Decreet betreffende de integrale jeugdhulp

Datum 12/07/2013

Inhoudstafel

  1. HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen
  2. HOOFDSTUK 2. Toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp
  3. HOOFDSTUK 3. Missie en principes van de integrale jeugdhulp
    1. Afdeling 1. Missie
    2. Afdeling 2. Principes
  4. HOOFDSTUK 4. Doelstellingen van de integrale jeugdhulp
  5. HOOFDSTUK 5. Vermaatschappelijking van de jeugdhulpverlening
  6. HOOFDSTUK 6. De toegang tot de jeugdhulpverlening
    1. Afdeling 1. Algemene bepalingen
    2. Afdeling 2. Modulering en onderscheid
    3. Afdeling 3. De toegang tot de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening
      1. Onderafdeling 1. Organisatie en taken van de toegangspoort
      2. Onderafdeling 2. Indicatiestelling
      3. Onderafdeling 3. Jeugdhulpregie
      4. Onderafdeling 4. Versnelde indicatiestelling en toewijzing in de toegangspoort
    4. Afdeling 4. Rechtstreekse toegang tot de toegangspoort
  7. HOOFDSTUK 7. Continuïteit in de jeugdhulpverlening
  8. HOOFDSTUK 8. Gepast omgaan met verontrustende situaties
    1. Afdeling 1. Omgaan met verontrustende situaties in de jeugdhulpverlening
    2. Afdeling 2. De gemandateerde voorzieningen
      1. Onderafdeling 1. Het ondersteuningscentrum Jeugdzorg
      2. Onderafdeling 2. Vertrouwenscentra kindermishandeling
  9. HOOFDSTUK 9. Een subsidiair aanbod crisisjeugdhulpverlening
  10. HOOFDSTUK 10. Een participatieve jeugdhulpverlening
  11. HOOFDSTUK 11. Gerechtelijke jeugdhulpverlening
    1. Afdeling 1. De bevoegdheid van de jeugdrechter om gerechtelijke maatregelen te nemen
    2. Afdeling 2. De gerechtelijke maatregelen
      1. Onderafdeling 1. Algemene maatregelen
      2. Onderafdeling 2. Maatregelen in geval van hoogdringendheid
    3. Afdeling 3. Aan de vorige afdelingen gemeenschappelijke bepaling
    4. [Afdeling 4. De Sociale Dienst Jeugdrechtbank (verv. decr. 15 maart 2019, art. 29, I: 14 april 2019)]
  12. HOOFDSTUK 12. Afstemming en een integrale aanpak realiseren
    1. Afdeling 1. De Adviesraad Integrale Jeugdhulp
    2. Afdeling 2. [... (opgeh. decr. 15 maart 2019, art. 31, I: 14 april 2019)]
    3. Afdeling 3. Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp
    4. Afdeling 4. Financiële middelen
    5. Afdeling 5. Registratie in de jeugdhulp
  13. HOOFDSTUK 13. Omgaan met persoonsgegevens in de jeugdhulp
  14. HOOFDSTUK 14. Toezicht
  15. [HOOFDSTUK 14/1. Private voorzieningen (ing. decr. 15 maart 2019, art. 37, I: 14 april 2019)]
    1. [Afdeling 2. Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (ing. Decr. 1 maart 2019, art. 23, I: 18 april 2019)]
  16. HOOFDSTUK 15. Wijzigingsbepalingen
    1. Afdeling 1. Wijzigingen in het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin
    2. Afdeling 2. Wijzigingen in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
    3. Afdeling 3.Wijzigingen in het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp
    4. Afdeling 4. Wijzigingen in het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
    5. Afdeling 5. Wijzigingen in het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand
  17. HOOFDSTUK 16. Slotbepalingen

Inhoud

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen (... - ...)

Artikel 1. (01/03/2014- ...)

Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Artikel 2. (01/09/2019- ...)

§ 1. In dit decreet wordt verstaan onder :
1° ...;
2° agentschap Opgroeien: het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid dat is opgericht bij artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Opgroeien;
3° agentschap Opgroeien regie: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid dat is opgericht bij artikel 3 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie;
3° /1 algemene verordening gegevensbescherming : de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
4° ambulant : de hulp wordt in de voorziening aangeboden, maar de cliënt overnacht niet in de voorziening;
5° brede instap : jeugdhulpaanbieders die onder de toepassing vallen van minstens de regelgeving, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 2°, 4° en 7°, en die modules aanbieden die door de Vlaamse Regering zijn aangewezen als behorend tot de brede instap;
6° consult : partijen die elkaar raadplegen en informatie uitwisselen in het kader van de jeugdhulpverlening, vertrekkend vanuit de hulpvraag;
7° continuïteit : de voortzetting zonder onderbreking van het traject van de jeugdhulpverlening, te realiseren door de samenwerking van de verschillende jeugdhulpaanbieders van de jeugdhulpverlening en de trajectbegeleiding;
8° context : het sociale netwerk rond de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, dat in functie van de hulpvraag van die personen van betekenis is;
9° crisissituatie : een acuut beleefde noodsituatie waarin onmiddellijk hulp moet worden geboden;
10° crisisjeugdhulpverlening : jeugdhulpverlening die bestaat uit een onmiddellijke en aangepaste actie in geval van een crisissituatie;
11° ...
12° diagnostiek : het proces van de verzameling en ordening van de beschikbare relevante gegevens vanuit de hulpvraag;
13° dienstverlener : hulp-, zorg- en dienstverleners die professioneel betrokken zijn bij het welzijn van minderjarigen;
14° erkende voorziening van de bijzondere jeugdbijstand : een voorziening die erkend is met toepassing van hoofdstuk 14/1;
15° flexibiliteit : de herzienbaarheid van de aangeboden jeugdhulpverlening in functie van de wenselijkheid en van wat als ondersteunend wordt ervaren door de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;
15° /2 geanonimiseerde gegevens : gegevens die geen betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon of die betrekking hebben op persoonsgegevens die zodanig anoniem zijn gemaakt dat de betrokkene niet of niet meer identificeerbaar is;
15° /3 gecodeerde persoonsgegevens : de persoonsgegevens die alleen met een code in verband kunnen worden gebracht met een geïdentificeerde of identificeerbare persoon;
16° geïndiceerde jeugdhulpverlening : enerzijds de jeugdhulpverlening die voor de minderjarige op basis van de hulpvraag en in overleg met de context wordt voorgesteld in het indicatiestellingsverslag, vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, en die in de vorm van inzetbare en combineerbare typemodules wordt beschreven, waarbij flexibiliteit gewaarborgd is, en anderzijds de jeugdhulpverlening die voor de minderjarige wordt voorgesteld in het verzoek van de jeugdrechter om niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 55;
17° gemandateerde voorzieningen : het ondersteuningscentrum Jeugdzorg en de vertrouwenscentra kindermishandeling;
18° gemeenschapsinstelling : een instelling als vermeld in artikel 2, 4°, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht;
19° gerechtelijke jeugdhulpverlening : de jeugdhulpverlening die wordt opgelegd bij rechterlijke beslissing;
20° hulpprogramma : een voorzieningenoverstijgend en gecoördineerd geheel van jeugdhulpverlening dat bestaat uit een combinatie van modules, afgestemd op de hulpvraag, die al dan niet gelijktijdig ingezet worden met de focus op een specifieke doelgroep of problematiek;
21° indicatiestelling : het proces, vermeld in artikel 21, dat wordt uitgevoerd door het team Indicatiestelling, vermeld in artikel 17, en dat op basis van de hulpvraag en de gemeenschappelijke analyse vaststelt welke jeugdhulpverlening maximaal wenselijk en als ondersteunend en effectief ingeschat wordt en wat de urgentie ervan is;
22° inspraak : de medezeggenschap van minderjarigen, ouders en, in voorkomend geval, opvoedingsverantwoordelijken op elk moment in het traject van de jeugdhulpverlening;
22° /1 instemming : elke vrije, specifieke, geïnformeerde en uitdrukkelijke wilsuiting;
23° Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp : het orgaan, vermeld in artikel 65;
24° Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie : het orgaan, vermeld in artikel 26, § 1, eerste lid, 5°, en derde lid, dat in voorkomend geval overgaat tot de prioritering van dossiers op basis van de hulpvraag, de urgentie en de zorgnood en dat met de minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken en de jeugdhulpaanbieders het gemeenschappelijke engagement aangaat om de geïndiceerde jeugdhulpverlening prioritair uit te voeren;
25° intersectorale registratielijst : systeem waarin al de indicatiestellingsverslagen, vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, en al de verzoeken van de jeugdrechter om niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 55, op naam van de minderjarige worden opgenomen met het oog op de jeugdhulpregie, vermeld in artikel 26;
26° jeugdhulp : het geheel van de jeugdhulpaanbieders, de personeelsleden die de indicatiestelling en de jeugdhulpregie verrichten binnen en voor de toegangspoort, en de personeelsleden die de opdrachten binnen de gemandateerde voorzieningen uitvoeren;
27° jeugdhulpaanbieder : een natuurlijke persoon of een voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt, in de vorm van rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening of niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening of beide, als vermeld in artikel 3, het ondersteuningscentrum en de gemeenschapsinstelling;
28° jeugdhulpverleningsbeslissing : het document, opgemaakt door het team Jeugdhulpregie, vermeld in artikel 17, derde lid, dat de geïndiceerde jeugdhulpverlening omzet in een of meer modules niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening of in een persoonsvolgende financiering die het mogelijk maakt om de geïndiceerde jeugdhulpverlening te realiseren, overeenkomstig artikel 26, § 1, eerste lid, 1° ;
29° jeugdhulpregie : het proces, vermeld in artikel 26, dat wordt uitgevoerd door het team Jeugdhulpregie, vermeld in artikel 17, en dat de geïndiceerde jeugdhulpverlening omzet in een of meer modules jeugdhulpverlening of in een persoonsvolgende financiering;
30° jeugdhulpverlening : de vraaggestuurde hulp- en zorgverlening die zich richt tot minderjarigen, of tot minderjarigen en hun ouders, hun opvoedingsverantwoordelijken of personen uit hun leefomgeving;
31° jeugdhulpverleningsvoorstel : het document, opgemaakt door het team Jeugdhulpregie, vermeld in artikel 17, derde lid, dat een selectie bevat van de modules die in aanmerking komen om de geïndiceerde jeugdhulpverlening te realiseren, als een of meer modules niet onmiddellijk beschikbaar zijn, overeenkomstig artikel 26, § 1, eerste lid, 4° ;
32° kindermishandeling : elke vorm van lichamelijk, psychisch of seksueel geweld waar van een minderjarige het slachtoffer is, actief door het schadelijke optreden of passief door een ernstige nalatigheid van zijn ouders of van iedere andere persoon ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid staat;
33° leefomgeving : de natuurlijke personen, met uitzondering van de ouders en de opvoedingsverantwoordelijken, die bij de minderjarige inwonen of met de minderjarige een familiale of bijzondere affectieve band hebben, onder wie de natuurlijke personen die in de buurt van de minderjarige wonen of met wie de minderjarige geregeld contact heeft, onder meer bij het naar school gaan of tijdens de vrijetijdsbesteding;
34° maatschappelijke noodzaak : de kwalificatie die na het onderzoek, vermeld in artikel 34, door de gemandateerde voorziening aan een verontrustende situatie wordt gegeven en die de noodzaak vastlegt om jeugdhulpverlening in te schakelen;
35° ...;
36° minderjarige : elke natuurlijke persoon die jonger is dan achttien jaarof van wie vermoed wordt dat hij jonger dan achttien jaar is ;
37° mobiel : de hulp wordt niet in de voorziening maar elders aangeboden (thuis, op school enzovoort);
38° module : een duidelijk afgelijnde eenheid van jeugdhulpverlening op basis van de hulpvraag, aangeboden door een jeugdhulpaanbieder, gebaseerd op één typemodule, die afzonderlijk, gelijktijdig of consecutief en op een manier waarbij de flexibiliteit met andere eenheden van jeugdhulpverlening gewaarborgd is, kan worden aangeboden;
39° netwerk : een functioneel samenwerkingsverband van jeugdhulpaanbieders dat afspraken over een integrale uitbouw van de hulpverlening vastlegt in een samenwerkingsprotocol;
40° niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening : de modules van jeugdhulpverlening die volgens het onderscheid, vermeld in artikel 14 en 15, vanwege hun graad van ingrijpendheid behoren tot de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en waartoe minderjarigen, ouders en, in voorkomend geval, opvoedingsverantwoordelijken alleen toegang hebben op basis van een jeugdhulpverleningsbeslissing;
41° ondersteuningscentrum : het ondersteuningscentrum Jeugdzorg, vermeld in artikel 33;
42° opvoedingsverantwoordelijken : andere natuurlijke personen dan de ouders die de minderjarige op duurzame wijze in feite onder hun bewaring hebben of bij wie de minderjarige geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid;
43° ouders : de natuurlijke personen die titularis zijn van het ouderlijk gezag, of, bij ontstentenis van die personen, de wettelijke vertegenwoordigers;
44° persoonsvolgende financiering : het instrument voor de eigen sturing van de hulp door de persoon met een handicap, dat de persoon volgt en waarmee hij op afdoende wijze zorg en assistentie voor zichzelf kan betrekken. Deze financieringswijze wordt opgedeeld in een systeem van persoonsvolgende vouchers en in een systeem van cash budgetten, waarbij de persoon met een handicap kan overstappen van het ene systeem op het andere en terug;
45° pleeggezin : het gezin van de pleegzorger;
46° pleegzorger : een meerderjarige natuurlijke persoon die één of meer pleegkinderen en/of pleeggasten in het eigen gezin opvangt;
46° /1 projecten: een tijdelijk initiatief dat wordt ingezet om in te spelen op maatschappelijke, inhoudelijke of andere evoluties en dat desgevallend wordt ingezet bovenop de opdracht waarvoor voorzieningen erkend zijn;
47° rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening : de modules van jeugdhulpverlening voor de toegangspoort die volgens het onderscheid, vermeld in artikel 14 en 15, behoren tot de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en waartoe minderjarigen, ouders en, in voorkomend geval, opvoedingsverantwoordelijken toegang nebben, zonder dat ze daarvoor een jeugdhulpverleningsbeslissing als vermeld in artikel 26, § 1, eerste lid, 3°, nodig hebben;
48° regio : een regio integrale jeugdhulp als vermeld in artikel 64;
49° residentieel : de hulp wordt in de voorziening aangeboden en de cliënt overnacht in de voorziening;
50° sector : een domein dat geregeld wordt door een regelgeving als vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 1° tot en met 7°, of toepasselijk verklaard wordt krachtens artikel 3, § 2;
51° sociale dienst : de Sociale Dienst Jeugdrechtbank, vermeld in artikel 56;
52° toegangspoort : een orgaan als vermeld in artikel 17;
53° typemodule : een afgelijnde eenheid van jeugdhulpverlening, gebaseerd op één functie of op een specifiek omschreven kernproces van hulpverlening, die deel uitmaakt van een intersectoraal opgemaakte set van typemodules en die tot doel heeft de kernopdrachten van de sectoren in dezelfde taal te formuleren en op elkaar af te stemmen;
54° verontrustende situatie : een situatie die de ontwikkeling van een minderjarige bedreigt doordat zijn psychische, fysieke of seksuele integriteit of die van een of meer leden van zijn gezin wordt aangetast of doordat zijn affectieve, morele, intellectuele of sociale ontplooiingskansen in het gedrang komen, waardoor het aanbieden van jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk kan zijn;
55° vertrouwenscentrum kindermishandeling : een centrum als vermeld in artikel 42;
55° /1 voorzieningen: de initiatieven die hulp- of dienstverlening aan minderjarigen en gezinnen aanbieden;
56° vrijwillige jeugdhulpverlening : rechtstreeks of niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening die berust op een vrijwillige medewerking van de betrokken partijen en die geen gerechtelijke jeugdhulpverlening is.

§ 2. Bij verwijzing naar personen wordt in dit decreet de mannelijke vorm gebruikt.

Artikel 2/1. (14/04/2019- ...)

De ouder van de minderjarige en, in voorkomend geval, de opvoedingsverantwoordelijke hebben het recht om zich in alle contacten met de jeugdhulp en met de sociale dienst, te laten bijstaan door een persoon die aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° meerderjarig zijn;
2° niet rechtstreeks betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening die voor de minderjarige georganiseerd wordt;
3° op ondubbelzinnige wijze door de ouder en, in voorkomend geval, de opvoedingsverantwoordelijke aangewezen zijn;
4° beschikken over een uittreksel uit het strafregister dat een model 2 als vermeld in artikel 596, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, omvat;
5° verschillen van de vertrouwenspersoon van de minderjarige, vermeld in artikel 24 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp.

De vertrouwenspersoon die de ouder en, in voorkomend geval, de opvoedingsverantwoordelijke bijstaat, legitimeert zich bij elk optreden in die hoedanigheid.

HOOFDSTUK 2. Toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp (... - ...)

Artikel 3. (18/04/2019- ...)

§ 1. Integrale jeugdhulp heeft betrekking op jeugdhulpverlening die aangeboden wordt met toepassing van de volgende regelgeving :
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp;
2° het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;
3° het decreet van 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg;
4° het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie;
5° het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
6° artikel 40, § 2, 1°, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht;
7° het decreet van 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk;
8° het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg.

Binnen de regelgeving, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 7°, bepaalt de Vlaamse Regering welke jeugdhulpverlening onder het toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp valt.

§ 2. De Vlaamse Regering kan het toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp uitbreiden naar jeugdhulpverlening die met toepassing van andere Vlaamse regelgeving wordt aangeboden.

Artikel 4. (01/03/2014- ...)

De Vlaamse Regering kan, voor het aanleveren van relevante gegevens over de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomende geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en voor de jeugdhulpregie, verricht door het team Jeugdhulpregie, vermeld in artikel 17, derde lid, overeenkomsten sluiten met :
1° personen of voorzieningen van wie het hulpaanbod niet onder de toepassing valt van een regelgeving als vermeld in artikel 3;
2° personen of voorzieningen die buiten de Vlaamse Gemeenschap gevestigd zijn.

HOOFDSTUK 3. Missie en principes van de integrale jeugdhulp (... - ...)

Afdeling 1. Missie (... - ...)

Artikel 5. (14/04/2019- ...)

Integrale jeugdhulp biedt aan minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit hun leefomgeving die daar behoefte aan hebben, hulp en zorg op maat die met een grote mate aan flexibiliteit aan de hulpvraag proberen te beantwoorden. Ze doet dat door een gemeenschappelijke analyse van de hulpvraag en in een sectoroverschrijdende samenwerking tussen jeugd-hulpaanbieders en intersectorale afstemming van het jeugdhulpaanbod. Het jeugdhulpaanbod kan herzien worden in functie van wat als efficiënt, effectief en ondersteunend ervaren wordt door de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken.

Ze omvat zowel de rechtstreeks toegankelijke als de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, waarmee de personen tot wie ze zich richt, instemmen, als gerechtelijke jeugdhulp.

Er worden voorzieningen en projecten georganiseerd, erkend of gesubsidieerd voor de jeugdhulpverlening aan minderjarigen die zich in een verontrustende situatie bevinden of die een jeugddelict hebben gepleegd, en eventueel van hun ouders, hun opvoedingsverantwoordelijken of personen uit hun leefomgeving

De integrale jeugdhulp respecteert op elk moment de bepalingen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, aangenomen in New York op 20 november 1989 en geëxpliciteerd in het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van minderjarigen in de integrale jeugdhulp. De jeugdhulp houdt op elk moment rekening met de godsdienstige, de ideologische en de wijsgerige overtuiging van de minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken.

Afdeling 2. Principes (... - ...)

Artikel 6. (01/03/2014- ...)

Binnen het beschikbare jeugdhulpaanbod en de beschikbare kredieten heeft elke minderjarige met een jeugdhulpvraag of jeugdhulpbehoefte, alsook elke ouder of opvoedingsverantwoordelijke met een jeugdhulpvraag of jeugdhulpbehoefte die verband houdt met de opvoeding of de ontwikkeling van de minderjarige, maximaal recht op jeugdhulp als vermeld in dit decreet.

De jeugdhulp hanteert een contextgerichte manier van werken en ze zet de jeugdhulpverlening op de meest efficiënte en effectieve manier in.

De jeugdhulp zet maximaal de eigen krachten in van minderjarigen, ouders of, in voorkomend geval, opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit de leefomgeving, en versterkt hen daarin.

De jeugdhulp vertrekt van de hulpvraag of de hulpbehoefte van de personen tot wie ze zich richt, en sluit daar maximaal bij aan. Als verschillende vormen van jeugdhulp gelijkwaardig aan een jeugdhulpvraag of jeugdhulpbehoefte kunnen beantwoorden, wordt de minst ingrijpende vorm van jeugdhulp aangeboden.

Met uitzondering van de gerechtelijke jeugdhulpverlening kan de jeugdhulpverlening alleen worden verleend met instemming van de personen tot wie ze zich richt. De jeugdhulp berust op een vrijwillige medewerking van de betrokken personen. Ze worden maximaal betrokken bij de jeugdhulpverlening. De jeugdhulpverlening kan alleen uitgevoerd worden met :
1° de instemming van de ouders van de minderjarige en, in voorkomend geval, van zijn opvoedingsverantwoordelijken;
2° de instemming van de min-twaalfjarige, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, als blijkt dat de min-twaalfjarige tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, of de instemming van de minderjarige die twaalf jaar of ouder is, of nadat de minderjarige werd gehoord als die jonger is dan twaalf jaar.

In het belang van de minderjarige kan er van de noodzakelijke instemming, vermeld in het vijfde lid, worden afgeweken, wanneer die instemming omwille van omstandigheden niet onmiddellijk kan worden verleend en in afwachting dat ze wordt verleend, of wanneer die instemming omwille van omstandigheden niet uitdrukkelijk kan worden verleend. In die gevallen is afwijking mogelijk op voorwaarde dat :
1° de afwijking genotuleerd wordt;
2° de afwijking gemotiveerd wordt;
3° er in de motivatie wordt verwezen naar het belang van de minderjarige waarbij duidelijk wordt omschreven over welk belang van de minderjarige het gaat;
4° er in de motivatie wordt aangetoond dat het mogelijke werd gedaan om de werkelijke instemming te verkrijgen.

De jeugdhulp houdt bij haar werking op gepaste wijze rekening met de culturele kenmerken, de socio-economische situatie en de handicap van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken.

Artikel 7. (01/03/2014- ...)

Met behoud van de toepassing van artikel 72 tot en met 76, waaronder het gezamenlijk en gedeeld beroepsgeheim, zijn alle personen die hun medewerking verlenen aan de toepassing van dit decreet, gebonden door de geheimhoudingsplicht met betrekking tot de gegevens waarvan ze bij de uitoefening van hun opdracht kennis krijgen en die daarmee verband houden.

Elke overtreding van dit artikel wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro.

HOOFDSTUK 4. Doelstellingen van de integrale jeugdhulp (... - ...)

Artikel 8. (01/03/2014- ...)

Integrale jeugdhulp heeft betrekking op de samenwerking en afstemming in de jeugdhulp met als doel een gezamenlijk engagement aan te gaan ten behoeve van minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit hun leefomgeving en daarvoor :
1° in te zetten op de vermaatschappelijking van de jeugdhulpverlening;
2° de tijdige toegang tot de jeugdhulpverlening te organiseren;
3° de flexibiliteit en continuïteit van de jeugdhulpverlening te waarborgen, met inbegrip van de naadloze overgang naar andere vormen van hulpverlening;
4° gepast om te gaan met verontrustende situaties in de jeugdhulpverlening;
5° in een subsidiair aanbod crisisjeugdhulpverlening te voorzien;
6° hen maximaal in de jeugdhulpverlening te laten participeren;
7° een integrale aanpak te realiseren bij het organiseren en het aanbieden van jeugdhulpverlening.

HOOFDSTUK 5. Vermaatschappelijking van de jeugdhulpverlening (... - ...)

Artikel 9. (01/03/2014- ...)

De jeugdhulp heeft de opdracht om de eigen krachten van minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit hun leefomgeving in te zetten en die personen te versterken met het oog op :
1° het vermijden, als dat mogelijk is, van de instroom van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken in de hulpverlening;
2° het verhogen van hun participatie in de jeugdhulpverlening;
3° het stimuleren van hun emancipatie en participatie in de samenleving.

Daarvoor zetten de jeugdhulpaanbieders aangepaste methodieken in die de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving versterken om hun eigen krachten te maximaliseren om aan de hulpvraag te beantwoorden.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere invulling van de opdrachten, vermeld in het eerste lid en tweede lid, en de wijze waarop de opdrachten worden uitgevoerd.

Artikel 10. (01/03/2014- ...)

De methodieken vermeld in artikel 9, tweede lid, hebben tot doel de jeugdhulpverlening aan de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken zo inclusief mogelijk te organiseren. Daarvoor wordt in dialoog met die personen een ondersteuningsplan opgesteld dat flexibiliteit waarborgt en dat hun bestaande sociale netwerk inzet en versterkt of dat voor hen een sociaal netwerk creëert.

De Vlaamse Regering bepaalt welke elementen het ondersteuningsplan minstens moet bevatten.

HOOFDSTUK 6. De toegang tot de jeugdhulpverlening (... - ...)

Afdeling 1. Algemene bepalingen (... - ...)

Artikel 11. (01/03/2014- ...)

De jeugdhulp organiseert voor alle minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit hun leefomgeving tijdig de toegang tot :
1° de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening;
2° de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, via de toegangspoort.

Daarvoor verbetert de jeugdhulp de volgende aspecten van het aanbod :
1° de bruikbaarheid;
2° de bereikbaarheid;
3° de beschikbaarheid;
4° de begrijpbaarheid;
5° de betaalbaarheid.

Met behoud van de toepassing van hoofdstuk 5 koppelt de jeugdhulp aan elke hulpvraag zo snel mogelijk en in zo weinig mogelijk stappen het minst ingrijpende en meest gepaste beschikbare hulpaanbod, bestaande uit rechtstreeks of niet rechtstreeks toegankelijke modules, of een combinatie van beide, en zet tijdig diagnostiek in.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere invulling van de doelstellingen en de daarmee verbonden opdrachten, de wijze waarop de opdrachten worden uitgevoerd, de modules die tot de brede instap behoren en de intersectorale kwaliteitseisen voor de brede instap.

Artikel 12. (01/03/2014- ...)

De rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening wordt versterkt door :
1° aanpassingen in het onderscheid, vermeld in afdeling 2, waardoor 30% van de niet-residentiële modules van de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, rechtstreeks toegankelijk wordt;
2° bij uitbreidingen van het aanbod van de sectoren minimaal 30% van de totale middelen voor de uitbreiding te besteden aan de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening.

De Vlaamse Regering kan de verhouding, vermeld in het eerste lid, 2°, verhogen.

Afdeling 2. Modulering en onderscheid (... - ...)

Artikel 13. (01/03/2014- ...)

Elke jeugdhulpaanbieder biedt zijn jeugdhulpverlening aan in de vorm van modules die inzetbaar zijn op basis van de hulpvraag en wat jongeren en ouders als ondersteunend ervaren. De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor het beschrijven, het combineren en het aanbieden van modules.

Artikel 14. (01/03/2014- ...)

De modules jeugdhulpverlening van de jeugdhulpaanbieders, met uitzondering van de modules die worden ingezet in een hulpprogramma, worden opgedeeld in rechtstreeks toegankelijke en niet rechtstreeks toegankelijke modules. De niet rechtstreeks toegankelijke modules kunnen, met uitzondering van het aanbod van de gemeenschapsinstellingen, alleen op basis van een jeugdhulpverleningsbeslissing worden ingezet.

Artikel 15. (01/03/2014- ...)

Het onderscheid tussen rechtstreeks toegankelijke en niet rechtstreeks toegankelijke modules wordt gemaakt op basis van een weging van minstens de volgende kenmerken :
duur, frequentie en intensiteit.
In het eerste lid wordt verstaan onder :
1° frequentie : het gemiddelde aantal hulpverlenende contacten over een welbepaalde periode;
2° intensiteit : de gemiddelde duur van één hulpverlenend contact, uitgedrukt in uren per etmaal;
3° duur : de gemiddelde duur waarvoor de (type)module wordt aangeboden.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere invulling van die kenmerken en de wijze waarop ze worden gewogen. Ze kan bepalen dat bij de weging ook rekening wordt gehouden met andere kenmerken van de modules.

Artikel 16. (01/03/2014- ...)

De Vlaamse Regering kan voor bepaalde specifieke doelgroepen of problematieken hulpprogramma's vastleggen en de toegankelijkheid van de modules in het hulpprogramma bepalen.

Afdeling 3. De toegang tot de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening (... - ...)

Onderafdeling 1. Organisatie en taken van de toegangspoort (... - ...)

Artikel 17. (01/03/2014- ...)

De toegangspoort is een orgaan dat onafhankelijk werkt van de jeugdhulpaanbieders en van de andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden, en dat, met behoud van de toepassing van artikel 55, de buitengerechtelijke toegang tot de niet rechtstreeks toegankelijke modules organiseert.

Per regio wordt een toegangspoort opgericht. Die regio vormt het werkgebied van de toegangspoort.

De toegangspoort bestaat minstens uit een team Indicatiestelling en een team Jeugdhulpregie, die onafhankelijk van elkaar functioneren. Het team Indicatiestelling is multidisciplinair samengesteld, beschikt over een brede expertise inzake de problemen waar de minderjarigen en hun ouders of opvoedingsverantwoordelijken mee geconfronteerd worden en bevat ook een vertegenwoordiging van minderjarigen, hun ouders of opvoedingsverantwoordelijken.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling, de werking en de vestigingsplaats van de toegangspoort, de intervisie en supervisie van de personeelsleden van de toegangspoort, alsook de wijze waarop haar werking en de kwaliteit van haar dienstverlening worden geëvalueerd.

Artikel 18. (14/04/2019- ...)

§ 1. De toegangspoort ontvangt de aanvragen voor niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening die aangeboden wordt ter uitvoering van de regelgeving, vermeld in artikel 3, met uitzondering van aanvragen met betrekking tot het aanbod van de gemeenschapsinstellingen, en oefent de taken indicatiestelling en jeugdhulpregie uit volgens de bepalingen van onderafdeling 2 en 3.

§ 2. Voor de aanvragen tot tenlasteneming van individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap als vermeld in artikel 6, 2°, en artikel 8, 3°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, beperkt de opdracht van de toegangspoort zich tot het ontvangen van de aanvraag ervan.

De Vlaamse Regering regelt de samenwerking tussen de toegangspoort en het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap voor de afhandeling van de aanvragen, vermeld in het eerste lid.

§ 3. De toegangspoort kan voor personen tot maximaal vijfentwintig jaar beslissen over de jeugdhulpverlening conform de regels die de Vlaamse Regering bepaalt.

§ 4. De toegangspoort beheert de beschikbare capaciteit van de niet rechtstreeks toegankelijke modules. Ze streeft naar een maximale benutting van de beschikbare capaciteit in functie van de hulpvragen en neemt het wachtbeheer op zich.

De toegangspoort gaat in overleg met de jeugdhulpaanbieders van de regio in functie van de regie van jeugdhulpverlening. Dat overleg kan niet geweigerd worden door de jeugdhulpaanbieders. De jeugdhulpaanbieders geven de vrijgekomen plaatsen door aan de toegangspoort.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.

De Vlaamse Regering kan bepalen op welke wijze de toegangspoort ook zicht houdt op het beschikbare aanbod rechtstreeks toegankelijke modules.

Artikel 19. (01/03/2014- ...)

Als tijdens de afhandeling van een aanmelding door de toegangspoort de betrokken minderjarige van woonplaats verandert en die woonplaats in het werkgebied van een andere toegangspoort ligt, zorgt die toegangspoort voor de verdere afhandeling en wordt het dossier van de minderjarige aan haar bezorgd. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.

Onderafdeling 2. Indicatiestelling (... - ...)

Artikel 20. (01/03/2014- ...)

Jeugdhulpaanbieders en andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden, kunnen een minderjarige aanmelden bij de toegangspoort met het oog op een indicatiestelling en de realisatie van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening.

De aanmelding voldoet aan de volgende criteria :
1° ze gebeurt met instemming en met maximale betrokkenheid van de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;
2° ze bevat de beschikbare relevante gegevens over de personen, vermeld in punt 1°, en over de betrokken personen uit de leefomgeving van de minderjarige;
3° ze bevat een verslag over de aan de aanmelding voorafgegane casusgerichte subsidiaire acties tot het inzetten en versterken van de krachten van de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit de leefomgeving van de minderjarige, overeenkomstig artikel 9;
4° ze bevat een verslag over de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en de dienstverlening, die subsidiair is ingezet voorafgaand aan de aanmelding.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de aanmelding. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van erkenning van andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden als aanmelder en contactpersoon bij de toegangspoort.

Artikel 21. (01/03/2014- ...)

Voor de indicatiestelling, heeft het team Indicatiestelling de volgende opdrachten :
1° op basis van de beschikbare relevante gegevens over de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving, in overleg met die personen vaststellen welke jeugdhulpverlening maximaal wenselijk is en de urgentie ervan aangeven, onafhankelijk van het beschikbare jeugdhulpaanbod;
2° een indicatiestellingsverslag opstellen waarin de voorgestelde jeugdhulpverlening in de vorm van typemodules wordt beschreven, met de mogelijkheid om bepaalde typemodules uit te sluiten voor de minderjarige, en waarin de geldigheidsduur van het indicatiestellingsverslag is bepaald, en dat indicatiestellingsverslag bezorgen aan de aanmelder, aan de minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken en aan het team Jeugdhulpregie.

De typemodules, opgenomen in het indicatiestellingsverslag, garanderen flexibiliteit bij het organiseren van de jeugdhulpverlening.

Het team Indicatiestelling kan beslissen om geen indicatiestellingsverslag op te maken als het van oordeel is dat niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening niet hoeft te worden ingezet voor de minderjarige. In dat geval bezorgt het team Indicatiestelling een gemotiveerde kennisgeving van die beslissing aan de aanmelder, vermeld in artikel 20, eerste lid, aan de minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de indicatiestelling, voor de controle op de kwaliteit van de indicatiestelling, voor het indicatiestellingsverslag en de kennisgeving.

Artikel 22. (01/03/2014- ...)

Het team Indicatiestelling kan, met behoud van de toepassing van artikel 4, bijkomende relevante gegevens over de minderjarige vragen aan de aanmelder of aan een erkend multidisciplinair team. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor het vragen en het aanreiken van die gegevens.

De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure voor de erkenning en subsidiëring van multidisciplinaire teams.

De kernopdrachten van de multidisciplinaire teams zijn :
1° het aanleveren van diagnostiek aan de toegangspoort;
2° het aanmelden van minderjarigen bij de toegangspoort en het overmaken aan de toegangspoort van een voorstel van indicatiestellingsverslag in termen van typemodules voor deze minderjarigen.

Artikel 23. (01/03/2014- ...)

Als na een indicatiestelling de hulpvraag is gewijzigd, of als de geldigheidsduur van het indicatiestellingsverslag is verstreken, kan hetzelfde team Indicatiestelling een herindicatiestelling verrichten.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de herindicatiestelling.

Artikel 24. (01/03/2014- ...)

Als de minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken niet akkoord gaan met de inhoud van het indicatiestellingsverslag, vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, of met de kennisgeving, vermeld in artikel 21, derde lid, kunnen ze een tweede indicatiestelling aanvragen. De tweede indicatiestelling wordt verricht door een ander team Indicatiestelling dan het team dat de betwiste indicatiestelling heeft verricht.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de tweede indicatiestelling.

Artikel 25. (01/03/2014- ...)

Zowel voor diagnostiek als voor indicatiestelling wordt gebruikgemaakt van instrumenten die gevalideerd zijn door een Vlaams centrum met expertise inzake diagnostiek, indicatiestelling en zorginschaling, zoals bij decreet bepaald.

Onderafdeling 3. Jeugdhulpregie (... - ...)

Artikel 26. (14/04/2019- ...)

§ 1. Voor de jeugdhulpregie heeft het team Jeugdhulpregie de volgende opdrachten :
1° het indicatiestellingsverslag, vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, of het verzoek van de jeugdrechter om niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 55, omzetten in een of meer modules niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening in een persoonsvolgende financiering of in een combinatie van beide die het mogelijk maakt om de geïndiceerde jeugdhulpverlening te realiseren, en de minderjarige inschrijven op de intersectorale registratielijst;
2° met het oog op de uitvoering van de geïndiceerde jeugdhulpverlening, samen met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, de betrokken personen uit zijn leefomgeving en de persoon of voorziening die de minderjarige heeft aangemeld bij de toegangspoort, onderhandelen met jeugdhulpaanbieders en andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden;
3° ofwel de overeengekomen modules, vermeld in punt 1°, vastleggen in een jeugdhulpverleningsbeslissing en die bezorgen aan de persoon of voorziening die de minderjarige heeft aangemeld bij de toegangspoort, aan de minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken, en aan de betrokken jeugdhulpaanbieders, ofwel de persoonsvolgende financiering, vermeld in punt 1°, vastleggen in een jeugdhulpverleningsbeslissing en die bezorgen aan de minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken, of een combinatie van beide vastleggen in een jeugdhulpverleningsbeslissing en die bezorgen aan de minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken;
4° als de modules, vermeld in punt 1°, of een deel ervan, niet onmiddellijk beschikbaar zijn, en, in voorkomend geval, op basis van een prioritering van de hulpvraag, een jeugdhulpverleningsvoorstel opmaken en dat bezorgen aan de persoon of voorziening die de minderjarige heeft aangemeld bij de toegangspoort, aan de minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken en aan de betrokken jeugdhulpaanbieders en de andere betrokken personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden;
5° als de modules, vermeld in punt 1°, of een deel ervan, niet kunnen worden uitgevoerd en de opdracht, vermeld in het eerste lid, 4°, beëindigd is, het dossier bezorgen aan de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie;
6° voor dossiers met de hoogste prioriteit de jeugdhulpaanbieders de opdracht geven om binnen de beschikbare capaciteit een of meer modules niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening uit te voeren.

Voor het verzoek van de jeugdrechter, vermeld in het eerste lid, 1 °, wordt nagegaan welke niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening uitvoering kan geven aan de door de jeugdrechter voorgestelde maatregel.

Als het indicatiestellingsverslag, vermeld in het eerste lid, 1°, jeugdhulpverlening indiceert die wordt aangeboden met toepassing van de regelgeving, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 5°, en het dossier in aanmerking komt voor een persoonsvolgende financiering, bezorgt het team Jeugdhulpregie het dossier onmiddellijk aan de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie die in voorkomend geval overgaat tot een prioritering van het dossier. De minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken die de regie voeren, beslissen verder over de persoonsvolgende financiering en zorgen voor de regie ervan.

De opdracht, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt door het team Jeugdhulpregie alleen uitgevoerd als geen jeugdhulpaanbieders worden gezocht of kunnen worden gevonden door :
1° de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving;
2° een jeugdhulpaanbieder of een andere persoon of voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt, ongeacht of die persoon of voorziening de minderjarige heeft aangemeld bij de toegangspoort.

Dossiers met de hoogste prioriteit, vermeld in het eerste lid, 6°, zijn dossiers :
1° die een prioritair toe te wijzen hulpvraag zijn geworden omdat het verregaande overleg, vermeld in het eerste lid, 2°, niet resulteert in een uitvoering van de geïndiceerde jeugdhulpverlening;
2° waarvoor het indicatiestellingsverslag, vermeld in het eerste lid, 1°, jeugdhulpverlening indiceert die wordt aangeboden met toepassing van de regelgeving, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 5°, en waarbij de betrokken minderjarige in een noodsituatie verkeert;
3° die de jeugdrechter met toepassing van artikel 55 heeft laten inschrijven op de intersectorale registratielijst met het oog op de uitvoering van een maatregel die hij heft bevolen met toepassing van artikel 53.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de jeugdhulpregie, de jeugdhulpverleningsbeslissing, het jeugdhulpverleningsvoorstel en de persoonsvolgende financiering. De Vlaamse Regering bepaalt ook de minimale inhoudelijke en procesmatige criteria voor de prioritering van dossiers door het team Jeugdhulpregie en door de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie, de maximale termijn voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in het eerste lid, 3°, 4°, 5° en 6°, de nadere regels voor de erkenning van een situatie als een noodsituatie, vermeld in het vierde lid, 2°, en de nadere samenstelling en de opdrachten van de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie.

§ 2. Voor iedere indicatiestelling wordt binnen de beschikbare capaciteit de geïndiceerde jeugdhulpverlening gerealiseerd met inzet en verregaand overleg van de relevante jeugdhulpaanbieders. Als in de jeugdhulpverleningsbeslissing tegelijkertijd modules zijn opgenomen die worden aangeboden door verschillende jeugdhulpaanbieders, wijst de jeugdhulpverleningsbeslissing, na overleg met de betrokken jeugdhulpaanbieders, de jeugdhulpaanbieder aan die zal zorgen voor de coördinatie van de jeugdhulpverlening.

§ 3. Jeugdhulpaanbieders die niet rechtstreeks toegankelijke modules aanbieden, verlenen desgevraagd aan het team Jeugdhulpregie hun volle medewerking voor de realisatie van de geïndiceerde jeugdhulpverlening. Als een jeugdhulpaanbieder niet overgaat tot uitvoering van de jeugdhulpverlening, wordt dat ten overstaan van het team Jeugdhulpregie en de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken gemotiveerd. Jeugdhulpaanbieders kunnen in geen geval de uitvoering van de jeugdhulpverlening weigeren als het team Jeugdhulpregie, met toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 6°, hen de opdracht heeft gegeven om modules uit te voeren voor een dossier met de hoogste prioriteit.

Artikel 27. (01/03/2014- ...)

Als na de voltooiing van de jeugdhulpregie conform artikel 26 de duur van de modules, vermeld in de jeugdhulpverleningsbeslissing, verstreken is of als er voor een minderjarige een herindicatiestelling heeft plaatsgevonden op basis waarvan een herziening van de jeugdhulpverleningsbeslissing noodzakelijk is, kan hetzelfde team Jeugdhulpregie die herziening verrichten op gemotiveerd verzoek van een jeugdhulpaanbieder die aan de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving jeugdhulpverlening verstrekt. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de herziening van de jeugdhulpverleningsbeslissing.

Onderafdeling 4. Versnelde indicatiestelling en toewijzing in de toegangspoort (... - ...)

Artikel 28. (14/04/2019- ...)

De minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving kunnen van de toegangspoort een versnelde indicatiestelling en toewijzing krijgen in situaties waarbij :
1° er een tekort is aan aangeleverde diagnostiek;
2° er vraag is naar een overname, voor een beperkte periode, van een minderjarige door een jeugdhulpaanbieder die modules aanbiedt die vergelijkbaar zijn met de modules van diegene die modules uitvoert voor de minderjarige;
3° jeugdhulpverlening geïndiceerd is vanuit het hulpprogramma crisis;
4° er nood is aan de financiering van specifieke acties voor de versterking van de draagkracht van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving.

Die specifieke acties kunnen, met inachtneming van de bepalingen in artikel 6 van dit decreet, genomen worden als tijdelijke ondersteuning om te voorkomen dat meer ingrijpende jeugdhulpverlening nodig is en bestaan uit hulp en zorg die buiten het toepassingsgebied, vermeld in artikel 3, § 1, vallen.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de versnelde indicatiestelling en toewijzing en voor de financiering van specifieke acties.

Afdeling 4. Rechtstreekse toegang tot de toegangspoort (... - ...)

Artikel 29. (07/07/2019- ...)

Een minderjarige die minstens twaalf jaar is of, als hij jonger dan twaalf jaar is, tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken kunnen bij de toegangspoort een aanvraag tot niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp indienen.

De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden om een aanvraag als vermeld in het eerste lid, te kunnen indienen.

HOOFDSTUK 7. Continuïteit in de jeugdhulpverlening (... - ...)

Artikel 30. (01/03/2014- ...)

 Al de jeugdhulpaanbieders die betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening aan een minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving zijn samen verantwoordelijk voor de continuiteit in die jeugdhulpverlening. De jeugdhulp verbetert voor die personen de continuïteit van de jeugdhulpverlening door :
1° een passende verwijzing in de gevallen waarin een verwijzing wenselijk is;
2° de trajectbegeleiding van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving in elke fase van de jeugdhulpverlening, als voortzetting van de jeugdhulpverlening noodzakelijk of wenselijk is;
3° een jeugdhulpaanbieder als coördinator aan te wijzen in complexe dossiers waarbij verschillende jeugdhulpaanbieders betrokken zijn;
4° over te gaan tot overleg of bemiddeling, vermeld in het tweede lid van dit artikel, voordat de jeugdhulpverlening aan een minderjarige door een jeugdhulpaanbieder wordt stopgezet als de stopzetting niet gebeurt met wederzijdse toestemming of op verzoek van de minderjarige en zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;
5° de naadloze overgang naar de andere vormen van hulpverlening te verzekeren.

Daarvoor werken alle partijen die betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening, samen door :
1° een gemeenschappelijk engagement aan te gaan;
2° met maximale betrokkenheid van de minderjarige, zijn vertrouwenspersoon, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving, in overlegmomenten tussen de betrokken jeugdhulpaanbieders te voorzien. Die overlegmomenten worden voorgezeten door een persoon die onafhankelijk is van de jeugdhulpaanbieders;
3° bemiddeling te organiseren tussen de partijen, vermeld in punt 2°, onder leiding van een persoon die onafhankelijk is van de betrokken jeugdhulpaanbieders, in geval van onenigheid of conflict tussen een of meer van de betrokkenen.

Het overleg en de bemiddeling, vermeld in het tweede lid :
1° zijn kosteloos en vlot toegankelijk voor de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;
2° vinden plaats onder de leiding van een voorzitter of een bemiddelaar die hiertoe opgeleid is. Per regio wordt een lijst met onafhankelijke bemiddelaars aangelegd waarop een beroep kan worden gedaan. De lijst wordt samengesteld uit bemiddelaars met verscheiden achtergronden. Een bemiddelaar is een vrijwilliger;
3° kunnen aangevraagd worden door de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, zijn vertrouwenspersoon, een jeugdhulpaanbieder of een andere persoon of voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt.

De gegevens die worden uitgewisseld in het kader van het overleg of de bemiddeling, vermeld in het tweede lid, kunnen door een gemandateerde voorziening niet gebruikt worden bij het onderzoek van de verontrustende situatie met het oog op het nemen van de gemotiveerde beslissing, vermeld in artikel 34.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere invulling van die doelstellingen en de daarmee verbonden opdrachten en de wijze waarop de opdrachten worden uitgevoerd.

Artikel 31. (01/03/2014- ...)

§ 1. De aanmelder, vermeld in artikel 20, eerste lid, en artikel 34, blijft tijdens de afhandeling van de aanmelding door de toegangspoort of door de gemandateerde voorziening mee verantwoordelijk voor de jeugdhulpverlening aan de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor die verantwoordelijkheid van de aanmelder.

§ 2. De vertrouwenspersoon van de minderjarige, vermeld in artikel 24 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, fungeert als vast aanspreekpersoon voor de minderjarige door het hele traject van de jeugdhulpverlening, zolang dat door de minderjarige wenselijk wordt geacht. Hij krijgt het mandaat om op elk ogenblik jeugdhulpaanbieders aan te spreken, de belangen van de minderjarigen te verdedigen, bemiddeling en overleg te initiëren en de situatie te volgen.

De continuïteit van de jeugdhulpverlening wordt bewaakt doordat die persoon telkens vermeld wordt bij en op de hoogte gebracht wordt van beslissingen over de jeugdhulpverlening aan de minderjarige.

De persoon die de minderjarige bijstaat, legitimeert zich bij elk optreden in die hoedanigheid.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de opdracht en de ondersteuning van de vertrouwenspersoon.

HOOFDSTUK 8. Gepast omgaan met verontrustende situaties (... - ...)

Afdeling 1. Omgaan met verontrustende situaties in de jeugdhulpverlening (... - ...)

Artikel 32. (01/03/2014- ...)

De jeugdhulp ondersteunt de individuele jeugdhulpaanbieders in het omgaan met verontrustende situaties. Als jeugdhulpaanbieders gemotiveerd inschatten dat ze zelf niet langer de ontwikkelingskansen of de integriteit van de minderjarige of van een of meer leden van het gezin waartoe de minderjarige behoort, kunnen vrijwaren, richten ze zich tot een gemandateerde voorziening als vermeld in afdeling 2, met behoud van de toepassing van artikel 458bis van het strafwetboek.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor met behoud van de toepassing van afdeling 2.

Afdeling 2. De gemandateerde voorzieningen (... - ...)

Onderafdeling 1. Het ondersteuningscentrum Jeugdzorg (... - ...)

Artikel 33. (14/04/2019- ...)

§ 1. Er wordt een ondersteuningscentrum Jeugdzorg opgericht. Het ondersteuningscentrum vervult minstens de volgende opdrachten :
1° op hun verzoek consult verlenen aan jeugdhulpaanbieders en andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden in verontrustende situaties waar er een vermoeden is dat het aanbieden van jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is;
2° bij een aanmelding door jeugdhulpaanbieders of door andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden of na een kennisgeving door het openbaar ministerie, door de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, zijn vertrouwenspersoon of door een dienstverlener, verontrustende situaties onderzoeken en opvolgen als vermeld in artikel 34, 35, 36, 37, 38 en 41;
3° aan de magistraten die belast zijn met jeugdzaken, de waarborg verlenen dat daadwerkelijk jeugdhulpverlening wordt verleend in bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg aangemelde verontrustende situaties aan minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken, in het belang van de minderjarige;
4° bij een verontrustende situatie de minderjarige doorverwijzen naar het openbaar ministerie in de gevallen, vermeld in artikel 39.

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling, de werking en de vestigingsplaats van het ondersteuningscentrum, de intervisie en supervisie van de personeelsleden van het ondersteuningscentrum, alsook de wijze waarop zijn werking en de kwaliteit van zijn dienstverlening worden geëvalueerd.

Artikel 34. (01/03/2014- ...)

Na een aanmelding door een jeugdhulpaanbieder of een andere persoon of voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt, onderzoekt het ondersteuningscentrum de verontrustende situatie van de minderjarige. Het onderzoek resulteert in een gemotiveerde beslissing over het al dan niet aanwezig zijn van de maatschappelijke noodzaak tot jeugdhulpverlening.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de aanmelding, het onderzoek, de beslissing en de kennisgeving van de beslissing. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van erkenning van andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden als aanmelder bij het ondersteuningscentrum.

Artikel 35. (01/03/2014- ...)

Als volgens de beslissing, vermeld in artikel 34, jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is en als de lopende jeugdhulpverlening voldoende waarborgen biedt voor de ontplooiingskansen van de minderjarige, en de veiligheid van de minderjarige voldoende gewaarborgd is, wordt die jeugdhulpverlening voortgezet en volgt het ondersteuningscentrum de situatie.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.

Artikel 36. (01/03/2014- ...)

Als volgens de beslissing, vermeld in artikel 34, jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is en als aan een van de volgende voorwaarden voldaan is, organiseert het ondersteuningscentrum voor de minderjarige rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening of als rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening ontoereikend is, via een aanmelding bij de toegangspoort, niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening :
1° er is geen jeugdhulpverlening meer georganiseerd;
2° de lopende jeugdhulpverlening op basis van de hulpvraag is niet meer relevant noch toekomstgericht;
3° er is geen hulpvraag aanwezig;
4° er is niet onmiddellijk passende jeugdhulpverlening beschikbaar.

De jeugdhulpverlening, georganiseerd conform het eerste lid, verloopt volgens de afspraken die het ondersteuningscentrum samen met de betrokken jeugdhulpaanbieder, de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving opstelt. De jeugdhulpaanbieders kunnen zich niet onttrekken aan de opvolging door het ondersteuningscentrum.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.

Artikel 37. (01/03/2014- ...)

Telkens als dat nodig wordt geacht, en minstens halfjaarlijks worden de jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 35 en artikel 36, en de maatschappelijke noodzaak van die hulpverlening geëvalueerd, in overleg met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.

Artikel 38. (01/03/2014- ...)

Op basis van de evaluatie, vermeld in artikel 37 :
1° kan de opvolging, vermeld in artikel 35, worden voortgezet of stopgezet of kan het ondersteuningscentrum optreden conform artikel 36;
2° kan de jeugdhulpverlening, georganiseerd conform artikel 36, worden voortgezet of gewijzigd of kan het ondersteuningscentrum, als de voorwaarden daarvoor vervuld zijn, overgaan tot de opvolging van de jeugdhulpverlening conform artikel 35.

Artikel 39. (14/04/2019- ...)

In de volgende gevallen verwijst het ondersteuningscentrum de minderjarige door naar het openbaar ministerie :
1° als volgens de beslissing, vermeld in artikel 34, jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is, maar de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving geen gepaste jeugdhulpverlening vrijwillig aanvaarden;
2° als de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving weigeren mee te werken aan het onderzoek naar de maatschappelijke noodzaak.

Een doorverwijzing wordt voorafgegaan door een uitnodiging van het ondersteuningscentrum voor een gesprek tussen de personen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, de begeleidende consulent en de teamverantwoordelijke. Tijdens dat gesprek worden de minimale verwachtingen nogmaals besproken en wordt erop ingegaan hoe die bereikt kunnen worden. Het gesprek wordt al dan niet afgesloten met het akkoord van de personen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, met de minimale verwachtingen. Als er op het einde van het gesprek een akkoord is bereikt, wordt een engagementsverklaring opgemaakt en ondertekend door de personen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°.

Artikel 40. (01/03/2014- ...)

Een doorverwijzing naar het openbaar ministerie bevat minstens :
1° een beschrijving van de verontrustende situatie vanuit het belang van de minderjarige;
2° het standpunt van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de doorverwijzing naar het openbaar ministerie.

Artikel 41. (01/03/2014- ...)

Na een kennisgeving door het openbaar ministerie, door de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, zijn vertrouwenspersoon of door een dienstverlener, gaat het ondersteuningscentrum na of er een vermoeden van maatschappelijke noodzaak is. Alleen als na onderzoek en na een gesprek met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving blijkt dat de maatschappelijke noodzaak tot jeugdhulpverlening niet kan worden uitgesloten, handelt het ondersteuningscentrum conform artikel 34 tot en met 39.

Onderafdeling 2. Vertrouwenscentra kindermishandeling (... - ...)

Artikel 42. (18/04/2019- ...)

§ 1. Met het oog op hulp- en zorgverlening bij kindermishandeling zijn er zes vertrouwenscentra kindermishandeling actief in het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

De vertrouwenscentra kindermishandeling vervullen minstens de volgende opdrachten :
1° het onderzoeken van meldingen van kindermishandeling en vermoedens van kindermishandeling op verzoek van om het even welke persoon of instelling;
2° het verstrekken van gepaste jeugdhulpverlening aan minderjarige slachtoffers van kindermishandeling en hun gezin;
3° op hun verzoek consult verlenen aan jeugdhulpaanbieders en andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden in verontrustende situaties waar er een vermoeden is dat het aanbieden van jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is;
4° bij een aanmelding door jeugdhulpaanbieders of door andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden of na een kennisgeving door het openbaar ministerie, door de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, zijn vertrouwenspersoon of door een dienstverlener, verontrustende situaties onderzoeken en opvolgen;
5° aan de magistraten die belast zijn met jeugdzaken, de waarborg verlenen dat daadwerkelijk onderzoek en jeugdhulpverlening wordt verleend in bij het vertrouwenscentrum kindermishandeling aangemelde verontrustende situaties aan minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken, in het belang van de minderjarige;
6° bij een verontrustende situatie de minderjarige doorverwijzen naar het openbaar ministerie.

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opdrachten en de werking van de vertrouwenscentra kindermishandeling, alsook de voorwaarden en de procedure voor de erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling. De Vlaamse Regering kan bijkomende opdrachten toekennen aan de vertrouwenscentra kindermishandeling.

§ 3. Artikel 34 tot en met 41 zijn van overeenkomstige toepassing op de vertrouwenscentra kindermishandeling bij de uitvoering van hun opdrachten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 4° en 6°, van dit artikel.

Artikel 43. (01/03/2014- ...)

Een onderzoek van de situatie van een minderjarige door een vertrouwenscentrum kindermishandeling sluit de interventie van het ondersteuningscentrum in die situatie uit, en omgekeerd.

De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels voor de samenwerking, afstemming en doorverwijzing tussen het ondersteuningscentrum en de vertrouwenscentra kindermishandeling.

HOOFDSTUK 9. Een subsidiair aanbod crisisjeugdhulpverlening (... - ...)

Artikel 44. (14/04/2019- ...)

§ 1. De jeugdhulp organiseert in elke regio voor minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit hun leefomgeving in een crisissituatie een permanent subsidiair aanbod crisisjeugdhulpverlening. Daarop kan alleen een beroep worden gedaan door jeugdhulpaanbieders, andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden, dienstverleners en jeugdmagistraten als cumulatief de volgende voorwaarden zijn vervuld :
1° ze worden geconfronteerd met een crisissituatie;
2° ze schatten in dat ze zelf of met een doorverwijzing in de jeugdhulpverlening niet tijdig tot een gepaste oplossing kunnen komen.

Uitzonderlijk kan er ook rechtstreeks een beroep gedaan worden op het permanent subsidiair aanbod crisisjeugdhulpverlening door de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken of zijn vertrouwenspersoon wanneer zij geconfronteerd worden met een crisissituatie en ze zelf op het ogenblik van de crisissituatie niet in de mogelijkheid zijn om zich hiervoor te wenden tot een jeugdhulpaanbieder, een andere persoon of voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt of een dienstverlener.

§ 2. Om het subsidiaire aanbod crisisjeugdhulpverlening te realiseren, werken de jeugdhulpaanbieders vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid samen aan de uitbouw van een hulpprogramma crisisjeugdhulpverlening, dat bestaat uit :
1° een centraal permanent crisismeldpunt : een team van jeugdhulpaanbieders dat een eerste neutrale toetsing doet van de aangemelde crisissituaties en dat consult kan aanbieden aan de personen die een crisissituatie aanmelden;
2° ambulante of mobiele crisisinterventie : een aanbod van onmiddellijke en kortdurende stressverlagende interventies;
3° ambulante of mobiele crisisbegeleiding : een begeleidingsaanbod aan huis of in een voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt;
4° crisisopvang : een aanbod van verblijf in een voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt.

§ 3. De jeugdhulp verbetert de bekendmaking en de bereikbaarheid van het hulpprogramma crisisjeugdhulpverlening.

§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de erkenning van de hulpprogramma's crisisjeugdhulpverlening en voor de organisatie van de crisisjeugdhulpverlening.

HOOFDSTUK 10. Een participatieve jeugdhulpverlening (... - ...)

Artikel 45. (29/08/2016- ...)

De jeugdhulp versterkt de participatie in de jeugdhulpverlening van de personen tot wie de jeugdhulp zich richt. Daarvoor :
1° brengt de jeugdhulp het perspectief van minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit hun leefomgeving in in het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp;
2° stimuleert de jeugdhulp de participatie van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving in de jeugdhulpverlening die hem geboden wordt, door een gezamenlijk engagement op te nemen;
3° brengt de jeugdhulp de vertrouwenspersoon van de minderjarige systematisch op de hoogte en betrekt de jeugdhulp de vertrouwenspersoon erbij.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor die opdrachten.

Artikel 45/1. (01/01/2019- ...)

§ 1. De Vlaamse Regering kan een of meer privaatrechtelijke verenigingen met rechtspersoonlijkheid als cliëntenorganisatie erkennen. Voor een cliëntenorganisatie is het bij wet of bij decreet verboden haar leden een vermogensvoordeel te bezorgen.

Om erkend te worden en te blijven als cliëntenorganisatie moet een vereniging bijdragen tot een participatieve jeugdhulpverlening en moet ze met het oog daarop de volgende opdrachten vervullen:
1° de vereniging actief bekendmaken bij de volgende twee categorieën van personen of bij een van beide categorieën van personen:
a) kinderen en jongeren die een beroep doen of gedaan hebben op jeugdhulpverlening, en jongeren die een beroep doen of gedaan hebben op de voortgezette jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 18, § 3;
b) ouders en opvoedingsverantwoordelijken die een beroep doen of gedaan hebben op jeugdhulpverlening;
2° bijdragen aan de versterking van de positie in de jeugdhulpverlening van de categorieën van personen, vermeld in punt 1°, a), en/of 1°, b);
3° het regelmatig organiseren van contacten onder de categorieën van personen, vermeld in punt 1°, a), en/of 1°, b);
4° bijdragen aan de ontsluiting van de rechten en plichten van de categorieën van personen, vermeld in punt 1°, a), en/of 1°, b), en van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp;
5° publiekelijk rapporteren over de ervaringen van de categorieën van personen, vermeld in punt 1°, a), en/of 1°, b);
6° aanbevelingen formuleren met betrekking tot een participatieve jeugdhulp-verlening en de levenskwaliteit van de categorieën van personen, vermeld in punt 1°, a), en/of 1°, b);
7° laagdrempelige vorming aanbieden vanuit het cliëntperspectief en dat perspectief inbrengen in het brede maatschappelijke veld, in overleg- en adviesorganen, en in onderzoeksopdrachten van de Vlaamse overheid met betrekking tot jeugdhulpverlening;
8° mee het initiatief nemen tot de ontwikkeling van een onafhankelijk cliënten-forum en eraan meewerken.

Een vereniging kan alleen als cliëntenorganisatie erkend worden en blijven als minstens een derde van de personen die in de bestuursorganen van de vereniging zitting hebben, ervaring hebben als cliënt in de jeugdhulp, en als de vereniging bovendien steunt op een directe betrokkenheid bij de werking van de vereniging van de categorieën van personen, vermeld in het tweede lid, 1°, a), en/of 1°, b).

De Vlaamse Regering kan aanvullende erkenningsvoorwaarden bepalen.

§ 2. De Vlaamse Regering kan een of meer erkende cliëntenorganisaties subsidiëren op basis van de subsidievoorwaarden die ze heeft vastgesteld.

De subsidie wordt jaarlijks toegekend op basis van een beleidsplan van drie jaar van de cliëntenorganisatie.

Artikel 45/2. (01/09/2019- ...)

Het onafhankelijke cliëntenforum, vermeld in artikel 45/1, § 1, tweede lid, 8°, bestaat minstens uit de erkende cliëntenorganisaties, vermeld in artikel 45/1, § 1, eerste lid. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder andere organisaties het recht hebben om deel uit te maken van het cliëntenforum.

Het cliëntenforum heeft als opdracht:
1° het delen van ervaringen en deskundigheid rond een participatieve jeugdhulpverlening mogelijk te maken en een visie rond een participatieve jeugdhulpverlening te ontwikkelen en uit te dragen;
2° de belangen te behartigen van kinderen en jongeren die een beroep doen op jeugdhulpverlening, van jongeren die een beroep doen op de voortgezette jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 18, § 3, en van ouders en opvoedingsverantwoordelijken die een beroep doen op jeugdhulpverlening, onder meer door middel van vertegenwoordiging op beleidsniveau;
3° cliëntenorganisaties en cliëntenvertegenwoordigers te ondersteunen in hun bijdrage aan een participatieve jeugdhulpverlening.

De Vlaamse Regering kan aanvullende opdrachten aan het cliëntenforum toekennen.

De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan het cliëntenforum moet voldoen om voor subsidiëring in aanmerking te komen.

Artikel 45/3. (01/01/2019- ...)

De toegangspoort, de sociale dienst en de jeugdhulpaanbieders stellen, op verzoek van een erkende cliëntenorganisatie, de informatie van die organisatie die voortvloeit uit haar opdrachten, vermeld in artikel 45/1, § 1, tweede lid, ter beschikking van de volgende twee categorieën van personen of van een van beide categorieën van personen:
1° de minderjarigen die een beroep doen op jeugdhulpverlening en de jongeren die een beroep doen op de voortgezette jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 18, § 3;
2° de ouders en opvoedingsverantwoordelijken die een beroep doen op jeugdhulpverlening.

Artikel 46. (01/03/2014- ...)

De jeugdhulp garandeert aan de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken :
1° de toegang tot het dossier van de minderjarige;
2° het recht op een periodieke evaluatie van de aan hem verleende jeugdhulpverlening en op inspraak bij de evaluatie;
3° het recht op inspraak in de jeugdhulpverlening die hem geboden wordt door jeugdhulpaanbieders, en in elke wijziging van die jeugdhulpverlening;
4° het recht op inspraak bij de indicatiestelling en de jeugdhulpregie.

HOOFDSTUK 11. Gerechtelijke jeugdhulpverlening (... - ...)

Afdeling 1. De bevoegdheid van de jeugdrechter om gerechtelijke maatregelen te nemen (... - ...)

Artikel 47. (01/09/2019- ...)

De jeugdrechter neemt kennis van verontrustende situaties op vordering van het openbaar ministerie om gerechtelijke maatregelen op te leggen aan de betrokken minderjarigen en, eventueel, aan hun ouders en, in voorkomend geval, aan hun opvoedingsverantwoordelijken :
1° als het openbaar ministerie aantoont dat cumulatief de volgende voorwaarden zijn vervuld :
a) het verlenen van vrijwillige jeugdhulpverlening is niet mogelijk;
b) alles is in het werk gesteld om vrijwillige jeugdhulpverlening te realiseren in die zin dat het ondersteuningscentrum of het vertrouwenscentrum kindermishandeling is ingeschakeld en dat centrum de minderjarige heeft doorverwezen naar het openbaar ministerie met toepassing van artikel 39 of 42, § 3;
2° als het openbaar ministerie aantoont dat cumulatief de volgende voorwaarden zijn vervuld :
a) een gerechtelijke maatregel is dringend noodzakelijk;
b) er zijn voldoende aanwijzingen dat de minderjarige onmiddellijk beschermd moet worden tegen een vorm van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik;
c) het verlenen van vrijwillige jeugdhulpverlening is niet meteen mogelijk;
3° als het openbaar ministerie aantoont dat cumulatief de volgende voorwaarden zijn vervuld:
a) er loopt voor de minderjarige een procedure bij de jeugdrechter of jeugdrechtbank op grond van artikel 14 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht;
b) er zijn voldoende aanwijzingen dat de minderjarige, vermeld in a), zich in een verontrustende situatie bevindt.

Afdeling 2. De gerechtelijke maatregelen (... - ...)

Onderafdeling 1. Algemene maatregelen (... - ...)

Artikel 48. (01/03/2023- ...)

§ 1. De jeugdrechtbank en de jeugdrechter kunnen, na een vordering als vermeld in artikel 47, 1° en 3°, één of een combinatie van alle volgende maatregelen opleggen :
1° de ouders van de minderjarige of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken een pedagogische richtlijn verstrekken;
2° voor ten hoogste één jaar de minderjarige onder toezicht stellen van de sociale dienst;
3° voor ten hoogste zes maanden de minderjarige een opvoedend project opleggen of de minderjarige, eventueel samen met zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken toevertrouwen aan een project;
4° voor ten hoogste één jaar de functie begeleiding opleggen;
5° voor ten hoogste één jaar de functie dagopvang opleggen;
6° voor ten hoogste één jaar de functie diagnostiek opleggen;
7° voor ten hoogste één jaar de functie behandeling opleggen;
8° voor ten hoogste één jaar de functie training opleggen;
9° voor ten hoogste één jaar de functie verblijf opleggen;
10° voor ten hoogste één jaar de functie beveiligend verblijf opleggen;
11° uitzonderlijk en voor ten hoogste één jaar de minderjarige toevertrouwen aan een geschikte open inrichting die niet behoort tot het toepassingsgebied zoals vermeld in artikel 3;
12° voor ten hoogste één jaar de minderjarige toevertrouwen aan een psychiatrische inrichting, als dat na een psychiatrische expertise noodzakelijk blijkt;
13° ...;
14° ...

De jeugdrechter en de jeugdrechtbank bepalen de jeugdhulpaanbieder bij wie de functie dient opgenomen te worden en, wanneer aangewezen, vermelden zij de bijhorende typemodules.

Voor wat pleegzorg als vermeld in artikel 2, 11°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, betreft, kunnen de jeugdrechtbank en de jeugdrechter een minderjarige toevertrouwen aan een kandidaat-pleegzorger of een pleegzorger als vermeld in artikel 14, § 1 of § 3, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg ten hoogste tot aan de leeftijd van twaalf jaar, al dan niet met toepassing van artikel 5 van voormeld decreet, en een minderjarige die ouder is dan twaalf jaar, toevertrouwen aan een kandidaat-pleegzorger of aan een pleegzorger als vermeld in artikel 14, § 1 of § 3, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg voor ten hoogste drie jaar, al dan niet met toepassing van artikel 5 van het voormelde decreet.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere invulling van de typemodules die onder de functies, vermeld in punt 4° tot en met 10°, vallen. De Vlaamse Regering kan in afwijking van de termijn bepaald in het eerste lid, 4° tot en met 10°, voor specifieke typemodules andere, kortere, termijnen voorzien.

Een opvoedend project als vermeld in het eerste lid, 3°, moet cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° het is gericht tot een specifieke doelgroep of op een bijzondere probleemsituatie;
2° het is georganiseerd door een jeugdhulpaanbieder of door een organisatie die daarvoor een overeenkomst heeft gesloten met de Vlaamse Regering;
3° het is gericht op de versterking van de eigen zorg of op de versterking van de zorg in het eigen milieu.

§ 2. Als de jeugdrechtbank beslist tot een combinatie van verschillende van de functies, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, moet, in voorkomend geval, in de coördinatie van de maatregelen voorzien worden. De Vlaamse Regering bepaalt welke combinaties niet mogelijk zijn.

Binnen de toepassing van de maatregelen, vermeld in het eerste lid, moet steeds contextgericht gewerkt worden. De uitwerking van contextgericht werken wordt bepaald door de Vlaamse Regering.

Artikel 48/1. (01/09/2019- ...)

De eerste overweging bij uithuisplaatsing moet steeds pleegzorg, zoals omschreven in artikel 2, 11°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, zijn. De jeugdrechter motiveert waarom de minderjarige bij toepassing van artikel 48, 9°, niet kan worden toevertrouwd aan een kandidaat-pleeggezin of pleeggezin als vermeld in artikel 2, 9°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg.

De jeugdrechtbank en de jeugdrechter motiveren waarom meerdere minderjarigen uit eenzelfde gezin bij toepassing van artikel 48, 9°, ten aanzien van hen niet kunnen worden toevertrouwd aan eenzelfde kandidaat-pleeggezin of pleeggezin.

De Vlaamse Regering bepaalt hoe aan dit principe uitvoering moet gegeven worden.

Artikel 49. (14/04/2019- ...)

Met behoud van de toepassing van de besluiten die ter uitvoering van artikel 78/1, § 2 genomen zijn voor de bezoeken, de briefwisseling, de opvoedingsregeling en het pedagogische concept en programma van de erkende voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, kunnen de jeugdrechtbank en de jeugdrechter voor de minderjarigen de aanvullende voorwaarden bepalen die verbonden zijn aan de maatregelen die overeenkomstig artikel 48, § 1, eerste lid, 2° tot en met 14°, van dit decreet worden genomen. Die aanvullende voorwaarden kunnen alleen een concretisering van de maatregel inhouden.

Artikel 50. (14/04/2019- ...)

De jeugdrechtbank en de jeugdrechter belasten :
1° een jeugdhulpaanbieder of, in voorkomend geval, de sociale dienst met de gezinsbegeleiding, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, 4° ;
2° een jeugdhulpaanbieder met de organisatie van de maatregelen, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, 3° en 5° tot en met 14°, met uitzondering van pleegzorg, vermeld in artikel 2, 11°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, en met de begeleiding van de betrokkenen;
3° een erkende dienst voor pleegzorg met de begeleiding van de kandidaat-pleegzorger of pleegzorger, aan wie overeenkomstig artikel 48, § 1, 9°, de minderjarige werd toevertrouwd.

De Vlaamse Regering bepaalt voor elk van de maatregelen, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, 3° tot en met 14°, met uitzondering van pleegzorg, vermeld in artikel 2, 11°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, welke jeugdhulpaanbieders in aanmerking komen om de opdracht, vermeld in het eerste lid, uit te voeren. De Vlaamse Regering kan voor de toepassing van het eerste lid andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden, gelijkstellen met een jeugdhulpaanbieder.

Artikel 51. (01/09/2019- ...)

De maatregelen, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, kunnen zowel tijdens de voorbereidende rechtspleging als tijdens en na de rechtspleging over de grond van de zaak worden genomen. Ze kunnen door de jeugdrechter op elk moment worden ingetrokken of op verzoek van de minderjarige, zijn wettelijke vertegenwoordiger, de sociale dienst of het openbaar ministerie worden vervangen door een andere maatregel die in dat artikel is bepaald.

De maatregelen, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, 2°, 4°, 5, 7° tot en met 9° en 11° tot en met 13°, eindigen na het verstrijken van de maximumtermijn, tenzij ze worden verlengd, telkens voor een termijn die de gestelde maximum- periode niet mag overschrijden. De maatregelen, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, 6°, 10° en 14°, kunnen slechts eenmaal worden verlengd.

Al de maatregelen die tijdens de voorbereidende rechtspleging worden genomen, zijn samen beperkt tot zes maanden. Als een maatregel die na de rechtspleging over de grond van de zaak is genomen, door een andere maatregel wordt vervangen, eindigt die op de dag waarop de vervangen maatregel een einde zou hebben genomen.

Met behoud van de toepassing van de bij het tweede lid bepaalde maximale termijnen wordt iedere maatregel die bevolen is bij vonnis, met uitzondering van de maatregelen in het kader van pleegzorg als vermeld in artikel 2, 11°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, opnieuw onderzocht om te worden bevestigd, ingetrokken of gewijzigd voor een termijn van een jaar verstreken is vanaf de dag waarop de beslissing definitief is geworden. De voormelde procedure wordt ingeleid door het Openbaar Ministerie conform de vormvereisten, vermeld in artikel 45, 2, b), van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.

De voorbereidende rechtspleging, vermeld in het eerste en derde lid, is de fase van de rechtspleging voor de jeugdrechter, die loopt vanaf de vordering van het openbaar ministerie en die voorafgaat aan het vonnis van de jeugdrechtbank tot het opleggen van een maatregel ten gronde.

Artikel 52. (01/03/2014- ...)

De gerechtelijke maatregelen worden geschorst als de minderjarige in een psychiatrische inrichting moet verblijven krachtens de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke.

De gerechtelijke maatregelen eindigen van rechtswege op de dag dat de minderjarige meerderjarig wordt.

Onderafdeling 2. Maatregelen in geval van hoogdringendheid (... - ...)

Artikel 53. (14/04/2019- ...)

De jeugdrechter kan, na een vordering als vermeld in artikel 47, 2°, een van de maatregelen nemen, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, 3° tot en met 13°.

Artikel 48, § 2, tweede lid, artikel 49, 50, 51 en 52, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54. (04/07/2020- ...)

Als de jeugdrechter met toepassing van artikel 53 een gerechtelijke maatregel heeft genomen, onderzoekt de sociale dienst samen met de betrokken partijen of jeugdhulpverlening op vrijwillige basis mogelijk is. Als die hulpverlening mogelijk blijkt, deelt de sociale dienst dat onverwijld mee aan het Openbaar Ministerie.

Het Openbaar Ministerie maakt de zaak onverwijld aanhangig bij de jeugdrechter. Na de sociale dienst, het Openbaar Ministerie, de minderjarige, de ouders of, in voorkomend geval, de opvoedingsverantwoordelijken gehoord te hebben, oordeelt de jeugdrechter of de jeugdhulpverlening op vrijwillige basis mogelijk is en of die jeugdhulpverlening in het belang van de minderjarige is.

Als de jeugdrechter oordeelt dat jeugdhulpverlening op vrijwillige basis mogelijk is en in het belang van de minderjarige is, trekt hij de gerechtelijke maatregel, vermeld in het eerste lid, in.

Als er geen jeugdhulpverlening op vrijwillige basis kan worden georganiseerd, meldt de sociale dienst dat onverwijld aan het Openbaar Ministerie en aan de jeugdrechter. In dat geval handelen het Openbaar Ministerie en de jeugdrechter alsof de gerechtelijke maatregel, vermeld in het eerste lid, is opgelegd na een vordering als vermeld in artikel 47, 1°.

De Vlaamse Regering stelt de nadere regels vast voor het verslag dat de sociale dienst ter uitvoering van zijn opdracht opmaakt.

Afdeling 3. Aan de vorige afdelingen gemeenschappelijke bepaling (... - ...)

Artikel 55. (01/09/2019- ...)

De jeugdrechter laat een vraag tot niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening inschrijven op de intersectorale registratielijst voor hij het volgende beveelt:
1° een of meer van de maatregelen, vermeld in artikel 48 en 53;
2° een of meer van de maatregelen, vermeld in artikel 10 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren;
3° een van de maatregelen of de sancties, vermeld in de artikelen 20, § 2, eerste lid en 29, § 2, eerste lid, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht..

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels.

[Afdeling 4. De Sociale Dienst Jeugdrechtbank (verv. decr. 15 maart 2019, art. 29, I: 14 april 2019)] (... - ...)

Artikel 56. (14/04/2019- ...)

In elk gerechtelijk arrondissement wordt een Sociale Dienst Jeugdrechtbank opgericht. De sociale dienst bestaat uit consulenten en vervult in samenwerking met de overheden, vermeld in artikel 57, de opdrachten die eraan zijn toevertrouwd, op de wijze die de Vlaamse Regering bepaalt.

Aan de sociale dienst kunnen vrijwillige consulenten worden toegevoegd. De Vlaamse Regering kan nadere regels uitvaardigen voor hun aanstellingsvoorwaarden en opdrachten.

De hoedanigheid van consulent en van vrijwillig consulent is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid, lid van de algemene vergadering of lid van de raad van bestuur van een jeugdhulpaanbieder.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling, de werking van de sociale diensten, de intervisie en supervisie van de personeelsleden van de sociale diensten, alsook de wijze waarop hun werking en de kwaliteit van hun dienstverlening worden geëvalueerd.

Artikel 57. (01/09/2019- ...)

De sociale dienst vervult de opdrachten van sociale aard die eraan worden toevertrouwd door de magistraten, belast met jeugdzaken, ten behoeve van degenen voor wie een gerechtelijke maatregel wordt genomen ter uitvoering van dit decreet of van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht.

De sociale dienst vervult ook, als een wet dat bepaalt, de navorsingsopdrachten die eraan worden toevertrouwd door de magistraten, vermeld in het eerste lid, met het oog op het nemen van een gerechtelijke maatregel met toepassing van de regeling, vermeld in het eerste lid. Bij het vervullen van die navorsingsopdrachten verricht de sociale dienst een indicatiestelling die beantwoordt aan de kwaliteitseisen die voor het team Indicatiestelling van de toegangspoort gesteld worden krachtens artikel 21.

Artikel 58. (01/03/2014- ...)

De sociale dienst waakt erover dat de uitvoering van de gerechtelijke maatregelen die door de jeugdrechtbank of jeugdrechter worden opgelegd, verloopt volgens een handelingsplan dat, in samenspraak met de betrokken partijen en de jeugdhulpaanbieders, op aanvraag van de sociale dienst wordt opgesteld. Onder de betrokken partijen worden verstaan : de minderjarige, de ouders of, in voorkomend geval, de opvoedingsverantwoordelijken en degenen die in het raam van de regeling, vermeld in artikel 57, eerste lid, betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening aan de vermelde personen.

Een consulent van die dienst bezoekt in opdracht van de jeugdrechter of op aanvraag van de minderjarige, zijn ouders of in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken regelmatig en ten minste om de zes maanden iedere persoon die door de jeugdrechtbank of jeugdrechter aan een jeugdhulpaanbieder of een daarmee gelijkgestelde voorziening, een pleegzorger als vermeld in artikel 14, § 1 of § 3, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg of een gemeenschapsinstelling is toevertrouwd overeenkomstig de regeling, vermeld in artikel 57, eerste lid. De dienst brengt daarover schriftelijk verslag uit bij de jeugdrechtbank of jeugdrechter.

HOOFDSTUK 12. Afstemming en een integrale aanpak realiseren (... - ...)

Afdeling 1. De Adviesraad Integrale Jeugdhulp (... - ...)

Artikel 59. (01/01/2015- ...)

...

Artikel 60.

Dit artikel is nog niet in werking getreden

Afdeling 2. [... (opgeh. decr. 15 maart 2019, art. 31, I: 14 april 2019)] (... - ...)

Artikel 61. (14/04/2019- ...)

...

Artikel 62. (14/04/2019- ...)

...

Artikel 63. (14/04/2019- ...)

...

Afdeling 3. Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (... - ...)

Artikel 64. (01/03/2014- ...)

De Vlaamse Regering bakent de regio's integrale jeugdhulp af.

Artikel 65. (01/03/2014- ...)

Er wordt per regio een Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp opgericht.

Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp stuurt de uitvoering aan in de regio van de doelstellingen, vermeld in artikel 8, en gaat daarvoor in de regio over tot de organisatie van overleg en samenwerking tussen de jeugdhulpaanbieders van de regio.

Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp kan ter uitvoering van de opdrachten, vermeld in het eerste lid, netwerken oprichten in de regio en afspraken maken met locale en provinciale overheden en de Vlaamse Gemeenschapscommissie.

De jeugdhulpaanbieders verlenen hun medewerking aan de uitvoering van de opdrachten, beslist door het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de opdrachten van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp, vermeld in het eerste lid, en voor de bepaling, opgenomen in het tweede lid, en kan aan het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp bijkomende opdrachten toevertrouwen.

Artikel 66. (01/09/2019- ...)

Een Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp is minimaal samengesteld uit :
1° een vertegenwoordiger van minderjarigen;
2° een vertegenwoordiger van ouders;
3° een vertegenwoordiger van etnisch-culturele minderheden;
4° een vertegenwoordiger van mensen in armoede;
5° een vertegenwoordiger van mensen met een handicap;
6° per sector een vertegenwoordiger van de jeugdhulpaanbieders van de regio, voorgedragen door de representatieve organisaties van het jeugdhulpaanbod;
7° een vertegenwoordiger van de toegangspoort in de regio;
8° een vertegenwoordiger van de gemandateerde voorzieningen in de regio;
9° ...;
10° een vertegenwoordiger van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor de regio Brussel.

Een cliëntenforum als vermeld in artikel 45/2 vaardigt de personen, vermeld in het eerste lid, 1°, 2° en 5°, af.

De Vlaamse Regering regelt de nadere samenstelling en de werking van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp.

Voor de toepassing van het eerste lid, 6°, wordt het bevoegdheidsdomein dat geregeld wordt bij het besluit, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 1°, niet als een sector beschouwd.

Afdeling 4. Financiële middelen (... - ...)

Artikel 67. (18/04/2019- ...)

Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering middelen toekennen voor de implementatie van de doelstellingen, vermeld in artikel 8. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidiëring, het subsidiebedrag en de procedure voor de subsidiëring. Ze bepaalt op welke wijze het gebruik van de subsidie verantwoord wordt.

Voor de dossiers, vermeld in artikel 26, § 1, eerste lid, 6° of voor dossiers waarin de continuïteit van het lopende niet rechtstreeks toegankelijke hulpverleningstraject ernstig bedreigd is, kan het team Jeugdhulpregie of het hoofd van het agentschap Opgroeien subsidies toekennen voor een aanvullend geïndividualiseerd hulpaanbod aan de minderjarige volgens de regels die de Vlaamse Regering bepaalt. Die subsidies kunnen, volgens de regels die de Vlaamse Regering bepaalt, ook worden toegekend aan een of meer organisaties met het kwaliteitslabel "intersectoraal zorgnetwerk", die worden aangewezen na een oproep en die meerdere minderjarigen kunnen begeleiden.

Artikel 68. (01/03/2014- ...)

De werkingskosten van de toegangspoorten en van de gemandateerde voorzieningen zijn ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.

Artikel 69. (01/03/2014- ...)

De toegangspoorten en de gemandateerde voorzieningen brengen de administratieve diensten, bevoegd voor de betrokken sectoren, op de hoogte van elke beslissing die ze hebben genomen en die financiële gevolgen heeft voor die diensten. De Vlaamse Regering controleert en bepaalt de nadere regels daarvoor.

Afdeling 5. Registratie in de jeugdhulp (... - ...)

Artikel 70. (18/04/2019- ...)

Om het jeugdhulpaanbod, zowel regionaal als supraregionaal, systematisch vraaggericht te kunnen bijsturen, met het oog op wetenschappelijk onderzoek en op de ondersteuning van individuele trajecten in de jeugdhulpverlening, bezorgen de actoren, vermeld in artikel 72, geanonimiseerde of gecodeerde persoonsgegevens aan de Vlaamse overheid.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de vorm waarin en de wijze waarop de persoonsgegevens worden uitgewisseld. In dat kader wordt bijzondere aandacht besteed aan de gegevensverzameling van de afgelegde trajecten in de jeugdhulpverlening en aan de overgang van vrijwillige naar gerechtelijke jeugdhulpverlening. Ze bepaalt, in voorkomend geval ook de wijze waarop de persoonsgegevens worden gecodeerd.

Het agentschap Opgroeien regie is de initiatiefnemer van de registratie en is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming, met het oog op de registratie.

Artikel 71. (18/04/2019- ...)

Het agentschap Opgroeien regie ontwikkelt een registratiesysteem met het oog op de monitoring van de uitvoering van de doelstellingen, vermeld in artikel 8.

HOOFDSTUK 13. Omgaan met persoonsgegevens in de jeugdhulp (... - ...)

Artikel 72. (18/04/2019- ...)

§ 1. Met het oog op de uitvoering van de bevoegdheden en taken, geregeld bij of krachtens dit decreet, worden persoonsgegevens van de minderjarige, van zijn ouders en, in voorkomend geval, van zijn opvoedingsverantwoordelijken en van de betrokken personen uit zijn leefomgeving, inclusief de bijzondere categorieën van persoonsgegevens, vermeld in artikel 9, lid 1, van de algemene verordening gegevensbescherming, verwerkt door :
1° de toegangspoort;
2° de gemandateerde voorzieningen;
3° de sociale diensten;
4° de jeugdhulpaanbieders en de andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de vorm waarin en de wijze waarop de persoonsgegevens worden uitgewisseld.

De integrale jeugdhulp respecteert op elk moment de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens.

§ 2. Met het oog op een vlotte realisatie van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening door de toegangspoort wordt een elektronisch dossier uitgewerkt dat het traject in de jeugdhulpverlening en de proceslijn van aanmelding tot realisatie maximaal vat en dat daarbij maximaal gebruikmaakt van noodzakelijke informatie bij de betrokken actoren.

Het elektronisch dossier is het individueel dossier bij de toegangspoort omtrent een minderjarige waarbij de gegevens op een elektronische, uniforme en gestandaardiseerde wijze worden opgenomen.
Het elektronisch dossier bevat de volgende gegevens :
1° de identificatiegegevens van de jeugdhulpaanbieder of andere persoon of voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt, die de minderjarige aanmeldt bij de toegangspoort, overeenkomstig artikel 20 van dit decreet;
2° de identificatiegegevens van de aangemelde minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en in voorkomend geval van andere betrokkenen;
3° de gegevens die noodzakelijk zijn voor het realiseren door de toegangspoort van een kwaliteitsvolle indicatiestelling;
4° het indicatiestellingsverslag;
5° de jeugdhulpverleningsbeslissing of het jeugdhulpverleningsvoorstel.

§ 3. De verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming, is :
1° het hoofd van het agentschap Opgroeien regie, voor de verwerking van persoonsgegevens:
   1° met het oog op de uitvoering van de opdrachten van de toegangspoort, vermeld in artikel 18 van dit decreet;
   2° met het oog op de uitvoering van de opdrachten van de sociale dienst, vermeld in artikel 56 van dit decreet;
   3° met het oog op de uitvoering van de opdrachten van het ondersteuningscentrum Jeugdzorg, vermeld in artikel 33 van dit decreet;
   4° bij de aanmelding door jeugdhulpaanbieders of door andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden bij de vertrouwenscentra kindermishandeling, in het kader van hun opdracht, vermeld in artikel 42, § 1, tweede lid, 4°, van dit decreet;
2° het vertrouwenscentrum kindermishandeling, voor de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de uitvoering van zijn opdrachten, vermeld in artikel 42, § 1.

§ 4. Voor de uitvoering van dit decreet worden de volgende instanties aangewezen als dienstenintegrator :
1° het eHealth-platform, opgericht bij de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform, met betrekking tot de gegevensdeling in functie van de verstrekte jeugdhulpverlening, met uitzondering van de gegevens vermeld in punt 2°, a) en b);
2° de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, opgericht bij wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, voor :
a) de identificatiegegevens van de natuurlijke persoon die jeugdhulpverlening aanbiedt en de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;
b) de sociale gegevens, vermeld in artikel 2, 4°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, met betrekking tot de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijke.

Als er bepaalde gegevens gedeeld worden bij of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie met een andere dienstenintegrator dan die vermeld in het eerste lid, dan werken die dienstenintegratoren samen om de gegevensdeling, volgens de bepalingen van dit decreet, zo optimaal mogelijk te laten verlopen met zo weinig mogelijk aanvullende lasten voor de minderjarige zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijke in het bijzonder en meer specifiek voor de jeugdhulpaanbieders of personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden.

Artikel 73. (01/03/2014- ...)

Als verschillende personeelsleden van de toegangspoort belast zijn met de indicatiestelling, wisselen ze onderling de persoonsgegevens uit die nuttig zijn om de indicatiestelling te verrichten.

Als verschillende personeelsleden van de toegangspoort belast zijn met de jeugdhulpregie, wisselen ze onderling de persoonsgegevens uit die nuttig zijn om de jeugdhulpregie te verrichten.

Als verschillende personen van een gemandateerde voorziening betrokken zijn bij een dossier, wisselen ze onderling de persoonsgegevens uit die nuttig zijn voor de effectieve aanpak ervan.

Als verschillende consulenten van de sociale dienst betrokken zijn bij een dossier, wisselen ze onderling de persoonsgegevens uit die nuttig zijn voor de effectieve aanpak ervan.

Artikel 74. (25/05/2018- ...)

De actoren, vermeld in artikel 72, wisselen onder elkaar persoonsgegevens uit met het oog op de uitvoering van de bevoegdheden en taken, geregeld bij of krachtens dit decreet.

Met behoud van de toepassing van de verplichtingen en beperkingen die voortvloeien uit de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens of uit de regelgeving van de sectoren, is de gegevensuitwisseling onderworpen aan de volgende voorwaarden :
1° de gegevensuitwisseling heeft alleen betrekking op gegevens die noodzakelijk zijn voor de jeugdhulpverlening;
2° de gegevens worden alleen uitgewisseld in het belang van de personen tot wie de jeugdhulpverlening zich richt;
3° de actoren, vermeld in artikel 72, proberen, zo veel mogelijk, de instemming met de gegevensuitwisseling te verkrijgen van de persoon op wie de gegevens betrekking hebben.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de vorm waarin en de wijze waarop de persoonsgegevens worden uitgewisseld.

Artikel 75. (29/08/2016- ...)

Behalve in de gevallen die bij of krachtens dit decreet zijn bepaald, is elke vorm van gegevensoverdracht verboden tussen enerzijds de gemandateerde voorzieningen en anderzijds de magistraten, belast met jeugdzaken en de sociale diensten.

Het verbod, vermeld in het eerste lid, geldt niet als de betrokken minderjarige die minstens twaalf jaar is of die, als hij jonger is, tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, en zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken op een geïnformeerde en schriftelijke wijze instemmen met de overdracht van gegevens. Het verbod geldt evenmin voor de basisgegevens met betrekking tot :
1° de identificatie van de betrokken partijen;
2° de jeugdhulpverlening die verleend wordt of die al verleend is aan de minderjarige en, in voorkomend geval, aan zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken.

Artikel 75/1. (29/08/2016- ...)

Behalve in de gevallen die bij of krachtens dit decreet zijn bepaald, is elke vorm van gegevensoverdracht verboden tussen enerzijds de jeugdhulpaanbieders die geen gemandateerde voorziening zijn, en anderzijds de magistraten, belast met jeugdzaken en de sociale diensten.

Het verbod, vermeld in het eerste lid, geldt niet als de betrokken minderjarige, die minstens twaalf jaar is of, als hij jonger is, tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, en zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken op een geïnformeerde en schriftelijke wijze instemmen met de overdracht van gegevens.

Het verbod geldt evenmin voor de basisgegevens met betrekking tot:
1° de identificatie van de betrokken partijen;
2° het feit of er jeugdhulpverlening ten aanzien van de minderjarige en, in voorkomend geval, aan zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken is aangevat, wordt voortgezet of is beëindigd.

De gegevensuitwisseling, vermeld in het tweede lid, kan alleen plaatsvinden na een schriftelijke vraag van magistraten, belast met jeugdzaken, of van de sociale diensten met het oog op het bieden van de gepaste jeugdhulpverlening aan de minderjarige, aan zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken.

Artikel 76. (25/05/2018- ...)

Het ondersteuningscentrum en de vertrouwenscentra kindermishandeling kunnen, met behoud van de toepassing van de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens, in de gevallen, vermeld in artikel 34, 41 en 42, § 1, tweede lid, 1° en 3°, zonder voorafgaande instemming van de betrokkene persoonsgegevens verwerken, inclusief de bijzondere categorieën van persoonsgegevens als vermeld in artikel 9, lid 1, van de algemene verordening gegevensbescherming.

Bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de opdracht, vermeld in het eerste lid, wordt, met toepassing van artikel 23, lid 1, i), van de voormelde verordening, de informatie aan de betrokken minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, uitgesteld, als een onmiddellijke informatie niet in het belang is van de betrokken minderjarige. De beslissing daarover wordt genomen door het betrokken ondersteuningscentrum of vertrouwenscentrum kindermishandeling.

De gegevensverwerking en -uitwisseling, vermeld in het eerste en tweede lid :
1° is noodzakelijk om een verontrustende situatie te onderzoeken;
2° is beperkt tot die gegevens die moeten verwerkt of uitgewisseld worden om een verontrustende situatie te onderzoeken;
3° wordt, met toepassing van artikel 23, lid 1, i), van de voormelde verordening, zo snel mogelijk meegedeeld aan de betrokken minderjarige, zijn ouders en in voorkomend geval zijn opvoedingsverantwoordelijken, uiterlijk binnen dertig werkdagen vanaf het moment dat de gegevens worden verkregen, tenzij dat strijdig is met het belang van de betrokken minderjarige.

Iedereen die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht, kan in de volgende gevallen aan een gemandateerde voorziening inlichtingen verstrekken zonder instemming van de betrokkene, als dat noodzakelijk kan worden geacht om een verontrustende situatie te onderzoeken :
1° in geval van een verontrustende situatie met een vermoeden van maatschappelijke noodzaak tot jeugdhulpverlening;
2° in het kader van een onderzoek door het ondersteuningscentrum en de vertrouwenscentra kindermishandeling als vermeld in artikel 34, 41 en 42, § 1, tweede lid, 1° en 3°.

Artikel 77. (14/04/2019- ...)

§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 22 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp heeft iedereen recht op toegang tot zijn persoonlijke gegevens die bij de toegangspoort, de gemandateerde voorziening of de sociale dienst worden bewaard.

Met toepassing van artikel 23, lid 1, i), van de algemene verordening gegevensbescherming gelden de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet voor de gegevens die worden verstrekt door derden zonder dat ze daartoe verplicht werden en die ze als vertrouwelijk hebben bestempeld, tenzij ze zich akkoord verklaren met de toegang. Als de dossierhouder van oordeel is dat de bescherming van de vertrouwelijkheid niet opweegt tegen de bescherming van het recht op toegang, is de voormelde verordening overeenkomstig van toepassing.

§ 2. Met toepassing van artikel 23, lid 1, i), van de algemene verordening gegevensbescherming wordt, in afwijking van artikel 12, lid 3, van de voormelde verordening, aan het recht op toegang uiterlijk binnen vijftien dagen na ontvangst van het verzoek gevolg verleend.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid wordt voor gegevens die bij de toegangspoort en de gemandateerde voorzieningen worden bewaard, het recht op toegang verleend uiterlijk op het ogenblik waarop de toegangspoort of de gemandateerde voorziening een beslissing neemt. Voor gegevens die bij de sociale dienst worden bewaard, wordt het recht op toegang verleend uiterlijk op het ogenblik van de eerste beschikking van de jeugdrechter of het eerste vonnis van de jeugdrechtbank.

§ 3. De toegang tot de gegevens wordt verstrekt door inzage.

Als bepaalde gegevens ook een derde betreffen en volledige inzage in die gegevens door de betrokkene afbreuk zou doen aan het recht van de derde op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, wordt de toegang tot die gegevens verstrekt via gedeeltelijke inzage, een gesprek of een rapportage.

Iedereen kan bij de uitoefening van het toegangsrecht naar eigen keuze worden bijgestaan door een door het beroepsgeheim gebonden persoon, en, wat de ouders van de minderjarige en de opvoedingsverantwoordelijke betreft, door de vertrouwenspersoon, vermeld in artikel 2/1, en, wat de minderjarige betreft, door de vertrouwenspersoon, vermeld in artikel 24 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp.

Als met toepassing van paragraaf 1, tweede lid, de bescherming van de vertrouwelijkheid niet opweegt tegen de bescherming van het recht op toegang, kan de dossierhouder de toegang tot de gegevens in kwestie verstrekken via gedeeltelijke inzage, een gesprek of een rapportage.

§ 4. Voor de toepassing van paragraaf 1 worden de personen die deel uitmaken van het cliëntsysteem, ten opzichte van elkaar als derden beschouwd.

Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 worden voor de toepassing van paragraaf 3, tweede lid, de personen die deel uitmaken van het cliëntsysteem, ten opzichte van elkaar niet als derden beschouwd, als het gaat om contextuele gegevens.

Contextuele gegevens zijn gegevens die tegelijk de persoon die toegang vraagt en een of meer andere personen die deel uitmaken van het cliëntsysteem, betreffen.

Het cliëntsysteem bestaat uit de volgende personen :
1° de minderjarige;
2° de ouders;
3° de opvoedingsverantwoordelijken;
4° de personen uit de leefomgeving van de minderjarige die met hem samenwonen op het ogenblik van de uitoefening van het recht op toegang.

§ 5. Een minderjarige kan het toegangsrecht zelfstandig uitoefenen, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, vanaf het ogenblik dat blijkt dat de min-twaalfjarige tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is of vanaf de leeftijd van twaalf jaar.

Als de minderjarige jonger is dan twaalf jaar, wordt het toegangsrecht uitgeoefend door een wettelijke vertegenwoordiger.

Met toepassing van artikel 23, lid 1, i), van de algemene verordening gegevensbescherming, gelden de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, voor de wettelijke vertegenwoordigers die in het kader van deze paragraaf optreden niet voor de contextuele gegevens die de minderjarige en een andere persoon dan de wettelijke vertegenwoordiger zelf betreffen.

In geval van tegenstrijdige belangen met een wettelijke vertegenwoordiger of als die het toegangsrecht niet uitoefent, kan het toegangsrecht van de minderjarige worden uitgeoefend door een persoon als vermeld in paragraaf 3, derde lid.

§ 6. Op verzoek van de betrokkenen worden de documenten die ze aanreiken, toegevoegd aan het dossier. Alle betrokkenen hebben het recht om hun versie te geven van de feiten die vermeld zijn in het dossier.

§ 7. De betrokkenen hebben recht op een afschrift van de gegevens van het dossier waartoe ze toegang hebben door inzage. Met toepassing van artikel 23, lid 1, i), van de algemene verordening gegevensbescherming hebben de betrokkenen voor de gegevens waartoe ze toegang hebben op een andere wijze dan door inzage, alleen recht op een rapport.

Ieder afschrift en ieder rapport zijn persoonlijk en vertrouwelijk en mogen alleen worden aangewend voor doeleinden van jeugdhulpverlening. De dossierhouder die een afschrift of rapport bezorgt, wijst de betrokkenen daarop en voegt een toelichting in die zin bij het afschrift of rapport.

De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaronder een afschrift of rapport wordt uitgereikt.

§ 8. Met toepassing van artikel 23, lid 1, i), van de algemene verordening gegevensbescherming gelden de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet voor de volgende gegevens die bij de sociale diensten worden bewaard :
1° de gegevens die ter beschikking zijn gesteld van de jeugdrechter;
2° de gegevens die, als er toegang toe verleend zou worden, het geheim van het onderzoek, vermeld in artikel 28quinquies, § 1, van het Wetboek van Strafvordering, schenden.

HOOFDSTUK 14. Toezicht (... - ...)

Artikel 78. (01/06/2023- ...)

§ 1. De Vlaamse Regering organiseert het toezicht op de naleving van de bepalingen in dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.

§ 2. Om de rechtsbescherming van kinderen en jongeren in de jeugdhulp te vrijwaren, organiseert de Vlaamse Regering het volgende met betrekking tot de toegangspoort, de gemandateerde voorzieningen en de sociale dienst:
1° een extern toezicht, naast het toezicht als bedoeld in paragraaf 1;
2° de klachtenbehandeling voor kinderen en jongeren, ouders, opvoedingsverantwoordelijken en vertrouwenspersonen van kinderen en jongeren.

§ 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2, werkt de afdeling Zorginspectie van het Departement Zorg, vermeld in artikel 23, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie voor het toezicht samen met de onderwijsinspectie, vermeld in artikel 38, § 1, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, voor zover het een centrum voor leerlingenbegeleiding of een organisatie voor naadloze flexibele trajecten betreft.

[HOOFDSTUK 14/1. Private voorzieningen (ing. decr. 15 maart 2019, art. 37, I: 14 april 2019)] (... - ...)

Artikel 78/1. (14/04/2019- ...)

§ 1. Iedere rechtspersoon die zich voorneemt minderjarigen op te nemen of te begeleiden in het kader van dit decreet, moet daarvoor door de Vlaamse Regering worden erkend.

Iedere rechtspersoon die zich voorneemt minderjarigen op te nemen of te begeleiden binnen een beveiligd verblijf in het kader van dit decreet, moet daarvoor door de Vlaamse Regering worden erkend.

§ 2. De Vlaamse Regering stelt de erkenningsvoorwaarden vast voor de rechts-personen, vermeld in paragraaf 1. Die voorwaarden kunnen betrekking hebben op :
1° de personele en materiële infrastructuur;
2° het opleidingsniveau en de aanvullende vorming van het personeel;
3° de verzorging, het onderwijs en de beroepsopleiding van de minderjarigen en de opvoedingsregeling die voor hen geldt;
4° het pedagogische concept en programma;
5° de door haar bepaalde programmatie voor de voorzieningen.

De Vlaamse Regering voorziet in een procedure tot intrekking van de erkenning, wanneer de erkenningsvoorwaarden voorzien in paragraaf 2 niet worden nageleefd.

§ 3. De voorzieningen verwerken in het kader van de erkenningsvoorwaarde, vermeld in paragraaf 2, 1°, de gegevens over de gezondheid, vermeld in artikel 4, 15), en gerechtelijke als vermeld in artikel 10 van de algemene verordening gegevensbescherming van de personeelsleden, de vrijwilligers en de andere personen die in de voorziening verblijven.

Het betreft minstens een uittreksel uit het strafregister en een medisch attest.

§ 4. De voorzieningen worden voor een onbepaalde duur erkend.

De projecten kunnen worden erkend voor een hernieuwbare erkenningstermijn van maximaal vijf jaar.

Artikel 78/2. (14/04/2019- ...)

De Vlaamse Regering beslist over de erkenningsaanvragen. De Vlaamse Regering stelt de erkenningsprocedure vast.

Het erkenningsdossier dat de administratie aanlegt, bevat de vereiste administratieve inlichtingen, de erkenningsaanvraag, een verslag van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp, vermeld in artikel 65, in het werkgebied waarvan de aanvrager is gevestigd.

Artikel 78/3. (14/04/2019- ...)

Als een erkende voorziening niet meer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet, kan een aanmaning van de Vlaamse Regering volgen om zich, naargelang van het geval, binnen een termijn van acht dagen tot zes maanden aan die voorwaarden te conformeren.

Als de voorwaarden niet vervuld worden binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, kan de Vlaamse Regering de erkenning intrekken.

Artikel 78/4. (14/04/2019- ...)

De Vlaamse Regering bepaalt de subsidies en de aard van de subsidies, die aan de erkende voorzieningen, de projecten en de gelijkgestelde voorzieningen, rekening houdend met de doelgroep en het soort aanbod, kunnen worden toegekend.

De subsidiëringsnormen worden, overeenkomstig de door haar vastgestelde procedure, door de Vlaamse Regering vastgesteld.

Artikel 78/5. (14/04/2019- ...)

Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering organisaties erkennen en subsidiëren, rekening houdend met de groep en het soort aanbod, die voor specifieke categorieën van minderjarigen de hulp- en dienstverlening ondersteunen die de toegangspoort en het ondersteuningscentrum verstrekken.

Artikel 78/6. (14/04/2019- ...)

Buiten de gevallen waarin er een medische tegenaanwijzing bestaat, mogen aan de minderjarigen die in een gemeenschapsinstelling of in een erkende voorziening geplaatst zijn overeenkomstig de bepalingen van dit decreet of van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht, preventieve vaccinaties en inentingen worden toegediend conform de regels die de Vlaamse Regering bepaalt.

Artikel 78/7. (14/04/2019- ...)

§ 1. De Vlaamse Regering vaardigt algemeen geldende regels uit betreffende de bijdrage van de minderjarigen en van de onderhoudsplichtige personen in de onderhouds-, opvoedings- en behandelingskosten van de minderjarigen, evenals betreffende de bestemming van het loon dat wordt toegekend aan de minderjarigen die werden geplaatst met toepassing van dit decreet.

De toegangspoort, de jeugdrechter of jeugdrechtbank bepaalt overeenkomstig deze regels de bijdrage van de minderjarige en van de onderhoudsplichtige personen, evenals de bestemming die aan het loon zal worden gegeven. Met betrekking tot de beslissing van de toegangspoort hebben de betrokkenen het recht zich bij verzoekschrift tot de jeugdrechtbank te wenden.

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt welke voorzieningen een bijdrage kunnen vragen van de onderhoudsplichtige personen voor de onderhouds-, opvoedings- en behandelingskosten van minderjarigen en welke voorzieningen een bijdrage kunnen vragen van de ouders of aanstaande ouders voor de kosten die verband houden met het verblijf van de ouders of aanstaande ouders. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten voor de bijdragen die de voorzieningen kunnen vorderen.

Artikel 78/8. (14/04/2019- ...)

Als voor de minderjarigen die werden geplaatst overeenkomstig dit decreet of het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht, geldsommen op een spaar- of depositoboekje worden ingeschreven, worden die sommen ingeschreven op een boekje dat op hun naam wordt geopend bij een kredietinstelling. De Vlaamse Regering kan daarvoor de nadere regels bepalen.

Tijdens de minderjarigheid kunnen de bedragen van het loon die op een spaar- of depositoboekje bij een kredietinstelling werden ingeschreven, niet worden afgehaald zonder de uitdrukkelijke machtiging van de toegangspoort, de jeugdrechter of jeugdrechtbank.

[Afdeling 2. Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (ing. Decr. 1 maart 2019, art. 23, I: 18 april 2019)] (... - ...)

Artikel 78/7. (18/04/2019- ...)

In het kader van crisisopvang van jonge kinderen en bij verstoorde opvoedingssituaties kan de Vlaamse Regering centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning erkennen en subsidiëren.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opdrachten en de werking van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning, alsook de voorwaarden en de procedure voor de erkenning en subsidiëring van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning. De Vlaamse Regering kan bijkomende opdrachten toekennen aan de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning in het kader van de integrale jeugdhulp.

HOOFDSTUK 15. Wijzigingsbepalingen (... - ...)

Afdeling 1. Wijzigingen in het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin (... - ...)

Artikel 79. (01/03/2014- ...)

In hoofdstuk III van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 2 juni 2006 en 22 december 2006, wordt een artikel 8/1 ingevoegd, dat luidt als volgt :

"Art. 8/1. Met het oog op hulp- en zorgverlening bij kindermishandeling erkent en subsidieert het agentschap vertrouwenscentra kindermishandeling in het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, overeenkomstig artikel 42 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.".

Afdeling 2. Wijzigingen in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (... - ...)

Artikel 80. (01/03/2014- ...)

Aan artikel 5, 2°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap wordt de zinsnede ", met uitzondering van de indicatiestelling en de jeugdhulpregie van ondersteuning die onder het toepassingsgebied van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp vallen" toegevoegd.

Artikel 81. (01/03/2014- ...)

In artikel 13, vierde lid, van hetzelfde decreet worden tussen het woord "bepaalt" en het woord "op" de woorden "in welke gevallen een aanvraag moet worden ingediend bij het agentschap en" ingevoegd.

Afdeling 3.Wijzigingen in het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp (... - ...)

Artikel 82. (01/03/2014- ...)

Aan artikel 2, § 1, van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp wordt een punt 18° toegevoegd, dat luidt als volgt :
"18° ondersteuningscentrum Jeugdzorg : een orgaan als vermeld in artikel 33 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.".

Artikel 83. (01/03/2014- ...)

In artikel 3, § 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "en de trajectbegeleiding" vervangen door de woorden "en het ondersteuningscentrum Jeugdzorg";
2° in het tweede lid worden de woorden "of de trajectbegeleiding" vervangen door de woorden "of het ondersteuningscentrum Jeugdzorg".

Artikel 84. (01/03/2014- ...)

In artikel 20, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "en de trajectbegeleiding" vervangen door de woorden "en het ondersteuningscentrum Jeugdzorg".

Artikel 85. (01/03/2014- ...)

In artikel 24, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "en de trajectbegeleiding" worden vervangen door de woorden "en het ondersteuningscentrum Jeugdzorg";
2° het punt 1° wordt vervangen door wat volgt :
"1° meerderjarig zijn;";
3° er wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt :
"4° beschikken over een uittreksel uit het strafregister dat een model 2 omvat.".

Artikel 86. (01/03/2014- ...)

In artikel 29 van hetzelfde decreet worden de woorden "of de trajectbegeleiding" telkens vervangen door de woorden "of het ondersteuningscentrum Jeugdzorg".

Artikel 87. (01/03/2014- ...)

In artikel 32 van hetzelfde decreet worden de woorden "en de trajectbegeleiding" vervangen door de woorden "en het ondersteuningscentrum Jeugdzorg".

Afdeling 4. Wijzigingen in het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (... - ...)

Artikel 88. (01/01/2015- ...)

In artikel 5 van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "minimum drieëntwintig leden en maximum achtentwintig leden" worden vervangen door de woorden "minimum vijfentwintig leden en maximum dertig leden";
2° een punt 6° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt :
"6° twee vertegenwoordigers van centra voor leerlingenbegeleiding.".

Artikel 89. (01/01/2015- ...)

In artikel 6 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt tussen de woorden "de representatieve werknemersorganisaties." en de woorden "De vertegenwoordigers" de zin "De vertegenwoordigers, vermeld in artikel 5, 6°, worden voorgedragen door de organisaties die de centra voor leerlingenbegeleiding vertegenwoordigen." ingevoegd;
2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "vermeld in artikel 5, 1° tot en met 4° "vervangen door de woorden "vermeld in artikel 5, 1° tot en met 4°, en 6° ";
3° een paragraaf 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 4. De leden, vermeld in artikel 5, 6°, kunnen alleen deelnemen aan de uitoefening van opdrachten van de Raad die betrekking hebben op de integrale jeugdhulp, zoals geregeld bij het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.".

Afdeling 5. Wijzigingen in het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand (... - ...)

Artikel 90. (01/03/2014- ...)

In artikel 2 van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt :
"1° ondersteuningscentrum : het ondersteuningscentrum Jeugdzorg, opgericht bij artikel 33 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;";
2° punt 2° tot en met 4° worden opgeheven;
3° in punt 8° worden de woorden "dit decreet" vervangen door de zinsnede "het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp";
4° punt 11° en 12° worden opgeheven;
5° punt 14° wordt vervangen door wat volgt :
"14° toegangspoort : een orgaan als vermeld in artikel 17 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;";
6° punt 15° tot en met 17° worden opgeheven.

Artikel 91. (01/03/2014- ...)

In artikel 3 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid opgeheven.

Artikel 92. (01/03/2014- ...)

Artikel 4, 5 en 6 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Artikel 93. (01/03/2014- ...)

In artikel 9 van hetzelfde decreet worden de woorden "dit decreet" vervangen door de zinsnede "het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp".

Artikel 94. (01/03/2014- ...)

In hetzelfde decreet worden hoofdstuk III, dat bestaat uit artikel 10 tot en met 36, en hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 37 tot en met 46, opgeheven.

Artikel 95. (01/03/2014- ...)

In artikel 47, § 2,1°, van hetzelfde decreet, wordt de zinsnede "artikel 38, § 1, 8°, 9°, 11° en 12° " vervangen door de zinsnede "artikel 48, § 1, eerste lid, 8°, 9°, 11° en 12°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp".

Artikel 96. (01/03/2014- ...)

In artikel 49, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "het comité" vervangen door de woorden "de toegangspoort".

Artikel 97. (01/03/2014- ...)

Aan hoofdstuk V, afdeling II, van hetzelfde decreet wordt een artikel 52/1 toegevoegd, dat luidt als volgt :
'Art. 52/1. Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering organisaties erkennen en subsidiëren die voor specifieke categorieën van minderjarigen de hulp- en dienstverlening ondersteunen die door de toegangspoort en het ondersteuningscentrum wordt verstrekt.".

Artikel 98. (01/03/2014- ...)

In artikel 53 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "minderjarigen die" en de woorden "geplaatst zijn" de woorden "in een gemeenschapsinstelling of door bemiddeling van een erkende voorziening" ingevoegd.

Artikel 99. (01/03/2014- ...)

In artikel 66, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "Het bureau of" vervangen door de zinsnede "Het ondersteuningscentrum, de toegangspoort of" en worden de woorden "het bureau" vervangen door de woorden "het ondersteuningscentrum of de toegangspoort".

Artikel 100. (01/03/2014- ...)

In artikel 67, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "het bureau of" vervangen door de zinsnede "het ondersteuningscentrum, de toegangspoort of".

HOOFDSTUK 16. Slotbepalingen (... - ...)

Artikel 101. (01/03/2014- ...)

De Vlaamse Regering regelt de opheffing van elk van de bepalingen van dit decreet.

De Vlaamse Regering stemt de opheffing, vermeld in het eerste lid, af op de inwerkingtreding van de bepalingen van dit decreet, overeenkomstig artikel 106.

Artikel 102. (01/03/2014- ...)

§ 1. Bijstand en hulp die georganiseerd zijn door het comité voor bijzondere jeugdbijstand en die in uitvoering zijn op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, kunnen verder worden uitgevoerd.

Aanvragen voor bijstand en hulp, die gericht zijn aan het comité voor bijzondere jeugdzorg en waarover op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet een beslissing is genomen maar die nog niet in uitvoering zijn, worden overgenomen door het team Jeugdhulpregie van de toegangspoort. De beslissing geldt als indicatiestellingsverslag, als vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, van dit decreet.

Aanvragen voor bijstand en hulp, die gericht zijn aan het comité voor bijzondere jeugdzorg en waarover op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet nog geen beslissing is genomen, worden verder behandeld door het ondersteuningscentrum.

Aanvragen tot voortzetting van de hulp- en bijstandsverlening na achttien jaar, die gericht zijn aan het comité voor bijzondere jeugdzorg en waarover op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet nog geen beslissing is genomen, worden verder behandeld door de toegangspoort.

Bemiddelingsverzoeken die op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet nog niet afgehandeld zijn door de bemiddelingscommissie moeten binnen een termijn van 30 kalenderdagen afgesloten worden. Voor deze dossiers geldt de oude regeling.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen ter uitvoering van het tweede, derde en vierde lid.

§ 2. Een doorverwijzing door de bemiddelingscommissie voor bijzondere jeugdbijstand naar het openbaar ministerie, als vermeld in artikel 32, § 2, vierde lid, van het decreet van 7 maart 2008, wordt geacht een aanmelding te zijn als vermeld in artikel 47, 1°, b).

Een doorverwijzing naar het openbaar ministerie, als vermeld in artikel 47, 1°, b), wordt gelijkgesteld met een doorverwijzing als vermeld in artikel 32, § 2, vierde lid, van het decreet van 7 maart 2008.

§ 3. Aanvragen tot ondersteuning die voor de datum van inwerkingtreding van dit decreet, zijn ingediend, overeenkomstig artikel 1 en 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1991 betreffende de inschrijving bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, worden verder behandeld door dit agentschap, volgens de regels van dit besluit.

Als voor een persoon een aanvraag voor niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening wordt ingediend bij de toegangspoort, vervalt de aanvraag tot ondersteuning, vermeld in het eerste lid, met uitzondering van een aanvraag voor individuele materiële bijstand, die deze persoon voor de datum van inwerkingtreding van dit decreet reeds heeft ingediend.

Een beslissing over de toewijzing van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, vermeld in artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1991 betreffende de inschrijving bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, geldt als een indicatiestellingsverslag, als vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, van dit decreet. Wanneer de beslissing genomen is, wordt het dossier overgemaakt aan het team Jeugdhulpregie van de toegangspoort.

Artikel 103. (01/03/2014- ...)

De bepalingen van dit decreet waaruit rechtstreeks verplichtingen voor de jeugdhulpaanbieders voortvloeien zijn te beschouwen als erkennings- en subsidiëringsnormen voor de jeugdhulpaanbieders.

Artikel 104. (01/03/2014- ...)

De Vlaamse Regering oefent de bevoegdheden toegekend door dit decreet zodanig uit, dat dit ertoe bijdraagt dat de jeugdhulp beantwoordt aan de bepalingen van dit decreet.

Artikel 105. (01/03/2014- ...)

Om de vijf jaar dient de Vlaamse Regering bij het Vlaams Parlement een rapport in over de evaluatie van dit decreet.

Artikel 106. (01/03/2014- ...)

De Vlaamse Regering stelt voor elk van de bepalingen van dit decreet de datum van de inwerkingtreding vast. Dit decreet treedt uiterlijk in werking op 1 maart 2014, met uitzondering van de artikelen 88 en 89 die in werking treden op 1 januari 2015.

De Vlaamse Regering kan voor een of meer regio's of deelregio's integrale jeugdhulp voor iedere bepaling een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum, vermeld in het eerste lid.

Artikel 107. (01/03/2014- ...)

Artikel 59 en 60 houden op uitwerking te hebben op 1 januari 2015.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 28/03/2024