Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen en de interfaceactiviteiten van de associaties in de Vlaamse Gemeenschap

Datum 29/05/2009

Inhoudstafel

  1. HOOFDSTUK I. Definities en reikwijdte van het besluit
  2. HOOFDSTUK II. Definitie, doelstellingen en beheer van de Industriële Onderzoeksfondsen
  3. HOOFDSTUK III. Definitie, doelstellingen en aanwending van de subsidie voor de interfaceactiviteiten
  4. HOOFDSTUK IV. Strategisch plan
  5. HOOFDSTUK V. Subsidiëring
    1. Afdeling 1. Omvang van de subsidies en de verdeelsleutel
    2. Afdeling 2. Interne verdeling, betalingsregeling en gescheiden boekhouding
    3. Afdeling 3. Subsidiëringsvoorwaarden en controle op de naleving ervan
  6. HOOFDSTUK VI. Informatieplicht
  7. HOOFDSTUK VII. Monitoring en evaluatie
  8. HOOFDSTUK VIII. Slotbepalingen

Inhoud

(... - ...)

De Vlaamse Regering,

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het decreet van 23 januari 1991 betreffende de oprichting van een Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen, artikel 5;

Gelet op het decreet van 18 mei 1999 betreffende het voeren van een beleid ter aanmoediging van de technologische innovatie, artikel 7, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008;

Gelet op het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, artikel 74bis, ingevoegd bij het decreet van 22 december 2006 en vervangen bij het decreet van 19 december 2008;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de ondersteuning van interfaceactiviteiten van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 november 2007 en 12 december 2008;

Overwegende dat de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie op 30 december 2006 (2006/C 323/01), omgezet moet worden in de Belgische rechtsorde;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de begroting, gegeven op 3 april 2009;

Gelet op het advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 12 maart 2009;

Gelet op het advies van het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen, gegeven op 19 maart 2009;

Gelet op het advies 46.458/1 van de Raad van State, gegeven op 30 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK I. Definities en reikwijdte van het besluit (... - ...)

Artikel 1. (01/01/2024- ...)

In dit besluit wordt verstaan onder :
1°...
2° ...
3° ...
4° interfacedienst: de binnen de associatie voor valorisatie bevoegde dienst, vermeld in artikel II.12, 2°, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;
5° BOF-besluit: het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;
6° referentieperiode : de periode die loopt vanaf het begrotingsjaar n-6 tot en met het jaar n-2, waarbij n staat voor het jaar waarin de overeenkomstig hoofdstuk V becijferde verdeelsleutel wordt toegepast;
7° ...
8° vennootschap : Belgische vennootschap, zoals bedoeld onder art. 1, 12°, of buitenlandse vennootschap, zoals bedoeld onder art. 1, 14° ;
9° VLAIO Netwerk : het netwerk van intermediaire organisaties en kenniscentra die actief zijn op het vlak van innovatie-ondersteuning, gecoördineerd door het Agentschap voor Innoveren en Ondernemen;
10° IOF: een Industrieel Onderzoeksfonds als vermeld in artikel 57, § 1, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;
11° Agentschap voor Innoveren en Ondernemen, afgekort VLAIO : het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 aangaande het Agentschap Innoveren en Ondernemen;
12° Belgische vennootschap : iedere vennootschap, vermeld in artikel 1 :5, § 2 en § 3, van het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen, alsook vermeld in één van de hierna volgende rechtsvormen : de vennootschap onder firma, de gewone commanditaire vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de coöperatieve met onbeperkte aansprakelijkheid, de naamloze vennootschap, de naamloze vennootschap van publiek recht, de commanditaire vennootschap op aandelen, het economisch samenwerkingsverband, de Europese vennootschap, de Europese Coöperatieve Vennootschap, de landbouwvennootschap;
13° bevoegde departement : Departement Economie Wetenschap en Innovatie;
14° buitenlandse vennootschap : iedere vennootschap in het buitenland waarvan de rechtsvorm nauw aansluit bij een van de in artikel 1, 12° vermelde rechtsvormen;
15° digital object identifier, afgekort DOI : een identificatiecode van elektronische bestanden die deze ondubbelzinnig identificeerbaar maakt;
16° FRIS : Flanders Research Information Space, de informatieruimte van de Vlaamse overheid voor onderzoeksinformatie, vermeld in artikel 2/3 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps-en innovatiebeleid;
16°/1 IOF-mandaat: Een IOF-mandaat wordt opgenomen door een valorisatieprofessional die  nauw samenwerkt met de interfacediensten van de universiteiten en de hogescholen, en die de onderzoekers ondersteunt en begeleidt om het technologiereadinessniveau (TRL) en commercieelreadinessniveau (CRL) van hun onderzoeksresultaten te verhogen. Het hoofddoel van een IOF-mandaat is de impact van de onderzoeksresultaten in de maatschappij te vergroten. Dat wordt bereikt door valorisatiegerichte activiteiten te leiden, zoals het bepalen van de intellectuele-eigendomsstrategie, het aantrekken van financiering die gericht is op valorisatie, het opzetten van samenwerkingen met de industrie, het sluiten van licentieovereenkomsten en het creëren van spin-offs. Bij al die activiteiten houdt de houder van een IOF-mandaat rekening met ethische en duurzaamheidsprincipes en de geldende regelgeving van de universiteiten en de hogescholen;
17° IOF-raad : Industrieel Onderzoeksfondsraad, zoals vermeld in artikel 58,1°, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;
18° IOF-reglement : reglement voor het beheer van het Industrieel Onderzoeksfonds van de associatie, zoals vermeld in artikel 58, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;
18°/1 onderneming: een onderneming als vermeld in artikel I.1 van het Wetboek van economisch recht, afgekort WER;
19° onderzoeksdiscipline : een van de disciplinaire subdomeinen van de Vlaamse onderzoeksdisciplinestandaard zoals gedefinieerd door ECOOM en gebruikt in FRIS;
20° open researcher and contributor ID, afgekort ORCID : een identificatiecode die wordt gebruikt om auteurs van wetenschappelijke werken uniek en ondubbelzinnig te identificeren;
21° Technology Readiness Level, afgekort TRL : de schaal die gebruikt wordt om de maturiteit van een technologie in te schatten.

Artikel 2. (05/06/2009- ...)

Dit besluit is van toepassing op de associaties en op de universiteiten en hogescholen die partner zijn bij een associatie.

HOOFDSTUK II. Definitie, doelstellingen en beheer van de Industriële Onderzoeksfondsen (... - ...)

Artikel 3. (21/09/2014- ...)

...

Artikel 4. (01/01/2024- ...)

Het strategisch basisonderzoek en het toegepast wetenschappelijk onderzoek, gefinancierd door IOF-middelen, hebben een economisch of economisch-maatschappelijk doel met een marktconform financieel rendement. Het onderzoek kan behoren tot alle wetenschappelijke disciplines. Ten minste 25% van de IOF-middelen wordt besteed aan de loonkosten van de IOF-mandaten. Voor de IOF-mandaten werkt iedere associatie een loopbaanbeleid uit waarin minstens twee verschillende mandaattypes worden gedefinieerd. De invulling van het type mandaat is afhankelijk van de omvang, de doelstelling en het strategische belang ervan. Kandidaten zijn houder van een doctoraat op proefschrift of hebben minstens vijf jaar ervaring in de uitvoering of organisatie van toegepast wetenschappelijk onderzoek of strategisch basisonderzoek of hebben gelijkwaardige ervaring in de industrie.

Maximaal 10% van de IOF-middelen kan besteed worden aan octrooikosten.

Ten hoogste 10 % van de IOF-middelen kan worden aangewend ter dekking van de kosten, daaronder begrepen werkingsuitgaven en loonlasten, verbonden aan het beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en de werking van het IOF, de IOF-raad, en de werking van daartoe ingestelde diensten of departementen. Het associatiebestuur kan daartoe dit bedrag geheel of gedeeltelijk transfereren naar de werkingsuitkering van de partners binnen de associatie.

De overige IOF-middelen kunnen besteed worden aan :
1° de werkingsuitgaven, uitrustingskosten en loonlasten voor onderzoeksprojecten, met een minimale looptijd van één jaar en een projectbedrag van ten minste 25.000 euro per jaar;
2° projectkostenvergoedingen ter ondersteuning van IOF-mandaten.

In afwijking van het eerste lid kan een associatie in het jaar 2020 een gemotiveerde aanvraag doen bij de bevoegde administratie om af te wijken van het op basis van het eerste lid geldende minimum percentage, indien de associatie ten gevolge van de civiele noodsituatie ingevolge van het coronavirus COVID-19 daaraan niet kan voldoen.

Artikel 5. (01/01/2024- ...)

§ 1. Het dagelijkse beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en de werking van het IOF wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de interfacediensten.

§ 2. ...

§ 3. Een industrieel Onderzoeksfondsraad bestaat ten minste uit twaalf leden en is onderverdeeld in drie geledingen :
1° geleding 1 : personeelsleden van de universiteit die partner is bij de associatie in kwestie;
2° geleding 2 : personeelsleden van de hogescholen die partner zijn bij de associatie in kwestie;
3° geleding 3 : vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. 

Ten minste de helft van de leden van een Industrieel Onderzoeksfondsraad behoort tot geleding 1. Ten minste twee leden van een Industrieel Onderzoeksfondsraad behoren tot geleding 2. Ten minste een vierde van de leden van een Industrieel Onderzoeksfondsraad behoort tot geleding 3.

Ten minste een vierde en ten hoogste de helft van geleding 1 als vermeld in het eerste lid, 1°, is tegelijkertijd lid van de onderzoeksraad bij de universiteit.

Een persoon kan niet namens twee geledingen zitting hebben in de IOF-raad. Personen die een betrekking vervullen bij verschillende partners van de associatie in kwestie, worden gerekend bij de geleding waarbij zij de grootste opdracht uitoefenen. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven die tegelijkertijd een betrekking vervullen bij een universiteit of een hogeschool, worden gerekend bij geleding 1 of geleding 2 als vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zodra hun opdracht 50% of meer bedraagt van een voltijdse betrekking.

Ten hoogste twee derde van de stemgerechtigde leden van de IOF-raad is van hetzelfde geslacht. Als niet wordt voldaan aan die voorwaarde, kan de IOF-raad geen rechtsgeldig advies uitbrengen. 

In het IOF-reglement van de associatie wordt het aantal leden van de IOF-raad vastgelegd en aangetoond hoe daarmee aan dit artikel wordt voldaan.

HOOFDSTUK III. Definitie, doelstellingen en aanwending van de subsidie voor de interfaceactiviteiten (... - ...)

Artikel 6. (21/09/2014- ...)

...

Artikel 7. (01/01/2024- ...)

De subsidie, vermeld in artikelen 13 en 14, wordt aangewend voor de financiering van personeels-, werkings- en overheadkosten voor de volgende mogelijke interfaceactiviteiten :
1° bevordering van de wisselwerking tussen de associatie en het bedrijfs- en maatschappelijk leven, in het bijzonder :
a) stimulering en organisatie van contacten;
b) promotie van het aanbod aan kennis van de associatie;
c) partnersearch;
d) begeleiding bij technologische en economisch-maatschappelijke advisering met een marktconform financieel rendement;
e) ondersteuning bij het opstellen van contracten (juridische en financiële assistentie);
2° bevordering van de economischeen economisch-maatschappelijke valorisatie met een marktconform financieel rendement van het wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd binnen de associatie, in het bijzonder :
a) sensibiliserings- en opleidingsactiviteiten voor de valorisatie van het onderzoek;
b) actieve opsporing van valoriseerbare resultaten die ondersteuning nodig hebben bij het valorisatieproces;
c) begeleiding bij het opstellen van een valorisatieplan (inschakeling van externe consultants);
d) marktonderzoek;
e) opsporing van ondernemingen voor mogelijke exploitatie;
f) bescherming van intellectuele eigendom (octrooiaanvraag en -beheer, licentie-overeenkomsten, auteursrechten);
g) het dagelijkse beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en werking van het IOF;
h) bevordering van de oprichting van spin-offbedrijven.

Maximaal 10% van de subsidie mag besteed worden aan overheadkosten, zijnde centrale beheerskosten en algemene exploitatiekosten die betrekking hebben op:
1° de huur en het onderhoud van gebouwen, lokalen en vergaderzalen met inbegrip van de normale kantooruitrusting, de kosten voor verwarming, verlichting, elektriciteit;
2° het centrale beheer van goederen en diensten die voor de interfaceactiviteiten ter beschikking worden gesteld;
3° kosten die niet specifiek verbonden zijn aan de uitvoering van de vermelde interfaceactiviteiten, zoals telefonie, fax, kopieën, correspondentie, kantoorbenodigdheden.

Interfaceactiviteiten beperken zich tot interne activiteiten. Alle inkomsten uit die activiteiten worden opnieuw in de primaire activiteiten (opleiding, onafhankelijk onderzoek en ontwikkeling en verspreiding van onderzoeksresultaten) en in de versterking van IOF- en interfaceactiviteiten van de instellingen voor hoger onderwijs geïnvesteerd.

HOOFDSTUK IV. Strategisch plan (... - ...)

Artikel 8. (01/01/2024- ...)

§1. Om de vijf jaar stellen de associaties een strategisch plan op voor het IOF en de interfaceactiviteiten.

Het strategische plan, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende elementen:
1°    de strategische visie van de associatie op de opbouw van toepassingsgerichte kennis, de samenwerking met het bedrijfsleven en de valorisatie van wetenschappelijk onderzoek;
2°    de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met het IOF wil bereiken, inclusief de rol van de hogescholen;
3°    de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met de interfacedienst wil bereiken;
4°    de wijze waarop het IOF past in het ruimere kader van strategisch basisonderzoek en toegepast wetenschappelijk onderzoek van de associatie, met economisch of economisch-maatschappelijk doel en een marktconform financieel rendement;
5°    de wijze waarop de associatie tot een optimale interfacewerking wil komen binnen de associatie en op associatieniveau, inclusief de ondersteuning van de hogescholen;
6°    de wijze waarop de associatie tot een optimale samenwerking wil komen tussen de associaties onderling en in het kader van het VLAIO Netwerk. In die samenwerkingen komen minstens het netwerken, de kennisverspreiding en het beantwoorden van kennisvragen van ondernemingen en andere VLAIO Netwerkactoren en het onderling doorverwijzingen voor;
7°    de wijze waarop de werking van de interfacedienst aansluit bij de werking van het IOF.

§2. Elke associatie heeft in zijn strategisch plan aandacht voor :
1° samenwerking tussen de Vlaamse instellingen, internationale en regionale samenwerking;
2° responsible research and innovation, afgekort RRI;
3° interdisciplinariteit;
4° diversiteit van het personeel.

§3. Het strategisch plan bevat voor de looptijd, uitgesplitst per jaar :
1° een financiële begroting;
2° een personeelsplan;
3° de gekwantificeerde doelstellingen.

§4. De Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, kan nadere regels voor dat strategische plan vastleggen, in het bijzonder voor samenwerkingsinitiatieven tussen de associaties onderling en in het kader van het VLAIO Netwerk.

§5. De associaties sturen, voor 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar dat de strategische plannen aflopen, hun nieuwe strategische plannen digitaal naar de Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, en naar het bevoegde departement. Het departement bezorgt die strategische plannen aan VLAIO.

HOOFDSTUK V. Subsidiëring (... - ...)

Afdeling 1. Omvang van de subsidies en de verdeelsleutel (... - ...)

Artikel 8/1. (01/01/2024- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, legt jaarlijks binnen de perken van de uitgavenbegroting een subsidie vast voor de Industriële Onderzoeksfondsen van de associaties.

Artikel 8/2. (01/01/2024- ...)

De bedragen van de subsidie, vermeld in artikel 8/1, worden jaarlijks geïndexeerd binnen de perken van de begrotingskredieten die zijn vastgelegd in de uitgavenbegroting, volgens de formule, vermeld in artikel III.5, §9, eerste lid, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.

Artikel 9. (01/01/2024- ...)

De totale subsidie voor de IOF wordt onder de associaties verdeeld a rato van het procentuele aandeel van de associatie in de som van de parameters, vermeld in artikel 10, en gewogen overeenkomstig artikel 11.

In afwijking van het eerste lid wordt voor de volgende associaties in een gegarandeerd minimumpercentage van de totale subsidie voor IOF voorzien:
1°    Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen vzw: 10,25%;
2°    Associatie Universiteit-Hogescholen Limburg vzw: 4,00%:
3°    Universitaire Associatie Brussel vzw: 9,75%.

Artikel 10. (01/01/2024- ...)

§ 1. Parameter 1 betreft het procentuele aandeel van de associatie in het totale aantal doctoraatsdiploma's. Dat aandeel wordt berekend overeenkomstig de regels en het glijdende tijdvenster als referentieperiode die van toepassing zijn op de doctoraatsparameter C1, vermeld in artikel 40/2, van het BOF-besluit, maar dan berekend op het niveau van de associaties in plaats van de universiteiten.

§ 2. Parameter 2 betreft het gemiddelde procentuele aandeel van de associatie in het totale aantal publicaties enerzijds en in het totale aantal citaties anderzijds. Dat aandeel wordt berekend overeenkomstig de regels en het glijdende tijdvenster als referentieperiode die van toepassing zijn op de criteria voor publicaties en citaties, vermeld in artikel 35 tot en met 40/4, van het BOF-besluit, maar dan berekend op het niveau van de associaties in plaats van de universiteiten.

§ 3. Parameter 3 betreft het gemiddelde procentuele aandeel van de associatie, in de referentieperiode, in de industriële contractinkomsten.

In het eerste lid wordt verstaan onder industriële contractinkomsten van de associatie: de inkomsten die de universiteit en de hogescholen, partner bij de associatie, en de universitaire ziekenhuizen, vermeld in artikel 4 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, voor het onderzoek of onderzoekgedeelte dat wordt uitgevoerd door een onderzoeksgroep van de associatie, verwerven:
1° van vennootschappen op basis van contracten voor onderzoek en dienstverlening. Leerstoelen worden beschouwd als industriële contractinkomsten op voorwaarde dat er een contract is. Giften, schenkingen en inkomsten uit permanente vorming zijn uitgesloten;
2° uit klinische studies. Alleen de inkomsten uit klinische studies in de eerste en tweede klinische fase worden in rekening gebracht.
3° uit licenties. Voor de toepassing van deze inkomsten wordt de volgende trapfunctie jaarlijks ingebouwd:
a) licentie-inkomsten tot een bedrag van 7,5 miljoen euro hebben een gewicht van 1;
b) licentie-inkomsten van een bedrag tussen 7,5 en 15 miljoen euro hebben een gewicht van 0,75;
c) licentie-inkomsten van een bedrag tussen 15 en 25 miljoen euro hebben een gewicht van 0,5;
d) licentie-inkomsten van een bedrag vanaf 25 miljoen euro hebben een gewicht van 0,25.

De middelen die rechtstreeks afkomstig zijn van de industrie en die verworven zijn door de strategische onderzoekscentra voor het onderzoek of onderzoeksgedeelte dat wordt uitgevoerd in de met dat strategische onderzoekscentrum geassocieerde onderzoeksgroepen van de universiteit of van de hogescholen, partner bij de associatie, worden ook beschouwd als industriële contractinkomsten van de associatie als die inkomsten gebaseerd zijn op een contract met een vennootschap en als een zichtbare overhead uitbetaald wordt aan de partner bij de associatie.

De contractinkomsten moeten transparant opgenomen zijn in de boekhouding en er moet over worden gerapporteerd, alsook over de onderliggende overeenkomsten. Dotatiegelden komen niet in aanmerking voor die aanvullende inkomstencomponent.

Voor alle bedragen vermeld in het tweede lid, die voortvloeien uit een contract in een vreemde munt, gelden de bedragen die in de boekhouding zijn ingeschreven.

§ 4. Parameter 4 betreft het procentuele aandeel van de associatie in het geheel van de verworven contractinkomsten uit het lopende Europese Kaderprogramma en aangevuld met verworven contractinkomsten uit het laatst afgesloten Europese Kaderprogramma.

Parameter 4 wordt voor de associaties berekend volgens dezelfde regels en het glijdende tijdvenster als referentieperiode die van toepassing zijn op de berekening van de hefboomparameter C4 voor de universiteiten, vermeld in artikel 40/5 en artikel 44/1, §5, van het BOF-besluit, maar dan op het niveau van de associaties in plaats van de universiteiten.

§ 5. Parameter 5 betreft het procentuele aandeel van de associatie, in de referentieperiode, in het totale aantal :
1° toegekende United States Patent and Trademark Office-octrooien;
2° gepubliceerde aangevraagde en toegekende European Patent Office-octrooien;
3° gepubliceerde aangevraagde octrooien conform het Patent Cooperation Treaty.

Toegekende octrooien hebben in de telling een gewicht van 1. Gepubliceerde aangevraagde octrooien hebben in de telling een gewicht van 0,5. Als in de referentieperiode zowel een aanvraag als een toekenning valt, prevaleert de toekenning en krijgt het octrooi in de telling een gewicht van 1.

In het eerste lid wordt verstaan onder gepubliceerde aangevraagde of toegekende octrooien van de associatie: de octrooien die aangevraagd zijn door of toegekend zijn aan de universiteit of aan de hogescholen, partner bij de associatie, of door of aan een universitair ziekenhuis als vermeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987,  alsook de octrooien, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid, artikel 59, tweede lid.

§ 6. Parameter 6 betreft het procentuele aandeel van de associatie in de oprichting, in de referentieperiode, van spin-offbedrijven.

In het eerste lid wordt verstaan onder spin-offbedrijven van de associatie: de spin-offbedrijven, opgericht door de universiteit of door de hogescholen, partner bij de associatie, of door een universitair ziekenhuis als vermeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, alsook de spin-offbedrijven, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid, artikel 59, derde lid.

Er dient, voor de toepassing van het eerste lid, sprake te zijn van een gestaafde inbreng in het spin-offbedrijf :
1° hetzij via het verwerven van een aandeelhouderspositie op basis van een omschreven technologietransfer in de nieuw opgerichte vennootschap (via het bestaan van een contractuele transferovereenkomst en het inschrijven van een aandeelhouderspositie in de statuten);
2° hetzij via een exclusieve licentieovereenkomst aan de nieuw opgerichte vennootschap waarin voorzien wordt in een exclusief gebruiksrecht van technologie en kennis tegen marktprijs. Dat moet blijken uit ondertekende en gedateerde contractuele documenten.

Al de documenten waaruit de betrokkenheid bij de oprichting van een spin-off moet blijken, dienen binnen een tijdsperiode van 12 maanden te zijn afgesloten en ondertekend.

§ 7. ...

Artikel 11. (31/08/2019- ...)

De parameters, vermeld in artikel 10, worden vanaf 2019 gewogen op de volgende wijze :

   gewicht
parameter 1 5 %
parameter 2 5 %
parameter 3 30 %
parameter 4 20 %
parameter 5 20 %
parameter 6 20 %

Artikel 12. (01/01/2024- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, kan voor de berekening van de verdeelsleutel nadere regelen bepalen op het vlak van :
1° de instanties die verantwoordelijk zijn voor het aanleveren of valideren van de nodige cijfergegevens;
2° de termijn waarin de nodige cijfergegevens worden afgeleverd;
3° de vormvoorschriften voor het aanleveren van de nodige cijfergegevens;
4° de technische uitwerking van de berekeningsmodaliteiten.

De exacte verdeling van de middelen over de associaties wordt jaarlijks opgenomen in een ministerieel besluit.

Artikel 13. (01/01/2024- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, legt jaarlijks binnen de perken van de uitgavenbegroting een subsidie vast voor de interfaceactiviteiten van de associaties.

Artikel 13/1. (01/01/2024- ...)

De bedragen van de subsidie, vermeld in artikel 13, worden jaarlijks geïndexeerd binnen de perken van de begrotingskredieten die zijn vastgelegd in de uitgavenbegroting, volgens de formule, vermeld in artikel III.5, §9, eerste lid, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.

Artikel 14. (01/01/2024- ...)

De subsidie voor de interfaceactiviteiten wordt op de volgende wijze onder de associaties verdeeld volgens een verdeelsleutel die rekening houdt met de verdeling van het wetenschappelijk personeel, en met name enkel met de categorieën zelfstandig academisch personeel, afgekort ZAP, assisterend academisch personeel, afgekort AAP en wetenschappelijk personeel, afgekort WP, over de universiteiten in de periode 2018-2022:
1° de Associatie Katholieke Universiteit Leuven vzw: 40,93% van de subsidie;
2° de Associatie Universiteit Gent vzw: 31,38% van de subsidie;
3° de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen vzw: 12,38% van de subsidie;
4° de Associatie Universiteit-Hogescholen Limburg vzw: 4,50% van de subsidie;
5° de Universitaire Associatie Brussel vzw: 10,81% van de subsidie.
        
In afwijking van het eerste lid ontvangt elke associatie een gegarandeerd minimumaandeel van 5% van de subsidie.

De associaties die voor de verdeling van de subsidie op basis van het eerste lid boven dat gegarandeerd minimumbedrag uitkomen, dragen naar rata van die verdeling bij tot het bereiken van het gegarandeerd minimumbedrag van de associaties die er niet boven uitkomen.

Als de uitbetaling van het minimum niet mogelijk is in het kader van de jaarlijkse algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, worden de gegarandeerde minimumbedragen naar rata van de besparing verminderd voor alle associaties.

Afdeling 2. Interne verdeling, betalingsregeling en gescheiden boekhouding (... - ...)

Artikel 15. (01/01/2024- ...)

De middelen uit het IOF worden toegekend door het associatiebestuur, na gemotiveerd advies van de Industrieel Onderzoeksfondsraad en door middel van een open oproep binnen de associatie.

De aan het IOF toekomende middelen die na afloop van het kalenderjaar in kwestie niet zijn toegewezen, kunnen met behoud van bestemming worden overgedragen naar de begroting van de associatie van het daaropvolgende jaar voor een maximum van 20% van de subsidie van jaar n en gecumuleerd maximaal 50% van het subsidiebedrag van jaar n.

Binnen de bepalingen van het tweede lid kan er een sociaal passief ten laste van de subsidie aangelegd worden, dat gecumuleerd maximaal 5% van het subsidiebedrag van jaar n bedraagt.

In afwijking van het tweede lid kunnen de aan het IOF toekomende middelen die na afloop van het kalenderjaar 2019 niet zijn toegewezen, met behoud van bestemming worden overgedragen naar de begroting van de associatie van het jaar 2020 voor een maximum van 50 % van de in 2019 aan de associatie toegekende IOF-middelen.

In afwijking van het tweede lid kan een associatie een gemotiveerde aanvraag doen bij de bevoegde administratie om af te wijken van de op basis van het tweede lid geldende maximum percentages voor overdracht van reserves en totale gecumuleerde reserves, indien de associatie ten gevolge van de civiele noodsituatie ingevolge het coronavirus COVID-19 daaraan niet kan voldoen.

Als niet voldaan is aan de bepalingen van het tweede of het derde lid, voorziet de associatie in het strategisch plan, vermeld in artikel 8, in een afbouwscenario om uiterlijk tegen 31 december 2027 daaraan te voldoen.

Artikel 16. (31/08/2019- ...)

80 % van de subsidie voor de interfaceactiviteiten van de associaties wordt betaald met twaalf maandelijkse schijven.

Maximum 10 % van de subsidie voor de interfaceactiviteiten van de associaties wordt betaald na de goedkeuring van de rapportering, vermeld in artikel 20, § 1, 1°, 3°, 5° en 7°, en artikel 20/1, in het jaar n+1, waarbij n staat voor het begrotingsjaar waarin de subsidie wordt vastgelegd.

Maximum 10% van de subsidie voor de interfaceactiviteiten van de associaties wordt betaald na de goedkeuring van de rapportering, vermeld in artikel 20, § 2, in het jaar n+1, waarbij n staat voor het begrotingsjaar waarin de subsidie wordt vastgelegd.

Artikel 17. (01/01/2024- ...)

80 % van de subsidie aan de IOF van de associaties wordt betaald met twaalf maandelijkse schijven.

Maximum 10 % van de subsidie aan de IOF van de associaties wordt betaald na de goedkeuring van de rapportering, vermeld in artikel 20, § 1, 1°, 2°, 4°, 6°, 7°, 8° en § 3 in het jaar n+1, waarbij n staat voor het begrotingsjaar waarin de subsidie wordt vastgelegd.

Maximaal 10% van de subsidie aan de IOF van de associaties wordt betaald na de goedkeuring van de rapportering aan FRIS, vermeld in artikel 20/1, in het jaar n+1.

Als de rapportering van een associatie niet voldoet, krijgt de associatie één maand de  tijd om de rapportering te vervolledigen. De 10% van de subsidie wordt pas ingehouden als de associatie niet tijdig de ontbrekende informatie kwaliteitsvol aanlevert.

Artikel 18. (01/01/2024- ...)

Ter naleving van de Kaderregeling Nr. 2022/C 414/01 van 28 oktober 2022 betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie verbinden de begunstigden van de subsidies zich ertoe een boekhouding te voeren waarbij de kosten en de financiering van eventuele economische activiteiten van de instelling voor hoger onderwijs duidelijk kunnen worden onderscheiden van de niet-economische activiteiten.

Afdeling 3. Subsidiëringsvoorwaarden en controle op de naleving ervan (... - ...)

Artikel 19. (01/01/2024- ...)

De bepalingen van artikel 4, 5, 7, 8, 15, eerste lid, en 18 gelden als subsidiëringsvoorwaarde.

Als de regeringscommissaris of de commissaris die belast is met het toezicht op de universiteiten en de hogescholen, of het bevoegde departement dat belast is met toezicht op de aanwending van de middelen voor IOF en interfaceactiviteiten, een overtreding van de subsidiëringsvoorwaarden vaststelt, vervalt overeenkomstig artikel 18 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring, de beslissing tot toekenning van de subsidie voor het niet verantwoorde gedeelte.

HOOFDSTUK VI. Informatieplicht (... - ...)

Artikel 20. (01/01/2024- ...)

§1. De associaties rapporteren jaarlijks voor 30 april van jaar n aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, over jaar n-1 met betrekking tot :
1° de realisaties op het vlak van de implementatie van de strategische visie op de opbouw van toepassingsgerichte kennis, de samenwerking met het bedrijfsleven en de valorisatie van wetenschappelijk onderzoek, vermeld in artikel 8, tweede lid, 1° ;
2° de realisaties op het vlak van de implementatie van de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met het IOF wil bereiken, vermeld in artikel 8, tweede lid, 2° ;
3° de realisaties op het vlak van de implementatie van de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met de interfacedienst wil bereiken, vermeld in artikel 8, tweede lid, 3° ;
4° de realisaties op het vlak van de inpassing van het IOF in het ruimere kader van strategisch basisonderzoek en toegepast wetenschappelijk onderzoek, met economische finaliteit, van de associatie, vermeld in artikel 8, tweede lid, 4° ;
5° de realisaties op het vlak van de implementatie van de wijze waarop de associatie tot een optimale interfacewerking wil komen, binnen de associatie en op associatieniveau als vermeld in artikel 8, tweede lid, 5° ;
6° de realisaties op het vlak van de aandachtspunten, vermeld in artikel 8, § 2;
7° de uitvoering van de in het strategisch plan opgenomen elementen, vermeld in artikel 8, § 3, inclusief cumulatieve reserves en eigen cofinanciering;
8° de concrete samenstelling van de IOF-raad, zo gepresenteerd dat wordt aangetoond dat er aan de bepalingen van artikel 5 § 3 is voldaan.

Het rapport wordt digitaal bezorgd aan het bevoegde departement, dat het op zijn beurt overmaakt aan VLAIO. Op advies van het bevoegde departement, beoordeelt de Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, met oog op de toepassing van artikel 16 en 17, de volgende aspecten van de rapportering binnen drie maanden na de indiendatum :
1° de volledigheid van de rapportering;
2° de conformiteit van de rapportering met dit besluit;
3° de conformiteit van de rapportering met het strategische plan, vermeld in artikel 8.

§2. De associaties rapporteren jaarlijks voor 30 april aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de  innovatie, over de realisaties van jaar n op het vlak van de samenwerking tussen de associaties onderling en in het kader van het VLAIO Netwerk, vermeld in artikel 8, § 1, tweede lid, 6°, en tevens over de geplande activiteiten voor jaar n+1.

§3. Het associatiebestuur bezorgt het IOF-reglement, aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie.

Het IOF-reglement bevat eveneens een omschrijving van het loopbaanbeleid voor de onderzoeksmandaten die worden gefinancierd met IOF-middelen. Bij wijziging van het IOF-reglement wordt de gewijzigde tekst bezorgd.

Het IOF-reglement is ingebed in het Charter Goed Bestuur van de betrokken instellingen.

§4. De Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, kan nadere regels vastleggen voor de rapportering, vermeld in dit artikel.

Artikel 20/1. (01/01/2024- ...)

§1. Het associatiebestuur rapporteert via zijn universiteit en hogescholen maximaal over het gebruik van hun IOF- en interfaceactiviteitenmiddelen aan FRIS, de informatieruimte van de Vlaamse overheid voor onderzoeksinformatie, vermeld in artikel 2/3 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid. Daarbij wordt volgens de geldende procedures en technische standaarden de nodige detailinformatie bezorgd zodat er vanuit FRIS minstens kan worden gerapporteerd over:
1°    de inzet van de IOF-middelen, uitgesplitst naar de projecten en de mandaten, per type, zoals gedefinieerd in artikel 4, de onderzoeksdiscipline, het begrotingsjaar, de onderzoekers en de onderzoeksgroep van de universiteit of de hogeschool die de financiering ontvangen;
2°    de wetenschappelijke publicaties, inclusief de publicaties die worden meegerekend voor de berekening van de parameter 2, vermeld in artikel 10, §2, de doctoraatsproefschriften en de onderzoeksdata;
3°    de gepubliceerde aangevraagde en toegekende octrooien, zoals die worden meegenomen in de berekening van de parameter 5, vermeld in artikel 10, §5;
4°    de wetenschappelijke apparatuur die aangeschaft is met de IOF-middelen in het kader van een IOF-onderzoeksproject;
5°    de regionale, nationale en internationale samenwerking;
6°    de interdisciplinariteit.

§2. De aanlevering van de gegevens, vermeld in paragraaf 1, heeft betrekking op de periode vanaf 1 januari 2019. De associaties stellen samen met het bevoegde departement de precieze definities op en bepalen de nadere modaliteiten over de aanlevering van de gegevens aan FRIS.

§3. De financiële rapportering over de inzet van de IOF- en interfaceactiviteitenmiddelen gebeurt integraal via FRIS. De toekenningen van IOF- onderzoeksprojecten en IOF-mandaten worden in FRIS gerapporteerd op detailniveau per kostensoort. De bestedingen van de onderzoeksprojecten worden alleen gerapporteerd aan FRIS na afloop ervan en op projectniveau, niet per kostensoort. Over de bestedingen van de mandaten wordt gerapporteerd via FRIS op het niveau van een individueel mandaat. Over alle andere bestedingen met de IOF-middelen en bestedingen met de interfaceactiviteitenmiddelen wordt via FRIS op geaggregeerd niveau gerapporteerd. Voor de interfaceactiviteitenmiddelen betekent dat een rapportering op het niveau van de hoofdrubrieken personeels-, werkings- en overheadkosten.

Het bevoegde departement gebruikt die informatie als basis voor de overzichtsrapportering over de inzet van de IOF- en interfaceactiviteitenmiddelen. Het bevoegde departement bezorgt die rapportering jaarlijks proactief aan de associaties ter validering en gebruikt het gevalideerde overzichtsrapport voor de goedkeuring van de rapportering door de Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, zoals beschreven in artikel 20.

§4. Om de kwaliteit van de data in FRIS over de inzet van de IOF-middelen verder te verzekeren, wordt ten minste de volgende informatie bijkomend aangeleverd:
1°    voor onderzoekers: een ORCID, het geslacht, het statuut en, als dat van toepassing is, de datum van de verdediging van het doctoraat;
2°    voor projecten en mandaten: de slaagpercentages van de ingediende projecten en mandaten, de goedgekeurde projecten en mandaten op detailniveau, het begrotingsjaar, de onderzoeksdiscipline en de rol en de expertise van de houder van een IOF-mandaat, het type project, en de partners, vermeld in het contract, inclusief het land waarin ze gevestigd zijn;
3°    voor publicaties: als dat bestaat, het label voor BOF-WoS en VABB-SHW, een ISBN, een ISSN, een DOI, een openaccesslabel, de link naar het digitalrepository, en, als dat van toepassing is, de link naar het IOF-project of -mandaat;
4°    voor datasets: informatie over de inhoud, de toegankelijkheid, het technische formaat, een DOI, een opendatalabel, de link naar de opendatarepository en, als dat van toepassing is, de link naar het IOF-project of -mandaat;
5°    voor wetenschappelijke apparatuur: een link naar het IOF-project en, als dat van toepassing is, het IOF-mandaat en informatie over de toegankelijkheid en gebruiksmodaliteiten;
6°    voor octrooien: als dat van toepassing is, de link naar het IOF-project of het IOF-mandaat.

§5. Publicaties die resulteren uit het onderzoek dat gefinancierd is met de IOF-middelen, worden zo snel mogelijk gratis en online toegankelijk gemaakt in een openaccessrepository. Data op basis van dat onderzoek worden publiekelijk ter beschikking gesteld volgens het principe "zo open als mogelijk, zo gesloten als noodzakelijk". De monitoring en rapportering daarvan verlopen via FRIS. Daarvoor wordt rekening gehouden met de afspraken die worden gemaakt in de Flemish Open Science Board.

In Vlaanderen is FRIS de centrale informatieruimte voor de connectie met de European Open Science Cloud, afgekort EOSC. De Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, kan, in samenspraak met de Flemish Open Science Board, afgekort FOSB, en na de toetsing van de technische haalbaarheid, de openaccesspublicaties en de onderzoeksdata uit het onderzoek dat gefinancierd is met de IOF-middelen, volgens de FAIR-principes via FRIS toegankelijk maken voor EOSC.

§6. De FRIS-data die publiek ontsloten mogen worden, worden ter beschikking gesteld als open data conform de modellicenties van de Vlaamse overheid. Het bevoegde departement neemt de nodige technische en organisatorische maatregelen opdat de vertrouwelijkheid, de integriteit en de beschikbaarheid van de aangeleverde informatie gegarandeerd zijn. Dat betekent dat minstens de informatie over de slaagpercentages, over de toekenningen en de bestedingen van de individuele projecten en mandaten niet openbaar kan worden gemaakt op FRIS. Als de aangeleverde informatie persoonsgegevens bevat, verwerkt het bevoegde departement die gegevens in overeenstemming met de beginselen van de gegevensverwerking uit de algemene verordening gegevensbescherming, afgekort AVG, en komt het bevoegde departement zijn verplichtingen in het kader van die verordening na.

HOOFDSTUK VII. Monitoring en evaluatie (... - ...)

Artikel 21. (01/01/2024- ...)

§ 1. In de periode van 1 juni 2027 tot uiterlijk 30 april 2028 en vervolgens vijfjaarlijks tijdens de overeenstemmende periode laat de Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, het beheer en de activiteiten evalueren waarvoor de subsidies, vermeld in hoofdstuk V van dit besluit, worden ingezet. Dat gebeurt met oog voor de doelstelling van de subsidie, vermeld in artikel 57, § 3, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid.

In de evaluatie worden de volgende zaken onderzocht :
1° de toepassing van dit besluit;
2° de realisatie van de strategische plannen, vermeld in artikel 8;
3° de plaats van de subsidies, vermeld in hoofdstuk V, ten opzichte van andere middelen voor onderzoek en innovatie en dit mede als deel van een systeemevaluatie;
4° de hefboomwerking die de subsidies, vermeld in hoofdstuk V, eventueel bewerkstelligen, bijvoorbeeld in termen van het werven van andere financiering;
5° het ontwerp van strategisch plan van elk van de associaties dat betrekking heeft op de periode die volgt op het kalenderjaar van de evaluatie;
6° de wetenschappelijke output en de resultaten op het vlak van economische valorisatie, met aandacht voor het Technology Readiness Level;
7° de kwaliteit en volledigheid van de informatie over de besteding van de IOF- en de Interfacesubsidie in FRIS;
8° de mogelijkheden voor actualisatie van het juridisch kader.

Ter ondersteuning van de uitvoering van de evaluatie stellen de associaties een zelfevaluatie op die bestaat uit een ex-post- en een ex-anteluik. Het ex-postluik heeft betrekking op de periode sinds de vorige evaluatie en het ex-anteluik op de periode van vijf jaar die volgt op het kalenderjaar van de evaluatie. Die zelfevaluatie kan opgesteld worden op basis van een vragenlijst die het bevoegde departement heeft opgesteld en aan de associaties aanreikt. Het ex-anteluik bevat het ontwerp van strategisch plan. De volledige zelfevaluatie wordt beschouwd als een werkdocument dat input levert voor de evaluatie.

Tijdens de evaluatie worden de nodige elementen verzameld om de ondersteuning van de interfaceactiviteiten en de IOF van de associaties eventueel bij te sturen. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat de overheid, voor wat betreft de interfaceactiviteiten, een co-financierder is.

§ 2. Voor de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, stelt het bevoegde departement een plan van aanpak op dat nadere bepalingen bevat over de inhoud en reikwijdte van de evaluatie en licht dat uiterlijk in de eerste helft van het jaar van de evaluatie toe aan de associaties. Dat plan van aanpak wordt vervolgens aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, meegedeeld.

§ 3. Voor de uitvoering van de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, wijst het bevoegde departement de gepaste evaluatieorganen aan die over de expertise beschikken om die evaluatie vakkundig uit te voeren. Daarbij worden de algemene en specifieke procedures gevolgd die het bevoegde departement heeft uitgewerkt.

§ 4. Het finale evaluatierapport van de evaluatieorganen vermeld in paragraaf 3 wordt overgemaakt aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, kan nadere regels vastleggen voor de evaluatie, vermeld in paragraaf 1.

HOOFDSTUK VIII. Slotbepalingen (... - ...)

Artikel 22. (21/09/2014- ...)

In artikel 10, § 3, tweede en derde lid, worden voor de jaren binnen de referentieperiode tot en met 2014 de woorden "de partners bij de associatie" gelezen als "de universiteit, partner bij de associatie,

Artikel 10, § 3, tweede lid, 2°, is niet van toepassing voor het jaar 2008 binnen de referentieperiode.

Artikel 23. (21/09/2014- ...)

...

Artikel 24. (21/09/2014- ...)

...

Artikel 25. (21/09/2014- ...)

...

Artikel 26. (21/09/2014- ...)

...

Artikel 27. (05/06/2009- ...)

Het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de ondersteuning van interfaceactiviteiten van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 november 2007 en 12 december 2008, wordt opgeheven.

Artikel 28. (05/06/2009- ...)

Dit besluit treedt in werking op 5 juni 2009, met uitzondering van artikel 5, § 2, dat in werking treedt op 1 maart 2010.

Artikel 29. (01/01/2024- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de innovatie, is belast met de uitvoering van dit besluit.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 24/04/2024