Decreet betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges

Datum 04/04/2014

Inhoudstafel

  1. HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
  2. HOOFDSTUK 2 Inrichting
    1. Afdeling 1 Samenstelling
    2. Afdeling 2 Werking
      1. Onderafdeling 1 Algemene Vergadering
      2. Onderafdeling 2 Eerste voorzitter
      3. Onderafdeling 3 Voorzitter
      4. Onderafdeling 4 Werkingsregelen
  3. HOOFDSTUK 3 Rechtspleging
    1. Afdeling 1 Bepalingen die van toepassing zijn op het [handhavingscollege (verv. decr. 25 april 2014, art. 143)], de Raad voor Vergunningsbetwistingen [, de (verv. decr. 17 maart 2023, art. 15)] Raad voor Verkiezingsbetwistingen [en de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (ing. decr. 17 maart 2023, art. 15)]
    2. Afdeling 2 Bepalingen die van toepassing zijn op het [handhavingscollege (verv. decr. 25 april 2014, art. 143)] [, de (verv. decr. 17 maart 2023, art. 17)] Raad voor Vergunningsbetwistingen [en de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (ing. decr. 17 maart 2023, art. 17)]
    3. Afdeling 3 Bepalingen die van toepassing zijn op de Raad voor Vergunningsbetwistingen
    4. Afdeling 4 Bepalingen die van toepassing zijn op de Raad voor Verkiezingsbetwistingen
      1. Onderafdeling 1 Rechtspleging in de procedures voor bezwaren tegen de verkiezing en bezwaren op grond van de schending van de regelgeving inzake de verkiezingsuitgaven door kandidaten en lijsttrekkers, alsmede de procedures voor de verkiezing en benoeming van de schepenen en de verkiezing van de opvolgers
      2. Onderafdeling 2 Rechtspleging voor overige betwistingen
    5. [Afdeling 5 Bepalingen die van toepassing zijn op het (ing. decr. 9 december 2016, art. 8, I: 24 april 2017)] [handhavingscollege (verv. Decr. 25 april 2014, art. 143, I: 1 maart 2018)]
    6. [Afdeling 6 Bepalingen die van toepassing zijn op de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (ing. decr. 17 maart 2023, art. 19)]
  4. HOOFDSTUK 4 Arresten
    1. Afdeling 1 Bepalingen die van toepassing zijn op het [handhavingscollege (verv. decr. 25 april 2014, art. 143)], de Raad voor Vergunningsbetwistingen [, de (verv. decr. 17 maart 2023, art. 22)] Raad voor Verkiezingsbetwistingen [en de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (ing. decr. 17 maart 2023, art. 22)]
    2. Afdeling 2 Bepalingen die van toepassing zijn op het [handhavingscollege (verv. decr. 25 april 2014, art. 143)] en de Raad voor Vergunningsbetwistingen
    3. Afdeling 3 Bepalingen die van toepassing zijn op de Raad voor Vergunningsbetwistingen
    4. Afdeling 4 Bepaling die van toepassing is op het [handhavingscollege (verv. decr. 25 april 2014, art. 143)]
    5. [Afdeling 5 Bepalingen die van toepassing zijn op de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (ing. decr. 17 maart 2023, art. 23)]
  5. HOOFDSTUK 5 Uitvoering
  6. HOOFDSTUK 6 Bekendmaking
  7. HOOFDSTUK 6/1 Verwerking van persoonsgegevens
  8. HOOFDSTUK 7 Rechtspositieregeling van de bestuursrechters
    1. Afdeling 1 Selectie en benoeming
    2. Afdeling 2 Bezoldiging
    3. Afdeling 3 Ontslag en opruststelling
    4. Afdeling 4 De evaluatie van de effectieve bestuursrechters en de eerste voorzitter
    5. Afdeling 5 Tuchtregeling en ordemaatregel
    6. Afdeling 6 Andere delen van de rechtspositieregeling van de bestuursrechter
  9. HOOFDSTUK 8 Wijzigingsbepalingen
    1. Afdeling 1 Wijzigingen van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
    2. Afdeling 2 Wijzigingen van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
    3. Afdeling 3 Wijzigingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
    4. Afdeling 4 Wijzigingen van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet
  10. HOOFDSTUK 9 Slotbepalingen

Inhoud

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen (... - ...)

Artikel 1. (01/11/2014- ...)

Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.

Artikel 2. (07/09/2024- 30/12/2024)

In dit decreet wordt verstaan onder:
1° Vlaams bestuursrechtscollege: een van de volgende instanties:
a) het handhavingscollege, opgericht bij artikel 16.4.19, § 1, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en waaraan tevens bevoegdheden toegekend worden bij artikel 42, 46, 55, 68, 74 en 96 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 en de decreten die het voormelde decreet van toepassing verklaren, overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van het voormelde decreet;
b) de Raad voor Vergunningsbetwistingen, opgericht bij artikel 4.8.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en waaraan tevens bevoegdheden toegekend worden bij artikel 105 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en artikel 43 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017;
c) de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, opgericht bij artikel 202 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011;
d) de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, opgericht bij artikel II.285 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;
2° Vlaamse bestuursrechtscolleges: alle instanties, vermeld in punt 1°, samen;
3° bestuursrechter: de effectieve, aanvullende of plaatsvervangende bestuursrechter of de bijzitter;
4° voorzitter: de voorzitter van een Vlaams bestuursrechtscollege;
5° algemene vergadering: de effectieve bestuursrechters van de Vlaamse bestuursrechtscolleges, met uitzondering van de bestuursrechters, vermeld in artikel 91, § 4, maar met toevoeging van de voorzitter van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen;
6° eerste voorzitter: de voorzitter van de algemene vergadering;
7° bestreden beslissing: voorwerp van een jurisdictioneel beroep waarvoor een Vlaams bestuursrechtscollege bevoegd is;
8° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
a) een aangetekend schrijven;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere door de Vlaamse Regering toegestane betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
9° vergunninghouder: de vergunninghouder, vermeld in artikel 105, § 2, eerste lid, 1°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
10° de persoon die de melding heeft verricht: de persoon die de melding heeft verricht, vermeld in artikel 105, § 2, eerste lid, 1°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Artikel 3. (01/11/2014- ...)

De Vlaamse Regering bepaalt de zetel van de Vlaamse bestuursrechtscolleges en maakt die openbaar door bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 4. (01/11/2014- ...)

De kredieten die nodig zijn voor de werking van de Vlaamse bestuursrechtscolleges zijn ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap.

HOOFDSTUK 2 Inrichting (... - ...)

Afdeling 1 Samenstelling (... - ...)

Artikel 5. (01/09/2023- ...)

De Vlaamse bestuursrechtscolleges bestaan uit ten minste acht bestuursrechters, onder wie een eerste voorzitter, voorzitters en kamervoorzitters.

Bestuursrechters die benoemd of aangesteld zijn bij een Vlaams bestuursrechtscollege, kunnen door de eerste voorzitter ten behoeve van de goede werking van de Vlaamse bestuursrechtscolleges ter beschikking gesteld worden van een ander Vlaams bestuursrechtscollege.

Indien een bestuursrechter overeenkomstig het tweede lid wordt ter beschikking gesteld, hoort de eerste voorzitter de betrokken bestuursrechter en motiveert hij zijn beslissing.

De terbeschikkingstelling van een bestuursrechter aan een Vlaams bestuursrechtscollege kan enkel voor zover de bestuursrechter over voldoende kennis beschikt in de domeinen waarvoor dat Vlaams bestuursrechtscollege bevoegd is.

De aanvullende bestuursrechters, vermeld in artikel 49, § 2, en 91, § 3, de bijzitters, vermeld in artikel 49, §2, de plaatsvervangende bestuursrechters, vermeld in artikel 91, § 1, en de effectieve, aanvullende en plaatsvervangende bestuursrechters vermeld in artikel 91, § 4, zijn uitgesloten van de toepassing van het tweede lid.

Artikel 6. (29/12/2023- ...)

De functies die de eerste voorzitter met toepassing van artikel 9, tweede lid, bepaalt, worden opgenomen door personeelsleden van de dienst van de Bestuursrechtscolleges.

Deze personeelsleden kunnen hun functie bij de dienst van de Bestuursrechtscolleges niet cumuleren met een andere functie bij de diensten van de Vlaamse overheid.

De personeelsleden oefenen hun ambt onafhankelijk en onpartijdig uit. Zij mogen geen nadeel ondervinden van de uitoefening van hun taken.

Afdeling 2 Werking (... - ...)

Onderafdeling 1 Algemene Vergadering (... - ...)

Artikel 7. (29/12/2023- ...)

De algemene vergadering bepaalt welke personeelsleden van de dienst van de Bestuursrechtscolleges met raadgevende stem in de algemene vergadering zetelen.

De algemene vergadering beslist onder meer over de volgende aangelegenheden:
1° de aanstelling van de eerste voorzitter;
2° de hernieuwing van het mandaat van eerste voorzitter;
3° de goedkeuring en wijziging van het huishoudelijk reglement van de algemene vergadering en de Vlaamse bestuursrechtscolleges;
4° andere strategische aangelegenheden betreffende de werking en organisatie van de Vlaamse bestuursrechtscolleges.

Onderafdeling 2 Eerste voorzitter (... - ...)

Artikel 8. (01/11/2014- ...)

De algemene vergadering stelt onder de effectieve bestuursrechters die deel uitmaken van de algemene vergadering, een eerste voorzitter aan voor een mandaat van vijf jaar, dat eenmaal kan worden hernieuwd.

De algemene vergadering stelt de selectieprocedure vast voor het mandaat van eerste voorzitter.

Artikel 9. (29/12/2023- ...)

De eerste voorzitter is belast met de algemene en dagelijkse leiding van de Vlaamse bestuursrechtscolleges.

De eerste voorzitter is tevens hoofd van de dienst van de Bestuursrechtscolleges. De eerste voorzitter stelt de organisatiestructuur van de dienst van de Bestuursrechtscolleges vast en bepaalt de functies die binnen de dienst van de Bestuursrechtscolleges worden opgenomen.

De eerste voorzitter kan bevoegdheden inzake het dagelijks beheer delegeren aan personeelsleden van de dienst van de Bestuursrechtscolleges.

Het dagelijks beheer omvat het technisch en financieel beheer, het beheer van de infrastructuur, de communicatie en het personeelsmanagement van de bestuursrechters en van de personeelsleden van de dienst van de Bestuursrechtscolleges.

De eerste voorzitter is belast met het opmaken van een beleidsplan voor de Vlaamse bestuursrechtscolleges.

De eerste voorzitter stelt jaarlijks een werkingsverslag op waarin de implementatie van zijn beleidsplan en de evaluatie ervan wordt uiteengezet. In voorkomend geval bevat dat verslag de nodige bijsturingen van het plan, wijst het de behoeften aan en bevat het voorstellen om de werking van de Vlaamse bestuursrechtscolleges te verbeteren.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de opmaak, de inhoud en de timing van het beleidsplan en de evaluatie ervan in het werkingsverslag.

Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kan de eerste voorzitter maatregelen nemen die kunnen afwijken van de bepalingen in het huishoudelijk reglement. Onder de behoefte van de dienst kan onder meer worden begrepen de verdeling van de werklast, de onbeschikbaarheid van een bestuursrechter, een vereiste deskundigheid, de goede voortgang van een zaak of een andere daarmee vergelijkbare objectieve reden.

De eerste voorzitter bewaakt de eenheid van rechtspraak of rechtsvorming tussen de Vlaamse bestuursrechtscolleges. Hiertoe kan hij een zaak op eigen initiatief of op vraag van een voorzitter toewijzen aan een kamer bestaande uit de voorzitters van de Vlaamse bestuursrechtscolleges.

De eerste voorzitter oefent het mandaat van korpschef uit.

Het mandaat van korpschef omvat het hiërarchisch en functioneel gezag over de bestuursrechters.

Onderafdeling 3 Voorzitter (... - ...)

Artikel 10. (01/09/2023- 30/12/2024)

De voorzitter van een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a), b) en d), wordt aangesteld onder en door de effectieve bestuursrechters die benoemd of aangesteld zijn bij dat Vlaams bestuursrechtscollege.

De voorzitter van een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, c), wordt aangesteld onder en door de effectieve, aanvullende en plaatsvervangende bestuursrechters die benoemd zijn bij dat Vlaams bestuursrechtscollege.

Het betreft een mandaat van vijf jaar, dat eenmaal kan worden hernieuwd.

De voorzitter bewaakt de eenheid van rechtspraak of rechtsvorming binnen het Vlaams bestuursrechtscollege waarvoor hij bevoegd is. Hiertoe kan hij een zaak op eigen initiatief of op vraag van een kamervoorzitter toewijzen aan een kamer met drie rechters.

De voorzitter is belast met de efficiënte toewijzing van een beroep binnen het rechtscollege waarvoor hij bevoegd is.

De Vlaamse Regering stelt de taken van de voorzitter betreffende de rechtspleging vast inzonderheid inzake het samenvoegen van beroepen of bezwaren, de toepassing van de vereenvoudigde procedure, de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid en de voorlopige maatregelen.

Onderafdeling 4 Werkingsregelen (... - ...)

Artikel 11. (01/01/2018- ...)

Het huishoudelijk reglement regelt minstens de indeling in kamers, waaronder de specialiteit, de toewijzing van dossiers en de wijze van beraadslaging en beslissing van de algemene vergadering.

Het reglement wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 12. (18/03/2024- 30/12/2024)

De Vlaamse bestuursrechtscolleges worden ingedeeld in kamers.

Het rechtscollege, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, b), heeft een kamer die uitsluitend bevoegd is voor beroepen tegen definitieve onteigeningsbesluiten. 

Een enkelvoudige kamer houdt zitting met één bestuursrechter. Meervoudige kamers houden zitting met drie bestuursrechters.

De eerste voorzitter bepaalt de samenstelling van de kamers en wijst de kamervoorzitters aan. Hij houdt daarbij rekening met de kennis van de bestuursrechters, overeenkomstig de kennisdomeinen bepaald in artikel 49, § 1, tweede lid, en wijst aan een gespecialiseerde kamer enkel een bestuursrechter toe voor zover deze over voldoende kennis beschikt in de materies waarin deze kamer gespecialiseerd is.

De kamervoorzitter neemt de leiding van de kamer en is belast met de organisatie ervan. Hij brengt daarover verslag uit bij de eerste voorzitter.

De kamervoorzitter bewaakt de eenheid van rechtspraak of rechtsvorming in zijn kamer.

De eerste voorzitter kan aanvullende kamers samenstellen. Hij kan daarbij afwijken van de regels die zijn vastgesteld in het huishoudelijk reglement.

De Vlaamse Regering bepaalt de ambtskledij die de leden van de bestuursrechtscolleges en van de griffie bij het uitoefenen van hun ambt en op openbare plechtigheden dragen.

In afwijking van het derde lid stelt de eerste voorzitter alle kamers van het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), samen uit één kamervoorzitter en twee bijzitters.

In afwijking van het vierde lid kan de eerste voorzitter de kamervoorzitters van het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), niet aanwijzen onder de bijzitters.

HOOFDSTUK 3 Rechtspleging (... - ...)

Afdeling 1 Bepalingen die van toepassing zijn op het [handhavingscollege (verv. decr. 25 april 2014, art. 143)], de Raad voor Vergunningsbetwistingen [, de (verv. decr. 17 maart 2023, art. 15)] Raad voor Verkiezingsbetwistingen [en de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (ing. decr. 17 maart 2023, art. 15)] (... - ...)

Artikel 13. (29/12/2023- ...)

§1. Een bestuursrechter van een Vlaams bestuursrechtscollege die weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat als vermeld in artikel 828 en 830 van het Gerechtelijk Wetboek onthoudt zich van de zaak en laat zich vervangen.

§2. De partijen kunnen bestuursrechters die zich over het beroep of bezwaar moeten uitspreken en tegen wie een reden tot wraking bestaat, schriftelijk en op gemotiveerde wijze wraken tot de zaak in beraad genomen wordt, tenzij de reden tot wraking later is ontstaan.

De redenen, vermeld in artikel 828 en 830 van het Gerechtelijk Wetboek, zijn redenen tot wraking als vermeld in het eerste lid.

§3. Het besluit van de gewraakte bestuursrechter om niet in te gaan op het ingestelde wrakingsverzoek, wordt vastgesteld in een beschikking die de beweegredenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk weergeeft.

De griffier betekent de beschikking, vermeld in het eerste lid, samen met het wrakingsverzoek aan de partijen. De partijen kunnen hierover een nota indienen binnen een vervaltermijn van vijf dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de voormelde beschikking.

Als de partij die het wrakingsverzoek heeft ingesteld, geen nota als vermeld in het tweede lid indient binnen de termijn, vermeld in het tweede lid, wordt zij geacht te berusten in de afwijzing ervan.
 
Als de partij die het wrakingsverzoek heeft ingesteld, volhardt in haar wrakingsverzoek, worden de partijen uitgenodigd om te verschijnen op een zitting waarop het wrakingsverzoek wordt behandeld door de voorzitter van het Vlaams bestuursrechtscollege of, als die wordt gewraakt, door de oudste kamervoorzitter van het bestuursrechtscollege. Nadat de partijen zijn gehoord, wordt zonder verwijl bij tussenarrest uitspraak gedaan over het wrakingsverzoek.

§4. Bij inwilliging van een wrakingsverzoek wordt de gewraakte bestuursrechter vervangen.

§5. Naast de redenen, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, gelden voor het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), de volgende bijkomende redenen tot wraking:
1°    de redenen, vermeld in artikel 829, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek;
2°    het lidmaatschap van een rechtspersoon als vermeld in artikel 24, §4, van de Grondwet, die verantwoordelijk is voor de universiteit of de hogeschool waaraan de kwestieuze beslissing is genomen, of van een personeelslid van die universiteit of hogeschool;
3°    een lid als vermeld in punt 2° zijn geweest in een periode van drie jaar die aan het ingestelde beroep voorafgaat.

Artikel 14. (01/01/2015- ...)

Het beroep of bezwaar heeft geen schorsende werking, tenzij de decreten, vermeld in artikel 2, 1°, dat anders bepalen.

Artikel 15. (01/01/2015- ...)

Een Vlaams bestuursrechtscollege kan zaken over hetzelfde of over een verwant onderwerp ter behandeling samenvoegen en de behandeling over samengevoegde zaken achteraf weer splitsen.

Artikel 16. (01/01/2015- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)

De behandeling van het beroep of bezwaar geschiedt schriftelijk en op tegenspraak.

Partijen kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman.

Een Vlaams bestuursrechtscollege kan, op eigen initiatief of op verzoek van een partij, getuigen of deskundigen horen en een beroep doen op tolken. Een Vlaams bestuursrechtscollege kan ook andere onderzoeksmaatregelen bevelen die door de Vlaamse Regering worden vastgesteld.

De zittingen van een Vlaams bestuursrechtscollege zijn openbaar, behalve als de kamer in geval van gevaar voor de orde of goede zeden anders beslist.

Bij regelmatige oproeping belet de afwezigheid van een partij de geldigheid van een zitting niet. De zaak wordt in dat geval geacht op tegenspraak behandeld te zijn.

Tenzij een Vlaams bestuursrechtscollege anders beslist kunnen partijen in onderling overleg afzien van de behandeling van het beroep ter zitting.

Een Vlaams bestuursrechtscollege beraadslaagt achter gesloten deuren over zijn uitspraken.

Artikel 16/1.

Dit artikel is nog niet in werking. Hieronder vindt u de eerste "toekomstige versie".

(Datum te bepalen door Vlaamse Regering- ...)

§1. De kamervoorzitter kan in uitzonderlijke gevallen het deelnemen aan of het volgen van de zitting per videoconferentie toestaan.

In geval van noodtoestand kan de kamervoorzitter beslissen dat de zitting per videoconferentie plaatsvindt.

§2. Het gebruik van een videoconferentie vereist minstens dat:
1°    daadwerkelijk kan worden deelgenomen aan de zitting en het verloop ervan volledig kan worden gevolgd;
2°    de deelnemers zich kunnen uitdrukken en elkaar kunnen zien en horen zonder technische belemmeringen;
3°    een partij tijdens de videoconferentie daadwerkelijk en vertrouwelijk kan communiceren met zijn raadsman;
4°    documenten voorafgaandelijk en tijdens de videoconferentie kunnen worden uitgewisseld;
5°    de identiteit van de deelnemers voorafgaand aan de zitting kan worden gecontroleerd;
6°    deelnemers beschikken over een hoge beeld- en geluidskwaliteit en een stabiele verbinding.
 
§3. De dienst van de Bestuursrechtscolleges stelt een handleiding ter beschikking op haar website met daarin de praktische regelingen in verband met het gebruik van de videoconferentie.

§4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels over het gebruik van de videoconferentie tijdens een zitting.

Artikel 17. (01/01/2015- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)

De Vlaamse Regering stelt de nadere regels vast voor de vormvereisten en ontvankelijkheid van de verzoekschriften en voor de rechtspleging voor de Vlaamse bestuursrechtscolleges, waaronder de regels betreffende:
1° de stukken die bij het verzoekschrift moeten worden gevoegd;
2° de registratie van het verzoekschrift en de voorwaarden waaronder het verzoekschrift kan worden geregulariseerd;
3° de wijze waarop en de personen aan wie een afschrift van het verzoekschrift wordt bezorgd;
4° de wijze van toezending en uitwisseling van de processtukken;
5° de bijstand of vertegenwoordiging door een raadsman;
6° het beroep op getuigen, deskundigen en tolken, met inbegrip van de regeling voor het getuigengeld, de kosten en erelonen van de deskundigen en de kosten van de tolken;
7° de wijze van de berekening van de termijnen, vermeld in dit hoofdstuk;
8° de voorwaarden waaronder een vergoeding kan worden gevraagd voor afschriften of uittreksels.

Artikel 17/1.

Dit artikel is nog niet in werking. Hieronder vindt u de eerste "toekomstige versie".

(Datum te bepalen door Vlaamse Regering- ...)

Op straffe van onontvankelijkheid maken de volgende partijen of raadsmannen gebruik van het digitale platform:
1° de Vlaamse overheid, de Vlaamse administratie, de Vlaamse adviesorganen, de Vlaamse openbare instellingen die niet behoren tot de Vlaamse administratie, de lokale overheden en de externe overheden, vermeld in artikel I.3, 1° tot en met 5° en 8°, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, inclusief al hun vertegenwoordigers;
2° een advocaat in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van een partij;
3° een partij of raadsman die geen advocaat is, en die een beroep doet op het digitale platform om een verzoekschrift of het eerste processtuk neer te leggen.

Op straffe van onontvankelijkheid geldt de gemaakte keuze van een partij of raadsman als vermeld in het eerste lid, 3°, om al dan niet gebruik te maken van het digitale platform voor alle vorderingen in dezelfde zaak.

Afdeling 2 Bepalingen die van toepassing zijn op het [handhavingscollege (verv. decr. 25 april 2014, art. 143)] [, de (verv. decr. 17 maart 2023, art. 17)] Raad voor Vergunningsbetwistingen [en de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (ing. decr. 17 maart 2023, art. 17)] (... - ...)

Artikel 18. (01/09/2023- ...)

De decreten, vermeld in artikel 2, 1°, a), b) en d), stellen de personen vast die beroep kunnen instellen tegen een bestreden beslissing, alsook de daarvoor geldende termijnen.

Artikel 19. (24/04/2017- ...)

De Vlaamse Regering kan regels vaststellen voor de behandeling van verzoekschriften die in aanmerking komen voor een verkorte procedure.

Afdeling 3 Bepalingen die van toepassing zijn op de Raad voor Vergunningsbetwistingen (... - ...)

Artikel 20. (01/12/2021- ...)

Elke belanghebbende kan tussenkomen in een hangende procedure.

De decreten, vermeld in artikel 2, 1°, b), bepalen welke personen belanghebbende zijn.

De vergunninghouder of de persoon die de melding heeft verricht, die wordt vermeld in de bestreden beslissing of in de bestreden aktename of niet-aktename, is van rechtswege tussenkomende partij in een hangende procedure, op voorwaarde dat hijzelf niet de beroepsindiener is. In geval van overdracht van de bestreden beslissing kan het geding worden hervat door de nieuwe vergunninghouder.

De Vlaamse Regering bepaalt de vervaltermijnen, die niet korter mogen zijn dan twintig dagen, behalve bij vervaltermijnen om tussen te komen in de vorderingen, ingesteld conform artikel 40, § 2.

Artikel 21. (20/07/2024- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)

§1. Het rolrecht dat verschuldigd is per verzoekende partij bij de indiening van een verzoekschrift tot vernietiging, bedraagt 200 euro.

Het rolrecht dat verschuldigd is per verzoekende partij bij de indiening van een verzoekschrift tot schorsing, ingediend conform artikel 40, § 1 of § 2, bedraagt 100 euro.

Het rolrecht dat verschuldigd is per tussenkomende partij, bedraagt 100 euro per vordering waarin ze tussenkomt, ongeacht of de tussenkomst geldt voor een vordering tot vernietiging of voor een vordering tot schorsing, ingediend conform artikel 40, § 1 en § 2.

§1/1. De tussenkomende partij, vermeld in artikel 20, derde lid, is vrijgesteld van de betaling van het rolrecht.

§2. De leidende ambtenaren of, bij hun afwezigheid, hun gemachtigden die optreden met toepassing van artikel 105, §2, respectievelijk punt 6° tot en met punt 8°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, zijn vrijgesteld van de betaling van rolrecht.

§3. De verzoekende partij of tussenkomende partij die aantoont dat haar inkomsten ontoereikend zijn, is vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht.

De verzoekende partij richt daarvoor een verzoek aan de Raad voor Vergunningsbetwistingen, gelijktijdig met het indienen van haar verzoekschrift.

De tussenkomende partij richt daarvoor een verzoek aan de Raad voor Vergunningsbetwistingen, gelijktijdig met haar tussenkomst in een vordering.

In het geval van het ontbreken van de bewijsstukken, vermeld in het eerste lid, vraagt de griffier die met een beveiligde zending op bij de verzoekende of tussenkomende partij. De griffier vraagt deze bewijsstukken evenwel niet op in het geval het een vordering tot schorsing, ingediend conform artikel 40, § 2, betreft.

De bewijsstukken worden bezorgd binnen een termijn van acht dagen, die ingaat de dag na de betekening van de beveiligde zending, vermeld in het vierde lid.

Bij het niet-tijdig bezorgen van de bewijsstukken, vermeld in het vijfde lid, wordt de verzoekende of tussenkomende partij geacht afstand te doen van haar vraag tot vrijstelling van het rolrecht.

De ontoereikendheid van de inkomsten wordt beoordeeld conform artikel 508/13/1 tot en met 508/13/4 van het Gerechtelijk Wetboek.

§4. Collectieve verzoekschriften geven aanleiding tot het betalen van zoveel malen het recht als er verzoekende partijen zijn.

Collectieve tussenkomsten geven aanleiding tot het betalen van zoveel malen het recht als er tussenkomende partijen zijn.

§5. Gelijktijdig met de indiening van het verzoekschrift houdende een vordering tot vernietiging of een vordering tot schorsing, dat ingediend is conform artikel 40, § 1, of gelijktijdig met haar tussenkomst in de voormelde vorderingen, bezorgt de verzoekende of tussenkomende partij het bewijs dat een overschrijvingsopdracht is gegeven of dat een storting is uitgevoerd tot betaling van het rolrecht.

Als het rolrecht, vermeld in het eerste lid, niet op tijd is gestort, nodigt de griffier de verzoekende of de tussenkomende partij met een beveiligde zending uit om het rolrecht alsnog te betalen. De griffier vermeldt daarbij de sanctie, vermeld in het derde lid. In dit geval wordt het rolrecht gestort binnen acht dagen na de dag van de betekening van de voormelde beveiligde zending.

Als het bedrag van het rolrecht niet op tijd is gestort door de verzoekende of tussenkomende partij, is het beroep of de tussenkomst van die partij onontvankelijk.

§6. Bij een vordering tot schorsing, ingesteld conform artikel 40, § 2, wordt het rolrecht, verschuldigd conform paragraaf 1, opgevraagd in de beschikking of het arrest tot bepaling van de rechtsdag.

Het bewijs dat een overschrijvingsopdracht is gegeven of dat een storting is uitgevoerd tot betaling van het rolrecht, vermeld in het eerste lid, wordt overgelegd op de zitting waarop de vordering, ingesteld conform artikel 40, § 2, wordt behandeld.

Als het rolrecht niet binnen een termijn van acht dagen te rekenen vanaf de dag na de betekening van de beschikking of het arrest tot bepaling van de rechtsdag is betaald, is de proceshandeling waarop de kwijting betrekking heeft, niet ontvankelijk.

Als de verzoekende partij het rolrecht, verschuldigd conform paragraaf 1, niet tijdig heeft betaald, worden de schorsing en de voorlopige maatregelen, die zouden zijn bevolen, conform artikel 40, § 2, en artikel 41, opgeheven conform de procedure, vermeld in artikel 40, § 13.

Als de tussenkomende partij het rolrecht, verschuldigd conform paragraaf 1, niet tijdig heeft betaald, kan ze geen voortzetting vragen van de rechtspleging.

De niet-tijdige betaling kan niet worden geregulariseerd.

§7. De Raad voor Vergunningsbetwistingen kan, op verzoek van een partij, een rechtsplegingsvergoeding toekennen, die een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en honoraria van de advocaat van de partij die in het gelijk wordt gesteld.

De Vlaamse Regering bepaalt de basisbedragen en de minimum- en maximumbedragen van de rechtsplegingsvergoeding.

De Raad voor Vergunningsbetwistingen kan, op gemotiveerde wijze, de vergoeding verlagen of verhogen, zonder echter de door de Vlaamse Regering bepaalde minimum- en maximumbedragen te overschrijden. In zijn beoordeling houdt hij rekening met:
1° de financiële draagkracht van de in het ongelijk gestelde partij, om het bedrag van de vergoeding te verlagen;
2° de complexiteit van de zaak;
3° de kennelijk onredelijke aard van de situatie.

Als de in het ongelijk gestelde partij juridische tweedelijnsbijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het minimumbedrag bepaald door de Vlaamse Regering, behalve in geval van een kennelijk onredelijke situatie. In dat geval omkleedt de Raad voor Vergunningsbetwistingen zijn beslissing tot vermindering of verhoging met bijzondere redenen.

Als meer partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van een of meer in het ongelijk gestelde partijen genieten, is het bedrag ervan maximaal het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen, aanspraak kan maken. Ze wordt door de Raad voor Vergunningsbetwistingen tussen de partijen verdeeld.

De tussenkomende partijen kunnen niet worden gehouden tot de betaling van de rechtsplegingsvergoeding of die vergoeding genieten.

Geen partij kan worden gehouden tot de betaling van de rechtsplegingsvergoeding of die vergoeding genieten, als de procedure, vermeld in artikel 42, leidt tot een bekrachtigd bemiddelingsakkoord.

Artikel 21/1

Dit artikel is nog niet in werking. Hieronder vindt u de eerste "toekomstige versie".

(31/12/2024- ...)

De kamer waarbij de zaak aanhangig is, spreekt een arrest uit binnen een ordetermijn van zes maanden na de neerlegging van het verzoekschrift tot vernietiging, als het beroep een definitief vastgesteld voorkeursbesluit als vermeld in artikel 45 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten tot voorwerp heeft.

Afdeling 4 Bepalingen die van toepassing zijn op de Raad voor Verkiezingsbetwistingen (... - ...)

Onderafdeling 1 Rechtspleging in de procedures voor bezwaren tegen de verkiezing en bezwaren op grond van de schending van de regelgeving inzake de verkiezingsuitgaven door kandidaten en lijsttrekkers, alsmede de procedures voor de verkiezing en benoeming van de schepenen en de verkiezing van de opvolgers (... - ...)

Artikel 22. (01/01/2015- ...)

Alleen de kandidaten zijn gerechtigd bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen bezwaar in te dienen tegen de verkiezing en tegen de verkiezingsuitgaven die werden gedaan door de lijsttrekkers en de kandidaten. Het bezwaar wordt ingediend bij wijze van verzoekschrift.

Artikel 23. (14/08/2021- ...)

Het bezwaar wordt binnen een termijn van veertig dagen ingediend, te rekenen vanaf de dagtekening van het proces-verbaal van de verkiezingen.

Een nieuwe termijn van vijftien dagen wordt geopend met ingang van de datum van de uitspraak van de definitieve veroordeling, gesteund op een klacht die is ingediend met toepassing van artikel 201 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.

Artikel 24. (01/01/2015- ...)

Iedereen die een bezwaar heeft ingediend dat ongegrond blijkt en waarvan vaststaat dat het is ingediend met het oogmerk om te schaden, wordt gestraft met een geldboete van 50 tot 500 euro.

De opbrengst van de geldboete wordt gestort op rekening van het fonds voor de dienst van de Bestuursrechtscolleges.

Artikel 25. (14/08/2021- ...)

De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet uitspraak over het bezwaar binnen vijfendertig dagen na de indiening ervan. Als binnen die termijn geen uitspraak is gedaan, wordt het bezwaar als verworpen beschouwd en is de uitslag van de verkiezing, zoals die door het hoofdstembureau is afgekondigd, definitief, met behoud van de toepassing van artikel 23, tweede lid, en de beroepsmogelijkheid bij de Raad van State.

Artikel 26. (29/12/2023- ...)

De griffie geeft binnen drie dagen kennis van de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen of van het uitblijven van enige beslissing binnen de voorgeschreven termijn aan de betreffende gemeente-, stadsdistricts- of provincieraad. De bezwaarden worden hiervan met een beveiligde zending op de hoogte gebracht. Bovendien wordt:
1° als de verkiezing geheel of gedeeltelijk ongeldig verklaard is, de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen op dezelfde wijze meegedeeld aan het aftredend raadslid, vermeld in artikel 69, eerste lid, van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, of aan de persoon die de voordrachtsakte van kandidaten aan de voorzitter van het hoofdbureau overhandigt, conform artikel 70 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011;
2° van de beslissing waarbij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, al dan niet uitspraak doende op een bezwaar, de zetelverdeling tussen de lijsten, de rangorde van de gekozen raadsleden of die van de opvolgers wijzigt, op dezelfde wijze kennis gegeven aan de gekozen raadsleden, die hun hoedanigheid van gekozene verliezen, en aan de gekozen opvolgers, die hun rang van eerste of tweede opvolger verliezen.

Van de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen waarbij de verkiezingen geheel of gedeeltelijk ongeldig worden verklaard of de zetelverdeling wordt gewijzigd, wordt tegelijkertijd naar de eerste voorzitter van de Raad van State een eensluidend verklaard afschrift van de uitspraak, van het administratief dossier en van de procedurestukken gestuurd.

Met toepassing van artikel 23, lid 1, i), van de algemene verordening gegevensbescherming kunnen de betrokkenen binnen acht dagen nadat is kennisgegeven van de beslissingen van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, op de griffie inzage nemen in het dossier.

Artikel 27. (01/01/2015- ...)

§ 1. Behalve in de gevallen, vermeld in dit decreet, bedraagt de termijn voor het instellen van een bezwaar bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen dertig dagen.

§ 2. Artikel 16 en 22 tot en met 26 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezing en benoeming van de schepenen, vermeld in artikel 45 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, met dien verstande dat alleen de gemeenteraadsleden een bezwaar mogen indienen en dat een termijn van dertig dagen begint te lopen vanaf de installatievergadering van de gemeenteraad na de volledige vernieuwing ervan.

§ 3. Bij gebrek aan opvolgers wordt in een of meer vacatures in de gemeenteraad of de stadsdistrictsraad voorzien. De aanwijzing van de verkozenen geschiedt conform de bepalingen van deel 3, titel 5, of artikel 219, eerste lid, 2°, van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.

Als bij de verkiezing van het te vervangen raadslid kandidaten van dezelfde lijst met toepassing van artikel 169 of 175 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, tot opvolger zijn gekozen, treedt degene die volgens deze artikelen de eerste opvolger is, in functie, na onderzoek van zijn geloofsbrieven.

Als er bezwaren worden ingediend tegen de beslissing van de gemeenteraad of stadsdistrictsraad of tegen zijn weigering om de opvolger aan te stellen als gemeenteraadslid, doet de Raad voor Verkiezingsbetwistingen uitspraak met toepassing van artikel 16 en 25 van dit decreet, en artikel 204, tweede lid, van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.

De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet uitspraak binnen veertig dagen, te rekenen vanaf de dag waarop het bezwaarschrift bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen is aangekomen. De betrokken opvolger en, in voorkomend geval, degenen die bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen bezwaren hebben ingediend, worden van die beslissing op de hoogte gebracht. Zij kunnen bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de kennisgeving.

Het nieuwe raadslid voleindigt het mandaat van zijn voorganger.

Artikel 28. (29/12/2023- ...)

De personen die op de hoogte moeten worden gebracht van de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, kunnen, met toepassing van artikel 23, lid 1, i), van de algemene verordening gegevensbescherming, binnen acht dagen na de kennisgeving of de mededeling van het feit dat de termijn van veertig dagen is verstreken inzage nemen in het dossier op de griffie en binnen diezelfde termijn beroep instellen bij de Raad van State.

De Raad van State doet uitspraak binnen een termijn van zestig dagen. De verkiezing kan door de Raad van State alleen geheel of gedeeltelijk ongeldig worden verklaard op grond van onregelmatigheden die de zetelverdeling tussen de verschillende lijsten kunnen beïnvloeden.

De gehele ongeldigverklaring van de verkiezing heeft tot gevolg dat de verkiezingen ab initio hernomen worden met toepassing van de bepalingen opgenomen in het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011. Als de Raad van State oordeelt dat de verkiezingen gedeeltelijk worden vernietigd, duidt hij de bepalingen aan van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 die bij de herverkiezing opnieuw moeten worden uitgevoerd.

Het raadslid dat door de Raad van State van zijn mandaat vervallen is verklaard met toepassing van artikel 205 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, wordt in de gemeenteraad vervangen door de eerste opvolger van de lijst waarop hij werd verkozen.

Het beroep bij de Raad van State is niet opschortend, behalve als het beroep gericht is tegen een beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen die een gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de verkiezingen of een wijziging in de zetelverdeling inhoudt.

Als vóór de uitspraak van de Raad van State de Vlaamse Regering de burgemeester van de gemeente in kwestie benoemt, heeft die benoeming uitwerking vanaf de betekening van het arrest van de Raad van State dat de verkiezingen niet geheel of gedeeltelijk ongeldig verklaart of de zetelverdeling niet wijzigt.

Artikel 29. (01/01/2015- ...)

Het arrest van de Raad van State wordt door de zorg van de griffie onmiddellijk ter kennis gebracht van de provinciegouverneur, de voorzitter van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen en van de gemeente-, stadsdistricts- of provincieraad in kwestie.

Onderafdeling 2 Rechtspleging voor overige betwistingen (... - ...)

Artikel 30. (01/01/2015- ...)

Voor de geschillen, vermeld in artikel 13, 44, § 6, 60, 218bis en 273, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, doet de Raad voor Verkiezingsbetwistingen uitspraak binnen veertig dagen na de indiening van het bezwaar, behalve in de geschillen over het verval van het mandaat, vermeld in artikel 10 en 13 van het voormelde decreet.

Voor de geschillen, vermeld in artikel 13, 44, § 4, en artikel 211bis van het Provinciedecreet van 9 december 2005, doet de Raad voor Verkiezingsbetwistingen uitspraak binnen veertig dagen na de indiening van het bezwaar, behalve in de geschillen over het verval van het mandaat, vermeld in artikel 10 en 13 van het voormelde decreet.

Voor de geschillen, vermeld in artikel 22 en 57 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, doet de Raad voor Verkiezingsbetwistingen uitspraak binnen veertig dagen na de indiening van het bezwaar, behalve in de geschillen over het verval van het mandaat, vermeld in artikel 19 en 22 van het voormelde decreet.

Artikel 31. (01/01/2015- ...)

§ 1. In de gevallen, vermeld in artikel 15 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zijn alleen de gemeenteraadsleden en de personen die voorkomen op de voordrachtsakte, vermeld in artikel 10, § 1, en in artikel 14 van het voormelde decreet, gerechtigd om bezwaar in te dienen. Het bezwaarschrift wordt op straffe van onontvankelijkheid uiterlijk ingediend op de vijfde dag die volgt op de afkondiging van de verkiezingsuitslag.

Het is verboden, op straffe van een gevangenisstraf van een maand tot twee jaar, het bewijs van ontvangst van het bezwaarschrift te antidateren.

§ 2. Iedereen die een bezwaar heeft ingediend dat ongegrond blijkt en waarvan vaststaat dat het is ingediend met het oogmerk om te schaden, wordt gestraft met een geldboete van 50 tot 500 euro.

De opbrengst van de geldboete wordt gestort op de rekening van het fonds voor de dienst van de Bestuursrechtscolleges.

§ 3. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet uitspraak, als er bezwaar wordt ingediend binnen veertig dagen na de ontvangst van het dossier, over de geldigheid van de verkiezingen. Hij herstelt, in voorkomend geval, de vergissingen die begaan zijn bij het vaststellen van de verkiezingsuitslag. Als binnen die termijn geen uitspraak is gedaan, wordt de verkiezing als regelmatig beschouwd.

§ 4. De beslissing van het rechtscollege heeft op zijn vroegst uitwerking na het verstrijken van de termijnen, vermeld in paragraaf 5, om beroep in te stellen bij de Raad van State.

§ 5. De gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, de verkozen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, de opvolgers van wie de verkiezing is vernietigd en de opvolgers van wie de verkiezingsrang is gewijzigd, alsook de personen die bezwaren hebben ingediend, kunnen bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen of de mededeling van het feit dat de termijn van veertig dagen is verstreken. Het beroep schorst de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen tot vernietiging of tot wijziging van de verkiezingsuitslag of van de zetelverdeling.

De hoofdgriffier van de Raad van State deelt het beroep binnen acht dagen na de ontvangst ervan mee aan de provinciegouverneur, aan het betrokken Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, aan de gemeente, aan de voorzitter van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen en aan de verkozenen van wie de verkiezing of verkiezingsrang wordt betwist. De Raad van State doet uitspraak binnen een termijn van zestig dagen. Het arrest van de Raad van State wordt door de zorg van de hoofdgriffier onmiddellijk ter kennis gebracht van de verzoeker, de provinciegouverneur, het betrokken Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, de gemeente en de verkozenen van wie de verkiezing wordt vernietigd of van wie de verkiezingsrang wordt gewijzigd.

Als een vernietiging definitief geworden is, wordt binnen twintig dagen, vanaf de dag na de kennisgeving van de vernietiging aan de betrokken gemeente, tot een nieuwe verkiezing overgegaan op basis van de ontvankelijke voordrachtsakte voor de vernietigde verkiezing, ingediend conform artikel 10, § 1, en 14, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Ingeval van onvoldoende voordrachten is artikel 14, tweede lid, van het voormelde decreet, met behoud van artikel 13 van het voormelde decreet, van toepassing, met dien verstande dat de termijn van twintig dagen geldt.

Tot de installatie van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn kunnen alleen dringende zaken worden behandeld.

Een vernietiging of een herstel van de verkiezingsuitslag tast de geldigheid niet aan van de beslissingen van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn die genomen zijn voor de kennisgeving van de definitieve uitspraak.

[Afdeling 5 Bepalingen die van toepassing zijn op het (ing. decr. 9 december 2016, art. 8, I: 24 april 2017)] [handhavingscollege (verv. Decr. 25 april 2014, art. 143, I: 1 maart 2018)] (... - ...)

Artikel 31/0. (07/09/2024- ...)

De volgende personen kunnen tussenkomen in een hangende procedure bij het Handhavingscollege die een bestuurlijke herstelbeslissing als vermeld in artikel 2, 5°, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, een bestuurlijke beveiligingsbeslissing als vermeld in artikel 2, 4°, van het voormelde decreet of een herstelschikking als vermeld in artikel 2, 16°, van het voormelde decreet, als voorwerp heeft:
1°    de overtreder ten aanzien van wie de herstelbeslissing is genomen, in geval van een beroep dat conform artikel 74 van het voormelde decreet is ingesteld tegen een herstelbeslissing;
2°    de personen ten aanzien van wie de bestuurlijke beveiligingsbeslissing is genomen, in geval van een beroep dat conform artikel 74 van het voormelde decreet is ingesteld tegen een bestuurlijke beveiligingsbeslissing;
3°    de bevoegde overheid die in eerste aanleg heeft beslist over de betrokken beslissing;
4°    de personen die de herstelschikking hebben vastgesteld, in geval van een beroep dat conform artikel 74 van het voormelde decreet is ingesteld tegen een herstelschikking;
5°    derden die om de handhaving hebben verzocht overeenkomstig artikel 96 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 of die belang hebben bij de beslissing over de bestuurlijke herstel- of beveiligingsbeslissing of herstelschikking in kwestie.

De Vlaamse Regering bepaalt de vervaltermijnen voor de tussenkomsten, vermeld in het eerste lid, die niet korter mogen zijn dan twintig dagen.

Artikel 31/1. (07/09/2024- ...)

§1. Het rolrecht dat verschuldigd is per verzoekende partij bij de indiening van een verzoekschrift tot vernietiging, bedraagt 100 euro.

Het rolrecht dat verschuldigd is per verzoekende partij bij de indiening van een verzoekschrift tot schorsing, ingediend conform artikel 40, §1 of §2, bedraagt 50 euro.

Het rolrecht dat verschuldigd is per tussenkomende partij, bedraagt 50 euro per vordering waarin ze tussenkomt, ongeacht of de tussenkomst geldt voor een vordering tot vernietiging of voor een vordering tot schorsing, ingediend conform artikel 40, §1 of §2.

§2. De verzoekende partij of tussenkomende partij die aantoont dat haar inkomsten ontoereikend zijn, is vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht.

De verzoekende partij richt daarvoor een verzoek aan het handhavingscollege, gelijktijdig met de indiening van haar verzoekschrift.

De tussenkomende partij richt daarvoor een verzoek aan het Handhavingscol-lege, gelijktijdig met haar tussenkomst in een vordering.

Als de bewijsstukken, vermeld in het eerste lid, ontbreken, vraagt de griffier die bij beveiligde zending op bij de verzoekende of tussenkomende partij.

De bewijsstukken worden bezorgd binnen een termijn van acht dagen, die ingaat de dag na de betekening van de beveiligde zending, vermeld in het vierde lid.

Als de bewijsstukken niet worden bezorgd binnen de termijn, vermeld in het vijfde lid, wordt de verzoekende of tussenkomende partij geacht afstand te doen van haar vraag tot vrijstelling van het rolrecht.

De ontoereikendheid van de inkomsten wordt beoordeeld conform artikel 508/13/1 tot en met 508/13/4 van het Gerechtelijk Wetboek.

§3. Collectieve verzoekschriften geven aanleiding tot het betalen van zoveel keer het recht als er verzoekende partijen zijn.

Collectieve tussenkomsten geven aanleiding tot het betalen van zoveel malen het recht als er tussenkomende partijen zijn.

§4. Als het rolrecht niet is gestort bij de indiening van het verzoekschrift of bij de tussenkomst, nodigt de griffier de verzoekende of tussenkomende partij met een beveiligde zending uit om het rolrecht alsnog te betalen. De griffier vermeldt daarbij duidelijk de sanctie, vermeld in het tweede lid. In dit geval wordt het rolrecht gestort binnen acht dagen na de dag van de betekening van de voormelde beveiligde zending. In geval van een vordering tot schorsing die is ingesteld conform artikel 40, §2, wordt het rolrecht gestort binnen drie dagen na de dag van de betekening van de voormelde beveiligde zending.

Als het bedrag van het rolrecht niet op tijd is gestort door de verzoekende of tussenkomende partij, is het beroep of de tussenkomst van die partij onontvankelijk. Als de verzoekende partij in een vordering tot schorsing die ingesteld is conform artikel 40, §2, het rolrecht niet tijdig heeft gestort, worden de schorsing en de voorlopige maatregelen die zouden zijn bevolen, conform artikel 40, §2, en artikel 41 opgeheven conform de procedure, vermeld in artikel 40, §13. Als de tussenkomende partij in een vordering tot schorsing die is ingesteld conform artikel 40, §2, het rolrecht niet tijdig heeft gestort, kan ze geen voortzetting van de rechtspleging vragen.

§5. Het Handhavingscollege kan, op verzoek van een partij, een rechtsple-gingsvergoeding toekennen die een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en honoraria van de advocaat van de partij die in het gelijk wordt gesteld.

De Vlaamse Regering bepaalt de basisbedragen en de minimum- en maximumbedragen van de rechtsplegingsvergoeding, vermeld in het eerste lid.

Het Handhavingscollege kan, op gemotiveerde wijze, de rechtsplegings-vergoeding, vermeld in het eerste lid, verlagen of verhogen, zonder echter de door de Vlaamse Regering bepaalde minimum- en maximumbedragen te overschrijden. In deze beoordeling houdt het Handhavingscollege rekening met:
1°    de financiële draagkracht van de in het ongelijk gestelde partij, om het bedrag van de vergoeding te verlagen;
2°    de complexiteit van de zaak;
3°    de kennelijk onredelijke aard van de situatie.

Als de in het ongelijk gestelde partij juridische tweedelijnsbijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding, vermeld in het eerste lid, vastgelegd op het minimumbedrag bepaald door de Vlaamse Regering conform het tweede lid, behalve in geval van een kennelijk onredelijke situatie. In dat geval omkleedt het Handhavingscollege zijn beslissing tot vermindering of verhoging met bijzondere redenen.

Als meer partijen de rechtsplegingsvergoeding, vermeld in het eerste lid, ten laste van een of meer in het ongelijk gestelde partijen genieten, is het bedrag ervan maximaal het dubbele van de maximale rechtsplegingsvergoe-ding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen, aanspraak kan maken. Het Handhavingscollege verdeelt de rechtsple-gingsvergoeding in dat geval tussen de partijen.

De tussenkomende partijen kunnen niet worden gehouden tot de betaling van de rechtsplegingsvergoeding en kunnen die vergoeding niet genieten.

[Afdeling 6 Bepalingen die van toepassing zijn op de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (ing. decr. 17 maart 2023, art. 19)] (... - ...)

Artikel 31/2. (01/09/2023- ...)

In afwijking van artikel 16 van dit decreet verloopt de procedure voor een rechtstreeks beroep betreffende de in artikel II.285, tweede lid, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 bedoelde aanpassing van het leerkrediet bij overmachtsituaties, na mededeling van een vereenvoudigde procedurekalender louter schriftelijk en volgt er geen concrete oproeping van de partijen tenzij het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), van dit decreet, het noodzakelijk acht voor de behandeling van de zaak of tenzij een van de partijen uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoekt om gehoord te worden.

Het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), oordeelt onverwijld bij beschikking van de kamervoorzitter of gevolg wordt gegeven aan het verzoek, vermeld in het eerste lid.

Artikel 31/3. (01/09/2023- ...)

Als er gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens bestaan dat een partij of een derde een stuk onder zich heeft dat het bewijs inhoudt van een ter zake dienend feit, kan de kamervoorzitter bevelen dat het stuk of een eensluidend verklaard afschrift ervan bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd.
 
De kamervoorzitter beslist ter zake bij beschikking. De beschikking vermeldt de identiteit van de partij of de derde die het stuk moet overleggen en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren. De beschikking wordt via het meest gerede communicatiemiddel verzonden aan de partijen en bij beveiligde zending aan een derde.

Als het verzoek een aanpassing van het leerkrediet betreft, kan het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), bij de betrokken instellingen van het hoger onderwijs informatie opvragen met het oog op de verificatie van de voorgelegde feiten.

HOOFDSTUK 4 Arresten (... - ...)

Afdeling 1 Bepalingen die van toepassing zijn op het [handhavingscollege (verv. decr. 25 april 2014, art. 143)], de Raad voor Vergunningsbetwistingen [, de (verv. decr. 17 maart 2023, art. 22)] Raad voor Verkiezingsbetwistingen [en de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (ing. decr. 17 maart 2023, art. 22)] (... - ...)

Artikel 32. (29/12/2023- ...)

Elk arrest van een Vlaams bestuursrechtscollege wordt met redenen omkleed en wordt openbaar bekendgemaakt op de wijze bepaald bij artikel 46, eerste lid.

De arresten van een Vlaams bestuursrechtscollege worden ondertekend door de kamervoorzitter en de griffier.

Artikel 33. (07/09/2024- ...)

Een Vlaams bestuursrechtscollege legt in zijn arrest het geheel of een deel van de kosten ten laste van de partij die in het ongelijk gesteld wordt.

Een Vlaams bestuursrechtscollege spreekt zich in zijn arrest meteen uit over de kosten van de vordering waarop het arrest betrekking heeft.

Indien toepassing wordt gemaakt van artikel 34 dan legt een Vlaams bestuursrechtscollege de kosten geheel of gedeeltelijk ten laste van de verwerende partij.

De kosten omvatten:
1° het getuigengeld;
2° de kosten en erelonen van het onderzoek van de deskundigen;
3° de kosten van de bekendmaking conform artikel 47, uitgezonderd wat de Raad voor Verkiezingsbetwistingen betreft.

Wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft, omvatten de kosten ook het rolrecht en de rechtsplegingsvergoeding, vermeld in artikel 21, alsook de kosten, vermeld in artikel 42, § 5.

Wat het handhavingscollege betreft, omvatten de kosten ook het rolrecht en de rechtsplegingsvergoeding, vermeld in artikel 31/1.

Afdeling 2 Bepalingen die van toepassing zijn op het [handhavingscollege (verv. decr. 25 april 2014, art. 143)] en de Raad voor Vergunningsbetwistingen (... - ...)

Artikel 34. (07/09/2024- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)

§ 1. Als een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), vaststelt dat het de bestreden beslissing om reden van een onwettigheid moet vernietigen, kan het de verwerende partij in het bodemgeding de mogelijkheid bieden om met een herstelbeslissing de onwettigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te laten herstellen, hierna bestuurlijke lus te noemen.

In dit artikel wordt verstaan onder onwettigheid: een strijdigheid met een geschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel die kan leiden tot vernietiging van de bestreden beslissing, maar die zou kunnen worden hersteld.

§ 2. Het gebruik van de bestuurlijke lus is alleen mogelijk nadat alle partijen de mogelijkheid hebben gehad hun standpunt over het gebruik ervan kenbaar te maken.

Als alle partijen een schriftelijk standpunt over het gebruik van de bestuurlijke lus kenbaar hebben kunnen maken, beslist het Vlaams bestuursrechtscollege over de toepassing van de bestuurlijke lus met een tussenuitspraak als vermeld in paragraaf 3.

Als niet alle partijen hun standpunt over het gebruik van de bestuurlijke lus kenbaar hebben kunnen maken, biedt het Vlaams bestuursrechtscollege bij tussenuitspraak de mogelijkheid om daarover een schriftelijk standpunt in te nemen. De partijen beschikken daarvoor over een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de dag van de betekening van die uitspraak. Daarna beslist het Vlaams bestuursrechtscollege over de toepassing van de bestuurlijke lus met een tussenuitspraak als vermeld in paragraaf 3.

§ 3. Met behoud van de toepassing van artikel 16, zesde lid, organiseert het Vlaams bestuursrechtscollege een zitting over de toepassing van de bestuurlijke lus.

Het Vlaams bestuursrechtscollege beslist met een tussenuitspraak over de toepassing van de bestuurlijke lus en bepaalt de termijn waarin de herstelbeslissing wordt genomen. Op gemotiveerd verzoek van de verwerende partij kan die termijn eenmalig worden verlengd. De termijnverlenging kan de duur van de aanvankelijke hersteltermijn niet overschrijden.

De tussenuitspraak, vermeld in het tweede lid, beslecht, in voorkomend geval, alle overige middelen.

§ 4. De verwerende partij bezorgt de herstelbeslissing aan het Vlaams bestuursrechtscollege binnen de hersteltermijn, vermeld in paragraaf 3.

Het voorwerp van het beroep wordt uitgebreid met de herstelbeslissing.

Het herstel kan alleen betrekking hebben op een onwettigheid die in de tussenuitspraak werd opgegeven.

Als de herstelbeslissing niet tijdig werd meegedeeld, vernietigt het Vlaams bestuursrechtscollege de bestreden beslissing.

§ 5. Het Vlaams bestuursrechtscollege bezorgt de herstelbeslissing aan de overige partijen.

Die partijen kunnen schriftelijk hun standpunt over het herstel meedelen binnen de vervaltermijnen die de Vlaamse Regering heeft bepaald en die niet korter mogen zijn dan dertig dagen.

Met behoud van de toepassing van artikel 16, zesde lid, organiseert het Vlaams bestuursrechtscollege een zitting over het herstel.

§ 6. Als het Vlaams bestuursrechtscollege vaststelt dat de onwettigheid niet is hersteld of dat het herstel aangetast is door een nieuw opgeworpen onwettigheid, vernietigt het Vlaams bestuursrechtscollege de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk en vernietigt het de herstelbeslissing, tenzij het Vlaams bestuursrechtscollege beslist om opnieuw toepassing te maken van de bestuurlijke lus overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

Als het Vlaams bestuursrechtscollege vaststelt dat de onwettigheid is hersteld en dat het herstel niet is aangetast door een nieuw opgeworpen onwettigheid, verwerpt het Vlaams bestuursrechtscollege het beroep tegen de herstelbeslissing. Daarnaast vernietigt het Vlaams bestuursrechtscollege de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk en doet het Vlaams bestuursrechtscollege uitspraak over de eventuele toepassing van artikel 36.

§ 7. De proceduretermijnen die niet in dit artikel worden vermeld, worden geschorst vanaf de datum van de tussenuitspraak die beslist over de toepassing van de bestuurlijke lus tot de datum van de uitspraak van het Vlaams bestuursrechtscollege, vermeld in paragraaf 4, derde lid, of paragraaf 6.

§ 8. Na de betekening van de uitspraak, vermeld in paragraaf 6, tweede lid, door het Vlaams bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), wordt de herstelbeslissing bekendgemaakt conform de bepalingen van de decreten, vermeld in artikel 2, 1°, a) en b).

§ 9. De personen die daartoe belang hebben conform de bepalingen van de decreten, vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), kunnen tegen de herstelbeslissing beroep instellen bij het Vlaams bestuursrechtscollege binnen de termijnen, vermeld in het voormelde decreet.

Artikel 35. (24/06/2021- ...)

Als een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), het beroep gegrond verklaart, vernietigt het de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk, met behoud van de toepassing van artikel 34.

In zijn arrest beslecht een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), alle aangevoerde middelen, waarvan het oordeelt dat de beoordeling nuttig kan zijn in geval van een nieuwe beslissing of een andere handeling van het bestuur.

Zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om de schending aan te voeren van regels die de openbare orde aanbelangen, kan de schending van een norm of algemeen rechtsbeginsel in elk van de volgende gevallen geen aanleiding geven tot een vernietiging:
1° als de partij die de schending aanvoert, niet wordt benadeeld door de ingeroepen onwettigheid. De omstandigheid dat de aangevoerde schending een onwettigheid uitmaakt die mogelijk aanleiding kan geven tot vernietiging, maakt op zich niet dat de partij benadeeld wordt door de ingeroepen onwettigheid;
2° [... (vernietigd bij arrest 2023/59 van het Grondwettelijk Hof van 11 april 2023)];
3° [... (vernietigd bij arrest 2023/59 van het Grondwettelijk Hof van 11 april 2023)];

Artikel 36. (01/01/2015- ...)

Een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), kan op verzoek van een partij of op eigen initiatief oordelen dat de rechtsgevolgen van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing geheel of gedeeltelijk in stand blijven of voorlopig in stand blijven voor een termijn die het bepaalt.

De in het eerste lid voorziene maatregel kan enkel bevolen worden om uitzonderlijke redenen die een aantasting van het legaliteitsbeginsel rechtvaardigen, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing en na een tegensprekelijk debat. Deze beslissing kan rekening houden met de belangen van derden.

De Vlaamse Regering bepaalt de procedureregels betreffende de toepassing van dit artikel.

Artikel 37. (24/06/2021- ...)

§ 1. Als de verwerende partij na een gehele of gedeeltelijke vernietiging gehouden is een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te stellen, beveelt een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), de verwerende partij om met inachtneming van de overwegingen die in zijn uitspraak zijn opgenomen, een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te stellen. Het kan daarbij de volgende voorwaarden opleggen:
1° welbepaalde rechtsregels of rechtsbeginselen worden bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing betrokken;
2° welbepaalde procedurele handelingen worden vóór de nieuwe beslissing gesteld;
3° welbepaalde onregelmatige motieven of kennelijk onredelijke motieven worden niet bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing betrokken.

Een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), verbindt aan het bevel, opgelegd in het eerste lid, een ordetermijn voor de uitvoering ervan.

De ordetermijn, vermeld in het tweede lid, wordt geschorst zolang een cassatieberoep, gericht tegen het arrest van het Vlaams bestuursrechtscollege dat dit bevel bevat, aanhangig is bij de Raad van State.

§ 2. Het Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, b), kan, als de nieuw te nemen beslissing, bevolen conform paragraaf 1, eerste lid, het gevolg is van een gebonden bevoegdheid van de verwerende partij, het arrest in de plaats stellen van die beslissing.

Onder het geval, vermeld in het eerste lid, worden ook de gevallen van feitelijke of naderhand gebonden bevoegdheid verstaan die volgen uit de toepassing van de regelgeving in het licht van de concrete gegevens en omstandigheden van het dossier.

Artikel 38. (24/04/2017- ...)

§ 1. Een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), kan in het vernietigingsarrest, op verzoek van een partij, een dwangsom opleggen aan de verwerende partij, zolang die niet voldoet aan een bevel, gegeven met toepassing van artikel 37, ten voordele van de partij die om de oplegging van een dwangsom heeft verzocht.

De dwangsom kan niet worden verbeurd voor het arrest waarbij ze is vastgesteld, wordt betekend.

§ 2. Een Vlaams bestuursrechtscollege kan de dwangsom hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid of per overtreding vaststellen. In de laatste twee gevallen kan een Vlaams bestuursrechtscollege eveneens een bedrag bepalen waarboven geen dwangsom meer verbeurd wordt.

§ 3. De kamer die de dwangsom heeft opgelegd kan op vordering van de partij, aan wie een dwangsom is opgelegd, de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende een door haar te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de partij, aan wie een dwangsom is opgelegd, om aan het bevel gegeven met toepassing van artikel 37 te voldoen. Voor zover de dwangsom verbeurd was voordat de onmogelijkheid intrad, kan de kamer haar niet opheffen of verminderen.

De partij op wiens verzoek reeds een dwangsom werd opgelegd kan vragen om een bijkomende dwangsom op te leggen of om de opgelegde dwangsom te verhogen als de partij, aan wie een dwangsom is opgelegd, manifest in gebreke blijft uitvoering te geven aan het bevel, gegeven met toepassing van artikel 37.

§ 4. De bepalingen van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek die op het beslag en de tenuitvoerlegging betrekking hebben, zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van het arrest waarbij een dwangsom is opgelegd.

Artikel 39. (01/01/2015- ...)

§ 1. De arresten van een Vlaamse bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), zijn vatbaar voor verbetering of herziening.

§ 2. Als een arrest een materiële vergissing bevat, kan een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), uit eigen beweging of op verzoek van een van de betrokken partijen een verbeterend arrest uitspreken.

Een vergissing met betrekking tot het recht of met betrekking tot de feiten is nooit een materiële vergissing.

§ 3. Een beroep tot herziening kan worden ingesteld als sinds de uitspraak van het eindarrest over de vordering tot vernietiging doorslaggevende stukken zijn teruggevonden die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of als het arrest is uitgesproken op als vals erkende of vals verklaarde stukken.

Alleen degenen die bij het bestreden arrest partij waren, kunnen bij verzoekschrift een beroep tot herziening instellen.

Een beroep tot herziening schorst de uitvoering niet, tenzij de kamervoorzitter er bij beschikking anders over oordeelt.

De partijen worden uitgenodigd om te verschijnen op een zitting waarop het beroep tot herziening wordt behandeld.

Tegen een eindarrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot vernietiging, kan dezelfde partij slechts eenmaal een beroep tot herziening instellen.

Tegen een arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over een beroep tot herziening, kan geen beroep tot herziening worden ingesteld.

§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van de procedureregeling voor de verbetering of herziening van arresten, met inbegrip van het bepalen van termijnen en de organisatie van de zittingen, vermeld in dit artikel.

Artikel 39/1. (07/09/2024- ...)

Een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), kan ambtshalve een geldboete opleggen wegens kennelijk onrechtmatig beroep.

De geldboete, vermeld in het eerste lid, bedraagt minimaal 125 euro en maximaal 2500 euro. De Vlaamse Regering kan de voormelde bedragen wijzigen ingevolge de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.

De opbrengst van de geldboete, vermeld in het eerste lid, wordt gestort op de rekening van het fonds voor de dienst van de Bestuursrechtscolleges.

De Vlaamse Regering stelt de regels vast om de geldboete, vermeld in het eerste lid, op te leggen en te innen.

Artikel 40. (07/09/2024- ...)

§1. Met behoud van de toepassing van artikel 14, kan een Vlaams bestuursrechts-college als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), op elk ogenblik de schorsing bevelen van de bestreden beslissing op voorwaarde dat wordt aangetoond dat:
1°     de zaak hoogdringend is zodat de behandeling ervan onverenigbaar is met de behandelingstermijn van een vordering tot vernietiging;
2°     en minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de vernietiging van de bestreden beslissing op het eerste gezicht verantwoordt.

§2. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1, kan een Vlaams bestuurs-rechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), op elk ogenblik de schorsing bevelen wegens uiterst dringende noodzakelijkheid op voorwaarde dat wordt aangetoond dat:
1°     de zaak uiterst dringend noodzakelijk is zodat de behandeling ervan onverenigbaar is met de behandelingstermijn van een vordering tot schorsing als vermeld in paragraaf 1;
2°     en minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de vernietiging van de bestreden beslissing op het eerste gezicht verantwoordt.

In voorkomend geval kan deze schorsing, op verzoek, bij wijze van voorlopige maatregel worden bevolen zonder dat de partijen of sommige van hen zijn gehoord. In dat geval worden in het arrest dat de voorlopige schorsing beveelt, de partijen binnen drie dagen opgeroepen om te verschijnen voor de kamer die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing.

§3. Het verzoekschrift, ingediend conform dit artikel, omschrijft de redenen op grond waarvan de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing wordt verzocht.

§4. Met behoud van de toepassing van de procedure, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, wordt het schorsingsarrest, uitgesproken conform dit artikel, gewezen nadat de partijen zijn gehoord of behoorlijk opgeroepen.

Als de verzoekende partij noch verschijnt, noch vertegenwoordigd is op de zitting, wordt de vordering tot schorsing verworpen.

§5. Bij een vordering tot schorsing ingediend conform dit artikel, houdt een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), op verzoek van de verwerende of de tussenkomende partij rekening met de waarschijnlijke gevolgen van de schorsing van de tenuitvoerlegging voor alle belangen die kunnen worden geschonden en met het algemeen belang. Het Vlaams bestuursrechtscolle-ge kan besluiten de schorsing niet te bevelen als de nadelige gevolgen ervan op een klaarblijkelijk onevenredige wijze zwaarder wegen dan de voordelen.

§6. Als een vordering tot schorsing, ingediend conform dit artikel, wordt verworpen wegens het gebrek aan hoogdringendheid of uiterst dringende noodzakelijkheid kan een nieuwe vordering alleen worden ingediend als die steunt op nieuwe elementen die de hoogdringendheid of uiterst dringende noodzakelijk-heid ervan rechtvaardigen. Een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), kan bovendien een termijn bepalen waarin geen enkele nieuwe vordering tot schorsing kan worden ingediend als het enige nieuw ingeroepen element bestaat uit het verloop van tijd.

§7. Als een vordering tot schorsing, ingediend conform dit artikel, en een vordering tot vernietiging aanhangig worden gemaakt bij een Vlaams bestuurs-rechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), en als de verzoeker, in de loop van de schorsingsprocedure, afstand doet van het door hem ingediende beroep of als de bestreden beslissing wordt ingetrokken, zodat er geen uitspraak meer hoeft te worden gedaan, kan het Vlaams bestuursrechtscollege in een en hetzelfde arrest uitspraak doen over de vordering tot schorsing en over de vordering tot vernietiging.

§8. De schorsing bevolen met toepassing van dit artikel wordt onmiddellijk opgeheven, met toepassing van de procedure, vermeld in paragraaf 13, als blijkt dat binnen de beroepstermijn bepaald in de decreten, vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), geen verzoekschrift tot vernietiging is ingediend.

§9. Een verzoekschrift tot schorsing dat met toepassing van de procedure, vermeld in dit artikel, wordt ingesteld buiten de beroepstermijn bepaald in de decreten, vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), kan geen middelen bevatten die niet zijn geformuleerd in het verzoekschrift tot vernietiging.

§10. Een vordering tot schorsing, ingediend conform dit artikel, stuit de vervaltermijnen voor de indiening van de nota's in het kader van de vordering tot vernietiging vanaf de datum van de ontvangst van het verzoekschrift door een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), tot de dag na de betekening van het ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging. De griffier brengt de partijen daarvan onmiddellijk op de hoogte.

§11. De Vlaamse Regering bepaalt de vervaltermijnen waarbinnen de partijen het administratieve dossier en hun nota's indienen. Die vervaltermijnen mogen niet korter zijn dan vijftien dagen bij vorderingen die ingesteld zijn conform de procedure, vermeld in paragraaf 1.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de behandeling van de vordering tot schorsing ingediend conform dit artikel.

§12. Het arrest dat de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing beveelt, conform dit artikel, kan op verzoek van een partij een dwangsom opleggen aan een andere partij ten voordele van de partij die om de oplegging van de dwangsom heeft verzocht. In dat geval is artikel 38, §2 tot en met §4, van overeenkomstige toepassing.

§13. Een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), kan de arresten waarbij de schorsing is bevolen, conform dit artikel, op verzoek van de partijen of op eigen initiatief opheffen.

De opheffing is alleen mogelijk als nieuwe feiten, hetzij in rechte, hetzij in feite, zich voordoen of als de omstandigheden zodanig veranderd zijn dat de schorsing niet langer gerechtvaardigd is.

De partijen worden uitgenodigd om te verschijnen op een zitting waarop de vordering tot opheffing wordt behandeld.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van de procedureregeling voor de opheffing van arresten, met inbegrip van het bepalen van termijnen en de organisatie van de zittingen, vermeld in dit artikel.

Artikel 41. (07/09/2024- ...)

Als bij een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), conform artikel 40 een vordering tot schorsing of schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid aanhangig wordt gemaakt, kan het Vlaams bestuurs-rechtscollege, op verzoek, bij voorraad en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 40, §1, §2 en §5, alle nodige maatregelen bevelen om de belangen van de partijen of van de personen die belang hebben bij de oplossing van de zaak veilig te stellen, met uitzondering van de maatregelen die betrekking hebben op de burgerlijke rechten.

Indien het Vlaams bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, a), van oordeel is dat er redenen zijn om, conform artikel 40, over te gaan tot de schorsing van de tenuitvoerlegging van een bestuurlijke beveiligingsbeslissing als bedoeld in artikel 68 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, kan het, ambtshalve of op verzoek, beslissen om de beveiligingsbeslissing tijdelijk aan te passen.

Deze maatregelen worden, nadat de partijen gehoord zijn of behoorlijk zijn opgeroepen, bij een gemotiveerd arrest bevolen.

Als de verzoekende partij noch verschijnt, noch vertegenwoordigd is op de zitting, wordt de vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen verworpen.

Wanneer een vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen wordt verworpen wegens het gebrek aan hoogdringendheid of uiterst dringende noodzakelijkheid kan een nieuwe vordering slechts worden ingediend indien die steunt op nieuwe elementen die de hoogdringendheid of uiterst dringende noodzakelijkheid van deze vordering rechtvaardigen. Een Vlaams bestuursrechts-college als vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), kan bovendien een termijn bepalen waarin geen enkele nieuwe vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen kan worden ingediend indien het enige nieuw ingeroepen element bestaat uit het verloop van tijd.

In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kunnen voorlopige maatrege-len worden bevolen, zonder dat de partijen of sommige van hen worden gehoord. In dat geval worden in het arrest dat de voorlopige maatregelen beveelt, de partijen binnen drie dagen opgeroepen om te verschijnen voor de kamer die uitspraak doet over de handhaving van de maatregelen die niet zouden zijn uitgevoerd.

De maatregelen die bevolen zijn met toepassing van dit artikel worden onmid-dellijk opgeheven, met toepassing van de procedure, vermeld in artikel 40, §13, als blijkt dat binnen de beroepstermijn bepaald in de decreten, vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), geen verzoekschrift tot vernietiging is ingediend.

Artikel 40, §12 en §13, zijn van overeenkomstige toepassing op de krachtens dit artikel uitgesproken arresten.

De Vlaamse Regering bepaalt de procedure met betrekking tot de in dit artikel bedoelde maatregelen.

Afdeling 3 Bepalingen die van toepassing zijn op de Raad voor Vergunningsbetwistingen (... - ...)

Artikel 42. (01/01/2024- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)

§ 1. Ter oplossing van een voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen gebrachte betwisting kan die op gezamenlijk verzoek van de partijen of op eigen initiatief maar met akkoord van de partijen met een proces-verbaal laten overgaan tot bemiddeling zolang het beroep niet in beraad is genomen.

§ 2. Bij inwilliging van het verzoek tot bemiddeling zendt de griffier onmiddellijk een afschrift van het proces-verbaal, vermeld in paragraaf 1, aan de partijen en aan de bemiddelaar.

De volgende personen kunnen door de Raad voor Vergunningsbetwistingen als bemiddelaar worden aangewezen: een personeelslid van de dienst van de Bestuursrechtscolleges derden die door de partijen gezamenlijk worden voorgesteld.

De bemiddelaar voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° hij heeft een grondige kennis van en nuttige ervaring in het betreffende domein van het Vlaamse recht dat het voorwerp uitmaakt van de betwisting;
2° hij geeft blijk van een vorming die passend is voor de bemiddelingspraktijk;
3° hij biedt de noodzakelijke waarborgen voor een onafhankelijke en onpartijdige bemiddeling;
4° hij heeft geen strafrechtelijke veroordelingen of tuchtrechtelijke sancties opgelopen die onverenigbaar zijn met de uitoefening van de functie van bemiddelaar.

Tijdens de bemiddeling probeert de bemiddelaar een directe dialoog tot stand te brengen tussen de partijen en verleent hij ondersteuning voor een goed verloop van de dialoog. De bemiddeling verloopt volgens de volgende principes:
1° vrijwilligheid;
2° onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de bemiddelaar;
3° vertrouwelijkheid.

De bemiddelaar kan ook derden bij de bemiddeling betrekken.

§ 3. Als de bemiddeling tot een bemiddelingsakkoord leidt, kunnen de partijen of een van hen de Raad voor Vergunningsbetwistingen verzoeken dat akkoord te bekrachtigen.

Als het bemiddelingsakkoord wordt bekrachtigd, worden in afwijking van artikel 33, eerste lid, de kosten zoals vermeld in artikel 33, vierde en vijfde lid, gelijk verdeeld over de partijen, tenzij anders bepaald wordt in het bemiddelingsakkoord.

De Raad voor Vergunningsbetwistingen kan de bekrachtiging alleen weigeren als het akkoord strijdig is met de openbare orde, de regelgeving of stedenbouwkundige voorschriften.

Bij het ontbreken van een bemiddelingsakkoord of als de Raad voor Vergunningsbetwistingen vaststelt dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld, wordt bij proces-verbaal de voortzetting van de jurisdictionele procedure vastgesteld.

§ 4. Een gezamenlijk ondertekend verzoek tot bemiddeling schorst de proceduretermijnen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek door de Raad voor Vergunningsbetwistingen tot:
1° de datum van bekrachtiging van het bemiddelingsakkoord, vermeld in paragraaf 3, eerste lid;
2° de dag na de betekening van het proces-verbaal, vermeld in paragraaf 3, vierde lid.

§ 5. De Vlaamse Regering stelt de vormvereisten vast waaraan een verzoek tot bemiddeling moet voldoen, de mogelijkheid tot regularisatie van deze vereisten en de termijnen van de bemiddeling en alle aanvullende maatregelen betreffende de organisatie van de bemiddeling, alsook de kosten die voortvloeien uit de bemiddeling.

Artikel 43. (07/09/2024- ...)

...

Afdeling 4 Bepaling die van toepassing is op het [handhavingscollege (verv. decr. 25 april 2014, art. 143)] (... - ...)

Artikel 44. (07/09/2024- ...)

Na een gehele of gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing kan het Handhavingscollege zelf een beslissing nemen zowel over het bedrag van de boete en, in voorkomend geval, over de voordeelontneming en de uitsluiting van steun, als over de publieke herstelmaatregelen en de bestuurlijke beveiligingsbeslissin-gen. Het Handhavingscollege kan bepalen dat zijn uitspraak daarover de vernietigde beslissing vervangt.

[Afdeling 5 Bepalingen die van toepassing zijn op de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (ing. decr. 17 maart 2023, art. 23)] (... - ...)

Artikel 44/1. (01/09/2023- ...)

Het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), beoordeelt of studievoortgangsbeslissingen in overeenstemming zijn met:
1° de decretale en reglementaire bepalingen en het onderwijs- en examenreglement;
2° de algemene administratieve beginselen.

Het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), stelt zijn appreciatie betreffende de waarde van een kandidaat niet in de plaats van die van het bestuur of enig orgaan dat werkt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 44/2. (01/09/2023- ...)

§1. De behandeling van het verzoekschrift door het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), leidt tot:
1° de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van de onontvankelijkheid of de ongegrondheid ervan; of
2° de gemotiveerde vernietiging van de onrechtmatig genomen studievoortgangsbeslissing, in welk geval het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), het bestuur kan bevelen een nieuwe beslissing te nemen, onder de door het Vlaamse bestuursrechtscollege te stellen voorwaarden. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat:
a)    een nieuwe examen(tucht)beslissing afhankelijk wordt gemaakt van de organisatie van een nieuw examen of een onderdeel daarvan. Het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), kan de termijn en de materiële voorwaarden bepalen waaronder deze organisatie moet gebeuren; 
b)    een nieuwe beslissing houdende toekenning van een bewijs van bekwaamheid in voorkomend geval afhankelijk wordt gemaakt van de organisatie van een nieuw bekwaamheidsonderzoek of een onderdeel daarvan. Het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), kan de termijn en de materiële voorwaarden bepalen waaronder deze organisatie moet gebeuren;
c)    welbepaalde onregelmatige of onredelijke motieven bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing niet worden betrokken;
d)    welbepaalde regelmatige en redelijke motieven bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing kennelijk in ogenschouw moeten worden genomen.

De termijn voor het nemen van een nieuwe beslissing overeenkomstig het eerste lid, 2°, bedraagt ten minste zeven kalenderdagen.

In het geval bedoeld onder het eerste lid, 2°, kan het Vlaamse bestuurs- rechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), zo het dit op grond van de aangedragen feiten kennelijk noodzakelijk acht, bevelen dat de verzoeker in afwachting van een nieuwe beslissing voorlopig ingeschreven wordt, alsof geen nadelige studievoortgangsbeslissing was genomen.

§2. Bij de behandeling van een verzoekschrift dat als voorwerp een studievoortgangsbeslissing heeft zoals bepaald in artikel I.3, 69°, i), van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, oordeelt het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), van dit decreet, of er in voorkomend geval al dan niet sprake is van een niet-remedieerbare overmacht en de onmogelijkheid om voor de betrokken student om organisatorische redenen een aangepaste examenregeling uit te werken.

§3. Het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), antwoordt in de uitspraken op alle opmerkingen van de partijen die de aan het geschil te geven oplossing kunnen beïnvloeden.

HOOFDSTUK 5 Uitvoering (... - ...)

Artikel 45. (01/01/2015- ...)

De arresten van een Vlaams bestuursrechtscollege zijn van rechtswege uitvoerbaar. De Vlaamse Regering verzekert de uitvoering ervan met inbegrip van de vaststelling van het uitvoeringsformulier.

HOOFDSTUK 6 Bekendmaking (... - ...)

Artikel 46. (01/09/2023- ...)

Een Vlaams bestuursrechtscollege zorgt voor een publicatie van de arresten op de website van de dienst van de Bestuursrechtscolleges.

Bij de publicatie van het arrest kan de identiteit van natuurlijke personen, op uitdrukkelijk verzoek van een natuurlijke persoon die partij is bij een geschil voor een Vlaams bestuursrechtscollege, worden weggelaten. Dat verzoek kan worden ingediend in het verzoekschrift of, in voorkomend geval, tot aan de sluiting van de debatten. In het bepalend gedeelte van het arrest wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van de depersonalisatie.

In uitzonderlijke omstandigheden kan een natuurlijke persoon die partij was bij een geschil dat bij een Vlaams bestuursrechtscollege aanhangig was, op grond van gegevens waarvan hij geen kennis had voor het indienen van het verzoekschrift of de sluiting van de debatten, verzoeken dat de identiteit van de natuurlijke personen die hij aanwijst, niet langer wordt vermeld in de publicatie van de arresten in digitaal formaat.

Een natuurlijke persoon die geen partij was in het geding, maar een belang heeft bij de weglating van de identiteit bij de publicatie, kan ook een dergelijk verzoek indienen, als dat belang wordt aangetoond.

Het gemotiveerd verzoek wordt per beveiligde zending aan de eerste voorzitter bezorgd.

De eerste voorzitter beslist over het gemotiveerde verzoek.

In afwijking van het eerste lid worden de arresten die worden uitgesproken in uitvoering van artikel II.204, §3, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 slechts gepubliceerd door beslissing van de voorzitter van het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), van dit decreet, wanneer deze arresten een belang kunnen hebben voor de rechtspraak of het juridisch onderzoek, en onder voorbehoud van depersonalisatie.

Artikel 47. (01/01/2015- ...)

Elk arrest vermeldt in voorkomend geval de beslissing dat het arrest wordt bekendgemaakt op de wijze die het bepaalt.

Artikel 48. (01/01/2015- ...)

De eerste voorzitter bezorgt het jaarverslag aan de voorzitter van het Vlaams Parlement en aan de Vlaamse Regering. Het jaarverslag omvat een overzicht van de activiteiten van de Vlaamse bestuursrechtscolleges gedurende het voorgaande jaar.

HOOFDSTUK 6/1 Verwerking van persoonsgegevens (29/12/2023 - ...)

Artikel 48/1. (29/12/2023- ...)

§1. Conform de bepalingen van dit decreet verwerken de Vlaamse bestuursrechtscolleges, vermeld in artikel 2, 1°, en de dienst van de Bestuursrechtscolleges de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 3, als afzonderlijke verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.

De verwerking van de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 3, is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting in de zin van artikel 6, lid 1, c), van de algemene verordening gegevensbescherming, namelijk de decretale taken die krachtens en overeenkomstig de bepalingen van dit decreet worden uit- geoefend door de Vlaamse bestuursrechtscolleges, vermeld in artikel 2, 1°, en waaraan ook de dienst van de Bestuursrechtscolleges uitvoering verleent. De verwerkingen die plaatsvinden in het kader van de rechtspleging in dit verband, zijn eveneens noodzakelijk voor het vervullen van een taak van algemeen belang die aan de verwerkingsverantwoordelijken is opgedragen, in de zin van artikel 6, lid 1, e), van de algemene verordening gegevensbescherming.

§2. Een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, of de dienst van de Bestuursrechtscolleges kan de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 3, verwerken van de volgende categorieën van betrokken personen:
1°   de natuurlijke personen die als partij optreden in een jurisdictioneel beroep bij een Vlaams bestuursrechtscollege of die worden geïdentificeerd als belanghebbende of betrokkene in het kader van de goede en zorgvuldige behandeling van een dergelijk beroep;
2° de natuurlijke personen die als vertegenwoordiger van een partij optreden in een jurisdictioneel beroep bij een Vlaams bestuursrechtscollege of die als bemiddelaar, deskundige of getuige betrokken zijn bij de behandeling van een dergelijk beroep;
3° de natuurlijke personen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken zijn bij de bestuurlijke besluitvormingsprocedure, beroepsprocedure of verkiezingsproces die voorafgaat aan een jurisdictioneel beroep bij een Vlaams bestuursrechtscollege;
4° de natuurlijke personen van wie persoonsgegevens worden aangeleverd door de partijen in het kader van de procesvoering in een jurisdictioneel beroep bij een Vlaams bestuursrechtscollege of waarvan de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de zorgvuldige afhandeling van een dergelijk beroep.

§3. De volgende categorieën van persoonsgegevens van de betrokken personen, vermeld in paragraaf 2, kunnen worden verwerkt in het kader van het doeleinde, vermeld in paragraaf 1, tweede lid:
1° de identiteitsgegevens;
2° de contactgegevens;
3° het rijksregisternummer;
4° de beroepsgegevens en de gegevens over professionele activiteiten;
5° de financiële identificatiegegevens en de gegevens over de financiële situatie van een natuurlijke persoon;
6° de woningkenmerken;
7° de informatie over de studievoortgang en examenbekwaamheidsresultaten;
8° de bijzondere categorieën van persoonsgegevens, vermeld in artikel 9 en 10 van de algemene verordening gegevensbescherming, waaronder medische gegevens, gezondheidsgegevens, gegevens over de politieke voorkeur of opvatting en gerechtelijke gegevens, met inbegrip van informatie over strafrechtelijke vervolging of veroordelingen en strafbare feiten;
9° alle andere categorieën van persoonsgegevens die de partijen aanleveren of die noodzakelijk zijn voor de zorgvuldige afhandeling van een jurisdictioneel beroep bij een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°.

Als de verwerkingen van de persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, betrekking hebben op bijzondere categorieën van gevoelige persoonsgegevens, zijn de voormelde verwerkingen toegelaten op grond van artikel 9, lid 2, f), van de algemene verordening gegevensbescherming.
 
§4. Een Vlaams bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, en de dienst van de Bestuursrechtscolleges kunnen alleen mededeling of toegang tot de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 3, verlenen aan:
1° de natuurlijke personen, rechtspersonen en overheidsinstanties die als partij optreden in een jurisdictioneel beroep bij een Vlaams bestuursrechtscollege of die worden geïdentificeerd als belanghebbende of betrokkene in het kader van de goede en zorgvuldige behandeling van een dergelijk beroep;
2° de natuurlijke personen of rechtspersonen en hun medewerkers die als vertegenwoordiger van een partij optreden in een jurisdictioneel beroep bij een Vlaams bestuursrechtscollege;
3° de natuurlijke personen die als bemiddelaar, deskundige of getuige betrokken zijn bij de behandeling van een jurisdictioneel beroep bij een Vlaams bestuursrechtscollege;
4° het personeel of de vertegenwoordigers van bepaalde overheidsinstanties en gerechtelijke instanties in het kader van de wettelijke of decretale bevoegdheden van de voormelde instanties die verband houden met de opdrachten van de Vlaamse bestuursrechtscolleges. De toegang is in dit verband beperkt tot de persoonsgegevens die noodzakelijk zijn in het kader van de uitoefening van de voormelde wettelijke of decretale bevoegdheden.

§5. De bestuursrechters en het personeel van de dienst van de Bestuursrechtscolleges die toegang tot of doorgifte van de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 3, hebben verkregen, nemen het vertrouwelijke karakter van de voormelde gegevens in acht.

§6. De persoonsgegevens die conform dit artikel worden verwerkt en die vereist zijn voor de authenticatie van de gebruiker op het digitale platform, en voor het gebruik ervan, worden vijf jaar bewaard.

De maximale bewaringstermijnen voor de andere persoonsgegevens dan de persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, die overeenkomstig dit artikel worden verwerkt, worden, conform artikel 5, lid 1, e), van de algemene verordening gegevensbescherming, vastgelegd op twintig jaar.

HOOFDSTUK 7 Rechtspositieregeling van de bestuursrechters (... - ...)

Afdeling 1 Selectie en benoeming (... - ...)

Artikel 49. (01/06/2023- ...)

§ 1. De Vlaamse Regering benoemt de effectieve bestuursrechters voor het leven bij een Vlaams bestuursrechtscollege op voordracht van de algemene vergadering.

De effectieve bestuursrechters voldoen minstens aan de volgende benoemingsvoorwaarden:
1° houder zijn van het diploma van licentiaat of master in de rechten;
2° een grondige kennis hebben van en minstens tien jaar nuttige ervaring hebben in de domeinen van het Vlaamse recht inzake ruimtelijke ordening en van het Vlaamse milieurecht;
3° een grondige kennis hebben van procesvoering en rechtsbescherming in bestuurlijke of rechterlijke aangelegenheden;
4° een grondige kennis hebben van het Vlaams onteigeningsrecht.

In afwijking van het tweede lid voldoen de effectieve bestuursrechters die benoemd worden bij het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), minstens aan al de volgende benoemingsvoorwaarden:
1° houder zijn van het diploma van licentiaat of master in de rechten; 2° een grondige kennis hebben van het Vlaamse onderwijsrecht;
3° een grondige kennis hebben van procesvoering en rechtsbescherming in bestuurlijke of rechterlijke aangelegenheden.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan de Vlaamse Regering bij het Vlaams bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, c), aanvullende bestuursrechters benoemen op voordracht van de algemene vergadering voor een periode van zes jaar, die hernieuwbaar is.

In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, kan niemand als aanvullende bestuursrechter worden benoemd bij het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, c), tenzij hij zijn deskundigheid kan aantonen op het vlak van publiek recht, politieke wetenschappen of bestuurswetenschappen.

Naast de effectieve bestuursrechters kan de Vlaamse Regering bij het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), aanvullende bestuursrechters benoemen op voordracht van de algemene vergadering voor een periode van zes jaar, die hernieuwbaar is.

Niemand kan als aanvullende bestuursrechter worden benoemd bij het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), tenzij hij minstens voldoet aan de benoemingsvoorwaarden, bepaald in paragraaf 1, derde lid.

De Vlaamse Regering benoemt de bijzitters bij het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), op voordracht van de algemene vergadering voor een periode van zes jaar, die hernieuwbaar is.

De bijzitters die benoemd worden bij het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), voldoen minstens aan al de volgende benoemingsvoorwaarden:
1°     op het ogenblik van de benoeming minstens vijf jaar belast zijn met een onderwijsopdracht als lid van het academisch of onderwijzend personeel van een instelling die binnen het toepassingsgebied valt van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, en die ten hoogste drie jaar voor de benoeming is beëindigd;
2°  een grondige kennis hebben van het hoger onderwijs;
3° een grondige kennis hebben van de beroepsprocedures in het hoger onderwijs.

§ 3. De Vlaamse Regering verklaart de functie van bestuursrechter vacant.

§ 4. De kandidaten worden geselecteerd door een selectiecommissie. De selectie beoogt de bekwaamheid die vereist is voor de uitoefening van het ambt van bestuursrechter te beoordelen. De algemene vergadering bepaalt de samenstelling van de selectiecommissie. De selectiecommissie stelt het programma van de selectieproef vast en legt dat ter bekrachtiging voor aan de algemene vergadering.

De algemene vergadering brengt op grond van de beoordeling van de kandidaten een gemotiveerde voordracht uit aan de Vlaamse Regering, nadat ze de respectieve aanspraken en verdiensten van de kandidaten, die geslaagd zijn voor de selectieproef, vermeld in het eerste lid, heeft vergeleken, aangevuld met een interview met de batig gerangschikte kandidaten.

[... (vernietigd Arrest Grondwettelijk Hof nr. 152/2015 van 29 oktober 2015)]

§ 5. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen, waaronder de nadere regels voor de oproep tot de kandidaat-bestuursrechters.

Artikel 49/1. (01/06/2023- ...)

Ten hoogste twee derde van de door de Vlaamse Regering benoemde leden van het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), mag van hetzelfde geslacht zijn.

Als geen enkele kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht batig gerangschikt is na de selectieprocedure, vermeld in artikel 49, kan bij de voordracht gemotiveerd worden afgeweken van de verplichting, vermeld in het eerste lid, op grond van de aanspraken en verdiensten van de voorgedragen kandidaat van het andere geslacht.

Artikel 50. (01/04/2015- ...)

De bestuursrechters nemen hun ambt op nadat ze in handen van de functioneel bevoegde Vlaamse minister de volgende eed hebben afgelegd: "Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt na te komen".

Artikel 51. (01/06/2023- ...)

De effectieve bestuursrechter wordt voltijds benoemd.

Het ambt van effectief bestuursrechter is onverenigbaar met de uitoefening van om het even welke andere bezoldigde activiteit of functie of mandaat. De algemene vergadering kan de uitoefening van bepaalde activiteiten, functies of mandaten toestaan of de toestemming opheffen.

Het ambt van effectief bestuursrechter is onverenigbaar met elke activiteit die hij zelf of via een tussenpersoon verricht en waardoor ofwel:
1° de functieplichten niet kunnen worden vervuld;
2° de waardigheid van de functie in het gedrang komt en/of het vertrouwen van het publiek in de dienst wordt aangetast;
3° de eigen onafhankelijkheid wordt aangetast;
4° een conflict tussen tegenstrijdige belangen ontstaat.

Het ambt van aanvullend bestuursrechter bij het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, c), is onverenigbaar met een politiek mandaat, met een beroepsactiviteit die de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de aanvullende bestuursrechter in het gedrang brengt en met elke activiteit die leidt tot tegenstrijdige belangen.

Het ambt van aanvullende bestuursrechter of bijzitter bij het Vlaamse bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, d), is onverenigbaar met een beroepsactiviteit die de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de bestuursrechter in het gedrang brengt en met elke activiteit die leidt tot tegenstrijdige belangen.

Afdeling 2 Bezoldiging (... - ...)

Artikel 52. (01/09/2023- ...)

De eerste voorzitter ontvangt een salaris in de schaal A311, een mandaattoelage klasse B, alsook de andere toelagen, vergoedingen en sociale voordelen, vermeld in het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, met uitzondering van de prestatietoelagen.

De effectieve bestuursrechter ontvangt een salaris in de schaal A311, alsook de toelagen, vergoedingen en sociale voordelen, vermeld in het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, met uitzondering van de prestatietoelagen.

De diensten en de ervaring van de eerste voorzitter en de effectieve bestuursrechters worden in aanmerking genomen voor hun geldelijke anciënniteit als vermeld in artikel VII 2 van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006.

De voorzitter van het Vlaams bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, c), ontvangt een forfaitaire vergoeding per zitting van de algemene vergadering en de aanvullende bestuursrechter en de bijzitter, vermeld in artikel 49, § 2, ontvangt een forfaitaire vergoeding per zitting van het bestuursrechtscollege. Het bedrag wordt door de Vlaamse Regering vastgesteld. Ze maken ook aanspraak op de terugbetaling van reis- en verblijfkosten, vermeld in het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006.

Afdeling 3 Ontslag en opruststelling (... - ...)

Artikel 53. (24/04/2017- ...)

De bestuursrechters kunnen op ieder moment ontslag nemen. Ze blijven evenwel hun functie uitoefenen, tot ze zijn vervangen, maximaal gedurende zes maanden.

Een effectieve bestuursrechter houdt op zijn ambt uit te oefenen en wordt op rust gesteld door de algemene vergadering op een van de volgende momenten:
1° op het einde van de maand waarin hij de leeftijd van zevenenzestig jaar bereikt;
2° na advies van een medische dienst, die expertise heeft inzake vervroegde pensionering, als hij niet meer in staat is zijn ambt naar behoren te vervullen wegens zware en blijvende gebrekkigheid. De Vlaamse Regering stelt hiervoor de nadere regels vast.

Op zijn verzoek en op gemotiveerd advies van de eerste voorzitter kan de Vlaamse Regering een effectieve bestuursrechter die de leeftijd van zevenenzestig jaar heeft bereikt, machtigen om zijn ambt verder uit te oefenen tot de bestuursrechter de leeftijd van zeventig jaar heeft bereikt.

De machtiging, vermeld in het derde lid, is een jaar geldig en kan worden hernieuwd.

De bestuursrechter die zijn ambt verder wil uitoefenen nadat hij de leeftijd van zevenenzestig jaar heeft bereikt, dient daarvoor ten vroegste achttien maanden vóór de dag waarop hij de leeftijd van zevenenzestig jaar heeft bereikt en uiterlijk negen maanden voor die dag een verzoek in bij de eerste voorzitter.

De bestuursrechter die een verzoek om hernieuwing van de machtiging wil indienen dient dat uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de vorige machtiging in.

De bestuursrechter bezorgt tegelijkertijd een kopie van zijn verzoek, of in voorkomend geval van zijn verzoek om hernieuwing, aan de Vlaamse Regering.

De eerste voorzitter bezorgt zijn gemotiveerd advies binnen een termijn van een maand aan de Vlaamse Regering.

Afdeling 4 De evaluatie van de effectieve bestuursrechters en de eerste voorzitter (... - ...)

Artikel 54. (01/11/2014- ...)

§ 1. De effectieve bestuursrechters en de eerste voorzitter krijgen een gemotiveerde schriftelijke en beschrijvende evaluatie.

De evaluatie omvat geen einduitspraak, behalve als de evaluator oordeelt dat de geëvalueerde de uitspraak `onvoldoende' krijgt.

De evaluatie van de effectieve bestuursrechter vindt de eerste keer plaats binnen drie maanden na het verstrijken van één jaar na de eedaflegging en vervolgens binnen drie maanden na het verstrijken van de evaluatieperiode van drie jaar. Er kan vroegtijdig een nieuwe tussentijdse evaluatie gehouden worden als zich sedert de laatste evaluatie bijzondere negatieve feiten hebben voorgedaan of als bijzondere negatieve vaststellingen zijn gedaan.

De evaluatie van de eerste voorzitter vindt de eerste keer plaats binnen drie maanden na het verstrijken van een jaar na de eerste aanstelling en vervolgens binnen drie maanden na het verstrijken van de evaluatieperiode van drie jaar. Er kan vroegtijdig een nieuwe tussentijdse evaluatie gehouden worden als zich sedert de laatste evaluatie bijzondere negatieve feiten hebben voorgedaan of als bijzondere negatieve vaststellingen zijn gedaan.

§ 2. De evaluatie slaat op de wijze van ambtsuitoefening en wordt gehouden op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten, met in begrip van de kwaliteit van de geleverde prestaties zonder dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de bestuursrechter. De Vlaamse Regering stelt de evaluatiecriteria vast na het advies van de algemene vergadering te hebben gevraagd.

De eerste voorzitter evalueert de effectieve bestuursrechter. Het evaluatiecollege, dat bestaat uit de drie oudste effectieve bestuursrechters, evalueert de eerste voorzitter.

Artikel 55. (01/11/2014- ...)

De effectieve bestuursrechter en de eerste voorzitter kunnen op straffe van verval binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na de kennisgeving van de evaluatie tegen de uitspraak `onvoldoende' beroep instellen bij de beroepscommissie.

De algemene vergadering bepaalt de samenstelling van de beroepscommissie. De eerste voorzitter en de leden van het evaluatiecollege die de evaluatie hebben gedaan, kunnen geen deel uitmaken van de beroepscommissie.

Het beroep, vermeld in het eerste lid, is opschortend.

Artikel 56. (01/11/2014- ...)

Als een effectieve bestuursrechter de evaluatie `onvoldoende' heeft gekregen, wordt hij opnieuw geëvalueerd na verloop van één jaar.

Als de effectieve bestuursrechter na een evaluatie `onvoldoende' bij een van de twee eerstvolgende evaluaties een tweede evaluatie `onvoldoende' krijgt, doet de algemene vergadering uitspraak bij arrest over het ontslag van de effectieve bestuursrechter.

Als de eerste voorzitter eenmaal de evaluatie `onvoldoende' heeft gekregen, wordt voortijdig een einde gesteld aan zijn mandaat.

De ontslagen effectieve bestuursrechter krijgt een vergoeding wegens ontslag. Die vergoeding is gelijk aan twaalf keer de laatste maandbezoldiging van de bestuursrechter als hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht keer of zes keer die bezoldiging naargelang de bestuursrechter tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.

Artikel 57. (01/11/2014- ...)

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de evaluatie, waaronder ten minste de evaluatieprocedure en de beroepsprocedure.

Afdeling 5 Tuchtregeling en ordemaatregel (... - ...)

Artikel 58. (01/11/2014- ...)

Tegen een effectieve bestuursrechter en de eerste voorzitter die zijn ambtsplichten verzuimt of door zijn gedrag afbreuk doet aan de waardigheid van het ambt, kunnen de volgende tuchtstraffen worden uitgesproken:
1° blaam;
2° inhouding van salaris;
3° tuchtschorsing;
4° ontslag van ambtswege;
5° afzetting.

De inhouding van salaris wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden en mag niet meer bedragen dan een vijfde van de nettobezoldiging.

De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden en kan aanleiding geven tot een inhouding van salaris die niet hoger mag liggen dan een vijfde van de nettobezoldiging.

Tijdens de tuchtschorsing bevindt de effectieve bestuursrechter zich in de administratieve toestand non-activiteit met behoud van salaris, met behoud van de toepassing van het eerste lid.

Het ontslag van ambtswege en de afzetting hebben het verlies van de hoedanigheid van bestuursrechter tot gevolg.

Artikel 59. (01/11/2014- ...)

 De tuchtoverheid, die bevoegd is om een tuchtprocedure in te stellen en een van de tuchtstraffen, vermeld in artikel 58, eerste lid, op te leggen, is:
1° de eerste voorzitter ten aanzien van de effectieve bestuursrechters;
2° het tuchtcollege, dat bestaat uit de drie oudste effectieve bestuursrechters, ten aanzien van de eerste voorzitter.

Artikel 60. (01/11/2014- ...)

De effectieve bestuursrechter en de eerste voorzitter kunnen op straffe van verval binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na de kennisgeving van de uitgesproken tuchtstraf daartegen gemotiveerd beroep instellen bij de beroepscommissie.

De algemene vergadering bepaalt de samenstelling van de beroepscommissie. De eerste voorzitter en de leden van het tuchtcollege die de tuchtstraf in eerste instantie hebben uitgesproken kunnen geen deel uitmaken van de beroepscommissie.

Artikel 61. (01/11/2014- ...)

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de tuchtprocedure, waaronder ten minste de wijze waarop de tuchtprocedure wordt ingesteld en gevoerd, de wijze waarop beroep kan worden ingesteld en de beroepsprocedure wordt gevoerd, en de regels voor de doorhaling van de tuchtstraffen.

Artikel 62. (01/11/2014- ...)

Als de eerste voorzitter of een effectieve bestuursrechter wordt vervolgd wegens een misdaad of wanbedrijf of tuchtrechtelijk wordt vervolgd, kan hij in het belang van de dienst bij wijze van ordemaatregel uit zijn ambt worden geschorst voor de duur van de vervolging en tot de eindbeslissing is genomen.

De eerste voorzitter spreekt de schorsing van de effectieve bestuursrechter uit. Het tuchtcollege, dat bestaat uit de drie oudste effectieve bestuursrechters, spreekt de schorsing uit ten aanzien van de eerste voorzitter.

De effectieve bestuursrechter en de eerste voorzitter kunnen op straffe van verval binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na de kennisgeving van de ordemaatregel daartegen gemotiveerd beroep instellen bij de beroepscommissie.

De algemene vergadering bepaalt de samenstelling van de beroepscommissie. De eerste voorzitter en de leden van het tuchtcollege die de schorsing in eerste instantie hebben uitgesproken kunnen geen deel uitmaken van de beroepscommissie.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de schorsing, waaronder ten minste de wijze waarop beroep kan worden ingesteld en de beroepsprocedure wordt gevoerd, alsook de gevolgen die verbonden zijn aan de schorsing.

Afdeling 6 Andere delen van de rechtspositieregeling van de bestuursrechter (... - ...)

Artikel 63. (01/09/2023- ...)

De effectieve bestuursrechter kan gedurende zijn volledige loopbaan verlof voor deeltijdse prestaties krijgen als gunst. De arbeidsprestaties kunnen met toepassing van dat verlof ten hoogste worden verminderd tot 80% van een voltijdse betrekking. De effectieve bestuursrechter vraagt het verlof aan bij de voorzitter van het Vlaamse bestuursrechtscollege waarbij hij is benoemd. De voorzitter weigert het verlof als de goede werking van de dienst dit vereist.

Met behoud van de toepassing van de bepalingen die in dit decreet zijn opgenomen over de rechtspositieregeling van de bestuursrechter, bepaalt de Vlaamse Regering de overige delen van de rechtspositieregeling van de bestuursrechter, waaronder ten minste de deontologische rechten en plichten, de verloven en de vereisten inzake beschikbaarheid van de bijzitters.

De Vlaamse Regering stelt de deontologische code vast op voorstel van de algemene vergadering.

HOOFDSTUK 8 Wijzigingsbepalingen (... - ...)

Afdeling 1 Wijzigingen van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (... - ...)

Artikel 64. (... - ...)

In artikel 16.4.19 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 23 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt het derde lid opgeheven;
2° paragraaf 4 wordt opgeheven.

Artikel 65. (01/11/2014- ...)

 Artikel 16.4.20 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt opgeheven.

Artikel 66. (01/11/2014- ...)

Artikel 16.4.21 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en vervangen bij het decreet van 23 december 2010, wordt opgeheven.

Artikel 67. (01/11/2014- ...)

Artikel 16.4.22 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt opgeheven.

Artikel 68. (... - ...)

Artikel 16.4.24 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en vervangen bij het decreet van 23 december 2010, wordt opgeheven.

Artikel 69. (01/01/2015- ...)

In artikel 16.4.39 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en vervangen bij het decreet van 23 december 2010, worden tussen het woord "opgelegd" en het woord "beroep" de woorden "binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de bestreden beslissing" ingevoegd.

Artikel 70. (01/01/2015- ...)

In artikel 16.4.44 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en vervangen bij het decreet van 23 december 2010, worden tussen het woord "opgelegd" en de zinsnede ", beroep" de woorden "binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de bestreden beslissing" ingevoegd.

Artikel 71. (01/01/2015- ...)

Artikel 16.4.62, 16.4.63 en 16.4.65 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en vervangen bij het decreet van 23 december 2010, worden opgeheven.

Afdeling 2 Wijzigingen van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (... - ...)

Artikel 72. (01/11/2014- ...)

In artikel 15 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 2011, 29 juni 2012 en 29 maart 2013 worden paragraaf 2 tot en met 9 opgeheven.

Artikel 73. (01/11/2014- ...)

In artikel 16, § 2, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "artikel 15, § 9," vervangen door de zinsnede "artikel 31, § 5, van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges".

Afdeling 3 Wijzigingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (... - ...)

Artikel 74. (01/01/2015- ...)

Aan artikel 4.2.11, § 2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2012, worden de woorden "en het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges" toegevoegd.

Artikel 75. (01/11/2014- ...)

In artikel 4.8.1. van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, wordt het tweede lid opgeheven.

Artikel 76. (01/01/2015- ...)

In artikel 4.8.2. van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, worden het tweede en het derde lid opgeheven.

Artikel 77. (01/01/2015- ...)

In titel IV, hoofdstuk VIII, afdeling 2, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, worden onderafdeling 2, die bestaat uit artikel 4.8.3, onderafdeling 3, die bestaat uit artikel 4.8.4, en onderafdeling 4, die bestaat uit artikel 4.8.5, opgeheven.

Artikel 78. (01/01/2015- ...)

In titel IV, hoofdstuk VIII, afdeling 3, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, wordt onderafdeling 1, die bestaat uit artikel 4.8.6 tot en met 4.8.10, opgeheven.

Artikel 79. (01/01/2015- ...)

 In artikel 4.8.11 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het woord "belanghebbenden" vervangen door het woord "personen";
2° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord "belanghebbende" vervangen door het woord "persoon";
3° paragraaf 3 wordt opgeheven.

Artikel 80. (01/01/2015- ...)

Artikel 4.8.12 en 4.8.13 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, worden opgeheven.

Artikel 81. (01/01/2015- ...)

In titel IV, hoofdstuk VIII, afdeling 3, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, worden onderafdeling 3, die bestaat uit artikel 4.8.14, en onderafdeling 4, die bestaat uit artikel 4.8.15 tot en met 4.8.20, opgeheven.

Artikel 82. (01/01/2015- ...)

Artikel 4.8.21 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 4.8.21. Elk van de personen, vermeld in artikel 4.8.11, § 1, eerste lid, kan in de zaak tussenkomen.".

Artikel 83. (01/01/2015- ...)

In titel IV, hoofdstuk VIII, afdeling 3, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, worden onderafdeling 6, die bestaat uit artikel 4.8.22 en 4.8.23, onderafdeling 7, die bestaat uit artikel 4.8.24 tot en met 4.8.27, en onderafdeling 8, die bestaat uit artikel 4.8.28 tot en met 4.8.32, opgeheven.

Artikel 84. (01/11/2014- ...)

In titel IV, hoofdstuk VIII, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, worden afdeling 4, die bestaat uit artikel 4.8.33 tot en met 4.8.40, afdeling 5, die bestaat uit artikel 4.8.41 tot en met 4.8.43, en afdeling 6, die bestaat uit artikel 4.8.44 tot en met 4.8.48, opgeheven.

Artikel 85. (01/11/2014- ...)

In artikel 5.1.3, § 3, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2012, worden tussen de zinsnede "hoofdstuk VIII van titel IV" en de zinsnede ". Artikel 14, § 3, van" de woorden "en het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges" ingevoegd.

Artikel 86. (01/11/2014- ...)

In artikel 7.5.8 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 16 juli 2010 en 6 juli 2012, wordt paragraaf 5 opgeheven.

Afdeling 4 Wijzigingen van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet (... - ...)

Artikel 87. (01/11/2014- ...)

Artikel 202 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 202. Er wordt een Raad voor Verkiezingsbetwistingen opgericht".

Artikel 88. (01/11/2014- ...)

In deel 4, titel 2, hoofdstuk 1, van hetzelfde decreet wordt afdeling 3, die bestaat uit artikel 206, opgeheven.

Artikel 89. (01/01/2015- ...)

In deel 4, titel 2, hoofdstuk 1, van hetzelfde decreet wordt afdeling 4, die bestaat uit artikel 207 tot en met 215, opgeheven.

Artikel 90. (01/01/2015- ...)

 In deel 4, titel 2, van hetzelfde decreet wordt hoofdstuk 2, dat bestaat uit artikel 216 en 217, opgeheven.

HOOFDSTUK 9 Slotbepalingen (... - ...)

Artikel 91. (01/03/2018- ...)

§ 1. De bestuursrechters die op de datum van inwerkingtreding van dit decreet aangesteld zijn bij het handhavingscollege, blijven aangesteld als effectief of plaatsvervangend bestuursrechter bij hun rechtscollege met behoud van de mandaatregeling en de bezoldigingsregeling die ze genoten overeenkomstig de regeling die van toepassing was voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, totdat ze op rust worden gesteld, ontslag nemen of ontslag krijgen.

Uiterlijk negentig dagen voor het mandaat van de bestuursrechters, vermeld in het eerste lid is verstreken, kan de Vlaamse Regering beslissen om het mandaat van bestuursrechter niet te verlengen.

De beslissing mag niet indruisen tegen de onafhankelijkheid van het handhavingscollege of van de individuele bestuursrechters ervan, noch betrekking hebben op de inhoudelijke aspecten van de door het handhavingscollege genomen beslissingen. Als de Vlaamse Regering uiterlijk negentig dagen voor het mandaat van de bestuursrechters, vermeld in het eerste lid verstrijkt, geen beslissing neemt om het mandaat niet te verlengen, wordt het mandaat stilzwijgend verlengd.

§ 2. De bestuursrechters die op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet benoemd zijn bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, blijven benoemd bij hun rechtscollege als bestuursrechter totdat ze op rust worden gesteld, ontslag nemen of ontslag krijgen. Ze ontvangen een salaris in de schaal A311, alsook de toelagen, vergoedingen en sociale voordelen, vermeld in deel VII van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, met uitzondering van de prestatietoelagen.

§ 3. De aanvullende bestuursrechters die op de datum van inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk aangesteld zijn bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen blijven aangesteld bij dit rechtscollege met behoud van de bezoldigingsregeling die ze genoten overeenkomstig de regeling die van toepassing was voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet totdat de achterstand is weggewerkt of totdat ze ontslag nemen.

§ 4. De voorzitters, de raadsleden en de plaatsvervangers die op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet benoemd zijn bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, blijven benoemd bij hun rechtscollege met behoud van de bezoldigingsregeling die ze genoten overeenkomstig de regeling die van toepassing was voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet tot 1 maart van het jaar waarin de lokale en provinciale verkiezingen plaatsvinden.

In afwijking van artikel 49, § 2, kan de Vlaamse Regering de bestuursrechters, vermeld in het eerste lid van deze paragraaf, vanaf 1 maart van het jaar waarin de lokale en provinciale verkiezingen plaatsvinden, benoemen als aanvullend bestuursrechter bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen voor een periode van zes jaar, die hernieuwbaar is met behoud van de bezoldigingsregeling die ze genoten overeenkomstig de regeling die van toepassing was voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet.

Artikel 92. (01/11/2014- ...)

Voor de effectieve bestuursrechters die op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet aangesteld of benoemd zijn bij het Vlaams bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), wordt de eerste evaluatie gehouden binnen een termijn van drie maanden na het verstrijken van één jaar na de inwerkingtreding van het decreet.

Artikel 93. (01/11/2014- ...)

De Vlaamse Regering regelt de overdracht van het personeel van het Vlaams bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, b), aan de dienst van de Bestuursrechtscolleges.

De Vlaamse Regering regelt de overdracht van het personeel van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, dat overeenkomstig artikel 16.4.22 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid ter beschikking is gesteld van het Vlaams bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, a), aan de dienst van de Bestuursrechtscolleges.

De Vlaamse Regering bepaalt de noodzakelijke maatregelen om de rechten te waarborgen van het overgedragen personeel wat betreft de anciënniteit en de bezoldiging.

Artikel 94. (01/01/2015- ...)

 De beroepen die zijn ingediend bij de Vlaamse bestuursrechtscolleges, vermeld in artikel 2, 1°, a) en c), voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet worden behandeld volgens de reglementering die van toepassing was daags voor de inwerkingtreding van dit decreet.

Artikel 95. (01/01/2015- ...)

De beroepen die zijn ingediend bij het Vlaams bestuursrechtscollege, vermeld in artikel 2, 1°, b), voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, worden behandeld volgens de volgende regels:
1° beroepen die zijn ingediend voor 1 september 2012, worden behandeld volgens de procedureregels die gelden voor die datum;
2° beroepen die zijn ingediend vanaf 1 september 2012 en voor de datum van inwerkingtreding van dit decreet worden behandeld volgens de procedureregels vermeld in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen;
3° beroepen die al in beraad zijn genomen voor de datum van inwerkingtreding van dit decreet worden in dezelfde samenstelling als op de zitting besproken en uitgesproken.

Artikel 96. (04/04/2014- ...)

Dit decreet treedt in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum en uiterlijk op 1 januari 2015.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 04/11/2024