel te verminderen zodanig dat over de twee productiejaren heen de overschreden nutriëntenemissierechten gecompenseerd zijn. De geldboete blijft in dit geval opgeschort totdat door de Mestbank is nagegaan of aan deze verbintenis is voldaan.
In geval aan deze verbintenis niet blijkt voldaan te zijn, is de administratieve geldboete AGNER-D2 op grond van de NER-D waarmee over de periode van de twee opeenvolgende productiejaren heen bekeken, de nutriëntenemissierechten zijn overschreden. Bovendien kan de landbouwer de procedure van de opschorting van de betaling van de geldboete zoals bedoeld in het vierde lid niet meer aanvragen voor het productiejaar waarvoor hij zich had verbonden de veestapel te verminderen.
In geval aan deze verbintenis wel blijkt voldaan te zijn, wordt de vastgestelde boete definitief kwijtgescholden.
Bij herhaling van een overtreding als vermeld in het eerste lid binnen de 5 jaar na het opleggen, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, houdt men echter rekening met de definitief kwijtgescholden boete, en bedraagt de administratieve geldboete bijgevolg AGNER-D2.
§3. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt aan het bedrijf dat niet voldoet aan de mestverwerkingplicht, vermeld in artikel 29, aan de verwerking van de 25 % nutriëntenemissierechten als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, of aan de bijkomende mestverwerkingsplicht, vermeld in artikel 62, § 5, een administratieve geldboete opgelegd.
Deze administratieve geldboete bedraagt 2 euro per kg stikstof, die niet is verwerkt overeenkomstig artikel 29.
Bij de vaststelling van een tweede en volgende overtreding, binnen de vijf jaren na het jaar waarin een eerdere overtreding werd begaan als vermeld in het eerste lid, bedraagt de administratieve geldboete 4 euro per kg stikstof.
§4. Lastens de producent, verdeler, importeur of exporteur van andere meststoffen, de uitbater van een mestverzamelpunt, een bewerkings- of een verwerkingseenheid, de erkende mestvoerder of de producent, verdeler, importeur of exporteur van kunstmest, die de door hen geproduceerde, verhandelde of overgedragen meststoffen niet afgezet of geëxporteerd hebben overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten wordt een administratieve geldboete opgelegd van 5 euro per kg N en 5 euro per kg P2O5, waarvan op basis van de berekening, opgemaakt overeenkomstig artikel 62bis, § 12, niet blijkt dat deze afgezet is overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete berekend overeenkomstig de voorgaande leden, met 50% verhoogd.
§5. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan eenieder bij wie tijdens een doorlichting wordt vastgesteld dat hij op een perceel meer meststoffen opbrengt of laat opbrengen dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
De administratieve geldboete bedraagt 600 euro vermenigvuldigd met het aantal hectares landbouwgrond waarop er meer meststoffen opgebracht zijn dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, met dien verstande dat de administratieve geldboete steeds minimaal 600 euro bedraagt.
In afwijking van het tweede lid wordt, als men enkel meer heeft opgebracht of heeft laten opbrengen dan op dat perceel toegelaten overeenkomstig artikel 16, 41bis en 41ter van dit decreet, de administratieve geldboete berekend door het aantal hectares landbouwgrond waarop er meer meststoffen opgebracht zijn dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, 41bis en 41ter, te vermenigvuldigen met 300, met dien verstande dat de administratieve geldboete steeds minimaal 300 euro bedraagt.
De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden met 50% verhoogd als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, een administratieve geldboete opgelegd is wegens het opbrengen of laten opbrengen van meer meststoffen dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
§6. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan elke aangifteplichtige als vermeld in artikel 23 die de aangifte niet of te laat heeft ingediend.
De administratieve geldboete bedraagt 250 euro, waarvan 200 euro met uitstel. Het uitstel ten belope van 200 euro komt van rechtswege te vervallen als de aangifteplichtige aan één van de volgende twee voorwaarden niet heeft voldaan:
1° de aangifteplichtige heeft de aangifte alsnog ingediend binnen de termijn, vermeld in het derde lid;
2° de 50 euro opgelegd zonder uitstel werd betaald binnen de termijn, vermeld in het derde lid.
Opdat het uitstel ten belope van 200 euro niet komt te vervallen, moet de aangifteplichtige de aangifte uiterlijk op 15 april van het betrokken aangiftejaar alsnog ingediend hebben, met dien verstande dat:
1° als de boete betrekking heeft op het niet indienen van de verzamelaanvraag, de aangifte uiterlijk op 21 mei van het betrokken productiejaar moet ingediend zijn;
2° als de termijn waarover de aangifteplichtige beschikt om de aangifte alsnog in te dienen, korter is dan vijftien kalenderdagen, vanaf de kennisgeving van de administratieve geldboete, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, dan wordt de termijn verlengd tot de vijftiende kalenderdag vanaf de kennisgeving van de administratieve geldboete via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid.
Als de aangifteplichtige voldaan heeft aan de voorwaarden, vermeld in het tweede en het derde lid, wordt het uitstel ten belope van 200 euro van rechtswege omgezet in een opheffing en is de administratieve geldboete beperkt tot de 50 euro die opgelegd werd zonder uitstel.
De administratieve geldboete wordt opgelegd per aangifte die niet of niet tijdig werd ingediend, met dien verstande dat de verzamelaanvraag als een afzonderlijke aangifte wordt beschouwd.
Als aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet, niet tijdig of foutief indienen van de aangifte bedraagt de administratieve geldboete 500 euro, volledig opgelegd zonder uitstel.
§7. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan elke aangifteplichtige als vermeld in artikel 23 die de aangifte foutief heeft ingediend.
De administratieve geldboete bedraagt 250 euro per aangiftegegeven dat in de aangifte foutief werd aangeduid of dat verkeerdelijk niet vermeld werd in de aangifte, met dien verstande dat de administratieve geldboete maximaal 1000 euro per aangifte bedraagt en de verzamelaanvraag als een afzonderlijke aangifte wordt beschouwd.
De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden met 50% verhoogd als aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet, niet tijdig of foutief indienen van de aangifte..
§8. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt aan de landbouwer, vermeld in artikel 26, tweede lid, die voor een of meerdere exploitaties, en voor een of meerdere diercategorieën van de diersoort varkens, het nutriëntenbalansstelsel als vermeld in artikel 26, niet toepast of die het toepast en de nutriëntenbalans en de bijhorende stavingsstukken van deze balans niet kan voorleggen, een administratieve geldboete opgelegd.
De administratieve geldboete bedraagt 1 euro, vermenigvuldigd met de gemiddelde veebezetting van het aantal dieren van de diersoort varkens, die op de betrokken exploitatie of de betrokken exploitaties gedurende dat jaar werden gehouden.
Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, bedraagt de administratieve geldboete 2 euro, vermenigvuldigd met de gemiddelde veebezetting van het aantal dieren van de diersoort varkens, die op de betrokken exploitatie of de betrokken exploitaties gedurende dat jaar werden gehouden.
§9. Lastens eenieder die in uitvoering van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten een staalname of analyse moet laten uitvoeren en deze staalname of analyse niet of niet correct laat uitvoeren, wordt een administratieve geldboete opgelegd.
De administratieve geldboete bedraagt:
1° 150 euro per nitraatresidubepaling die niet of niet correct werd uitgevoerd;
2° 250 euro per staalname of analyse, andere dan een nitraatresidubepaling, die niet of niet correct werd uitgevoerd.
De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden met 50% verhoogd als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of niet correct laten uitvoeren van een staalname of analyse.
§10. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd:
1° van 250 euro aan eenieder die een register als vermeld in artikel 24, § 1, § 5 of § 6, niet of foutief bijhoudt;
2° van 250 euro aan de uitbater van een mestverzamelpunt, die een register als vermeld in artikel 24, § 3, niet of foutief bijhoudt;
3° van 2500 euro aan de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid die een register als vermeld in artikel 24, § 3, niet of foutief bijhoudt, of waarvan de staving van het register, overeenkomstig de bepalingen van artikel 24, § 3, tweede lid, niet of niet correct is gebeurd;
4° van 2500 euro aan eenieder die een register als vermeld in artikel 24, § 2, niet of foutief bijhoudt;
5° van 250 euro aan eenieder die de balansen en de bijhorende stavingsstukken, vermeld in artikel 26, § 3, niet of foutief bijhoudt;
6° van 250 euro per stavingsstuk, ander dan een stavingsstuk, vermeld onder punt 4°, van de aangifte als vermeld in artikel 23 of van een register als vermeld in artikel 24 dat niet of foutief is bijgehouden, met dien verstande dat voor stavingsstukken die betrekking hebben op een aangifte, de administratieve geldboete maximaal 1000 euro per aangifte bedraagt en de verzamelaanvraag als een afzonderlijke aangifte wordt beschouwd.
De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden met 50% verhoogd als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of foutief bijhouden van een of meerdere stukken als vermeld in het eerste lid..
§11. Onverminderd artikel 71 en 72 wordt aan iedere landbouwer die geen geldige melding doet als vermeld in artikel 34, §1, negende lid, een administratieve geldboete opgelegd.
De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, wordt berekend volgens de volgende formule:
X: [(het aantal NER-Dred vermenigvuldigd met 2) vermenigvuldigd met M] en gedeeld door 365;
waarbij:
X = het bedrag van de administratieve geldboete, uitgedrukt in euro;
NER-Dred: het aantal NER-D dat met toepassing van artikel 34, §1, zou gereduceerd worden indien de melding, vermeld in artikel 34, §1, negende lid, zou gedaan zijn geweest;
M: het aantal kalenderdagen tussen de datum van de wijziging van de vennoten, aandeelhouders of bestuurders en de datum waarop de Mestbank de overgenomen nutriëntenemissierechten effectief heeft geannuleerd.
§12. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan eenieder die hetzij als aanbieder, hetzij als ontvanger, hetzij als vervoerder, hetzij als AGR-GPS dienstverlener, hetzij in enige andere hoedanigheid betrokken is bij een transport van meststoffen, en een zware overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen begaat.
De volgende personen begaan een zware overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen als vermeld in het eerste lid:
1° de twee exploitanten die betrokken zijn bij een inscharing waarvoor geen inscharingscontract als vermeld in artikel 47, § 1, werd opgemaakt;
2° de erkende mestvoerder die een transport foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;
3° de erkend verzender die een transport foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;
4° de landbouwer die een transport, vermeld in artikel 52, 2°, a), foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;
5° de aanbieder en de afnemer van een vervoer als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, f) en g), die een transport foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;
6° de mestvoerder die meststoffen vervoert zonder dat de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten opgemaakt zijn of zonder dat het transport voorafgaandelijk aan het transport aan de Mestbank gemeld is;
7° de aanbieder en de afnemer van een vervoer als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, b) tot en met g), waarvoor de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten niet opgemaakt zijn of waarvoor de overeenkomst, vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, 1°, niet voorafgaandelijk aan het transport aan de Mestbank gemeld is;
8° de erkend verzender die meststoffen aanbiedt zonder dat de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten opgemaakt zijn of zonder dat het transport voorafgaandelijk aan het transport aan de Mestbank gemeld is;
9° de aanbieder of de afnemer, die niet valt onder het toepassingsgebied van 7° of 8°, die meststoffen aanbiedt of ontvangt en die op het moment van het aanbieden of ontvangen wist of behoorde te weten dat de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten niet opgemaakt zijn of dat het transport niet aan de Mestbank gemeld is voorafgaandelijk aan het transport;
10° de erkende mestvoerder die een transport uitvoert waarvoor een systeem van onlinepositiebepaling moet gebruikt worden en waarbij:
a) hetzij geen systeem van onlinepositiebepaling gebruikt wordt;
b) hetzij het systeem van onlinepositiebepaling niet of niet correct gebruikt wordt, waardoor de traceerbaarheid van het transport via een systeem van onlinepositiebepaling niet langer gewaarborgd is;
11° de AGR-GPS-dienstverlener die de gegevens van het systeem van online-positiebepaling niet of incorrect aan de Mestbank overmaakt;
12° de aanbieder respectievelijk de afnemer die verplicht was om een bepaalde methode voor het bepalen van de samenstelling van de aangeboden respectievelijk afgenomen meststoffen toe te passen als vermeld in artikel 59, en waarbij op een transportdocument waarop hij als aanbieder, respectievelijk afnemer, vermeld is, de vermelde mestsamenstelling niet op basis van deze methode bepaald is;
13° de mestvoerder die een transport uitvoert waarvan hij wist of behoorde te weten dat voor dat transport de mestsamenstelling op basis van een bepaalde methode bepaald moest worden en die op het betrokken transportdocument de vermelde mestsamenstelling niet op basis van deze methode bepaalt;
14° de aanbieder of de afnemer die op een transportdocument waarop hij als aanbieder, respectievelijk afnemer, vermeld is, een mestsamenstelling laat vermelden die gebaseerd is op een niet-geldige analyse;
15° de mestvoerder die een transport uitvoert waarbij op het bijhorende transportdocument een mestsamenstelling vermeld wordt, gebaseerd op een analyse, waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze analyse niet geldig was;
16° de aanbieder en de afnemer van een vervoer als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, b) tot en met g), die meststoffen vervoeren of laten vervoeren met een trekkend voertuig waarvan noch de aanbieder, noch de afnemer, eigenaar is;
17° de mestvoerder die meststoffen vervoert zonder dat hij beschikt over een erkenning als erkende mestvoerder, terwijl het betreffende transport uitgevoerd moet worden door een erkende mestvoerder;
18° de erkende mestvoerder die meststoffen vervoert in een voertuig dat niet opgenomen is in zijn erkenning;
19° de aanbieder die meststoffen vanuit zijn exploitatie overbrengt naar een naastgelegen mestverwerker en het overdrachtsdocument, vermeld in artikel 47, § 5, niet of niet correct heeft opgemaakt of niet tijdig aan de Mestbank heeft overgemaakt;
20° de aanbieder en de afnemer van een transport dat, overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, moet gebeuren met een trekkend voertuig dat uitgerust is met een AGR-GPS-systeem en waarbij het AGR-GPS-systeem tijdens het transport moet gebruikt worden, en die hetzij de meststoffen niet vervoert of laat vervoeren met een trekkend voertuig dat uitgerust is met een AGR-GPS-systeem, hetzij het AGR-GPS-systeem niet of niet correct gebruikt of laat gebruiken tijdens het transport.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt het falen van het AGR-GPS- systeem, niet beschouwd als het niet of niet correct gebruiken of laten gebruiken als vermeld in het tweede lid, 20°.
Deze administratieve geldboete bedraagt 100 euro per vracht en per overtreding als vermeld in het tweede lid die werd begaan, met dien verstande dat:
1° voor overtredingen als vermeld in het tweede lid, 1°, 6° tot en met 9°, 10°, a), 16°, 19° en 20°, de administratieve geldboete 400 euro bedraagt per document;
2° de administratieve geldboete per transportdocument begrensd wordt tot maximaal 400 euro.
In afwijking van het derde lid bedraagt de administratieve geldboete per vracht en per overtreding:
1° 2500 euro voor de overtreding, vermeld in het tweede lid, 17° ;
2° 800 euro voor de overtreding, vermeld in het tweede lid, 18°.
Bij herhaling van een overtreding binnen de vijf jaar na het opleggen van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig het derde en het vierde lid, met 50% verhoogd.
§13. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan eenieder die hetzij als aanbieder, hetzij als ontvanger, hetzij als vervoerder, hetzij als AGR-GPS-dienstverlener, hetzij in enige andere hoedanigheid betrokken is bij een transport van meststoffen, en die in deze hoedanigheid een lichte overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen begaat.
Elke overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen, die niet vermeld is in paragraaf 12, tweede lid, wordt als een lichte overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen als vermeld in het eerste lid, beschouwd.
Deze administratieve geldboete bedraagt 50 euro per vracht en per overtreding als vermeld in het eerste lid die werd begaan, met dien verstande dat de administratieve geldboete per transportdocument, begrensd wordt tot maximaal 200 euro.
Bij herhaling van een overtreding binnen de twee jaar na het opleggen van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig het derde lid, met 50% verhoogd.
§14. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de landbouwer die in een bepaald kalenderjaar vanggewassen moet inzaaien en gedurende een bepaalde periode moet aanhouden, overeenkomstig artikel 14, § 3, § 8 of § 9, en dit niet of niet volledig heeft gedaan en aan de landbouwer, die in een bepaald kalenderjaar, mits de naleving van één of meerdere equivalente maatregelen als vermeld in artikel 14, §5, vrijgesteld is van de maatregel, vermeld in artikel 14, §4, eerste lid, 3°, en de equivalente maatregelen in kwestie niet naleeft.
De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, bedraagt 250 euro per hectare, voor het aantal hectares waarvoor in een bepaald kalenderjaar niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 3, § 4, eerste lid, 3°, of § 9. Voor de landbouwer die in een bepaald kalenderjaar, mits de naleving van één of meerdere equivalente maatregelen als vermeld in artikel 14, §5, vrijgesteld is van de maatregel, vermeld in artikel 14, §4, eerste lid, 3°, en de equivalente maatregelen in kwestie niet naleeft, wordt het aantal hectares waarvoor in een bepaald kalenderjaar niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, §4, eerste lid, 3°, bepaald door het gewicht van de maatregel, vermeld in artikel 14, §4, eerste lid, 3°, te verminderen met het gewicht van de equivalente maatregelen die de landbouwer correct heeft toegepast. Het resultaat hiervan wordt vervolgens gedeeld met het gewicht dat in het kader van de verplichting, vermeld in artikel 14, §4, eerste lid, 3°, aan 1 hectare vanggewas, wordt toegekend. Het resultaat van deze deling is het aantal hectares waarvoor in een bepaald kalenderjaar niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, §4, eerste lid, 3°.
Als een landbouwer in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen, wordt de administratieve geldboete, in afwijking van het tweede lid, berekend door het getal Z te vermenigvuldigen met:
1° 250 euro per hectare, voor het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 1, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 3;
2° 500 euro per hectare, voor de eerste schijf van het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 en 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8;
3° 750 euro per hectare, voor de tweede schijf van het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 en 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8;
4° 1500 euro per hectare, voor de derde schijf van het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 en 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder het getal Z: het aantal keren dat aan de betrokken landbouwer in de vijf jaren voor het opleggen van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen.
Voor de toepassing van het derde lid wordt het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting vermeld in artikel 14, § 8, berekend door het doelareaal van de betrokken landbouwer in het betreffende jaar, uitgedrukt in hectare als vermeld in artikel 14, § 8, te verminderen met het gerealiseerd areaal van de landbouwer in kwestie in het jaar in kwestie als vermeld in artikel 14, § 8, achtste lid. Het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, wordt vervolgens als volgt aan één of meerdere schijven als vermeld in het derde lid toegewezen:
1° eerst aan de eerste schijf, voor een aantal hectares, dat maximaal gelijk is aan 15% van het doelareaal van de betrokken landbouwer, in het betreffende jaar, uitgedrukt in hectare als vermeld in artikel 14, § 8;
2° als, na de toewijzing, vermeld in punt 1°, niet alle hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, zijn toegewezen, worden de resterende hectares, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, vervolgens toegewezen aan de tweede schijf, voor een aantal hectares, dat maximaal gelijk is aan 20% van het doelareaal van de betrokken landbouwer in het betreffende jaar, uitgedrukt in hectare als vermeld in artikel 14, § 8;
3° als, na de toewijzingen, vermeld in punt 1° en punt 2°, niet alle hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, zijn toegewezen, worden de resterende hectares waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, vervolgens toegewezen aan de derde schijf.
Voor de toepassing van het derde lid wordt voor de landbouwer, die in een bepaald kalenderjaar, mits de naleving van één of meerdere equivalente maatregelen als vermeld in artikel 14, §5, vrijgesteld is van de maatregel, vermeld in artikel 14, §4, eerste lid, 3°, en de equivalente maatregelen in kwestie niet naleeft, het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, §8, berekend door voor de betrokken landbouwer het gewicht van de maatregel, vermeld in artikel 14, §4, eerste lid, 3°, te verminderen met het gewicht van de equivalente maatregelen die de landbouwer correct heeft toegepast. Het resultaat hiervan wordt vervolgens gedeeld met het gewicht dat in het kader van de verplichting, vermeld in artikel 14, §4, eerste lid, 3°, aan 1 hectare vanggewas, wordt toegekend. Het resultaat van deze deling is het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, §8. Het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, §8, wordt vervolgens aan één of meerdere schijven als vermeld in het derde lid toegewezen, volgens het toewijzingssysteem, vermeld in het vijfde lid, 1°, 2° en 3°.
§15. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de landbouwer, die in een bepaald kalenderjaar, mits de naleving van één of meerdere equivalente maatregelen als vermeld in artikel 14, § 5, vrijgesteld is van een maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, en de equivalente maatregelen in kwestie niet naleeft.
De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, wordt als volgt berekend:
1° als op basis van de equivalente maatregel of maatregelen die niet nageleefd zijn een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 2°, werd bekomen: 5 euro per kg werkzame N die de betrokken landbouwer in het kalenderjaar in kwestie minder had mogen opbrengen als de op zijn bedrijf toegelaten bemesting in het kalenderjaar in kwestie verminderd was geworden, overeenkomstig artikel 14, § 4, eerste lid, 2° ;
2° ...;
3° als op basis van de equivalente maatregel of maatregelen die niet nageleefd zijn een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, werd bekomen: 1000 euro.
Als aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen, worden de bedragen, vermeld in deze paragraaf, vermenigvuldigd met het getal Z. Het getal Z is één plus het aantal keren dat aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen van de administratieve geldboete een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen.
§16. Lastens elke landbouwer die de maatregelen, hem opgelegd in uitvoering van artikel 15, § 10 en § 11, niet of niet correct heeft nageleefd, wordt een administratieve geldboete opgelegd.
De administratieve geldboete bedraagt:
1° 300 euro voor elk bemestingsplan als vermeld in artikel 15, § 10, 2°, en § 11, 2°, dat niet of niet correct is opgemaakt;
2° 250 euro voor elke teeltfiche als vermeld in artikel 15, § 10, 3°, en § 11, 3°, dat niet of niet correct is opgemaakt;
3° 1500 euro voor elke landbouwer die zich niet laat begeleiden door een gecertificeerde adviesinstantie als vermeld in artikel 15, § 11, 5° ;
4° 500 euro voor elk advies van de gecertificeerde adviesinstantie als vermeld in artikel 15, § 11, 5°, dat niet opgevolgd wordt.
De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden met 50% verhoogd als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of niet correct naleven van de maatregelen, hem opgelegd in uitvoering van artikel 15, § 10 en § 11.
§17. Lastens eenieder die een maatregel, met uitzondering van een maatregel die het uitvoeren of laten uitvoeren van een analyse betreft, hem opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, niet of niet correct heeft nageleefd, wordt een administratieve geldboete opgelegd.
De administratieve geldboete bedraagt 500 euro per keer dat een maatregel, opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, die niet of niet correct is nageleefd. Als een maatregel, opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, moet toegepast worden op een bepaald aantal hectares, bedraagt de boete 500 euro, vermenigvuldigd met het aantal hectares, waarop de maatregel niet is toegepast, met dien verstande dat de boete minstens 500 euro bedraagt.
Bij herhaling van een overtreding binnen de vijf jaar na het opleggen via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete berekend, overeenkomstig het tweede lid, met 50% verhoogd.
§18. Met behoud van de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, die de verplichtingen, vermeld in artikel 24, §7, niet naleeft.
De geldboete bedraagt:
1° 10.000 euro per kalenderjaar waarin de Mestbank niet beschikt over een correct overzicht als vermeld in artikel 24, §7, tweede lid;
2° 5000 euro per kalenderjaar waarvoor de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid geen correcte registratie heeft van de ammoniakemissie van zijn uitbating, verhoogd met 2500 euro per kalenderjaar en per ontbrekend of niet-correct werkend meetapparaat.
Bij herhaling van een overtreding binnen vijf jaar na het opleggen bij beveiligde zending als vermeld in artikel 64, §1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete die overeenkomstig het tweede lid berekend is, met 50% verhoogd.
Artikel 64. (23/04/2024- ...)
§ 1. De administratieve geldboetes, vermeld in dit decreet, worden opgelegd door de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren. De administratieve geldboetes, vermeld in artikel 63, § 5, § 7 tot en met § 10, § 12 en § 13, worden opgelegd voor 31 december van het jaar volgend op het productiejaar waarin de overtreding werd vastgesteld als de betrokken aangifteplichtige zijn aangifte als vermeld in artikel 23 tijdig en correct heeft ingediend voor het productiejaar waarop de overtreding betrekking heeft.
De betrokkene wordt van de beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete in kennis gesteld bij beveiligde zending.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.
§ 2. De administratieve geldboetes, vermeld in dit decreet, worden geïnd door de Mestbank voor orde van het Minafonds. De opbrengst van de administratieve geldboetes wordt integraal aangewend voor landbouwers, meer bepaald in het kader van dit decreet.
§ 3. Als de administratieve geldboete wordt opgelegd aan een landbouwer die uit twee of meer exploitanten bestaat, dan zijn elk van deze exploitanten hoofdelijk gehouden tot het betalen van de gehele schuld. Als de exploitant op zijn beurt bestaat uit twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen, dan zijn elk van deze personen hoofdelijk gehouden tot het betalen van de gehele schuld.
§ 4. De ambtenaren, vermeld in paragraaf 1, houden bij de oplegging van de administratieve geldboete desgevallend rekening met de straf die de strafrechter voorafgaandelijk voor het feit in kwestie heeft opgelegd.
§ 5. Bij de oplegging van een administratieve geldboete, kan de ambtenaar, vermeld in paragraaf 1, aan de persoon of personen aan wie de administratieve geldboete wordt opgelegd, voorstellen om de gehele of de gedeeltelijke boete te laten vervallen mits de naleving van één of meerdere maatregelen of maatregelenpakketten.
De ambtenaar vermeldt:
1° de maatregelen of maatregelenpakketten die nageleefd moeten worden;
2° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, de termijn waarbinnen de naleving moet geschieden;
3° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, het gedeelte van de boete dat komt te vervallen bij naleving van de maatregel of het maatregelpakket.
Als de persoon of personen aan wie de administratieve geldboete wordt opgelegd, ingaan op een voorstel, vermeld in het eerste lid, wordt de inning geschorst voor het gedeelte van de boete dat kan komen te vervallen, als de voorgestelde maatregelen of maatregelenpakketten worden nageleefd.
Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket niet correct wordt nageleefd, komt de schorsing van de inning, vermeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk te vervallen.
Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket correct is nageleefd, komt het overeenkomstige gedeelde van de boete te vervallen.
De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen.
§6. In afwijking van artikel 63 wordt geen administratieve geldboete, maar een waarschuwing gegeven aan de betrokkene, die een eenmalige, lichte administratieve overtreding heeft begaan.
Voor de toepassing van deze paragraaf, worden de volgende overtredingen beschouwd als een lichte administratieve overtreding:
1° een stavingsstuk bij de aangifte of het register, dat opgemaakt werd maar niet of niet correct bijgehouden werd als vermeld in artikel 63, §10, op voorwaarde dat de gegevens in de aangifte of het register, die door de betreffende stavingsstukken gestaafd dienden te worden, tijdig en correct aangegeven en geregistreerd werden;
2° het foutief bijhouden van een register als vermeld in artikel 24, §1;
3° een lichte overtreding in het kader van vervoer, als vermeld in artikel 63, §13;
4° het niet beschikken over een correct overzicht, als vermeld in artikel 63, §18, tweede lid, 1°, op voorwaarde dat de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid uiterlijk 2 maand na de ontvangst van de waarschuwing, vermeld in het eerste lid, alsnog een correct overzicht, als vermeld in artikel 24, §7, aan de Mestbank overmaakt.
Opdat er sprake kan zijn van een eenmalige, lichte administratieve overtreding als vermeld in het eerste lid, waarvoor een waarschuwing gegeven wordt, mag de landbouwer in de drie jaar voorafgaandelijk aan het begaan van de overtreding, geen soortgelijke overtreding hebben begaan.
Artikel 65. (01/01/2015- ...)
Een administratieve geldboete vervalt vijf jaar na de vaststelling van de overtreding. De vaststelling van de overtreding gebeurt op het moment van de betekening van het dwangbevel, vermeld in artikel 68.
De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 66. (01/01/2019- ...)
De ambtenaren daartoe aangewezen door de Vlaamse Regering beslissen over de gemotiveerde verzoeken om kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van de in dit decreet bedoelde administratieve geldboeten die de betrokkene per beveiligde zending tot hen richt.
Artikel 67. (23/04/2024- ...)
§ 1. De in artikel 66 bedoelde verzoeken dienen gericht te worden aan de daartoe door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving van de administratieve geldboete, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid.
§ 2. De door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren nemen een beslissing binnen zes maanden, te rekenen vanaf de kennisgeving van het verzoek, via de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1.
De beslissing van de bevoegde ambtenaren wordt bij beveiligde zending ter kennis gebracht van de indiener van het verzoekschrift.
De door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren kunnen bij verzachtende omstandigheden het bedrag van de opgelegde administratieve geldboete verminderen.
Bij met redenen omklede beveiligde zending, gericht aan de indiener van het verzoekschrift, kan de bevoegde ambtenaar de voormelde termijn eenmalig verlengen met een periode van zes maanden..
§ 3. Bij gebreke aan een beslissing door de bevoegde ambtenaren, binnen de in § 2 gestelde termijn, wordt het verzoekschrift geacht te zijn ingewilligd.
§ 4. In zijn beslissing, vermeld in paragraaf 2, kan de ambtenaar, vermeld in artikel 66, voorstellen om de gehele of de gedeeltelijke boete te laten vervallen mits de naleving van één of meerdere maatregelen of maatregelenpakketten. De ambtenaar, vermeld in artikel 66, kan bij lichte administratieve overtredingen in zijn beslissing, vermeld in paragraaf 2, beslissen om de gehele boete te laten vervallen en in plaats daarvan een waarschuwing te geven.
De ambtenaar vermeldt:
1° de maatregelen of maatregelenpakketten die nageleefd moeten worden;
2° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, de termijn waarbinnen de naleving moet geschieden;
3° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, het gedeelte van de boete dat komt te vervallen bij naleving van de maatregel of het maatregelpakket.
Als de persoon of personen aan wie de administratieve geldboete wordt opgelegd, ingaan op een voorstel, vermeld in het eerste lid, wordt de inning geschorst voor het gedeelte van de boete dat kan komen te vervallen, als de voorgestelde maatregelen of maatregelenpakketten worden nageleefd.
Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket niet correct wordt nageleefd, komt de schorsing van de inning, vermeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk te vervallen.
Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket correct is nageleefd, komt het overeenkomstige gedeelde van de boete te vervallen.
De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen.
§5. Tegen de beslissing, vermeld in paragraaf 2, kan op straffe van verval binnen zestig dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing beroep aangetekend worden bij de rechtbank van eerste aanleg, die oordeelt met volle rechtsmacht. Dat beroep schorst de beslissing.
Artikel 68. (01/01/2019- ...)
§ 1. Bij gebreke aan voldoening van de administratieve geldboete en toebehoren, wordt door de met de invordering belaste ambtenaar een dwangbevel uitgevaardigd.
Dit dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de daartoe door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaar.
§ 2. De betekening van het dwangbevel gebeurt bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij beveiligde zending.
Artikel 69. (01/01/2007- ...)
§ 1. Op het dwangbevel zijn de bepalingen toepasselijk van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende bewarend beslag en middelen tot tenuitvoerlegging.
§ 2. Binnen een termijn van 30 dagen na betekening van het dwangbevel kan de betrokkene bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement van de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd.
Hiertoe kiest het Vlaamse Gewest woonplaats bij de Mestbank.
§ 3. Dit verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
§ 4. De met de invordering belaste ambtenaar kan, vóór de definitieve beslechting van het geschil bedoeld in § 2, een procedure in kortgeding inleiden bij de voorzitter van de rechtbank waar dit geschil in eerste aanleg aanhangig wordt gemaakt, teneinde betrokkene te doen veroordelen tot betaling van een provisie op het bij dwangbevel gevorderde bedrag.
Artikel 70. (01/01/2019- ...)
§ 1. Op grond van het uitvoerbaar verklaard dwangbevel en tot zekerheid van de voldoening van de administratieve geldboeten, vermeld in dit decreet, de bijhorende kosten en de andere kosten en vergoedingen die voortvloeien uit dit decreet, heeft de Vlaamse Landmaatschappij een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van betrokkene en kan het een wettelijke hypotheek nemen op al de daarvoor vatbare en in het Vlaamse Gewest gelegen of geregistreerde goederen van betrokkene.
§ 2. Het voorrecht bedoeld in § 1 neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten die vermeld zijn in de artikelen 19 en 20 van de wet van 16 december 1851 en in artikel 23 van het Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen.
§ 3. De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt krachtens het uitvoerbaar verklaarde en betekende dwangbevel.
§ 4. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaar, bedoeld in artikel 68, § 1, tweede lid.
De inschrijving heeft plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een afschrift van het dwangbevel dat door die ambtenaar eensluidend wordt verklaard en dat melding maakt van de betekening ervan.
De ambtenaar, vermeld in artikel 68, § 1, tweede lid, is bevoegd om een ingeschreven hypotheek te laten handlichten of doorhalen.
§ 5. Artikel XX.113 van het Wetboek van Economisch Recht, is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de verschuldigde administratieve geldboete waarvoor een dwangbevel werd uitgevaardigd en waarvan betekening aan betrokkene is gedaan voor het vonnis van faillietverklaring.
Artikel 70bis. (17/07/2017- ...)
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de personen, vermeld in artikel 61, § 2.
Artikel 71. (01/01/2019- ...)
§ 1. Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van honderd euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen, wordt gestraft:
1° eenieder die in een periode van vijf kalenderjaren hetzij eenzelfde van de in uitvoering van artikel 14, 15 of 62 opgelegde maatregelen meerdere malen niet heeft nageleefd, hetzij verschillende van de in uitvoering van artikel 14, 15 of 62 opgelegde maatregelen niet heeft nageleefd;
2° eenieder die zich verzet tegen de uitvoering van de opdrachten van controle, toezicht en opsporing waarmee de in artikel 61, § 3, bedoelde personen belast zijn;
3° eenieder die opzettelijk de bevelen opgelegd door de toezichthoudende ambtenaar, vermeld in artikel 61, § 3, niet uitvoert of de administratieve geldboeten niet betaalt.
§ 2. Met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met een geldboete van honderd euro tot honderdduizend euro, of met één van die straffen alleen, wordt gestraft:
1° eenieder die met overtreding van dit decreet de in zijn bedrijf geproduceerde dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest niet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet afzet, of het bewijs niet levert dat dit is geschied;
2° eenieder die op landbouwgrond een hoeveelheid dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest opbrengt of laat opbrengen, groter dan de in dit decreet toegelaten hoeveelheden.
Artikel 72. (01/01/2007- ...)
De werkgever is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de gerechtskosten, waartoe zijn aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld.
Artikel 73. (01/01/2007- ...)
. Aan artikel 28, § 1, 3°, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning wordt de volgende tekst toegevoegd :
« uitgezonderd de inrichtingen, vermeld onder de rubriek 9. Dieren van de lijst die als bijlage 1 gevoegd is bij het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende de vaststelling van het Vlaamse Reglement betreffende de milieuvergunning, die in toepassing van artikel 47, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006 hun activiteiten gedurende maximaal 5 jaar geheel of gedeeltelijk stopgezet hebben. » .
Artikel 74. (01/01/2007- ...)
Artikel 1bis, § 2, 2°, van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, ingevoegd bij het decreet van 7 mei 2004, wordt opgeheven.
Artikel 75. (01/01/2007- ...)
In artikel 5 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 mei 2004, wordt het woord « Meststoffendecreet » vervangen door de woorden « Mestdecreet van 22 december 2006. »
Artikel 76. (01/01/2007- ...)
In artikel 6, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord « Meststoffendecreet » wordt telkens vervangen door de woorden « Mestdecreet van 22 december 2006 »;
2° het 7° en het 9° worden opgeheven.
Artikel 77. (01/06/2006- ...)
In artikel 5, § 2, 1°, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, vervangen bij het decreet van 11 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° tussen de woorden « de dieren die » en de woorden « uitsluitend met voeders » worden de woorden « gedurende een bepaalde periode » ingevoegd;
2° tussen de woorden « delen hiervan die » en de woorden « uitsluitend voormelde voeders » worden de woorden « gedurende een bepaalde periode » ingevoegd;
3° worden de woorden « en dit gedurende het volledige kalenderjaar » geschrapt;
4° tussen de woorden « dat bedoelde dieren » en de woorden « uitsluitend met het voeder » worden de woorden « gedurende de beschouwde periode » ingevoegd.
Artikel 78. (01/01/2007- ...)
In artikel 33bis, § 2, (5), tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 3 maart 2000, 8 december 2000, 9 maart 2001, 28 maart 2003 en 22 april 2005, wordt de zin "Het deel van de nutriëntenhalte dat toegekend werd voor diersoorten waarvoor een herberekening werd toegestaan, mag enkel gebruikt worden voor de productie afkomstig van deze diersoorten" opgeheven met ingang van 1 januari 2005.
Artikel 79. (01/01/2007- ...)
In artikel 33ter, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 3 maart 2000, 8 december 2000, 9 maart 2001, 28 maart 2003 en 22 april 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1 in 1°, worden de woorden "tot en met 31 december 2006" vervangen door de woorden "tot en met 31 december 2007";
2° in 1° worden a) en b) opgeheven;
3° het 2° wordt opgeheven.
Artikel 80. (01/01/2007- ...)
Hetzelfde decreet wordt opgeheven met uitzondering van :
1° artikel 2, 49°, 50°, 51°, 52°, 53°, 54°, 56°, 57°, en de artikelen 15bis en 15ter ;
2° artikel 33ter en haar bestaande reglementaire uitvoeringsbepalingen, die worden opgeheven vanaf 31 december 2007.
Artikel 81. (14/02/2009- ...)
...
Artikel 82. (01/01/2007- ...)
Voor de toepassing van artikel 31, § 2, wordt voor de vaststelling van de kalenderjaren 2004, 2005 en 2006 waarvoor de mestafzet overeenkomstig de bepalingen van het decreet moet zijn gebeurd, het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, bedoeld.
Artikel 83. (28/02/2011- ...)
§ 1. Alle heffingen en administratieve geldboetes voorzien in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd blijven, indien hun grondslag betrekking heeft op een kalenderjaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet, inbaar rekening houdend met de grondslag zoals voorzien door het hoger vermeld decreet van 23 januari 1991 en worden afgehandeld volgens de procedures van berekening, inning, invordering en beroep zoals voorzien in het hoger vermeld decreet van 23 januari 1991.
§ 2. Onverminderd de eerste paragraaf geldt voor de administratieve geldboete als bedoeld in artikel 25, § 3 van hoger vermeld decreet van 23 januari 1991, dat deze boete oplegbaar blijft indien haar grondslag betrekking heeft op het kalenderjaar 2007.
§ 3. De aangifte voor het productiejaar 2006 dient te gebeuren overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van hetzelfde decreet van 23 januari 1991, en door de personen daarin vernoemd, rekening houdend met alle bepalingen en uitvoeringsbepalingen van dat decreet die betrekking hebben op de aangifteplicht.
§ 4. Aan landbouwers, die in de loop van 2004, 2005 of 2006 een inrichting hebben overgenomen en nog geen nutriëntenhalte hadden toegekend gekregen terwijl de overlater voor die dieren beschikte over een nutriëntenhalte, wordt alsnog de nutriëntenhalte als bedoeld in artikel 33bis van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, omgezet in nutriëntenemissierechten overgedragen op voorwaarde dat ze de overname van de milieuvergunning lieten of laten acteren door de vergunningverlenende overheid en op voorwaarde dat deze overnemers dieren hebben geproduceerd op de inrichting in 2004, 2005, 2006 of 2007 en die tijdig hebben aangegeven aan de Mestbank. De overdracht gebeurt met terugwerkende kracht tot de datum zoals overeengekomen door overlater en overnemer.
Producenten die een beroep kunnen doen op de toepassing van het eerste lid en aan wie de superheffing werd opgelegd voor het produceren van meer dierlijke mest dan de nutriëntenhalte, kunnen de betaalde superheffing terugvorderen of de kwijtschelding vragen van de opgelegde superheffing in de mate dat ze niet meer geproduceerd hebben dan de in het eerste lid bedoelde nutriëntenhalte zonder daartoe over een bijkomende nutriëntenhalte of bijkomende nutriëntenemissierechten te beschikken.
Zij dienen daartoe per aangetekend schrijven een verzoekschrift in bij de ambtenaar door de Vlaamse Regering aangewezen voor de inning en de invordering van de superheffing.
De ambtenaar neemt binnen de drie maanden na afgifte ter post van het verzoekschrift een beslissing betreffende deze terugvordering of vraag tot kwijtschelding. Bij gebreke van beslissing van de ambtenaar binnen de termijn van drie maanden wordt het verzoek geacht ingewilligd te zijn. De producent kan bij de minister bevoegd voor het leefmilieu beroep aantekenen tegen de beslissing van de ambtenaar binnen de drie maanden na afgifte ter post van de beslissing. De minister beslist binnen de 60 dagen over het beroep.
De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen.
§ 5. Producenten, als vermeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, die in uitvoering van artikel 40bis van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, een uitstel van superheffing mestverwerking hebben gekregen, en waarbij het kalenderjaar waarin, overeenkomstig artikel 40bis van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, beoordeeld dient te worden of de uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en niet geïnd wordt, het kalenderjaar 2007 of 2008 is, dienen, om een opheffing en niet-inning van de uitgestelde superheffing te bekomen :
1° in het kalenderjaar waarin beoordeeld dient te worden of de uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en niet geïnd wordt, te behoren tot een bedrijfsgroep die voldaan heeft aan de mestverwerkingsplicht, overeenkomstig artikel 29;
2° een extra hoeveelheid mestverwerkingscertificaten te bezitten, die betrekking heeft op het kalenderjaar waarin beoordeeld dient te worden of de uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en niet geïnd wordt.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels en bepaalt ondermeer hoeveel mestverwerkingscertificaten men extra moet bezitten om een opheffing en niet-inning van de uitgestelde superheffing te bekomen.
§ 6. Aan producenten als vermeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen die op 31 december 2006 beschikten over een nutriëntenhalte, maar sedert het in voege treden van onderhavig decreet geen landbouwactiviteiten meer uitoefenen en derhalve geen landbouwer zijn, worden bij wijze van overgangsmaatregel nutriëntenemissierechten toegekend volgens de regels van artikel 30, mits voldaan is aan volgende voorwaarde : er werden in de productiejaren 2004, 2005 of 2006 dieren gehouden door de producent die tijdig werden aangegeven.
Deze bij wijze van overgangsmaatregel aan de vroegere producent toegekende nutriëntenemissierechten dienen ten laatste op 31 december 2009 volgens de regels van artikel 31 te worden overgedragen aan een landbouwer. Indien deze op 31 december 2009 niet zijn overgedragen aan een landbouwer worden deze bij wijze van overgangsmaatregel toegekende nutriëntenemissierechten geannuleerd door de Mestbank.
§ 7. Producenten als vermeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, kunnen een verlenging van het uitstel, toegekend overeenkomstig artikel 40bis, van voormeld decreet, evenals nieuw uitstel van de superheffing mestverwerking, als vermeld in artikel 21, § 6, 2°, van voormeld decreet, krijgen, als ze aan een van volgende voorwaarden voldoen :
1° de producent heeft de milieuvergunning en de bouwvergunning of stedenbouwkundige vergunning voor een mestverwerkingsinstallatie of een mestbewerkingsinstallatie verkregen na 31 december 2002;
2° de producent heeft een contract gesloten met een derde die de milieuvergunning en de bouwvergunning of stedenbouwkundige vergunning voor een mestverwerkingsinstallatie of een mestbewerkingsinstallatie heeft verkregen na 31 december 2002.
Aan producenten als vermeld in het eerste lid kan uitstel verleend worden voor het tweede en het derde kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de laatste nodige vergunning voor de betrokken installatie is verleend, als :
1° de betrokken installatie in die kalenderjaren nog niet operationeel was;
2° de betrokken producent overeenkomstig artikel 40bis, van voormeld decreet, al een uitstel is verleend, op basis van de betrokken installatie, tenzij ze niet verwerkingsplichtig waren of de superheffing hebben betaald voor het kalenderjaar waarin de laatste nodige vergunning voor de betrokken installatie is verleend en het daaropvolgende kalenderjaar.
De som van de gecontracteerde mestvolumes op jaarbasis voor de betrokken installatie kan nooit hoger zijn dan de vergunde capaciteit op jaarbasis.
Een superheffing waarvoor in uitvoering van artikel 40bis van voormeld decreet of in uitvoering van het eerste en het tweede lid, uitstel is verleend, kan opgeheven en niet geïnd worden als de betrokken producent aantoont dat hij in een bepaald kalenderjaar meer heeft verwerkt dan zijn mestverwerkingsplicht en dan de mestverwerkingsplicht van de bedrijfsgroep waartoe hij behoort. Die extra verwerking moet plaatsvinden in het tweede kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de laatste nodige vergunning voor de betrokken installatie is verleend of in het kalenderjaar waarin de betrokken installatie operationeel wordt. Als aan de betrokken installatie de laatste nodige vergunning is verleend in 2003 en deze installatie nog niet operationeel is in 2007, moet de verwerking ten laatste plaatsvinden in 2007. Als aan de betrokken installatie de laatste nodige vergunning is verleend in 2004 of later en deze installatie is nog niet operationeel in 2008 moet de verwerking ten laatste plaatsvinden in het kalenderjaar 2008.
Een producent die in uitvoering van artikel 40bis van voormeld decreet, voor twee opeenvolgende jaren, uitstel van de superheffing mestverwerking heeft verkregen, kan ook één maal aan de Mestbank vragen om voor de oudste van de twee betrokken superheffingen, het kalenderjaar volgend op het jaar van de jongste van de twee betrokken superheffingen in aanmerking te nemen als het kalenderjaar waarin meer verwerkt moet worden om een opheffing en niet-inning van de betrokken superheffing te bekomen.
Als het kalenderjaar waarin beoordeeld moet worden of een uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en geïnd wordt, het kalenderjaar 2006 of een vorig kalenderjaar is, worden de opheffing en de niet-inning van de superheffing mestverwerking beoordeeld, overeenkomstig het uitvoeringsbesluit bij artikel 40bis van voormeld decreet.
Als het kalenderjaar waarin beoordeeld moet worden of een uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en geïnd wordt, het kalenderjaar 2007 of het kalenderjaar 2008 is, moet de betrokken producent :
1° voor dat kalenderjaar behoren tot een bedrijfsgroep die voldaan heeft aan de mestverwerkingsplicht, overeenkomstig artikel 29;
2° een extra hoeveelheid mestverwerkingscertificaten bezitten die betrekking hebben op het kalenderjaar waarin beoordeeld moet worden of de uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en geïnd wordt.
De producent die een uitstel wil verkrijgen of die een bestaand uitstel wil verlengen,
dient hiervoor een aanvraag in bij de Mestbank. Als blijkt dat een reeds geheel of gedeeltelijk betaalde superheffing, overeenkomstig dit artikel, opgeheven en niet meer geïnd wordt, dan worden de door de producent reeds betaalde bedragen door de Mestbank teruggestort.
Voor de toepassing van deze paragraaf, wordt het operationeel zijn van een installatie bepaald overeenkomstig artikel 40bis van voormeld decreet en zijn uitvoeringsbesluit.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het bepalen van de kalenderjaren voor uitstel en voor opheffing en niet inning, met betrekking tot het aantal mestverwerkingscertificaten dat men extra moet bezitten om een opheffing en niet-inning van de uitgestelde superheffing te bekomen en met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag, vermeld in het achtste lid, ingediend en afgehandeld wordt.
§ 8. De administratieve geldboetes, opgelegd ter uitvoering van artikel 14, § 4, op basis van een nitraatresidubepaling uitgevoerd in het kalenderjaar 2007, worden van rechtswege ingetrokken. Landbouwers die de boete reeds betaald hebben, krijgen ze door de Mestbank teruggestort.
Artikel 84. (23/02/2024- ...)
§1. Een attest waaruit blijkt dat een perceel niet fosfaatverzadigd is, afgeleverd op grond van artikel 15quater, § 4 van hetzelfde decreet van 23 januari 1991, heeft dezelfde rechtsgevolgen als een attest afgeleverd op grond van artikel 17, § 5.
§2. Percelen gelegen in zandgronden, waarvan de landbouwer, in uitvoering van artikel 13, § 2, zoals het gold op 31 december 2010, door een textuuranalyse van het betreffende perceel reeds aangetoond heeft dat de textuurklasse van dat perceel niet textuurklasse P, S of Z is, worden in afwijking van artikel 3, 72°, niet aanzien als zandgrond.
§3. Aan landbouwers die in het kalenderjaar 2011 maatregelen opgelegd kregen, in uitvoering van artikel 38, en de opgelegde maatregelen in 2011 niet volledig hebben nageleefd, worden in 2012 de volgende maatregelen opgelegd :
1° de maatregelen vermeld in artikel 14, § 4, als de landbouwer in 2011 de maatregelen, als vermeld in artikel 2, § 1, van het ministerieel besluit van 11 februari 2011 tot nadere bepaling van de strengere verbodsbepalingen ter uitvoering van artikel 38 van het Mestdecreet van 22 december 2006, opgelegd kreeg;
2° de maatregelen vermeld in artikel 14, § 5, als de landbouwer in 2011, de maatregelen, als vermeld in artikel 2, § 2, van het ministerieel besluit van 11 februari 2011 tot nadere bepaling van de strengere verbodsbepalingen ter uitvoering van artikel 38 van het Mestdecreet van 22 december 2006, opgelegd kreeg;
3° de maatregelen vermeld in artikel 14, § 6, als de landbouwer in 2011, de maatregelen, als vermeld in artikel 2, § 3, van het ministerieel besluit van 11 februari 2011 tot nadere bepaling van de strengere verbodsbepalingen ter uitvoering van artikel 38 van het Mestdecreet van 22 december 2006, opgelegd kreeg.
§4. De Vlaamse Regering kan voor een periode tot en met 1 september 2011, afwijkingen voorzien op artikel 8, als blijkt dat de landbouwers niet bij machte zijn om de wijzigingen die aan dit decreet in 2011 zijn ingevoerd, uit te voeren.
§5. De overname van nutriëntenemissierechten mits verwerking van mest, vermeld in artikel 34, §1, eerste lid, 1°, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, en de overname van nutriëntenemissierechten waarop de meldingsplicht van artikel 34, §1, derde lid, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, van toepassing is, worden uitgevoerd en beoordeeld op basis van de bepalingen van artikel 34 en de uitvoeringsbesluiten ervan zoals die van kracht zijn op 1 januari 2023.
§6. In afwijking van artikel 22, §1, tweede lid, 1°, kan er tot 1 januari 2028 op grasland ook gebruikgemaakt worden van een sleepslangtechniek.
§7. In afwachting van een vaststelling door de Vlaamse Regering van de nadere regels om vast te stellen welke meststoffen als traagwerkende meststof beschouwd worden en aangaande de wijze waarop aangetoond wordt dat een meststof een traagwerkende meststof is als vermeld in artikel 3, § 5, 22°, worden als traagwerkende meststof beschouwd, de andere meststoffen en bewerkte dierlijke mest die stikstof in dusdanige vorm bevatten, dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging als vermeld in artikel 8, § 4, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014.
§8. In afwachting van een bepaling door de Vlaamse Regering van de meststoffen die een meststof zijn waarvan de stikstofinhoud laag is als vermeld in artikel 8, § 4, derde lid, worden als meststoffen type 3 waarvan de stikstofinhoud laag is beschouwd, de andere meststoffen en bewerkte dierlijke mest waarvan de stikstofinhoud laag is als vermeld in artikel 8, § 4, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, met dien verstande dat bij het gebruik van deze meststoffen, er moet op toegezien worden dat de opgebrachte hoeveelheid in overeenstemming is met de bepalingen van artikel 8, § 4, derde lid, van dit decreet.
§9. Voor het jaar 2015 wordt voor de toepassing van artikel 8, § 4, derde lid, 15 november gelezen als 31 december.
§10. In afwijking van artikel 13, § 1 en § 2, kunnen landbouwers in het jaar 2015 nog opteren voor een systeem van bemestingsnormen, gebaseerd op de totale opgebrachte hoeveelheid stikstof als vermeld in artikel 13, § 1, vijfde lid, 1°, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014. Een landbouwer die hiervoor opteert moet in het jaar 2015 zijn stikstofbemesting beperken tot de hoeveelheden, vermeld in artikel 13, § 2, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, met dien verstande dat voor het bepalen van de toegelaten hoeveelheden, sierteelt en boomkweek als een groente van groep II en dat aardbeien op zandgronden of op niet-zandgronden, aanzien worden als een groente van groep II op zandgronden.
De landbouwer die voor het jaar 2015 kiest voor het systeem van bemestingsnormen, gebaseerd op de totale opgebrachte hoeveelheid stikstof, deelt dit in het jaar 2016 mee bij de aangifte, vermeld in artikel 23.
Voor de landbouwer die in het jaar 2015 kiest voor het systeem van bemestingsnormen, gebaseerd op de totale opgebrachte hoeveelheid stikstof als vermeld in artikel 13, § 1, vijfde lid, 1°, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, wordt voor de berekening van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 1, voor het kalenderjaar 2015, het aantal nutriënten dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, bepaald als de som van het aantal kg N die niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 63, § 1, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, en het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 63, § 2, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014.
§11. In afwijking van artikel 13, § 3, tweede lid, kan de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem ook bepaald worden op basis van een bodemanalyse die uitgevoerd is vóór 1 augustus 2015 en waarbij, hoewel de X-Y-coördinaten niet vermeld zijn, het geanalyseerde perceel toch op een eenduidige manier geïdentificeerd kan worden.
§12. In afwijking van artikel 13, § 3, derde lid, worden, in afwachting van de aanpassing van het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, mogen de bodemanalyses, vermeld in artikel 13, § 3, op een andere wijze aan de Mestbank overgemaakt worden.
§13. In afwachting van een bepaling door de Vlaamse Regering van het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies dat in een bepaald jaar minimaal uitgevoerd moet worden opdat er een voldoende aantal staalnames als vermeld in artikel 13, § 7, eerste lid, zou zijn, wordt het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies dat in een bepaald jaar minimaal uitgevoerd moet worden bepaald als de som, afgerond naar het hogere geheel getal, van de volgende twee getallen:
1° één zesde van het aantal hectares landbouwgrond dat tot het bedrijf behoort, dat niet gelegen is in gebiedstype 0 en waarop in het betreffende jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag:
a) hetzij een blijvende teelt wordt geteeld die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II;
b) hetzij een van de volgende teelten wordt geteeld: artisjokken, boomkweek van bosplanten, fruitplanten, sierplanten of andere planten of sierbomen en sierstruiken;
2° de helft van het aantal hectares landbouwgrond dat tot het bedrijf behoort dat niet gelegen is in gebiedstype 0 en waarop in het betreffende jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag, een teelt wordt geteeld die geen teelt is als vermeld in 1°.
Het aantal hectares tot het bedrijf behorende landbouwgronden die niet gelegen zijn in gebiedstype 0 en waarop in een bepaald jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag, zowel een teelt wordt geteeld als vermeld in het eerste lid, 1°, als een teelt als vermeld in het eerste lid, 2°, wordt enkel meegerekend voor het bepalen van het getal, vermeld in het eerste lid, 2°.
Als de som, vermeld in het eerste lid, groter is dan het aantal percelen tot het bedrijf behorende landbouwgronden die niet gelegen zijn in gebiedstype 0 en waarop een teelt wordt geteeld die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien, dan wordt het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies beperkt tot het aantal percelen tot het bedrijf behorende landbouwgronden die niet gelegen zijn in gebiedstype 0 en waarop een teelt wordt geteeld die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien..
§14. Voor het jaar 2015 zijn de focusgebieden als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, de focusgebieden, aangeduid op de kaart die als bijlage opgenomen is bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2012 tot bepaling van de nitraatresidudrempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, vijfde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
§15. In afwijking van artikel 14, § 5, tweede lid, moeten de aanvragen tot vrijstelling in het jaar 2015 uiterlijk op 1 augustus bij de Mestbank ingediend worden.
§16. In het jaar 2015 is de maatregel, vermeld in artikel 14, § 6, 2°, niet van toepassing.
§17. In afwachting van een vaststelling door de Vlaamse Regering van de nadere regels aangaande het bemestingsplan als vermeld in artikel 14, § 7, 6°, en § 8, eerste lid, 6°, is het bemestingsplan dat bijgehouden moet worden, een bemestingsplan als vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014.
§18. In het jaar 2015 moet een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15 uitgevoerd worden door:
1° de landbouwer die in het jaar 2015 maatregelen als vermeld in artikel 14, § 4, § 5 of § 6, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd kreeg;
2° de landbouwer die in het jaar 2015 maatregelen als vermeld in artikel 14, § 3, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd kreeg, en in het jaar 2015 omwille van zijn ligging, beschouwd wordt als een focusbedrijf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 4, tweede lid, 1°.
In het jaar 2015 moet een nitraatresiduevaluatie uitgevoerd worden op één door de Mestbank aangeduid perceel landbouwgrond door de landbouwer die in het jaar 2015 maatregelen als vermeld in artikel 14, § 3, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd kreeg, en in het jaar 2015 omwille van zijn ligging, niet beschouwd wordt als een focusbedrijf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 4, tweede lid, 1°.
§19. Percelen die beschikken over een attest als vermeld in artikel 17, § 6, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, worden ingedeeld in klasse IV als vermeld in artikel 13, § 3, tenzij ze beschikken over een analyse op basis waarvan ze, in toepassing van artikel 13, § 3, in een lagere klasse ingedeeld worden.
§20. Voor het kalenderjaar 2015 of een eerder kalenderjaar wordt de mestverwerkingsplicht, vermeld in artikel 29, opgelegd aan bedrijfsgroepen als vermeld in artikel 29 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, en wordt, bij het niet voldoen aan deze mestverwerkingsplicht, aan de bedrijfsgroep een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 21, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd.
§21. Voor feiten, gepleegd in het kalenderjaar 2015 of een eerder kalenderjaar, worden de administratieve geldboetes opgelegd op basis van de bepalingen van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014.
In afwijking hiervan worden gedragingen of feiten die betrekking hebben op het jaar 2015 en die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 63, § 1, § 2, § 4, § 7, § 8 en § 9, opgelegd op basis van de bepalingen van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 12 juni 2015 tot wijziging van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
§22. Voor de toepassing van artikel 14, § 6, wordt een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het kalenderjaar 2018 die, overeenkomstig de nitraatresidudrempelwaarden voor focusbedrijven, als categorie nul is beoordeeld, overeenkomstig artikel 15 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017, beschouwd als een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau waarvan het resultaat positief was als vermeld in artikel 15, § 9.
Een landbouwer die, overeenkomstig artikel 14, § 5, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017, in 2019 beschouwd werd als een landbouwer met een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf wordt van rechtswege geacht een vrijstelling als vermeld in artikel 14, § 6, te vragen voor het jaar 2019.
In afwijking van artikel 14, § 6, kan de landbouwer voor het jaar 2019, tot uiterlijk 31 mei een aanvraag tot vrijstelling indienen of intrekken.
In afwijking van artikel 14, § 6, zesde lid, moet een landbouwer in het jaar 2019 een nitraatresidubepaling op bedrijfsniveau laten uitvoeren als hij onder één van de volgende twee situaties valt:
1° het verschil in oppervlakte, tussen de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, in het jaar Y en de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, uitgedrukt in hectare, in het jaar X, bedraagt meer dan 25% of meer dan 10 hectare. Voor de toepassing van deze voorwaarde is het jaar Y, het laatste jaar waarin betrokkene een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau liet uitvoeren, die overeenkomstig de nitraatresidudrempelwaarden voor focusbedrijven, als categorie nul werd beoordeeld, overeenkomstig artikel 15 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017;
2° ofwel zijn de volgende twee voorwaarden vervuld:
a) de landbouwer werd in 2018 beschouwd als een landbouwer met een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf, overeenkomstig artikel 14, § 5, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017;
b) in 2018 werd op een tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond een nitraatresidu gemeten dat hoger was dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, zoals vervangen door het decreet van 12 juni 2015, behoudens indien het nitraatresidu gemeten werd in het kader van een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau.
§23. Een landbouwer die, overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017, in het kalenderjaar 2019 het nitraatresidu op één perceel moest laten bepalen of een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau moest laten uitvoeren, behoudt deze verplichting, met dien verstande dat de beoordeling van de resultaten van de uitgevoerde nitraatresidumetingen en in voorkomend geval de oplegging van de gevolgen van het niet uitvoeren van de opgelegde nitraatresidumetingen, gebeurt overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 6 mei 2011 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006.
§24. In afwachting dat de Vlaamse Regering nader heeft bepaald op welke wijze de indeling in gebiedstypes, naar aanleiding van een tweejaarlijkse evaluatie als vermeld in artikel 14, § 2, moet gebeuren, geldt voor de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, de indeling als vermeld in de lijst die als bijlage 4 bij dit decreet is gevoegd.
§25. In afwijking van artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, is een landbouwer in het jaar 2019 vrijgesteld van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, als in 2019 op elk van de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III wordt verbouwd, de bemesting gebeurt onder begeleiding van een erkend praktijkcentrum en overeenkomstig de bepalingen van het rapport `Het documenteren en milieukundig bijstellen van het KNS en andere bemestingsadviessystemen in de tuinbouw met het oog op een ruimere toepassing in de tuinbouw zoals voorzien in het Actieprogramma 2011-2014', zoals beschikbaar op de website van de Vlaamse Landmaatschappij.
Een landbouwer die gebruik wil maken van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, meldt dit uiterlijk op 31 mei 2019 aan de Mestbank via een beveiligde zending.
In het kader van de begeleiding, vermeld in het eerste lid, leeft de landbouwer ook de volgende voorwaarden na:
1° de landbouwer zorgt dat de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N die op een perceel opgebracht wordt voor het zaaien of planten, maximaal 50% bedraagt van de hoeveelheid werkzame N die op het betreffende perceel in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
2° de landbouwer zorgt dat de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N die op een perceel opgebracht wordt voor het zaaien of planten van een bepaalde teelt, maximaal 50% bedraagt van de hoeveelheid werkzame N die overeenkomstig het rapport, vermeld in het eerste lid, voor de teelt in kwestie opgebracht kan worden;
3° als op een perceel meerdere specifieke teelten na elkaar verbouwd worden, mogen er, na het oogsten van een eerste teelt op het betreffende perceel, geen meststoffen meer opgebracht worden behoudens als er na de oogst van een voorgaande teelt een staalname op het betreffende perceel wordt uitgevoerd en er een bijhorend bemestingsadvies wordt opgemaakt waaruit blijkt dat het voor de volgende teelt noodzakelijk is om nog meststoffen op te brengen. In voorkomend geval wordt de hoeveelheid meststoffen die nog opgebracht mag worden, beperkt tot de hoeveelheid, vermeld in het bemestingsadvies, met dien verstande dat de hoeveelheid meststoffen die in totaal op het betreffende perceel wordt opgebracht in overeenstemming moet zijn met de bepalingen van dit decreet;
4° ter staving van de begeleiding houdt de landbouwer alle stavingsstukken bij en houdt hij per perceel een teelt- en bemestingsregister bij waarin hij de bewerkingen op het perceel in kwestie noteert, zoals de uitgevoerde bemesting, de plant- of inzaaiwerkzaamheden en de bodembewerkingen, evenals de data waarop er een staalname op het betreffende perceel werd uitgevoerd, en de resultaten van de uitgevoerde bodemanalyse.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder een erkend praktijkcentrum als vermeld in het eerste lid een praktijkcentrum als vermeld in artikel 2, 1°, van het ministerieel besluit van 15 oktober 2007 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 april 2007 betreffende steun aan investeringen in de omkaderingssector van land- en tuinbouw.
Een landbouwer die in het jaar 2019 gebruikmaakt van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, en de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, niet naleeft, wordt voor de berekening van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 15, beschouwd als een landbouwer die overeenkomstig artikel 14, § 5, een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, heeft bekomen en de betrokken equivalente maatregelen niet heeft nageleefd.
§26. In afwijking van artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, is een landbouwer die in het jaar 2019 precisielandbouwtechnieken toepast voor de bemesting van zijn percelen, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, vrijgesteld van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°.
Opdat een landbouwtechniek aanzien wordt als een precisielandbouwtechniek als vermeld in het eerste lid is aan al de volgende voorwaarden voldaan:
1° het transportmiddel waarmee de bemesting wordt uitgevoerd, is uitgerust met een positiebepalingssysteem op basis van GPS, gewassensoren en een systeem dat de exact toegediende dosis meststoffen bepaalt;
2° bij elke bemesting die uitgevoerd wordt, zijn de systemen en sensoren, vermeld in punt 1°, operationeel;
3° de gegevens van de systemen en sensoren, vermeld in punt 1°, worden automatisch geregistreerd en op eenduidige wijze opgeslagen, zodat deze op eenvoudig verzoek voorgelegd kunnen worden.
Een landbouwer die gebruik wil maken van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, meldt dit uiterlijk op 31 mei 2019 aan de Mestbank, via een beveiligde zending, en vermeldt hierbij de gegevens en karakteristieken van het transportmiddel waarbij de precisielandbouwtechniek wordt uitgevoerd.
Een landbouwer die in het jaar 2019 gebruikmaakt van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, en de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf niet naleeft, wordt voor de berekening van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 15, beschouwd als een landbouwer die overeenkomstig artikel 14, § 5, een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, heeft bekomen en de betrokken equivalente maatregelen niet heeft nageleefd.
§27. In afwijking van artikel 14, § 8, zevende lid, kan de landbouwer voor het jaar 2019 tot uiterlijk 31 mei een melding indienen of intrekken.
§28. De nutriëntenemissierechten-MVW waarover landbouwers op 2 maart 2022 beschikken, blijven behouden en worden beoordeeld en in voorkomend geval geannuleerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 35, 36 en 37 en de uitvoeringsbesluiten ervan, zoals die van kracht zijn op 1 januari 2022.
§29. In afwijking van artikel 35, 36 en 37 en de uitvoeringsbesluiten ervan, zoals die van kracht zijn op 1 januari 2022, en in afwijking van paragraaf 28 worden de nutriëntenemissierechten-MVW die geannuleerd zouden worden omdat het bedrijf niet voldoende bedrijfseigen mest heeft verwerkt of laten verwerken, niet geannuleerd maar geschorst als tegelijk voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° het bedrijf heeft uiterlijk op 1 november van het kalenderjaar in kwestie aan de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket gemeld dat het in dat kalenderjaar minder dieren heeft gehouden, waardoor de bedrijfseigen productie van dierlijke mest in dat kalenderjaar onvoldoende zal zijn om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht met betrekking tot de nutriëntenemissierechten-MVW;
2° het bedrijf heeft de aanvraag voor bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking minstens twee kalenderjaren vóór het kalenderjaar in kwestie ingediend;
3° het bedrijf heeft voor het kalenderjaar in kwestie de volledige bedrijfseigen productie van dierlijke mest voor de diersoort waarop de uitbreiding betrekking heeft, verwerkt of laten verwerken en beschikt daarvoor ook over de overeenkomstige mestverwerkingscertificaten;
4° als het bedrijf, naast de diersoort waarop de uitbreiding betrekking heeft, in het kalenderjaar in kwestie nog dieren van een andere diersoort heeft gehouden, heeft het bedrijf voor dat kalenderjaar de bedrijfseigen productie van dierlijke mest die afkomstig is van dieren van een andere diersoort, verwerkt of laten verwerken en beschikt het daarvoor ook over de overeenkomstige mestverwerkingscertificaten zodat het bedrijf 25 procent van de uitbreiding verwerkt heeft. Als de bedrijfseigen productie van dierlijke mest kleiner is dan 25 procent van de volledige uitbreiding, is het voldoende dat het bedrijf voor het kalenderjaar in kwestie de volledige bedrijfseigen productie van dierlijke mest verwerkt of laat verwerken en daarvoor over de overeenkomstige mestverwerkingscertificaten beschikt.
In de melding, vermeld in het eerste lid, 1°, noteert de landbouwer op welke aanvraag van nutriëntenemissierechten-MVW zijn melding betrekking heeft.
Voor een bedrijf dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, worden de nutriëntenemissierechten-MVW voor het kalenderjaar in kwestie van rechtswege tijdelijk geschorst voor het gedeelte van de nutriëntenemissierechten-MVW waarvoor het bedrijf geen bedrijfseigen productie van dierlijke mest heeft die afkomstig is van de diersoort waarop de uitbreiding betrekking heeft.
Een bedrijf kan maximaal voor één kalenderjaar gedurende een periode van vier kalenderjaren een melding als vermeld in het eerste lid, 1°, doen.
Deze regeling en de effecten ervan zullen worden geëvalueerd twee jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling.
Artikel 85. (17/07/2017- ...)
...
Artikel 86. (17/07/2017- ...)
...
Artikel 87. (01/01/2007- ...)
Dit decreet wordt aangehaald als : het Mestdecreet.
Artikel 88. (01/01/2007- ...)
§ 1. De bepalingen van dit decreet treden in werking op 1 januari 2007, met uitzondering van :
1° artikelen 30, § 6, 31, en 34 tot en met 37, die in werking treden op de data, die door de Vlaamse Regering worden bepaald, en ten laatste op 1 januari 2008;
2° artikel 77, dat in werking treedt op 1 juni 2006.
§ 2. De bestaande reglementaire bepalingen die onder het toepassingsgebied van dit decreet vallen en die niet strijdig zijn met dit decreet, blijven van kracht totdat ze worden gewijzigd, opgeheven of vervangen door besluiten genomen ter uitvoering van dit decreet.
Overtredingen op de in het eerste lid bedoelde reglementaire bepalingen na het van kracht worden van dit decreet worden gestraft met straffen bepaald bij dit decreet.
BIJLAGE 1. (01/01/2007- ...)
Diercategorie
Omrekeningstabel van de dieren vermeld op het berekeningsblad nutriëntenhalte naar nutriëntenemissierechten NER-D, als vermeld in artikel 30, § 2 Diercategorie Waarde Nutriënten emissierechten Runderen < 1 jaar 43,00 NER-DR Runderen 1-2 jaar 83,00 NER-DR Melkkoeien 127,00 NER-DR Mestkalveren 14,10 NER-DR Andere runderen 127,00 NER-DR Compensatie biggen 17,92 NER-DV Compensatie opfokzeugen 5,90 NER-DV Biggen (<10 weken) 4,48 NER-DV Beer & zeug (geen biggen) 38,50 NER-DV Zeugen (inclusief biggen) 38,50 NER-DV Andere varkens 18,33 NER-DV Leghennen (+ moederdieren) 1,18 NER-DP Slachtkuikens 0,91 NER-DP Opfokpoeljen 0,57 NER-DP Ander pluimvee 0,43 NER-DP Kalkoenen – ouderdieren 3,47 NER-DP Kalkoenen – slachtdieren 2,99 NER-DP Struisvogels 0-3 maanden 5,20 NER-DP Struisvogels slachtdieren (3-14 maanden) 13,10 NER-DP Struisvogels fokdieren > 14 maanden 27,80 NER-DP Slachtkuikenouderdieren 1,91 NER-DP Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren 0,74 NER-DP Paarden 95,00 NER-DA Schapen < 1 jaar 6,08 NER-DA Schapen > 1 jaar 14,64 NER-DA Geiten 14,64 NER-DA Bertsen en konijnen 4,82 NER-DA Voor de toepassing van deze tabel, worden de op het berekeningsblad van de nutriëntenhalte vermelde dieren evenals het deel van de nutriëntenhalte dat enkel is uitgedrukt in kg P2O5 en kg N, omgezet in nutriëntenemissierechten NRD-D gespecificeerd volgens diersoort, zijnde NER-DR, NER-DV, BER-DP en NER-DA, die respectievelijk worden berekend door de op het berekeningsblad vermelde diercategorie te vermenigvuldigen met de overeenkomstige waarde als vermeld in bovenstaande omrekeningstabel, waarna de aldus bekomen waarden gesommeerd worden per diersoort.
BIJLAGE 2 (01/01/2019- ...)
Kaart van de afstroomzones, vermeld in artikel 3, §2, 1°
BIJLAGE 3 (01/01/2019- ...)
Opgave van het referentiepercentage van gewassen per afstroomzone als vermeld in artikel 14, § 4
BIJLAGE 4 (01/01/2019- ...)
Aanduiding van de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes als vermeld in artikel 14, §1
Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 07/10/2024