Ministerieel besluit houdende uitvoering van een aantal bepalingen van [boek 6 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021 (verv. MB 3 december 2020, art. 2, I: 1 januari 2021)]

Datum 21/12/2007

Inhoud

(... - ...)

De Vlaamse minister Van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering,

Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, inzonderheid op artikel 1, 1°, en 22°, artikel 4, artikel 15, artikel 21, § 3, artikel 31, artikel 32, § 1, derde lid en artikel 51;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004, 15 oktober 2004, 23 december 2004, 19 mei 2006, 30 juni 2006 en 1 september 2006,

Besluit :
 

Artikel 1. (01/01/2021- datum onbepaald)

De vrijgestelde inkomens, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 1°, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, hierna het besluit te noemen, worden gelijkgesteld met de vrijgestelde bestaansmiddelen, vermeld in artikel 22 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

De effectief betaalde schuldaflossingen, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 1°, van het besluit, die in aanmerking komen voor de berekening van het actueel besteedbaar inkomen zijn de volgende :
1° de achterstallige schulden die betaald zijn ten gevolge van een collectieve schuldenregeling als vermeld in artikel 1675/6 van het Gerechtelijk Wetboek;
2° de achterstallige schulden die betaald zijn in het kader van budgetbegeleiding of budgetbeheer bij een OCMW of een andere door de Vlaamse Gemeenschap erkende instelling voor schuldbemiddeling.

Als de effectief betaalde alimentatievergoedingen in aanmerking worden genomen, moet de persoon die zich wil inschrijven of de kandidaat-huurder, enerzijds het bedrag van de verschuldigde alimentatievergoedingen ten gunste van de partner of kinderen via een vonnis van de rechtbank of via een notariële akte bewijzen en anderzijds de betaling van het bedrag.

Artikel 2. (01/01/2021- datum onbepaald)

Ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c), van het besluit, wordt als persoon ten laste beschouwd de persoon bij wie werd vastgesteld dat :
1° ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen verminderd heeft tot één derde of minder van wat een valide persoon kan verdienen door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt;
2° ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal die van toepassing zijn inzake de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
3° ofwel hij ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing tot ten minste 66 % blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of permanent arbeidsonbekwaam wordt verklaard;
4° ofwel zijn verdienvermogen na de periode van primaire werkonbekwaamheid die voorzien is in de ziekte- en invaliditeitsverzekering, verminderd is tot een derde of minder;
5° ofwel hij volgens de kinderbijslagwetgeving recht heeft op de verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap of aandoening.

De volgende attesten komen in aanmerking om als persoon ten laste, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, c), van het besluit te worden beschouwd :
1° een niet vervallen attest waarin de uitbetalende instelling bevestigt dat de persoon in kwestie, voor de toepassing van de kinderbijslagwetgeving recht heeft op de verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap of aandoening;
2° een niet vervallen attest van de FOD Sociale Zekerheid met vermelding dat de persoon met een handicap aan de medische voorwaarden voldoet om een inkomensvervangende tegemoetkoming, een integratietegemoetkoming of een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood of een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (categorie 2, 3, 4 of 5) te verkrijgen, of door een arbeidsongeschiktheid of een invaliditeit van tenminste 66 % getroffen is;
3° een attest van het ziekenfonds met vermelding, na afloop van de periode van één jaar primaire ongeschiktheid, van de duur tijdens welke de betrokkene als « invalide » erkend werd of dat bevestigt dat de betrokkene op de datum van ingang van zijn ouderdoms- of brugpensioen, door het RIZIV erkend werd als 66 % invalide;
4° een kopie van de definitief geworden gerechtelijke uitspraak waaruit de blijvende invaliditeitsgraad blijkt;
5° voor de slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten met een blijvende arbeidsongeschiktheid, een attest van het Federaal agentschap voor beroepsrisico's, waaruit de graad van blijvende ongeschiktheid blijkt;
6° ...;
7° voor de militaire oorlogsinvaliden en de militaire invaliden in vredestijd, een attest met vermelding van de graad van invaliditeit uitgereikt door de Federale Pensioendienst, ofwel een afschrift van de laatste ministeriële beslissing waarbij het vergoedingspensioen werd toegekend, of van de door de commissie voor vergoedingspensioenen of door de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen genomen beslissing met vermelding van de totale invaliditeitsgraad;
8° voor burgerlijke oorlogsslachtoffers, een attest van de graad van invaliditeit, uitgereikt door de Federale Pensioendienst;
9° voor invalide mijnwerkers, een attest van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering waaruit blijkt dat de betrokkene een invaliditeitspensioen geniet of dat hij een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % op de algemene arbeidsmarkt heeft opgelopen;
10° voor zeelieden, een attest van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder de Belgische vlag, met vermelding van de periode waarin de betrokkene als invalide is erkend of indien zij het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval of beroepsziekte, een attest van dezelfde kas met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid;
11° voor de personeelsleden van de overheidsdiensten die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval of beroepsziekte, een attest van de overheid die instaat voor de schadeloosstelling, met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid;
12° voor personeelsleden van de overheidsdiensten die met ziekteverlof zijn of in disponibiliteit zijn gesteld, een attest van de overheidsdienst waarvan het personeelslid afhangt, en waarin wordt bevestigd dat de betrokkene sedert meer dan één jaar op ononderbroken wijze met ziekteverlof is en/of in disponibiliteit wegens gezondheidsredenen is gesteld (met vermelding van de periode van ziekteverlof of disponibiliteit);
13° voor personeelsleden van de overheidsdienst die met vervroegd pensioen zijn gesteld, hetzij wegens lichamelijke ongeschiktheid, hetzij ambtshalve overeenkomstig artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, een attest door de Administratieve Gezondheidsdienst waaruit blijkt dat de betrokkene is getroffen door een blijvende algemene invaliditeit van tenminste 66 %;
14° voor personeelsleden van de NMBS, een attest van het Gewestelijk Geneeskundig Centrum waarbij bevestigd wordt dat de betrokkene sedert meer dan één jaar ononderbroken arbeidsongeschikt is wegens ziekte of als hij het slachtoffer is van een arbeidsongeval of beroepsziekte, een attest van hetzelfde centrum met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid;
15° een attest van de Overzeese Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat de betrokkene sedert meer dan één jaar ononderbroken arbeidsongeschikt is wegens ziekte of een attest van dezelfde dienst met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval of beroepsziekte.

Als de persoon geen van de attesten, vermeld in het tweede lid, kan voorleggen, moet hij een geneeskundig onderzoek aanvragen bij de FOD Sociale Zekerheid. Hij kan zich daartoe richten tot zijn gemeente.
 

Artikel 3. (01/01/2021- datum onbepaald)

Ter uitvoering van artikel 6.38, vierde lid, van het besluit worden de volgende beroepsmatige, medische en persoonlijke redenen beschouwd als voldoende redenen om de opleiding Nederlands tweede taal om over de basistaalvaardigheid Nederlands te kunnen beschikken, nog niet te hebben gestart of te hebben afgerond.

Een persoon kan zich op beroepsmatige redenen beroepen als hij zich in een van de volgende situaties bevindt:
1° hij oefent een job uit waarvan de werkuren niet in overeenstemming zijn te brengen met de uren waarop een cursus Nederlands tweede taal wordt aangeboden in de omgeving waar de persoon woont. In dat geval legt de persoon een attest voor van een organisatie die belast is met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, waarop vermeld staat dat er geen passend aanbod is, rekening houdend met de verplichte werkuren van de persoon;
2° hij volgt een opleiding voor de job die hij uitoefent, waarvan de opleidingsuren niet in overeenstemming zijn te brengen met de uren waarop een cursus Nederlands tweede taal wordt aangeboden in de omgeving waar de persoon woont. In dat geval legt de persoon een attest voor van een organisatie die belast is met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, waarop vermeld staat dat er geen passend aanbod is, rekening houdend met de opleidingsuren van de persoon;
3° hij volgt bij de VDAB of een erkende dienst voor arbeidstrajectbegeleiding een sollicitatietraining, een praktijkgerichte opleiding, een persoonsgerichte vorming of een opleiding in een bedrijf in het kader van arbeidstrajectbegeleiding voor werkzoekenden, waarvan de opleidingsuren niet in overeenstemming zijn te brengen met de uren waarop een cursus Nederlands tweede taal wordt aangeboden in de omgeving waar de persoon woont. In dat geval legt de persoon een attest voor van een organisatie die belast is met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, waarop vermeld staat dat er geen passend aanbod is, rekening houdend met de opleidingsuren van de persoon.

Met medische redenen worden de redenen, vermeld in artikel 22, § 1, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, hierna het Integratie- en Inburgeringsbesluit van 29 januari 2016 te noemen, bedoeld. Artikel 1, 9°, van het Integratie- en Inburgeringsbesluit van 29 januari 2016 is van toepassing.

Met persoonlijke redenen worden de volgende redenen bedoeld:
1° de redenen, vermeld in artikel 22, § 1, derde lid, van het Integratie- en Inburgeringsbesluit van 29 januari 2016;
2° het volgen van een opleiding van het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal, vermeld in artikel 6, 1°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.

Artikel 3/2. (01/01/2023- ...)

...

Artikel 4. (01/01/2024- ...)

...

Artikel 5. (06/02/2021- ...)

...

Artikel 6. (01/01/2024- ...)

...

Artikel 7. (01/07/2023- ...)

...

Artikel 7/1. (06/02/2021- ...)

...

Artikel 8. (01/01/2024- ...)

...

BIJLAGE 1 (01/01/2023- ...)

...

BIJLAGE 2 (01/01/2023- ...)

...

BIJLAGE 3 (01/01/2023- ...)

...


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 29/03/2024