Besluit van de Vlaamse Regering tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode

Datum 12/10/2007

Versie geldig op 01/01/2020

Inhoudstafel

  1. HOOFDSTUK I. Definities
  2. HOOFDSTUK II. Toepassingsgebied
  3. HOOFDSTUK III. Inschrijvingsvoorwaarden
    1. [... (opgeh. BVR 24 mei 2019, art. 7, I: 1 januari 2020)]
    2. Afdeling II. [... (opgeh. BVR 7 juli 2017, art. 3, I: 1 november 2017)]
  4. HOOFDSTUK IV. Inschrijvingsregister
  5. HOOFDSTUK V. Toelatingsvoorwaarden en toewijzing van de sociale huurwoning
    1. Afdeling I. [... (opgeh. BVR 24 mei 2019, art. 15, I: 1 januari 2020)]
    2. Afdeling II. Toelatingsvoorwaarden
    3. Afdeling III. [... (opgeh. BVR 7 juli 2017, art. 6, I: 1 november 2017)]
    4. Afdeling IV. De standaardvoorrangs- en toewijzingsregels
    5. Afdeling V. Bepalingen die van toepassing zijn als een toewijzingsreglement als vermeld in artikel 95, § 1, [vijfde lid, 4°, (verv. BVR 24 mei 2019, art. 24, I: 1 januari 2020)] van de Vlaamse Wooncode wordt opgemaakt
      1. Onderafdeling I. Algemene bepaling
      2. Onderafdeling II. Opstellen van het toewijzingsreglement [... (opgeh. BVR 24 mei 2019, art. 25, I: 1 januari 2020)]
      3. Onderafdeling III. De lokale binding van de kandidaat-huurder met de gemeente
      4. Onderafdeling IV. De woonbehoeftigheid van specifieke doelgroepen in de gemeente
      5. Onderafdeling V. [... (opgeh. BVR 24 mei 2019, art. 29, I: 1 januari 2020)]
  6. [HOOFDSTUK Vbis Begeleiding van de kandidaat-huurder en huurder (ing. BVR 6 februari 2009)]
  7. HOOFDSTUK VI. Verhaal
  8. [HOOFDSTUK VIbis. Huurdersverplichting, vermeld in artikel 92, § 3, eerste lid, 6° en 7°, van de Vlaamse Wooncode (ing. BVR 7 juli 2017, art. 7, I: 1 november 2017)]
  9. HOOFDSTUK VII. Huurovereenkomst, huurlasten en waarborg
    1. Afdeling I. Huurovereenkomst en beëindiging van de huurovereenkomst
    2. [Afdeling II. Huurlasten, kosten en vergoedingen ten laste van de huurder en de verhuurder (verv. BVR 3 mei 2019, art. 1, I: 1 september 2019)]
    3. [Afdeling IIbis. De staat van de woning tijdens de huurovereenkomst (ing. BVR 24 mei 2019, art. 37, I: 1 januari 2020)]
    4. Afdeling III. Waarborg door de huurder of de onderhuurder
  10. [HOOFDSTUK VIIbis. Bepalingen van toepassing als de sociale huurwoning gesloopt, aangepast, gerenoveerd of verkocht wordt (verv. BVR 24 mei 2019, art. 38, I: 1 januari 2020)]
  11. [HOOFDSTUK VIIter. Bepalingen van toepassing als de sociale huurwoning onderbezet is (ing. BVR 23 december 2016, art. 17, I: 1 maart 2017)]
  12. HOOFDSTUK VIII. Vaststelling van de huurprijs
    1. Afdeling I. Vaststelling van de huurprijs voor de sociale huurwoningen, met uitzondering van de sociale huurwoningen die verhuurd of onderverhuurd worden door de sociale verhuurkantoren
      1. Onderafdeling I. Definiëring van een aantal begrippen
      2. Onderafdeling II. De vaststelling van de huurprijs
    2. Afdeling II. Vaststelling van de huurprijs voor de sociale huurwoningen die door het sociaal verhuurkantoor worden verhuurd of onderverhuurd
  13. [HOOFDSTUK IX. Onderzoek naar het voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen en de bescherming van de persoonsgegevens (verv. BVR 24 mei 2019, art. 46, I: 1 januari 2020)]
  14. [HOOFDSTUK IXbis. Bepalingen die van toepassing zijn als een verhuurder een verhuurde woning verwerft (verv. BVR 30 maart 2012, art. 1)]
  15. HOOFDSTUK X. Sancties
  16. [HOOFDSTUK Xbis. Verhuring van sociale huurwoningen als vermeld in artikel [91, § 1, tweede lid (verv. BVR 24 mei 2019, art. 48, I: 1 januari 2020)], 3° en 4°, van de Vlaamse Wooncode (ing. BVR 4 oktober 2013, art. 47, I: 23 december 2013)]
  17. HOOFDSTUK XI. Algemene bepaling
  18. HOOFDSTUK XII. Wijzigingsbepalingen
  19. HOOFDSTUK XIII. Opheffingsbepalingen
  20. HOOFDSTUK XIV. Overgangsbepalingen
  21. HOOFDSTUK XV. Slotbepalingen
  22. Bijlage I
  23. [Bijlage Ibis (ing. BVR 23 december 2016, art. 30, I: 1 maart 2017)]
  24. Bijlage II
  25. Bijlage III

Inhoud

(... - ...)

De Vlaamse Regering,

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;

Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, inzonderheid op artikel 2, § 1, eerste lid, 34°, a), toegevoegd bij het decreet van 15 december 2006, artikel 91, § 2, gewijzigd bij de decreten van 8 december 2000, 24 maart 2006 en 15 december 2006, 92, § 1, 95, 98, § 3, gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, 93, § 1, tweede lid, 94, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 24 maart 2006 en 15 december 2006, 97, gewijzigd bij de decreten van 24 maart 2006 en 15 december 2006, 99, § 1, eerste lid, gewijzigd bij de decreten van 8 december 2000 en 15 december 2006 en 102bis ingevoegd bij het decreet van 15 december 2006;

Gelet op het decreet van 15 december 2006 houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, inzonderheid op artikel 17;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 1985 betreffende de huurlasten van de woningen die aan de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen of aan de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen toebehoren, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 oktober 1988 en 30 juni 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 1994 tot reglementering van het sociale huurstelsel voor de woningen die door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of door de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende lokale sociale huisvestingsmaatschappijen worden verhuurd in toepassing van artikel 80ter van de Huisvestingscode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 maart 1995 en 1 oktober 1996;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 april 1995 tot bepaling van de vorm, de inhoud, de wijze van bijhouden, de nadere regelen van de actualisering en de controle van de registers van de kandidaat-huurders voor sociale woningen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 april 1995 houdende vaststelling van de typehuurovereenkomst van de woningen die toebehoren aan de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen of aan de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juni 1998 tot aanmoediging van projecten inzake zelfstandig wonen van personen met een fysische handicap in sociale woonwijken, inzonderheid op artikel 19;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 oktober 2000 tot reglementering van het sociale huurstelsel voor sociale huurwoningen die worden verhuurd of onderverhuurd door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of een sociale huisvestingsmaatschappij met toepassing van titel VII van de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 december 2002 en 30 juni 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van de sociale verhuurkantoren, inzonderheid op de artikelen 1, 6, 11, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, en de artikelen 3, 4 en 28;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting, inzonderheid op artikel 1 en artikel 17;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de aanwending van de kapitalen van het Fonds B2 door het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen, ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, inzonderheid op artikel 13 en 14;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 tot gedeeltelijke operationalisering van het beleidsdomein ruimtelijke ordening, woonbeleid en onroerend erfgoed en houdende aanpassingen van de regelgeving inzake wonen als gevolg van bestuurlijk beleid, inzonderheid op artikel 169;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 19 juli 2007;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 21 augustus 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK I. Definities (... - ...)

Artikel 1. (01/01/2020- 31/12/2020)

In dit besluit wordt verstaan onder:
1° actueel besteedbaar inkomen: het verschil tussen enerzijds de som van het gezamenlijk belastbaar inkomen, de afzonderlijke belastbare inkomsten, het leefloon, de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap en de van belasting vrijgestelde beroepsinkomsten uit het buitenland of verworven bij een Europese of internationale instelling, en anderzijds de som van de vrijgestelde inkomens, de effectief betaalde alimentatievergoeding en de effectief betaalde schuldaflossingen, berekend over een periode van minimaal drie van de zes maanden die aan de toepassing voorafgaat, geëxtrapoleerd naar twaalf maanden. De minister bepaalt de vrijgestelde inkomens en de effectief betaalde schuldaflossingen en stelt de nadere regels vast voor de berekening van het actueel besteedbare inkomen;
2° ADL-centrum: het centrale dienstlokaal waar de hulpaanvraag aankomt en vanwaaruit een vergunde zorgaanbieder assistentie bij de activiteiten van het dagelijkse leven verstrekt en coördineert;
3° ADL-cluster: een geheel van twaalf tot vijftien ADL-woningen, geïntegreerd in een sociale woonwijk en verbonden met een ADL-centrum via een communicatie- en oproepsysteem;
4° ADL-woning: een woongelegenheid die aangepast en uitgerust is om de activiteiten van het dagelijkse leven en het zelfstandig wonen van personen met een handicap te ondersteunen, die gesubsidieerd is op basis van artikel 72 van de Vlaamse Wooncode en die zich bevindt in een ADL-cluster;
5° agentschap Wonen-Vlaanderen: het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Wonen-Vlaanderen, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Wonen-Vlaanderen;
6° algemene verordening gegevensbescherming: verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
7° basistaalvaardigheid Nederlands: het niveau van het Nederlands dat overeenstemt met niveau A1 van het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen;
8° dakloze: de persoon die niet over een eigen woongelegenheid beschikt, die niet de middelen heeft om daar op eigen kracht voor te zorgen en daardoor geen verblijfplaats heeft, of tijdelijk in een instelling of opvanginitiatief verblijft, in afwachting dat hem een eigen woongelegenheid ter beschikking wordt gesteld;
9° huidige inkomen: de som van de volgende inkomsten, berekend over de periode van drie opeenvolgende maanden die aan de toepassing voorafgaat, geëxtrapoleerd naar twaalf maanden:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de van belasting vrijgestelde beroepsinkomsten uit het buitenland of de van belasting vrijgestelde beroepsinkomsten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling;
10° intermediaire instelling: openbare besturen, welzijns- of gezondheidsvoorziening of organisaties die de Vlaamse Regering daarvoor erkent als vermeld in artikel 91, § 1, 3°, van de Vlaamse Wooncode;
11° intern huurreglement: een openbaar document ter uitvoering van de bepalingen van dit besluit waarin de verhuurder minimaal de concrete regels die een verdere invulling vereisen of op basis waarvan keuzes moeten worden gemaakt, vastlegt en waarin in voorkomend geval de specifieke toewijzingsregels ter uitvoering van artikel 25 tot en met 28 worden opgenomen;
12° Kruispuntbank Inburgering: de Kruispuntbank Inburgering, vermeld in artikel 1, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;
13° mantelzorg: de zorg, vermeld in artikel 2, 11°, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
14° mantelzorger: de persoon, vermeld in artikel 2, 10°, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;
15° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de huisvesting;
16° noodwoning: woning die op vraag van de burgemeester te huur of ter beschikking wordt gesteld als een tijdelijke en voorwaardelijke oplossing voor personen die zich in een specifieke problematische woonsituatie bevinden;
17° organisaties, belast met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid: het Agentschap Integratie en Inburgering, vermeld in artikel 17, § 2, 7°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie, het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap Integratie en Inburgering Antwerpen vzw, het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap Integratie en Inburgering Gent vzw en het Huis van het Nederlands Brussel vzw;
18° perceel, bestemd voor woningbouw: onbebouwde percelen in het woongebied, met uitsluiting van woonuitbreidingsgebied, vermeld op de ruimtelijke uitvoeringsplannen of op de plannen van aanleg, die aan een uitgeruste weg liggen als vermeld in artikel 4.3.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, alsook alle percelen waarvoor een niet-vervallen verkavelingsvergunning of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden bestaat;
19° persoon ten laste:
a) het kind dat bij de persoon die zich wil inschrijven, de kandidaat-huurder of huurder gedomicilieerd is en dat minderjarig is of voor wie kinderbijslag of wezenbijslag wordt uitbetaald;
b) het kind van de persoon die zich wil inschrijven, de kandidaat-huurder, de huurder of van een van de gezinsleden dat niet gedomicilieerd is bij de persoon die zich wil inschrijven, de kandidaat-huurder, de huurder of bij een van de gezinsleden, maar er op regelmatige basis verblijft en dat minderjarig is of voor wie kinderbijslag wordt uitbetaald;
c) de persoon die beschouwd wordt als ernstig gehandicapt, of die op het ogenblik waarop hij met pensioen ging, beschouwd werd als ernstig gehandicapt. De minister stelt de voorwaarden hiervoor vast;
20° referentie-inkomen: de som van de volgende inkomsten, ontvangen in het jaar waarop het laatst beschikbare aanslagbiljet betrekking heeft:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de van belasting vrijgestelde beroepsinkomsten uit het buitenland of verworven bij een Europese of internationale instelling;
21° sociale assistentiewoning: een woning als vermeld in artikel 4, § 1, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 betreffende de procedures voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers;
22° toezichthouder: de toezichthouder, vermeld in artikel 29bis van de Vlaamse Wooncode;
23° vergunde zorgaanbieder: een zorgaanbieder die conform artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap vergund is om niet rechtsreeks toegankelijke zorg en ondersteuning aan te bieden;
24° Vlaamse Wooncode: het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode.

De minister kan de nadere regels vaststellen voor de berekening van het huidige inkomen, vermeld in het eerste lid, 9°.

Een afschrift van het intern huurreglement, vermeld in het eerste lid, 11°, en latere wijzigingen worden onmiddellijk meegedeeld aan de toezichthouder.

Het aanslagbiljet, vermeld in het eerste lid, 20°, heeft betrekking op de inkomsten van maximaal drie jaar voorafgaand aan de toepassing.

Voor de bepaling van het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in het eerste lid, 1°, 9° en 20°, wordt alleen rekening gehouden met de reële eigen beroepsinkomsten.

Artikel 1bis. (01/01/2020- 31/12/2020)

Een persoon kan via een verklaring op erewoord bewijzen dat hij een feitelijke partner is als vermeld in artikel 91, § 1, eerste lid, 1°, c), van de Vlaamse Wooncode. De verklaring op erewoord wordt geldig na validering door de referentiehuurder, die hoogstens één feitelijke partner tegelijkertijd kan erkennen.

HOOFDSTUK II. Toepassingsgebied (... - ...)

Artikel 2. (23/12/2013- 31/12/2020)

...

HOOFDSTUK III. Inschrijvingsvoorwaarden (... - ...)

[... (opgeh. BVR 24 mei 2019, art. 7, I: 1 januari 2020)] (... - ...)

Artikel 3. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. Ter uitvoering van artikel 93, § 1, tweede lid, 2°, van de Vlaamse Wooncode zijn de volgende inschrijvingsvoorwaarden voor het onroerend bezit en inkomen van toepassing:
1° de personen die zich inschrijven, hebben geen woning of perceel, bestemd voor woningbouw, volledig of gedeeltelijk in volle eigendom;
2° de personen die zich inschrijven, hebben geen volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of perceel, bestemd voor woningbouw;
3° de personen die zich inschrijven, hebben geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat volledig of gedeeltelijk in erfpacht of opstal is gegeven;
4° de personen die zich inschrijven, hebben geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat ze volledig of gedeeltelijk zelf in vruchtgebruik hebben gegeven;
5° de personen die zich inschrijven, zijn geen zaakvoerder, bestuurder of aandeelhouder van een vennootschap waarin ze zakelijke rechten als vermeld in punt 1° tot en met 4° hebben ingebracht;
6° de personen die zich inschrijven, beschikken over een referentie-inkomen dat de grenzen, vermeld in paragraaf 3, niet overschrijdt.

Ter uitvoering van artikel 93, § 1, derde lid, van de Vlaamse Wooncode kan ook een minderjarige ontvoogde persoon of een minderjarige persoon die zelfstandig woont of gaat wonen onder begeleiding van een erkende dienst of een OCMW, zich inschrijven.

De persoon die zich wil inschrijven, kan bewijzen dat hij voldoet aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 5°, met een verklaring op erewoord over onroerende goederen in het buitenland.

Als een persoon zich wil inschrijven voor een ADL-woning, geldt ook de voorwaarde dat hij bereid moet zijn om een overeenkomst over het verlenen van zorg en ondersteuning te sluiten met een vergunde zorgaanbieder die vanuit het ADL-centrum assistentie verleent, waarin wordt voorzien dat zorg en ondersteuning als vermeld in artikel 4, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 over de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over organisatiegebonden kosten voor vergunde zorgaanbieders wordt ingekocht voor een minimaal budget van 12,2345 zorggebonden punten als vermeld in tabel 1 die als bijlage is gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 over de indiening en de afhandeling van de aanvraag van een budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over de terbeschikkingstelling van dat budget of voor een bedrag dat omgerekend naar punten aan de hand van de omslagsleutel vermeld in artikel 17, derde en vierde lid, van het voormelde besluit van 27 november 2015, overeenstemt met 12,2345 zorggebonden punten. De verhuurder kan een afwijking van de inkomensgrenzen toestaan als de persoon die zich wil inschrijven voor een ADL-woning, daarvoor een gemotiveerd verzoek indient, met dien verstande dat het inkomen uit arbeid de inkomensgrenzen niet mag overschrijden.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 1° tot en met 4°, kan een persoon zich toch inschrijven als hij:
1° samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijke partner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in volle eigendom heeft als de vermelde personen de sociale huurwoning niet mee gaan bewonen;
2° samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijke partner een volledig recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw als de vermelde personen de sociale huurwoning niet mee gaan bewonen;
3° samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijke partner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft gegeven als de vermelde personen de sociale huurwoning niet mee gaan bewonen;
4° een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, ten kosteloze titel gedeeltelijk in volle eigendom heeft verworven;
5° een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven;
6° een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, waarop een recht van erfpacht of opstal is gegeven, gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven.

§ 3. De grenzen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 6°, zijn vastgesteld op:
1° 20.244 euro voor een alleenstaande persoon zonder personen ten laste;
2° 21.940 euro voor een alleenstaande persoon met een handicap als vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, c), en die geen andere personen ten laste heeft;
3° 30.365 euro voor andere personen, verhoogd met 1697 euro per persoon ten laste.

Als een persoon beantwoordt aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, a) of b), en aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.

De inkomensgrenzen, vermeld in het eerste lid, worden minimaal om de vier jaar door de minister geëvalueerd. Daarbij wordt nagegaan of de evolutie van de grenzen de evolutie van de lonen uit arbeid benadert. Het resultaat wordt voorgelegd aan de Vlaamse Regering.

De verhuurder kan in individuele gevallen afwijken van de voorwaarde, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 6°, als de persoon die zich wil inschrijven tot een collectieve schuldenregeling is toegelaten overeenkomstig artikel 1675/6 van het Gerechtelijk Wetboek, of in budgetbegeleiding of budgetbeheer is bij een OCMW of een andere instelling voor schuldbemiddeling die de Vlaamse Gemeenschap erkend heeft. In dat geval wordt het actueel besteedbare inkomen van de persoon die zich wil inschrijven, in aanmerking genomen en getoetst aan de inkomensgrenzen, vermeld in het eerste lid.

Als de persoon die zich wil inschrijven, geen referentie-inkomen heeft, neemt de verhuurder het huidige inkomen in aanmerking. Als het referentie-inkomen de grens, vermeld in het eerste lid, overschrijdt, wordt de persoon toch ingeschreven als het huidige inkomen onder die grens ligt.

§ 4. De volgende woningen worden niet in aanmerking genomen voor de aftoetsing van de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in paragraaf 1, eerste lid :
1° ...;
2° de woning in het Vlaamse Gewest die maximaal twee maanden voor de inschrijving onbewoonbaar of ongeschikt verklaard is en waarvan de ontruiming noodzakelijk is;
3° de woning in het Vlaamse Gewest die onaangepast is aan de fysieke mogelijkheden van personen met een handicap en die bewoond wordt door een persoon met een fysieke handicap die zich kandidaat wil stellen;
4° de woning die bewoond wordt door een persoon met een handicap die ingeschreven is voor een ADL-woning;
5° de woning die in een ruimtelijke bestemmingszone in België ligt waar wonen niet toegelaten is;
6° de woning die moet worden ontruimd met toepassing van artikel 18, § 2, tweede lid, artikel 26, 60, § 3, en artikel 90, § 6, tweede lid, van de Vlaamse Wooncode;
7° de woning die bewoond wordt door de persoon die zich wil inschrijven, en die het beheer over zijn woning heeft verloren tengevolge van een faillietverklaring met toepassing van artikel XX.32 van het Wetboek van Economisch Recht of ten gevolge van een collectieve schuldenregeling als vermeld in deel V, titel IV, van het Gerechtelijk Wetboek.

In het geval, vermeld in het eerste lid, 2°, moet de persoon die zich kandidaat wil stellen, de woning bewoond hebben op de datum waarop de woning onbewoonbaar is verklaard met toepassing van artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet of op de datum van het conformiteitsonderzoek dat aanleiding heeft gegeven tot de ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring met toepassing van artikel 15 of 16bis van de Vlaamse Wooncode.

§ 5. ...

Afdeling II. [... (opgeh. BVR 7 juli 2017, art. 3, I: 1 november 2017)] (... - ...)

Artikel 4. (01/11/2017- ...)

...

Artikel 4bis. (01/11/2017- ...)

...

Artikel 4ter. (01/11/2017- ...)

...

Artikel 5. (01/11/2017- 31/12/2020)

...

Artikel 6. (01/11/2017- ...)

...

HOOFDSTUK IV. Inschrijvingsregister (... - ...)

Artikel 7. (01/01/2020- 31/12/2020)

De kandidaat-huurders krijgen een unieke dossiercode, die bestaat uit achtereenvolgens het jaartal, de maand en de dag van de inschrijvingsdatum in numerieke vorm, gevolgd door een volgnummer. Het jaar wordt in vier cijfers uitgedrukt, de maand en de dag in twee cijfers en het volgnummer in drie cijfers. Dat volgnummer geeft de chronologische volgorde van de inschrijvingen op die dag weer. Die gegevens worden telkens gescheiden door een punt. Die dossiercode wordt het inschrijvingsnummer genoemd en kent een volgorde die bepaald wordt door de achtereenvolgende volgordes van de opgesomde gegevens.

Om de controle over het register en de toewijzingen te kunnen uitoefenen, houdt de verhuurder het register ter beschikking van de toezichthouder. Die heeft het recht een afschrift van het register te vragen.

Een schriftelijke of digitale versie van het register zonder persoonsgebonden gegevens ligt ter inzage van de kandidaat-huurder.

De minister stelt de nadere regels en het model vast. De minister stelt ook de wijze vast waarop inschrijvingsregisters van twee of meer verhuurders worden samengevoegd.

Artikel 8. (01/01/2020- 31/12/2020)

De inschrijvingsregisters worden minstens in elk oneven jaar geactualiseerd. Daarbij wordt nagegaan of minstens de kandidaat-huurders die het tweede kalenderjaar ervoor al waren ingeschreven, nog voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarde, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 6°, behalve als die controle werd uitgevoerd na 1 januari van het vorige kalenderjaar.

Als het referentie-inkomen de grens, vermeld in artikel 3, § 3, eerste lid, overschrijdt, voldoet de persoon toch om ingeschreven te blijven als het huidige inkomen onder die grens ligt.

Artikel 9. (01/01/2020- 31/12/2020)

Op het ogenblik van de inschrijving deelt de verhuurder aan de kandidaat-huurder het volgende mee :
1° de inschrijvings- en toelatingsvoorwaarden;
2° ...;
3° de toewijzingsregels;
4° informatie over de types van woning die door de kandidaat-huurder rationeel bezet kunnen worden;
5° de regel dat aan een kandidaat-huurder die zich wil inschrijven voor een woning die niet voldoet aan de rationele bezetting, de woning slechts wordt toegewezen aan de kandidaat-huurder waarvan de gezinssamenstelling de rationele bezetting het meest benadert voor zover er voor die woning geen andere kandidaat-huurders met een aangepaste rationele bezetting zijn ingeschreven;
6° de regel dat als er een aanvraag tot gezinshereniging werd ingediend of zal worden ingediend de kandidaat-huurder zich moet inschrijven voor een woning die voldoet aan de rationele bezetting waarbij er rekening wordt gehouden met de gezinssamenstelling na de gezinshereniging;
6° bis de regel dat als pas na de inschrijving de intentie ontstaat om een aanvraag tot gezinshereniging in te dienen, de kandidaat-huurder dat moet melden en dat de rationele bezetting in voorkomend geval wordt aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de gezinssamenstelling na de gezinshereniging;
7° de verplichting, vermeld artikel 92, § 3, eerste lid, 6° en 7°, van de Vlaamse Wooncode, en de contactgegevens van de organisaties belast met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid.

De regels, vermeld in het eerste lid, 6° en 6° bis, zijn niet van toepassing voor verhuurders die het toewijzingssysteem, vermeld in artikel 21, toepassen.

De regel, vermeld in het eerste lid, 7°, is niet van toepassing in de volgende gevallen:
1° de verhuurder heeft bij de inschrijving vastgesteld dat de huurder manifest beschikt over de basistaalvaardigheid Nederlands of hij doet die vaststelling met toepassing van artikel 30ter;
2° de verhuurder verkrijgt via de Kruispuntbank Inburgering een bewijs waaruit blijkt dat de huurder beschikt over de basistaalvaardigheid Nederlands.

De verhuurder meldt binnen zeven werkdagen na de inschrijving in het register, vermeld in artikel 7, via de Kruispuntbank Inburgering aan de organisatie belast met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid de identiteitsgegevens van de kandidaat-huurders aan wie de contactgegevens van de vermelde organisatie gegeven zijn.

De verhuurder deelt op het ogenblik van de inschrijving aan de kandidaat-huurder mee dat de kandidaat-huurder de mogelijkheid heeft om zijn kandidatuur door de verhuurder te laten bezorgen aan de andere verhuurders die in die gemeente en in de aangrenzende gemeenten actief zijn.

De verhuurder bezorgt op het ogenblik van de inschrijving aan de kandidaat-huurder een document waarin een uitgebreide privacyverklaring is opgenomen waarin de rechten van de betrokkene, vermeld in hoofdstuk III van de algemene verordening gegevensbescherming, zijn opgenomen..

Artikel 10. (01/01/2020- 31/12/2020)

De kandidaat-huurder kan het type en de ligging van de woningen aangeven waarvoor hij zich wil inschrijven. In samenhang hiermee kan hij de maximale huurprijs opgeven die hij wenst te betalen. In dit kader geeft de verhuurder toelichting bij de huurprijsberekening en de huurprijzen van de woningen van het gekozen type met de gekozen ligging. De desgevallend opgegeven maximale huurprijs wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. Als referenties worden daarvoor de indexcijfers gebruikt van de maand juni van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de keuze werd gemaakt en de maand juni die aan de aanpassing van de maximale huurprijs voorafgaat.

De kandidaat-huurder deelt in voorkomend geval op het ogenblik van inschrijving aan de verhuurder de gegevens mee van de leden van het gezin waarvoor een aanvraag tot gezinshereniging werd ingediend of zal worden ingediend. Deze bepaling is niet van toepassing voor verhuurders die het toewijzingssysteem, vermeld in artikel 21, toepassen.

Artikel 11. (01/01/2020- 31/12/2020)

De kandidaat-huurder ontvangt een inschrijvingsbewijs, waarin het volgende wordt vermeld :
1° de inschrijvingsdatum;
2° het inschrijvingsnummer;
3° de voorkeur, vermeld in artikel 10, eerste lid;
4° de dagen en uren waarop de schriftelijke of digitale versie van het register zonder persoonsgebonden gegevens ter inzage ligt;
5° in voorkomend geval het verzoek van de kandidaat-huurder om zijn kandidatuur te laten bezorgen door de verhuurder aan de andere verhuurders die in die gemeente en de aangrenzende gemeenten actief zijn;
6° het verhaalrecht, vermeld in artikel 30, § 1, en de melding van het klachtrecht dat de kandidaat-huurder heeft op basis van titel II, hoofdstuk 5, van het bestuursdecreet van 7 december 2018;
7° de gevallen waarin de verhuurder tot schrapping uit het inschrijvingsregister overgaat;
7° bis ...;
8° de melding dat de verhuurder overeenkomstig de regelgeving die specifiek van toepassing is bij de mededeling van persoonsgegevens, zoals ze in voorkomend geval op federaal of Vlaams niveau verder zijn of worden gespecificeerd, de noodzakelijke verklaringen, attesten of gegevens betreffende de voorwaarden en verplichtingen van dit besluit verkrijgt;
9° de melding dat als de kandidaat-huurder na de inschrijving een aanvraag tot gezinshereniging indient waarvoor er nog geen intentie was op het moment van inschrijving, hij de verhuurder daarvan op de hoogte moet brengen;
9° bis in voorkomend geval de melding van de verplichting, vermeld in artikel 92, § 3, eerste lid, 6° en 7°, van de Vlaamse Wooncode;
9° ter in voorkomend geval de contactgegevens van de organisaties belast met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;
10° de contactgegevens van de entiteit die bevoegd is inzake het toezicht;
11° de melding op welke wijze openbaarheid wordt gegeven aan het interne huurreglement.

Als een kandidaat-huurder van het verzoek, vermeld in artikel 9, vijfde lid, gebruikmaakt, bezorgt de verhuurder binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de inschrijving de kandidatuur aan de andere verhuurders die in deze gemeente of in de aangrenzende gemeenten actief zijn. Mits akkoord van de kandidaat-huurder en voor zover beschikbaar bezorgt de verhuurder aan de andere verhuurders binnen een maand na de inschrijving een dossier met de in artikel 3 vermelde gegevens en een afschrift van de bewijsstukken. De andere verhuurder stuurt de betrokken kandidaat-huurder binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de ontvangst van de kandidatuur een ontvangstmelding van het verzoek en meldt dat de kandidaat-huurder de voorkeur, vermeld in artikel 10, eerste lid, kan aangeven binnen een termijn die de andere verhuurder bepaalt. De kandidaat-huurder ontvangt het inschrijvingsbewijs als hij die voorkeur heeft aangegeven.

Artikel 12. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. De verhuurder gaat over tot schrapping van een kandidatuur uit het inschrijvingsregister in de volgende gevallen :
1° als de kandidaat-huurder een woning die hem door de verhuurder aangeboden wordt, heeft aanvaard;
2° als bij de actualisering blijkt dat de kandidaat-huurder niet meer voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarde, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 6°;
3° als bij de controle van de toelatingsvoorwaarden bij een aanbod van een woning blijkt dat de kandidaat-huurder niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor zover de aanvaarding van het aanbod aanleiding zou hebben gegeven tot de toewijzing van de woning;
4° als blijkt dat de kandidaat-huurder te kwader trouw onjuiste of onvolledige verklaringen of gegevens heeft afgelegd of gegeven;
5° als de kandidaat-huurder de verhuurder daar schriftelijk om verzoekt;
6° bij de tweede weigering of bij het tweemaal niet-reageren door de kandidaat-huurder als hem een woning door de verhuurder wordt aangeboden die aan zijn keuze qua ligging, type en maximale huurprijs beantwoordt, op voorwaarde dat tussen de eerste weigering of het uitblijven van een reactie en het volgende aanbod van een andere woning een periode verlopen is van ten minste drie maanden. De verhuurder moet bij het volgende aanbod van een andere woning de kandidaat-huurder uitdrukkelijk op de hoogte brengen dat bij een weigering of het niet-reageren op het aanbod zijn kandidatuur geschrapt zal worden. De kandidaat-huurder krijgt telkens een termijn van minimaal vijftien kalenderdagen, vanaf de postdatum van de brief waarmee het aanbod werd gedaan, om te reageren;
7° als de kandidaat-huurder niet of niet tijdig reageert op de brief en de herinneringsbrief van de verhuurder bij actualisering van het register, vermeld in artikel 8, op voorwaarde dat hij minimaal een maand, te rekenen vanaf de postdatum van de brief, krijgt om te reageren en na de herinneringsbrief minimaal vijftien kalenderdagen, te rekenen vanaf de postdatum van de herinneringsbrief.

De schrappingsgrond, vermeld in het eerste lid, 6°, geldt voor de verhuurders die het toewijzingssysteem, vermeld in artikel 21, toepassen, alleen voor het tweemaal niet-reageren.

Tijdens de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 6°, worden er geen woningen aangeboden aan de kandidaat-huurder. In afwijking daarvan kan de kandidaat-huurder uitdrukkelijk verzoeken om bepaalde woningen toch aangeboden te krijgen. Als hij het aanbod van een van die woningen vervolgens weigert, wordt hij geschrapt. Na de eerste weigering of na het eerste niet-reageren wordt de kandidaat-huurder door de verhuurder op dat recht gewezen.

Als de kandidaat-huurder voor de weigering van een aanbod gegronde redenen kan aanvoeren die geen afbreuk doen aan zijn woonbehoeftigheid, kan hij de verhuurder verzoeken om die weigering niet in rekening te brengen voor de schrappingsgrond, vermeld in het eerste lid, 6°.

Als de kandidaat-huurder daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren die geen afbreuk doen aan zijn woonbehoeftigheid, kan hij de verhuurder verzoeken om hem een bepaalde tijd geen woning aan te bieden, zonder dat dat verzoek in aanmerking wordt genomen als weigering van een aanbod. Als blijkt dat de verhuurder ingaat op verzoeken die onvoldoende gemotiveerd zijn, kan de toezichthouder beslissen dat gedurende maximaal een jaar elk verzoek aan hem wordt voorgelegd.

De verhuurder kan beslissen om over te gaan tot schrapping van een kandidatuur uit het inschrijvingsregister als een brief onbestelbaar terugkeert bij actualisering van het register of bij het aanbod van een woning op voorwaarde dat hij de brief bij actualisering van het register of bij het aanbod van een woning verzendt naar het laatst bekende adres dat in het Rijksregister wordt vermeld, tenzij de kandidaat-huurder uitdrukkelijk heeft gevraagd om de briefwisseling naar een ander adres te verzenden.

Als de verhuurder beslist om de mogelijkheid tot schrapping, vermeld in het zesde lid, toe te passen, wordt die schrappingsgrond vermeld in het inschrijvingsbewijs, vermeld in artikel 11, en in het interne huurreglement.

De kandidaat-huurder wordt door de verhuurder schriftelijk op de hoogte gebracht van de schrapping, behalve in de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1°, en 5°, en het zesde lid.

§ 2. Als de kandidaat-huurders die onder hetzelfde inschrijvingsnummer zijn ingeschreven, na de inschrijving beslissen zich niet langer samen kandidaat te stellen, wordt de volgende procedure gevolgd :
1° als slechts een van de kandidaat-huurders de inschrijving wil behouden, blijft het oorspronkelijke inschrijvingsnummer behouden;
2° als beide kandidaat-huurders de inschrijving willen behouden, behoudt de persoon die zich opgegeven heeft als toekomstige referentiehuurder, het oorspronkelijke inschrijvingsnummer. De wettelijke samenwoner, echtgenoot of feitelijke partner van de toekomstige referentiehuurder krijgt een inschrijvingsnummer dat gevormd is door de datum waarop de wettelijke samenwoner, echtgenoot of feitelijke partner is ingeschreven in het inschrijvingsregister, vermeld in artikel 7, eerste lid, en het volgnummer dat aansluit bij het volgnummer van de laatste inschrijving van de dag waarop de wettelijke samenwoner, echtgenoot of feitelijke partner is ingeschreven.

HOOFDSTUK V. Toelatingsvoorwaarden en toewijzing van de sociale huurwoning (... - ...)

Afdeling I. [... (opgeh. BVR 24 mei 2019, art. 15, I: 1 januari 2020)] (... - ...)

Artikel 13. (01/01/2020- ...)

...

Afdeling II. Toelatingsvoorwaarden (... - ...)

Artikel 14. (01/01/2020- 31/12/2020)

Ter uitvoering van artikel 95, § 1, van de Vlaamse Wooncode zijn de toelatingsvoorwaarden voor het onroerend bezit en inkomen dezelfde als de voorwaarden, vermeld in artikel 3, § 1. Artikel 3, § 2 tot en met § 4 is van overeenkomstige toepassing.

Als artikel 3, § 2 en § 4, eerste lid, 2° tot en met 4°, 6° en 7°, van toepassing is, moet de kandidaat-huurder binnen een jaar na de toewijzing van een sociale huurwoning aan de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in artikel 3, § 1, voldoen. Als de huurder daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verhuurder verzoeken om de termijn van een jaar te verlengen. Als de huurder niet voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde na een jaar of, in voorkomend geval, na de verlengde termijn, wordt de huurovereenkomst opgezegd.

Afdeling III. [... (opgeh. BVR 7 juli 2017, art. 6, I: 1 november 2017)] (... - ...)

Artikel 15. (01/11/2017- ...)

...

Artikel 16. (01/11/2017- ...)

...

Afdeling IV. De standaardvoorrangs- en toewijzingsregels (... - ...)

Artikel 17. (01/01/2014- 31/12/2020)

De VMSW en de sociale huisvestingsmaatschappijen gebruiken het toewijzingssysteem, vermeld in artikel 18, 19 en 20. De sociale verhuurkantoren gebruiken het toewijzingssysteem, vermeld in artikel 21. De andere verhuurders kiezen voor een van de twee bovenvermelde toewijzingssystemen. Het toewijzingssysteem dat door de verhuurder wordt toegepast, wordt integraal opgenomen in het interne huurreglement.

In afwijking van de toewijzingssystemen, vermeld in het eerste lid, geldt de rangorde voor de verhuring van woningen die deel uitmaken van een woonproject dat gedeeltelijk gefinancierd is met middelen van het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, opgericht bij artikel 16 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992, of van Vlabinvest APB, opgericht bij het besluit van de Provincieraad van Vlaams-Brabant van 22 oktober 2013, en die niet gefinancierd zijn met middelen van voormeld Investeringsfonds of van Vlabinvest APB, pas na de toepassing van de voorrang, vermeld in artikel 2, § 2 van het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest APB, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest APB, goedgekeurd bij besluit van de Provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari 2014, voor de kandidaat-huurders die een sterke maatschappelijke, economische of socio-culturele binding hebben met het werkgebied van Vlabinvest APB. Deze voorrangsregeling is erop gericht om tegemoet te komen aan de woonbehoeften van de minst kapitaalkrachtige endogene bevolking binnen een regio met specifieke problemen op de woonmarkt.

Het beoordelingscomité van Vlabinvest APB, opgericht bij artikel 5 van het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest APB, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest APB, goedgekeurd bij besluit van de Provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari 2014, beoordeelt of de voorrangsregeling op basis van een sterke binding met het werkgebied van Vlabinvest APB van toepassing is.

Een woonbehoeftige particuliere persoon beschikt over een maatschappelijke binding met het werkgebied van Vlabinvest APB als hij voldoet aan één of meer van de volgende voorwaarden:
1° hij woont sinds zijn geboorte in het werkgebied van Vlabinvest APB;
2° hij woonde tot vóór de leeftijd van 18 jaar minimaal 10 jaar in het werkgebied van Vlabinvest APB;
3° hij heeft 10 jaar in het werkgebied van Vlabinvest APB gewoond.

Een woonbehoeftige particuliere persoon beschikt over een economische binding met het werkgebied van Vlabinvest APB als zijn beroepsinkomen voortvloeit uit een hoofdzakelijk en langdurig ter plaatse uitgeoefende betrekking.

Een woonbehoeftige particuliere persoon beschikt over een socio-culturele binding met het werkgebied van Vlabinvest APB als hij voldoet aan één of meer van de volgende voorwaarden:
1° hij of zijn kinderen volgen onderwijs in een school erkend door de Vlaamse overheid;
2° hij is in het werkgebied van Vlabinvest APB lid van een socio-culturele instelling of vereniging die erkend is door de Vlaamse overheid;

Artikel 17bis. (01/01/2020- 31/12/2020)

De huurder heeft het recht om de aangeboden of een vergelijkbare woning te bezichtigen. De verhuurder bepaalt in het interne huurreglement de wijze waarop de bezichtiging wordt georganiseerd.

Artikel 18. (01/01/2020- 31/12/2020)

In het eerste toewijzingssysteem wordt er achtereenvolgens rekening gehouden met :
1° de rationele bezetting van de woning;
2° de absolute voorrangsregels, vermeld in artikel 19;
3° de optionele voorrangsregels, vermeld in artikel 20;
4° de chronologische volgorde van de inschrijvingen in het inschrijvingsregister.

Voorafgaand aan de toewijzingen geeft de verhuurder een invulling aan de rationele bezetting die aangepast is aan het eigen patrimonium. Die invulling wordt opgenomen in het interne huurreglement.

Bij het beoordelen van de rationele bezetting wordt rekening gehouden met kinderen die geplaatst zijn of waarvoor de kandidaat-huurder een co-ouderschap of een omgangsrecht heeft en die daardoor niet permanent in de woning zullen verblijven. Met de kinderen die meerderjarig worden, blijft men rekening houden zolang zij de leeftijd van vijfentwintig jaar niet hebben bereikt en zolang hun deeltijdse verblijf in de woning blijft voortduren. De kandidaat-huurder kan schriftelijk verzaken aan de toepassing van dit recht. Hij kan de verzaking aan dit recht op elk ogenblik herroepen.

Als de gezinshereniging, vermeld in artikel 9, eerste lid, 6°, of 6° bis, nog niet heeft plaatsgevonden op het ogenblik dat een woning die aangepast is aan die gezinshereniging, zou kunnen worden toegewezen, wordt aan de kandidaat-huurder een woning die aan zijn huidige gezinssamenstelling en fysieke toestand aangepast is, toegewezenop basis van artikel 19, eerste lid, 4°.

De verhuurder kan afwijken van de rationele bezetting als een huurder tijdelijk wordt geherhuisvest als vermeld in artikel 37bis, § 2, tweede lid. Bij die afwijking wordende normen, vermeld in artikel 5, § 1, derde lid, van de Vlaamse Wooncode, nageleefd, met behoud van de toepassing van artikel 5, § 3, tweede lid, van de Vlaamse Wooncode.

De verhuurder wijkt af van de rationele bezetting als zijn huurder moet geherhuisvest worden tengevolge van het bewonen van een sociale huurwoning die niet voldoet aan de normen, vermeld in artikel 5, § 1, derde lid, van de Vlaamse Wooncode, en als er op korte termijn geen aanbod kan worden gedaan van een woning die voldoet aan de rationele bezetting.Bij die afwijking worden de normen, vermeld in artikel 5, § 1, derde lid, van de Vlaamse Wooncode, nageleefd.

Artikel 19. (01/01/2020- 07/06/2020)

In het eerste toewijzingssysteem is de verhuurder verplicht om achtereenvolgens aan de volgende kandidaat-huurders een voorrang toe te kennen :
1° de kandidaat-huurder of een van zijn gezinsleden met een fysieke handicap of beperking, uitsluitend als de beschikbare woning door de daarop gerichte investeringen specifiek is aangepast aan de huisvesting van personen met die fysieke handicap of beperking of de kandidaat-huurder die ingeschreven is voor een sociale assistentiewoning, als de beschikbare woning een sociale assistentiewoning is of de kandidaat-huurder die ingeschreven is voor een ADL-woning, als de beschikbare woning een ADL-woning is;
1° bis de kandidaat-huurder die huurder is van een sociale huurwoning van de verhuurder die niet voldoet aan de normen, vermeld in artikel 5, § 1, derde lid, van de Vlaamse Wooncode;
1° ter de kandidaat-huurder die huurder is van een sociale huurwoning van de verhuurder en die met toepassing van artikel 92, § 3, eerste lid, 11°, b), c) en d), van de Vlaamse Wooncode verplicht is te verhuizen naar een andere sociale huurwoning;
1° quater de kandidaat-huurder met toepassing van artikel 30, § 1, vijfde lid;
2° de kandidaat-huurder die nog geen huurder is van een sociale huurwoning, en die overeenkomstig artikel 18, § 2, tweede lid, artikel 26, 60, § 3 en artikel 90, § 6, tweede lid, van de Vlaamse Wooncode, moet worden gehuisvest;
3° de kandidaat-huurder die huurder is van een sociale huurwoning die niet meer voldoet aan de rationele bezetting ten gevolge van een gezinsuitbreiding door geboorte, adoptie of pleegzorg, alsook de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 18, vierde lid, als gezinshereniging plaatsvindt, die willen verhuizen naar een sociale huurwoning van dezelfde verhuurder die aan de rationele bezetting voldoet;
4° de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 18, vierde lid;
5° de kandidaat-huurder die in de gemeente waar de toe te wijzen woning gelegen is, zijn hoofdverblijfplaats had in een onroerend of roerend goed als vermeld in artikel 20, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Wooncode, op de datum waarop dat overeenkomstig artikel 20, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Wooncode in een proces-verbaal werd vastgesteld;
6° de kandidaat-huurder die in de gemeente waar de toe te wijzen woning ligt, zijn hoofdverblijfplaats had in een woning op de datum waarop die:
a) onbewoonbaar werd verklaard overeenkomstig artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet;
b) ongeschikt werd verklaard met toepassing van artikel 15 of 16bis van de Vlaamse Wooncode, als die woning op het technisch verslag ofwel minstens drie gebreken van categorie III onder de hoofdrubrieken "Omhulsel" of "Binnenstructuur" heeft ofwel minstens drie gebreken van categorie IV en 60 strafpunten gescoord heeft;
7° ...;
8° de kandidaat-huurder die een ontvoogde minderjarige persoon is.

Een woning, een onroerend of roerend goed kan maar één keer aanleiding geven tot de voorrang, vermeld in het eerste lid, 5° en 6°. Om in aanmerking te komen voor die voorrang, vermeld in het eerste lid, 5° en 6°, moet de kandidaat-huurder de woning, het onroerend of roerend goed sedert ten minste zes maanden bewoond hebben.

De voorrang, vermeld in het eerste lid, 5°, wordt alleen verleend als de kandidaat-huurder zich uiterlijk twee maanden na de vaststelling in een proces-verbaal heeft ingeschreven in het register, vermeld in artikel 7, en als de kandidaat-huurder het onroerend of roerend goed, vermeld in artikel 20, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Wooncode, nog bewoont of in een noodwoning woont.

De voorrang, vermeld in het eerste lid, 6°, wordt alleen verleend als de kandidaat-huurder zich uiterlijk twee maanden na de datum van ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring heeft ingeschreven in het register, vermeld in artikel 7. De voorrang geldt niet in de volgende gevallen:
1° het besluit tot ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring is opgeheven, tenzij de kandidaat-huurder in een noodwoning woont;
2° de kandidaat-huurder bewoont de woning niet langer, tenzij hij in een noodwoning woont;
3° de gebreken die geleid hebben tot de ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring kunnen ten laste van de kandidaat-huurder worden gelegd.

De kandidaat-huurder kan via een verklaring op erewoord bewijzen dat de gebreken, vermeld in het vierde lid, 3°, niet ten laste van hem kunnen worden gelegd.

Een kandidaat-huurder die aan de voorwaarden van een voorrang als vermeld in het eerste lid, 3°, beantwoordt, kan na de tweede ongegronde weigering van een aanbod tot toewijzing van een woning die beantwoordt aan zijn keuze met betrekking tot het type, de ligging en de maximale huurprijs, geen aanspraak meer maken op die voorrangsregel.

Een kandidaat-huurder die aan de voorwaarden van een voorrang als vermeld in het eerste lid, 5° of 6° beantwoordt, kan na een ongegronde weigering van een aanbod tot toewijzing van een woning die beantwoordt aan zijn keuze met betrekking tot het type, de ligging en de maximale huurprijs, geen aanspraak meer maken op die voorrangsregel.

Artikel 20. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. In het eerste toewijzingssysteem kan de verhuurder beslissen om, na toepassing van de verplichte voorrangsregels, vermeld in artikel 19, en binnen het toewijzingsreglement, opgemaakt ter uitvoering van artikel 28 en artikel 29, zoals dat van kracht was voor de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen van het woonbeleid, voorrang te geven aan de kandidaat-huurder :
1° die in de periode van zes jaar voor de toewijzing minstens drie jaar inwoner is of geweest is van de gemeente waar de toe te wijzen woning gelegen is;
1° bis die in de periode van zes jaar voor de toewijzing minstens drie jaar inwoner is of geweest is van een gemeente binnen het werkgebied van de verhuurder;
2° ...

De verhuurder kan de voorrangsregels, vermeld in het eerste lid, 1°, en 1° bis, achtereenvolgens toepassen.

De voorrangsregels, vermeld in het eerste lid, kunnen voor een deel of voor het volledige patrimonium worden toegepast.

§ 2. ...

§ 3. De verhuurder kan beslissen om de voorrangsregel, vermeld in artikel 19, eerste lid, 3°, ook toe te passen voor de kandidaat-huurder die huurder is bij een andere verhuurder van een sociale huurwoning die niet voldoet aan de rationele bezetting, en die wil verhuizen naar een woning die aan de rationele bezetting voldoet.

De verhuurder kan die voorrang beperken in de tijd, tot huurders van welbepaalde andere verhuurders, tot specifieke types van woningen of tot bepaalde wijken. Hij kan de voorrang beperken tot specifieke verhuisbewegingen, zoals van grotere naar kleinere woningen. Hij kan zelf beslissen of hij de voorwaarden, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 6° voor deze kandidaat-huurders toepast of niet.

§ 4. Als de verhuurder beslist om de bepalingen, vermeld in § 1 of § 3 toe te passen, vermeldt hij dat in het interne huurreglement. De beslissing kan worden herzien na verloop van een termijn van minstens twaalf maanden.

Artikel 21. (23/12/2013- 31/12/2020)

§ 1. In het tweede toewijzingssysteem wordt er achtereenvolgens rekening gehouden met :
1° de rationele bezetting van de woning;
2° de absolute voorrangsregels, vermeld in § 2;
3° het puntensysteem, vermeld in § 3;
4° de chronologische volgorde van de inschrijvingen in het inschrijvingsregister.

Voorafgaand aan de toewijzingen geeft de verhuurder een invulling aan de rationele bezetting die aangepast is aan het eigen patrimonium, rekening houdend met artikel 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren. De verhuurder kan bij de invulling van de rationele bezetting ook rekening houden met de voorwaarden, vermeld in artikel 4, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders. Hij kan dat doen voor een deel of voor het volledige patrimonium. De invulling van de rationele bezetting wordt opgenomen in het interne huurreglement. Artikel 18, derde lid, van dit besluit, is van toepassing.

§ 2. De verhuurder is verplicht om achtereenvolgens aan de volgende kandidaat-huurders een voorrang toe te kennen :
1° de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1°;
1° bis de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1° quater;
2° de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 19, eerste lid, 2°;
3° ...

Een sociaal verhuurkantoor kan een absolute voorrang verlenen aan een kandidaat-huurder die zelf een woning aanbrengt die is aangepast aan zijn gezinssamenstelling of in voorkomend geval aan zijn fysieke gesteldheid of die van een of meer leden van zijn gezin. Het sociaal verhuurkantoor kan de aangeboden woning weigeren vanwege de contractvoorwaarden, de kwaliteit of het comfort van de woning. Als het sociaal verhuurkantoor beslist om die voorrangsregel toe te passen, vermeldt hij dat in het interne huurreglement

§ 3. Het puntensysteem wordt gebaseerd op enerzijds vier verplichte gewogen prioriteiten, namelijk de woonnood, de kinderlast, het actueel besteedbaar inkomen en de mutatievraag van een zittende huurder van de verhuurder en anderzijds twee optionele gewogen prioriteiten namelijk het aantal jaren dat de kandidaat-huurder in het inschrijvingsregister ingeschreven is, en het aantal jaren dat de kandidaat-huurder in de gemeente of het werkingsgebied verblijft.

De minister definieert de gewogen prioriteiten en bepaalt het gewicht dat eraan wordt gegeven.

Artikel 22. (01/01/2020- 31/12/2020)

De verhuurder kan de toewijzing van een woning gemotiveerd weigeren aan de kandidaat-huurder die huurder van de verhuurder is of geweest is en :
1° van wie de huurovereenkomst werd beëindigd op basis van artikel 98, § 3, 2°, van de Vlaamse Wooncode;
2° die de woning van de verhuurder bewoont of heeft verlaten voor zover wordt aangetoond dat hij ernstig of blijvend zijn verplichtingen niet nagekomen is.

Als de huurovereenkomst werd beëindigd wegens wanbetaling aan de verhuurder, kan de verhuurder de toewijzing van een woning weigeren als de kandidaat-huurder op het ogenblik van de toewijzing de schulden nog niet heeft afgelost. In afwijking hiervan kan de verhuurder, als de kandidaat-huurder in budgetbegeleiding of budgetbeheer is bij een O.C.M.W. of een andere door de Vlaamse Gemeenschap erkende instelling voor schuldbemiddeling, de toewijzing slechts weigeren, als op het ogenblik van de toewijzing minder dan 75% van de schulden zijn afgelost. Als de kandidaat-huurder toegelaten is tot een collectieve schuldenregeling overeenkomstig artikel 1675/6 van het Gerechtelijk Wetboek, en er is een minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling opgesteld, kan de verhuurder de toewijzing niet weigeren.

In uitzonderlijke gevallen kan de verhuurder de toewijzing van een woning weigeren aan een kandidaat-huurder voor zover wordt aangetoond dat de toewijzing aan de kandidaat-huurder een ernstige bedreiging vormt voor de fysieke of psychische integriteit van de bewoners. Als blijkt dat de verhuurder toewijzingen weigert die onvoldoende gemotiveerd zijn, kan de toezichthouder beslissen dat gedurende maximaal een jaar elke beslissing tot weigering aan hem wordt voorgelegd.

In plaats van de toewijzing te weigeren kan de verhuurder de kandidaat-huurder de aanvaarding van begeleidende maatregelen opleggen. In dat geval sluit een welzijns- of gezondheidsvoorziening een begeleidingsovereenkomst met de kandidaat-huurder.

De verhuurder is op straffe van nietigheid van de beslissing verplicht om de gemotiveerde weigering tot toewijzing binnen veertien dagen na de beslissing aan de kandidaat-huurder te betekenen met melding van het verhaalrecht, vermeld in artikel 30.

Als de toewijzing van een woning wordt geweigerd, kan het aanbieden van een woning tijdens een periode van maximaal een jaar na de weigering worden opgeschort.

Artikel 23. (01/01/2020- ...)

...

Artikel 24. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. De verhuurder kan aan een kandidaat-huurder versneld een woning toewijzen door af te wijken van de toewijzingsregels, vermeld in artikelen 18 tot en met 21 en in voorkomend geval de specifieke toewijzingsregels, vermeld in artikel 26.

De beslissing om versneld een woning toe te wijzen, moet gebaseerd zijn op bijzondere omstandigheden van sociale aard.

De toezichthouder oefent het toezicht uit op het versneld toewijzen. Als blijkt dat de verhuurder versnelde toewijzingen doorvoert die onvoldoende gemotiveerd zijn, kan hij beslissen dat gedurende maximaal een jaar elke beslissing tot versneld toewijzen aan hem wordt voorgelegd.

§ 2. Het OCMW kan voor de volgende personen een versnelde toewijzing van een woning vragen, in voorkomend geval in overleg met het OCMW van de gemeente waar de betrokken woning ligt:
1° een jongere die zelfstandig woont of gaat wonen onder begeleiding van een OCMW;
2° een dakloze.

Een erkende dienst voor begeleid zelfstandig wonen kan voor een persoon die, met toepassing van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, zelfstandig woont of gaat wonen onder begeleiding van die erkende dienst, een versnelde toewijzing van een woning vragen.

Een centrum voor algemeen welzijnswerk kan voor de volgende personen een versnelde toewijzing van een woning vragen:
1° een jongere die zelfstandig woont of gaat wonen onder begeleiding van dat centrum;
2° een dakloze..

Een erkend initiatief beschut wonen, een project psychiatrische zorg in de thuissituatie of een ambulant intensief behandelteam kan ten behoeve van een persoon met een geestelijk gezondheidsprobleem die zelfstandig woont of gaat wonen, een versnelde toewijzing van een woning vragen.

De aanvragen, vermeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, kunnen alleen ingediend worden bij een verhuurder die het toewijzingssysteem, vermeld in artikel 18, toepast.

De verhuurder kan als voorwaarde voor een toewijzing stellen dat andere begeleidende maatregelen dan de basisbegeleidingstaken, vermeld in artikel 29bis, aangeboden worden door de aanvragers, vermeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, of door een andere welzijns- of gezondheidsvoorziening, op initiatief van de aanvragers. De begeleidende maatregelen worden opgenomen in een begeleidingsovereenkomst tussen de kandidaat-huurder en de aanvragers of andere welzijns- of gezondheidsvoorziening, op initiatief van de aanvragers. Uit de begeleidingsovereenkomst moet blijken dat de kandidaat-huurder met de begeleidende maatregelen in staat is om zelfstandig te wonen en ook in staat zal zijn om zelfstandig te wonen zonder begeleidende maatregelen binnen een duidelijk afgebakende termijn. Als voor een persoon voor wie een versnelde toewijzing is gevraagd op het einde van een begeleidingsovereenkomst wordt vastgesteld dat een voortzetting van de begeleidende maatregelen noodzakelijk is, wordt de begeleidingsovereenkomst verlengd voor een duidelijk afgebakende termijn.

De verhuurder kan het verzoek alleen weigeren als :
1° de kandidaat-huurder de begeleidingsovereenkomst weigert te ondertekenen;
2° niet wordt voldaan aan de voorwaarde, vermeld in het zesde lid;
3° hij in het jaar van de aanvraag al 5 % toewijzingen heeft gedaan op basis van de mogelijkheid tot versnelde toewijzing, vermeld in het eerste, tweede, derd een vierde lid;
4° in het kader van de woonbehoeftigheid van specifieke doelgroepen, vermeld in artikel 28, de persoon voor wie een versnelde toewijzing wordt gevraagd, behoort tot een doelgroep waarvoor een voorrang van minimaal 4% toewijzingen op jaarbasis is bepaald.

Het percentage van 5 %, vermeld in het zevende lid, 3°, wordt berekend op basis van het rekenkundig gemiddelde van het aantal toewijzingen van de vijf jaren die voorafgaan aan het jaar waarin de aanvraag gebeurt. De toewijzingen in het kader van de herhuisvesting omwille van renovatie worden niet mee in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal toewijzingen.

De verhuurder kan, samen met de aanvragers, vermeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, afspraken maken over de verdeling van het percentage, vermeld in het zevende lid, 3°, en een spreiding van de toewijzingen over het jaar.

§ 3. De versnelde toewijzing kan alleen als er een sociale huurwoning vrijkomt die voldoet aan de voorwaarde van rationele bezetting.

Afdeling V. Bepalingen die van toepassing zijn als een toewijzingsreglement als vermeld in artikel 95, § 1, [vijfde lid, 4°, (verv. BVR 24 mei 2019, art. 24, I: 1 januari 2020)] van de Vlaamse Wooncode wordt opgemaakt (... - ...)

Onderafdeling I. Algemene bepaling (... - ...)

Artikel 25. (01/01/2008- 31/12/2020)

In afdeling V wordt verstaan onder "de gemeente" : de gemeente of het intergemeentelijk samenwerkingsverband.

Onderafdeling II. Opstellen van het toewijzingsreglement [... (opgeh. BVR 24 mei 2019, art. 25, I: 1 januari 2020)] (... - ...)

Artikel 26. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. Ter uitvoering van artikel 95, § 1, vijfde lid, 4°, van de Vlaamse Wooncode kan de gemeente als ze rekening wil houden met de lokale binding van de kandidaat-huurders of met de woonbehoeftigheid van specifieke doelgroepen, specifieke toewijzingsregels opstellen die afwijken van de regels, vermeld in artikel 18 tot en met 21.

Het toewijzingsreglement kan betrekking hebben op alle sociale huurwoningen van de gemeente of op een deel ervan. De sociale huurwoningen kunnen alleen met voorrang worden toegewezen aan de kandidaat-huurders die aan de voorwaarde van rationele bezetting voldoen.

§ 2. De gemeente bezorgt het toewijzingsreglement en het administratieve dossier met een beveiligde zending aan de minister op het adres van het agentschap Wonen-Vlaanderen. In het toewijzingsreglement worden de objectieve gegevens opgenomen ter onderbouwing van de noodzaak om een toewijzingsreglement op te stellen.

Het administratieve dossier bevat het advies van de verhuurders en de relevante lokale huisvestings- en welzijnsactoren, het bewijs dat er lokaal overleg is gevoerd en, in voorkomend geval, het doelgroepenplan, vermeld in artikel 28, § 2.

De minister beschikt over een termijn van vijfenveertig kalenderdagen, die volgt op de datum van de kennisgeving van het toewijzingsreglement en het administratieve dossier aan het agentschap Wonen-Vlaanderen, om het toewijzingsreglement geheel of gedeeltelijk te vernietigen als het in strijd is met de wetten, de decreten en de uitvoeringsbesluiten ervan of het algemeen belang. Als het toewijzingsreglement aangetekend wordt bezorgd, gaat de termijn in vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van de afgifte op de post van het toewijzingsreglement.

De minister kan de termijn, vermeld in het derde lid, eenmalig verlengen met vijftien kalenderdagen, met een kennisgeving daarvan aan de gemeente of het intergemeentelijk samenwerkingsverband voordat de oorspronkelijke termijn afloopt.

De minister bezorgt de vernietigingsbeslissing met een beveiligde zending aan de gemeente of het intergemeentelijk samenwerkingsverband.

De verhuurder integreert de bepalingen uit het toewijzingsreglement in het interne huurreglement.

Onderafdeling III. De lokale binding van de kandidaat-huurder met de gemeente (... - ...)

Artikel 27. (01/01/2020- 31/12/2020)

Als de gemeente rekening wil houden met de lokale binding van de kandidaat-huurder, kan voorrang gegeven worden aan de kandidaat-huurder :
1° die een aantal jaren, te bepalen in het toewijzingsreglement, in de gemeente woont of gewoond heeft;
2° die een aantal jaren, te bepalen in het toewijzingsreglement, in een deelgemeente, district, wijk of buurt van de gemeente waarin de toe te wijzen woning gelegen is, woont of gewoond heeft;
3° die niet in de gemeente woont maar werkt in de gemeente waar de toe te wijzen woning gelegen is;
4° die niet in de gemeente woont maar wiens schoolgaande kinderen naar een school gaan in de gemeente waar de toe te wijzen woning gelegen is;
5° die mantelzorg verleent aan een of meer personen die wonen in de gemeente waar de toe te wijzen woning ligt;
6° die mantelzorg ontvangt van een of meer personen die wonen in de gemeente waar de toe te wijzen woning ligt.

De voorrang, vermeld in het eerste lid, geldt na de toepassing van de verplichte voorrangsregels, vermeld in artikel 19 en 21, en na, in voorkomend geval, de voorrangsregel voor doelgroepen, vermeld in artikel 28.

De gemeente beslist of ze een of meer bindingsfactoren, vermeld in het eerste lid, zal toepassen. De gemeente kan kiezen om aan de verschillende bindingsfactoren een zelfde gewicht te geven of een rangorde in te stellen. De gemeente beslist of de voorrang geldt voor alle sociale huurwoningen in de gemeente of een deel ervan.

De bindingsfactoren, vermeld in het eerste lid, 5° en 6°, worden aangetoond op basis van een van de volgende documenten :
1° een attest, afgeleverd door een door de Vlaamse Gemeenschap erkende zorgkas, dat aantoont dat de persoon met een verminderd zelfzorgvermogen erkend is als zorgbehoevende in het kader van het Vlaamse zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden;
2° een verklaring ingevuld door een sociale dienst van een O.C.M.W. of een dienst maatschappelijk werk van het ziekenfonds.

De minister bepaalt het modelformulier voor de verklaring, vermeld in het vierde lid, 2°.

De bindingsfactoren en de wijze waarop ze worden toegepast, worden opgenomen in het toewijzingsreglement. Voor de verhuurder waarop het toewijzingsreglement van toepassing is, vervallen al naargelang het geval de optionele voorrangsregel, vermeld in artikel 20, § 1, eerste lid, 1°, of de optionele gewogen prioriteit 'het aantal jaren dat de kandidaat-huurder in de gemeente verblijft', vermeld in artikel 21, § 3, eerste lid.

Onderafdeling IV. De woonbehoeftigheid van specifieke doelgroepen in de gemeente (... - ...)

Artikel 28. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. De gemeente kan een of meer doelgroepen die specifieke problemen ondervinden om een aangepaste en betaalbare woning te vinden, afbakenen. Ze kan die doelgroepen voorrang geven bij de toewijzing van sociale huurwoningen.

De gemeente kan maximaal een derde van het totale aantal sociale huurwoningen in de gemeente met voorrang toewijzen aan doelgroepen die specifieke problemen ondervinden om een aangepaste en betaalbare woning te vinden.

§ 2. Als de gemeente de voorrang, vermeld in § 1, wil toepassen, wordt dat verantwoord op basis van een voorgelegd doelgroepenplan. Het doelgroepenplan wordt opgesteld in samenspraak met de lokale besturen en de lokale huisvestings- en welzijnsactoren. De gemeente maakt gebruik van de gegevens van het lokaal sociaal beleidsplan, opgesteld overeenkomstig artikel 4 van het decreet van 9 februari 2018 betreffende het lokaal sociaal beleid.

Het doelgroepenplan moet voor elke doelgroep minstens de volgende elementen bevatten :
1° een beschrijving van de doelgroep;
2° de specifieke problemen die deze doelgroep ondervindt om een aangepaste en betaalbare woning te vinden;
3° indien voorhanden cijfergegevens over het aantal kandidaat-huurders die behoren tot de doelgroep;
4° de flankerende maatregelen die ten behoeve van de doelgroep worden genomen door de lokale besturen en de lokale welzijnsactoren.

§ 3. De verhuurder kan voor bepaalde doelgroepen als voorwaarde stellen het aanbieden van andere begeleidende maatregelen dan de basisbegeleidingstaken, vermeld in artikel 29bis, door een welzijns- of gezondheidsvoorziening. In dat geval sluit de welzijns- of gezondheidsvoorziening een begeleidingsovereenkomst met de kandidaat-huurder.

Onderafdeling V. [... (opgeh. BVR 24 mei 2019, art. 29, I: 1 januari 2020)] (... - ...)

Artikel 29. (01/01/2020- ...)

...

[HOOFDSTUK Vbis Begeleiding van de kandidaat-huurder en huurder (ing. BVR 6 februari 2009)] (... - ...)

Artikel 29bis. (01/01/2020- 31/12/2020)

De verhuurder zorgt voor het uitvoeren van de basisbegeleidingstaken.

Die taken hebben betrekking op :
1° het laagdrempelig en klantvriendelijk onthalen en informeren van de personen die zich willen inschrijven, de kandidaat-huurders en de huurders, over alle aangelegenheden met betrekking tot het huren van en wonen in een sociale woning;
2° het begeleiden en ondersteunen van huurders bij het nakomen van hun huurdersverplichtingen;
3° het organiseren van huurdersvergaderingen en het ondersteunen van bewonersinitiatieven met het oog op informatieverspreiding, overleg met en betrokkenheid van de huurders.

Naast de taken, vermeld in het eerste lid, besteedt het sociaal verhuurkantoor bijzondere aandacht aan de individuele begeleiding en ondersteuning van de huurders, met het oog op het verbeteren van hun woon- en leefomstandigheden en het bevorderen van hun zelfredzaamheid.

De minister bepaalt de nadere invulling van deze basisbegeleidingstaken.

Als de huurder begeleiding nodig heeft die de basisbegeleiding overstijgt, verwijst de verhuurder de huurder door naar het O.C.M.W. of een welzijns- of gezondheidsvoorziening.

Als de huurder zijn verplichtingen niet nakomt, kan de verhuurder, om een uithuiszetting te voorkomen, de huurder doorverwijzen naar een welzijns- of gezondheidsvoorziening voor begeleiding. De begeleidende maatregelen worden opgenomen in een begeleidingsovereenkomst tussen de huurder en een welzijns- of gezondheidsvoorziening.

HOOFDSTUK VI. Verhaal (... - ...)

Artikel 30. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. Overeenkomstig artikel 95, § 1, achtste lid, van de Vlaamse Wooncode kan de persoon die zich wil inschrijven, of de kandidaat-huurder, op straffe van onontvankelijkheid, met een aangetekende en gemotiveerde brief een verhaal indienen bij de toezichthouder in de volgende gevallen:
1° hij acht zich benadeeld door een beslissing van de verhuurder;
2° hij krijgt geen formele beslissing binnen een termijn van twee maanden nadat hij een verzoek heeft ingediend om ingeschreven te worden of om een versnelde toewijzing te krijgen.

Als het eerste lid, 1°, van toepassing is, heeft hij een termijn van dertig dagen na de melding van de beslissing om een verhaal in te dienen. Bij een beslissing om een woning toe te wijzen aan een andere kandidaat-huurder, heeft hij een termijn van een jaar vanaf de datum van de betwiste toewijzing om een verhaal in te dienen. Als het eerste lid, 2°, van toepassing is, heeft hij een termijn van zes maanden na het verstrijken van de vermelde termijn van twee maanden om een verhaal in te dienen.

De datum van de afgifte op de post van het bezwaarschrift geldt als datum van indiening van het verhaal.

De toezichthouder beoordeelt de gegrondheid en bezorgt zijn beoordeling aan de verhuurder en aan de betrokkene binnen dertig dagen vanaf de datum van de afgifte op de post van de aangetekende brief van de betrokkene. Als de toezichthouder het verhaal gegrond beoordeelt, betekent de verhuurder zijn nieuwe gemotiveerde beslissing aan de betrokkene binnen dertig dagen nadat hij de beoordeling van de toezichthouder ontvangen heeft, en bezorgt hij op dezelfde datum een afschrift aan de toezichthouder.

Als de verhuurder vaststelt dat de toewijzing aan de betrokkene had moeten gebeuren, of als er binnen dertig dagen nadat hij de beoordeling van de toezichthouder ontvangen heeft, daarover geen beslissing wordt betekend, krijgt de kandidaat-huurder de voorrang, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1° quater, en artikel 21, § 2, eerste lid, 1° bis. Als er binnen dertig dagen nadat de verhuurder de beoordeling van de toezichthouder ontvangen heeft, geen nieuwe beslissing van de verhuurder wordt betekend over andere betwiste beslissingen, komt de beoordeling van de toezichthouder in de plaats van de ontbrekende beslissing van de verhuurder.

De beslissingen, vermeld in het eerste lid, 1°, met uitzondering van de beslissing om een woning toe te wijzen aan een andere kandidaat-huurder, vermelden de verhaalsmogelijkheid, de vorm waarin het verhaal moet worden ingediend, en de termijn waarin het verhaal moet worden uitgeoefend.

§ 2. Overeenkomstig artikel 97bis, § 3, vierde lid, en § 4, derde lid, van de Vlaamse Wooncode kan de huurder de verhuurder verzoeken om de opzegging, vermeld in artikel 97bis, § 3, vierde en vijfde lid, en artikel 97bis, § 4, eerste lid, in te trekken. De opzeggingsbrief vermeldt die mogelijkheid, de vorm waarin en de termijn waarbinnen het verzoek moet worden ingediend.

Het verzoekschrift wordt op straffe van onontvankelijkheid met een aangetekende brief ingesteld binnen een vervaltermijn van zestig dagen vanaf de datum waarop de opzeggingstermijn ingaat. De datum van de afgifte op de post van het verzoekschrift geldt als datum van indiening van het verzoek.

De verhuurder beslist over het verzoekschrift en verzendt zijn beslissing met een aangetekende brief aan de huurder binnen een vervaltermijn van dertig dagen vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van de afgifte op de post van het verzoekschrift. Als de beslissing negatief is, vermeldt de brief op straffe van nietigheid de mogelijkheid, de vorm waarin en de termijn waarbinnen de huurder een gemotiveerd beroep kan instellen bij de toezichthouder tegen de beslissing van de verhuurder.

Als de beslissing niet is verzonden binnen de gestelde termijn, wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd. De datum van de afgifte op de post van de beslissing geldt als datum van verzending.

§ 3. De huurder kan binnen een vervaltermijn van dertig dagen vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van de afgifte op de post van de aangetekende brief, vermeld in paragraaf 2, derde lid, een gemotiveerd beroep instellen bij de toezichthouder tegen de beslissing van de verhuurder, vermeld in het paragraaf 2, derde lid. De datum van de afgifte op de post van het beroepschrift geldt als datum van indiening van het beroep.

Het beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid ingesteld met een aangetekende brief. In het beroepschrift kan de huurder vragen om mondeling gehoord te worden. De huurder kan zich, in voorkomend geval, op de hoorzitting laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman of een huurdersbond of vertrouwenspersoon. In geval van een vertegenwoordiging door een huurdersbond of vertrouwenspersoon is een schriftelijk mandaat van de huurder nodig.

De opzeggingstermijn wordt geschorst vanaf de datum van indiening van het beroep tot de derde werkdag die volgt op de datum van de afgifte op de post van de beslissing van de toezichthouder die het beroep onontvankelijk of ontvankelijk maar ongegrond verklaart.

De toezichthouder verzendt zijn beslissing met een aangetekende brief gelijktijdig aan de huurder en verhuurder binnen een vervaltermijn van dertig dagen vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van de afgifte op de post van het aangetekende beroepschrift. Die vervaltermijn wordt verlengd tot zestig dagen als er op verzoek van de huurder een hoorzitting gehouden wordt.

Met een aangetekende brief, gelijktijdig gericht aan de huurder en de verhuurder, kan de toezichthouder de voormelde termijnen eenmalig verlengen met dertig dagen.

Als de beslissing niet is verzonden binnen de gestelde termijn, wordt het beroep geacht ingewilligd te zijn. De datum van de afgifte op de post van de beslissing geldt als datum van verzending.

[HOOFDSTUK VIbis. Huurdersverplichting, vermeld in artikel 92, § 3, eerste lid, 6° en 7°, van de Vlaamse Wooncode (ing. BVR 7 juli 2017, art. 7, I: 1 november 2017)] (... - ...)

Artikel 30bis. (01/11/2017- 31/12/2020)

De huurder moet voldoen aan de huurdersverplichting, vermeld in artikel 92, § 3, eerste lid, 6° en 7°, van de Vlaamse Wooncode één jaar nadat hij huurder is geworden.

De huurder voldoet aan de huurdersverplichting, vermeld in het eerste lid, als een van de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° het stond voor de verhuurder manifest vast of hij stelde met toepassing van artikel 30ter vast dat de huurder bij de inschrijving voor een sociale huurwoning of de toelating van de huurder tot de woning of de toetreding van de huurder tot de huurovereenkomst beschikte over de basistaalvaardigheid Nederlands;
2° de verhuurder verkrijgt via de Kruispuntbank Inburgering of van de huurder een van de volgende documenten:
a) een bewijs waaruit blijkt dat de huurder beschikt over de basistaalvaardigheid Nederlands, uitgereikt door instellingen waarin het Nederlands de onderwijstaal is, die wettelijk of decretaal erkend zijn in het vereiste niveau;
b) een diploma, certificaat of ander document, behaald als bewijs van het voltooien van een opleiding die gevolgd is aan een onderwijsinstelling die gefinancierd, georganiseerd of gesubsidieerd wordt door Nederland, met uitzondering van de opleidingen gevolgd aan een onderwijsinstelling in Bonaire, Sint-Eustatius of Saba;
c) een diploma, certificaat of ander document, behaald als bewijs van het voltooien van een van de door de Vlaamse Regering bepaalde Nederlandstalige opleidingen in een onderwijsinstelling in Bonaire, Sint-Eustatius, Saba, Aruba, Curaçao of Sint-Maarten of in Suriname;
d) een bewijs waaruit blijkt dat de huurder beschikt over de basistaalvaardigheid Nederlands, uitgereikt door de organisaties die belast zijn met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;
e) het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal van de Nederlandse Taalunie;
f) een bewijs waaruit blijkt dat de huurder beschikt over de basistaalvaardigheid Nederlands, uitgereikt door de gewestelijke diensten voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling;
g) een taalcertificaat, afgegeven door het Selectiebureau van de Federale Overheid (SELOR) waaruit blijkt dat de huurder beschikt over de basistaalvaardigheid Nederlands;

Ter uitvoering van artikel 92, § 3, derde lid, van de Vlaamse Wooncode, is de huurder vrijgesteld van de huurdersverplichting, vermeld in het eerste lid, in de volgende gevallen:
1° de verhuurder leidt af uit de Kruispuntbank Inburgering dat de huurder wegens ernstige ziekte, mentale of fysieke handicap blijvend vrijgesteld is van het volgen van de opleiding Nederlands tweede taal;
2° de verhuurder verkrijgt via de Kruispuntbank Inburgering een verklaring van uitgeleerdheid die de beperkte cognitieve vaardigheden van de huurder aantoont. De verklaring wordt afgeleverd door een centrum voor basiseducatie, vermeld in artikel 2, 4°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs;
3° de huurder legt een medisch attest voor waaruit blijkt dat een ernstige ziekte, mentale of fysieke handicap hem blijvend belemmert om over de basistaalvaardigheid Nederlands te beschikken.

De huurder krijgt een uitstel van één jaar om te voldoen aan de huurdersverplichting, vermeld in het eerste lid, als de verhuurder bij de controle via de Kruispuntbank Inburgering een van de volgende documenten verkrijgt:
1° een bewijs waaruit blijkt dat de huurder de opleiding Nederlands tweede taal om over de basistaalvaardigheid Nederlands te kunnen beschikken omwille van beroepsmatige, medische of persoonlijke redenen die de minister bepaalt, nog niet heeft gestart of heeft kunnen afronden;
2° een verklaring, afgeleverd door de organisaties die belast zijn met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, waaruit blijkt dat de huurder de opleiding Nederlands tweede taal om over de basistaalvaardigheid Nederlands te kunnen beschikken, nog niet heeft gestart of heeft kunnen afronden doordat een gepaste opleiding Nederlands tweede taal niet tijdig beschikbaar is.

Als de huurder niet voldoet aan de huurdersverplichting, vermeld in het eerste lid, en hij is niet vrijgesteld van de verplichting, verwittigt de verhuurder de toezichthouder die conform artikel 102bis van de Vlaamse Wooncode een administratieve geldboete kan opleggen.

Artikel 30ter. (01/11/2017- 31/12/2020)

De organisatie belast met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid verleent op verzoek aan de verhuurder of zijn gemachtigde de bevoegdheid om in haar naam vast te stellen dat een persoon voldoet aan de basistaalvaardigheid Nederlands. In dat geval doet de verhuurder of zijn gemachtigde die vaststelling op basis van de instrumenten die aangeleverd worden door de voornoemde organisatie.

De minister legt de nadere regeling voor de verlening van de bevoegdheid, vermeld in het eerste lid, vast waarin minstens de volgende elementen zijn opgenomen:
1° de opleiding die de verhuurder of zijn gemachtigde moet volgen;
2° de instrumenten die de verhuurder of zijn gemachtigde moet gebruiken.

HOOFDSTUK VII. Huurovereenkomst, huurlasten en waarborg (... - ...)

Afdeling I. Huurovereenkomst en beëindiging van de huurovereenkomst (... - ...)

Artikel 31. (01/01/2020- 31/12/2020)

De overeenkomsten voor de verhuring of onderverhuring worden opgesteld volgens de typehuurovereenkomsten, opgenomen in bijlage I en II, die bij dit besluit zijn gevoegd.

Ter uitvoering van artikel 97bis, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Wooncode hebben de huurovereenkomsten die gesloten worden vanaf 1 maart 2017 een duur van negen jaar.

Voor de tijdelijke opvang van alleenstaanden of gezinnen die in een noodsituatie verkeren, kan een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een OCMW of een welzijnsvereniging een huurovereenkomst van kortere duurtijd sluiten.

De verhuurder bezorgt op het moment van ondertekening van de huurovereenkomst aan de huurder een document waarin een uitgebreide privacyverklaring is opgenomen waarin de rechten, vermeld in hoofdstuk III van de algemene verordening gegevensbescherming, zijn opgenomen.

De huurder betaalt voor de plaatsbeschrijving, vermeld in artikel 97, § 4, van de Vlaamse Wooncode, niet meer dan 27 euro.

Het agentschap Wonen-Vlaanderen stelt de toelichting op, vermeld in artikel 92, § 1, derde lid, van de Vlaamse Wooncode, en past die toelichting aan als de regelgeving wijzigt.

Artikel 32. (01/11/2017- ...)

...

Artikel 33. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. Ter uitvoering van artikel 96, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Wooncode worden de volgende algemene uitzonderingen toegestaan:
1° de verwerving ten kosteloze titel van een woning volledig of gedeeltelijk in volle eigendom of een woning waarop een volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht of opstal is gegeven;
2° de verwerving ten kosteloze titel van een volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning;
3° de verwerving ten kosteloze titel van een perceel, bestemd voor woningbouw, waarop een volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht of opstal is gegeven;
4° de verwerving ten kosteloze of bezwarende titel van een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig of gedeeltelijk in volle eigendom of van een volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een perceel, bestemd voor woningbouw.

In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, moet de huurder een jaar na de verwerving opnieuw aan de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, voldoen. Als een huurder daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verhuurder verzoeken om die termijn te verlengen. Als de huurder niet voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde na een jaar of, in voorkomend geval, na de verlengde termijn, wordt de huurovereenkomst opgezegd.

In het geval, vermeld in het eerste lid, 4°, moet de huurder na vijf jaar opnieuw aan de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, voldoen. Als de huurder niet voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde na vijf jaar, wordt de huurovereenkomst opgezegd.

Als een huurder niet meer voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde, meldt hij dat onmiddellijk aan de verhuurder.

§ 2. Bij het einde of de opzegging van de overeenkomst over het verlenen van zorg en ondersteuning die gesloten is tussen de huurder van een ADL-woning en de vergunde zorgaanbieder, of als de overeenkomst wordt gewijzigd naar minder zorg en ondersteuning dan vermeld in artikel 3, § 1, vierde lid, is de huurder verplicht om in te gaan op het aanbod van een andere sociale huurwoning die beantwoordt aan het type, de ligging en de maximale huurprijs die hij met toepassing van artikel 10 heeft aangegeven, tenzij de verhuurder een afwijking toestaat. Een ongegronde weigering van een aanbod wordt beschouwd als een ernstige tekortkoming op het vlak van de huurdersverplichtingen, die de opzegging van de huurovereenkomst tot gevolg heeft.

§ 3. Tijdens de laatste drie maanden van de huurovereenkomst of in geval van verkoop staat de huurder toe dat de gehuurde woning wordt bezichtigd door kandidaat-huurders, respectievelijk kandidaat-kopers, tweemaal in de week gedurende drie opeenvolgende uren, in gezamenlijk overleg te bepalen. Tijdens die termijn laat de huurder toe dat er plakbrieven worden aangebracht op de meest zichtbare plaatsen.

§ 4. Met aanbieder van niet rechtstreeks toegankelijke zorg of ondersteuning als vermeld in artikel 98, § 2, derde lid, 2°, van de Vlaamse Wooncode wordt de aanbieder bedoeld die vergund is conform het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap.

§ 5. Als de huurovereenkomst van rechtswege wordt beëindigd wegens het overlijden van de langstlevende huurder en er geen bewoner over is, kan de verhuurder de erfgenamen verzoeken om de sociale huurwoning te ontruimen voor de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het overlijden, waarbij de erfgenamen minimaal beschikken over een termijn van vijftien werkdagen na het verzoek om de sociale huurwoning te ontruimen. Die termijn kan in onderling overleg verlengd worden.

Als de sociale huurwoning niet binnen de bepaalde termijn ontruimd is, kan de verhuurder de sociale huurwoning zelf ontruimen en de persoonlijke bezittingen van de overleden bewoner opslaan. Daarvoor kunnen aantoonbare ontruimings- en opslagkosten aan de erfgenamen aangerekend worden.

Artikel 33bis. (01/01/2020- 31/12/2020)

Als de huurovereenkomst ontbonden wordt door wanprestatie van de huurder, betaalt de huurder een vergoeding die overeenstemt met de huurprijs gedurende de tijd die voor de wederverhuring nodig is, rekening houdend met de toewijzingsprocedure en het opnieuw in orde stellen voor een nieuwe verhuring, onverminderd de vergoeding van de schade die door wangebruik werd veroorzaakt. Onder huurprijs wordt verstaan ofwel de basishuurprijs, voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van afdeling I van hoofdstuk VIII, ofwel de contractuele huurprijs, voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van afdeling II van hoofdstuk VIII.

[Afdeling II. Huurlasten, kosten en vergoedingen ten laste van de huurder en de verhuurder (verv. BVR 3 mei 2019, art. 1, I: 1 september 2019)] (... - ...)

Artikel 34. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. De regeling, vermeld in paragraaf 2, is niet van toepassing op de sociale verhuurkantoren.

§ 2. De huurlasten die ten laste van de huurder worden gelegd, zijn opgenomen in artikel 1, § 1, van bijlage III, die bij dit besluit is gevoegd. De kosten en vergoedingen die ten laste van de verhuurder vallen, zijn opgenomen in artikel 1, § 2, van bijlage III, die bij dit besluit is gevoegd.

De huurder betaalt de kosten en lasten, vermeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van bijlage III, die bij dit besluit is gevoegd, met maandelijkse voorafbetalingen. De andere kosten en lasten worden betaald met maandelijkse voorafbetalingen of afbetalingen, zoals bepaald door de verhuurder in het interne huurreglement. Als basis voor de maandelijkse voorafbetalingen of afbetalingen wordt de meest recente jaarlijkse afrekening gehanteerd. De verhuurder kan de voorafbetalingen bijsturen als er een evolutie in de kosten of lasten in kwestie verwacht wordt, die hij duidelijk motiveert ten aanzien van de huurder.

De verhuurder bezorgt jaarlijks aan de huurder een overzicht van alle kosten en lasten die aan de huurder worden aangerekend. Dat overzicht omvat minimaal voor elke uitgavenpost :
1° de totale kostprijs die aan de huurders wordt toegewezen voor het afgelopen jaar, onderverdeeld volgens de belangrijkste onderdelen;
2° de aan de huurder toe te wijzen kostprijs;
3° in voorkomend geval de reeds betaalde voorafbetaling en het nog te betalen saldo;
4° de voorafbetaling of afbetaling die het komende jaar zal worden aangerekend.

De verhuurder stelt informatie over de verdeelsleutels die gehanteerd werden om de kostprijs, vermeld in het derde lid, 2°, te berekenen, ter beschikking van de huurder.

Artikel 35. (01/09/2019- 31/12/2020)

§ 1. De vergoeding, vermeld in artikel 97, § 3, eerste lid, van de Vlaamse Wooncode, is voor woningen die uitgerust zijn met een fotovoltaïsch zonne-energiesysteem, gelijk aan 80% van het product van het normatief verbruik, uitgedrukt in kWh, en het enkelvoudig sociaal tarief per kWh.

Het normatief verbruik, vermeld in het eerste lid, is, op jaarbasis, vastgesteld op 1500 kWh, verhoogd met 300 kWh per persoon die in de woning zijn hoofdverblijfplaats heeft.

De vergoeding, vermeld in het eerste lid, wordt in de volgende gevallen verminderd:
1° als blijkt dat de werkelijk voorziene productieopbrengst van de installatie, vermeld in paragraaf 3, lager ligt dan het normatief verbruik, vermeld in het tweede lid. De vergoeding wordt dan proportioneel verminderd;
2° als blijkt dat de werkelijk voorziene productiecapaciteit van de installatie hoger ligt dan de productiecapaciteit, vermeld in paragraaf 2, eerste lid. De vergoeding wordt dan verminderd met het aandeel in het prosumententarief dat de huurder betaalt voor het gedeelte in de productiecapaciteit dat het normatief verbruik overschrijdt.

In afwijking van het derde lid, 2°, wordt de vermindering niet toegepast als de werkelijk voorziene productiecapaciteit van de installatie hoger ligt dan de productiecapaciteit, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, als dat uitsluitend het gevolg is van de afronding, vermeld in paragraaf 2, tweede lid.
De vergoeding, vermeld in het eerste lid, of in voorkomend geval, de verminderde vergoeding, vermeld in het derde lid, is begrensd op jaarbasis door de som van de volgende jaarlijkse kosten:
1° de afschrijving van de investering over de verwachte levensduur, waarbij geen rekening wordt gehouden met de ontvangen subsidies;
2° de financieringskosten van de investering, waarbij geen rekening wordt gehouden met de ontvangen subsidies in de vorm van rentetussenkomsten;
3° de herstellingskosten;
4° de onderhouds-, verzekerings- en beheerskosten.

De minister kan de kosten, vermeld in het vijfde lid, verder specifiëren en kan na mededeling aan de Vlaamse Regering het percentage, vermeld in het eerste lid, wijzigen of differentiëren.

In afwijking van het eerste lid, wordt er geen vergoeding aangerekend als de woning is uitgerust met een budgetmeter voor elektriciteit die geen digitale meter is.

§ 2. Voor de berekening van de vermindering, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 2°, wordt rekening gehouden met de productiecapaciteit van het fotovoltaïsche zonne-energiesysteem zoals afgestemd op het normatief verbruik, vermeld in paragraaf 1, tweede lid. De verhuurder baseert zich daarvoor op de rationale bezetting van de woning, vermeld in het intern huurreglement. Als de verhuurder binnen de rationele bezetting van de woning meerdere gezinsgroottes heeft bepaald, houdt hij rekening met de grootste gezinsgrootte.

Als het aantal zonnepanelen dat nodig is om de productiecapaciteit af te stemmen op het normaal verbruik niet gelijk is aan een natuurlijk getal, rondt de verhuurder het aantal af naar het eerstvolgende natuurlijke getal.

§ 3. Als opbrengstfactor om de productiecapaciteit, vermeld in paragraaf 2, af te stemmen op het normatief verbruik, en om de werkelijke voorziene productieopbrengst, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 1°, te ramen, wordt de waarde 900 kWh/kWp gehanteerd, gecorrigeerd met een reductiefactor in functie van de oriëntatie en de helling van het fotovoltaïsche zonne-energiesysteem volgens onderstaande tabel:
 

  Oriëntatie (° )
  0 +22,5 +45 +67,5 +90 +112,5 +135 +157,5 +180
     ZZW ZW WZW O ONO NO NNO  
  Z ZZO ZO OZO W WNW NW NNW N
Helling (° ) 0 90% 90% 90% 90% 90% 90% 90% 90% 90%
10 95% 95% 93% 91% 89% 87% 85% 83% 83%
20 99% 98% 95% 92% 87% 83% 79% 76% 75%
30 100% 99% 96% 91% 85% 78% 72% 68% 67%
40 99% 98% 94% 88% 81% 73% 66% 60% 59%
50 97% 95% 91% 84% 76% 68% 59% 53% 51%
60 92% 91% 87% 80% 71% 62% 53% 46% 43%
70 86% 85% 80% 73% 65% 56% 47% 41% 38%
80 78% 77% 73% 67% 58% 50% 42% 36% 33%
90 70% 68% 65% 59% 52% 44% 37% 32% 30%


De helling van het fotovoltaïsche zonne-energiesysteem is de hoek, uitgedrukt in graden, tussen de verticale en de normale rechte op het vlak van de zonnepanelen. Voor horizontaal geplaatste zonnepanelen is de helling 0°, voor een verticaal vlak 90°.

De oriëntatie van het fotovoltaïsche zonne-energiesysteem is de hoek, uitgedrukt in graden, tussen het zuiden en de horizontale projectie van de normale rechte op het vlak van de zonnepanelen. In de richting van het westen is de oriëntatie positief, in de richting van het oosten negatief.

Voor tussenliggende oriëntaties en hellingen wordt de dichtbijgelegen waarde in de tabel zowel voor de oriëntatie als voor de helling aangenomen.

§ 4. De verhuurder plaatst een monitoringssysteem om de productieopbrengst van de installatie te kunnen opvolgen.

§ 5. De huurder betaalt de vergoeding, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, met maandelijkse voorafbetalingen of afbetalingen, zoals bepaald door de verhuurder in het interne huurreglement. Als basis voor de maandelijkse voorafbetalingen of afbetalingen wordt de meest recente jaarlijkse afrekening gehanteerd. De verhuurder kan de voorafbetalingen bijsturen als er een evolutie verwacht wordt.

Als het aantal personen dat in de woning zijn hoofdverblijfplaats heeft, wijzigt, wordt de vergoeding, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, uiterlijk vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin dat met de nodige stavingstukken ter kennis van de verhuurder werden gebracht, aangepast.

Artikel 36. (01/01/2020- ...)

...

[Afdeling IIbis. De staat van de woning tijdens de huurovereenkomst (ing. BVR 24 mei 2019, art. 37, I: 1 januari 2020)] (... - ...)

Artikel 36bis. (01/01/2020- 31/12/2020)

Als de huurder niet tijdig de onderhouds- en herstellingswerkzaamheden, vermeld in artikel 26 van het Vlaams Woninghuurdecreet, uitvoert, heeft de verhuurder, na ingebrekestelling met een aangetekende brief, het recht om die werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren door een derde voor rekening van de huurder. De huurder moet aan de verhuurder binnen een maand na de facturatie de sommen die de verhuurder uitgegeven heeft, terugbetalen. De verhuurder kan een afbetalingsplan opstellen.

De verhuurder behoudt zich het recht voor het gehuurde goed te bezoeken om de goede uitvoering van de verplichtingen van de huurder, alsook de staat van het goed na te gaan. De verhuurder bepaalt samen met de huurder de bezoekdag en het bezoekuur binnen acht dagen na het verzoek.

Het is de huurder toegestaan huisdieren te houden als dat de leefbaarheid niet in het gedrang brengt, geen overmatige hinder veroorzaakt voor de buren en de naaste omgeving en geen schade berokkent aan de woning. Een reglement van inwendige orde kan het houden van huisdieren beperken als dat in verband wordt gebracht met een verstoorde leefbaarheid, overdreven burenhinder of schade aan de woning.

Artikel 36ter. (01/01/2020- 31/12/2020)

De verhuurder sluit een brandverzekering af die een clausule van afstand van verhaal op de huurder bevat en waarin het verhaal van derden is uitgebreid ten voordele van de huurder.

Afdeling III. Waarborg door de huurder of de onderhuurder (... - ...)

Artikel 37. (01/01/2019- 31/12/2020)

§ 1 De waarborgregeling, vermeld in artikel 37 van het Vlaams Woninghuurdecreet, geldt voor de garantie van de naleving van de huurdersverplichtingen in het kader van dit besluit. De basis voor de berekening van de waarborgsom is ofwel de basishuurprijs, voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van afdeling I van hoofdstuk VIII, ofwel de contractuele huurprijs, voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van afdeling II van hoofdstuk VIII.

In afwijking van het eerste lid heeft de huurder het recht om de waarborg met maandelijkse betalingen samen te stellen, tenzij hij huurt van een sociaal verhuurkantoor. In dat geval bedraagt de waarborg maximaal twee maanden de basishuurprijs. De betalingen brengen intresten op voor de huurder tegen de intrestvoet, vermeld in paragraaf 2, tweede lid. Ten laatste als het bedrag van de waarborg volledig is samengesteld, wordt het bedrag op een geïndividualiseerde rekening van de huurder geplaatst. De andere voorwaarden zijn vermeld in paragraaf 5.

§ 2. De verhuurder, met uitzondering van het sociaal verhuurkantoor, kan, in afwijking van § 1, beslissen dat de waarborg in zijn handen wordt gestort en niet wordt geplaatst op een geïndividualiseerde rekening op naam van de huurder. Als de verhuurder die keuze maakt, wordt dit opgenomen in het interne huurreglement.

In dat geval bedraagt de waarborg maximaal twee maanden de basishuurprijs, vermeld in artikel 38, met een maximum van 800 euro. De waarborg wordt verhoogd met de in de loop van de huurovereenkomst gekapitaliseerde intresten tegen een intrestvoet die minimaal gelijk is aan de creditrentevoet, vermeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2005 houdende de regeling inzake het beheer van de eigen middelen van de sociale huisvestingsmaatschappijen door de VMSW.

De huurder heeft het recht om de waarborg met maandelijkse betalingen samen te stellen. De betalingen brengen intresten op voor de huurder tegen de intrestvoet, vermeld in het tweede lid. De andere voorwaarden zijn vermeld in paragraaf 5.

De verhuurder bezorgt jaarlijks een overzicht van de door de huurder gestelde waarborg, verhoogd met de gekapitaliseerde intresten.

De verhuurder kan in het kader van een tijdelijke herhuisvesting of bij de beëindiging van de huurovereenkomst van de waarborg, vermeld in het eerste lid, verhoogd met de gekapitaliseerde intresten, alle sommen afhouden die de huurder hem verschuldigd is. De som die na verrekening van alle bedragen die verschuldigd zijn aan de verhuurder, overblijft, wordt aan de rechthebbende terugbetaald binnen drie maanden na de plaatsbeschrijving van uittreding, tenzij die termijn door de complexiteit van de bepaling van de vergoeding voor de vastgestelde schade niet haalbaar is. Als de verrekening van de kosten en lasten, vermeld in artikel 34, die via voorafbetaling zijn uitgevoerd, niet kan worden gemaakt binnen die termijn, kan de verhuurder, voor zover de huurder daarmee akkoord gaat, de verrekening doen op basis van een forfaitaire inschatting, die bevrijdend werkt of hij kan de verrekening uitstellen tot op het ogenblik dat hij de algemene jaarlijkse afrekening van de voorafbetaalde kosten heeft gemaakt. In het laatste geval kan de verhuurder een deel van de waarborg in reserve houden en betaalt hij binnen een maand na de jaarlijkse afrekening het te veel betaalde terug aan de huurder.

De verhuurder bezorgt aan de huurder een gedetailleerd overzicht van de afgehouden bedragen, alsook de bewijsstukken.

§ 3. De waarborgen die in handen van de verhuurder werden gestort ter uitvoering van huurovereenkomsten die werden afgesloten voor 1 januari 1985, brengen in hoofde van de huurder intresten op vanaf 1 januari 2008, tegen de minimale intrestvoet, vermeld in § 2, tweede lid. Die intresten worden gekapitaliseerd tijdens de verdere duur van de overeenkomst. De intresten op de waarborgen die in handen van de verhuurder werden gestort ter uitvoering van de huurovereenkomsten die werden afgesloten vanaf 1 januari 1985, worden vanaf 1 januari 2001 gekapitaliseerd tijdens de verdere duur van de overeenkomst. Vanaf 1 januari 2008 bedraagt de toepasselijke intrestvoet minimaal de in § 2, tweede lid, vermelde minimale intrestvoet.

§ 4. In afwijking van paragraaf 1 en 2 heeft de huurder het recht om de waarborg te vervangen door :
1° een schriftelijke garantie van het OCMW in afwachting van een eenmalige betaling door het OCMW van het volledige bedrag binnen achttien maanden na de ondertekening van de overeenkomst;
2° een schriftelijke borgstelling van het OCMW.

§ 5. Als de huurder gebruik wil maken van het recht om de waarborg met maandelijkse betalingen samen te stellen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 2, derde lid, betaalt hij daarvoor een administratieve vergoeding van 10 euro. Het bedrag dat hij voor de aanvang van de huurovereenkomst moet betalen als eerste betaling om de waarborg samen te stellen is minimaal gelijk aan de reële huurprijs voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van afdeling I van hoofdstuk VIII.

Het saldo van de waarborg, verhoogd met de administratieve vergoeding, vermeld in het eerste lid, betaalt hij in de achttien daaropvolgende maanden met gelijke bedragen aan de verhuurder. De maandelijkse betalingen doet hij tegelijkertijd met de betaling van de huurprijs en de huurlasten.

De huurder heeft de mogelijkheid om het saldo in een keer te betalen aan de verhuurder voor de termijn van achttien maanden is afgelopen.

Als het bedrag dat de huurder heeft betaald aan de verhuurder ontoereikend is om de som van de huurprijs, huurlasten en betaling voor de samenstelling van de waarborg te betalen, wordt het betaalde bedrag eerst ingezet voor de maandelijkse betaling voor de samenstelling van de huurwaarborg. Het eventueel saldo wordt vervolgens voor de huurprijs en de huurlasten ingezet.

De voorwaarden en de betalingstabel worden opgenomen in een bijlage die bij de huurovereenkomst wordt gevoegd en die wordt ondertekend voor kennisname door de huurder. Een model van de bijlage wordt door de VMSW ter beschikking gesteld.

[HOOFDSTUK VIIbis. Bepalingen van toepassing als de sociale huurwoning gesloopt, aangepast, gerenoveerd of verkocht wordt (verv. BVR 24 mei 2019, art. 38, I: 1 januari 2020)] (... - ...)

Artikel 37bis. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. Als een sociaal woonproject sloop-, renovatie- of aanpassingswerkzaamheden omvat, informeert de verhuurder de bewoners op gepaste wijze over de aard van de werken, de timing, de te verwachten hinder, de invloed op de huurprijs, de waarborg en de eventuele noodzaak van een tijdelijke of definitieve verhuizing.

Als de sociale huurwoning herstellingen nodig heeft die niet tot na de beëindiging van de huurovereenkomst kunnen worden uitgesteld, duldt de huurder die zonder vergoeding, ongeacht de ongemakken die hij ervan ondervindt, en ook al moet hij gedurende de herstellingen het genot derven van een gedeelte van de woning.

Als die herstellingen langer dan veertig kalenderdagen duren, wordt de huurprijs verminderd naar evenredigheid van de tijd en van het gedeelte van het verhuurde goed waarvan de huurder het genot heeft moeten derven.

Als de sociale huurwoning verkocht wordt, informeert de verhuurder de bewoners daarvan op gepaste wijze.

§ 2. De huurder stemt in met een herhuisvesting als de verhuurder dat wegens sloop-, renovatie- of aanpassingswerkzaamheden aan de sociale huurwoning noodzakelijk acht of als de sociale huurwoning verkocht wordt. De herhuisvesting kan van tijdelijke of definitieve aard zijn. Met behoud van de toepassing van artikel 18, vijfde lid, kan de verhuurder afwijken van de toewijzingsregels, vermeld in artikel 18, eerste lid, 2° tot en met 4°, artikel 19 tot en met artikel 28.

De tijdelijke of definitieve herhuisvesting kan in een woning van de verhuurder of in een woning van een andere verhuurder. Als de verhuurder beslist om huurders van andere verhuurders opnieuw te huisvesten, vermeldt hij dat in het interne huurreglement. Hij kan die mogelijkheid beperken in de tijd, tot huurders van een welbepaalde verhuurder of tot huurders die naar aanleiding van een specifiek project opnieuw gehuisvest moeten worden. De beslissing kan worden herzien na verloop van een termijn van minstens twaalf maanden. Bij een tijdelijke herhuisvesting kan de huurder het aanbod van een woning die voldoet aan de normen, vermeld in artikel 5, § 1, derde lid,van de Vlaamse Wooncode, met behoud van de toepassing van artikel 5, § 3, tweede lid, van de Vlaamse Wooncode, niet ongegrond weigeren. Een ongegronde weigering van een aanbod wordt beschouwd als een ernstige tekortkoming op het vlak van de huurdersverplichtingen. De huurder kan ook tijdelijk op de private huurmarkt een woning huren of tijdelijk bij derden wonen. Bij de bestaande huurovereenkomst wordt een bijlage gevoegd, waarin het adres van de tijdelijke woning wordt vermeld, de geplande duur van de herhuisvesting en, in voorkomend geval, een plaatsbeschrijving van de tijdelijke woning en de waarborgregeling. Als de tijdelijke herhuisvesting plaatsvindt in een sociale huurwoning, mag de te betalen huurprijs tijdens de duur van de werkzaamheden niet hoger liggen dan de huurprijs van de sociale huurwoning die gerenoveerd wordt.

Als het een tijdelijke herhuisvesting betreft, is de huurder na de beëindiging van de renovatie-of aanpassingswerkzaamheden verplicht om terug te keren naar de sociale huurwoning als hij die rationeel kan bezetten. Als de huurder de sociale huurwoning niet rationeel kan bezetten, verhuist de huurder naar een andere woning van de verhuurder. In dat geval kan de huurder het type, de ligging en de maximale huurprijs van de woningen aangeven waarvoor hij in aanmerking wil komen met toepassing van artikel 10. Twee ongegronde weigeringen van een aanbod hebben de beëindiging van de huurovereenkomst tot gevolg. Als de verhuurder en de huurder overeenkomen dat de huurder in de woning die oorspronkelijk bestemd was voor de tijdelijke huisvesting, blijft wonen, als hij die rationeel kan bezetten, wordt een nieuwe huurovereenkomst gesloten met een huurprijs voor die woning.

Als de herhuisvesting onmiddellijk een definitief karakter heeft, kan de huurder het type, de ligging en de maximale huurprijs van de woningen aangeven waarvoor hij in aanmerking wil komen, met toepassing van artikel 10. In dat geval wordt een nieuwe huurovereenkomst gesloten met een huurprijs die samenhangt met de nieuwe sociale huurwoning. Twee ongegronde weigeringen van een aanbod hebben de beëindiging van de huurovereenkomst tot gevolg.

[HOOFDSTUK VIIter. Bepalingen van toepassing als de sociale huurwoning onderbezet is (ing. BVR 23 december 2016, art. 17, I: 1 maart 2017)] (... - ...)

Artikel 37ter. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. Voor de huurders die een huurovereenkomst hebben gesloten van negen jaar overeenkomstig artikel 97bis, § 2, van de Vlaamse Wooncode, geldt de volgende regeling.

Ter uitvoering van artikel 97bis, § 4, eerste lid, van de Vlaamse Wooncode wordt een woning als onderbezet beschouwd als het verschil tussen enerzijds het aantal slaapkamers van de woning en anderzijds het aantal huurders en gezinsleden, van de Vlaamse Wooncode in die woning, groter is dan 1.

Voor de toewijzing van een woning kan de verhuurder afwijken van de toewijzingsregels, vermeld in artikel 18 tot en met 28.

De woning die wordt aangeboden, moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° de woning zou niet onderbezet zijn als de huurder met zijn gezinsleden de woning zou betrekken;
2° de woning ligt in een straal van vijf kilometer van de onderbezette woning;
3° de reële huurprijs, verhoogd met de huurlasten, vermeld in artikel 1, § 1, eerste lid, van bijlage III, ligt niet hoger dan de reële huurprijs van de onderbezette woning, verhoogd met de huurlasten, vermeld in artikel 1, § 1, eerste lid, van bijlage III.

Tussen de eerste weigering en het volgende aanbod van een ander woning moet een periode verlopen zijn van ten minste drie maanden.

De verhuurder kan ook een woning aanbieden die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het vijfde lid, 2° en 3°. De weigering van het aanbod zal dan geen aanleiding geven tot de toepassing van artikel 97bis, § 4, van de Vlaamse Wooncode. De verhuurder vermeldt dat in de aanbiedingsbrief.

De verhuurder vermeldt in zijn intern huurreglement op welke wijze hij de huurders van een onderbezette woning als vermeld in het tweede lid, zal begeleiden naar een woning die niet onderbezet zou zijn als de huurder met zijn gezinsleden de woning zou betrekken.

§ 2. Deze paragraaf is niet van toepassing op de huurders die een huurovereenkomst met een sociaal verhuurkantoor gesloten hebben.

Voor de huurders die een huurovereenkomst hebben gesloten voor onbepaalde duur geldt de volgende regeling.

Als een huurder een onderbezette woning als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, bewoont, betaalt hij na de tweede weigering van een aangeboden woning die voldoet aan de vereisten, vermeld in paragraaf 1, vierde lid, een maandelijkse vergoeding die aan de reële huurprijs wordt toegevoegd. De maandelijkse vergoeding bedraagt 25 euro per slaapkamer die volgens de definitie van onderbezette woning, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, het toegelaten aantal slaapkamers overschrijdt.

Paragraaf 1, derde, vijfde en zevende lid, zijn van toepassing.

De verhuurder kan ook een woning aanbieden die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, vierde lid, 2° en 3°. De weigering van het aanbod zal dan geen aanleiding geven tot de aanrekening van de maandelijkse vergoeding, vermeld in het tweede lid. De verhuurder vermeldt dat in de aanbiedingsbrief.

HOOFDSTUK VIII. Vaststelling van de huurprijs (... - ...)

Afdeling I. Vaststelling van de huurprijs voor de sociale huurwoningen, met uitzondering van de sociale huurwoningen die verhuurd of onderverhuurd worden door de sociale verhuurkantoren (... - ...)

Onderafdeling I. Definiëring van een aantal begrippen (... - ...)

Artikel 38. (01/01/2020- 31/12/2020)

Op het ogenblik van het aangaan van een huurovereenkomst wordt de marktwaarde van de woning, zoals die op dat ogenblik van kracht is, vastgelegd in de huurovereenkomst. Die waarde wordt de basishuurprijs genoemd.

De huurder betaalt als huurprijs de basishuurprijs. Om de betaalbaarheid te garanderen, wordt die basishuurprijs verminderd met de sociale korting, vermeld in artikel 47. De basishuurprijs, verminderd met de sociale korting, vermeld in artikel 47, wordt de reële huurprijs genoemd.

Met behoud van de toepassing van artikel 52, § 2, heeft de huurder uitsluitend recht op de sociale korting, vermeld in artikel 47, als hij alle noodzakelijke informatie aan de verhuurder bezorgt en die informatie niet frauduleus is. De verhuurder kan de toegekende korting ten allen tijde terugvorderen als blijkt dat dit niet het geval is geweest.

De huurder is verplicht de elementen die nodig zijn voor de berekening van de huurprijs mee te delen aan de verhuurder, uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op het verzoek van de verhuurder, of op een latere datum die de verhuurder meedeelt, met behoud van de toepassing van artikel 52, § 2. Als de huurder de informatie niet binnen die termijn bezorgt, verzendt de verhuurder een brief, waarin hij de huurder meedeelt dat de informatie moet bezorgd worden uiterlijk zeven dagen na de postdatum. Als de huurder in gebreke blijft, zal aan hem een huurprijs aangerekend worden die maximaal gelijk is aan de basishuurprijs. Die huurprijs wordt opnieuw verminderd met de sociale korting, vermeld in artikel 47, op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de informatie wordt bezorgd.

Artikel 39. (01/01/2020- 31/12/2020)

Voor de bepaling van de marktwaarde, vermeld in artikel 38, maakt de verhuurder gebruik van het schattingsmodel dat het agentschap Wonen-Vlaanderen ter beschikking stelt. Het schattingsmodel is gebaseerd op de webtoepassing, vermeld in artikel 5, § 5, van de Vlaamse Wooncode. Als de verhuurder niet akkoord gaat met de geschatte waarde door het schattingsmodel, doet de VMSW op verzoek van de verhuurder een nieuwe schatting. De VMSW zal samen met de verhuurder de marktwaarde bepalen maar kan niet meer dan 10 % afwijken van de waarde geschat door het schattingsmodel.

Het schattingsmodel wordt geactualiseerd als de webtoepassing, vermeld in artikel 5, § 5, van de Vlaamse Wooncode, wordt geactualiseerd.

Het agentschap Wonen-Vlaanderen evalueert het schattingsmodel minstens om de negen jaar.

Artikel 40. (01/01/2020- ...)

...

Artikel 41. (01/01/2020- ...)

...

Artikel 42. (23/12/2013- 31/12/2020)

Overeenkomstig iedere marktwaarde wordt een minimale huurprijs vastgesteld. Voor een woning met marktwaarde lager dan of gelijk aan 250 euro is de minimale huurprijs gelijk aan 100 euro. Voor een woning met marktwaarde hoger dan of gelijk aan 650 euro is de minimale huurprijs gelijk aan het dubbele van de minimale huurprijs die geldt voor een woning met een marktwaarde lager dan of gelijkaan 250 euro. Voor woningen met andere marktwaarden varieert de minimale huurprijs recht evenredig met de marktwaarde en is de minimale huurprijs gelijk aan het resultaat van de volgende formule, afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal :
minimale huurprijs = 100 euro + ((marktwaarde - 250 euro)/(650 euro - 250 euro) x 100 euro).

Artikel 43. (01/01/2012- 31/12/2020)

Overeenkomstig iedere marktwaarde wordt een patrimoniumkorting vastgesteld. Voor een woning met marktwaarde lager dan of gelijk aan 250 euro is de patrimoniumkorting gelijk aan 115 euro. Voor een woning met marktwaarde hoger dan of gelijk aan 650 euro is de patrimoniumkorting gelijk aan 0 euro. Voor woningen met andere marktwaarden varieert de patrimoniumkorting omgekeerd evenredig met de marktwaarde en is de patrimoniumkorting gelijk aan het resultaat van de volgende formule, afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal :
patrimoniumkorting = 115 euro x (650 euro - marktwaarde)/(650 euro - 250 euro).

Artikel 44. (01/01/2020- 31/12/2020)

Voor een woning waarvan het verwachte energieverbruik inzake ruimteverwarming en sanitair warm water lager ligt dan het referentie-energieverbruik, wordt een energiecorrectie toegepast.

Na mededeling aan de Vlaamse regering legt de minister de wijze vast waarop de energiecorrectie wordt berekend. De energiecorrectie kan nooit groter zijn dan het voordeel dat de huurder ondervindt op zijn energiefactuur door de betere energieprestatie van de woning.

Artikel 45. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. Voor iedere persoon ten laste als vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, a) en c), wordt een korting van 15 euro toegekend.

In afwijking van het eerste lid wordt voor een persoon die tegelijk beantwoordt aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, a), en aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, c), een korting toegekend die gelijk is aan het dubbele van de korting, vermeld in het eerste lid, na toepassing van artikel 56.

In afwijking van het eerste lid wordt voor een persoon ten laste als vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, c), die geen persoon ten laste is als vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, a), of b), en die een familielid is van de eerste, tweede of derde graad van de huurder, een korting toegekend die gelijk is aan het dubbele van de korting, vermeld in het eerste lid, na toepassing van artikel 56.

§ 2. Voor een persoon ten laste als vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, b), wordt de helft van de korting, vermeld in paragraaf 1, toegekend. Als de ouder bij wie die persoon is gedomicilieerd, ook een sociale huurwoning huurt, wordt aan die ouder, in afwijking van paragraaf 1, maar de helft van de korting, vermeld in paragraaf 1, toegekend.

Als de persoon, vermeld in het eerste lid, ook beantwoordt aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, c), wordt een korting toegekend die gelijk is aan het dubbele van de korting, vermeld in het eerste lid, na de indexering, vermeld in artikel 56, eerste lid.

De toepassing van het eerste lid is afhankelijk van de ondertekening door beide ouders van een verklaring, waarin de ouder bij wie de persoon, vermeld in het eerste lid, is gedomicilieerd, vermeldt :
1° of hij zelf een sociale huurwoning huurt en in voorkomend geval bij welke verhuurder;
2° dat hij, als hij zelf huurder is of zal worden van een verhuurder, een kopie van de verklaring zal bezorgen aan die verhuurder;
3° dat hij, als hij verklaart zelf geen sociale huurwoning te huren, aan de verhuurder van de sociale huurwoning die de andere ouder huurt, de toestemming verleent om dat te controleren;
4° zijn inschrijvingsnummer in de sociale zekerheid, om de controle, vermeld in 3°, mogelijk te maken.

§ 3. Het totaal van de kortingen, vermeld in § 1 en § 2, is de gezinskorting.

Onderafdeling II. De vaststelling van de huurprijs (... - ...)

Artikel 46. (01/01/2020- 31/12/2020)

De aangepaste huurprijs is gelijk aan 1/55ste van het referentie-inkomen van de huurder en de meerderjarige gezinsleden, verhoogd met de energiecorrectie, vermeld in artikel 44, en verminderd met de som van de patrimoniumkorting, vermeld in artikel 43, en de gezinskorting, vermeld in artikel 45.

In afwijking van het eerste lid wordt het referentie-inkomen van een persoon die beantwoordt aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, a) of b), niet meegerekend.

In afwijking van het eerste lid wordt het referentie-inkomen of een gedeelte ervan van de familieleden van de eerste, tweede en derde graad van de huurder die erkend zijn als ernstig gehandicapt, vrijgesteld voor de huurprijsberekening. Het bedrag van de vrijstelling is gelijk aan de geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming die toegekend wordt aan de personen die behoren tot categorie B als vermeld in artikel 6, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De voormelde geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming is de tegemoetkoming zoals die van toepassing is op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het referentie-inkomen. De vrijstelling geldt per familielid van de eerste, tweede en derde graad van de huurder dat erkend is als ernstig gehandicapt. Als de vrijstelling groter is dan het referentie-inkomen van het familielid, wordt ze begrensd tot het referentie-inkomen van dat familielid.

In afwijking van het eerste lid wordt de aangepaste huurprijs gelijkgesteld aan :
1° de basishuurprijs, vermeld in artikel 38, als het verschil, vermeld in het eerste lid, groter is dan de basishuurprijs;
2° de minimale huurprijs, vermeld in artikel 42, verhoogd met de energiecorrectie, vermeld in artikel 44, als het verschil, vermeld in het eerste lid, kleiner is dan de minimale huurprijs verhoogd met de energiecorrectie.

In afwijking van het eerste lid, wordt de aangepaste huurprijs berekend op basis van:
1° 1/54ste van het referentie-inkomen, als het referentie-inkomen hoger is dan de toepasselijke inkomensgrens, vermeld in artikel 3, § 3, maar lager dan 125 % van de toepasselijke inkomensgrens;
2° 1/53ste van het referentie-inkomen, als het referentie-inkomen gelijk aan of hoger is dan 125 % van de toepasselijke inkomensgrens, vermeld in artikel 3, § 3, maar lager dan 150% van de toepasselijke inkomensgrens;
3° 1/52ste van het referentie-inkomen, als het referentie-inkomen gelijk aan of hoger is dan 150% van de toepasselijke inkomensgrens, vermeld in artikel 3, § 3.

Als de huurder en de meerderjarige gezinsleden niet beschikken over een referentie-inkomen, neemt de verhuurder het huidige inkomen in aanmerking.

Artikel 47. (01/01/2020- 31/12/2020)

De sociale korting is het positieve verschil tussen de basishuurprijs, vermeld in artikel 38, en de som van :
1° de aangepaste huurprijs, vermeld in artikel 46;
2° de vermindering van onroerende voorheffing, op maandbasis en met betrekking tot de periode waarin de huurprijs wordt toegepast, als de huurder of een van zijn gezinsleden daarop krachtens de gecoördineerde wetten inzake inkomensbelasting recht heeft.

De verhuurder mag de verrekening van de vermindering, vermeld in het eerste lid, 2°, uitstellen tot op het ogenblik dat hij de vermindering van onroerende voorheffing ontvangt. Na die ontvangst maakt hij binnen twee maanden een afrekening en stort het eventuele saldo door aan de huurder.

Artikel 48. (01/01/2020- 31/12/2020)

De reële huurprijs, vermeld in artikel 38, wordt jaarlijks opnieuw berekend en is vanaf 1 januari van toepassing.

De reële huurprijs wordt bovendien aangepast in de volgende gevallen:
1° als een persoon van wie het referentie-inkomen of huidige inkomen bij de huurprijsberekening in aanmerking moet worden genomen, overlijdt, intrekt in de woning of de woning verlaat;
2° als het huidige inkomen van de personen van wie het referentie-inkomen of huidige inkomen bij de huurprijsberekening in aanmerking is genomen, met minstens 20% gedaald is ten opzichte van het referentie-inkomen of huidige inkomen dat voor de huurprijsberekening is gehanteerd;
3° als een persoon van wie het referentie-inkomen of het huidige inkomen bij de huurprijsberekening in aanmerking wordt genomen, met pensioen gaat, tenzij dat aanleiding geeft tot een huurprijsverhoging;
4° als de basishuurprijs met toepassing van artikel 49, derde lid, vervangen wordt.

Als het tweede lid, 1°, van toepassing is, wordt de reële huurprijs uiterlijk vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de feiten met de nodige bewijsstukken ter kennis van de verhuurder zijn gebracht, aangepast. Als het gaat om de situatie waarbij een persoon intrekt in de woning, wordt de huurprijs aangepast de maand die volgt op de aanvang ervan.

Als het tweede lid, 2°, van toepassing is, wordt de reële huurprijs uiterlijk vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de huurder de nodige bewijsstukken ter kennis van de verhuurder heeft gebracht, aangepast. Op zijn vroegst drie maanden na de aanpassing van de reële huurprijs kan de verhuurder aan de huurder vragen om opnieuw te bewijzen dat het huidige inkomen nog altijd met minstens 20% gedaald is. Als de huurder dat bewijs niet levert, wordt de huurprijs onmiddellijk weer aangepast aan het referentie-inkomen.

Als het tweede lid, 3°, van toepassing is, wordt de reële huurprijs uiterlijk vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de huurder de nodige bewijsstukken ter kennis van de verhuurder heeft gebracht, aangepast, rekening houdend met het huidige inkomen van de personen van wie het inkomen in aanmerking wordt genomen voor de huurprijsberekening.

Als het tweede lid, 4°, van toepassing is, wordt de reële huurprijs aangepast vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de basishuurprijs is vervangen.

In afwijking van het eerste lid wordt voor de persoon die met pensioen is gegaan in het kalenderjaar dat aan 1 januari voorafgaat, vermeld in het eerste lid, de reële huurprijs, vermeld in artikel 38, op 1 januari aangepast, rekening houdend met het pensioeninkomen en het huidige inkomen van de andere meerderjarige gezinsleden, met uitzondering van de persoon die beantwoordt aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, a) of b), en rekening houdend met het aantal personen ten laste, tenzij het bedrag dan hoger ligt dan het referentie-inkomen. Als het referentie-inkomen betrekking heeft op het jaar dat volgt op het jaar waarin de persoon met pensioen is gegaan, wordt de jaarlijkse huurprijsaanpassing opnieuw doorgevoerd overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 49. (01/01/2020- 31/12/2020)

Op het ogenblik van het aangaan van de huurovereenkomst wordt de basishuurprijs in die huurovereenkomst vastgelegd en worden de overeenkomstige patrimoniumkorting, minimale huurprijs en energiecorrectie meegedeeld aan de huurder. Voor de berekening van de reële huurprijs worden de basishuurprijs, de patrimoniumkorting en de minimale huurprijs vanaf dan jaarlijks op 1 januari geïndexeerd volgens de gezondheidsindex. Als referenties worden daarvoor de indexcijfers gebruikt van de maand juni van het jaar voorafgaand aan het moment waarop de basishuurprijs in de huurovereenkomst werd vastgelegd en de maand juni die aan de huurprijsaanpassing voorafgaat. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal. De energiecorrectie wordt vanaf dan jaarlijks geactualiseerd volgens de wijze die de minister vaststelt.

Op 1 januari van het negende jaar na het aangaan van de huurovereenkomst wordt de basishuurprijs in de huurovereenkomst vervangen door de op dat ogenblik geldende marktwaarde van de woning. Telkens op 1 januari van het negende volgende jaar wordt deze vervanging opnieuw doorgevoerd. Als de verhuurder met toepassing van het derde lid de basishuurprijs voor het aflopen van de termijn van negen jaar vervangt door de op dat ogenblik geldende marktwaarde, begint de termijn van negen jaar te lopen vanaf die vervanging.

De verhuurder kan beslissen om de basishuurprijs vroeger dan na negen jaar te vervangen door de op dat ogenblik geldende marktwaarde in de volgende gevallen :
1° als de marktwaarde met minimaal 5 % gedaald is ten opzichte van de basishuurprijs;
2° als de marktwaarde met minimaal 10 % gestegen is ten opzichte van de basishuurprijs ten gevolge van werkzaamheden die op kosten van de verhuurder aan de woning zijn uitgevoerd, met uitzondering van de werkzaamheden die noodzakelijk waren om de woning in overeenstemming te brengen met de vereisten van artikel 5 van de Vlaamse Wooncode.

Als het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden telkens de patrimoniumkorting en de minimale huurprijs vervangen door de bedragen die in overeenstemming met de nieuwe basishuurprijs zijn, en wordt de energiecorrectie aangepast aan de voorwaarden die op dat moment van kracht zijn.

Artikel 50. (01/03/2017- ...)

...

Afdeling II. Vaststelling van de huurprijs voor de sociale huurwoningen die door het sociaal verhuurkantoor worden verhuurd of onderverhuurd (... - ...)

Artikel 51. (01/01/2019- 31/12/2020)

Voor de woningen die door het sociaal verhuurkantoor worden onderverhuurd met toepassing van artikel 32, § 1, tweede lid van het Vlaams Woninghuurdecreet wordt de huurprijs vastgesteld door het sociaal verhuurkantoor en is in principe dezelfde als de huurprijs die het sociaal verhuurkantoor betaalt aan de private of publieke verhuurder, rekening houdend met eventuele renovatiekosten die gemaakt worden door het sociaal verhuurkantoor. Als het sociaal verhuurkantoor van dat principe wil afwijken, moet ze dat grondig motiveren via een beslissing van de raad van bestuur. De minister bepaalt de marges waarbinnen van het principe kan worden afgeweken.

Voor de woningen die eigendom zijn van het sociaal verhuurkantoor of waarover het sociaal verhuurkantoor krachtens een erfpacht of een ander zakelijk recht beschikt, bepaalt de minister de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de huurprijs.

[HOOFDSTUK IX. Onderzoek naar het voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen en de bescherming van de persoonsgegevens (verv. BVR 24 mei 2019, art. 46, I: 1 januari 2020)] (... - ...)

Artikel 52. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. Om vast te stellen of personen die zich willen inschrijven, kandidaat-huurders en huurders aan de voorwaarden en de verplichtingen van dit besluit voldoen, worden hun persoonsgegevens verwerkt. Als er bij het einde van de huurovereenkomst nog verschuldigde geldsommen zijn, kan de verhuurder ook de persoonsgegevens verwerken van de persoon die huurder geweest is van de verhuurder. De verwerkte gegevens zijn toereikend, ter zake dienend en beperkt tot de gegevens die noodzakelijk zijn om vast te stellen of de vermelde personen voldoen aan de voorwaarden en de verplichtingen van dit besluit.

De verhuurder wordt aangeduid als verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.

De verhuurder verwerkt ook bijzondere categorieën van persoonsgegevens als vermeld in artikel 9.1, van de algemene verordening gegevensbescherming. Die verwerking gebeurt op basis van artikel 9.2, g) van de algemene verordening gegevensbescherming. De verwerking van die gegevens is noodzakelijk om de woonbehoeftigheid te kunnen vaststellen om het grondrecht op wonen te realiseren.

De verhuurder is belast met:
1° de opmaak van een lijst van categorieën van personen die de persoonsgegevens kunnen raadplegen, waarbij hun hoedanigheid ten opzichte van de verwerking van de betrokken gegevens nauwkeurig wordt omschreven;
2° het ter beschikking houden van de lijst, vermeld in punt 1°, van de aangewezen categorieën van personen aan de Vlaamse Toezichtcommissie;
3° de zorg dat de aangewezen personen door een wettelijke of statutaire verplichting, of door een evenwaardige contractuele bepaling ertoe gehouden zijn het vertrouwelijke karakter van de betrokken gegevens in acht te nemen;
4° de verdere uitwerking van organisatorische en technische maatregelen die verzekeren dat alleen de gemachtigde personen toegang krijgen tot de gegevens.

De VMSW ondersteunt de verhuurder bij het nakomen van de verplichtingen, vermeld in het vierde lid, 1° en 2°.

In de privacyverklaring, vermeld in artikel 9, vijfde lid en 31, vierde lid, wordt bepaald hoe lang de persoonsgegevens worden bijgehouden. Ze worden in ieder geval niet langer bijgehouden dan noodzakelijk.

§ 2. Met behoud van de toepassing van paragraaf 3 en de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens, namelijk de regelgeving die specifiek van toepassing is bij de mededeling van persoonsgegevens, zoals ze in voorkomend geval op federaal of Vlaams niveau verder zijn of worden gespecificeerd, consulteert de verhuurder de bronnen, vermeld in het derde lid, over de voorwaarden en de verplichtingen, vermeld in dit besluit, en verwerkt de verkregen gegevens. De verhuurder kan ook een beroep doen op de gegevens die andere verhuurders hem elektronisch kunnen bezorgen.

Als de consultatie, vermeld in het eerste lid, geen of onvoldoende gegevens oplevert, vraagt de verhuurder aan de persoon die zich wil inschrijven, de kandidaat-huurder of de huurder de nodige gegevens te bezorgen. Als via de consultatie van de bronnen of via informatie van andere verhuurders blijkt dat de persoon die zich wil inschrijven, de kandidaat-huurder of de huurder niet of niet meer voldoet aan de voorwaarden en verplichtingen van dit besluit, wordt die vaststelling meegedeeld aan die persoon die dan binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na de mededeling kan reageren.

Onder de bronnen, vermeld in het eerste en tweede lid, worden onder meer begrepen:
a) het Rijksregister van de natuurlijk personen, vermeld in de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen;
b) de instellingen van sociale zekerheid, vermeld in artikelen 1 en 2, eerste lid, 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en de personen waartoe het netwerk van de sociale zekerheid met toepassing van artikel 18 van dezelfde wet werd uitgebreid;
c) de Federale Overheidsdienst Financiën;
d) de Kruispuntbank Inburgering;
e) de organisaties die belast zijn met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;
f) de Vlaamse Dienstenintegrator;
g) de Kruispuntbank Sociale Zekerheid;
h) de lokale besturen;
i) Kind en Gezin;
j) Kruispuntbank van Ondernemingen;
k) Programmatorische federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie;
l) Federale Pensioendienst;
m) Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;
n) Nationaal Intermutualistisch College.

De gegevens die worden geconsulteerd bij de bronnen, vermeld in het derde lid, hebben betrekking op de identificatiegegevens van betrokkenen (naam, voornamen, geboortedatum, adres, ...), het inkomen, de gezinssamenstelling, gegevens over de onroerende rechten, gegevens van cursisten Nederlands als tweede taal (NT2).

§ 3. De VMSW coördineert de elektronische gegevensstromen en elektronische informatie-uitwisseling tussen de diverse actoren vermeld in dit besluit. Alle elektronische gegevens mogen in dat kader via de VMSW uitgewisseld worden. De VMSW mag de gegevens ook gebruiken voor statistische verwerking en mag ze ter beschikking stellen van de andere entiteiten van het beleidsdomein Omgeving voor statistische verwerking. De VMSW stelt een functionaris voor gegevensbescherming aan als vermeld in artikel 37 van de algemene verordening gegevensbescherming.

[HOOFDSTUK IXbis. Bepalingen die van toepassing zijn als een verhuurder een verhuurde woning verwerft (verv. BVR 30 maart 2012, art. 1)] (... - ...)

Artikel 52bis. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. Als een verhuurder een woning die niet beantwoordt aan de definitie van sociale huurwoning, vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 22°, van de Vlaamse Wooncode, verwerft, geldt de volgende regeling voor de zittende huurder.

Als de zittende huurder bij ingenottreding van de woning die verhuurd is door het Vlaams Woningfonds, een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een OCMW of een welzijnsvereniging, moest voldoen aan inkomens- en eigendomsvoorwaarden, wordt hem, op het ogenblik van verwerving, een sociale huurovereenkomst als vermeld in artikel 31 aangeboden, ook al wordt die woning niet rationeel bezet. De overgangsperiode en de berekening van de huurprijs tijdens die overgangsperiode, vermeld in artikel 78, § 2, zijn van toepassing. Als de zittende huurder niet ingaat op het aanbod, wordt zijn huurovereenkomst opgezegd overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Woninghuurdecreet.

Als de zittende huurder bij ingenottreding van de woning aan geen woonbehoeftigheidsvoorwaarden moest voldoen, wordt hem, op het ogenblik van verwerving, als hij voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 14, een sociale huurovereenkomst als vermeld in artikel 31 aangeboden, ook al wordt die woning niet rationeel bezet. Als de zittende huurder niet ingaat op het aanbod, wordt zijn huurovereenkomst opgezegd overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Woninghuurdecreet. Als hij niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 14, wordt zijn huurovereenkomst opgezegd overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Woninghuurdecreet.

§ 2. Als een verhuurder een sociale huurwoning als vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 22°, van de Vlaamse Wooncode, verwerft, sluit hij met de zittende huurder, op het ogenblik van de verwerving, een nieuwe sociale huurovereenkomst als vermeld in artikel 31, van dit besluit, die in de plaats komt van de lopende huurovereenkomst, ook al wordt die woning niet rationeel bezet. De overgangsperiode en de berekening van de huurprijs tijdens die overgangsperiode, vermeld in artikel 78, § 2, van dit besluit, zijn van toepassing.

HOOFDSTUK X. Sancties (... - ...)

Artikel 53. (01/01/2008- 31/12/2020)

De toezichthouder is bevoegd om de administratieve maatregelen, vermeld in artikel 102bis van de Vlaamse Wooncode, op te leggen aan de verhuurder of de huurder die de bepalingen van titel VII van de Vlaamse Wooncode, de bepalingen van dit besluit of de verplichtingen die zijn opgenomen in de huurovereenkomst, niet naleeft.

De beslissing tot het opleggen van de administratieve maatregel wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de verhuurder of de huurder, tenzij de maatregel zo spoedeisend is dat de beslissing niet tevoren op schrift kan worden gesteld. In dat geval zorgt de toezichthouder ervoor dat de maatregel zo spoedig mogelijk schriftelijk wordt meegedeeld.

Er kunnen geen andere administratieve maatregelen worden bevolen dan de maatregelen die nodig zijn om de inbreuk te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of herhaling ervan te voorkomen. De kosten voor de voorbereiding en de uitvoering van de administratieve maatregel moeten worden gedragen door de persoon die de inbreuk pleegde.

Als de persoon die administratieve maatregelen kreeg opgelegd, ze niet uitvoert binnen de vastgestelde termijn, kunnen ze worden uitgevoerd door de toezichthouder. De toezichthouder kan daarbij een beroep doen op derden.

De beslissing van de toezichthouder bevat :
1° een vermelding van de bepalingen, voorschriften of verplichtingen waarop een inbreuk werd gepleegd;
2° een overzicht van de vastgestelde feiten;
3° een nauwkeurige omschrijving van de werken, handelingen of activiteiten die door of op kosten van de partij die de inbreuk pleegde, moeten worden stopgezet of uitgevoerd;
4° de termijn waarbinnen de werken, handelingen of activiteiten moeten worden uitgevoerd of stopgezet;
5° een vermelding dat het uitvoeren of stopzetten van de werken, handelingen of activiteiten gebeurt op kosten van de partij die de inbreuk pleegde;
6° de beroepsmogelijkheden.

Artikel 54. (01/11/2017- 31/12/2020)

§ 1. De toezichthouder is bevoegd om de administratieve geldboete, vermeld in artikel 102bis, § 3, van de Vlaamse Wooncode, op te leggen.

§ 2. De beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete bevat minstens :
1° de vermelding van de huurdersverplichtingen die niet zijn nagekomen;
2° de vaststelling van de feiten die aanleiding geven tot het opleggen van de administratieve geldboete;
3° het bedrag van de opgelegde administratieve geldboete en de elementen die in aanmerking werden genomen voor het bepalen van dat bedrag;
4° de termijn waarbinnen de administratieve geldboete moet worden voldaan;
5° de vermelding van de mogelijkheid om de administratieve geldboete te betwisten en om te verzoeken om een kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling als vermeld in artikel 102bis, § 5, van de Vlaamse Wooncode, en de melding dat de huurder schriftelijk om een hoorzitting kan verzoeken als vermeld in artikel 102bis, § 4, van de Vlaamse Wooncode;
6° de melding dat de huurder zich, in voorkomend geval, op de hoorzitting kan laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman of een huurdersbond of vertrouwenspersoon. In geval van een vertegenwoordiging door een huurdersbond of vertrouwenspersoon is een schriftelijk mandaat van de huurder nodig;
7° in voorkomend geval de melding van de termijn waarbinnen de huurdersverplichting alsnog moet zijn nagekomen. Die termijn mag maximaal één jaar zijn voor de huurdersverplichting, vermeld in artikel 92, § 3, eerste lid, 6° en 7°, van de Vlaamse Wooncode.

De toezichthouder bepaalt, in voorkomend geval, de dag waarop de overtreder uitgenodigd wordt om zijn zaak mondeling te verdedigen. De toezichthouder maakt een verslag van de hoorzitting.

De beslissing over het verzoek, vermeld in artikel 102bis, § 5, van de Vlaamse Wooncode, in voorkomend geval met herziening van het bedrag, bevat minstens :
1° de vermelding van de huurdersverplichtingen die niet zijn nagekomen;
2° de vaststelling van de feiten die aanleiding geven tot het opleggen van de administratieve geldboete;
3° de beoordeling van de verweermiddelen van de huurder;
4° het bedrag van de opgelegde administratieve geldboete en de elementen die in aanmerking werden genomen voor het bepalen van dat bedrag;
5° de termijn waarbinnen de administratieve geldboete moet worden voldaan;
6° de beroepsmogelijkheid waarin voorzien is in artikel 102bis, § 6, van de Vlaamse Wooncode.

§ 3. Bij het vaststellen van het bedrag van de administratieve geldboete houdt de toezichthouder onder andere rekening met :
1° de ernst van de tekortkoming in de verplichtingen als huurder;
2° de weigering van begeleidingsmaatregelen die werden aangeboden door de verhuurder;
3° de duur van het verzuim om te voldoen aan de verplichtingen als huurder;
4° het aantal aanmaningen dat de huurder met betrekking tot het verzuim in zijn verplichtingen als huurder ontving;
5° de herhaling van tekortkomingen in de verplichtingen als huurder;
6° de samenloop van tekortkomingen in de verplichtingen als huurder;
7° verzachtende omstandigheden;
8° de voortdurende of tijdelijke, algehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de verplichtingen als huurder te voldoen.

§ 4. Het verzoekschrift om de administratieve geldboete te betwisten en om kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van de administratieve geldboete te vragen, vermeld in artikel 102bis, § 5, van de Vlaamse Wooncode, wordt gericht aan de leidend ambtenaar van de entiteit waartoe de toezichthouders behoren. De leidend ambtenaar van de entiteit waartoe de toezichthouders behoren wijst de toezichthouder aan die een beslissing neemt over het verzoek. De toezichthouder die een beslissing neemt over het verzoek, kan niet dezelfde toezichthouder zijn als de toezichthouder die de administratieve geldboete oplegde.

§ 5. De toezichthouder verklaart het verzoekschrift onontvankelijk als:
1° er geen verweermiddelen in het verzoekschrift worden vermeld;
2° de naam en het adres van de indiener niet zijn meegedeeld.

Artikel 55. (01/09/2016- 31/12/2020)

De leidend ambtenaar van de entiteit die bevoegd is inzake het toezicht op het sociale huurstelsel wordt aangewezen als gemachtigde voor het viseren en uitvoerbaar verklaren van de dwangbevelen, vermeld in artikel 102bis, § 8, derde lid, van de Vlaamse Wooncode. Hij kan die bevoegdheid verder delegeren. Hij wijst ook de ambtenaren aan die belast zijn met de uitvaardiging van het dwangbevel.

[HOOFDSTUK Xbis. Verhuring van sociale huurwoningen als vermeld in artikel [91, § 1, tweede lid (verv. BVR 24 mei 2019, art. 48, I: 1 januari 2020)], 3° en 4°, van de Vlaamse Wooncode (ing. BVR 4 oktober 2013, art. 47, I: 23 december 2013)] (... - ...)

Artikel 55bis. (01/01/2020- 31/12/2020)

Een verhuurder kan een sociale huurwoning verhuren aan een intermediaire instelling. Die verhuring is mogelijk als de verhuring een van de volgende doeleinden heeft :
1° de huisvesting van een bijzondere doelgroep als wordt aangetoond dat die verhuring niet rechtstreeks mogelijk is aan de kandidaat-huurders die behoren tot die doelgroep via een lokaal toewijzingsreglement als vermeld in artikel 26;
2° de tijdelijke opvang van personen die in een noodsituatie verkeren, voor zover die opvang niet langer dan zes maanden duurt;
3° het vermijden van leegstand in afwachting van renovatie of sloop door verhuring met contracten van bepaalde duur;
4° het onderbrengen van gemeenschapsvoorzieningen in het kader van de leefbaarheid.

De verhuring buiten het sociale huurstelsel is ook mogelijk voor de verhuring van woningen aan :
1° huisbewaarders;
2° personen met een ondersteunende functie die de leefbaarheid en sociale veiligheid kunnen bevorderen.

Artikel 55ter. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. De huurprijs voor de woning, vermeld in artikel 55bis, eerste lid, 1°, is gelijk aan de huurprijs die de onderhuurder moet betalen aan de intermediaire instelling overeenkomstig de huurprijsberekening die van toepassing is op de verhuurder. Om die huurprijs te berekenen, bezorgt de intermediaire instelling de gegevens van de onderhuurders die nodig zijn voor de huurprijsberekening, aan de verhuurder.

Als de onderverhuring van een woning, vermeld in het eerste lid, gedurende een bepaalde periode van het jaar onderbroken is door leegstand, wordt daarvoor, gedurende die periode de huurprijs in aanmerking genomen die de laatst bekende onderhuurder moest betalen.

In afwijking van het eerste lid, wordt de huurprijs voor een woning, vermeld in het eerste lid, overeengekomen tussen de verhuurder en de intermediaire instelling, als de woning door de intermediaire instelling wordt beschouwd als een groepsgebouw waarin verschillende onderhuurders onafhankelijk van elkaar kunnen huren. De huurprijs mag niet hoger zijn dan de marktwaarde, vermeld in artikel 38, en niet lager dan de helft van die marktwaarde. In ieder geval is de huurprijs kostendekkend. De huurprijs wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 34 van het Vlaams Woninghuurdecreet.

§ 2. De huurprijs voor de woningen, vermeld in artikel 55bis, eerste lid, 2°, 3°, en 4°, wordt overeengekomen tussen de verhuurder en de intermediaire instelling. De huurprijs mag niet hoger zijn dan de marktwaarde, vermeld in artikel 38, en niet lager dan de helft van de marktwaarde. In ieder geval is de huurprijs kostendekkend. De huurprijs wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 34 van het Vlaams Woninghuurdecreet.

In afwijking van het eerste lid mag de huurprijs voor de woningen, vermeld in artikel 55bis, eerste lid, 3°, lager zijn dan de helft van de marktwaarde, vermeld in artikel 38, en hoeft de huurprijs niet kostendekkend te zijn als de intermediaire instelling een welzijnsorganisatie is.

§ 3. De huurprijs voor de woningen, vermeld in artikel 55bis, tweede lid, wordt berekend en aangepast overeenkomstig de huurprijsberekening die van toepassing is op de verhuurder.

Artikel 55quater. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. De verhuring, vermeld in artikel 55bis, eerste lid, 1°, is alleen mogelijk als de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de verhuurder motiveert voldoende waarom de verhuring binnen stelsel aan die doelgroep onmogelijk is;
2° de gemeente bevestigt dat de verhuring in overeenstemming is met het lokale doelgroepenbeleid;
3° voor zover het geen verhuring betreft als vermeld in artikel 55ter, § 1, derde lid, wordt de huurprijs voor die doelgroep berekend en aangepast overeenkomstig de huurprijsberekening die van toepassing is op de verhuurder.

De personen die behoren tot de bijzondere doelgroep, vermeld in artikel 55bis, eerste lid, 1°, moeten beantwoorden aan de inkomens- en eigendomsvoorwaarde, vermeld in artikel 3.

§ 2. Als in afwijking van artikel 55bis, eerste lid, 2°, de tijdelijke opvang langer dan zes maanden duurt, wordt de huurprijs vanaf de zevende maand voor de onderhuurder die voldoet aan de voorwaarden inzake inkomen en eigendom, vermeld in artikel 3, herberekend en aangepast overeenkomstig de huurprijsberekening die van toepassing is op de verhuurder.

§ 3. De verhuring, vermeld in artikel 55bis, eerste lid, 4°, is alleen mogelijk als de gemeente bevestigt dat de verhuring het onderbrengen van gemeenschapsvoorzieningen in het kader van de leefbaarheid als doeleinde heeft.

Artikel 55quinquies. (22/01/2016- 31/12/2020)

Maximaal 1% van het patrimonium van de verhuurder mag buiten het sociale huurstelsel worden verhuurd. De volgende verhuringen worden niet meegerekend voor dat percentage :
1° de verhuring, vermeld in artikel 55bis, eerste lid, 2°, voor zover die uitsluitend gebeurt met het oog op de opvang van dak- en thuislozen tijdens de winterperiode, vermeld in artikel 14, § 1, van het Samenwerkingsakkoord van 12 mei 2014 inzake dak- en thuisloosheid waarbij de termijn van zes maanden niet overschreden mag worden;
2° de verhuring, vermeld in artikel 55bis, eerste lid, 3°.

Artikel 55sexies. (23/12/2013- 31/12/2020)

Als er geen andere geschikte lokalen in de directe omgeving beschikbaar zijn, kan een verhuurder in het kader van de bewonersparticipatie in de sociale huisvesting een woning voor dat doeleinde ter beschikking stellen. De vergoeding voor de terbeschikkingstelling is maximaal gelijk aan de marktwaarde, vermeld in artikel 38.

HOOFDSTUK XI. Algemene bepaling (... - ...)

Artikel 56. (01/01/2020- 31/12/2020)

Alle bedragen, met uitzondering van de bedragen 250 euro en 650 euro, vermeld in artikel 42 en 43, in dit besluit worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex (basis 2004), naar het gezondheidsindexcijfer van de maand juni van het voorgaande jaar en met als basis het gezondheidsindexcijfer van 105,28 voor juni 2007. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal.

De bedragen 250 euro en 650 euro, vermeld in artikel 42 en 43, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex (basis 2004), naar het gezondheidsindexcijfer van de maand juni van het voorgaande jaar en met als basis het gezondheidsindexcijfer van 116,43 voor juni 2011. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal.

Het referentie-inkomen wordt geïndexeerd volgens de gezondheidsindex van de maand juni van het jaar dat aan de toepassing ervan voorafgaat, met als basis de maand juni van het jaar waarop het referentie-inkomen betrekking heeft.

HOOFDSTUK XII. Wijzigingsbepalingen (... - ...)

Artikel 57. (01/01/2008- 31/12/2020)

Artikel 19 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juni 1998 tot aanmoediging van projecten inzake zelfstandig wonen van personen met een fysische handicap in sociale woonwijken wordt vervangen door wat volgt :

"Art. 19. De ADL-woningen worden verhuurd overeenkomstig het sociaal huurbesluit.

De jaarlijkse basishuurprijs van de ADL-centrale wordt vastgesteld op minimaal 5,5 % van de geactualiseerde kostprijs. Die basishuurprijs wordt verminderd met een bedrag dat overeenstemt met de theoretische annuïteit die de sociale huisvestingsmaatschappij zou moeten dragen op een leningskrediet ten bedrage van de subsidies, vermeld in artikel 21, § 1, tweede lid, 3°."

Artikel 58. (01/01/2008- 31/12/2020)

In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van de sociale verhuurkantoren worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 5° wordt vervangen door wat volgt :
"5° intern huurreglement : een openbaar document waarin de verhuurder de aan zijn specifieke situatie aangepaste concrete regels vastlegt ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode";
2° punt 7° wordt opgeheven.

Artikel 59. (01/01/2008- 31/12/2020)

Artikel 3 en 4 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Artikel 60. (01/01/2008- 31/12/2020)

In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 5° worden de woorden "het interne toewijzingsreglement" vervangen door de woorden "het interne huurreglement";
2° in punt 7° worden de woorden "de bepalingen van hoofdstuk III" vervangen door de woorden "het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode".

Artikel 61. (01/01/2008- 31/12/2020)

In artikel 11, § 1, 8°, van hetzelfde besluit worden de woorden "het interne toewijzingsreglement" vervangen door de woorden "het interne huurreglement".

Artikel 62. (01/01/2008- 31/12/2020)

In artikel 28 van hetzelfde besluit wordt § 1 opgeheven.

Artikel 63. (01/01/2008- 31/12/2020)

In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting worden punt 3° en 9° vervangen door wat volgt :
"3° basishuurprijs : de marktwaarde van een sociale huurwoning, vermeld in artikel 38 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode;";
"9° reële huurprijs : de reële huurprijs, vermeld in artikel 38 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode;".

Artikel 64. (01/01/2008- 31/12/2020)

Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Artikel 65. (01/01/2008- 31/12/2020)

Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt :

"Art. 17. PPS-woningen worden verhuurd overeenkomstig de bepalingen van titel VII van de Vlaamse Wooncode."

Artikel 66. (01/01/2008- 31/12/2020)

In artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de aanwending van de kapitalen van het Fonds B2 door het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen, ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de tweede zin van het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : "Zij stelt de huurvoorwaarden en de huurprijzen vast voor de in huur te geven woningen, rekening houdend, enerzijds met het inkomen en de gezinslast van de kandidaat-huurders alsmede met de hen eventueel door het Vlaamse Gewest toegekende huursubsidies, en anderzijds met de kostprijs en de huurwaarde van de woning, voor zover de woning geen sociale huurwoning is, zoals gedefinieerd in artikel 2, § 1, eerste lid, 22°, van de Vlaamse Wooncode. In dat geval wordt de woning verhuurd overeenkomstig de bepalingen van titel VII van de Vlaamse Wooncode.";
2° het derde lid wordt geschrapt.

Artikel 67. (01/01/2008- 31/12/2020)

Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt :

"Art. 14. Om overbewoning of onderbezetting van de in huur gegeven woningen te voorkomen, kan het VWF, voor zover de met de huurder gesloten huurovereenkomst het toelaat, de huurders van verschillende woningen muteren, voor zover de woning geen sociale huurwoning is, zoals gedefinieerd in artikel 2, § 1, eerste lid, 22°, van de Vlaamse Wooncode. In dat geval zijn de bepalingen van titel VII van de Vlaamse Wooncode van toepassing.".

Artikel 68. (01/01/2008- 31/12/2020)

Artikel 169 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 tot gedeeltelijke operationalisering van het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed en houdende aanpassingen van de regelgeving inzake wonen als gevolg van bestuurlijk beleid wordt vervangen door wat volgt :

"De regeling in artikel 167, 3°, blijft gelden voor de nog niet afgesloten dossiers, met dien verstande dat wordt verstaan onder :
1° de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij : de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of haar rechtsopvolger;
2° een door de VHM erkende vennootschap : een sociale huisvestingsmaatschappij die erkend is overeenkomstig artikel 40 of 106 van de Vlaamse Wooncode;
3° de afdeling Financiering Huisvestingsbeleid : het intern verzelfstandigd agentschap Wonen-Vlaanderen of het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie RWO, naargelang de in voormelde regeling vermelde bevoegdheden betrekking hebben op de dossierbehandeling of op de controle.

Voor de verhuring van de woningen die het voorwerp uitmaken van de tegemoetkoming, vermeld in de regeling in artikel 167, 3°, en die eigendom zijn, ter beschikking gesteld worden of verhuurd worden aan een publiekrechtelijke persoon, geldt de reglementering van het sociale huurstelsel voor de woningen die worden verhuurd met toepassing van titel VII van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode."

HOOFDSTUK XIII. Opheffingsbepalingen (... - ...)

Artikel 69. (01/01/2008- 31/12/2020)

De volgende besluiten worden opgeheven :
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 1985 betreffende de huurlasten, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Executieve van 12 oktober 1988 en bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006.
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 1994 tot reglementering van het sociale huurstelsel voor de woningen die door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of door de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende lokale sociale huisvestingsmaatschappijen worden verhuurd in toepassing van artikel 80ter van de Huisvestingscode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 maart 1995 en 1 oktober 1996, met uitzondering van hoofdstuk III en van artikel 1, 10°, 12°, 13° en 16°, en artikel 25, voor zover ze betrekking hebben op hetzelfde hoofdstuk III;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 6 april 1995 tot bepaling van de vorm, de inhoud, de wijze van bijhouden, de nadere regelen van de actualisering en de controle van de registers van de kandidaat-huurders voor sociale woningen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;
4° het besluit van de Vlaamse Regering van 6 april 1995 houdende vaststelling van de typehuurovereenkomst van de woningen die toebehoren aan de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen of aan de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;
5° het besluit van de Vlaamse Regering van 20 oktober 2000 tot reglementering van het sociale huurstelsel voor sociale huurwoningen die worden verhuurd of onderverhuurd door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of een sociale huisvestingsmaatschappij met toepassing van titel VII van de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 december 2002 en 30 juni 2006;
6° het ministerieel besluit van 10 juni 2004 tot vaststelling van het model van huurcontract, onderhuurcontract en renovatiehoofdhuurcontract, bedoeld in artikelen 4 en 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren.

Voor de toepassing van de niet opgeheven bepalingen van het besluit, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt onder geactualiseerde kostprijs verstaan : de som van alle uitgaven voor de oprichting of de verwerving van de woning, alsmede voor de uitgevoerde sanerings-, verbeterings- en aanpassingswerkzaamheden, evenals de waardering van gebouwen of gronden die kosteloos verworven of in erfpacht gekregen zijn. Voordat die som gemaakt wordt, worden de kosten naargelang van het jaar waarin ze werden gemaakt, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die jaarlijks voor 1 juli wordt vastgesteld door de minister.

HOOFDSTUK XIV. Overgangsbepalingen (... - ...)

Artikel 70. (01/01/2020- 31/12/2020)

Voor de toepassing van artikel 49, eerste lid, wordt voor de huurovereenkomsten die gesloten werden vóór 1 januari 2010, de basishuurprijs, vermeld in artikel 38, eerste lid, als vastgelegd beschouwd op 1 januari 2010. Voor de toepassing van artikel 49, tweede lid, wordt voor de huurovereenkomsten die gesloten werden vóór 1 januari 2011, de basishuurprijs, vermeld in artikel 38, eerste lid, als vastgesteld beschouwd op 1 januari 2011.

Voor de toepassing van artikel 49 worden voor de huurovereenkomsten die gesloten werden voor 1 januari 2012, de minimale huurprijs, vermeld in artikel 42, en de patrimoniumkorting, vermeld in artikel 43, als vastgelegd beschouwd in 2012. Vanaf het moment dat de basishuurprijs wordt vervangen overeenkomstig artikel 49, geldt de indexatie, vermeld in artikel 49.

In de huurovereenkomsten die zijn gesloten vóór 1 januari 2020, wordt de basishuurprijs op 1 januari 2020 vervangen door de op dat ogenblik geldende marktwaarde van de woning. De patrimoniumkorting en de minimale huurprijs worden op die datum ook vervangen door de bedragen die in overeenstemming zijn met de nieuwe basishuurprijs en wordt de energiecorrectie toegepast.

Artikel 71. (01/01/2020- 31/12/2020)

De bestaande huurovereenkomsten buiten het sociale huurstelsel die niet in overeenstemming zijn met artikel 55bis tot en met 55quinquies, worden zodra de contractuele verbintenissen dat toelaten, beëindigd of aan artikel 55bis tot en met 55quinquies aangepast.

Als het aantal woningen dat buiten het sociale huurstelsel wordt verhuurd, meer dan 1 % bedraagt van het patrimonium van de verhuurder, wordt dat aandeel afgebouwd tot 1 %.

In afwijking van het tweede lid en van artikel 55quinquies, kunnen er nog bijkomende verhuringen buiten het sociale huurstelsel op basis van artikel 55bis, eerste lid, 1°, worden aangevat, op voorwaarde dat :
1° de bouw van de woningen voor 12 januari 2009 is aangevangen;
2° er een schriftelijke overeenkomst bestond voor 12 januari 2009 met een externe partij die de gebouwen in huur zal nemen om ze verder te verhuren aan de bijzondere doelgroep.

In afwijking van het eerste en het tweede lid en van artikel 55quinquies, kunnen woningen die op 12 januari 2009 buiten het sociale huurstelsel verhuurd worden en die niet bewoond worden, maar voor een ander doeleinde worden gebruikt en die zonder belangrijke investeringen ook niet meer inzetbaar zijn als bewoonbare woning, bij beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw buiten het sociale huurstelsel verhuurd worden. Als huurprijs voor die woningen geldt de marktwaarde, vermeld in artikel 38. De huurprijs wordt geïndexeerd conform artikel 34 van het Vlaams Woninghuurdecreet.

Artikel 72. (23/12/2013- 31/12/2020)

...

Artikel 73. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. Voor de kandidaat-huurders die zijn ingeschreven met toepassing van de verhoogde inkomensgrenzen, vermeld in artikel 2, § 3, van het besluit van 20 oktober 2000 tot reglementering van het sociale huurstelsel voor sociale huurwoningen die worden verhuurd of onderverhuurd door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of een sociale huisvestingsmaatschappij met toepassing van titel VII van de Vlaamse Wooncode, gelden in afwijking van artikel 14 de verhoogde inkomensgrenzen van hoger vermeld besluit.

Voor de kandidaat-huurders die zijn ingeschreven vóór de datum van inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2016 tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelstel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode met toepassing van de verhoogde inkomensgrenzen, vermeld in artikel 29, § 2, van dit besluit, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2016 tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelstel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, blijven, in afwijking van artikel 8, 12, en 14 van dit besluit, de verhoogde inkomensgrenzen, vermeld in artikel 29, § 2, van dit besluit, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2016 tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelstel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, gelden.

Aan de kandidaat-huurder die voor 1 januari 2008 was ingeschreven en die niet voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 93, § 1, tweede lid, 3°, van de Vlaamse Wooncode en die voor 1 juni 2007 een asielaanvraag heeft ingediend, wordt geen woning aangeboden tot op het moment dat er een uitspraak is over de gegrondheid van zijn asielaanvraag. In voorkomend geval wordt de schrapping die voor de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2009 tot wijziging van de reglementering betreffende het sociaal huurstelsel en de overdracht van onroerende goederen, heeft plaats gevonden op basis van het niet-voldoen aan die toelatingsvoorwaarde door de kandidaat-huurder die voor 1 juni 2007 een asielaanvraag heeft ingediend en die ingeschreven was voor 1 januari 2008, ongedaan gemaakt, tenzij er intussen een negatieve uitspraak is over de gegrondheid van zijn asielaanvraag.

De persoon die op de datum van de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het woonbeleid door de minister erkend is als persoon ten laste overeenkomstig artikel 1, eerste lid, 22°, a), 2), en b), 2), zoals van kracht voor de inwerkingtreding van het voormelde besluit, blijft als persoon ten laste erkend zolang de door de minister gestelde voorwaarden vervuld zijn.

§ 2. De onaangepaste woning van de kandidaat-huurder die voor de datum van inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 oktober 2013 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het woonbeleid is ingeschreven en die op het moment van de inschrijving minstens 55 jaar oud was en die een onaangepaste woning bewoont, wordt niet meegerekend voor de aftoetsing van de toelatingsvoorwaarde, vermeld in artikel 14, die betrekking heeft op de eigendomsvoorwaarde. De kandidaat-huurder moet binnen een jaar na de toewijzing de woning vervreemden. Als de huurder daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verhuurder verzoeken om de termijn van een jaar te verlengen.

De referentiehuurder of zijn wettelijke of feitelijke partner die op de datum van inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2016 tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelstel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode een sociale huurwoning huurt, en die een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, gedeeltelijk in volle eigendom heeft, moet uit onverdeeldheid treden binnen een jaar na de inwerkingtreding van het voormelde besluit. Als de referentiehuurder of zijn wettelijke of feitelijke partner op de datum van inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2016 tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelstel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode een zaakvoerder, bestuurder of aandeelhouder van een vennootschap is waarin hij of zijn wettelijke of feitelijke partner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, heeft ingebracht, moet hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van het voormelde besluit voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 4°, van dit besluit.

Als de huurder daarvoor gegronde redenen aanvoert, kan hij de verhuurder verzoeken om de termijn van een jaar, vermeld in het vierde lid, te verlengen.

Voor de persoon die op de datum van de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het woonbeleid een sociale huurwoning huurt, gelden de voorwaarden wat betreft het onroerende bezit, vermeld in artikel 3, § 1, van dit besluit, die zijn toegevoegd door het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het woonbeleid slechts voor rechtsfeiten die zich voordoen of rechtshandelingen die hij stelt na de inwerkingtreding van het voormelde besluit.

Voor sociale verhuurkantoren is de verplichting, vermeld in artikel 36ter, niet van toepassing op de onderhuurovereenkomsten die werden gesloten vóór de datum van de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het woonbeleid.

Artikel 73bis. (23/12/2013- 31/12/2020)

...

Artikel 73ter. (05/12/2011- 31/12/2020)

In afwijking van artikel 26 en 28, moet voor de samenwerkingsprojecten tussen een of meer welzijnsactoren en een huisvestingsactor geen toewijzingsreglement worden opgemaakt voor de toewijzing met voorrang aan een specifieke doelgroep. De samenwerkingsovereenkomsten moeten gesloten zijn voor 1 januari 2008 en de projecten moeten gesubsidieerd zijn door een gemeente of een provincie of gerealiseerd zijn met een kosteloze inbreng van een onroerend goed door een welzijnsactor.

Artikel 74. (23/12/2013- 31/12/2020)

...

HOOFDSTUK XV. Slotbepalingen (... - ...)

Artikel 75. (01/01/2008- 31/12/2020)

Het decreet van 15 december 2006 houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode en artikel 102bis van de Vlaamse Wooncode, ingevoegd bij het decreet van 15 december 2006, treden in werking.

Artikel 76. (24/04/2017- 31/12/2020)

Dit besluit treedt in werking :
1° voor wat de sociale huisvestingsmaatschappijen, de sociale verhuurkantoren en de VMSW betreft : op 1 januari 2008;
2° voor wat de andere verhuurders dan vermeld in 1°, betreft : op 1 januari 2008, met uitzondering van de artikelen 37 en 38 tot en met 50, die in werking treden op de datum die de minister zal bepalen.

Artikel 77. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. In afwachting van de inwerkingtreding van artikel 37, is voor een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een O.C.M.W., een welzijnsvereniging de waarborgregeling, vermeld in artikel 37 van het Vlaams Woninghuurdecreet van toepassing. De basis voor de berekening van de waarborgsom is de normale huurwaarde, vermeld in artikel 1, 16°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 1994 tot reglementering van het sociale huurstelsel voor de woningen die door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of door de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende lokale sociale huisvestingsmaatschappijen worden verhuurd in toepassing van artikel 80ter van de Huisvestingscode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 maart 1995 en 1 oktober 1996.

§ 2. De verhuurder kan, in afwijking van § 1, beslissen dat de waarborg in zijn handen wordt gestort. Als de verhuurder die keuze maakt, wordt dit opgenomen in het interne huurreglement.

In dat geval bedraagt de waarborg maximaal twee maanden de normale huurwaarde, vermeld in § 1, met een beperking tot 800 euro. De waarborg wordt verhoogd met de in de loop van de huurovereenkomst gekapitaliseerde intresten tegen een intrestvoet die minimaal gelijk moet zijn aan de creditrentevoet, vermeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2005 houdende de regeling inzake het beheer van de eigen middelen van de sociale huisvestingsmaatschappijen door de VMSW. De verhuurder kan bij de beëindiging van de huurovereenkomst, van rechtswege van de gestelde waarborg, vermeld in het eerste lid, verhoogd met de gekapitaliseerde intresten, alle sommen afhouden die hem door de huurder verschuldigd zijn. De sommen die na het beëindigen van de huurovereenkomst en het ontruimen van de woning, na verrekening van alle aan de verhuurder verschuldigde bedragen, overblijven, worden aan de rechthebbende terugbetaald.

De verhuurder bezorgt aan de huurder een gedetailleerd overzicht van de afgehouden bedragen, evenals de nodige bewijsstukken.

De huurder kan de verhuurder jaarlijks vragen om een overzicht te geven van de door de huurder gestelde waarborg, vermeld in het eerste lid, verhoogd met de gekapitaliseerde intresten. De huurder moet die aanvraag schriftelijk richten tot de verhuurder.

§ 3. In afwijking van § 1, kan een verhuurder instemmen met een gespreide betaling van de waarborg met maandelijkse afbetalingen volgens de voorwaarden die de verhuurder bepaalt. Eenmaal het bedrag van de waarborg volledig is samengesteld, wordt dit bedrag op een geïndividualiseerde rekening van de huurder geplaatst. De waarborg zal vanaf dat moment in hoofde van de huurder intresten opbrengen.

§ 4. De waarborg, vermeld in § 1, § 2 en § 3, kan worden vervangen door :
1° een schriftelijke garantie van het bevoegde O.C.M.W. in afwachting van een eenmalige doorstorting door het O.C.M.W. van het volledige bedrag, binnen achttien maanden na de ondertekening van de overeenkomst;
2° een schriftelijke borgstelling van het bevoegde O.C.M.W.

§ 5. In afwachting van de inwerkingtreding van artikel 37 gelden voor het Vlaams Woningfonds § 1 tot en met § 4, met dien verstande dat met de normale huurwaarde de contractueel vastgestelde huurprijs wordt bedoeld.

Artikel 78. (01/01/2020- 31/12/2020)

§ 1. In afwachting van de inwerkingtreding van artikelen 38 tot en met 50, is voor een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een O.C.M.W., een welzijnsvereniging, de huurprijsberekening, vermeld in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 1994 tot reglementering van het sociale huurstelsel voor de woningen die door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of door de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende lokale sociale huisvestingsmaatschappijen worden verhuurd in toepassing van artikel 80ter van de Huisvestingscode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 maart 1995 en 1 oktober 1996, van toepassing. De huurprijs wordt berekend op basis van het referentie-inkomen van de huurder en de meerderjarige gezinsleden, met uitzondering van het referentie-inkomen van een persoon die een persoon ten laste is als vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, a) of b), van dit besluit. Het referentie-inkomen of een gedeelte ervan van de familieleden van de eerste, tweede en derde graad van de huurder die erkend zijn als ernstig gehandicapt, is vrijgesteld voor de huurprijsberekening. Het bedrag van de vrijstelling is gelijk aan de geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming die toegekend wordt aan de personen die behoren tot categorie B als vermeld in artikel 6, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De voormelde geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming is de tegemoetkoming zoals die van toepassing is op 1 september van het jaar dat aan de vaststelling van het referentie-inkomen voorafgaat. De vrijstelling geldt per familielid van de eerste, tweede en derde graad van de huurder dat erkend is als ernstig gehandicapt. Als de vrijstelling groter is dan het referentie-inkomen van het familielid, wordt ze begrensd tot het referentie-inkomen van dat familielid. Bij de vaststelling van het referentie-inkomen waarop de huurprijs wordt berekend, wordt de indexatie, vermeld in artikel 56, derde lid, van dit besluit, niet toegepast.

In afwijking van het eerste lid is de huurprijsberekening, vermeld in het eerste lid, niet van toepassing voor de sociale huurwoningen waarvoor krachtens artikel 94 of 96, § 3, van de Huisvestingscode, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1970 en bekrachtigd door de wet van 2 juli 1971, of krachtens artikel 70 of 72, eerste lid, 1°, van de Vlaamse Wooncode een subsidie verleend is voor de renovatie, verbetering of aanpassing van één of meerdere gebouwen die hen al toebehoorden of waarvan de verwerving vereist is voor de realisatie van een sociaal woonproject.

In afwachting van de inwerkingtreding van artikel 38 tot en met 50, stelt het Vlaams Woningfonds de huurprijzen vast voor de in huur te geven woningen, rekening houdend, enerzijds met het referentie-inkomen en de gezinslast van de kandidaat-huurders alsmede met de hen eventueel door het Vlaamse Gewest toegekende huursubsidies, en anderzijds met de kostprijs en de huurwaarde van de woningen. De huurprijs wordt berekend op basis van het referentie-inkomen van de huurder en de meerderjarige gezinsleden, met uitzondering van het referentie-inkomen van een persoon die een persoon ten laste is als vermeld in artikel 1, eerste lid, 19°, a) of b), van dit besluit. Het referentie-inkomen of een gedeelte ervan van de familieleden van de eerste, tweede en derde graad van de huurder die erkend zijn als ernstig gehandicapt, is vrijgesteld voor de huurprijsberekening. Het bedrag van de vrijstelling is gelijk aan de geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming die toegekend wordt aan de personen die behoren tot categorie B als vermeld in artikel 6, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De voormelde geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming is de tegemoetkoming zoals die van toepassing is op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het referentie-inkomen. De vrijstelling geldt per familielid van de eerste, tweede en derde graad van de huurder dat erkend is als ernstig gehandicapt. Als de vrijstelling groter is dan het referentie-inkomen van het familielid, wordt ze begrensd tot het referentie-inkomen van dat familielid.

In afwijking van het eerste en het derde lid blijft voor de woningen die verhuurd worden met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 1987 tot instelling van een huurcompensatie of van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 1990 tot aanmoediging van de bouw van sociale huurwoningen, de huurprijsberekening, vermeld in die besluiten, van toepassing zolang de huurcompensatie, vermeld in die besluiten, nog verleend wordt.

§ 2. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1, vierde lid, wordt de huurprijs berekend volgens de bepalingen van deze paragraaf als een sociale huurwoning als vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 22°, van de Vlaamse Wooncode, overgedragen wordt aan of in beheer wordt gegeven van een sociale huisvestingsmaatschappij, met uitsluiting van de woningen waarvoor de huurprijsberekening, vermeld in artikel 38 tot en met 50 van dit besluit, wordt toegepast.

Gedurende een periode van maximaal drie jaar wordt er van de huurprijsberekening die voorheen gold, hierna de oorspronkelijke huurprijsberekening te noemen, stapsgewijs geëvolueerd naar de huurprijsberekening, vermeld in artikel 38 tot en met 50, hierna de nieuwe huurprijsberekening te noemen.

De eerste huurprijsaanpassing volgens de overgangsbepalingen vindt plaats op 1 januari van het jaar dat volgt op de datum van de overdracht of het in beheer geven van de woning. De sociale huisvestingsmaatschappij kan daarvan afwijken als de overdracht of het in beheer geven plaatsvindt in de periode tussen 1 september en 1 januari. In dat geval kan de sociale huisvestingsmaatschappij er voor kiezen om de eerste huurprijsaanpassing ten laatste te doen op 1 januari van het tweede jaar dat volgt op de datum van de overdracht of het in beheer geven van de woning. In het jaar waarin de eerste aanpassing plaatsvindt en de daaropvolgende twee jaren berekent de sociale huisvestingsmaatschappij enerzijds de huurprijs conform de oorspronkelijke huurprijsberekening, en anderzijds de huurprijs conform de nieuwe huurprijsberekening, telkens rekening houdend met de parameters van toepassing voor dat jaar. Het resultaat van de oorspronkelijke huurprijsberekening is de oorspronkelijke huurprijs en het resultaat van de nieuwe huurprijsberekening is de nieuwe huurprijs. De aan de huurder aan te rekenen huurprijs is gelijk aan het resultaat van de volgende formule :
Huurprijs = oorspronkelijke huurprijs + (nieuwe huurprijs -oorspronkelijke huurprijs) x X%

De sociale huisvestingsmaatschappij stelt voor elk van de drie jaren het percentage X vast, waarbij X in het eerste jaar minimaal 25, het tweede jaar minimaal 50 en het derde jaar minimaal 75 bedraagt. In elk geval mag X in geen enkel jaar lager bepaald worden dan het voorgaande jaar. Als X in een bepaald jaar 100 is, geldt vanaf dan de nieuwe huurprijsberekening.

In afwijking van het tweede en het vierde lid, kan de sociale huisvestingsmaatschappij beslissen om de overgangsbepalingen niet of niet langer toe te passen en de nieuwe huurprijsberekening toe te passen als de oorspronkelijke huurprijs minder dan een door de sociale huisvestingsmaatschappij te bepalen percentage of bedrag hoger of lager is dan de nieuwe huurprijs.

Als er meer woningen tegelijk worden overgedragen of in beheer gegeven, gelden de vastgestelde percentages, vermeld in het vierde en vijfde lid, en het vastgestelde bedrag, vermeld in het vijfde lid, voor al die woningen op dezelfde manier.

De aangerekende huurprijs wordt tijdens de overgangsperiode ook aangepast in de gevallen, vermeld in artikel 48, tweede lid. In dat geval berekent de sociale huisvestingsmaatschappij opnieuw de aan de huurder aan te rekenen huurprijs op basis van de nieuwe gegevens.

Artikel 78bis. (01/01/2008- 31/12/2020)

§ 1. In afwijking van artikel 78, eerste lid, is in afwachting van de inwerkingtreding van artikel 38 tot en met 50 voor een gemeente die, een intergemeentelijk samenwerkingsverband of een O.C.M.W. dat partij is bij een PPS-overeenkomst, opgesteld ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting, de huurprijsberekening, vermeld in artikel 78, eerste lid, van toepassing, met dien verstande dat de basishuurprijzen voor de PPS-woningen van de PPS-overeenkomst vastgesteld worden volgens de werkwijze, vermeld in § 2.

§ 2. Het Garantiefonds voor Huisvesting, vermeld in titel VI, hoofdstuk III, afdeling 3, van de Vlaamse Wooncode, bepaalt de basishuurprijzen voor de PPS-woningen van elke PPS-overeenkomst volgens de volgende werkwijze.

De jaarlijkse totale basishuurprijs voor alle PPS-woningen van een PPS-overeenkomst, aangegeven als B, wordt vastgesteld op 6,5 % van de initiële bouwkosten, bepaald in de offerte van de gegunde opdracht. Die kosten omvatten de ontwerp- en de ontwikkelingskostprijs, de kostprijs van de opbouw en de kostprijs van het recht van opstal, te verhogen met 12 % als compensatie voor de van toepassing zijnde btw op de erfpachtcanon.

De jaarlijkse totale basishuurprijs B wordt volgens het gewicht van de individuele kostprijs van de woningen verdeeld in jaarlijkse basishuurprijzen voor de individuele woningen, aangegeven als Bw.

De maandelijkse basishuurprijs voor een individuele woning, aangegeven als Bw,m, is het resultaat van de volgende formule : Bw,m = Bw/12. Dat bedrag wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met 2,5 % en wordt voor de eerste keer vastgesteld voor het kalenderjaar waarin de erfpacht een aanvang neemt. Vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de erfpacht een aanvang neemt, is de indexering van toepassing volgens Bw,m x 1,025k-1, waarbij k staat voor het rangnummer van de kalenderjaren gedurende de erfpacht. Als eerste kalenderjaar wordt het kalenderjaar genomen waarin de erfpacht een aanvang neemt.

Het Fonds, vermeld in het eerste lid, deelt de basishuurprijzen van elke PPS-woning voor de hele duur van de PPS-overeenkomst mee aan de gemeente die, het intergemeentelijke samenwerkingsverband of het O.C.M.W. dat partij is bij de PPS-overeenkomst, uiterlijk zes maanden voor de aanvang van de erfpacht.

Artikel 79. (01/01/2008- 31/12/2020)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de Huisvesting, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlage I (... - ...)

BIJLAGE (01/01/2020- 31/12/2020)

Bijlage 1

[Bijlage Ibis (ing. BVR 23 december 2016, art. 30, I: 1 maart 2017)] (... - ...)

BIJLAGE Ibis (01/01/2020- ...)

...

Bijlage II (... - ...)

BIJLAGE (01/01/2020- 31/12/2020)

Bijlage II

Bijlage III (... - ...)

BIJLAGE (01/03/2017- 31/12/2020)

Kosten en lasten ten laste van de huurder en de verhuurder

Artikel 1. § 1. De kosten en lasten welke ten laste van de huurder vallen, zijn deze verbonden aan het gebruik, het genot en de bewoning, meer bepaald :
1° de kosten verbonden aan het individuele verbruik van water, gas, stookolie, elektriciteit en andere energie, met inbegrip van de kosten betreffende de huur, het onderhoud en de opname van de individuele tellers of meettoestellen;
2° de kosten verbonden aan het verbruik van water, gas, stookolie, elektriciteit en andere energie in de gemeenschappelijke delen en het gebruik van de liften;
3° de kosten verbonden aan :
a) het normaal onderhoud en het schoonmaken van de gemene delen en de groenruimten, met inbegrip van de werkingskosten van de verhuurder betreffende de organisatie ervan en de kost van kuismateriaal;
b) het ophalen en verwerken van huisvuil en het reinigen van vuilnislokalen- en containers;
c) het reinigen en ontstoppen van septische putten, controleputten, afvoerleidingen en rioleringen;
d) ongediertebestrijding en het ontsmetten van lokalen;
e) het normaal onderhoud en de controle van liften, centrale verwarmingsinstallaties met inbegrip van het reinigen van schouwen, ventilatiesystemen, regenwaterinstallaties, drukopvoerinstallaties, geautomatiseerde systemen van toegang, warmwatertoestellen, zonne-energiesystemen en branddetectie-, brandbestrijdings- en beveiligingssystemen;
4° de door de verhuurder aan de conciërge of huisbewaarder betaalde bezoldiging en sociale bijdragen, met inbegrip van de voordelen van alle aard;
5° de premiekost van de clausule afstand van verhaal op de huurder en het uitbreiden van het verhaal van derden ten voordele van de huurders in de omnium brandverzekering die door de verhuurder werd afgesloten, evenals de werkingskosten van de verhuurder betreffende het behandelen van schadedossiers;
6° de kosten verbonden aan de huur, de aansluiting en het gewone onderhoud van de collectieve schotel- televisie- of radio-antenne;
7° de belastingen, heffingen en retributies verbonden aan het genot of het gebruik van de woning, zoals de milieuheffing op waterverbruik, de bijdrage voor groene stroom en de huisvuilbelasting;
8° elke andere kost en last verbonden aan het gebruik en genot van de woning die het gevolg is van nieuwe technologische ontwikkelingen waarmee op het ogenblik van het in werking treden van dit besluit geen rekening kon worden gehouden.

De werkingskosten van de verhuurder voor het behandelen van de verhuisaanvragen van de huurder die niet vallen onder de toepassing van artikel 19, eerste lid, artikel 37bis, of artikel 37ter van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, vallen ten laste van de huurder.

§ 2. De kosten en lasten welke ten laste van de verhuurder vallen, zijn deze verbonden aan de eigendom van de woning, zoals :
1° de kosten verbonden aan het berekenen en opvolgen van de maandelijkse voorafbetalingen en de jaarlijkse afrekening betreffende de kosten en lasten uit art. 1, § 1;
2° de kosten verbonden aan :
a) de aanleg van groenruimten;
b) grote onderhoudswerken in de gemeenschappelijke delen en groenruimten, zoals bijvoorbeeld het volledig (her)schilderen van de gemeenschappelijke delen en traphallen;
c) de aankoop, de installatie, het herstellen en het groot onderhoud van liften, centrale verwarmingsinstallaties, ventilatiesystemen, regenwaterinstallaties, warmwatertoestellen, zonne-energiesystemen, zonneweersystemen en branddetectie-, brandbestrijdings- en beveiligingssystemen;
3° de belastingen, heffingen en retributies verbonden aan het bezit van de woning.

Art. 2. Als de verhuurder een onderhoudscontract heeft afgesloten, kan het gedeelte van de kosten dat ten laste valt van de huurder, aan hem worden doorgerekend.

Art. 3. De aan de huurder aangerekende kosten en lasten moeten overeenstemmen met reële uitgaven van de verhuurder en worden aangerekend op basis van bewijskrachtige documenten.

Art. 4. Als de verhuurder de kosten of lasten, vermeld in artikel 1, § 1, moet verdelen onder meerdere huurders, gebeurt dit op de hierna vermelde wijze :
1° Voor de kosten, vermeld in artikel 1, § 1, 1°, wordt het verbruik per woningcomplex of per kostenplaats
(als er individuele tellers per woning bestaan) bepaald aan de hand van de tellerstand. De kost van de huur, het onderhoud en het gebruik van de tellers wordt gelijk verdeeld over de woningen.
(als er enkel een collectieve teller staat met individuele meettoestellen in de woningen) verdeeld op basis van de opname van de individuele meterstand of op basis van de verdeelsleutel die wordt aanbevolen door de firma die de meters installeerde. De kostprijs van de huur, het onderhoud en de opname van de meettoestellen wordt gelijk verdeeld over het aantal woningen, evenals eventuele andere vaste kosten.
(als er enkel een collectieve teller staat zonder individuele meettoestellen) van water verdeeld volgens het aantal bewoners per woning. Het verbruik van gas, stookolie, elektriciteit en andere energie wordt gelijk of proportioneel op basis van de oppervlakte van de woningen verdeeld en dit naargelang de beslissing van de verhuurder.
2° De kosten, vermeld in artikel 1, § 1, 2°, worden per woningcomplex gelijk verdeeld over het aantal woningen. Indien er enkel een collectieve teller staat zonder individuele meettoestellen en het verbruik van de gemene delen niet kan worden vastgesteld, wordt de totale verbruikskost per woningcomplex verdeeld overeenkomstig de werkwijze vermeld in 1°.
3° De kosten, vermeld in artikel 1, § 1, 3° en 4°, worden gelijk verdeeld over het aantal woningen waarvoor ze werden gemaakt.
4° Als de omnium brandverzekering, vermeld in artikel 1, § 1, 5°, betrekking heeft op meerdere woningen, verdeelt de verhuurder de kostprijs van de premie van de afstand van verhaal en de uitbreiding van het verhaal van derden gelijk over het aantal woningen, of volgens de sleutel die de verzekeraar aanbeveelt.
5° De kosten, vermeld in artikel 1, § 1, 6°, worden gelijk verdeeld onder de huurders die van de antenne gebruik maken.
6° Als de kosten, vermeld in artikel 1, § 1, 7° en 8°, samenhangen met de kosten, vermeld in artikel 1, § 1, 1°, worden ze per woningcomplex verdeeld conform de verdeling van de desbetreffende verbruikspost. In de andere gevallen worden zij gelijk of proportioneel op basis van het aantal bewoners of de oppervlakte van de woningen verdeeld over het aantal woningen waarvoor de kosten werden gemaakt en dit naargelang de beslissing van de verhuurder.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 01/01/2020