Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de tuchtprocedure voor het statutaire personeel van het lokaal bestuur en tot vaststelling van de werking, de samenstelling en de vergoeding van de leden van de Beroepscommissie voor Tuchtzaken

Datum 20/07/2018

Inhoudstafel

  1. TITEL 1. Algemene bepalingen
  2. TITEL 2. Vaststelling van de tuchtprocedure
    1. HOOFDSTUK 1. Tuchtprocedure
      1. Afdeling 1. Tuchtonderzoek
      2. Afdeling 2. Oproeping voor de hoorzitting
      3. Afdeling 3. Organisatie van de hoorzitting
      4. Afdeling 4. Beraadslaging en kennisgeving
    2. HOOFDSTUK 2. Preventieve schorsing
    3. HOOFDSTUK 3. Beroep bij de Beroepscommissie
  3. TITEL 3. Oprichting van de Beroepscommissie en vaststelling van de werking, de samenstelling en de vergoeding van de leden ervan
    1. HOOFDSTUK 1. Oprichting en samenstelling van de Beroepscommissie
    2. HOOFDSTUK 2. Vergoeding van de leden van de Beroepscommissie
    3. HOOFDSTUK 3. Werking van de Beroepscommissie
  4. TITEL 4. Slotbepalingen
    1. HOOFDSTUK 1. Opheffingsbepalingen
    2. HOOFDSTUK 2. Inwerkingtredingsbepaling
    3. HOOFDSTUK 3. Uitvoeringsbepaling

Inhoud

(... - ...)

DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op het Provinciedecreet van 9 december 2005, artikel 134, vervangen bij het decreet van 6 juli 2018;
Gelet op het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, artikel 206, 211, 212, 213 en 550;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2006 houdende vaststelling van de tuchtprocedure voor het statutaire gemeentepersoneel ter uitvoering van artikel 129, 136 en 143 van het Gemeentedecreet, voor het statutaire personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn ter uitvoering van artikel 128, 135 en 142 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en voor het statutaire provinciepersoneel ter uitvoering van artikel 125, 132 en 139 van het Provinciedecreet;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2006 houdende vaststelling van de samenstelling, de vergoeding van de leden en de werking van de Beroepscommissie voor tuchtzaken ter uitvoering van artikel 138 van het Gemeentedecreet, artikel 137 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en artikel 134 van het Provinciedecreet;
Gelet op protocol nr. 2018/3 van 25 april 2018 van de eerste afdeling van het Comité voor de provinciale en plaatselijke besturen, onderafdeling Vlaams Gewest en Vlaamse Gemeenschap;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 21 februari 2018;
Gelet op advies 63.670/3 van de Raad van State, gegeven op 6 juli 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding;
Na beraadslaging,
Besluit : 

TITEL 1. Algemene bepalingen (... - ...)

Artikel 1. (01/01/2019- ...)

In dit besluit wordt verstaan onder:
1° Beroepscommissie: de Beroepscommissie voor Tuchtzaken, vermeld in artikel 212 van het decreet van 22 december 2017 en in artikel 134 van het Provinciedecreet van 9 december 2005, vervangen bij decreet van 6 juli 2018;
2° decreet van 22 december 2017: het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur;
3° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden;
4° tuchtoverheid: de tuchtoverheid, vermeld in artikel 201 van het decreet van 22 december 2017;
5° schriftelijk: elke vorm van kennisgeving of elektronische verwerking van gegevens die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek, en een bewijs oplevert van die verwerking, van het tijdstip waarop ze is verricht en van de authenticiteit en de integriteit van de verwerkte gegevens;
6° werkdag: elke dag van de week, behalve zaterdag, zondag en wettelijke en decretale feestdagen.

Artikel 2. (01/01/2019- ...)

In dit besluit wordt een elektronische verzending gelijkgesteld aan een overhandiging tegen ontvangstbewijs of een aangetekende brief, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het betrokken personeelslid stemt voorafgaandelijk in met de elektronische verzending;
2° de elektronische verzending voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek;
3° de elektronische verzending levert een bewijs op van de verzending, van het tijdstip waarop ze is verricht, en van de authenticiteit en de integriteit van de verzonden gegevens.

TITEL 2. Vaststelling van de tuchtprocedure (... - ...)

HOOFDSTUK 1. Tuchtprocedure (... - ...)

Afdeling 1. Tuchtonderzoek (... - ...)

Artikel 3. (01/01/2019- ...)

§ 1. De tuchtoverheid die feiten vaststelt die mogelijk een tuchtvergrijp uitmaken, of er kennis van krijgt, geeft de opdracht om een tuchtonderzoek te verrichten en een tuchtverslag op te maken aan een tuchtonderzoeker die is aangesteld op grond van artikel 202, § 1, van het decreet van 22 december 2017. Ze belast de aangestelde tuchtonderzoeker ermee een tuchtdossier samen te stellen.

De tuchtoverheid brengt het betrokken personeelslid onmiddellijk op de hoogte van haar beslissing om een tuchtonderzoek op te starten. Ze vermeldt daarbij de aard van de feiten en de datum waarop ze de feiten heeft vastgesteld of er kennis van heeft gekregen.

De tuchtoverheid is bevoegd om te oordelen of er een schijn van partijdigheid kan zijn bij de tuchtonderzoeker. Als de tuchtoverheid oordeelt dat er sprake is van een mogelijke schijn van partijdigheid, wijst ze een andere tuchtonderzoeker aan. Als de tuchtonderzoeker zelf meent dat hij niet kan optreden wegens een mogelijke schijn van partijdigheid, deelt hij dat mee aan de tuchtoverheid. Die wijst vervolgens een andere tuchtonderzoeker aan, als ze oordeelt dat er inderdaad sprake is van een mogelijke schijn van partijdigheid.

§ 2. De tuchtoverheid wordt regelmatig geïnformeerd over het verloop van het onderzoek.

Zodra het tuchtonderzoek langer duurt dan drie maanden, wordt de tuchtoverheid bovendien in ieder geval regelmatig geïnformeerd over de redenen waarom het tuchtonderzoek nog niet kan worden afgesloten.

§ 3. Als tijdens het tuchtonderzoek nieuwe tuchtfeiten worden vastgesteld waarvan de tuchtoverheid en de tuchtonderzoeker kennis krijgen, kan de tuchtoverheid beslissen om die nieuwe feiten toe te voegen aan het lopende tuchtonderzoek.

De tuchtoverheid geeft aan de tuchtonderzoeker de opdracht een aanvullend tuchtonderzoek te verrichten, een aanvullend tuchtverslag op te maken en een aanvullend tuchtdossier samen te stellen.

De tuchtoverheid brengt het betrokken personeelslid onmiddellijk op de hoogte van de beslissing om die nieuwe feiten toe te voegen aan het lopende tuchtonderzoek. Ze vermeldt daarbij de aard van de feiten en de datum waarop de tuchtoverheid de feiten heeft vastgesteld of er kennis van heeft gekregen.

Artikel 4. (01/01/2019- ...)

Het onderzoek kan het verhoor omvatten van het betrokken personeelslid en van elke andere persoon.

Aan het personeelslid kan worden gevraagd om stukken en voorwerpen te bezorgen die nuttig zijn om de juistheid van de feiten te bepalen.

Als het personeelslid niet heeft deelgenomen aan het tuchtonderzoek, wordt dat vermeld in het tuchtverslag.

Artikel 5. (01/01/2019- ...)

Het tuchtonderzoek resulteert in een tuchtverslag dat, naast de feiten, vermeld in artikel 202, § 2, eerste lid, van het decreet van 22 december 2017, alle nuttige gegevens over die feiten en de omstandigheden bevat, zodat de tuchtoverheid met kennis van zaken kan oordelen over de verdere tuchtvervolging.

De tuchtonderzoeker kan toelichting geven over zijn bevindingen. Hij is niet aanwezig bij de beraadslaging en de beslissing door de tuchtoverheid.

Artikel 6. (01/01/2019- ...)

Het tuchtdossier bevat, naast de stukken, vermeld in artikel 202, § 2, tweede lid, van het decreet van 22 december 2017:
1° de stukken die geleid hebben tot de conclusies van het tuchtverslag;
2° de verslagen van de eventuele verhoren;
3° de beslissing waarin de opdracht wordt gegeven om het tuchtonderzoek te voeren;
4° een inventaris van al de bijgevoegde documenten.

Afdeling 2. Oproeping voor de hoorzitting (... - ...)

Artikel 7. (01/01/2019- ...)

§ 1. Nadat het tuchtonderzoek is afgerond, wordt het tuchtverslag samen met het tuchtdossier voorgelegd aan de tuchtoverheid, die binnen zestig dagen oordeelt over het gevolg dat ze geeft aan de zaak.

§ 2. De beslissing om geen vervolging in te stellen, wordt schriftelijk meegedeeld aan het betrokken personeelslid.

Als een beslissing uitblijft, wordt de tuchtoverheid geacht af te zien van de verdere vervolging en kan ze geen tuchtstraf meer opleggen voor de ten laste gelegde feiten.

§ 3. Bij vervolging wordt het betrokken personeelslid ten minste 21 dagen voor de hoorzitting bij de tuchtoverheid opgeroepen door overhandiging van de oproepingsbrief tegen ontvangstbewijs of met een aangetekende oproepingsbrief.

De oproeping vermeldt:
1° de ten laste gelegde feiten;
2° de overweging van een tuchtstraf;
3° de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting;
4° het recht op bijstand en vertegenwoordiging door een verdediger naar keuze;
5° het recht van het betrokken personeelslid om de openbaarheid van de hoorzitting te vragen;
6° het recht om te vragen getuigen te horen;
7° het recht om een schriftelijk verweer in te dienen tot op de tweede werkdag voor de hoorzitting.

Het tuchtverslag en het tuchtdossier worden als bijlage gevoegd bij de oproepingsbrief. De beslissing waarbij kennis wordt genomen van het tuchtverslag wordt bij het dossier gevoegd.

§ 4. Aan de betrokkene wordt gemeld dat, als hij getuigen wil laten horen op de hoorzitting, hij uiterlijk tien dagen voor de hoorzitting aan de tuchtoverheid moet meedelen welke getuigen moeten worden gehoord en waarover die getuigen een verklaring moeten geven.

Bovendien wordt aan het betrokken personeelslid gemeld dat hij de stukken die hij wil toevoegen aan het dossier, moet deponeren bij de tuchtoverheid, uiterlijk tien dagen voor de hoorzitting, vermeld in het eerste lid.

Als de tuchtoverheid getuigen oproept, worden de namen en het onderwerp van de getuigenissen in de oproepingsbrief aan het betrokken personeelslid meegedeeld.

Artikel 8. (01/01/2019- ...)

Op gemotiveerd verzoek van het betrokken personeelslid kan uitstel van de hoorzitting verleend worden.

Voor een uitgestelde hoorzitting of een hoorzitting in voortzetting gelden de vormvereisten, vermeld in artikel 7, § 3 en 4, van de eerste oproeping niet, behalve de melding van de plaats, de dag en het uur van de uitgestelde hoorzitting aan het betrokken personeelslid.

Afdeling 3. Organisatie van de hoorzitting (... - ...)

Artikel 9. (01/01/2019- ...)

Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal wordt uiterlijk zeven dagen na de hoorzitting aan het betrokken personeelslid en zijn raadsman tegen ontvangstbewijs overhandigd of verzonden met een aangetekende zending, met het verzoek eventuele opmerkingen mee te delen, het te ondertekenen en terug te bezorgen binnen zeven dagen na de ontvangst. Als het personeelslid het proces-verbaal niet terugstuurt, impliceert dat dat hij het aanvaardt.

De tuchtoverheid maakt in voorkomend geval een proces-verbaal van niet-verschijnen op. Een afschrift van dat proces-verbaal wordt binnen zeven dagen na de dag van de hoorzitting aan het betrokken personeelslid tegen ontvangstbewijs overhandigd of verzonden met een aangetekende zending.

Artikel 10. (01/01/2019- ...)

Het proces-verbaal van het verhoor van de getuigen wordt ter ondertekening aan de getuige voorgelegd op de wijze, vermeld in artikel 9, eerste lid. Een ondertekend exemplaar wordt aan het vervolgde personeelslid bezorgd.

Artikel 11. (01/01/2019- ...)

Als het betrokken personeelslid een lid van de tuchtoverheid wil wraken, vraagt hij dat bij de aanvang van de hoorzitting. Vervolgens beraadslaagt de tuchtoverheid, met behoud van de toepassing van het tweede lid, zonder het gewraakte lid, en beslist ze over de gevraagde wraking vooraleer de hoorzitting voort te zetten.

Als een personeelslid optreedt als tuchtoverheid en hij oordeelt dat hij terecht wordt gewraakt, geeft hij het tuchtdossier onmiddellijk aan de overheid die hem die bevoegdheid heeft toevertrouwd. Die overheid zet de zaak als tuchtoverheid voort en nodigt alle betrokken partijen uit voor een nieuwe hoorzitting. Die hoorzitting heeft plaats binnen dertig dagen na de dag van de wraking.

Artikel 12. (01/01/2019- ...)

Het personeelslid dat optreedt als tuchtoverheid, kan zich bij het verhoor, en met het oog op de notulering, laten bijstaan door een door hem aangewezen personeelslid.

Afdeling 4. Beraadslaging en kennisgeving (... - ...)

Artikel 13. (01/01/2019- ...)

§ 1. De tuchtoverheid doet binnen zestig dagen na het afsluiten van het proces-verbaal van de laatste hoorzitting, of na het proces-verbaal van niet-verschijnen, uitspraak over de op te leggen tuchtmaatregel.

Als de tuchtoverheid geen uitspraak doet binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt ze geacht af te zien van de vervolging van de feiten die het betrokken personeelslid ten laste worden gelegd.

§ 2. De leden van de gemeenteraad, de raad voor maatschappelijk welzijn, het college van burgemeester en schepenen of het vast bureau, naargelang het geval, die niet permanent aanwezig waren tijdens alle hoorzittingen, mogen niet deelnemen aan de beraadslagingen en de stemming over de op te leggen maatregel.

Artikel 14. (01/01/2019- ...)

Het tuchtbesluit wordt op straffe van nietigheid aan het betrokken personeelslid betekend, hetzij met een aangetekende brief, hetzij door overhandiging tegen ontvangstbewijs binnen veertien dagen na de beslissing.

HOOFDSTUK 2. Preventieve schorsing (... - ...)

Artikel 15. (01/01/2019- ...)

De tuchtoverheid kan een tuchtonderzoeker aanstellen conform artikel 202, § 1, tweede lid, van het decreet van 22 december 2017.

De tuchtoverheid bepaalt bij de aanstelling de wijze waarop de tuchtonderzoeker zijn onderzoeksverslag ter kennis brengt.

Artikel 16. (01/01/2019- ...)

Hoofdstuk 1, afdeling 2 tot en met 4, is van toepassing met dien verstande dat:
1° het gaat over mogelijke tuchtfeiten en de toepassing van de ordemaatregel;
2° in artikel 7, § 3, eerste lid, de woorden "21 dagen" gelezen worden als "vijf dagen";
3° in artikel 7, § 4, eerste lid, de woorden "tien dagen" gelezen worden als "drie werkdagen";
4° in artikel 9 de woorden "zeven dagen" gelezen worden als "drie werkdagen";
5° alle andere termijnen, dan deze vermeld in 2°, 3° en 4°, worden gehalveerd.

HOOFDSTUK 3. Beroep bij de Beroepscommissie (... - ...)

Artikel 17. (01/01/2019- ...)

§ 1. Het betrokken personeelslid kan bij de Beroepscommissie een beroepschrift indienen binnen de termijn, vermeld in artikel 214 van het decreet van 22 december 2017.

§ 2. Het beroepschrift bevat de argumenten van het betrokken personeelslid.

Bij afwezigheid van enig argument verzoekt de voorzitter van de Beroepscommissie het personeelslid schriftelijk om aan die verplichting tegemoet te komen. Dat verzoek wordt aan het betrokken personeelslid toegezonden met een aangetekende zending. Als daaraan geen gevolg wordt gegeven binnen tien dagen na de ontvangst van het voormelde verzoek, is het beroepschrift onontvankelijk.

Artikel 18. (01/01/2019- ...)

Na de ontvangst van het beargumenteerde beroepschrift vraagt de voorzitter van de Beroepscommissie schriftelijk het tuchtdossier op bij de tuchtoverheid. Het tuchtdossier wordt binnen zeven dagen na ontvangst van dat verzoek aan de Beroepscommissie bezorgd.

Artikel 19. (01/01/2019- ...)

Ten minste 21 dagen voor de hoorzitting roept de voorzitter van de Beroepscommissie het betrokken personeelslid op om gehoord te worden.

De tuchtoverheid wordt ook uitgenodigd voor de hoorzitting, vermeld in het eerste lid, en ontvangt samen met de oproepingsbrief een voor eensluidend verklaard afschrift van het beroepschrift.

Artikel 20. (01/01/2019- ...)

De oproepingsbrief voor de partijen, vermeld in artikel 19, vermeldt:
1° de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting;
2° het recht op bijstand en vertegenwoordiging door een verdediger naar keuze;
3° de plaats waar en de termijn waarin het dossier kan worden ingezien;
4° het recht van het betrokken personeelslid om de openbaarheid van de hoorzitting te vragen;
5° het recht om te vragen getuigen te horen;
6° het recht om schriftelijk verweer in te dienen tot op de tweede werkdag voor de hoorzitting;
7° de termijn waarin de Beroepscommissie een uitspraak moet doen.

Aan de partijen wordt gemeld dat, als ze getuigen willen laten horen, ze tien dagen voor de hoorzitting aan de voorzitter van de Beroepscommissie moeten meedelen welke getuigen moeten worden gehoord, en waarover die getuigen een verklaring moeten geven.

TITEL 3. Oprichting van de Beroepscommissie en vaststelling van de werking, de samenstelling en de vergoeding van de leden ervan (... - ...)

HOOFDSTUK 1. Oprichting en samenstelling van de Beroepscommissie (... - ...)

Artikel 21. (01/01/2019- ...)

§ 1. Er wordt een commissie voor tuchtsancties van de lokale besturen opgericht, hierna de Beroepscommissie te noemen.

De Beroepscommissie treedt ook op als beroepsinstantie voor tuchtsancties van provinciale besturen.

§ 2. De werkingskosten van de Beroepscommissie zijn ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap.

Artikel 22. (01/01/2019- ...)

De Beroepscommissie is samengesteld uit drie leden, die door de minister worden benoemd voor een hernieuwbare periode van zes jaar. De vacatures voor de Beroepscommissie worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De Beroepscommissie bestaat uit een voorzitter, een assessor die in een gemeentebestuur, een provinciebestuur of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn werkt en een assessor-deskundige met bijzondere kennis van het tuchtrecht of van het administratief recht.

De drie leden moeten voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze zijn Belg;
2° ze hebben het volledige genot van alle burgerlijke en politieke rechten;
3° ze oefenen geen mandaat uit van gemeenteraadslid, provincieraadslid of lid van een raad voor maatschappelijk welzijn.

Voor ieder effectief lid van de Beroepscommissie wijst de minister een plaatsvervanger aan die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het derde lid.

Artikel 23. (01/01/2019- ...)

De voorzitter van de Beroepscommissie voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
1° hij oefent een middenkaderfunctie uit op ten minste het N-1 niveau, vermeld in het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, of een andere functie bij een overheidsdienst, die geen lokaal of regionaal bestuur is, van een lidstaat van de Europese unie waarvan de beginwedde minstens gelijk is aan het niveau N-1;
2° hij oefent in België een ambt van magistraat uit of hij is een gepensioneerde magistraat;
3° hij is lid van het academisch personeel en getuigt van deskundigheid over publiek recht en bestuurswetenschappen.

Artikel 24. (01/01/2019- ...)

De assessor, afkomstig uit een gemeentebestuur, een provinciebestuur of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft minstens zeven jaar een functie op A-niveau uitgeoefend in een gemeentebestuur, een provinciebestuur of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Artikel 25. (01/01/2019- ...)

De assessor-deskundige met bijzondere kennis van het tuchtrecht bezit een academische graad of een graad van academisch niveau in rechtswetenschappen, ten minste op masterniveau, en heeft minstens zeven jaar ervaring met tuchtrechtspraak over personeel van een openbare dienst. Hij mag niet behoren tot het personeel van een lokaal of provinciaal bestuur of lid zijn van de magistratuur als de voorzitter een magistraat is.

Kandidaten die een academische graad of een graad van academisch niveau, ten minste op masterniveau, hebben, komen ook in aanmerking voor de functie van assessor-deskundige als ze aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° ze beschikken over tien jaar relevante ervaring met administratief recht en met de werking van lokale besturen;
2° ze behoren niet tot het personeel van een lokaal of regionaal bestuur;
3° als de voorzitter een magistraat is, zijn ze zelf geen lid van de magistratuur.

Artikel 26. (01/01/2019- ...)

Een lid van de Beroepscommissie mag niet optreden als raadsman van een personeelslid voor de Beroepscommissie of voor de tuchtoverheid.

De assessor die werkt bij een gemeentebestuur, een provinciebestuur of bij een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, mag niet deelnemen aan de behandeling van een zaak als het eigen bestuur betrokken partij is.

Artikel 27. (01/01/2019- ...)

Bij ontslag van een effectief lid beëindigt de plaatsvervanger het mandaat. De minister benoemt voor de resterende periode een nieuw plaatsvervangend lid.

Artikel 28. (01/01/2019- ...)

De Beroepscommissie wordt bijgestaan door een griffier, die op de zitting het verslag opmaakt en de Beroepscommissie in al haar taken administratief ondersteunt.

De griffier en een plaatsvervangend griffier worden aangewezen door de leidinggevende ambtenaar van het Agentschap Binnenlands Bestuur.

In het tweede lid wordt verstaan onder het Agentschap Binnenlands Bestuur: het agentschap, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandig agentschap "Agentschap Binnenlands Bestuur".

Artikel 29. (01/01/2019- ...)

Als het nodig is voor de werkzaamheden van de Beroepscommissie, kan de minister meerdere kamers oprichten binnen de Beroepscommissie of meer plaatsvervangers voor de leden van de Beroepscommissie aanwijzen. Als er meerdere kamers zijn, wordt elke kamer samengesteld uit een voorzitter en twee assessoren, op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 22 tot en met 25.

HOOFDSTUK 2. Vergoeding van de leden van de Beroepscommissie (... - ...)

Artikel 30. (01/01/2019- ...)

§ 1. De voorzitter krijgt een vergoeding van 170 euro per dossier dat de Beroepscommissie behandelt.

De assessoren krijgen een vergoeding van 115 euro per dossier dat de Beroepscommissie behandelt.

De bedragen van de forfaitaire vergoedingen worden jaarlijks op 1 juli automatisch aangepast aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen door de bedragen die van kracht zijn, te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand mei van het voorgaande jaar en de teller gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand mei van het lopende jaar.

De vergoeding wordt aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het moment dat de hoorzitting plaatsvindt.

§ 2. De leden van de Beroepscommissie hebben recht op de terugbetaling van de reis- en verblijfkosten conform de bepalingen die gelden binnen de Vlaamse administratie.

HOOFDSTUK 3. Werking van de Beroepscommissie (... - ...)

Artikel 31. (01/01/2019- ...)

De voorzitter van de Beroepscommissie bepaalt het verloop van de hoorzitting en beslist in samenspraak met de andere leden over de voortzetting of over aanvullende onderzoeksdaden.

Onder leiding van de voorzitter zorgt de griffier voor de voorbereiding van de hoorzitting. De voorzitter ondertekent de briefwisseling. Hij kan die bevoegdheid delegeren.

Artikel 32. (01/01/2019- ...)

Op het einde van elke hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat aan het betrokken personeelslid en aan de tuchtoverheid voor ondertekening wordt voorgelegd, waarna ze een afschrift krijgen.

Artikel 33. (01/01/2019- ...)

Op elk ogenblik van de beroepsprocedure kan de Beroepscommissie aanvullende onderzoeksdaden stellen.

Er kunnen nieuwe stukken en elementen worden aangebracht tot de debatten gesloten worden.

Artikel 34. (01/01/2019- ...)

De Beroepscommissie stemt bij meerderheid van stemmen over de beslissing. De drie leden van de Beroepscommissie ondertekenen de beslissing.

Artikel 35. (01/01/2019- ...)

Het betrokken personeelslid en de tuchtoverheid krijgen tegelijk een afschrift van de beslissing van de Beroepscommissie.

Artikel 36. (01/01/2019- ...)

De Beroepscommissie stelt een intern reglement op.

TITEL 4. Slotbepalingen (... - ...)

HOOFDSTUK 1. Opheffingsbepalingen (... - ...)

Artikel 37. (01/01/2019- ...)

De volgende regelgevende teksten worden opgeheven:
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2006 houdende vaststelling van de tuchtprocedure voor het statutaire gemeentepersoneel ter uitvoering van artikel 129, 136 en 143 van het Gemeentedecreet, voor het statutaire personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn ter uitvoering van artikel 128, 135 en 142 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en voor het statutaire provinciepersoneel ter uitvoering van artikel 125, 132 en 139 van het Provinciedecreet, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2006 houdende vaststelling van de samenstelling, de vergoeding van de leden en de werking van de Beroepscommissie voor tuchtzaken ter uitvoering van artikel 138 van het Gemeentedecreet, artikel 137 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en artikel 134 van het Provinciedecreet, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 en 13 januari 2017.

HOOFDSTUK 2. Inwerkingtredingsbepaling (... - ...)

Artikel 38. (01/01/2019- ...)

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.

HOOFDSTUK 3. Uitvoeringsbepaling (... - ...)

Artikel 39. (01/01/2019- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 20/04/2024