( ... - ... )
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, artikel 6, § 1; Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, artikel 6 en 8, § 2; Gelet op het decreet van 20 maart 2009 houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, artikel 3, 2° ; Gelet op het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, artikel 6, §§ 5, 6 en 7, artikel 36, derde en vierde lid, en artikel 37; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 houdende de toekenning van een verzekering persoonlijke ongevallen aan opvanggezinnen; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 houdende de voorwaarden voor toestemming en subsidiëring van lokale diensten buurtgerichte kinderopvang; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 houdende de normen van preventie van brand in de voorzieningen voor kinderopvang; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende de regeling van de melding aan Kind en Gezin van opvang op bestendige wijze; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2011 tot regeling van het kwaliteitsbeleid in de erkende kinderopvangvoorzieningen; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 8 juli 2013; Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie, op 18 maart 2013, met toepassing van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij; Gelet op advies 53.683/3 van de Raad van State, gegeven op 4 oktober 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Overwegende dat dit besluit de eerste uitvoering geeft aan de voorwaarde, vermeld in artikel 6, § 1, 4°, b), van het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, over het aantal kinderbegeleiders in verhouding tot het aantal tegelijk aanwezige kinderen waarbij de vraag van het Raadgevend Comité van Kind en Gezin is te streven naar een groeipad voor die verhouding; Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin; Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1. ( 01/01/2024 - ... )
In dit besluit wordt verstaan onder : De naleving van de startvoorwaarden, vermeld in dit besluit, heeft betrekking op het toekennen van een vergunning door het agentschap, en de naleving van de werkingsvoorwaarden, vermeld in dit besluit, heeft betrekking op het behouden van een vergunning.
1° agentschap: het agentschap, vermeld in artikel 2 van het decreet van 20 april 2012;
1/1° buitenschoolse opvang : de opvang van kinderen die naar de basisschool, vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gaan;
2° contracthouder : de persoon uit het gezin waarmee de organisator een schriftelijke overeenkomst voor kinderopvang heeft;
2/1° crisis: een situatie waarbij de fysieke of psychische integriteit van een kind tijdens de kinderopvang in gevaar of geschonden is;
3° decreet van 20 april 2012 : het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters;
4° gezin : de persoon of de personen in het thuismilieu van het opgevangen kind die verantwoordelijkheid voor dat kind dragen;
4/1° grensoverschrijdend gedrag: een situatie waarin een kind het slachtoffer is of dreigt te worden van onterende handelingen, bedreigingen of geweld door een persoon die aanwezig is in de kinderopvang;
5° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;
6° 's nachts : tussen 20 uur en 6 uur;
7° vergunning : een vergunning voor gezinsopvang of een vergunning voor groepsopvang als vermeld in artikel 4, eerste lid, 1° en 2°, van het decreet van 20 april 2012;
8° wennen : het geleidelijk aan laten verlopen van de overgang van het thuismilieu van het kind naar de kinderopvanglocatie waarbij er extra aandacht is voor de wisselwerking tussen de kinderen, de gezinnen en de kinderbegeleiders en voor de uitwisseling met de gezinnen;
9° ...
Artikel 1/1. ( 01/04/2014 - ... )
Dit besluit wordt aangehaald als: Vergunningsbesluit van 22 november 2013.
Artikel 2. ( 01/01/2022 - ... )
De organisator heeft kennisgenomen van de werkingsvoorwaarden die op hem van toepassing zijn, vermeld in artikel 14 tot en met 62, en verbindt zich ertoe om aan die voorwaarden te voldoen zodra er in de kinderopvanglocatie kinderen worden opgevangen. De organisator heeft bovendien : De startvoorwaarden, vermeld in het eerste en tweede lid, blijken uit een verklaring op erewoord van de organisator opgenomen in het aanvraagformulier van een vergunning voor kinderopvang van het agentschap.
1° een risicoanalyse als vermeld in artikel 24, § 1;
2° ...
3° ....
Artikel 3. ( 01/09/2015 - ... )
De organisator heeft de infrastructuur, vermeld in artikel 13/1 tot en met 19 en 21, 1° en 2°, en zorgt ervoor dat de infrastructuur een veilige en gezonde omgeving is als vermeld in artikel 24, § 1. Dat blijkt voor groepsopvang uit een advies infrastructuur van een toezichthouder en voor gezinsopvang uit een verklaring op erewoord van de organisator.
Artikel 4. ( 01/09/2015 - ... )
De organisator heeft een verantwoordelijke als vermeld in artikel 39, eerste lid, 1°, en artikel 40, § 1 en 2. Dat blijkt uit de documenten, vermeld in artikel 40, § 2.
Artikel 5. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator heeft de integriteit en het beleidsvoerend vermogen om op een rechtmatige manier, rekening houdend met geldende normen en waarden, kwaliteitsvolle kinderopvang te organiseren. Dat blijkt onder meer uit het document, vermeld in artikel 49, § 2.
Artikel 6. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator heeft een ondernemingsnummer als vermeld in artikel 52. Dat blijkt uit een vermelding van het ondernemingsnummer.
Artikel 7. ( 31/03/2020 - ... )
...
Artikel 8. ( 01/07/2024 - ... )
De organisator heeft een starterstraject afgerond.
De verplichting om een starterstraject af te ronden, vermeld in het eerste lid, geldt in de volgende gevallen:
1° bij de aanvraag van een vergunning voor een nieuwe kinderopvanglocatie;
2° bij de aanvraag van een vergunning bij wijziging van organisator, met uitzondering van de wijziging, vermeld in artikel 13/2 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014;
3° bij de aanvraag van een vergunning bij wijziging van opvangvorm.
Een starterstraject als vermeld in het eerste lid, focust op het beleidsvoerend vermogen van de organisator.
De minister bepaalt de nadere regels, minstens voor de inhoud van de kennis die aan bod komt in het starterstraject, vermeld in het eerste lid, en de validering ervan.
Artikel 9. ( 01/04/2014 - ... )
De kinderopvanglocatie voor gezinsopvang voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 22. Dat blijkt uit een verklaring op erewoord van de organisator.
Artikel 10. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator van gezinsopvang heeft een kinderbegeleider als vermeld in artikel 42 en 43, en voldoet voor de personen die in de kinderopvanglocatie regelmatig direct contact hebben met de opgevangen kinderen, aan de voorwaarden, vermeld in artikel 45. Dat blijkt uit de volgende documenten :
1° voor de kinderbegeleider : de documenten, vermeld in artikel 43;
2° voor de personen die regelmatig direct contact hebben met de opgevangen kinderen : de documenten, vermeld in artikel 45.
Artikel 11. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator van gezinsopvang zorgt ervoor dat elke kinderbegeleider een traject gezinsopvang heeft doorlopen.
Een traject gezinsopvang als vermeld in het eerste lid, focust op inzicht in de specifieke context van gezinsopvang.
De minister bepaalt de nadere regels, minstens voor de inhoud van de kennis die aan bod komt in het traject gezinsopvang, vermeld in het eerste lid.
Artikel 12. ( 01/01/2018 - ... )
...
Artikel 13. ( 01/01/2022 - ... )
De organisator van groepsopvang voldoet aan volgende voorwaarden:
1° de kinderopvanglocatie voor groepsopvang voldoet aan de specifieke brandveiligheidsvoorschriften, vermeld in artikel 23, eerste lid;
2° hij heeft een advies van het lokaal bestuur van de gemeente waar de kinderopvanglocatie voor groepsopvang zich bevindt, over een van de volgende elementen, rekening houdend met de lokale context:
a) de opportuniteit van de opstart van een nieuwe kinderopvanglocatie voor groepsopvang;
b) de opportuniteit van de uitbreiding van een bestaande kinderopvanglocatie met minstens negen vergunde plaatsen.
Het voldoen aan de startvoorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, blijkt uit een brandveiligheidsattest als vermeld in artikel 23, tweede lid. Het voldoen aan de startvoorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, blijkt uit het advies van het lokaal bestuur, vermeld in dat punt 2°.
Artikel 13/0. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator heeft de integriteit en het beleidsvoerend vermogen om op een rechtmatige manier, rekening houdend met de geldende normen en waarden, kwaliteitsvolle en duurzame kinderopvang te organiseren.
De naleving van de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, blijkt uit de manier waarop de volgende aspecten in de vergunde werking aanwezig zijn:
1° duidelijk leiderschap, met een gestructureerde werkomgeving, waar de bevoegdheden en verantwoordelijkheden duidelijk worden toebedeeld en waarbij de organisator ervoor zorgt dat alle medewerkers minstens de geïntegreerde aanpak, vermeld in punt 2°, kennen en toepassen;
2° een geïntegreerde aanpak van al de volgende thema’s:
a) infrastructuur als vermeld in artikel 13/1 tot en met artikel 21;
b) veiligheid en gezondheid als vermeld in artikel 22 tot en met artikel 29;
c) omgang met de kinderen en de gezinnen als vermeld in artikel 30 tot en met artikel 38;
d) personen die in de kinderopvanglocatie werken als vermeld in artikel 39 tot en met artikel 45;
e) organisatorisch management als vermeld in artikel 46 tot en met artikel 58;
f) samenwerking als vermeld in artikel 59 tot en met artikel 62;
3° een reflectieve, proactieve en reactieve houding met het oog op een voortdurende verbetering van de eigen werking, rekening houdend met de feedback en input van gezinnen, medewerkers en relevante expertise van externe organisaties;
4° een innovatieve houding, waarbij er oog is voor vernieuwing, rekening houdend met ontwikkelingen in de omgeving, de samenleving en de regelgeving;
5° doeltreffende communicatie en transparantie, waarbij erop gelet wordt dat de nodige en correcte informatie tijdig en duidelijk bij de juiste mensen terechtkomt, waaronder de personen die werken in de kinderopvanglocatie en de gezinnen van de opgevangen kinderen;
6° samenwerking en transparante communicatie met het agentschap, het lokaal bestuur, het lokaal loket kinderopvang en andere lokale partners.
De organisator zorgt voor ondersteuning voor zichzelf en voor zijn medewerkers voor alle voorwaarden, vermeld in het eerste en tweede lid.
De organisator kan de naleving van alle voorwaarden, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, aantonen op basis van onder meer documentatie.
Artikel 13/1. ( 01/09/2015 - ... )
De infrastructuur is geschikt om kwaliteitsvolle kinderopvang te organiseren en voldoet minstens aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14 tot en met artikel 21.
Artikel 14. ( 01/04/2023 - ... )
De kinderopvanglocatie heeft de volgende afzonderlijke binnenruimtes:
1° een of meer leefruimtes per leefgroep;
2° een rustruimte waar elk aanwezig kind dat jonger dan achttien maanden is of dat ‘s nachts opgevangen wordt, kan slapen.
Als er meer dan 36 kinderopvangplaatsen zijn, zijn alle leefgroepen apart bereikbaar.
In elke leef- en rustruimte die de kinderen in de kinderopvanglocatie gebruiken, vinden er tijdens de openingsuren geen activiteiten plaats die niet gerelateerd zijn aan kinderopvang.
Artikel 15. ( 01/09/2015 - ... )
...
Artikel 16. ( 01/09/2015 - ... )
De nettovloeroppervlakte die gebruikt wordt voor verzorging, spel of om te rusten, bedraagt minimaal 5 m² per kinderopvangplaats in de leefruimte en de rustruimte samen, waarvan minimaal 3 m² in de leefruimte. Als er geen aparte rustruimte is, is er minstens 5 m² per kinderopvangplaats in de leefruimte.
Artikel 17. ( 01/04/2014 - ... )
Er is voldoende, vlot en veilig bereikbare buitenspelmogelijkheid die afgestemd is op het aantal vergunde kinderopvangplaatsen en op de leeftijd van de kinderen.
Artikel 18. ( 01/09/2015 - ... )
...
Artikel 19. ( 01/09/2015 - ... )
Voor de verzorging is er een uitrusting die aangepast is aan het aantal vergunde kinderopvangplaatsen.
Artikel 20. ( 01/04/2023 - ... )
Voor elk aanwezig kind is er een veilig bed aanwezig in de binnenruimtes, vermeld in artikel 14.
Voor een kind jonger dan achttien maanden wordt onder veilig bed verstaan : een bed of wieg met minstens twee spijlenwanden, een ventilerende bodem en een stevige passende matras, en dat voldoet aan de voorschriften die door de minister worden vastgesteld.
Artikel 21. ( 01/09/2015 - ... )
In de kinderopvanglocatie is er :
1° voldoende natuurlijk daglicht in de leefruimte;
2° voldoende ventilatie in de leef- en rustruimtes;
3° een goed evenwicht tussen de omgevingstemperatuur, het bedmateriaal en de kleding van de kinderen;
4° een zodanige plaatsing van de bedden dat er vrije circulatie mogelijk is aan minstens één lange kant van het bed.
Artikel 22. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator van gezinsopvang zorgt voor de mogelijkheid tot veilige evacuatie van de opgevangen kinderen en voor maatregelen betreffende brandpreventie.
Artikel 23. ( 01/09/2015 - ... )
De organisator van groepsopvang zorgt ervoor dat de infrastructuur voldoet aan de specifieke brandveiligheidsvoorschriften, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
De mate van naleving van de specifieke brandveiligheidsvoorschriften wordt vastgesteld aan de hand van een brandveiligheidsattest A, B of C, volgens de modellen die door de minister worden vastgesteld. Het voldoen aan de specifieke brandveiligheidsvoorschriften, vermeld in het eerste lid, blijkt uit een brandveiligheidsattest A of B.
Met behoud van de toepassing van het tweede lid vervalt het brandveiligheidsattest A of B van rechtswege zes maanden na de realisatie van ingrijpende wijzigingen in de kinderopvanglocatie die een weerslag kunnen hebben op de brandveiligheid.
Op verzoek van de organisator adviseert de bevoegde brandweer over de bouwplannen die een weerslag kunnen hebben op de brandveiligheid, en over de beschrijving van gebruikte materialen.
Artikel 24. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator zorgt voor een omgeving die gezond is en zo veilig als nodig. Om deze omgeving te realiseren maakt de organisator een risicoanalyse.
De risicoanalyse, vermeld in het eerste lid, gaat over al de volgende elementen:
1° de voorkoming van verwondingen, ongevallen, crisissen, levensbedreigende situaties en het verdwijnen van kinderen;
2° de voorkoming van ziekte, besmetting en verontreiniging.
In de risicoanalyse, vermeld in het eerste lid, houdt de organisator rekening met al de volgende elementen:
1° een permanente begeleiding van de kinderen en een actief, auditief en visueel toezicht, ook tijdens de slaapsituatie;
2° de draagkracht bij de medewerkers;
3° het kwaliteitsvol en integer handelen van medewerkers.
Artikel 24/1. ( 01/01/2024 - ... )
Een kind dat jonger dan één jaar is, wordt op de rug te slapen gelegd, zowel binnen als buiten.
De organisator kan een uitzondering toestaan op de verplichting, vermeld in het eerste lid, op basis van een attest van een arts van medische tegenindicatie of op basis van een attest van de contracthouder volgens het model dat door de minister wordt vastgesteld.
Een kind dat jonger dan één jaar is, krijgt geen kussens of dekbed tijdens het slapen, zowel binnen als buiten.
Artikel 25. ( 01/04/2014 - ... )
De kinderen krijgen gezonde, gevarieerde en hygiënisch bereide voeding en drank. Als er loden waterleidingen aanwezig zijn in de kinderopvanglocatie of bij twijfel daarover, wordt alleen flessenwater gebruikt voor elke bereiding van voeding of drank.
Artikel 26. ( 01/09/2015 - ... )
...
Artikel 27. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator zorgt ervoor dat elke medewerker de aanpak kent in verband met het correct en accuraat handelen in geval van crisis, grensoverschrijdend gedrag en verontrusting en in staat is om deze aanpak toe te passen.
In het eerste lid wordt verstaan onder verontrusting: een bezorgdheid, ook buiten de kinderopvang, over de fysieke of psychische integriteit van een kind.
Artikel 28. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 29. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator heeft een verzekering voor :
1° de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade die veroorzaakt wordt bij de uitbating van de kinderopvang. Voor de dekking van lichamelijke schade worden de kinderen onderling als derden beschouwd. De volgende personen worden minstens verzekerd :
a) de organisator en de personen die in de kinderopvanglocatie werken;
b) de onbezoldigde medewerkers en de personen die in nood bijspringen;
c) in geval van kinderopvang in de gezinswoning, de personen, vermeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven;
2° lichamelijke ongevallen van de opgevangen kinderen, met minimaal de volgende dekking :
a) 7500 euro voor medische kosten;
b) 2500 euro in geval van overlijden, tenzij voor kinderen jonger dan vijf jaar in welk geval alleen een dekking van 1000 euro geldt voor begrafeniskosten;
c) 12.500 euro in geval van blijvende ongeschiktheid.
Artikel 30. ( 01/04/2014 - ... )
Overeenkomstig artikel 6, § 1, 3°, a) en b), van het decreet van 20 april 2012, voldoet de organisator voor zijn kinderopvanglocatie minstens aan alle voorwaarden met betrekking tot de omgang met de kinderen en de gezinnen, waaronder minstens het respecteren van de fysieke en psychische integriteit van elk kind en het niet discrimineren van kinderen en gezinnen.
Artikel 31. ( 25/07/2024 - ... )
§1. De organisator realiseert een pedagogisch beleid dat minstens betrekking heeft op al de volgende elementen:
1° de systematische screening en bevordering van het welbevinden van elk kind;
2° de systematische screening en bevordering van de betrokkenheid van elk kind;
3° de emotionele ondersteuning van elk kind door de kinderbegeleider;
4° de educatieve ondersteuning van elk kind door de kinderbegeleider;
5° de omgeving;
6° ...
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° welbevinden: kunnen genieten, spontaan en zichzelf kunnen zijn, ontspannen zijn, zich openstellen, levenslust uitstralen, zelfvertrouwen hebben, weerbaar en assertief zijn en in contact zijn met zijn gevoelens;
2° betrokkenheid: geconcentreerd en tijdvergeten bezig zijn, gemotiveerd bezig zijn, een open houding hebben voor wat de omgeving te bieden heeft, intens mentaal actief zijn, exploratiedrang hebben en zich bewegen aan de grens van de eigen mogelijkheden;
3° emotionele ondersteuning: warm, respectvol en enthousiast omgaan met de kinderen met aandacht voor hun emotionele behoeften;
4° educatieve ondersteuning: het leren en de ontwikkeling van de kinderen stimuleren met aandacht voor de ideeën, de initiatieven en het standpunt van de kinderen zelf en met het gebruik van een rijke en gevarieerde taal;
5° omgeving: een toegankelijke en stimulerende indeling van de opvangruimtes voor de kinderen met een gevarieerd aanbod aan materialen en activiteiten en een doeltreffende organisatie van tijd en personeel voor de kinderen;
6° ...
In het pedagogische beleid realiseert de organisator:
1° regelmaat in de dagindeling;
2° continuïteit in de begeleiding;
3° het wennen;
4° het buitenspel;
5° een taalbeleid dat de Nederlandse taalverwerving van elk kind stimuleert, met daarnaast positieve aandacht voor de taal die het kind in zijn thuismilieu spreekt;
6° het bevorderen van een onderlinge respectvolle houding.
7° respect voor de eigenheid van elk gezin;
8° de ondersteuning van gezinnen.
§2. Aansluitend bij de realisatie van het pedagogische beleid, vermeld in paragraaf 1, voldoet de organisator aan een pedagogische norm die betrekking heeft op dimensies die overeenkomen met de elementen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid. De minister stelt de nadere regels vast.
Artikel 32. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 33. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator zorgt voor betrokkenheid en participatie van de gezinnen door:
1° met de gezinnen individueel en collectief in dialoog te gaan over al de volgende aspecten:
a) de opvang van hun kind, waaronder de pedagogische aanpak, de omgang met het kind en als er problemen zijn;
b) de werking, waaronder de opvolging van een eventuele crisis of de opvolging van eventuele klachten, en de evaluatie van de werking door de gezinnen;
2° transparant te zijn over al de volgende aspecten:
a) de inspectierapporten van Zorginspectie;
b) de aanmaningen en elke bestuurlijke maatregel van het agentschap ten aanzien van de organisator;
c) de aanpak waarin de organisator voorziet en die de organisator hanteert naar aanleiding van de inspecties, aanmaningen en bestuurlijke maatregelen, vermeld in punt a) en b).
Artikel 34. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator heeft een huishoudelijk reglement dat door de contracthouder voor ontvangst en kennisneming wordt ondertekend, uiterlijk op het ogenblik van de ondertekening van de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 36. Elke wijziging van het huishoudelijk reglement in het nadeel van de contracthouder wordt minstens twee maanden voor de wijziging ingaat, schriftelijk meegedeeld en wordt voor ontvangst en kennisneming ondertekend door de contracthouder. De contracthouder heeft het recht om binnen twee maanden na kennisname van de wijziging, de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 36, op te zeggen zonder enige schade- of opzeggingsvergoeding verschuldigd te zijn. Het huishoudelijk reglement vermeldt minimaal :
1° informatie over :
a) de organisator van de kinderopvanglocatie, waaronder de naam, het adres, het e-mailadres, het telefoonnummer, de rechtsvorm en het ondernemingsnummer;
b) de kinderopvanglocatie, waaronder de naam, het adres, het e-mailadres, het telefoonnummer, de openingsdagen, de openingsuren en de sluitingsdagen, alsook de contactgegevens van de kinderopvanglocatie in noodgevallen;
c) het agentschap, waaronder het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer;
2° het beleid op het vlak van :
a) de aangeboden kinderopvang en de belangrijkste kenmerken daarvan;
b) de prijs voor kinderopvang, waaronder wat die prijs omvat, hoe die prijs bepaald wordt, of er een prijs gevraagd wordt voor het wennen, voor het laattijdig afhalen van het kind of voor de afwezigheid van het kind;
c) de terugbetaling of inhouding van de inschrijvingsprijs, waarborg of elke som geld, ongeacht de benaming;
d) de inschrijving en opname, waaronder de eventuele voorrangsregels;
e) het brengen en het afhalen van het kind, waaronder de eventuele maatregelen bij niet-naleving van de afspraken;
f) ziekte of ongeval van een kind;
g) het gebruik van medicatie;
h) de veiligheid en begeleiding bij eventuele verplaatsingen;
i) de afwezigheid van een kind;
3° het recht van het gezin :
a) op wennen;
b) op toegang tot alle ruimtes waar het kind wordt opgevangen;
c) om klachten te uiten, eerst bij de organisator via de procedure voor klachtenbehandeling, vermeld in artikel 58, en pas nadien via het agentschap, met uitzondering van klachten over een crisis, die direct tot het agentschap gericht kunnen worden. Het adres, e-mailadres en het telefoonnummer van het agentschap worden daarbij vermeld;
d) op respect voor de privacy en de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van hun gegevens, meer bepaald met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens als vermeld in verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming). Daarbij zijn de volgende bepalingen opgenomen :
1) een bepaling over kennisgeving, meer bepaald dat de persoonsgegevens van de kinderen en de gezinnen alleen gebruikt worden in het kader van kinderopvang, en dat die gegevens op elk moment kunnen worden ingekeken en verbeterd door de betrokkenen, en dat die gegevens worden vernietigd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn in functie van de naleving van toepasselijke regelgeving;
2) een vertrouwelijkheidsverklaring, meer bepaald dat de organisator zich ertoe verbindt om de veiligheid en het vertrouwelijke karakter van de persoonsgegevens te waarborgen;
4° de verwijzing naar:
a) de vergunning en de bijbehorende beslissing, en de duidelijke bekendmaking ervan;
b) de link naar de website van het agentschap over de status van handhaving;
c) de verzekeringen, vermeld in artikel 29, met de naam en het adres van de verzekeringsmaatschappij en het polisnummer;
5° de modaliteiten bij wijziging van het huishoudelijk reglement als vermeld in het tweede lid.
Artikel 35. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator zorgt ervoor dat de bepalingen van het huishoudelijk reglement raadpleegbaar zijn voor elke geïnteresseerde.
Artikel 36. ( 18/04/2019 - ... )
De organisator heeft een schriftelijke overeenkomst met de contracthouder. De schriftelijke overeenkomst vermeldt minimaal :
1° de gegevens over de contracterende partijen, zijnde de organisator enerzijds en de contracthouder anderzijds, waaronder de naam en het adres;
2° de gegevens over de kinderopvanglocatie, waaronder het adres;
3° de begindatum en de vermoedelijke einddatum van de kinderopvang;
4° het opvangplan, waaronder de gereserveerde kinderopvangdagen, meer bepaald hoeveel dagdelen en nachten het kind naar de kinderopvanglocatie komt, en de modaliteiten om het opvangplan te wijzigen;
5° de prijs voor de kinderopvang, waaronder de betalingswijze en de wettelijk toegestane modaliteiten tot wijziging van de prijs voor de kinderopvang;
6° de eventuele inschrijvingsprijs, de eventuele waarborg of elke som geld, ongeacht de benaming, met inbegrip van de betalingswijze, de bewaring en terugbetaling, waarbij vermeld moet worden dat een deel of het geheel van de som geld in verhouding tot de aangetoonde schade van beide partijen ingehouden zal worden;
7° de identificatiegegevens van het kind en de contactgegevens van het gezin in noodgevallen;
8° gelijkwaardige opzegmodaliteiten, zowel voor de contracthouder als voor de organisator, waaronder :
a) de bepaling dat een eventuele opzeggingsvergoeding niet kan worden gevraagd als een opzegtermijn wordt gerespecteerd;
b) de bepaling dat een opzegtermijn en opzeggingsvergoeding niet gevraagd kan worden door de organisator of de contracthouder die een zware fout heeft begaan, of door de organisator in geval van een beslissing tot opheffing van een vergunning door het agentschap;
c) het ogenblik waarop een eventuele opzegtermijn ingaat;
9° de regeling bij het niet-naleven van de contractuele bepalingen, zowel door de contracthouder als door de organisator, waaronder de eventuele schadevergoeding die verschuldigd is, en waarbij wordt bepaald dat de schadevergoeding in verhouding moet staan tot de geleden schade en dat schadevergoeding niet gevraagd kan worden in geval van overmacht bij een van beide partijen;
10° de verwijzing naar het huishoudelijk reglement, dat als bijlage wordt meegedeeld.£
Het opvangplan, vermeld in het tweede lid, 4°, wordt in onderling akkoord tussen de organisator en de contracthouder gesloten op basis van onderhandeling over de verwachtingen en de vragen van beide partijen.
Artikel 37. ( 18/04/2019 - ... )
De organisator heeft, met het oog op de veiligheid van de kinderen, voor elk opgevangen kind een actuele inlichtingenfiche waarin de volgende bepalingen zijn opgenomen, waarvoor de contracthouder toestemming geeft om ze te verwerken in het kader van de naleving van de voorwaarden van dit besluit :
1° de identificatiegegevens van het kind en het gezin;
2° de bereikbaarheidsgegevens van het gezin en de behandelende arts;
3° de specifieke aandachtspunten, onder meer over de gezondheid of de manier van omgaan met het kind;
4° de personen die het kind mogen ophalen.
De inlichtingenfiche kan alleen, en op elk moment, geraadpleegd worden door :
1° de organisator, in geval van aantoonbare noodzakelijkheid;
2° de verantwoordelijke;
3° elke kinderbegeleider, voor elk kind dat hij begeleidt;
4° de toezichthouders;
5° het agentschap;
6° de gezinnen, voor hun eigen kind.
Artikel 38. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator zorgt voor een aanwezigheidsregister dat aanwezig is in de kinderopvanglocatie en dat per kinderopvangdag de aankomst- en vertrektijd van elk opgevangen kind van de afgelopen twaalf maanden vermeldt. De gezinnen bevestigen schriftelijk of elektronisch de geregistreerde aanwezigheden van hun kind.
Artikel 39. ( 18/04/2019 - ... )
De organisator heeft : De verantwoordelijke stuurt de werking aan en treedt op als aanspreekpersoon voor de toezichthouders, het agentschap en de gezinnen. De verantwoordelijke is daarvoor effectief beschikbaar. Als de verantwoordelijke wijzigt, deelt de organisator dat onmiddellijk elektronisch of met de post mee aan het agentschap en bezorgt hij het document, vermeld in artikel 40, § 2, eerste lid, 1°, van dit besluit.
1° een verantwoordelijke als vermeld in artikel 2, eerste lid, 5°, van het decreet van 20 april 2012;
2° een persoon werkzaam in de kinderopvanglocatie die bij afwezigheid van de verantwoordelijke op de kinderopvanglocatie de taak van de verantwoordelijke als aanspreekpersoon voor de toezichthouders, het agentschap en de gezinnen, overneemt.
Artikel 40. ( 01/01/2024 - ... )
§ 1. De verantwoordelijke is minstens 21 jaar oud.
§ 2. De organisator heeft de volgende documenten over de verantwoordelijke :
1° een uittreksel uit het strafregister overeenkomstig artikel 6, § 4, eerste lid, van het decreet van 20 april 2012;
2° een attest van medische geschiktheid overeenkomstig artikel 6, § 4, tweede lid, van het decreet van 20 april 2012. Uit dat attest blijkt dat de persoon geen fysieke en psychische beperking of aandoening heeft die de opgevangen kinderen in gevaar kan brengen, meer bepaald :
a) een attest A van medische geschiktheid, opgemaakt door de verantwoordelijke, volgens het model dat door de minister wordt vastgesteld;
b) een attest B van medische geschiktheid, opgemaakt door een huisarts, volgens het model dat door de minister wordt vastgesteld, als blijkt uit het attest, vermeld in punt a), dat de betrokkene in onderzoek of behandeling is voor een bepaalde fysieke of psychische beperking of aandoening, of als er een gegronde indicatie is en het agentschap gemotiveerd erom verzoekt;
c) een attest, opgemaakt door een arbeidsgeneesheer. Dat attest kan het attest, vermeld in punt a) en b), vervangen;
3° een attest van actieve kennis van het Nederlands, waaruit blijkt dat het behaalde taalvaardigheidsniveau voor luisteren en gesprekken voeren het ERK-niveau B2 is, en voor lezen en schrijven het ERK-niveau B1 is, dat door de minister wordt vastgesteld, die bepaalt wie de uitreikende instanties zijn;
4° een attest van kennis van levensreddend handelen bij kinderen. De minister bepaalt wat de leerinhouden voor die attesten zijn en op welke wijze de uitreikende instanties zich kunnen bekendmaken;
5° een kwalificatiebewijs dat door de minister wordt vastgesteld.
Het document, vermeld in het eerste lid, 2°, is bij de aanvraag van de vergunning of bij de start van de tewerkstelling maximaal drie maanden oud, tenzij de verantwoordelijke al werkt als verantwoordelijke in een andere kinderopvanglocatie van de organisator. Het document, vermeld in het eerste lid, 1° en 4°, wordt om de drie jaar hernieuwd. De organisator zorgt voor een jaarlijkse actualisatie van de kennis over de reanimatietechnieken of andere aspecten van levensreddend handelen.
Als daar een gegronde indicatie voor is, kan het agentschap gemotiveerd verzoeken om op een bepaald tijdstip een document te vernieuwen.
De organisator zorgt ervoor dat een aanvulling op het uittreksel, vermeld in het eerste lid, 1°, onmiddellijk doorgegeven wordt door de verantwoordelijke aan de organisator.
§ 3. De organisator heeft voor de persoon, vermeld in artikel 39, eerste lid, 2°, het document, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°.
Artikel 41. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 42. ( 01/04/2023 - 31/12/2026 )
De organisator zorgt ervoor dat er niet meer dan het volgende aantal tegelijk aanwezige kinderen wordt opgevangen per aanwezige kinderbegeleider : De organisator van gezinsopvang levert een inspanning om gemiddeld maximaal vier kinderen tegelijk op te vangen per aanwezige kinderbegeleider per kwartaal. De organisator van groepsopvang levert een inspanning om maximaal zeven kinderen tegelijk op te vangen per aanwezige kinderbegeleider. Die inspanning wordt geleverd binnen het budget dat een organisator ter beschikking heeft.
1° acht kinderen : als een kinderbegeleider alleen in de kinderopvanglocatie aanwezig is;
2° negen kinderen : als er minstens twee kinderbegeleiders in de kinderopvanglocatie aanwezig zijn;
3° veertien kinderen : op het moment dat de kinderen rusten, op voorwaarde dat er minstens twee kinderbegeleiders in de kinderopvanglocatie aanwezig zijn, gedurende maximaal twee aaneensluitende uren.
De organisator groepsopvang kan de verplichtingen, vermeld in het eerste en tweede lid, uitzonderlijk en voor maximaal 30 dagen per kalenderjaar laten opnemen door de personen, vermeld in artikel 45, als al de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° er is altijd een kinderbegeleider met een kwalificatiebewijs als vermeld in artikel 43, §2, 4°, a), aanwezig in de leefgroep in kwestie;
2° hij dit meldt aan het agentschap met daarbij de motivatie waarom dit nodig is en hoe hij de kwaliteit van de kinderopvang garandeert.
De mogelijkheid, vermeld in het derde lid, zal geëvalueerd worden door het agentschap tegen uiterlijk 1 april 2025.
Artikel 43. ( 01/01/2024 - ... )
§ 1. De kinderbegeleider is minstens 18 jaar oud. De kinderbegeleider in een kwalificerend traject duaal leren wordt minstens achttien jaar in het schooljaar waarin hij start met het kwalificerende traject duaal leren.
§ 2. De organisator heeft de volgende documenten over de kinderbegeleider :
1° een uittreksel uit het strafregister overeenkomstig artikel 6, § 4, eerste lid, van het decreet van 20 april 2012;
2° een attest van medische geschiktheid overeenkomstig artikel 6, § 4, tweede lid, van het decreet van 20 april 2012. Uit dat attest blijkt dat de persoon geen fysieke en psychische beperking of aandoening heeft die de opgevangen kinderen in gevaar kan brengen, meer bepaald :
a) een attest A van medische geschiktheid, opgemaakt door de kinderbegeleider, volgens het model dat door de minister wordt vastgesteld;
b) een attest B van medische geschiktheid, opgemaakt door een huisarts, volgens het model dat door de minister wordt vastgesteld, als blijkt uit het attest, vermeld in punt a), dat de betrokkene in onderzoek of behandeling is voor een bepaalde fysieke of psychische beperking of aandoening, of als er een gegronde indicatie is en het agentschap gemotiveerd erom verzoekt;
c) een attest, opgemaakt door een arbeidsgeneesheer. Dat attest kan het attest, vermeld in punt a) en b), vervangen;
3° een attest van kennis van levensreddend handelen bij kinderen. De minister bepaalt wat de leerinhouden voor die attesten zijn en op welke wijze de uitreikende instanties zich kunnen bekendmaken;
4° een van de volgende bewijzen van kwalificatie :
a) een kwalificatiebewijs dat door de minister wordt vastgesteld.
b) een bewijs van actieve deelname aan een kwalificerend traject dat de minister vaststelt, dat ertoe leidt dat de kinderbegeleider een kwalificatiebewijs als vermeld in punt a) haalt, en de voormelde kinderbegeleider specifiek ondersteund wordt op de werkplek. Voor groepsopvang gelden naast de voormelde voorwaarde de volgende bijkomende voorwaarden:
1) per kinderbegeleider in een kwalificerend traject werken er drie voltijdsequivalenten kinderbegeleiders met een kwalificatiebewijs als vermeld in punt a), op het niveau van de organisator;
2) er is altijd een kinderbegeleider met een kwalificatiebewijs als vermeld in punt a), aanwezig in de kinderopvanglocatie.
Het document, vermeld in het eerste lid, 2°, is bij de aanvraag van de vergunning of bij de start van de tewerkstelling maximaal drie maanden oud. Als de kinderbegeleider stage loopt, moet het document dateren uit het lopende schooljaar. Het document, vermeld in het eerste lid, 1° en 3°, wordt om de drie jaar hernieuwd. De organisator zorgt voor een jaarlijkse actualisatie van de reanimatietechnieken of andere aspecten van levensreddend handelen.
Als daar een gegronde indicatie voor is, kan het agentschap gemotiveerd verzoeken om op een bepaald tijdstip een document te vernieuwen.
De organisator zorgt ervoor dat een aanvulling op het uittreksel, vermeld in het eerste lid, 1°, onmiddellijk doorgegeven wordt door de kinderbegeleider aan de organisator.
§ 3. De organisator heeft voor minstens één kinderbegeleider een attest van actieve kennis van het Nederlands dat door de minister wordt vastgesteld, die bepaalt wie de uitreikende instanties zijn, waaruit blijkt dat het behaalde taalvaardigheidsniveau voor luisteren en gesprekken voeren het ERK-niveau B1 is, en voor lezen en schrijven het ERK-niveau A2 is.
§ 4. Uit het kwalificatiebewijs, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, a), blijkt dat de kinderbegeleider de competenties, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2017 tot erkenning van de beroepskwalificatie kinderbegeleider baby's en peuters, heeft.
Artikel 44. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 45. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator heeft de volgende documenten over de andere personen die in de kinderopvanglocatie regelmatig direct contact hebben met de opgevangen kinderen :
1° een uittreksel uit het strafregister overeenkomstig artikel 6, § 4, eerste lid, van het decreet van 20 april 2012;
2° een attest van medische geschiktheid overeenkomstig artikel 6, § 4, tweede lid, van het decreet van 20 april 2012. Uit dat attest blijkt dat de meerderjarige persoon met regelmatig direct contact en de minderjarige persoon die werkt in de kinderopvang of er stage loopt, geen fysieke en psychische beperking of aandoening heeft die de opgevangen kinderen in gevaar kan brengen, meer bepaald :
a) een attest A van medische geschiktheid, opgemaakt door de betrokken persoon, volgens het model dat door de minister wordt vastgesteld;
b) een attest B van medische geschiktheid, opgemaakt door een huisarts, volgens het model dat door de minister wordt vastgesteld, als blijkt uit het attest, vermeld in punt a), dat de betrokkene in onderzoek of behandeling is voor een bepaalde fysieke of psychische beperking of aandoening, of als er een gegronde indicatie is en het agentschap gemotiveerd erom verzoekt;
c) een attest, opgemaakt door een arbeidsgeneesheer. Dat attest kan het attest, vermeld in punt a) en b), vervangen.
Het document, vermeld in het eerste lid, 2°, is bij de aanvraag van de vergunning of bij de start van de tewerkstelling maximaal drie maanden oud. Als de persoon stage loopt, moet het document dateren uit het lopende schooljaar.
Als daar een gegronde indicatie voor is, kan het agentschap gemotiveerd verzoeken om op een bepaald tijdstip een document
te vernieuwen.
De organisator zorgt ervoor dat een aanvulling op het uittreksel, vermeld in het eerste lid, 1°, onmiddellijk doorgegeven wordt door de persoon aan de organisator.
Artikel 46. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator zorgt voor een actualisatie van de kennis die aan bod komt in het starterstraject, vermeld in artikel 8.
Artikel 47. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator realiseert een medewerkersbeleid en zorgt voor goede werkomstandigheden.
De organisator screent de competenties van zijn medewerkers en analyseert hun vormings- en ondersteuningsbehoeften.
De organisator heeft een specifiek beleid rond kinderbegeleiders in een kwalificerend traject als vermeld in artikel 43, §2, eerste lid, 4°, b).
Voor de aanwezigheid van de kinderbegeleiders zorgt de organisator voor een planning en een registratie, minimaal voor de toepassing van het nodige aantal kinderbegeleiders, vermeld in artikel 42. De voormelde registratie is voor de afgelopen twaalf maanden ter beschikking in de kinderopvanglocatie.
Artikel 48. ( 01/09/2015 - ... )
...
Artikel 49. ( 01/01/2024 - ... )
§ 1. De organisator, hetzij de natuurlijke persoon, hetzij een of meer personen die handelingsbekwaam zijn om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, is minstens 21 jaar oud.
§ 2. De organisator heeft het volgende uittreksel :
1° voor de organisator die een natuurlijke persoon is, met inbegrip van de persoon of personen, vermeld in artikel 53, 2° : een uittreksel uit het strafregister overeenkomstig artikel 6, § 4, eerste lid, van het decreet van 20 april 2012, waaronder voor de organisator ook verstaan wordt dat hij in staat is om een kinderopvanglocatie organisatorisch te beheren;
2° voor de organisator die een rechtspersoon is : een uittreksel uit het centraal strafregister op naam van de rechtspersoon, of een gelijkwaardig attest, uitgereikt door een bevoegde buitenlandse instantie, voor wie niet in België gedomicilieerd is, waaruit blijkt dat de organisator van onberispelijk gedrag is om met kinderen om te gaan, waaronder voor de organisator ook verstaan wordt dat hij in staat is om een kinderopvanglocatie organisatorisch te beheren.
Als daar een gegronde indicatie voor is, kan het agentschap gemotiveerd verzoeken om op een bepaald tijdstip dat uittreksel te vernieuwen.
De organisator zorgt ervoor dat een aanvulling op het uittreksel, vermeld in het eerste lid, 1°, onmiddellijk doorgegeven wordt aan het agentschap.
Artikel 50. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 51. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 52. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator heeft een ondernemingsnummer. Als de organisator georganiseerd is als feitelijke vereniging, heeft het ondernemingsnummer betrekking op de feitelijke vereniging zelf.
Artikel 53. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator met meer dan vijfhonderd vergunde kinderopvangplaatsen zorgt voor:
1° voldoende controlemechanismen tussen de raad van bestuur, de algemene vergadering en de directie waardoor ze elkaars werking en beslissingen op onafhankelijke en kritische wijze kunnen beoordelen;
2° een evenwichtige samenstelling van die organen, waarbij de leden complementair zijn ten opzichte van elkaar wat competentie en expertise betreft.
Artikel 54. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator voert een financieel beleid dat erop gericht is continuïteit en kwaliteit in de organisatie van de kinderopvang te realiseren.
Artikel 55. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator zorgt ervoor dat de kinderen worden opgevangen in een leefgroep van maximaal achttien kinderen. In het eerste lid wordt verstaan onder leefgroep : een groep kinderen, gekoppeld aan een of meer bepaalde kinderbegeleiders en aan een of meer bepaalde ruimtes.
Artikel 56. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator zorgt ervoor dat hij de nettovloeroppervlakte per kinderopvangplaats, vermeld in artikel 16, ook effectief gebruikt voor alle aanwezige kinderen.
Artikel 57. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 58. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator behandelt klachten van gezinnen en derden en hanteert daarvoor een procedure.
De procedure, vermeld in het eerste lid, bevat:
1° een ontvangstmelding van de klacht;
2° het onderzoek van de klacht;
3° een schriftelijke mededeling van het resultaat aan de klager;
4° de wijze waarop over de klachtopvolging transparantie wordt verleend aan de gezinnen, vermeld in artikel 33, 1°, b).
Bij de procedure worden de termijnen vermeld voor de stappen, vermeld in het tweede lid, 1°, 2° en 3°.
De organisator registreert de klachten. In de voormelde registratie worden minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° een omschrijving of samenvatting van de klacht;
2° het resultaat van de klachtenbehandeling in termen van gegrond, ongegrond of onduidelijk.
Artikel 59. ( 01/01/2024 - ... )
De organisator meldt de volgende situaties onmiddellijk aan het agentschap:
1° een crisis en grensoverschrijdend gedrag;
2° een klacht over een crisis;
3° als de organisator zelf of een van zijn medewerkers het voorwerp uitmaakt van een strafonderzoek of een veroordeling voor feiten ten aanzien van minderjarigen die een impact heeft op het goed gedrag en zeden van de persoon in kwestie en meer bepaald op zijn onberispelijke gedrag in de omgang met minderjarigen;
4° problemen of ontwikkelingen die een impact kunnen hebben op de continuïteit van de kinderopvang;
5° belangrijke wijzigingen in het bestuur van de organisator.
De organisator geeft bij de melding, vermeld in het eerste lid, aan op welke wijze hij gevolg heeft gegeven aan de voormelde melding en in de toekomst preventief zal optreden.
Artikel 60. ( 18/04/2019 - ... )
De organisator bezorgt de volgende gegevens elektronisch aan het agentschap volgens de administratieve richtlijnen van het agentschap : De organisator bezorgt de gegevens of de informatie, vermeld in het eerste lid, aan het agentschap met het oog op beleidsdoeleinden, zoals het in kaart brengen van het gebruik van en het aanbod aan kinderopvang, en het in kaart brengen van de personen werkzaam in de kinderopvang, met het oog op de opvolging van de vergunning of met het oog op handhaving. De organisator bezorgt op verzoek van het agentschap, in het kader van handhaving van het decreet en de uitvoeringsbesluiten, de adresgegevens van de contracthouders elektronisch aan het agentschap.
1° één keer per jaar gedurende een maand die het agentschap bepaalt, de gegevens over het aantal unieke kinderen die dagelijks gebruikmaken van de kinderopvang per kinderopvanglocatie;
2° jaarlijks de volgende gegevens over de verantwoordelijken, de kinderbegeleiders groepsopvang, met uitzondering van de kinderbegeleiders die werken in het specifieke sociaal statuut voor onthaalouders, en de medewerkers die in de kinderopvanglocatie instaan voor de systematische ondersteuning van de verantwoordelijke :
a) het aantal kinderbegeleiders, op basis van het rijksregisternummer of het vreemdelingennummer van de kinderbegeleiders;
b) het aantal verantwoordelijken die voor de organisator werken, op basis van het rijksregisternummer of het vreemdelingennummer van de verantwoordelijken;
c) de medewerkers die in de kinderopvanglocatie instaan voor de systematische ondersteuning van de verantwoordelijke die voor de organisator werkt, op basis van het rijksregisternummer of het vreemdelingennummer van de medewerkers;
d) de geboortedatum, het geslacht, de functie, de werkregeling, de kennis van de Nederlandse taal, het tewerkstellingsstatuut en de kwalificaties van elke persoon, vermeld in punt a), b) en c);
3° de gegevens in het kader van ad-hocbevragingen door het agentschap over de werking, de personen die in de kinderopvanglocatie werken, het gebruik van de kinderopvang, het aanbod van en de vraag naar kinderopvang en de ontvangen subsidies.
Artikel 61. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator werkt samen met het lokaal loket kinderopvang van de gemeente waar de kinderopvanglocatie zich bevindt, op de volgende manier :
1° onderzoeken of openstaande kinderopvangvragen, aangegeven door het lokaal loket kinderopvang, beantwoord kunnen worden, en het lokaal loket kinderopvang daarover informeren;
2° op verzoek van het lokaal loket kinderopvang, alle relevante informatie over de kinderopvang bezorgen die het lokaal loket kinderopvang opvraagt in het kader van zijn opdrachten, vermeld in artikel 13 van het decreet van 20 april 2012.
Artikel 62. ( 01/04/2014 - ... )
De organisator informeert zich over het lokaal beleid kinderopvang, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2013 houdende het lokaal beleid kinderopvang, van de gemeente waar de kinderopvanglocatie zich bevindt.
Artikel 63. ( 18/04/2019 - ... )
Op aanvraag van een organisator kan het agentschap de volgende afwijkingen toekennen :
1° een afwijking van de voorwaarden over de infrastructuur, vermeld in artikel 14, eerste lid, 3°, en artikel 16 van dit besluit, en van de voorwaarde over de leefgroepindeling, vermeld in artikel 55 van dit besluit, voor de kinderopvanglocaties die op de datum van de inwerkingtreding van het decreet van 20 april 2012 een erkenning, een toestemming of een attest van toezicht hebben van het agentschap;
2° een tijdelijke afwijking van de voorwaarden over de infrastructuur, vermeld in artikel 14, eerste lid, 1° en 3°, en artikel 16 van dit besluit, en van de voorwaarde over de leefgroepindeling, vermeld in artikel 55 van dit besluit;
3° een afwijking van de voorwaarde over de infrastructuur, vermeld in artikel 14, tweede lid, van dit besluit, voor de kinderopvanglocaties waarin een door het agentschap erkend consultatiebureau als vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 tot bepaling van de voorwaarden en de procedureregels inzake erkenning en subsidiëring van de consultatiebureaus voor het jonge kind of een erkend Huis van het Kind als vermeld in het decreet van 29 november 2013 houdende de organisatie van de preventieve gezinsondersteuning, aanwezig is;
4° een afwijking van de brandveiligheidsvoorschriften, vermeld in artikel 23 van dit besluit. Het agentschap neemt een beslissing na het advies van de technische commissie voor de brandveiligheid, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot oprichting van een technische commissie voor de brandveiligheid in de voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
Voor de beoordeling van de afwijkingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, houdt het agentschap rekening met de context, met de maatregelen die de organisator neemt, en met de volgende elementen :
1° er worden bijkomende kinderbegeleiders ingezet;
2° er wordt in bijkomende pedagogische ondersteuning voorzien;
3° er wordt in bijkomende ruimte voorzien;
4° er is bijkomende aandacht voor de inrichting van de ruimtes;
5° er is bijkomende aandacht voor beweging of voor veilig slapen.
De afwijking, vermeld in het eerste lid, 1°, vervalt definitief als een organisator een verhoging aanvraagt en krijgt van het aantal vergunde kinderopvangplaatsen in die kinderopvanglocatie.
De tijdelijke afwijking, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt alleen toegekend naar aanleiding van een overmachtsituatie of in het kader van geplande verbouwingen, en geldt alleen voor de duur die noodzakelijk is voor het herstel van de schade of voor de verbouwing.
De afwijking, vermeld in het eerste lid, 3°, geldt alleen zolang er een erkend consultatiebureau of Huis van het Kind aanwezig is
Artikel 64. ( 01/01/2024 - ... )
Personen die een attest tot afwijking of een bewijs van kennis hebben op basis van voorheen geldend artikel 64 tot en met artikel 66/1, voor de toepassing van de voorwaarden, vermeld in artikel 8, 11, 40, §2, eerste lid, 3° en 5°, en §3, en artikel 43, §2, eerste lid, 4°, behouden hun recht op de voormelde afwijking.
Er geldt een overgangsperiode tot en met 31 maart 2024 om te voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 43, §2, eerste lid, 4°.
De organisator van groepsopvang met kinderbegeleiders die in het specifieke sociaal statuut voor onthaalouders werken, kan, zolang de kinderbegeleiders in dat statuut werken, geen vergunning krijgen voor meer dan achttien kinderopvangplaatsen voor die kinderopvanglocatie.
Als de kinderbegeleider in de gezinsopvang, die ook als verantwoordelijke werkt, zich tussen 1 januari 2019 en 31 december 2023 laat ondersteunen door een pool gezinsopvang als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2019 houdende de toekenning van een subsidie aan pools gezinsopvang, geldt voor die persoon de kwalificatie, vermeld in artikel 43, §2, eerste lid, 4°, a), van dit besluit, in afwijking van de werkingsvoorwaarde over de kwalificatie, vermeld in artikel 40, §2, eerste lid, 5°, van dit besluit, uiterlijk tot en met 31 maart 2024.
Artikel 65. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 66. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 66/1. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 67. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 68. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 69. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 70. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 71. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 72. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 73. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 73/1. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 74. ( 01/01/2024 - ... )
...
Artikel 75. ( 01/04/2014 - ... )
De volgende regelgevende teksten treden in werking op 1 april 2014 :
1° artikel 1, 2, 5, artikel 7 tot en met 10, artikel 25 tot en met 32, artikel 35 en 36 van het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters;".
2° artikel 3, 4, 6, artikel 11 tot en met 24, en artikel 37, van het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, behalve voor wat betreft de vergunning voor opvang aan huis;
3° dit besluit.
Artikel 76. ( 01/04/2014 - ... )
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE 1 ( 01/04/2023 - ... )
Bijlage 1. Specifieke brandveiligheidsvoorschriften voor groepsopvang als vermeld in artikel 23
Inhoudsopgave
1. Algemene bepalingen
2. Inplanting en toegangswegen
3. Compartimentering
4. Voorschriften voor sommige bouwmaterialen
5. Voorschriften voor de evacuatiewegen
5.1. Uitgangen
5.2. Evacuatiewegen
5.3. Trappen voor evacuatie
6. Constructievoorschriften voor technische ruimten
6.1. Transformatorlokalen
6.2. Lokalen met verwarmingsinstallatie
6.3. Lokalen met was- of droogmachine
6.4. Keukens
7. Uitrusting van de gebouwen
7.1. Verwarmingsinstallatie en waterverwarmingstoestellen
7.2. Verplaatsbare gasflessen
7.3. Veiligheidsverlichting
7.4. Signalisatie
7.5. Branddetectie
7.6. Brandbestrijdingsmiddelen
7.7. Manueel alarmsysteem
8. Veiligheidsregister
9. Preventie
9.1. Voorlichting en vorming van medewerkers
9.2. Evacuatie- en interventieplan
1. Algemene bepalingen
1.1. Toepassingsgebied
De brandveiligheidsvoorschriften zijn van toepassing op een van de volgende gebouwen of gebouwonderdelen:
- het volledige gebouw waarin de kinderopvanglocatie gelegen is;
- een of meer brandwerende compartimenten van het gebouw waarin de kinderopvanglocatie gelegen is.
De gemeenschappelijk gebruikte evacuatiewegen van het gebouw waarin de kinderopvanglocatie gelegen is, voldoen aan de technische specificaties van deze bijlage.
1.2. Definities
Voor de toepassing van deze bijlage gelden de begrippen, zoals bepaald in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, aangevuld met de volgende definities:
1° federale basisnormen: de specificaties waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen;
2° bevoegde controleur: persoon die volgens de toepasselijke regelgeving bevoegd is om de controletaken uit te voeren;
3° bevoegde persoon: persoon die door de organisator is aangewezen, en die de nodige kennis en vaardigheden bezit om de controletaken uit te voeren. Hij moet ook de nodige middelen ter beschikking hebben om zijn taak goed uit te voeren;
4° kinderopvangplaatsen: het maximaal aantal kinderen dat de organisator gelijktijdig wil opvangen en waarvoor hij een vergunning wil aanvragen.
1.3. Weerstand tegen brand van bouwelementen
Voor bouwelementen met een dragende of scheidende functie wordt de weerstand tegen brand uitgedrukt zoals gedefinieerd in de Europese norm NBN EN 13501-2. Klasseringen die verkregen zijn volgens de Belgische norm 713.020 en de vier bijbehorende bijlagen, worden als volgt als evenwaardig aanvaard:
NBN EN 13501
NBN 713.020
voor
R 30, RE 30, REI 30 en EI 30
voldoet
Rf ½ h
voor
R 60, RE 60, REI 60 en EI 60
voldoet
Rf 1 h
voor
R 120, RE 120, REI 120 en EI 120
voldoet
Rf 2 h
voor
EI1 30 deuren
voldoet
Rf ½ h
voor
EI1 60 deuren
voldoet
Rf 1 h
1.4. Gelijkwaardigheid van buitenlandse bouwproducten
Alle bouwproducten met dezelfde functie, zoals beschreven in de technische normen vermeld in deze bijlage, die op legale wijze worden geproduceerd en/of gecommercialiseerd in een andere lidstaat of in Turkije of op legale wijze worden geproduceerd in een land van de EVA, contracterende partij van de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waardoor een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt gegarandeerd, worden ook aanvaard.
2. Inplanting en toegangswegen
2.1. De kinderopvanglocatie is bereikbaar voor voertuigen van de brandweerdiensten, zodat de brandbestrijding en de redding er normaal kunnen worden uitgevoerd.
2.2. Een kinderopvanglocatie bevindt zich op een bouwlaag niet hoger dan 25 meter.
2.3. Onder het laagst gelegen evacuatieniveau mogen geen kinderen verblijven.
2.4. Het aantal toegangswegen en het tracé van de toegangswegen worden bepaald in overleg met de bevoegde brandweerdienst. Daarbij wordt rekening gehouden met de uitgestrektheid, het aantal aanwezige personen, het aantal bezette verdiepingen en de opstelling van de gebouwen. Elke toegangsweg wordt zo opgevat dat het materieel en de voertuigen van de brandweer er kunnen rijden, stilstaan en werken.
3. Compartimentering
3.1. De oppervlakte van een compartiment bedraagt maximaal 750 m².
3.2. De wanden van een compartiment hebben minstens EI60 of zijn uitgevoerd in metselwerk of beton met een minimale dikte van 90 mm.
3.3. De deuren van een compartiment hebben minstens EI130 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand.
4. Voorschriften voor sommige bouwmaterialen
4.1. Gemakkelijk brandbare materialen worden in de kinderopvanglocaties niet als plafondbekleding gebruikt.
4.2. Gemakkelijk brandbaar textiel en brandbare of smeltende kunststoffen worden in de kinderopvanglocaties noch als decoratie, noch als bouwmateriaal gebruikt.
5. Voorschriften voor de evacuatiewegen
5.1. Uitgangen
5.1.1. Aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment die de kinderen gebruiken voor gebouwen die onder het toepassingsgebied vallen van de federale basisnorm:
*De eerste bouwlaag valt daarbij samen met het evacuatieniveau.
9 tot en met 25 kinderopvangplaatsen
26 tot en met 50 kinderopvangplaatsen
51 of meer kinderopvangplaatsen
kinderen verblijven overdag niet hoger dan de tweede bouwlaag*
1
1
2
kinderen verblijven ’s nachts niet hoger dan de tweede bouwlaag*
1
2
2
kinderen verblijven overdag op de derde bouwlaag* of hoger
1
2
2
kinderen verblijven ’s nachts op de derde bouwlaag of hoger*
2
2
2
5.1.2. Aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment die de kinderen gebruiken voor gebouwen die NIET onder het toepassingsgebied vallen van de federale basisnorm:
*De eerste bouwlaag valt daarbij samen met het evacuatieniveau.
9 tot en met 25 kinderopvangplaatsen
26 tot en met 50 kinderopvangplaatsen
51 of meer kinderopvangplaatsen
kinderen verblijven niet hoger dan de tweede bouwlaag*
1
2
2
kinderen verblijven op de derde bouwlaag* of hoger
2
2
2
5.1.3. De uitgangen liggen in tegenovergestelde zones van het compartiment of van de bouwlaag.
5.1.4. De uitgangen leiden naar buiten of naar een ander compartiment. Voor de bouwlagen of compartimenten die niet op het evacuatieniveau liggen, zijn de uitgangen met het evacuatieniveau verbonden door middel van trappen binnen of buiten het gebouw die voldoen aan de voorwaarden van deze bijlage.
5.2. Evacuatiewegen
5.2.1. De evacuatiewegen en de deuren die deel uitmaken van de evacuatiewegen, hebben een nuttige breedte van minstens 70 cm. De vluchtterrassen hebben een nuttige breedte van minstens 60 cm.
5.2.2. Evacuatiewegen worden vrij en bruikbaar gehouden. De deuren aan de uitgangen kunnen onmiddellijk ontgrendeld worden in geval van evacuatie.
5.3. Trappen voor evacuatie
5.3.1. De trappen die gebruikt worden bij evacuatie, hebben de volgende kenmerken:
a) de trappen hebben een nuttige breedte van minstens 70 cm;
b) de trappen zijn aan beide zijden uitgerust met een leuning, tenzij de trappen een nuttige breedte hebben kleiner dan 120 cm en er geen gevaar is om te vallen, in welk geval 1 leuning volstaat;
c) de trappen hebben naast de gebruikelijke leuning aan een van de zijden een extra leuning op 60 centimeter hoogte als die trappen door kinderen zelfstandig worden gebruikt;
d) de aantrede van de treden bedraagt op elk punt minimaal 17 cm;
e) de optrede van de treden bedraagt niet meer dan 20 cm;
f) de trappen hebben een maximale hellingshoek van 45°;
g) de trappen zijn van het “rechte” type. Wenteltrappen worden toegestaan als ze verdreven treden hebben en als de treden ervan, naast de bovenvermelde vereisten, minstens 20 cm aantrede hebben op de looplijn.
5.3.2. De binnentrappen en de overlopen die gebruikt worden bij evacuatie, hebben minstens een van de volgende kenmerken:
a) ze hebben een stabiliteit bij brand R30;
b) ze bestaan uit beton of metselwerk;
c) ze zijn aan de onderzijde bekleed met brandwerende beplating. De materialen en de uitvoering zijn analoog aan die van een getest plafond met brandweerstand EI30.
5.3.3. De buitentrappen die gebruikt worden bij evacuatie, hebben de volgende kenmerken:
a) de trappen geven toegang tot een evacuatieniveau;
b) de trappen zijn gemaakt van een niet-brandbaar materiaal;
c) een buitentrap en een compartiment worden met elkaar verbonden door een deur of door een of meer vluchtterrassen;
d) voor de verbinding tussen het evacuatieniveau en de onmiddellijk hoger gelegen bouwlaag mag een trap of een gedeelte van een trap gebruikt worden die inschuifbaar of geleed is.
6. Constructievoorschriften voor technische ruimten
6.1. Transformatorlokalen voldoen aan de federale basisnormen.
6.2. Lokalen met verwarmingsinstallatie
6.2.1. Een lokaal met een verwarmingsinstallatie heeft een doeltreffende verluchting, afhankelijk van de installatie.
6.2.2. Als het totale nuttige warmtevermogen van de generatoren:
a) kleiner is dan 30 kW, gelden geen specifieke voorwaarden voor het lokaal waar de verwarmingsinstallatie is opgesteld;
b) gelijk is aan of groter is dan 30 kW en kleiner dan 70 kW, is de verwarmingsinstallatie opgesteld in een technisch lokaal met wanden die minstens EI60 hebben of zijn uitgevoerd in metselwerk of beton. De deuren van dit technisch lokaal hebben minstens EI130 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. De bepalingen van dit punt gelden niet voor de lokalen waarin slechts generatoren op gas met gesloten verbrandingsruimte met mechanische trek opgesteld zijn;
c) gelijk is aan of groter is dan 70 kW, is de verwarmingsinstallatie opgesteld in een stooklokaal met wanden die minstens EI120 hebben of zijn uitgevoerd in metselwerk of beton. De deuren van dit stooklokaal hebben minstens EI160 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand.
6.2.3. De installaties voor opslag en ontspanning van vloeibaar petroleumgas liggen buiten het gebouw.
6.3. Lokalen met was- of droogmachine
In een kinderopvanglocatie met 26 of meer kinderopvangplaatsen zijn was- en droogmachines opgesteld in een lokaal met wanden die minstens EI60 hebben of die zijn uitgevoerd in metselwerk of beton met een minimale dikte van 90 mm. De deuren van dit lokaal hebben minstens EI130 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand.
6.4. Keukens
In een kinderopvanglocatie met 26 of meer kinderopvangplaatsen zijn kooktoestellen met een open vlam of kooktoestellen met een vermogen van meer dan 0,8 kW die zichzelf niet automatisch uitschakelen, opgesteld in een keuken met wanden die minstens EI60 hebben of die zijn uitgevoerd in metselwerk of beton met een minimale dikte van 90 mm. De deuren van de keuken hebben minstens EI130 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand.
7. Uitrusting van het gebouw
7.1. Verwarmingsinstallatie en waterverwarmingstoestellen
Alleen het gebruik van de volgende niet-verplaatsbare systemen is toegestaan:
a) centrale verwarming;
b) elektrische verwarming zonder zichtbare weerstand;
c) gesloten individuele (water)verwarmingstoestellen die aangesloten zijn als een type C met externe aanvoer van buitenlucht en externe afvoer van verbrandingsgassen.
7.2. Verplaatsbare gasflessen zijn niet toegestaan.
7.3. Veiligheidsverlichting
7.3.1. De kinderopvanglocatie heeft veiligheidsverlichting die onmiddellijk en automatisch in dienst treedt als de stroom uitvalt. Er worden minstens armaturen voor veiligheidsverlichting aangebracht boven elke uitgangsdeur, in alle evacuatiewegen (gangen, trappen en buitentrappen), in de nabijheid van de brandbestrijdingsmiddelen en in alle lokalen die uitsluitend door kunstlicht bediend worden. Als de verlichtingssterkte niet volstaat om een gemakkelijke ontruiming te waarborgen, wordt de veiligheidsverlichting verder uitgebreid op advies van de brandweerdiensten.
7.3.2. De veiligheidsverlichting kan minstens gedurende één uur zonder onderbreking functioneren.
7.4. Signalisatie
Voor alle bouwlagen wordt het volgnummer duidelijk aangebracht op de overlopen en in de vluchtruimten bij trappenhuizen en liften. De aanduiding van de uitgangen en nooduitgangen voldoet aan de bepalingen over veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk.
7.5. Branddetectie
7.5.1. In alle lokalen van de kinderopvanglocatie zijn er correct geplaatste autonome rookmelders of is er een branddetectie-installatie met centrale. Rookmelders van het ionische type zijn niet toegestaan.
7.5.2. Een kinderopvanglocatie die ’s nachts kinderopvang organiseert, heeft een branddetectie-installatie met centrale.
7.5.3. Een kinderopvanglocatie met 51 of meer kinderopvangplaatsen heeft een branddetectie-installatie met centrale.
7.5.4. Een branddetectie-installatie met centrale bestaat uit een aantal branddetectoren in alle lokalen die deel uitmaken van de kinderopvanglocatie en die zijn verbonden met een interne centrale. Bij de keuze van het type van detectoren wordt rekening gehouden met de aard, het risico en de omgevingsvoorwaarden.
De centrale is aangepast aan de detectoren en minstens uitgerust met:
a) een optisch signaal dat de inbedrijfstelling van de installatie aangeeft;
b) een akoestisch waarschuwingssignaal;
c) een optisch waarschuwingssignaal dat het mogelijk maakt de plaats waar de brand is ontstaan, te lokaliseren. Die lokalisering van de brand is op zijn minst mogelijk per bouwlaag;
d) een akoestisch en optisch storingssignaal dat verschilt van het waarschuwingssignaal bij brand;
e) een alarmsignaal dat niet verward kan worden met andere signalen en overal in de kinderopvanglocatie gehoord kan worden.
De centrale wordt gevoed door het openbare elektriciteitsnet en wordt beveiligd met afzonderlijke zekeringen. Als het openbare elektriciteitsnet uitvalt, zorgt een autonome stroombron automatisch voor de voeding van de installatie.
7.6. De kinderopvanglocatie beschikt over brandbestrijdingsmiddelen. De keuze, het aantal en de plaats van de brandbestrijdingsmiddelen worden bepaald in overleg met de bevoegde brandweerdienst en zijn afhankelijk van de aard en de omvang van het risico.
7.7. Manueel alarmsysteem
In een kinderopvanglocatie met 26 of meer kinderopvangplaatsen is er een manueel alarmsysteem dat aangesloten is op een interne alarmcentrale en dat bestaat uit een aantal drukknoppen en een alarminrichting.
De drukknoppen staan op goed zichtbare of degelijk gemerkte plaatsen en zijn in alle omstandigheden gemakkelijk bereikbaar. Ze worden onder andere geplaatst in de nabijheid van de doorgangen die naar buiten leiden, op de overlopen en in de gangen. Ze worden zo geplaatst dat ze de circulatie niet hinderen en niet beschadigd kunnen worden.
De alarminrichtingen worden bepaald op advies van de bevoegde brandweerdienst. Op iedere bouwlaag waar kinderen verblijven, moet er minstens één drukknop aanwezig zijn.
Alarminrichtingen (sirene) worden zo opgevat dat:
a) signalen niet met andere signalen kunnen worden verward;
b) ze overal in de kinderopvanglocatie kunnen worden gehoord;
c) ze in geval van defect van de normale stroombron, hun voeding krijgen via een autonome stroombron;
d) ze verbonden zijn met een centrale.
8. Veiligheidsregister
8.1. De organisator van de kinderopvanglocatie zorgt ervoor dat de installaties, vermeld in 8.2, gecontroleerd worden door de bevoegde controleur of door de bevoegde persoon, vermeld in 8.2, volgens de frequentie, vermeld in 8.2, en dat de resultaten ervan aantoonbaar zijn met een verslag of factuur. De betreffende documenten worden gebundeld in een veiligheidsregister. Dat veiligheidsregister moet permanent ter inzage liggen in de kinderopvanglocatie.
8.2. De volgende installaties, als ze in de kinderopvanglocatie aanwezig zijn, zijn te controleren, volgens de bepaalde frequentie en door de volgende bevoegde controleur of persoon:
te controleren
frequentie
uitvoerder van de controle
1. liftinstallatie
volgens toepasselijke regelgeving
bevoegde controleur
2. laagspanningsinstallatie
volgens toepasselijke regelgeving
bevoegde controleur
3. hoogspanningsinstallatie
jaarlijks
bevoegde controleur
4. branddetectie-installatie en manueel alarmsysteem
driejaarlijks
bevoegde persoon
5. brandbestrijdingsmiddelen
jaarlijks
bevoegde persoon
6. centrale
volgens toepasselijke
bevoegde
verwarmingsinstallatie en waterverwarmingtoestellen, schouwen en stookplaatsen
regelgeving
controleur
7. gesloten individuele (water)verwarmingstoestellen van het type C
jaarlijks
bevoegde persoon
8. veiligheidsverlichting
driemaandelijks
bevoegde persoon
9. toestand evacuatiewegen en brandwerende deuren
driemaandelijks
bevoegde persoon
10. autonome rookmelders
driemaandelijks
bevoegde persoon
9. Preventie
9.1. Voorlichting en vorming van medewerkers
9.1.1. De organisator zorgt ervoor dat bepaalde medewerkers die in de kinderopvanglocatie werkzaam zijn, vorming over brandpreventie krijgen, waardoor ze geoefend zijn in het hanteren van de brandbestrijdingsmiddelen en de ontruiming van de kinderopvanglocatie. Die medewerkers zijn vooraf aangewezen door de organisator wegens de permanentie en de aard van hun functie. Er is altijd minstens één van die medewerkers aanwezig in de kinderopvanglocatie.
Een attest van de vorming over brandpreventie wordt bijgehouden in het veiligheidsregister, vermeld in 8.2.
9.1.2. De organisator zorgt ervoor dat alle medewerkers zijn ingelicht over de gevaren en de preventie van brand in de kinderopvanglocatie en voorziet in instructierichtlijnen voor een veilige ontruiming.
9.2. Evacuatie- en interventieplan
9.2.1. De organisator van de kinderopvanglocatie stelt een evacuatie- en interventieplan op in samenspraak met de bevoegde brandweerdienst. Dat evacuatie- en interventieplan wordt opgenomen in de crisisprocedure, vermeld in artikel 27 van dit besluit, en is op elk moment beschikbaar voor de brandweerdiensten.
9.2.2. Er wordt jaarlijks een evacuatieoefening gehouden, waarna de doelmatigheid van het evacuatie- en het interventieplan zo nodig wordt bijgestuurd.
9.2.3. Er wordt in overleg met de bevoegde brandweerdienst een veilige verzamelplaats bepaald die voldoende groot is om de geëvacueerde personen te verzamelen en die op voldoende afstand van het geteisterde gebouw ligt.
9.2.4. Een plan van elk niveau wordt aangeplakt bij elke toegang tot dat niveau. Een plan van de kelderverdiepingen wordt aangeplakt op het evacuatieniveau en bij het uitgangspunt van de trappen die naar de kelderverdiepingen leiden. Die plannen verschaffen onder meer inlichtingen over de plaats en de bestemming van de lokalen en technische ruimten, de toegangswegen, de uitgangen, de nooduitgangen, de evacuatiewegen, de trappen en de opstelling van de uitrusting voor brandbestrijding. In het evacuatie- en interventieplan is een exemplaar van die plannen opgenomen.
BIJLAGE 2 ( 01/07/2018 - ... )
...
BIJLAGE 3 ( 01/09/2015 - ... )
...
BIJLAGE 4 ( 01/09/2015 - ... )
...
BIJLAGE 5 ( 01/09/2015 - ... )
...
BIJLAGE 6 ( 01/09/2015 - ... )
...
BIJLAGE 7 ( 01/09/2015 - ... )
...
BIJLAGE 8 ( 01/09/2015 - ... )
...
BIJLAGE 9 ( 01/04/2023 - ... )
...
Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 14/12/2024