Besluit van de Vlaamse Regering houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges

Datum 16/05/2014

Inhoudstafel

  1. DEEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN
    1. HOOFDSTUK 1 Algemene en institutionele bepalingen
    2. HOOFDSTUK 2 Rechtspleging
      1. Afdeling 1 Algemene bepalingen
        1. Onderafdeling 1 Raadsman
        2. Onderafdeling 2 Termijnen
        3. Onderafdeling 3 Woonplaatskeuze
        4. Onderafdeling 4 Indiening en kennisname van verzoekschriften en processtukken, de overtuigingsstukken en het administratief dossier
        5. Onderafdeling 5 Afstand van het ingediende beroep of bezwaar
        6. Onderafdeling 6 Samenvoegen van beroepen of bezwaren
        7. Onderafdeling 7 Het ambtshalve opvragen van stukken of inlichtingen bij partijen en derden
      2. Afdeling 2 Procedureverloop
        1. Onderafdeling 1 Het indienen van een verzoekschrift
        2. Onderafdeling 2 Het registreren van het verzoekschrift
      3. Afdeling 3 Kosten
        1. Onderafdeling 1 Rolrechten
        2. [Onderafdeling 1/1 Rechtsplegingsvergoeding (ing. BVR 21 april 2017, art. 10, I: 24 april 2017)]
        3. [Onderafdeling 1/2 Kosten die voortvloeien uit de bemiddeling (ing. BVR 21 april 2017, art. 10, I: 24 april 2017)]
        4. Onderafdeling 2 Getuigengeld
        5. Onderafdeling 3 Deskundigenonderzoek
        6. Onderafdeling 4 Vergoeding voor afschriften of uittreksels
        7. Onderafdeling 5 Indexatie
  2. DEEL 2 BESTUURLIJKE GELDBOETE EN VOORDEELONTNEMING
    1. HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied
    2. HOOFDSTUK 2 Rechtspleging
      1. [Afdeling 1 Verkorte procedures (verv. BVR 21 april 2017, art. 12, I: 24 april 2017)]
        1. [Onderafdeling 1 Algemeen (ing. BVR 21 april 2017, art. 12, I: 24 april 2017)]
        2. [Onderafdeling 2 Vereenvoudigde procedure (ing. BVR 21 april 2017, art. 12, I: 24 april 2017)]
        3. [Onderafdeling 3 Korte debatten (ing. BVR 21 april 2017, art. 12, I: 24 april 2017)]
      2. Afdeling 2 Vernietiging
        1. Onderafdeling 1 Het vooronderzoek
          1. Sectie 1 De antwoordnota van de verweerder
          2. Sectie 2 De wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker
          3. [... (opgeh. BVR 21 april 2017, art. 16, I: 24 april 2017)]
        2. Onderafdeling 2 Getuigen
        3. Onderafdeling 3 Deskundigen
        4. Onderafdeling 4 Het doen van vaststellingen ter plaatse
        5. Onderafdeling 5 Zitting
        6. Onderafdeling 6 Beraadslaging en uitspraak
      3. Afdeling 3 Tussengeschillen
        1. Onderafdeling 1 Betichting van valsheid
        2. Onderafdeling 2 Bestuurlijke lus
      4. Afdeling 4 Verzoek tot herziening of verbetering
        1. Onderafdeling 1 Herziening
        2. Onderafdeling 2 Verbetering in geval van een materiële vergissing
  3. DEEL 3 VERGUNNINGSBESLISSINGEN
    1. HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied
    2. HOOFDSTUK 2 Rechtspleging
      1. Afdeling 1 Het indienen van een verzoekschrift
      2. [Afdeling 2 Verkorte procedures (verv. BVR 21 april 2017, art. 27, I: 24 april 2017)]
        1. [Onderafdeling 1 Algemeen (ing. BVR 21 april 2017, art. 27, I: 24 april 2017)]
        2. [Onderafdeling 2 Vereenvoudigde procedure (ing. BVR 21 april 2017, art. 27, I: 24 april 2017)]
        3. [Onderafdeling 3 Korte debatten (ing. BVR 21 april 2017, art. 27, I: 24 april 2017)]
      3. Afdeling 3 Tussenkomst
      4. Afdeling 4 Schorsing
        1. [Onderafdeling 1 Schorsing bij hoogdringendheid (verv. BVR 21 april 2017, art. 31, I: 24 april 2017)]
        2. [Onderafdeling 2 Schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (ing. BVR 21 april 2017, art. 35, I: 24 april 2017)]
        3. [Onderafdeling 3 Zitting (verv. BVR 21 april 2017, art. 40, I: 24 april 2017)]
        4. [Onderafdeling 4 Arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing bij hoogdringendheid of over de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (verv. BVR 21 april 2017, art. 41, I: 24 april 2017)]
        5. Onderafdeling 5 Verzoek tot voortzetting
        6. Onderafdeling 6 Versnelde rechtspleging
        7. [Onderafdeling 7 Opheffing van de schorsing of van voorlopige maatregelen (verv. BVR 21 april 2017, art. 48, I: 24 april 2017)]
      5. Afdeling 5 Vernietiging
        1. Onderafdeling 1 Het vooronderzoek
          1. Sectie 1 De antwoordnota van de verweerder
          2. Sectie 2 De schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij
          3. Sectie 3 De wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker
          4. Sectie 4 [... (opgeh. BVR 21 april 2017, art. 54, I: 24 april 2017)]
          5. Sectie 5 [... (opgeh. BVR 21 april 2017, art. 54, I: 24 april 2017)]
        2. Onderafdeling 2 Getuigen
        3. Onderafdeling 3 Zitting
        4. Onderafdeling 4 Beraadslaging en uitspraak
      6. Afdeling 6 Tussengeschillen
        1. Onderafdeling 1 Betichting van valsheid
        2. Onderafdeling 2 Bestuurlijke lus
        3. Onderafdeling 3 Bemiddeling
        4. Onderafdeling 4 Hervatting van het geding
      7. Afdeling 7 Geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep
      8. Afdeling 8 Verzoek tot herziening of verbetering
        1. Onderafdeling 1 Herziening
        2. Onderafdeling 2 Verbetering in geval van een materiële vergissing
  4. DEEL 4 VERKIEZINGSBETWISTINGEN EN MANDAATGESCHILLEN
    1. HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied
    2. HOOFDSTUK 2 Rechtspleging
  5. [DEEL 4/1 BETWISTINGEN INZAKE STUDIEVOORTGANGSBESLISSINGEN (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
    1. [HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
    2. [HOOFDSTUK 2 Rechtspleging (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
      1. [Afdeling 1. Het indienen van een verzoekschrift (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
      2. [Afdeling 2. Verkorte procedure (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
        1. [Onderafdeling 1. Algemeen (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
        2. [Onderafdeling 2. Vereenvoudigde procedure (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
      3. [Afdeling 3. Vernietiging (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
        1. [Onderafdeling 1. De procedurekalender (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
        2. [Onderafdeling 2. Het vooronderzoek (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
          1. [Sectie 1. De antwoordnota van de verweerder (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
          2. [Sectie 2. De wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
        3. [Onderafdeling 3. Getuigen (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
        4. [Onderafdeling 4. Deskundigen (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
        5. [Onderafdeling 5. Zitting (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
        6. [Onderafdeling 6. Beraadslaging en uitspraak (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
        7. [Onderafdeling 7. Schorsing van de werkzaamheden (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)]
  6. DEEL 5 OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Inhoud

(... - ...)

De Vlaamse Regering,

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, artikel 3, 10, 16, 17, 19, 20, 34, 36, 39, 40, 41, 42, 43, 45 en 96;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 januari 2014;

Gelet op advies nummer 55.876/3 van de Raad van State, gegeven op 28 april 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur en de Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport;

Na beraadslaging,

Besluit :

DEEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN (... - ...)

HOOFDSTUK 1 Algemene en institutionele bepalingen (... - ...)

Artikel 1. (01/09/2023- ...)

In dit besluit wordt verstaan onder:
1° advocaat: een persoon die als advocaat ingeschreven is op de lijst van de stagiairs, het tableau van de Orde der Advocaten of een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie die, volgens de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, gerechtigd is het beroep van advocaat uit te oefenen of een titel van advocaat te voeren;
2° afschrift: een fotokopie of een digitale kopie;
3° beschikking: de beslissing van de voorzitter van het College, van de kamervoorzitter of een bestuursrechter, die alleen betrekking heeft op procedurele aangelegenheden;
4° bestreden beslissing: een beslissing als vermeld in artikel 2, 7°, van het decreet;
5° beveiligde zending: een van de betekeningswijzen als vermeld in artikel 2, 8°, van het decreet;
6° College: een Vlaams Bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, van het decreet;
7° decreet: het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges;
8° huishoudelijk reglement: het huishoudelijk reglement, vermeld in artikel 11 van het decreet;
9° kamervoorzitter: het lid van het College dat een kamer als vermeld in artikel 12 van het decreet voorzit;
10° het digitaal loket: het loket van de Vlaamse bestuursrechtscolleges, vermeld in artikel 8/1, § 1;
11° gebruiker: iedere natuurlijke persoon die zich na authenticatie toegang heeft verleend tot het digitaal loket;
12° Verordening 2016/679: Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG.
13° omgevingsloket: het digitale loket, vermeld in artikel 147, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
14° Databank Hoger Onderwijs: de databank, vermeld in artikel IV.90 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.

Artikel 2. (18/03/2024- ...)

De zetel van het College is gevestigd in het Marie-Elisabeth Belpairegebouw, Simon Bolivarlaan 17, 1000 Brussel.

Het College kan zijn zittingen evenwel organiseren in de provinciehoofdsteden, onder de voorwaarden, vermeld in zijn huishoudelijk reglement.

HOOFDSTUK 2 Rechtspleging (... - ...)

Afdeling 1 Algemene bepalingen (... - ...)

Onderafdeling 1 Raadsman (... - ...)

Artikel 3. (01/01/2015- ...)

Een raadsman die advocaat is, treedt voor het College op als gevolmachtigde van een partij zonder dat hij daarvoor een volmacht moet kunnen voorleggen. Behalve in geval van bewijs van het tegendeel, wordt de advocaat verondersteld gemandateerd te zijn door de handelingsbekwame persoon die hij beweert te verdedigen.

Een raadsman die geen advocaat is, kan alleen voor het College optreden als gevolmachtigde van een partij, als hij een volmacht heeft. Hij bezorgt die schriftelijke volmacht aan het College op het ogenblik dat hij het verzoekschrift indient en voor de later ingediende processtukken of de bijstand ter zitting uiterlijk voor het sluiten van de debatten.

Als een raadsman die geen advocaat is, niet over een schriftelijke volmacht beschikt, wordt de betrokken partij geacht niet bijgestaan of vertegenwoordigd te zijn en wordt het betrokken processtuk geacht niet te zijn ingediend.

Onderafdeling 2 Termijnen (... - ...)

Artikel 4. (01/09/2023- ...)

De verzoekschriften en processtukken moeten op straffe van onontvankelijkheid worden ingediend binnen de termijnen, vermeld in het decreet, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning,het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 en dit besluit.

Artikel 5. (01/01/2015- ...)

 De dag van de akte of de gebeurtenis die de termijn doet ingaan, vermeld in dit besluit en in hoofdstuk 3 van het decreet, wordt niet in de termijn begrepen.

De vervaldag wordt in de termijn begrepen. AIs de vervaldag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt die vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.

Artikel 6. (01/01/2015- ...)

De betekening met een aangetekende brief wordt, behalve in geval van bewijs van het tegendeel door de geadresseerde, geacht plaats te vinden op de werkdag die valt na de datum van de poststempel van de aangetekende brief. De datum van aanbieding door de postdiensten geldt, niet de feitelijke kennisneming van de beveiligde zending op een later tijdstip. De datum van de poststempel heeft bewijskracht zowel voor de verzending als voor de ontvangst.

De betekening door afgifte tegen ontvangstbewijs wordt geacht plaats te vinden op de datum van het ontvangstbewijs.

De bij het decreet en dit besluit bedoelde termijnen lopen eveneens tegen de minderjarigen, de ontzette personen en andere onbekwamen. Het College kan de termijnen van hun verval ontheffen wanneer het vaststaat dat de vertegenwoordiging van die personen niet tijdig was verzekerd voor het verstrijken van de termijnen.

Onderafdeling 3 Woonplaatskeuze (... - ...)

Artikel 7. (24/04/2017- ...)

§ 1. Met uitzondering van de besturen kiest elke partij in haar eerste processtuk een woonplaats in België die geldt voor alle daaropvolgende proceshandelingen van de zaak.

In dit artikel wordt verstaan onder zaak: de hoofdvordering en de eventuele aanvullende vorderingen.

§ 2. De griffier verricht alle betekeningen rechtsgeldig op de gekozen woonplaats.

 § 3. Elke wijziging van de woonplaatskeuze wordt voor elke zaak afzonderlijk en met een beveiligde zending uitdrukkelijk ter kennis gebracht van de griffier, met vermelding van het rolnummer van de zaak waarop de wijziging betrekking heeft.

Onderafdeling 4 Indiening en kennisname van verzoekschriften en processtukken, de overtuigingsstukken en het administratief dossier (... - ...)

Artikel 8. (01/09/2023- ...)

§ 1. De partijen bezorgen aan het College alle verzoekschriften en processtukken met een beveiligde zending, op straffe van onontvankelijkheid.

In geval van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, kan de verzoeker het verzoekschrift aan het College bezorgen door het te sturen naar het e-mailadres dat daarvoor vastgesteld is. De verzoeker bezorgt, op straffe van onontvankelijkheid, het verzoekschrift uiterlijk de eerstvolgende werkdag conform het eerste lid.

De processtukken die aan het College gericht zijn, bevatten een inventaris van de overtuigingsstukken, die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn.

De overtuigingsstukken die deel uitmaken van het administratief dossier dat via het verlenen van toegang tot het omgevingsloket of de Databank Hoger Onderwijs is ingediend, worden ook in de inventaris van de overtuigingsstukken opgenomen. Met behoud van de toepassing van artikel 16, 1°, worden de voormelde overtuigingsstukken niet toegevoegd aan de processtukken.

Op het ogenblik dat een partij voor de eerste keer een inventaris overmaakt, geeft die partij in de inventaris aan welke delen van de overtuigingsstukken ze wil onttrekken aan de terinzagelegging op de griffie en de redenen daarvoor. De onttrekking kan slechts voor de volgende delen :
1° de delen uit het project-MER of OVR die niet werden onderworpen aan het openbaar onderzoek;
2° de delen die als vertrouwelijk moeten worden behandeld.

§ 2. De griffier kan de neerlegging van afschriften van het verzoekschrift, overtuigingsstukken of processtukken bevelen.

§ 3. Het administratief dossier bevat de bestreden beslissing, de stukken op grond waarvan die beslissing is genomen en in voorkomend geval een bewijs van de datum van de kennisgeving van de beslissing door het bestuur aan de verzoeker.

Het administratief dossier dat aan het College gericht is, bevat een inventaris van de stukken, die conform die inventaris genummerd zijn.

Voor de beroepen, vermeld in artikel 54, 2°, wordt het verlenen van toegang tot het omgevingsloket aan het College als de indiening van het administratief dossier beschouwd en geldt de vermelding in het omgevingsloket van de datum van het verlenen van toegang als de datum van de indiening. In dat geval bevat het administratief dossier, in afwijking van het tweede lid, geen inventaris.

§ 4. De partijen en hun raadsmannen kunnen ter griffie kennis nemen van de verzoekschriften, het administratief dossier, de processtukken, de overtuigingsstukken en de uitspraken.

Artikel 8/1. (22/02/2021- ...)

§ 1. De Dienst van de Bestuursrechtscolleges stelt een digitaal loket ter beschikking waarop documenten in het kader van de rechtspleging elektronisch kunnen worden neergelegd.

De elektronische neerlegging wordt beschouwd als een beveiligde zending als vermeld in artikel 2, 8°, c van het decreet.

Het digitaal loket is toegankelijk via een webpagina van de Dienst van de Bestuursrechtscolleges.

Wie toegang tot het digitaal loket wil verkrijgen, authenticeert zich via:
1° een elektronische identiteitskaart;
2° een federaal token;
3° een beveiligingscode via een mobiele app;
4° een beveiligingscode via sms;
5° een andere authenticatie die aanvaard is door de Vlaamse minister, bevoegd voor justitie en handhaving, zoals vastgelegd in een ministerieel besluit.

De Dienst van de Bestuursrechtscolleges publiceert op zijn website een handleiding over de authenticatie en de elektronische neerlegging van de documenten.

§ 2. De Dienst van de Bestuursrechtscolleges kan richtlijnen vastleggen voor de toegelaten formaten, de maximale grootte en de andere technische vereisten die gesteld worden aan de neergelegde documenten. Die richtlijnen worden gepubliceerd op de website van de dienst.

Alle documenten die in het kader van de elektronische neerlegging verzonden worden, voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° de documenten zijn virusvrij en kopieerbaar;
2° de documenten kunnen worden geopend en gelezen door de Dienst van de Bestuursrechtscolleges.

§ 3. Als gebruikers documenten elektronisch neerleggen in het digitaal loket in het kader van de rechtspleging volgen ze de aanduidingen en vullen ze de daartoe bestemde velden in. Ze vermelden het rolnummer waaronder de vordering is ingeschreven als ze dat kennen.

§ 4. Als gebruikers documenten elektronisch neerleggen in het kader van de rechtspleging, leggen ze tegelijkertijd ook de bijbehorende overtuigingsstukken, vermeld in de inventaris, elektronisch neer.

§ 5. Verzoekschriften en processtukken, die worden neergelegd in het digitaal loket worden gehandtekend aan de hand van een "gekwalificeerde elektronische handtekening", zoals gedefinieerd in artikel 3, eerste lid, 12°, van de verordening (EU) Nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.

Als de handtekening van verschillende natuurlijke personen noodzakelijk is, worden die allemaal elektronisch aangebracht.

§ 6. Elk document in het kader van de rechtspleging dat in het digitaal loket wordt neergelegd, wordt geacht de originele versie van dat stuk te zijn.

§ 7. De betekening door elektronische neerlegging wordt geacht plaats te vinden op de datum van neerlegging die wordt vastgesteld door het digitaal loket.

Het digitaal loket voorziet in de mogelijkheid dat een gebruiker een bewijs van de datum van de neerlegging kan printen.

§ 8. Als het digitaal loket als applicatie volledig onbeschikbaar is en het elektronisch neerleggen van documenten in het kader van de rechtspleging onmogelijk is, wordt een foutmelding getoond aan de gebruiker die kan worden geprint.

Die foutmelding geldt als bewijs van de volledige onbeschikbaarheid en kan door een partij of een belanghebbende in voorkomend geval worden ingeroepen als begin van bewijs van overmacht als die onbeschikbaarheid plaatsvindt op de vervaldag van een termijn.

§ 9. De elektronische neerlegging leidt tot de verwerking van persoonsgegevens van de gebruiker, door de medewerkers van de Dienst van de Bestuursrechtscolleges.

Die verwerking kadert in de plicht van de Vlaamse bestuursrechtscolleges om binnen hun bevoegdheden recht te spreken en de neergelegde documenten te behandelen binnen de toepasselijke rechtspleging.

De volgende categorieën van persoonsgegevens worden in het kader van de elektronische neerlegging verwerkt:
1° contactgegevens
2° persoonlijke contactgegevens
3° identificatiegegevens

De gegevens kaderen in de plicht, vermeld in het tweede lid, en worden verwerkt op grond van artikel 6, eerste lid, c) en e), artikel 9, tweede lid, f) van de Verordening 2016/679.

De Dienst van de Bestuursrechtscolleges geldt als verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7°, van de Verordening 2016/679.

De gegevens die worden verwerkt om de gebruiker te authenticeren en om tot de eigenlijke neerlegging over te gaan, worden bewaard gedurende een termijn van vijf jaar.

Artikel 9. (01/01/2015- ...)

De griffier verricht alle betekeningen met een beveiligde zending.

Als de betekening een termijn doet ingaan, maakt de griffier melding van de toepasselijke termijn.

De verrichtingen mogen echter met een gewone brief, per fax of per e-mail worden gedaan als de ontvangst ervan geen termijn doet ingaan.

Onderafdeling 5 Afstand van het ingediende beroep of bezwaar (... - ...)

Artikel 10. (01/01/2015- ...)

Als de verzoeker uitdrukkelijk afstand doet van het door hem ingediende beroep of bezwaar, stelt de kamer de afstand van het beroep of bezwaar onmiddellijk bij arrest vast en beslist in voorkomend geval over de kosten.

Stilzwijgende afstand mag alleen worden afgeleid uit akten of uit bepaalde, met elkaar overeenstemmende feiten waaruit met zekerheid blijkt dat de verzoeker afstand wil doen van zijn beroep. De kamer stelt de afstand van het beroep of bezwaar onmiddellijk bij arrest vast en beslist in voorkomend geval over de kosten.

Onderafdeling 6 Samenvoegen van beroepen of bezwaren (... - ...)

Artikel 11. (24/04/2017- ...)

Als de beroepen of bezwaren aanhangig zijn bij verschillende kamers, kan de voorzitter van het College de kamer aanwijzen die de samengevoegde beroepen of bezwaren zal behandelen.

Als de beroepen of bezwaren aanhangig zijn bij dezelfde kamer, kan de kamervoorzitter beroepen of bezwaren samenvoegen.

Onderafdeling 7 Het ambtshalve opvragen van stukken of inlichtingen bij partijen en derden (... - ...)

Artikel 12. (01/01/2015- ...)

Met het oog op de beoordeling van de zaak kan het College rechtstreeks briefwisseling voeren met alle partijen, besturen en derden en hen alle nuttige inlichtingen en stukken vragen.

Afdeling 2 Procedureverloop (... - ...)

Onderafdeling 1 Het indienen van een verzoekschrift (... - ...)

Artikel 13. (01/01/2015- ...)

Het beroep of bezwaar wordt bij verzoekschrift ingediend.

Artikel 14. (01/01/2015- ...)

 Het verzoekschrift wordt gedagtekend en door de verzoeker of zijn raadsman ondertekend.

Artikel 15. (01/09/2023- ...)

Het verzoekschrift bevat, minstens de volgende gegevens:
1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;
2° in voorkomend geval, de naam en het adres van de verweerder;
3° het voorwerp van het beroep of bezwaar;
4° een uiteenzetting van de feiten en de ingeroepen middelen;
5° een inventaris van de overtuigingsstukken.

In afwijking van het eerste lid, 4°, bevat het verzoekschrift voor de beroepen, vermeld in artikel 112/1, een feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren.

Artikel 16. (01/01/2015- ...)

De verzoeker voegt in voorkomend geval de volgende documenten bij het verzoekschrift:
1° een afschrift van de bestreden beslissing of een verklaring van de verzoeker dat hij niet in het bezit is van een dergelijk afschrift;
2° als de verzoeker een rechtspersoon is en hij geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;
3° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als hij geen advocaat is;
4° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en overeenkomstig die inventaris genummerd zijn.

Onderafdeling 2 Het registreren van het verzoekschrift (... - ...)

Artikel 17. (01/02/2024- ...)

§ 1. De griffier schrijft elk inkomend verzoekschrift in op een voorlopig register in de volgorde van ontvangst.

§ 2. De griffier schrijft het verzoekschrift niet op het definitieve register in als:
1° de stukken, vermeld in artikel 16, 2°, niet gevoegd zijn bij het verzoekschrift dat uitgaat van een rechtspersoon;
2° het verzoekschrift niet is ondertekend door de verzoeker of zijn raadsman;
3° het verzoekschrift geen woonplaatskeuze in België bevat overeenkomstig artikel 7, § 1;
4° er geen afschrift van de bestreden beslissing of een verklaring van de verzoeker dat hij niet in het bezit is van een dergelijk afschrift, bij het verzoekschrift gevoegd is;
5° de schriftelijke volmacht, vermeld in artikel 16, 3°, niet bij het verzoekschrift gevoegd is;
6° de stukken, vermeld in artikel 16, 4°, niet bij het verzoekschrift gevoegd zijn;
7° er geen inventaris bij het verzoekschrift gevoegd is van de overtuigingsstukken die allemaal overeenkomstig die inventaris genummerd zijn.

De griffier schrijft een verzoekschrift houdende vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid onmiddellijk in op het definitieve register.

Behalve in geval van verkiezings- of mandaatgeschillen stelt de griffier, in voorkomend geval, de verzoeker in staat om de vormvereisten, vermeld in het eerste lid, te regulariseren binnen een vervaltermijn van acht dagen die ingaat op de dag na de betekening van het verzoek tot regularisatie.

De verzoeker die zijn verzoekschrift tijdig regulariseert, wordt geacht het te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending of neerlegging.

Een verzoekschrift dat niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt geacht niet te zijn ingediend.

Artikel 18. (24/04/2017- ...)

...

Artikel 19. (01/12/2021- ...)

De griffier betekent met een beveiligde zending een afschrift van het verzoekschrift aan:
1° de verweerder;
2° de belanghebbenden bij de zaak, als ze kunnen worden bepaald op basis van het verzoekschrift en de bijkomende overtuigingsstukken.
3° de vergunninghouder of de persoon die de melding heeft verricht en die wordt vermeld in de bestreden beslissing of in de bestreden aktename of niet-aktename.

Als het verzoekschrift een vordering tot schorsing bij hoogdringendheid bevat, betekent de griffier het afschrift binnen een ordetermijn van twintig dagen, die ingaat de dag na de dag waarop de griffie het verzoekschrift heeft ontvangen. Die ordetermijn geldt niet in een verkorte procedure als vermeld in artikel 59.

Afdeling 3 Kosten (... - ...)

Onderafdeling 1 Rolrechten (... - ...)

Artikel 20. (01/12/2021- ...)

Het verschuldigde rolrecht wordt gestort op de rekening van het Fonds Bestuursrechtscolleges. Bij een storting voor de verzoekende partij wordt de naam van de verzoekende partij voor wie de betaling geldt, opgenomen als vrije mededeling.

Bij de betekening conform artikel 59/3, eerste en tweede lid, van dit besluit, of conform artikel 21, § 5, tweede lid, en § 6, eerste lid, of artikel 31/1, § 4, tweede lid, van het decreet, brengt de griffier de partij op de hoogte van de gegevens van het fonds, vermeld in het eerste lid, met inbegrip van het rekeningnummer en een gestructureerde mededeling.

[Onderafdeling 1/1 Rechtsplegingsvergoeding (ing. BVR 21 april 2017, art. 10, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 20/1. (22/04/2024- ...)

§ 1. Het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding, vermeld in artikel 21, § 7, van het decreet, bedraagt 840 euro, het minimumbedrag 168 euro en het maximumbedrag 1680 euro.

§ 2. Als een vordering wordt afgehandeld via een verkorte procedure als vermeld in artikel 59/2, of als de vordering tot vernietiging met toepassing van artikel 71 leidt tot een vernietiging, bedraagt de verschuldigde rechtsplegingsvergoeding voor die vordering maximaal het basisbedrag.

§ 3. De basis-, minimum- en maximumbedragen zijn verbonden aan de consumptieprijsindex die overeenstemt met 109,53 punten (basis 2013). Elke wijziging naar boven of naar beneden van 10 punten vermeerdert of vermindert de bedragen, vermeld in paragraaf 1, met 10%. De nieuwe bedragen die voortvloeien uit die wijzigingen, zijn van toepassing op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de voormelde drempel van 10 punten bereikt wordt.

De Vlaamse minister, bevoegd voor justitie en handhaving, past de bedragen, vermeld in paragraaf 1, aan conform de formule, vermeld in het eerste lid.

[Onderafdeling 1/2 Kosten die voortvloeien uit de bemiddeling (ing. BVR 21 april 2017, art. 10, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 20/2. (24/04/2017- ...)

§ 1. De kosten, vermeld in artikel 42, § 5, van het decreet, worden forfaitair vastgesteld op 700 euro per uitgevoerde bemiddelingsopdracht.

§ 2. Bij een bemiddelingsopdracht, uitgevoerd door een interne bemiddelaar, wordt het verschuldigde bedrag gestort op de rekening van het Fonds Bestuursrechtscolleges.

Bij een bemiddelingsopdracht, uitgevoerd door een externe bemiddelaar, wordt het verschuldigde bedrag gestort op de rekening van de betrokken bemiddelaar.

Onderafdeling 2 Getuigengeld (... - ...)

Artikel 21. (01/09/2023- ...)

Aan iedere getuige, ook al verschijnt hij vrijwillig, wordt gevraagd of hij getuigengeld wil.

Het getuigengeld bedraagt maximaal 200 euro en wordt door de kamer begroot en toegekend.

De kosten voor het vervoer, berekend op de voordeligste wijze, moeten in het getuigengeld begrepen zijn.

In afwijking van het tweede lid bedraagt het getuigengeld in de beroepen, vermeld in artikel 112/1, maximaal de kosten voor het vervoer, berekend op de voordeligste wijze.

Onderafdeling 3 Deskundigenonderzoek (... - ...)

Artikel 22. (01/01/2015- ...)

Behalve in geval van een andersluidende beslissing van de kamer, schiet de partij die een deskundigenonderzoek heeft gevorderd de kosten en de erelonen voor die aan dat deskundigenonderzoek verbonden zijn.

De kamervoorzitter keurt de staat van kosten en erelonen van de deskundigen bij beschikking al dan niet goed. Hij kan daarbij onder meer rekening houden met de omstandigheid of het verslag al dan niet tijdig werd ingediend.

Onderafdeling 4 Vergoeding voor afschriften of uittreksels (... - ...)

Artikel 23. (04/05/2018- ...)

§ 1. De betekening door de griffier van afschriften van verzoekschriften, processtukken, overtuigingsstukken en uitspraken voorgeschreven bij of krachtens het decreet en dit besluit gebeurt kosteloos.

Ongeacht hetgeen bepaald is in het eerste lid, kunnen de partijen en hun raadsmannen bijkomend aan de griffier een afschrift of uittreksel vragen van verzoekschriften, het administratief dossier, processtukken, overtuigingsstukken en uitspraken.

Andere personen dan de personen, vermeld in het tweede lid, kunnen aan de griffier een afschrift of uittreksel vragen van de uitspraken van het College.

De vergoeding voor de afgifte of zending van een afschrift of uittreksel bedraagt 50 eurocent per bladzijde, tenzij het eerste lid bepaalt dat die afgifte of zending kosteloos is. Als de griffier het afschrift of uittreksel per post opstuurt, is een aanvullende vergoeding verschuldigd die gelijk is aan de kosten van het frankeertarief aan het loket van een niet-aangetekende brief van genormaliseerd formaat.

De gewestelijke omgevingsambtenaren, of bij hun afwezigheid de personen die door hen gemachtigd zijn, zijn vrijgesteld van de betaling van de vergoedingen, vermeld in deze paragraaf.

§ 2. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de rekening van het Fonds Bestuursrechtscolleges, met de vermelding van het dossiernummer en de naam van de persoon die het afschrift of uittreksel aanvraagt. Pas na de storting reikt de griffier het afschrift of het uittreksel uit.

Onderafdeling 5 Indexatie (... - ...)

Artikel 24. (24/04/2017- ...)

De bedragen die verschuldigd zijn overeenkomstig de artikelen 21 en 23, worden vijfjaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de ABEX-index, met als basisindex die van januari 2014, en met een eerste indexatie op 1 januari 2019.

De bedragen worden afgerond naar de dichtstbijzijnde euro, behalve het bedrag, vermeld in artikel 23, § 1, vierde lid, dat afgerond wordt naar het dichtstbijzijnde veelvoud van 10 cent.

Als de afronding tot een bedrag leidt dat precies de helft van een euro of van tien cent is, wordt het bedrag naar boven afgerond.
 

DEEL 2 BESTUURLIJKE GELDBOETE EN VOORDEELONTNEMING (... - ...)

HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied (... - ...)

Artikel 25. (01/01/2015- ...)

 Dit deel is van toepassing op de beroepen, vermeld in artikel 16.4.19, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

HOOFDSTUK 2 Rechtspleging (... - ...)

[Afdeling 1 Verkorte procedures (verv. BVR 21 april 2017, art. 12, I: 24 april 2017)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 Algemeen (ing. BVR 21 april 2017, art. 12, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 26. (24/04/2017- ...)

§ 1. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan ambtshalve onderzoeken of het beroep volgens de vereenvoudigde procedure kan worden behandeld of alleen korte debatten vereist.

§ 2. In afwijking van artikel 27 kan de griffier de verweerder vragen om het administratief dossier in te dienen binnen een termijn van acht dagen.

Als de verweerder het administratief dossier niet binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, indient, maant de griffier de verweerder aan om dat alsnog te doen binnen een door hem bepaalde termijn. Als de verweerder daaraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij die feiten kennelijk onjuist zijn.

[Onderafdeling 2 Vereenvoudigde procedure (ing. BVR 21 april 2017, art. 12, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 26/1. (24/04/2017- ...)

§ 1. Een beroep kan worden behandeld volgens de vereenvoudigde procedure als:
1° het beroep doelloos is;
2° het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is;
3° het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen;
4° het beroep klaarblijkelijk ongegrond is.

§ 2. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter stelt bij beschikking vast dat op het eerste gezicht het beroep doelloos is, het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is, het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen of het beroep klaarblijkelijk ongegrond is.

De griffier betekent de beschikking aan de verzoeker. De verzoeker kan een verantwoordingsnota en overtuigingsstukken, die beide beperkt zijn tot de in de beschikking gedane vaststellingen, indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de beschikking.

§ 3. Nadat de termijn voor het indienen van een verantwoordingsnota is verstreken, kan de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad nemen.

Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat het beroep doelloos is, dat het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is, dat het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen of dat het beroep klaarblijkelijk ongegrond is, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.

[Onderafdeling 3 Korte debatten (ing. BVR 21 april 2017, art. 12, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 26/2. (24/04/2017- ...)

§ 1. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter stelt bij beschikking vast:
1° dat het beroep op het eerste gezicht alleen korte debatten vereist;
2° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de korte debatten zullen plaatsvinden;
3° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;
4° de termijn waarbinnen partijen een nota kunnen indienen.

De griffier betekent de beschikking en een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen.

Gelijktijdig met het indienen van de nota, vermeld in het eerste lid, 4°, bezorgt elke partij een afschrift van die nota aan de andere partij.

§ 2. Na het horen van de partijen neemt de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter de zaak in beraad.

Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat korte debatten volstaan, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.

Afdeling 2 Vernietiging (... - ...)

Onderafdeling 1 Het vooronderzoek (... - ...)

Sectie 1 De antwoordnota van de verweerder (... - ...)

Artikel 27. (01/12/2021- ...)

De verweerder dient een antwoordnota, een administratief dossier, als dat nog niet werd ingediend, en eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken in binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening van het afschrift van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19, 1°.

Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn.

Sectie 2 De wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker (... - ...)

Artikel 28. (24/04/2017- ...)

De griffier betekent een afschrift van de antwoordnota aan de verzoeker of deelt hem mee dat de antwoordnota ontbreekt, en brengt de verzoeker ook op de hoogte van de neerlegging van het administratief dossier.

Artikel 29. (24/04/2017- ...)

 De verzoeker kan een wederantwoordnota indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na  de betekening van het afschrift van de antwoordnota.

Als de verweerder geen antwoordnota heeft ingediend, mag de verzoeker een toelichtende nota indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening door de griffier van de mededeling dat er geen antwoordnota werd ingediend.

De verzoeker kan aan de wederantwoordnota of toelichtende nota aanvullende, geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen voor zover hij nog niet over die stukken kon beschikken op het ogenblik waarop het verzoekschrift werd ingediend of voor zover ze noodzakelijk zijn in repliek op de antwoordnota van de verweerder.

[... (opgeh. BVR 21 april 2017, art. 16, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 30. (24/04/2017- ...)

De griffier betekent een afschrift van de wederantwoordnota of van de toelichtende nota aan de verweerder.

Artikel 31. (24/04/2017- ...)

...

Artikel 32. (24/04/2017- ...)

...

Onderafdeling 2 Getuigen (... - ...)

Artikel 33. (24/04/2017- ...)

§ 1. De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient tijdens het vooronderzoek een afzonderlijk verzoek in, dat gemotiveerd wordt.

De kamer beslist over de noodzaak en relevantie om een getuige te horen.

De kamer kan ook ambtshalve getuigen oproepen.

§ 2. In voorkomend geval hoort de kamer de getuigen.

§ 3. De griffier stelt een proces-verbaal op van het verhoor van de getuige, dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde getuige ondertekent. De griffier bezorgt het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de partijen.

Artikel 34. (01/01/2015- ...)

De griffier stelt een proces-verbaal op van het feit dat de getuige niet verschijnt of weigert om te komen getuigen. De griffier bezorgt het proces-verbaal aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de getuige moest worden gehoord.

Onderafdeling 3 Deskundigen (... - ...)

Artikel 35. (24/04/2017- ...)

§ 1. De partijen kunnen, hetzij in het verzoekschrift waarbij het beroep wordt ingediend, hetzij in hun daarop volgende nota's, op gemotiveerde wijze vragen om deskundigen aan te stellen. De kamer beslist bij arrest over het verzoek. De kamer kan ook ambtshalve bij arrest een deskundig onderzoek bevelen.

Als een deskundig onderzoek wordt bevolen, vermeldt het arrest de opdracht van de deskundigen en de termijn waarbinnen het deskundig verslag bij de griffie wordt ingediend.

De griffier betekent het arrest aan de partijen en in voorkomend geval aan de deskundigen die in het arrest zijn aangewezen.

§ 2. De deskundigen beschikken over een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de betekening van het arrest, vermeld in paragraaf 1, om de griffier te laten weten of ze hun opdracht aanvaarden.

Als de deskundigen de opdracht aanvaarden, bezorgt de griffier hun een afschrift van het administratief dossier.

Artikel 36. (01/01/2015- ...)

Binnen vijftien dagen na de dag waarop de deskundigen hun opdracht, vermeld in artikel 35, hebben aanvaard, delen ze aan de partijen met een beveiligde zending de plaats, de dag en het uur mee waar en waarop ze hun deskundige werkzaamheden zullen aanvangen.

De griffier en in voorkomend geval de partijen bezorgen aan de deskundigen de stukken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun opdracht.

Artikel 37. (24/04/2017- ...)

De deskundigen bezorgen hun voorverslag aan de partijen vóór ze hun definitief deskundig verslag bij de griffie indienen. Gedurende een termijn van hoogstens dertig dagen, die ingaat op de dag na de bezorging van het voorverslag, kunnen de partijen aan de deskundigen met een gewone brief, een fax of een e-mail, opmerkingen geven over dat voorverslag. De deskundigen nemen eventuele opmerkingen alsook hun standpunten daarover op in hun definitief verslag. Ze begroten hun staat van kosten en erelonen op omstandige wijze en voegen die begroting als bijlage bij hun verslag.

De deskundigen ondertekenen hun verslag.

De deskundigen bezorgen het origineel van het definitieve deskundig verslag aan de griffie en een kopie ervan aan de partijen.

Artikel 38. (01/01/2015- ...)

De kamer kan de deskundigen horen om toelichtingen en ophelderingen over hun verslag te krijgen.

De griffier stelt een proces-verbaal van het verhoor op dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde deskundige ondertekent.

Artikel 39. (01/01/2015- ...)

De kamer kan, om gewichtige redenen en bij arrest, een einde maken aan de opdracht van de deskundigen en in hun vervanging voorzien na hen te hebben gehoord.

De griffier betekent het arrest aan de deskundigen en aan de partijen.

Onderafdeling 4 Het doen van vaststellingen ter plaatse (... - ...)

Artikel 40. (01/01/2015- ...)

De kamervoorzitter, of de bestuursrechter die de kamervoorzitter daarvoor aanwijst, kan ambtshalve ter plaatse overgaan tot alle vaststellingen.

De griffier roept de partijen op.

Onderafdeling 5 Zitting (... - ...)

Artikel 41. (01/12/2021- ...)

§ 1. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking:
1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot vernietiging wordt behandeld;
2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;
3° de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamer heeft beslist om een partij te horen;
4° de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamer heeft beslist een getuige te horen;
5° in voorkomend geval, de namen van door de kamer opgeroepen deskundigen.

§ 2. Uiterlijk vijftien dagen voor de dag van de zitting brengt de griffier de partijen, en in voorkomend geval de getuigen of deskundigen, schriftelijk op de hoogte van de inhoud van de beschikking, vermeld in paragraaf 1, en deelt hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en op het ogenblik dat de zaak in staat is, kan de kamer de zaak in beraad nemen als de partijen, met toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, in onderling overleg afzien van de behandeling van het beroep ter zitting.

Artikel 42. (01/01/2015- ...)

§ 1. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting.

§ 2. De partijen kunnen ter zitting geen aanvullende stukken neerleggen.

§ 3. De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op dat hij ondertekent, samen met de kamervoorzitter en in voorkomend geval de partijen die op verzoek van de kamervoorzitter persoonlijk zijn verschenen.

De kamervoorzitter sluit de debatten en neemt de zaak in beraad.

Artikel 43. (01/01/2015- ...)

De partij die aannemelijk maakt dat ze de taal van de rechtspleging onvoldoende beheerst, kan zich ter zitting laten bijstaan door een vertaler-tolk. Daarvan maakt de griffier proces-verbaal op.

De kamervoorzitter duidt de vertaler-tolk aan uit de lijst van de beëdigde vertalers-tolken die ter beschikking ligt op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg in Brussel.

De kosten van de vertaler-tolk zijn ten laste van het College.

Onderafdeling 6 Beraadslaging en uitspraak (... - ...)

Artikel 44. (24/04/2017- ...)

Binnen een ordetermijn van zestig dagen die ingaat op de dag na de sluiting van de debatten, spreekt de kamer, waarbij de zaak aanhangig is, een arrest uit.

Artikel 45. (24/04/2017- ...)

Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens:
1° de namen van de partijen, de door hen gekozen woonplaats en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die de partijen bijstaat of vertegenwoordigt;
2° de oproeping van partijen, van hun raadsmannen, alsook hun eventuele aanwezigheid op de zitting;
3° de uitspraak in openbare zitting, de datum daarvan en de namen van de bestuursrechters die erover hebben beraadslaagd.

Artikel 46. (01/01/2015- ...)

 Het College kan ambtshalve middelen inroepen die niet in het verzoekschrift zijn opgenomen, of ambtshalve excepties opwerpen, voor zover deze de openbare orde betreffen.

Artikel 47. (01/01/2015- ...)

De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan:
"De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest.".

Artikel 48. (01/01/2015- ...)

De griffier betekent een afschrift van het arrest aan de partijen

Afdeling 3 Tussengeschillen (... - ...)

Onderafdeling 1 Betichting van valsheid (... - ...)

Artikel 49. (01/01/2015- ...)

§ 1. Als een partij een stuk dat in de procedure is overgelegd, van valsheid beticht, verplicht de kamervoorzitter de andere partij om te bevestigen of ze volhardt in haar bedoeling om er gebruik van te maken.

Als de andere partij aan die vraag, vermeld in het eerste lid, geen gevolg geeft of verklaart dat ze van het stuk geen gebruik zal maken, verwerpt de kamervoorzitter de betichting.

Als de andere partij verklaart dat ze het stuk verder in de procedure zal aanwenden, stelt de griffier daarvan proces-verbaal op.

§ 2. Als de kamer oordeelt dat het van valsheid betichte stuk geen invloed heeft op haar arrest, wordt er verder geen rekening mee gehouden.

Als de kamer oordeelt dat het stuk van wezenlijk belang is voor de berechting van het beroep of bezwaar, schorst ze de rechtspleging tot wanneer de bevoegde strafrechter definitief uitspraak heeft gedaan over de valsheid.

Onderafdeling 2 Bestuurlijke lus (... - ...)

Artikel 50. (01/01/2016- ...)

§ 1. De griffier betekent de tussenuitspraak, vermeld in artikel 34, § 2, derde lid, van het decreet, onmiddellijk aan de partijen.

De partijen dienen hun standpunt over de toepassing van de bestuurlijke lus, met in voorkomend geval hun aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken, schriftelijk in binnen de termijn, vermeld in artikel 34, § 2, derde lid, van het decreet.

De griffier betekent een afschrift van het standpunt van een partij aan de andere partijen, of deelt hen het ontbreken van een tijdig ingediend standpunt mee.

§ 2. De griffier betekent de tussenuitspraak, vermeld in artikel 34, § 3, tweede lid, van het decreet, en de tussenuitspraak over de termijnverlening, onmiddellijk aan de partijen.

Artikel 51. (24/04/2017- ...)

§ 1. De griffier betekent een afschrift van de herstelbeslissing, vermeld in artikel 34, § 4, eerste lid, van het decreet, aan de verzoekende en tussenkomende partijen, of deelt hen het ontbreken van een tijdige herstelbeslissing mee.

§ 2. De partijen delen hun standpunt over het herstel en de eventuele toepassing van artikel 36 van het decreet, met in voorkomend geval aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken, schriftelijk mee binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de herstelbeslissing aan de partijen.

De griffier betekent een afschrift van het standpunt van een partij aan de andere partijen, of deelt hen het ontbreken van een tijdig ingediend standpunt mee.

Afdeling 4 Verzoek tot herziening of verbetering (... - ...)

Onderafdeling 1 Herziening (... - ...)

Artikel 52. (24/04/2017- ...)

§ 1. Een beroep tot herziening overeenkomstig artikel 39, § 3, van het decreet is alleen ontvankelijk als het beroep ingediend wordt binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de dag waarop ontdekt is dat een stuk vals is of dat een achtergehouden stuk bestaat.

§ 2. Een beroep tot herziening wordt ingediend door een verzoekschrift dat ondertekend is door een partij of door haar raadsman.

Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat:
1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partij, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;
2° de opgave van het arrest waarvan de herziening wordt gevorderd;
3° een omschrijving van het belang van de verzoeker;
4° de vermelding van de teruggevonden doorslaggevende stukken die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of van de als vals erkende of vals verklaarde stukken;
5° een inventaris van de overtuigingsstukken.

De verzoeker tot herziening voegt bij het verzoekschrift:
1° als hij een rechtspersoon is, en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;
2° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is;
3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en overeenkomstig die inventaris genummerd zijn.

De griffier betekent een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partij bij het bestreden arrest.

Het beroep tot herziening wordt aanhangig gemaakt bij de kamer die het bestreden arrest heeft gewezen. De organisatie van de zitting verloopt overeenkomstig artikel 41 en 42.

§ 3. Als de verzoeker tot herziening noch verschijnt, noch vertegenwoordigd is op de zitting, wordt zijn vordering afgewezen.

§ 4. Artikel 44 inzake de termijn van uitspraak, en artikel 45 en 47, inzake het arrest, zijn van toepassing. De griffier betekent onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot herziening aan de partijen.

Onderafdeling 2 Verbetering in geval van een materiële vergissing (... - ...)

Artikel 53. (01/01/2015- ...)

Als het College een verbeterend arrest uitspreekt overeenkomstig artikel 39, § 2, van het decreet betekent de griffier een afschrift van het verbeterende arrest aan de partijen.

DEEL 3 VERGUNNINGSBESLISSINGEN (... - ...)

HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied (... - ...)

Artikel 54. (01/12/2021- ...)

Dit deel is van toepassing op de beroepen die worden ingediend tegen :
1° registratiebeslissingen, als vermeld in artikel 4.8.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
2° vergunningsbeslissingen en aktenames of niet-aktenames van een melding, als vermeld in artikel 105 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
3° definitieve onteigeningsbesluiten, conform artikel 43 en 44 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.

HOOFDSTUK 2 Rechtspleging (... - ...)

Afdeling 1 Het indienen van een verzoekschrift (... - ...)

Artikel 55. (01/01/2015- ...)

Met behoud van de toepassing van artikel 15, bevat het verzoekschrift, naargelang van het geval, het opschrift:
1° "verzoek tot vernietiging";
2° "verzoek tot vernietiging met vordering tot schorsing";
3° "verzoek tot vernietiging met vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid";
4° "vordering tot schorsing";
5° "vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid".

In de gevallen 2° tot en met 5° word het opschrift in voorkomend geval aangevuld met "en een vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen".

Artikel 56. (24/04/2017- ...)

§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 15 bevat het verzoekschrift:
1° een omschrijving van het belang van de verzoeker;
2° in geval van een vordering tot schorsing bij hoogdringendheid, een uiteenzetting van de redenen die aantonen dat de schorsing hoogdringend is;
3° in geval van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, een uiteenzetting van de redenen die aantonen dat de schorsing uiterst dringend noodzakelijk is.
4° als de verzoeker dat kent, het rolnummer waaronder het beroep is ingeschreven waarvan de vordering tot schorsing bij hoogdringendheid of de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid het accessorium vormt.

§ 2. Met behoud van de toepassing van artikel 15 bevat het verzoekschrift, in geval van een vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen, ook:
1° de beschrijving van de gevorderde voorlopige maatregelen;
2° de uiteenzetting van de feiten die aantonen dat de voorlopige maatregelen noodzakelijk zijn om de belangen van de partij die ze vordert, veilig te stellen.

Artikel 57. (01/01/2015- ...)

 Met behoud van de toepassing van artikel 16 voegt de verzoeker, in voorkomend geval, bij het verzoekschrift de overtuigingsstukken die aantonen dat:
1° de schorsing hoogdringend is;
2° de schorsing uiterst dringend noodzakelijk is;
3° het verzoekschrift tijdig werd ingediend.

Artikel 58. (01/01/2015- ...)

Gelijktijdig met de indiening van het verzoekschrift stuurt de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift ter informatie aan de verweerder en in voorkomend geval aan de begunstigde van de bestreden beslissing.

Het toesturen van een afschrift van het verzoekschrift, vermeld in het eerste lid, houdt geen definitieve aanwijzing van de verweerder in. Het stelt niet de termijnen in werking die de verweerder of de begunstigde van de bestreden beslissing in acht moet nemen.

[Afdeling 2 Verkorte procedures (verv. BVR 21 april 2017, art. 27, I: 24 april 2017)] (... - ...)

[Onderafdeling 1 Algemeen (ing. BVR 21 april 2017, art. 27, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 59. (06/02/2021- ...)

§ 1. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan ambtshalve onderzoeken of het beroep volgens de vereenvoudigde procedure kan worden behandeld of alleen korte debatten vereist.

Wanneer een verzoekschrift een vordering tot schorsing, als vermeld in artikel 40, § 1, van het decreet, en een vordering tot vernietiging bevat, kan een verkorte procedure worden toegepast op deze vorderingen gezamenlijk of op een van de vorderingen afzonderlijk.

§ 2. In afwijking van artikel 62, eerste lid, en 74, § 1, eerste lid, kan de griffier de verweerder vragen om het administratief dossier in te dienen binnen een termijn van acht dagen.

Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt. De griffier vordert het administratief dossier op bij het bestuursorgaan dat het onder zich heeft. Dat bestuursorgaan zendt het gevorderde dossier onmiddellijk naar de griffie.

Als de verweerder niet binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient, maant de griffier de verweerder aan om dat alsnog te doen binnen een door hem bepaalde termijn. Als de verweerder daaraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij die feiten kennelijk onjuist zijn.

[Onderafdeling 2 Vereenvoudigde procedure (ing. BVR 21 april 2017, art. 27, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 59/1. (24/04/2017- ...)

§ 1. Een beroep kan worden behandeld volgens de vereenvoudigde procedure als:
1° het beroep doelloos is;
2° het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is;
3° het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen;
4° het beroep klaarblijkelijk ongegrond is.

§ 2. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter stelt bij beschikking vast dat op het eerste gezicht het beroep doelloos is, het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is, het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen of het beroep klaarblijkelijk ongegrond is.

De griffier betekent de beschikking aan de verzoeker. De verzoeker kan een verantwoordingsnota en overtuigingsstukken, die beide beperkt zijn tot de in de beschikking gedane vaststellingen, indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de beschikking.

§ 3. Nadat de termijn voor het indienen van een verantwoordingsnota is verstreken, kan de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad nemen.

Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat het beroep doelloos is, dat het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is, dat het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen of dat het beroep klaarblijkelijk ongegrond is, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.

[Onderafdeling 3 Korte debatten (ing. BVR 21 april 2017, art. 27, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 59/2. (24/04/2017- ...)

§ 1. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter stelt bij beschikking vast:
1° dat het beroep op het eerste gezicht alleen korte debatten vereist;
2° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de korte debatten zullen plaatsvinden;
3° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;
4° de namen van een of meer van de belanghebbenden, vermeld in artikel 20, eerste en tweede lid, van het decreet, als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter heeft beslist een of meer belanghebbenden op te roepen;
5° de termijn waarbinnen de partijen en de belanghebbenden, vermeld in punt 4°, een nota kunnen indienen.

De griffier betekent de beschikking en een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen en de belanghebbenden, vermeld in het eerste lid, 4°.

Gelijktijdig met het indienen van de nota, vermeld in het eerste lid, 5°, bezorgt elke partij en belanghebbende, vermeld in het eerste lid, 4°, een afschrift van die nota aan de overige partijen en de belanghebbenden, vermeld in het eerste lid, 4°.

§ 2. Na het horen van de partijen en de belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°, neemt de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter de zaak in beraad.

Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat korte debatten volstaan, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.

Afdeling 3 Tussenkomst (... - ...)

Artikel 59/3. (01/12/2021- ...)

De griffier stelt de belanghebbenden, vermeld in artikel 20, eerste en tweede lid, van het decreet, als ze kunnen worden bepaald, in de mogelijkheid om tussen te komen.

De griffier deelt mee voor welke vordering het mogelijk is om een schriftelijke uiteenzetting in te dienen, rekening houdend met de stand van de zaak.

Een belanghebbende bij de zaak die niet de mogelijkheid heeft gekregen om tussen te komen, kan alsnog tussenkomen als dat de procedure niet vertraagt.

Artikel 59/4. (01/12/2021- ...)

De griffier stelt de vergunninghouder die wordt vermeld in de bestreden beslissing, of de persoon die de melding heeft verricht die wordt vermeld in de bestreden aktename of niet-aktename, en die conform artikel 20, derde lid, van het decreet, van rechtswege tussenkomende partij is, in de mogelijkheid een schriftelijke uiteenzetting in te dienen.

De griffier deelt mee voor welke vordering het mogelijk is om een schriftelijke uiteenzetting in te dienen, rekening houdend met de stand van de zaak.

Artikel 60. (01/12/2021- ...)

De tussenkomende partij of haar raadsman dagtekent en ondertekent de schriftelijke uiteenzetting, vermeld in artikel 59/3, tweede lid, en artikel 59/4, eerste lid.

De schriftelijke uiteenzetting, vermeld in artikel 59/3, tweede lid, en artikel 59/4, eerste lid, bevat minstens al de volgende gegevens:
1° het opschrift "Schriftelijke uiteenzetting";
2° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de tussenkomende partij, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;
3° de vermelding van het rolnummer waaronder de vordering ingeschreven is, als dat gekend is;
4° een omschrijving van het belang van de tussenkomende partij;
5° een inventaris van de overtuigingsstukken.

De tussenkomende partij voegt bij haar schriftelijke uiteenzetting:
1° als ze een rechtspersoon is en geen raadsman heeft die advocaat is: een afschrift van haar geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van haar organen, en ook het bewijs dat het orgaan dat daarvoor bevoegd is, beslist heeft in rechte te treden;
2° de schriftelijke volmacht van haar raadsman als die geen advocaat is;
3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en die conform die inventaris genummerd zijn.

De vergunninghouder die wordt vermeld in de bestreden beslissing, of de persoon die de melding heeft verricht die wordt vermeld in de bestreden aktename of niet-aktename, en die conform artikel 20, derde lid, van het decreet, van rechtswege tussenkomende partij is, voegt de stukken, vermeld in het derde lid, 1°, niet toe.

Artikel 61. (01/12/2021- ...)

In de volgende gevallen stelt de griffier de tussenkomende partij in staat om haar schriftelijke uiteenzetting te regulariseren:
1° de stukken, vermeld in artikel 60, derde lid, 1°, zijn in voorkomend geval niet bij de schriftelijke uiteenzetting gevoegd;
2° de schriftelijke uiteenzetting is niet ondertekend door de tussenkomende partij of haar raadsman;
3° de schriftelijke uiteenzetting bevat geen woonplaatskeuze in België als vermeld in artikel 7, § 1;
4° de schriftelijke uiteenzetting vermeldt het rolnummer van de vordering niet of bevat geen verklaring dat de tussenkomende partij het rolnummer niet kent;
5° de schriftelijke volmacht, vermeld in artikel 60, derde lid, 2°, is niet bij de schriftelijke uiteenzetting gevoegd;
6° de stukken, vermeld in artikel 60, derde lid, 3°, zijn niet bij de schriftelijke uiteenzetting gevoegd;
7° de inventaris van de overtuigingsstukken, die conform die inventaris genummerd zijn, is niet bij de schriftelijke uiteenzetting gevoegd.

De griffier stelt, in voorkomend geval, de tussenkomende partij in staat om de vormvereisten, vermeld in het eerste lid, te regulariseren binnen een vervaltermijn van acht dagen, die ingaat op de dag na de betekening van het verzoek tot regularisatie.

De tussenkomende partij die haar schriftelijke uiteenzetting tijdig regulariseert, wordt geacht die te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending of neerlegging van de schriftelijke uiteenzetting.

Een schriftelijke uiteenzetting die niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt geacht niet te zijn ingediend.

Afdeling 4 Schorsing (... - ...)

[Onderafdeling 1 Schorsing bij hoogdringendheid (verv. BVR 21 april 2017, art. 31, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 62. (01/12/2021- ...)

De verweerder dient een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing in binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat na de betekening van de brief waarin de griffier de verweerder in de mogelijkheid stelt een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing in te dienen.

Binnen de termijn, vermeld i n het eerste lid, dient de verweerder het administratief dossier in, als het nog niet is ingediend.

Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt. De griffier vordert de mededeling ervan aan het bestuursorgaan dat het administratief dossier onder zich heeft. Dat bestuursorgaan zendt het gevorderde dossier onmiddellijk naar de griffie.

Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient of aan het College meedeelt dat het administratief dossier niet in zijn bezit is, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn.

Artikel 62/1. (01/12/2021- ...)

Een schriftelijke uiteenzetting over de vordering tot schorsing bij hoogdringendheid wordt ingediend binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de brief waarin de griffier, conform artikel 59/3, tweede lid, en artikel 59/4, eerste lid, de mogelijkheid geeft om een schriftelijke uiteenzetting in te dienen.

Als een verzoekschrift een vordering tot schorsing bij hoogdringendheid én een vordering tot vernietiging bevat, deelt de belanghebbende bij de zaak, binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, mee in welke vorderingen hij wil tussen te komen.

Artikel 63. (01/12/2021- ...)

De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking:
1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing bij hoogdringendheid wordt behandeld; Die zitting vindt plaats binnen een ordetermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag nadat het dossier in staat is;
2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken.

Uiterlijk zeven dagen voor de dag van de zitting brengt de griffier de partijen schriftelijk op de hoogte van de inhoud van de beschikking, vermeld in het eerste lid, en deelt de griffier hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee.

Tegelijkertijd bezorgt de griffier de volgende stukken:
1° de nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing aan de verzoeker en aan de tussenkomende partijen;
2° in voorkomend geval, de schriftelijke uiteenzetting over de gevorderde schorsing aan de verzoeker, de verweerder en de andere tussenkomende partijen.

[Onderafdeling 2 Schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (ing. BVR 21 april 2017, art. 35, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 64. (01/12/2021- ...)

Artikel 17, § 2, derde tot en met vijfde lid, artikel 19, 59, 59/1, 59/2 en 61 zijn niet van toepassing op de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid.

Artikel 65. (01/12/2021- ...)

§ 1. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking:
1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld, eventueel te zijnen huize, zelfs op feestdagen en van dag tot dag of van uur tot uur;
2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;
3° de namen van een of meer van de belanghebbenden, vermeld in artikel 20, eerste en tweede lid, van het decreet, als de kamer heeft beslist een of meer belanghebbenden op te roepen;

De griffier betekent de beschikking en een afschrift van het verzoekschrift onmiddellijk aan de partijen en aan de belanghebbenden, vermeld in het eerste lid, 3°, en deelt hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee.

§ 2. De verweerder dient onmiddellijk het administratief dossier in, als het nog niet werd ingediend. Als de verweerder het administratief dossier niet van tevoren heeft toegezonden, overhandigt hij het ter zitting aan de kamervoorzitter, die de zitting kan schorsen om aan de andere partijen de gelegenheid te geven er inzage van te nemen.

§ 3. De verweerder kan een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid indienen vanaf de dag na de betekening van de beschikking, vermeld in paragraaf 1, en uiterlijk bij aanvang van de zitting waarop de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld. De verweerder bezorgt de nota tegelijkertijd aan de partijen en aan de belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°.

Een schriftelijke uiteenzetting over de gevorderde schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt ingediend vanaf de dag na de betekening van de beschikking, vermeld in paragraaf 1, en uiterlijk bij aanvang van de zitting waarop de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld. De tussenkomende partij bezorgt de schriftelijke uiteenzetting tegelijkertijd aan de partijen en aan de belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°.

Artikel 65/1. (01/12/2021- ...)

§ 1. Als de schorsing op verzoek bij wijze van voorlopige maatregel wordt bevolen zonder dat de partijen of sommige van hen zijn gehoord, bepaalt de kamer, in afwijking van artikel 65, in het arrest waarbij de voorlopige schorsing wordt bevolen:
1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de bevestiging van de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld, eventueel te zijnen huize, zelfs op feestdagen en van dag tot dag of van uur tot uur;
2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;
3° de namen van een of meer van de belanghebbenden, vermeld in artikel 20, eerste en tweede lid, van het decreet, als de kamer heeft beslist een of meer belanghebbenden op te roepen.

De griffier betekent het arrest en een afschrift van het verzoekschrift onmiddellijk aan de partijen en aan de belanghebbenden, vermeld in het eerste lid, 3°, en deelt hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee.

§ 2. De verweerder dient onmiddellijk het administratief dossier in, als het nog niet werd ingediend. Als de verweerder het administratief dossier niet van te voren heeft toegezonden, overhandigt hij het ter zitting aan de kamervoorzitter, die de zitting kan schorsen om aan de andere partijen de gelegenheid te geven er inzage van te nemen.

§ 3. De verweerder kan een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid indienen vanaf de dag na de betekening van het arrest, vermeld in paragraaf 1, en uiterlijk bij aanvang van de zitting waarop de bevestiging van de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld. De verweerder bezorgt tegelijkertijd de nota aan de partijen en aan de belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°.

Een schriftelijke uiteenzetting over de gevorderde schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt ingediend vanaf de dag na de betekening van het arrest, vermeld in paragraaf 1, en uiterlijk bij aanvang van de zitting waarop de bevestiging van de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld. De tussenkomende partij bezorgt de schriftelijke uiteenzetting tegelijkertijd aan de partijen en aan de belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°.

[Onderafdeling 3 Zitting (verv. BVR 21 april 2017, art. 40, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 65/2. (24/04/2017- ...)

De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting. De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op, dat hij samen met de kamervoorzitter ondertekent.

De kamervoorzitter verklaart de debatten voor gesloten en neemt de zaak in beraad.

[Onderafdeling 4 Arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing bij hoogdringendheid of over de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (verv. BVR 21 april 2017, art. 41, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 66. (01/12/2021- ...)

Binnen een ordetermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de sluiting van de debatten, spreekt de kamer waarbij een vordering tot schorsing bij hoogdringendheid aanhangig is, een arrest uit.

Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens:
1° de namen van de partijen, de door hen gekozen woonplaats en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die de partijen bijstaat of vertegenwoordigt;
2° de oproeping van partijen, van hun raadsmannen, alsook hun eventuele aanwezigheid op de zitting;
3° de uitspraak in openbare zitting, de datum daarvan en de namen van de bestuursrechters die erover hebben beraadslaagd.

De kamer kan de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het arrest bevelen.

Artikel 67. (01/01/2015- ...)

De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan:
"De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest ".

Artikel 68. (24/04/2017- ...)

De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing met toepassing van deze afdeling, aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen op het ambtsgebied waarvan de vergunningsaanvraag betrekking heeft.

Onderafdeling 5 Verzoek tot voortzetting (... - ...)

Artikel 69. (24/04/2017- ...)

Als het College de vordering tot schorsing heeft ingewilligd met toepassing van deze afdeling, kan de verweerder of tussenkomende partij een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen. Als er geen verzoek tot voortzetting wordt ingediend, kan het College volgens de versnelde rechtspleging, vermeld in onderafdeling 6, de bestreden beslissing vernietigen.

Als het College de vordering tot schorsing heeft verworpen, kan de verzoeker een verzoek tot voortzetting indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen. Als de verzoeker geen verzoek tot voortzetting indient, geldt ten aanzien van hem een vermoeden van afstand van geding.

De termijn van dertig dagen gaat in de dag na de betekening van het arrest waarin uitspraak wordt gedaan over de schorsing.

Artikel 70. (24/04/2017- ...)

De griffier betekent het ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging aan de andere partijen.

Als een vervaltermijn voor het indienen van een nota in het kader van de vordering tot vernietiging werd gestuit conform artikel 40, § 10, van het decreet, deelt de griffier, gelijktijdig met de betekening van het verzoek tot voortzetting, aan de partijen van wie de vervaltermijn werd gestuit, mee dat de vervaltermijn opnieuw aanvang neemt vanaf de dag na de betekening van het verzoek tot voortzetting.

Onderafdeling 6 Versnelde rechtspleging (... - ...)

Artikel 71. (24/04/2017- ...)

Als het College de vordering tot schorsing heeft ingewilligd met toepassing van deze afdeling en de verweerder of de tussenkomende partij binnen de vervaltermijn, vermeld in artikel 69, eerste lid, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend, deelt de griffier de partijen met een beveiligde zending mee dat de kamer uitspraak zal doen over de vordering tot vernietiging van de bestreden beslissing.

De verweerder of de tussenkomende partij beschikt over een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de mededeling bij beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, om te vragen te worden gehoord.

Als geen van die partijen vraagt te worden gehoord, kan de kamer de bestreden beslissing onmiddellijk vernietigen.

Als een partij vraagt te worden gehoord, roept de kamervoorzitter de partijen bij beschikking, als vermeld in artikel 85, § 1, op om spoedig te verschijnen.

Nadat de partijen werden gehoord, kan de kamer de bestreden beslissing onmiddellijk vernietigen of beslissen dat de rechtspleging wordt voortgezet.

Artikel 72. (24/04/2017- ...)

§ 1. Als het College de vordering tot schorsing, met toepassing van deze afdeling, heeft verworpen en de verzoeker binnen de vervaltermijn, vermeld in artikel 69, tweede lid, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend, deelt de griffier de partijen met een beveiligde zending mee dat de kamer ten aanzien van de verzoeker de afstand van geding zal uitspreken, tenzij de verzoeker binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de betekening vraagt te worden gehoord.

§ 2. Als de verzoeker niet vraagt te worden gehoord, spreekt de kamer de afstand van geding uit.

Als de verzoeker vraagt te worden gehoord, roept de kamervoorzitter de partijen bij beschikking, als vermeld in artikel 85, § 1, op om spoedig te verschijnen.

Nadat de partijen werden gehoord, kan de kamer de afstand van geding uitspreken of beslissen dat de rechtspleging wordt voortgezet.

§ 3. Als verschillende verzoekers gemeenschappelijk een verzoekschrift tot schorsing, met toepassing van deze afdeling, hebben ingediend en een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging maar door sommige van de verzoekers wordt ingediend, worden de overige verzoekers geacht afstand te doen van geding. De kamer doet uitspraak over de afstand van degenen die geen verzoek tot voortzetting van de procedure hebben ingediend in het arrest over de vordering tot vernietiging.

[Onderafdeling 7 Opheffing van de schorsing of van voorlopige maatregelen (verv. BVR 21 april 2017, art. 48, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 73. (24/04/2017- ...)

§ 1. De vordering tot opheffing wordt bij verzoekschrift ingediend. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en door een partij of door de raadsman van die partij ondertekend.

Het verzoekschrift bevat:
1° de opgave van het arrest waarin de schorsing of de voorlopige maatregelen werden bevolen;
2° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker tot opheffing, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;
3° een uiteenzetting van de nieuwe feiten of de veranderde omstandigheden waaruit blijkt dat de schorsing of de voorlopige maatregelen niet langer gerechtvaardigd zijn;
4° een inventaris van de overtuigingsstukken.

De verzoeker tot opheffing voegt bij het verzoekschrift:
1° als hij een rechtspersoon is en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;
2° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is;
3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn.

§ 2. De kamervoorzitter kan bij beschikking vaststellen dat er zich nieuwe feiten voordoen of dat de omstandigheden zodanig veranderd zijn dat de schorsing of de voorlopige maatregelen niet langer gerechtvaardigd lijken te zijn.

§ 3. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking:
1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de opheffing van de schorsing of van de voorlopige maatregelen wordt behandeld;
2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van de overtuigingsstukken;
3° de termijn waarbinnen partijen een nota kunnen indienen over de vordering tot opheffing, vermeld in paragraaf 1, of over de vaststellingen van de kamervoorzitter, vermeld in paragraaf 2;

De griffier betekent de beschikking aan de partijen en deelt hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee. In geval van toepassing van paragraaf 1 bezorgt de griffier een afschrift van het verzoekschrift tot opheffing van de schorsing of voorlopige maatregelen aan de overige partijen.

Gelijktijdig met het indienen van de nota, vermeld in het eerste lid, 3°, bezorgt elke partij een afschrift van de nota aan de overige partijen.

§ 4. Als de verzoeker tot opheffing niet verschijnt en evenmin vertegenwoordigd is op de zitting, wordt zijn vordering afgewezen.

De andere partijen die niet verschijnen of niet vertegenwoordigd zijn, worden geacht in te stemmen met de vordering tot opheffing, vermeld in paragraaf 1.

§ 5. De partijen die niet verschijnen of niet vertegenwoordigd zijn, worden geacht in te stemmen met de vaststellingen van de kamervoorzitter, vermeld in paragraaf 2.

Afdeling 5 Vernietiging (... - ...)

Onderafdeling 1 Het vooronderzoek (... - ...)

Sectie 1 De antwoordnota van de verweerder (... - ...)

Artikel 74. (01/12/2021- ...)

§ 1. De verweerder dient een antwoordnota, een administratief dossier, als dat nog niet is ingediend, en eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken in binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de brief waarin de griffier de verweerder in de mogelijkheid stelt een antwoordnota in te dienen.

§ 2. Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt. De griffier vordert de mededeling ervan aan het bestuursorgaan dat het administratief dossier onder zich heeft. Dat bestuursorgaan zendt het gevorderde dossier onmiddellijk naar de griffie.

Als de verweerder niet binnen de termijn, vermeld in paragraaf 1, het administratief dossier indient of aan het College meedeelt dat het administratief dossier niet in zijn bezit is, maant de griffier de verweerder aan om dat alsnog te doen binnen een door hem bepaalde termijn. Als de verweerder daaraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij die feiten kennelijk onjuist zijn.

Sectie 2 De schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij (... - ...)

Artikel 75. (01/12/2021- ...)

Een schriftelijke uiteenzetting en eventuele geïnventariseerde overtuigingsstukken over de vordering tot vernietiging worden ingediend binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de brief waarin de griffier, conform artikel 59/3, tweede lid, en 59/4, eerste lid, de mogelijkheid geeft om een schriftelijke uiteenzetting in te dienen.

Sectie 3 De wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker (... - ...)

Artikel 76. (01/12/2021- ...)

De griffier betekent een afschrift van de antwoordnota aan de verzoeker, of deelt hem het ontbreken van een antwoordnota mee, en brengt de verzoeker ook op de hoogte van de neerlegging van het administratief dossier.

Tegelijkertijd bezorgt de griffier, in voorkomend geval, een afschrift van de schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij aan de verzoeker.

Artikel 77. (24/04/2017- ...)

De verzoeker kan een wederantwoordnota indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening van het afschrift van de antwoordnota.

Als de verweerder geen antwoordnota heeft ingediend, mag de verzoeker een toelichtende nota indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening door de griffier van de mededeling dat er geen antwoordnota werd ingediend.

De verzoeker kan aan de wederantwoordnota of de toelichtende nota aanvullende, geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen als hij nog niet over die stukken kon beschikken op het ogenblik waarop het verzoekschrift werd ingediend of als ze noodzakelijk zijn in de repliek op de antwoordnota van de verweerder of, in voorkomend geval, op de schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij.

Artikel 78. (01/12/2021- ...)

De griffier betekent een afschrift van de wederantwoordnota of de toelichtende nota aan de verweerder en de tussenkomende partij.

Sectie 4 [... (opgeh. BVR 21 april 2017, art. 54, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 79. (24/04/2017- ...)

...

Artikel 80. (24/04/2017- ...)

...

Sectie 5 [... (opgeh. BVR 21 april 2017, art. 54, I: 24 april 2017)] (... - ...)

Artikel 81. (24/04/2017- ...)

...

Artikel 82. (24/04/2017- ...)

...

Onderafdeling 2 Getuigen (... - ...)

Artikel 83. (24/04/2017- ...)

§ 1. De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient tijdens het vooronderzoek een afzonderlijk verzoek in, dat gemotiveerd wordt.

De kamer beslist over de noodzaak en relevantie om een getuige te horen.

De kamer kan ook ambtshalve getuigen oproepen.

§ 2. De kamer hoort in voorkomend geval de getuigen.

§ 3. De griffier stelt een proces-verbaal op van het verhoor van de getuige, dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde getuige ondertekent. De griffier bezorgt het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de partijen.

Artikel 84. (01/01/2015- ...)

De griffier stelt een proces-verbaal op van het feit dat de getuige niet verschijnt of weigert om te komen getuigen. De griffier bezorgt het proces-verbaal aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de getuige moest worden gehoord.

Onderafdeling 3 Zitting (... - ...)

Artikel 85. (01/12/2021- ...)

§ 1. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking:
1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot vernietiging wordt behandeld;
2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;
3° de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamer heeft beslist een partij te horen;
4° de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamer heeft beslist een getuige te horen.

§ 2. Uiterlijk vijftien dagen voor de dag van de zitting brengt de griffier de partijen, en in voorkomend geval de getuigen, schriftelijk op de hoogte van de inhoud van de beschikking, vermeld in paragraaf 1, en deelt de griffier hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en op het ogenblik dat de zaak in staat is, kan de kamer de zaak in beraad nemen als de partijen met toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, in onderling overleg afzien van de behandeling van het beroep ter zitting.

Artikel 86. (01/01/2015- ...)

§ 1. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting.

§ 2. De partijen kunnen ter zitting geen aanvullende stukken neerleggen.

§ 3. De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op dat hij ondertekent, samen met de kamervoorzitter en in voorkomend geval de partijen die op verzoek van de kamervoorzitter persoonlijk zijn verschenen.

De kamervoorzitter sluit de debatten en neemt de zaak in beraad.

Onderafdeling 4 Beraadslaging en uitspraak (... - ...)

Artikel 87. (24/04/2017- ...)

 Binnen een ordetermijn van zestig dagen die ingaat op de dag na de sluiting van de debatten, spreekt de kamer, waarbij de zaak aanhangig is, een arrest uit.

Artikel 88. (24/04/2017- ...)

Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens:
1° de namen van de partijen, de door hen gekozen woonplaats en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die de partijen bijstaat of vertegenwoordigt;
2° de oproeping van de partijen, van hun raadsmannen, alsook hun eventuele aanwezigheid op de zitting;
3° de uitspraak in openbare zitting, de datum daarvan en de namen van de bestuursrechters die erover hebben beraadslaagd.

Artikel 89. (01/01/2015- ...)

Het College kan ambtshalve middelen inroepen die niet in het verzoekschrift zijn opgenomen, of ambtshalve excepties opwerpen, voor zover deze de openbare orde betreffen.

De kennelijke onredelijkheid of onzorgvuldigheid van de toetsing, door het bestuur, aan de goede ruimtelijke ordening wordt altijd geacht een middel van openbare orde uit te maken.

Artikel 90. (01/01/2015- ...)

De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan:
"De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest ".

Artikel 91. (24/04/2017- ...)

De griffier betekent een afschrift van het arrest aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen op het ambtsgebied waarvan de vergunningsaanvraag betrekking heeft.

Afdeling 6 Tussengeschillen (... - ...)

Onderafdeling 1 Betichting van valsheid (... - ...)

Artikel 92. (01/01/2015- ...)

§ 1. Als een partij een stuk dat in de procedure is overgelegd, van valsheid beticht, verplicht de kamervoorzitter de andere partij om te bevestigen of ze volhardt in haar bedoeling om er gebruik van te maken.

Als de andere partij aan die vraag, vermeld in het eerste lid, geen gevolg geeft of verklaart dat ze van het stuk geen gebruik zal maken, verwerpt de kamervoorzitter de betichting.

Als de andere partij verklaart dat ze het stuk verder in de procedure zal aanwenden, stelt de griffier daarvan proces-verbaal op.

§ 2. Als de kamer oordeelt dat het van valsheid betichte stuk geen invloed heeft op haar arrest, wordt er verder geen rekening mee gehouden.

Als de kamer oordeelt dat het stuk van wezenlijk belang is voor de berechting van het beroep, schorst ze de rechtspleging tot wanneer de bevoegde strafrechter definitief uitspraak heeft gedaan over de valsheid.

Onderafdeling 2 Bestuurlijke lus (... - ...)

Artikel 93. (01/01/2016- ...)

§ 1. De griffier betekent de tussenuitspraak, vermeld in artikel 34, § 2, derde lid, van het decreet, onmiddellijk aan de partijen.

De partijen dienen hun standpunt over de toepassing van de bestuurlijke lus, met in voorkomend geval hun aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken, schriftelijk in binnen de termijn, vermeld in artikel 34, § 2, derde lid, van het decreet.

De griffier betekent een afschrift van het standpunt van een partij aan de andere partijen, of deelt hen het ontbreken van een tijdig ingediend standpunt mee.

§ 2. De griffier betekent de tussenuitspraak, vermeld in artikel 34, § 3, tweede lid, van het decreet, en de tussenuitspraak over de termijnverlening, onmiddellijk aan de partijen.

Artikel 94. (24/04/2017- ...)

§ 1. De griffier betekent een afschrift van de herstelbeslissing, vermeld in artikel 34, § 4, eerste lid, van het decreet, aan de verzoekende en tussenkomende partijen, of deelt hen het ontbreken van een tijdige herstelbeslissing mee.

§ 2. De partijen delen hun standpunt over het herstel en de eventuele toepassing van artikel 36 van het decreet, met in voorkomend geval aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken, schriftelijk mee binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de herstelbeslissing aan de partijen.

De griffier betekent een afschrift van het standpunt van een partij aan de andere partijen, of deelt hen het ontbreken van een tijdig ingediend standpunt mee.

Onderafdeling 3 Bemiddeling (... - ...)

Artikel 95. (01/12/2021- ...)

§ 1. De partijen kunnen tijdens het vooronderzoek het College om een bemiddelingspoging verzoeken met een afzonderlijk gemotiveerd verzoek tot bemiddeling, ondertekend door alle partijen of hun raadsman.

§ 2. Het verzoek tot bemiddeling, vermeld in paragraaf 1, bevat:
1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partijen, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;
2° de vermelding van de zaak waarin om bemiddeling verzocht wordt, en het rolnummer waaronder de zaak ingeschreven is;
3° eventueel de identiteit van de persoon die wordt voorgedragen als externe bemiddelaar.

De partijen voegen bij het verzoek tot bemiddeling de overtuigingsstukken waaruit blijkt dat een voorgedragen externe bemiddelaar voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 42, § 2, derde lid, van het decreet.

De partijen kunnen bij het verzoek alle overtuigingsstukken voegen die ze nuttig achten.

§ 3. Als niet voldaan is aan de vormvereisten, vermeld in paragraaf 1 en 2, stelt de griffier de partijen in staat om het verzoek tot bemiddeling te regulariseren binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de betekening van het verzoek tot regularisatie.

§ 4. De griffier stelt een proces-verbaal van het verzoek tot bemiddeling op, dat hij samen met de kamervoorzitter ondertekent.

Artikel 96. (01/01/2015- ...)

De partijen kunnen tijdens een zitting het College om een bemiddelingspoging verzoeken.

De griffier stelt een proces-verbaal van het gemotiveerde verzoek tot bemiddeling op, dat hij samen met de kamervoorzitter en alle partijen of hun raadsman ondertekent.

Artikel 97. (01/12/2021- ...)

Het proces-verbaal als vermeld in artikel 42, § 1, van het decreet, vermeldt uitdrukkelijk:
1° het akkoord van de partijen;
2° de identiteit van de bemiddelaar;
3° de inhoud van de opdracht van de bemiddelaar;
4° de termijn van de opdracht, die maximaal zes maanden bedraagt en die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in het vierde lid;
5° de datum waarnaar de zaak is verdaagd, die de eerste nuttige datum na het verstrijken van de termijn, vermeld in punt 4°, is.
6° het bedrag van de verschuldigde bemiddelingsvergoeding.

De griffier betekent een afschrift van het proces-verbaal, vermeld in het eerste lid, aan de partijen en aan de bemiddelaar.

Artikel 98. (01/12/2021- ...)

De bemiddelaar beschikt over een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de betekening van het proces-verbaal, vermeld in artikel 97, om de griffier te laten weten of hij zijn opdracht aanvaardt.

Als de aangewezen externe bemiddelaar de opdracht aanvaardt, bezorgt de griffier hem een afschrift van het administratieve dossier. Voor de beroepen, vermeld in artikel 54, 2°, wordt het verlenen van toegang tot het omgevingsloket als het bezorgen van een afschrift van het administratief dossier beschouwd.

Artikel 99. (01/01/2015- ...)

Na de ontvangst van de bemiddelingsopdracht en het administratief dossier en zodra het nuttig is, nodigt de bemiddelaar de partijen uit binnen een termijn die hij bepaalt.

Bij de uitnodiging voegt de bemiddelaar een inventaris van de stukken die al aan hem bezorgd zijn.

De partijen kunnen de bemiddelaar aanvullende stukken bezorgen die ze nuttig achten.

Artikel 100. (01/12/2021- ...)

§ 1. Uiterlijk tijdens de zitting, vermeld in artikel 97, eerste lid, 5°, informeren de partijen de kamer over het resultaat van de bemiddeling.

§ 2. De kamer kan overeenkomstig artikel 42, § 3, van het decreet het bemiddelingsakkoord al dan niet bekrachtigen, of de voortzetting van de jurisdictionele procedure bevelen.

§ 3. Als de partijen niet tot een akkoord zijn gekomen, kunnen ze om een nieuwe bemiddelingstermijn verzoeken.

Het gezamenlijk verzoek om een nieuwe bemiddelingstermijn wordt geakteerd in een proces-verbaal dat de griffier en de kamervoorzitter ondertekenen.

Het proces-verbaal waarbij het verzoek om een nieuwe bemiddelingstermijn wordt ingewilligd, vermeldt uitdrukkelijk al de volgende gegevens:
1° de inhoud van de opdracht van de bemiddelaar;
2° de nieuwe termijn van de opdracht die maximaal zes maanden bedraagt en die ingaat op de dag na de betekening van het proces-verbaal;
3° de datum waarnaar de zaak is verdaagd, die de eerste nuttige datum is nadat de termijn, vermeld in punt 2°, is verstreken.

De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van het proces-verbaal, vermeld in het tweede lid, aan de partijen en aan de bemiddelaar.

Met toepassing van deze paragraaf kan de termijn van de opdracht op verzoek van de partijen telkens met maximaal zes maanden verlengd worden.

§ 4. Als de kamer de voortzetting van de jurisdictionele procedure beveelt, wordt dat vastgesteld in een proces-verbaal. De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van dat proces-verbaal aan de partijen en aan de bemiddelaar.

§ 5. De kamer kan, op basis van de informatie die ze ontvangt op de zitting, vermeld in paragraaf 1, met een proces-verbaal vaststellen dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld, en kan een einde stellen aan de bemiddelingspoging.

In dat geval zendt de griffier onmiddellijk een afschrift van het proces-verbaal, vermeld in het eerste lid, aan de partijen en aan de bemiddelaar.

Onderafdeling 4 Hervatting van het geding (... - ...)

Artikel 101. (24/04/2017- ...)

Zolang geen verzoek tot hervatting van het geding is ingediend conform artikel 102, blijft het overlijden van een partij, haar verandering van staat of de wijziging van de hoedanigheid waarin ze is opgetreden, zonder gevolg voor de behandeling van de zaak.

Artikel 102. (24/04/2017- ...)

§ 1. De rechtsopvolger van een partij kan, vóór de sluiting van de debatten, het geding hervatten bij een verzoekschrift dat ondertekend is door de rechtsopvolger of zijn raadsman.

Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat:
1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;
2° de redenen waarom het geding wordt hervat;
3° de vermelding van het rolnummer waaronder de zaak is ingeschreven, als hij dat kent;
4° een inventaris van de overtuigingsstukken, die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn.

De verzoeker tot hervatting voegt bij het verzoekschrift:
1° als hij een rechtspersoon is en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;
2° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is;
3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en waaruit de hoedanigheid van de rechtsopvolger blijkt.

De griffier bezorgt een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen.

§ 2. De vroeger neergelegde processtukken worden geacht te blijven gelden.

Afdeling 7 Geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep (... - ...)

Artikel 103. (01/01/2015- ...)

Als de kamer vindt dat een geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep verantwoord kan zijn, bepaalt het arrest waarmee uitspraak wordt gedaan over de vordering tot vernietiging daarvoor een zitting op een nabije datum.

Het arrest dat de geldboete oplegt, geldt in elk geval als op tegenspraak gewezen.

De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep, aan de partijen.

De bepalingen van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek die op het beslag en de tenuitvoerlegging betrekking hebben, zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van het arrest waarbij een geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep is opgelegd.

De bedragen die verschuldigd zijn overeenkomstig dit artikel, worden vijfjaarlijks op 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Afdeling 8 Verzoek tot herziening of verbetering (... - ...)

Onderafdeling 1 Herziening (... - ...)

Artikel 104. (24/04/2017- ...)

§ 1. Een beroep tot herziening overeenkomstig artikel 39, § 3, van het decreet is alleen ontvankelijk als het beroep ingediend wordt binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de dag waarop ontdekt is dat een stuk vals is of dat een achtergehouden stuk bestaat.

§ 2. Een beroep tot herziening wordt ingediend door een verzoekschrift dat ondertekend is door een partij of door haar raadsman.

Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat:
1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partijen, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;
2° de opgave van het arrest waarvan de herziening wordt gevorderd;
3° een omschrijving van het belang van de verzoeker;
4° de vermelding van de teruggevonden doorslaggevende stukken die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of van de als vals erkende of vals verklaarde stukken;
5° een inventaris van de overtuigingsstukken.

De verzoeker tot herziening voegt bij het verzoekschrift:
1° als hij een rechtspersoon is, en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;
2° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is;
3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn.

De griffier betekent een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen bij het bestreden arrest.

Het beroep tot herziening wordt aanhangig gemaakt bij de kamer die het bestreden arrest heeft gewezen. De organisatie van de zitting verloopt overeenkomstig artikel 85 en 86.

§ 3. Als de verzoeker tot herziening niet verschijnt en evenmin vertegenwoordigd is op de zitting, wordt zijn vordering afgewezen.

§ 4. Artikel 87 inzake de termijn van uitspraak, en artikel 88 en 90, inzake het arrest, zijn van toepassing. De griffier betekent onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot herziening aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen op het ambtsgebied waarvan de vergunningsaanvraag betrekking heeft.

Onderafdeling 2 Verbetering in geval van een materiële vergissing (... - ...)

Artikel 105. (24/04/2017- ...)

Als het College een verbeterend arrest uitspreekt overeenkomstig artikel 39, § 2, van het decreet betekent de griffier een afschrift van het verbeterende arrest aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen van het ambtsgebied waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft.

DEEL 4 VERKIEZINGSBETWISTINGEN EN MANDAATGESCHILLEN (... - ...)

HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied (... - ...)

Artikel 106. (24/04/2017- ...)

Dit deel is van toepassing op de uitspraken of ambtshalve beslissingen waarvoor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen bevoegd is met toepassing van:
1° het Gemeentedecreet van 15 juli 2005;
2° het Provinciedecreet van 9 december 2005;
3° het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
4° het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.

HOOFDSTUK 2 Rechtspleging (... - ...)

Artikel 107. (24/04/2017- ...)

Met behoud van de toepassing van artikel 15, 2°, bevat het verzoekschrift, naargelang van het geval, de naam van de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van artikel 17, § 2, kan de verzoeker de vormvereisten niet regulariseren na het verstrijken van de termijn om het verzoekschrift in te dienen.

In afwijking van artikel 19, 1°, bezorgt de griffier een afschrift van het verzoekschrift aan de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en in voorkomend geval, de kandidaten van wie de verkiezing of verkiezingsrang wordt betwist.

De verzoeker kan na het bezorgen van het verzoekschrift alleen aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken aan het dossier toevoegen voor zover hij nog niet over die stukken kon beschikken op het ogenblik waarop het verzoekschrift werd ingediend of voor zover ze noodzakelijk zijn in repliek op de antwoordnota van de verweerder. De verzoeker bezorgt in dat geval onmiddellijk een kopie van de aanvullende overtuigingsstukken aan het College en aan de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en, in voorkomend geval, aan de kandidaten van wie de verkiezing of de verkiezingsrang wordt betwist.

Artikel 108. (24/04/2017- ...)

 Elke partij, elke kandidaat van wie de verkiezing of de verkiezingsrang wordt betwist, elke mandataris van wie het mandaat wordt betwist, of elke andere belanghebbende kan een nota indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na de kennisgeving van het verzoekschrift. De griffier betekent een afschrift van de nota aan de verzoeker, en aan de andere partijen of in dit lid vermelde betrokkenen.

Iedere partij of in het eerste lid vermelde betrokkene, behalve de verzoeker, kan eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na de kennisgeving van het verzoekschrift.

Artikel 109. (24/04/2017- ...)

De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient een afzonderlijk, gemotiveerd verzoek in binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving van het verzoekschrift door de griffier. De kamer beslist over de noodzaak en relevantie van het horen van een getuige.

De kamer kan ook ambtshalve getuigen oproepen.

De kamer hoort in voorkomend geval de getuigen.

De griffier stelt een proces-verbaal op van het verhoor van de getuige, dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde getuige ondertekent. De griffier bezorgt het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan alle partijen en alle betrokkenen, vermeld in artikel 108, eerste lid.

Artikel 110. (01/01/2015- ...)

 De griffier stelt een proces-verbaal op van het feit dat de getuige niet verschijnt of weigert om te komen getuigen. De griffier bezorgt het proces-verbaal aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de getuige moest worden gehoord.

Artikel 111. (24/04/2017- ...)

§ 1. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking:
1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop het bezwaar wordt behandeld;
2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;
3° de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een partij te horen;
4° de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een getuige te horen.

§ 2. Uiterlijk zeven dagen voor de dag van de zitting brengt de griffier de partijen, de betrokkenen en de getuigen schriftelijk op de hoogte van de inhoud van de beschikking, vermeld in paragraaf 1, en deelt de griffier hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee.

§ 3. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting.

§ 4. De behandeling van elke zaak wordt aangevat met een beknopt verslag door een bestuursrechter-verslaggever. Daarna krijgen de verzoeker en de andere partijen of betrokkenen en hun raadsmannen de gelegenheid om hun mondelinge opmerkingen naar voren te brengen.

§ 5. De partijen kunnen ter zitting geen aanvullende stukken neerleggen.

§ 6. De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op dat hij ondertekent, samen met de kamervoorzitter en in voorkomend geval de partijen en getuigen die op verzoek van de kamervoorzitter gehoord zijn.

De kamervoorzitter sluit de debatten en neemt de zaak in beraad.

Artikel 112. (01/01/2015- ...)

§ 1. Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens:
1° in voorkomend geval, de namen van de verzoeker, van de bezwaarde, de kandidaten van wie de verkiezing of verkiezingsrang wordt betwist, en van hun raadsmannen;
2° de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
3° de naam van de verslaggever en van de bestuursrechters die het arrest hebben gewezen;
4° de dag waarop het arrest in openbare zitting is uitgesproken.

De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan:
"De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest".

§ 2. De griffier betekent een afschrift van de uitspraak aan de partijen en betrokkenen, vermeld in paragraaf 1, 1° en 2°, alsook aan:
1° het aftredende raadslid, vermeld in artikel 69 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, of de drie ondertekenaars, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet, als de verkiezing geheel of gedeeltelijk ongeldig verklaard is;
2° in voorkomend geval de gekozen raadsleden, die hun hoedanigheid van gekozene verliezen, en aan de gekozen opvolgers die hun rang van eerste of tweede opvolger verliezen, als de zetelverdeling tussen de lijsten, de rangorde van de gekozen raadsleden of die van de opvolgers wijzigt.

Van de beslissing van het College waarbij de verkiezingen geheel of gedeeltelijk ongeldig worden verklaard of de zetelverdeling wordt gewijzigd, wordt tegelijkertijd naar de eerste voorzitter van de Raad van State een eensluidend verklaard afschrift van de uitspraak, van het administratief dossier en van de procedurestukken gestuurd.

Binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissingen van het College, kunnen de partijen en betrokkenen op de griffie inzage nemen van het dossier.

§ 3. Als de termijn waarbinnen het College moet beslissen, is verstreken, wordt het uitblijven van een beslissing binnen de voorgeschreven termijn door de griffie meegedeeld aan de partijen en de betrokkenen, vermeld in paragraaf 1, 1° en 2°.

[DEEL 4/1 BETWISTINGEN INZAKE STUDIEVOORTGANGSBESLISSINGEN (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

[HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/1. (01/09/2023- ...)

Dit deel is van toepassing op de beroepen waarvoor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen bevoegd is met toepassing van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.

[HOOFDSTUK 2 Rechtspleging (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

[Afdeling 1. Het indienen van een verzoekschrift (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/2. (01/09/2023- ...)

Gelijktijdig met de indiening van het verzoekschrift bezorgt de verzoeker met een beveiligde zending ter informatie een afschrift van het verzoekschrift aan de verweerder.

Het toesturen van het afschrift, vermeld in het eerste lid, houdt geen definitieve aanwijzing van de verweerder in en stelt geen termijnen in werking.

Artikel 112/3. (01/09/2023- ...)

Een onontvankelijk verzoekschrift kan tijdens de beroepstermijn worden vervangen door een nieuw verzoekschrift, dat uitdrukkelijk de intrekking van het eerdere verzoekschrift bevestigt.

Artikel 112/4. (01/09/2023- ...)

De verzoeker kan aan het verzoekschrift de bewijsstukken toevoegen die hij nodig acht.

De verzoeker kan na de indiening van het verzoekschrift alleen aanvullende, geïnventariseerde overtuigingsstukken aan het dossier toevoegen als hij nog niet over die stukken beschikte op het ogenblik waarop het verzoekschrift werd ingediend.

De verzoeker bezorgt in voorkomend geval onmiddellijk een afschrift van de ingediende aanvullende, geïnventariseerde overtuigingsstukken aan de verweerder.

[Afdeling 2. Verkorte procedure (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

[Onderafdeling 1. Algemeen (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/5. (01/09/2023- ...)

Elk beroep wordt, zodra het is geregistreerd, aan de voorzitter van het College bezorgd.

De voorzitter van het College of de bestuursrechter die hij heeft aangewezen, kan ambtshalve onderzoeken of het beroep volgens de vereenvoudigde procedure kan worden behandeld.

[Onderafdeling 2. Vereenvoudigde procedure (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/6. (01/09/2023- ...)

§ 1. Een beroep kan worden behandeld volgens de vereenvoudigde procedure als het College klaarblijkelijk onbevoegd is of zonder rechtsmacht om van het beroep kennis te nemen.

§ 2. De voorzitter van het College of de bestuursrechter die hij heeft aangewezen, stelt vast dat op het eerste gezicht het College klaarblijkelijk onbevoegd is of zonder rechtsmacht om van het beroep kennis te nemen.

De griffier betekent de vaststelling onmiddellijk aan de partijen, samen met een procedurekalender die de partijen een vervaltermijn van ten minste twee werkdagen verleent om daarover een verantwoordingsnota in te dienen.

§ 3. Nadat de termijn voor het indienen van een verantwoordingsnota is verstreken, kan de voorzitter van het College of de bestuursrechter die hij heeft aangewezen, de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad nemen.

Als de voorzitter van het College of de bestuursrechter die hij heeft aangewezen, niet besluit dat het College klaarblijkelijk onbevoegd is of zonder rechtsmacht om van het beroep kennis te nemen, wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.

[Afdeling 3. Vernietiging (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

[Onderafdeling 1. De procedurekalender (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/7. (01/09/2023- ...)

§ 1. De griffier betekent de procedurekalender aan alle partijen. De procedurekalender bevat ten minste:
1° de vervaltermijnen voor de indiening van de procedurestukken, het administratieve dossier en de aanvullende overtuigingsstukken;
2° de termijn waarin ter griffie inzage kan worden genomen van het administratieve dossier en de overtuigingsstukken;
3° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot vernietiging wordt behandeld;
4° de samenstelling van de bevoegde kamer.

De vervaltermijnen, vermeld in punt 1°, bedragen ten minste 96 uur.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 betekent de griffier een vereenvoudigde procedurekalender aan alle partijen bij het rechtstreekse beroep over de aanpassing van het leerkrediet, vermeld in artikel II.285, tweede lid, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013. De vereenvoudigde procedurekalender bevat ten minste:
1° de vervaltermijnen voor de indiening van de procedurestukken, het administratieve dossier en de aanvullende overtuigingsstukken;
2° de termijn waarin ter griffie inzage kan worden genomen van het administratieve dossier en de overtuigingsstukken;
3° de samenstelling van de bevoegde kamer.

De vervaltermijnen, vermeld in punt 1°, bedragen ten minste 96 uur.

§ 3. Gelijktijdig met de betekening, vermeld in paragraaf 1 en 2, betekent de griffier het afschrift van het verzoekschrift aan de verweerder overeenkomstig artikel 19.

[Onderafdeling 2. Het vooronderzoek (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

[Sectie 1. De antwoordnota van de verweerder (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/8. (01/09/2023- ...)

§ 1. De verweerder dient een antwoordnota, een administratief dossier en eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken in binnen de vervaltermijn die vastgesteld is in de procedurekalender, vermeld in artikel 112/7.

Binnen dezelfde termijn, vermeld in het eerste lid, bezorgt de verweerder een afschrift van de ingediende antwoordnota, het ingediende administratieve dossier en, in voorkomend geval, de ingediende overtuigingsstukken aan de verzoeker via het meest gerede communicatiemiddel. De termijn om het afschrift aan de verzoeker te bezorgen, geldt niet op straffe van verval.

§ 2. Het administratieve dossier, vermeld in paragraaf 1, bevat ten minste de volgende stukken:
1° een afschrift van de bestreden studievoortgangsbeslissing;
2° in voorkomend geval de examenkopieën of het stagerapport van de verzoeker of het verslag van het bekwaamheidsonderzoek met het oog op de verwerving van een bewijs van bekwaamheid;
3° het dossier dat samengesteld is naar aanleiding van het interne beroep, vermeld in artikel II.283, eerste lid, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, met inbegrip van het verzoekschrift over het interne beroep;
4° de reglementaire bepalingen die het bestuur heeft vastgelegd en die op de bestreden beslissing van toepassing waren, waaronder in elk geval het onderwijs- en examenreglement en, in voorkomend geval, andere teksten met reglementaire strekking, zoals de ECTS-fiche, het stagereglement, de studiegids en het vademecum.

[Sectie 2. De wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/9. (01/09/2023- ...)

De verzoeker kan een wederantwoordnota indienen binnen de vervaltermijn die vastgesteld is in de procedurekalender, vermeld in artikel 112/7.

Als de verweerder geen antwoordnota heeft ingediend, mag de verzoeker een toelichtende nota indienen binnen de vervaltermijn, vermeld in het eerste lid.

Binnen dezelfde termijn, vermeld in het eerste lid, bezorgt de verzoeker een afschrift van de ingediende wederantwoordnota of de ingediende toelichtende nota aan de verweerder via het meest gerede communicatiemiddel. De termijn om het afschrift aan de verweerder te bezorgen, geldt niet op straffe van verval.

[Onderafdeling 3. Getuigen (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/10. (01/09/2023- ...)

§ 1. De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient tijdens het vooronderzoek een afzonderlijk verzoek in, dat gemotiveerd wordt.

De kamer beslist over de noodzaak en relevantie om een getuige te horen.

De kamer kan ook ambtshalve getuigen oproepen.

§ 2. In voorkomend geval hoort de kamer de getuigen.

[Onderafdeling 4. Deskundigen (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/11. (01/09/2023- ...)

§ 1. De partijen kunnen, hetzij in het verzoekschrift waarbij het beroep wordt ingediend, hetzij in hun nota's die daarop volgen, op gemotiveerde wijze vragen om deskundigen aan te stellen. De kamer beslist bij arrest over het verzoek. De kamer kan ook ambtshalve bij arrest een deskundig onderzoek bevelen.

Als een deskundig onderzoek wordt bevolen, vermeldt het arrest de opdracht van de deskundigen en de termijn waarin het deskundigenverslag bij de griffie wordt ingediend.

De griffier betekent het arrest aan de partijen en, in voorkomend geval, aan de deskundigen die in het arrest zijn aangewezen.

§ 2. De deskundigen beschikken over een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de betekening van het arrest, vermeld in paragraaf 1, om de griffier te laten weten of ze hun opdracht aanvaarden.

Als de deskundigen de opdracht aanvaarden, bezorgt de griffier hun een afschrift van het administratieve dossier.

Artikel 112/12. (01/09/2023- ...)

Binnen vijftien dagen na de dag waarop de deskundigen hun opdracht, vermeld in artikel 112/11, hebben aanvaard, delen ze aan de partijen met een beveiligde zending de plaats, de dag en het uur mee waar en waarop ze hun deskundige werkzaamheden zullen aanvangen.

De griffier en, in voorkomend geval, de partijen bezorgen aan de deskundigen de stukken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun opdracht.

Artikel 112/13. (01/09/2023- ...)

De deskundigen bezorgen hun voorverslag aan de partijen vóór ze hun definitieve deskundigenverslag bij de griffie indienen. Gedurende een termijn van hoogstens dertig dagen, die ingaat op de dag na de bezorging van het voorverslag, kunnen de partijen aan de deskundigen met een gewone brief, een fax of een e-mail opmerkingen geven over dat voorverslag. De deskundigen nemen eventuele opmerkingen, alsook hun standpunten daarover, op in hun definitieve verslag. Ze begroten hun staat van kosten en erelonen op omstandige wijze en voegen die begroting als bijlage bij hun verslag.

De deskundigen ondertekenen hun verslag.

De deskundigen bezorgen het origineel van het definitieve deskundigenverslag aan de griffie en een kopie ervan aan de partijen.

Artikel 112/14. (01/09/2023- ...)

De kamer kan de deskundigen horen om toelichtingen en ophelderingen over hun verslag te krijgen.

Artikel 112/15. (01/09/2023- ...)

De kamer kan, om gewichtige redenen en bij arrest, een einde maken aan de opdracht van de deskundigen en in hun vervanging voorzien nadat hij hen heeft gehoord.

De griffier betekent het arrest aan de deskundigen en aan de partijen.

[Onderafdeling 5. Zitting (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/16. (01/09/2023- ...)

§ 1. De kamervoorzitter bepaalt, in voorkomend geval, bij beschikking:
1° de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven, en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamer heeft beslist om een partij te horen;
2° de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamer heeft beslist een getuige te horen;
3° de namen van deskundigen die de kamer heeft opgeroepen;
4° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop het rechtstreekse beroep over de aanpassing van het leerkrediet, vermeld in artikel II.285, tweede lid, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, wordt behandeld.

Het eerste lid, 4°, betreft het geval, vermeld in artikel 31/2 van het decreet, dat het College de behandeling ter zitting noodzakelijk acht voor de behandeling van de zaak of dat een van de partijen uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoekt om gehoord te worden.

§ 2. De griffier brengt de partijen en, in voorkomend geval, de getuigen of deskundigen schriftelijk op de hoogte van de inhoud van de beschikking, vermeld in paragraaf 1.

Artikel 112/17. (01/09/2023- ...)

In afwijking van de procedurekalender, vermeld in artikel 112/7, kan de kamer de zaak in beraad nemen op het ogenblik dat de zaak in staat is als de partijen, overeenkomstig artikel 16, zesde lid, van het decreet, in onderling overleg afzien van de behandeling van het beroep ter zitting.

Artikel 112/18. (01/09/2023- ...)

§ 1. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting.

§ 2. De griffier vermeldt op het zittingsblad de datum, het aanvangsuur en het einduur van de behandeling van de zaak, de verrichte proceshandelingen, de namen van de partijen en hun raadsman en hun aan- of afwezigheid, de samenstelling van de kamer en de naam van de griffier. De kamervoorzitter, de bijzitters en de griffier ondertekenen het zittingsblad.

§ 3. De kamervoorzitter sluit de debatten en neemt de zaak in beraad.

Artikel 112/19. (01/09/2023- ...)

De partij die aannemelijk maakt dat ze de taal van de rechtspleging onvoldoende beheerst, kan zich op de zitting laten bijstaan door een vertaler-tolk. Daarvan maakt de griffier proces-verbaal op.

De kamervoorzitter wijst een vertaler-tolk aan uit de lijst van de beëdigde vertalers-tolken die ter beschikking ligt op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg in Brussel.

De kosten van de vertaler-tolk zijn ten laste van het College.

[Onderafdeling 6. Beraadslaging en uitspraak (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/20. (01/09/2023- ...)

Binnen een ordetermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na de dag waarop het beroep is ingeschreven in het definitieve register, vermeld in artikel 17, § 2, spreekt de kamer waarbij de zaak aanhangig is, een arrest uit.

In afwijking van het eerste lid spreekt de kamer waarbij de zaak aanhangig is, in een beroep tegen een beslissing als vermeld in artikel I.3, 69°, h), van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, een arrest uit binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen, die ingaat op de dag na de dag waarop het beroep is ingeschreven in het definitieve register, vermeld in artikel 17, § 2.

Artikel 112/21. (01/09/2023- ...)

Het arrest wordt met redenen omkleed overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet en vermeldt de volgende gegevens:
1° de namen van de partijen, de woonplaats die ze gekozen hebben, en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die de partijen bijstaat of vertegenwoordigt;
2° de oproeping van partijen en van hun raadsmannen, alsook hun eventuele aanwezigheid op de zitting;
3° de uitspraak in openbare zitting, de datum daarvan en de namen van de bestuursrechters die erover hebben beraadslaagd.

Artikel 112/22. (01/09/2023- ...)

Het College kan ambtshalve middelen inroepen die niet in het verzoekschrift zijn opgenomen, of ambtshalve excepties opwerpen, als die betrekking hebben op de openbare orde.

Artikel 112/23. (01/09/2023- ...)

De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkende gedeelte van het arrest, de volgende uitvoeringsformule aan:
"De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest.".

Artikel 112/24. (01/09/2023- ...)

De griffier betekent een afschrift van het arrest aan de partijen.

De griffier zendt onmiddellijk een afschrift aan de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid, vermeld in artikel IV.91, § 1, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, van het arrest waarbij het rechtstreekse beroep tot aanpassing van het leerkrediet, vermeld in artikel II.285, tweede lid, van dezelfde codex, wordt ingewilligd.

[Onderafdeling 7. Schorsing van de werkzaamheden (ing. BVR 12 mei 2023, art. 9, I: 1 september 2023)] (... - ...)

Artikel 112/25. (01/09/2023- ...)

Ten aanzien van beroepen die in juli of augustus worden ingeschreven in het definitieve register, vermeld in artikel 17, § 2, kan de verweerder het College verzoeken rekening te houden met een gestaafde onderbezetting van de instelling ten gevolge van de jaarlijkse vakantie van het personeel.

Als het College de onderbezetting gestaafd acht, treft het College een van de volgende maatregelen:
1° de in artikel 112/20 bedoelde termijnen worden gedurende ten hoogste 21 kalenderdagen geschorst;
2° de overeenkomstig artikel 44/2, § 1, eerste lid, 2°, a), van het decreet door het College te bepalen termijn verstrijkt niet eerder dan op de dag na de dag waarop voldoende personeelsleden aanwezig zijn om een examencommissie opnieuw op rechtmatige wijze samen te stellen.

DEEL 5 OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN (... - ...)

Artikel 113. (01/01/2015- ...)

De volgende regelingen worden opgeheven:
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

Artikel 114. (01/01/2015- ...)

 Beroepen of bezwaren die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden behandeld volgens de procedureregels die golden op het ogenblik van het instellen van het beroep of bezwaar.

Artikel 115. (01/01/2015- ...)

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015, met uitzondering van artikel 50, 51, 93 en 94.

Artikel 116. (01/09/2023- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling in de Vlaamse administratie, de Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuursrechtspraak, de Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, en de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, zijn ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 17/05/2024