Decreet tot uitvoering van maatregelen betreffende het onderwijs uit cao XI vanaf het schooljaar 2019-2020

Datum 15/03/2019

Inhoudstafel

  1. HOOFDSTUK 1. Inleidende bepaling
  2. HOOFDSTUK 2. Wijzigingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991
  3. HOOFDSTUK 3. Wijzigingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991
  4. HOOFDSTUK 4. Wijziging van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs
  5. HOOFDSTUK 5. Wijzigingen van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997
  6. HOOFDSTUK 6. Wijzigingen van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs
  7. HOOFDSTUK 7. Wijzigingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs
  8. HOOFDSTUK 8. Wijzigingen van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010
  9. HOOFDSTUK 9. Wijzigingen van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs
  10. HOOFDSTUK 10. Wijzigingen van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding
  11. HOOFDSTUK 11. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016 betreffende codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 23 december 2016
  12. HOOFDSTUK 12. Inwerkingtreding

Inhoud

HOOFDSTUK 1. Inleidende bepaling (... - ...)

Artikel 1. (01/09/2019- ...)

Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

HOOFDSTUK 2. Wijzigingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 (... - ...)

Artikel 2. (01/09/2019- ...)

Aan artikel 3 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een punt 44° toegevoegd, dat luidt als volgt:

"44° aanvangsbegeleiding: de structureel verankerde ondersteuning van een tijdelijk personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur. De aanvangsbegeleiding ondersteunt het tijdelijke personeelslid in het leren beheersen van zijn kerntaken, in het zichzelf verder leren ontwikkelen als persoon en professional en in het leren vinden van zijn weg in zijn instelling als werkplek en lerende organisatie.".

Artikel 3. (01/06/2020- ...)

In artikel 4, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt het getal "720" vervangen door het getal "580".

Artikel 4. (01/09/2019- ...)

Aan artikel 20 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt:

" § 4. Een tijdelijke aanstelling gebeurt in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking voor een bepaalde duur of voor een doorlopende duur.".

Artikel 5. (01/09/2019- ...)

In hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een artikel 20bis ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 20bis. § 1. Een tijdelijk personeelslid wordt altijd aangesteld voor bepaalde duur, tenzij het personeelslid voldoet aan artikel 21, 21bis, 100quater decies of 100quinquies decies.
Tijdens de tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft een tijdelijk personeelslid recht op aanvangsbegeleiding. Het tijdelijke personeelslid wordt tijdens de periode van aanvangsbegeleiding gecoacht en ondersteund. De duur en intensiteit van de aanvangsbegeleiding worden bepaald in onderling overleg tussen het personeelslid en de eerste evaluator en opgenomen in een schriftelijke overeenkomst of in voorkomend geval in de functiebeschrijving van het personeelslid. De schriftelijke overeenkomst wordt in onderling overleg tussen het personeelslid en de eerste evaluator tijdens de periode van de aanvangsbegeleiding aangepast als gevolg van nieuwe afspraken.

Over de algemene afspraken over de aanvangsbegeleiding wordt in het bevoegde lokaal comité onderhandeld door de raad van bestuur, door de afgevaardigd bestuurder in het geval van het vormingscentrum, of door de scholengemeenschap, als de instelling tot een scholengemeenschap behoort.

§ 2. Voor een vastbenoemd personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor bepaalde duur met toepassing van artikel 55bis of als gevolg van een reaffectatie of wedertewerkstelling, geldt de verplichting tot aanvangsbegeleiding, vermeld in paragraaf 1, niet.".

Artikel 6. (01/09/2019- ...)

In artikel 21 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in paragraaf 2 wordt de zin "Een tijdelijke aanstelling in een instelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur." vervangen door de zin "Een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur kan gebeuren in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking.";

2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:

" § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
2° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij de voorwaarden, vermeld in punt 1°, bereikt geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dat deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.

Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur, met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.";

3° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "in § 3" telkens vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 100quater decies";

4° in paragraaf 5 wordt de zinsnede "in § 3" telkens vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 100quater decies";

5° in paragraaf 5, vierde lid, wordt de zin "Die dienstanciënniteit wordt berekend conform paragraaf 4, laatste lid, van dit artikel en is voor deze toepassing beperkt tot maximaal 600 dagen dienstanciënniteit." vervangen door de zin "Die dienstanciënniteit wordt berekend conform paragraaf 4, derde lid, van dit artikel en is voor deze toepassing beperkt tot maximaal 490 dagen dienstanciënniteit.".

6° in paragraaf 7 wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quater decies" en wordt de zinsnede "in § 3 van dit artikel" vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 van dit artikel of artikel 100quater decies";

7° in paragraaf 7bis wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quater decies";

8° in paragraaf 7ter wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quater decies";

9° in paragraaf 7quater wordt de zinsnede "in § 3" vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 100quater decies".

Artikel 7. (01/09/2019- ...)

In artikel 21bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in paragraaf 2 wordt de zin "Een tijdelijke aanstelling in een instelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur." vervangen door de zin "Een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur kan gebeuren in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking.";

2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:

" § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
2° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij de voorwaarden, vermeld in punt 1°, bereikt geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens deze bijkomende periode moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat het een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur, met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.";

3° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "in § 3" vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 100quinquies decies";

4° in paragraaf 5 wordt de zinsnede "in § 3" telkens vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 100quinquies decies";

5° in paragraaf 5 wordt het getal "600" vervangen door het getal "490";

6° in paragraaf 7 wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quinquies decies" en wordt de zinsnede "in § 3 van dit artikel" vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 van dit artikel of artikel 100quinquies decies";

7° in paragraaf 7bis wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quinquies decies";

8° in paragraaf 7ter wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quinquies decies";

9° in paragraaf 7quater wordt de zinsnede "in § 3" vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 100quinquies decies".

Artikel 8. (01/09/2019- ...)

In artikel 36 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 6 juli 2018, wordt in punt 1° de zinsnede "op 30 juni voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 720 dagen dienstanciënniteit telt" vervangen door de zinsnede "op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 690 dagen dienstanciënniteit telt" en wordt de zinsnede "van de 720 dagen er 360 werden gepresteerd" vervangen door de zinsnede "van de 690 dagen er 360 zijn gepresteerd".

Artikel 9. (01/09/2019- ...)

In artikel 55vicies/8, § 5, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 juni 2015, wordt de zinsnede "zoals bedoeld in artikel 21, § 3, of 21bis, § 3," vervangen door de zinsnede "zoals bedoeld in artikel 21, § 3, artikel 100quater decies, artikel 21bis, § 3, of artikel 100quinquies decies,".

Artikel 10. (01/09/2019- ...)

In artikel 56, § 5, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt de zinsnede "zoals bedoeld in artikel 21, § 3, of 21bis, § 3, van dit decreet, of in artikelen 23, § 3, of 23bis, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs" vervangen door de zinsnede "zoals bedoeld in artikel 21, § 3, of artikel 100quater decies, en artikel 21bis, § 3, of artikel 100quinquies decies, van dit decreet of in artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs,".

Artikel 11. (01/09/2019- ...)

In artikel 56/1, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2018, wordt de zinsnede "zoals bedoeld in artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3, van dit decreet of in artikel 23, § 3, en artikel 23bis, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs," vervangen door de zinsnede "zoals bedoeld in artikel 21, § 3, of artikel 100quater decies en artikel 21bis, § 3, of artikel 100quinquies decies van dit decreet of in artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs,".

Artikel 12. (01/09/2019- ...)

In artikel 73ter, § 7, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden "permanente vorming en nascholing" vervangen door de woorden "aanvangsbegeleiding, permanente vorming en nascholing".

Artikel 13. (01/09/2019- ...)

In artikel 91, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 10 juli 2003, wordt de zinsnede "van de artikelen 21, § 3, en 21bis, § 3" vervangen door de zinsnede "van de artikelen 21, § 3, of 100quater decies en 21bis, § 3, of 100 quinquies decies".

Artikel 14. (01/09/2019- ...)

In hoofdstuk XI van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een artikel 100quater decies ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 100quater decies. § 1. In afwijking van artikel 21, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2019 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2019 in dat ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep gespreid over ten minste drie schooljaren in dat ambt een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.

Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur, met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 en 3 en van artikel 21, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2020 het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als het personeelslid:
1° tijdens het schooljaar 2019-2020 in het betrokken ambt aangesteld is in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep;
2° uiterlijk op 30 juni 2020 in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep in het betrokken ambt gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.

Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur, met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 en van artikel 21, § 3, heeft een personeelslid op 1 september recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° na 31 augustus 2019 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep;
2° uiterlijk op 30 juni 2019 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen en ten hoogste 719 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
3° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij tijdelijk is aangesteld geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens deze bijkomende periode moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité van de scholengroep worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.

Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur, met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.".

Artikel 15. (01/09/2019- ...)

In hoofdstuk XI van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een artikel 100quinquies decies ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 100quinquies decies. § 1. In afwijking van artikel 21bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2019 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2019 in dat ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep gespreid over ten minste drie schooljaren in dat ambt een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur, met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 en 3 en van artikel 21bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2020 het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als het personeelslid:
1° tijdens het schooljaar 2019-2020 in het betrokken ambt aangesteld is in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep;
2° uiterlijk op 30 juni 2020 in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur, met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 en van artikel 21bis, § 3, heeft een personeelslid recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° na 31 augustus 2019 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep;
2° uiterlijk op 30 juni 2019 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen en ten hoogste 719 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
3° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij tijdelijk is aangesteld geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens deze bijkomende periode moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat het een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur, met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.".

HOOFDSTUK 3. Wijzigingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991 (... - ...)

Artikel 16. (01/09/2019- ...)

Aan artikel 5 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een punt 33° toegevoegd, dat luidt als volgt:

"33° aanvangsbegeleiding: de structureel verankerde ondersteuning van een tijdelijk personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur. De aanvangsbegeleiding ondersteunt het tijdelijke personeelslid in het leren beheersen van zijn kerntaken, in het zichzelf verder leren ontwikkelen als persoon en professional en in het leren vinden van zijn weg in zijn instelling als werkplek en lerende organisatie.".

Artikel 17. (01/06/2020- ...)

In artikel 6, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt het getal "720" vervangen door het getal "580".

Artikel 18. (01/09/2019- ...)

Aan artikel 20 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 15 juni 2007, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt:

" § 4. Een tijdelijke aanstelling gebeurt in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking voor een bepaalde duur of voor een doorlopende duur.".

Artikel 19. (01/09/2019- ...)

In titel II, hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een artikel 20bis ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 20bis. Een tijdelijk personeelslid wordt altijd aangesteld voor bepaalde duur, tenzij het personeelslid voldoet aan artikel 23, 23bis, 77bis of 77ter.

Tijdens de tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft een tijdelijk personeelslid recht op aanvangsbegeleiding. Het tijdelijke personeelslid wordt tijdens de periode van aanvangsbegeleiding gecoacht en ondersteund. De duur en intensiteit van de aanvangsbegeleiding worden bepaald in onderling overleg tussen het personeelslid en de eerste evaluator en opgenomen in een schriftelijke overeenkomst of in voorkomend geval in de functiebeschrijving van het personeelslid. De schriftelijke overeenkomst wordt in onderling overleg tussen het personeelslid en de eerste evaluator tijdens de periode van de aanvangsbegeleiding aangepast als gevolg van nieuwe afspraken.

Over de algemene afspraken over de aanvangsbegeleiding wordt in het bevoegde lokaal comité onderhandeld door de inrichtende macht of door de scholengemeenschap, als de instelling tot een scholengemeenschap behoort.

§ 2. Voor een vastbenoemd personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor bepaalde duur met toepassing van artikel 44bis of als gevolg van een reaffectatie of wedertewerkstelling, geldt de verplichting tot aanvangsbegeleiding, vermeld in paragraaf 1, niet.".

Artikel 20. (01/09/2019- ...)

In artikel 23 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in paragraaf 2 wordt de zin "Een tijdelijke aanstelling in een instelling of CLB kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur." vervangen door de zin "Een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur kan gebeuren in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking.";

2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:

" § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
2° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij de voorwaarden, vermeld in punt 1°, bereikt geen beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij die inrichtende macht met een ter post aangetekende brief. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven. Als het personeelslid in een of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.";

3° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "in § 3" telkens vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 77bis";

4° in paragraaf 5 wordt de zinsnede "in § 3" telkens vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 77bis";

5° in paragraaf 5, vierde lid, wordt de zin "Die dienstanciënniteit wordt berekend conform paragraaf 4, laatste lid, van dit artikel en is voor deze toepassing beperkt tot maximaal 600 dagen dienstanciënniteit." vervangen door de zin "Die dienstanciënniteit wordt berekend conform paragraaf 4, derde lid, van dit artikel en is voor deze toepassing beperkt tot maximaal 490 dagen dienstanciënniteit.";

6° in paragraaf 7 wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77bis" en wordt de zinsnede " § 3 van dit artikel" vervangen door "paragraaf 3 van dit artikel of artikel 77bis";

7° in paragraaf 7bis wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77bis";

8° in paragraaf 7ter wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77bis";

9° in paragraaf 7quater wordt de zinsnede "in § 3" vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 77bis".

Artikel 21. (01/09/2019- ...)

In artikel 23bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in paragraaf 2 worden de woorden "voor een bepaalde of voor een doorlopende duur in een vacante en/of niet-vacante betrekking" vervangen door de woorden "voor een doorlopende duur in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking";

2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:

" § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
2° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij de voorwaarden, vermeld in punt 1°, bereikt geen beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.

Om een beroep te doen op dat recht moet het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat stellen met een ter post aangetekende brief bij een inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.

Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.

Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengemeenschap een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.";

3° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "in § 3" vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 77ter";

4° in paragraaf 5 wordt de zinsnede "in § 3" telkens vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 77ter";

5° in paragraaf 5, vierde lid, wordt het getal "600" vervangen door het getal "490";

6° in paragraaf 7 wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77ter" en wordt de zinsnede " § 3 van dit artikel" vervangen door "paragraaf 3 van dit artikel of artikel 77ter";

7° in paragraaf 7bis wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77ter";

8° in paragraaf 7ter wordt de zinsnede " § 3 en § 4 van dit artikel" telkens vervangen door de zinsnede "paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77ter";

9° in paragraaf 7quater wordt de zinsnede "in § 3" vervangen door de zinsnede "in paragraaf 3 of artikel 77ter".

Artikel 22. (01/09/2019- ...)

In artikel 31, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 6 juli 2018, wordt in punt 1° de zinsnede "op 30 juni voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 720 dagen dienstanciënniteit heeft" vervangen door de zinsnede "op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 690 dagen dienstanciënniteit heeft" en wordt de zinsnede "kan de inrichtende macht eisen dat van de 720 dagen er 360 werden gepresteerd" vervangen door de zinsnede "kan de inrichtende macht eisen dat van de 690 dagen er 360 zijn gepresteerd".

Artikel 23. (01/09/2019- ...)

In artikel 47ter, § 8, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, worden de woorden "permanente vorming en nascholing" vervangen door de woorden "aanvangsbegeleiding, permanente vorming en nascholing".

Artikel 24. (01/09/2019- ...)

In artikel 65, § 5, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt de zinsnede "naargelang het geval artikel 23, § 3, of artikel 23bis, § 3," vervangen door de zinsnede "naargelang het geval artikel 23, § 3, artikel 77bis, artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter,".

Artikel 25. (01/09/2019- ...)

In artikel 74bis1, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2018, wordt de zinsnede "zoals bedoeld in artikel 23, § 3, en artikel 23bis, § 3, van dit decreet of in artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs," vervangen door de zinsnede "zoals bedoeld in artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter van dit decreet of in artikel 21, § 3, of artikel 100quater decies en artikel 21bis, § 3, of artikel 100quinquies decies van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs,".

Artikel 26. (01/09/2019- ...)

In artikel 77 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 14 februari 2003 en 10 juli 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in paragraaf 2 wordt de zinsnede "voor de toepassing van artikel 23, § 3, en 23bis, § 3," vervangen door de zinsnede "voor de toepassing van artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter,";

2° in paragraaf 8 wordt de zinsnede "voor de toepassing van artikel 23, § 3, en artikel 23bis, § 3," vervangen door de zinsnede "voor de toepassing van artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter,".

Artikel 27. (01/09/2019- ...)

In titel 2, hoofdstuk XI, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een artikel 77bis ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 77bis. § 1. In afwijking van artikel 23, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2019 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23, § 5, als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2019 in dat ambt in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij die inrichtende macht met een ter post aangetekende brief. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven.

Als het personeelslid in een of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 en 3 en van artikel 23, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2020 het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23, § 5, als het personeelslid:
1° tijdens het schooljaar 2019-2020 in het betrokken ambt aangesteld is in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht;
2° uiterlijk op 30 juni 2020 in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht in het betrokken ambt gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij die inrichtende macht met een ter post aangetekende brief. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven.

Als het personeelslid in een of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 en van artikel 23, § 3, heeft een personeelslid op 1 september recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23, § 5, als hij in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° na 31 augustus 2019 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht;
2° uiterlijk op 30 juni 2019 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen en ten hoogste 719 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
3° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij tijdelijk is aangesteld geen beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij die inrichtende macht met een ter post aangetekende brief. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven. Als het personeelslid in een of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.".

Artikel 28. (01/09/2019- ...)

In titel 2, hoofdstuk XI, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een artikel 77ter ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 77ter. § 1. In afwijking van artikel 23bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2019 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, § 5, als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2019 in dat ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.

Om een beroep te doen op dat recht moet het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat stellen met een ter post aangetekende brief bij een inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.

Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.

Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengemeenschap een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 en 3 en van artikel 23bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2020 het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, § 5, als het personeelslid:
1° tijdens het schooljaar 2019-2020 in het betrokken ambt aangesteld is in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap;
2° uiterlijk op 30 juni 2020 in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.

Om een beroep te doen op dat recht moet het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat stellen met een ter post aangetekende brief bij een inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.

Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.

Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengemeenschap een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 en van artikel 23bis, § 3, heeft een personeelslid recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° na 31 augustus 2019 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap;
2° uiterlijk op 30 juni 2019 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen of ten hoogste 719 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
3° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij tijdelijk is aangesteld geen beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.

Om een beroep te doen op dat recht moet het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat stellen met een ter post aangetekende brief bij een inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.

Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.

Als het personeelslid in een of meer instellingen van de scholengemeenschap een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.".

HOOFDSTUK 4. Wijziging van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs (... - ...)

Artikel 29. (01/09/2019- ...)

Aan artikel 27, tweede lid, van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:

"4° het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen en het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat op basis van de beoordeling een verslag met werkpunten krijgt, met binnen die laatste groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen. Die gegevens worden verstrekt per school.".

HOOFDSTUK 5. Wijzigingen van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 (... - ...)

Artikel 30. (01/09/2019- ...)

In artikel 125novies, § 1, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2011, wordt aan punt 8° de zinsnede "en over de aanvangsbegeleiding van personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor bepaalde duur;" toegevoegd.

Artikel 31. (01/09/2019- ...)

Aan artikel 125vicies, § 2, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:

"4° inlichtingen over het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de scholen van de scholengemeenschap het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen en het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat op basis van de beoordeling een verslag met werkpunten krijgt, met binnen die laatste groep een opsplitsing van diegenen die daarna een nieuwe aanstelling verkrijgen en van diegenen die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen.".

Artikel 32. (01/09/2019- ...)

Aan artikel 125tricies bis, § 2, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:

"4° inlichtingen over het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de scholen van de scholengemeenschap het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen en het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat op basis van de beoordeling een verslag met werkpunten krijgt, met binnen die laatste groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen.".

Artikel 33. (01/09/2019- ...)

Artikel 138, § 1, eerste lid, 8°, van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 6 juli 2012, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:

"8° lestijden voor aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering.".

Artikel 34. (01/09/2019- ...)

Aan hoofdstuk IX, afdeling 2, onderafdeling B, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt een sectie 4 toegevoegd, die luidt als volgt:

"Sectie 4. Aanvullende lestijden voor aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering".

Artikel 35. (01/09/2019- ...)

In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt in sectie 4, toegevoegd bij artikel 34, een artikel 139septies decies ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 139septies decies. § 1. Het totale aantal aanvullende lestijden voor aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering bedraagt, voor het schooljaar 2019-2020, in het gewoon basisonderwijs 7766 lestijden en in het buitengewoon basisonderwijs 1156 lestijden.

Voor het schooljaar X-X+1, startend in schooljaar 2020-2021, worden de 7766 lestijden, vermeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A1 = X/Y, waarbij:
1° X: het totale aantal leerlingen in het gewoon basisonderwijs op de eerste schooldag van februari X;
2° Y: het totale aantal leerlingen in het gewoon basisonderwijs op de eerste schooldag van februari 2019.

Voor het schooljaar X-X+1, startend in schooljaar 2020-2021, worden de 1156 lestijden, vermeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A2 = R/S, waarbij:
1° R: het totale aantal leerlingen in het buitengewoon basisonderwijs op de eerste schooldag van februari X;
2° S: het totale aantal leerlingen in het buitengewoon basisonderwijs op de eerste schooldag van februari 2019.

§ 2. Het aantal aanvullende lestijden voor aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering waarop de school voor gewoon basisonderwijs recht heeft, is A*B, waarbij:
1° A: de beschikbare lestijden voor het gewoon basisonderwijs, vermeld in paragraaf 1, gedeeld door het totale aantal lestijden in het gewoon basisonderwijs van het vorige schooljaar van alle scholen samen, waarbij onder het totale aantal lestijden in het gewoon basisonderwijs wordt verstaan de som van het totale aantal:
a) lestijden volgens de schalen;
b) SES-lestijden;
c) additionele lestijden volgens de schalen die gebaseerd zijn op de leerlingleerkrachtratio;
d) aanvullende lestijden godsdienst, niet-confessionele zedenleer en cultuurbeschouwing;
2° B: het totale aantal lestijden van de school van het vorige schooljaar, waarbij onder het totale aantal lestijden van de school wordt verstaan de som van de:
a) lestijden volgens de schalen;
b) SES-lestijden;
c) additionele lestijden volgens de schalen die gebaseerd zijn op de leerlingleerkrachtratio;
d) aanvullende lestijden godsdienst, niet-confessionele zedenleer en cultuurbeschouwing.

De lestijden, vermeld in het eerste lid, worden binnen een school als volgt afgerond: als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier, wordt er afgerond naar het hogere geheel getal. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier, wordt er afgerond naar het lagere geheel getal.

§ 3. Het aantal aanvullende lestijden voor aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering waarop de school voor buitengewoon basisonderwijs recht heeft, is C*D, waarbij:
1° C: de beschikbare lestijden voor het buitengewoon basisonderwijs, vermeld in paragraaf 1, gedeeld door het totale aantal lestijden in het buitengewoon basisonderwijs van het vorige schooljaar van alle scholen samen, waarbij onder het totale aantal lestijden in het buitengewoon basisonderwijs wordt verstaan de som van het totale aantal:
a) lestijden volgens de schalen;
b) aanvullende lestijden voor het voeren van een gelijkekansenbeleid in het buitengewoon basisonderwijs;
c) aanvullende lestijden godsdienst, niet-confessionele zedenleer en cultuurbeschouwing;
2° D: het totale aantal lestijden van de school van het vorige schooljaar waarbij onder het totale aantal lestijden van de school wordt verstaan de som van de:
a) lestijden volgens de schalen;
b) aanvullende lestijden voor het voeren van een gelijkekansenbeleid in het buitengewoon basisonderwijs;
c) aanvullende lestijden godsdienst, niet-confessionele zedenleer en cultuurbeschouwing.

De lestijden, vermeld in het eerste lid, worden binnen een school als volgt afgerond: als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier, wordt er afgerond naar het hogere geheel getal. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier, wordt er afgerond naar het lagere geheel getal.

§ 4. Uit de lestijden, verkregen volgens paragraaf 2, kunnen, in het gewoon kleuteronderwijs, betrekkingen worden ingericht:
1° in het ambt van kleuteronderwijzer;
2° in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding.

De lestijden, verkregen volgens paragraaf 2, worden als volgt omgerekend naar de gefinancierde of gesubsidieerde voltijdse of deeltijdse betrekkingen van kleuteronderwijzer of leermeester lichamelijke opvoeding: de lestijden worden gedeeld door 24 tot op de eenheid voor het ambt van kleuteronderwijzer of leermeester lichamelijke opvoeding. Het quotiënt is gelijk aan het mogelijke aantal volledige betrekkingen.

§ 5. De lestijden, verkregen volgens paragraaf 2, kunnen, in het gewoon kleuteronderwijs, worden ingericht in het ambt van kinderverzorger, na omzetting volgens de onderstaande tabel:

lestijden uren kinderverzorger
1 2
2 3
3 5
4 6
5 8
6 10
7 11
8 13
9 14
10 16
11 17
12 19
13 21
14 22
15 24
16 25
17 27
18 29
19 30
20 32

De omrekening van de uren naar gefinancierde of gesubsidieerde voltijdse of deeltijdse betrekkingen kinderverzorger gebeurt door de som van de uren verkregen overeenkomstig het eerste lid te delen door 32 tot op de eenheid; het quotiënt is gelijk aan het mogelijke aantal volledige betrekkingen.

§ 6. Uit de lestijden, verkregen volgens paragraaf 2, kunnen, in het gewoon lager onderwijs, betrekkingen worden ingericht:
1° in het ambt van onderwijzer;
2° in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding;
3° in het ambt van leermeester godsdienst of niet-confessionele zedenleer.

De lestijden, verkregen volgens paragraaf 2, worden als volgt omgerekend naar de gefinancierde of gesubsidieerde voltijdse of deeltijdse betrekkingen van onderwijzer, leermeester lichamelijke opvoeding of leermeester godsdienst of niet-confessionele zedenleer: de lestijden worden gedeeld door 24 tot op de eenheid voor het ambt van onderwijzer, leermeester lichamelijke opvoeding of leermeester godsdienst of niet-confessionele zedenleer. Het quotiënt is gelijk aan het mogelijke aantal volledige betrekkingen.

§ 7. De lestijden, verkregen volgens paragraaf 2, kunnen, in het gewoon basisonderwijs, worden omgezet in punten, na omzetting volgens de onderstaande tabel:
lestijden punten
1 4
2 7
3 11
4 14
5 18
6 21
7 25
8 28
9 32
10 35
11 39
12 43
13 46
14 50
15 53
16 57
17 60
18 64
19 67
20 71
21 74
22 78
23 81
24 85

Uit de punten, verkregen volgens het eerste lid, kunnen de volgende ambten worden ingericht:
1° het ambt van zorgcoördinator uit de categorie beleids- en ondersteunend personeel;
2° het ambt van ICT-coördinator uit de categorie beleids- en ondersteunend personeel;
3° het ambt van administratief medewerker uit de categorie beleids- en ondersteunend personeel.

De omrekening van punten naar de gefinancierde of gesubsidieerde voltijdse betrekkingen van het beleids- en ondersteund personeel gebeurt volgens de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2004 betreffende de puntenenveloppen voor de scholengemeenschappen basisonderwijs.

§ 8. Uit de lestijden, verkregen volgens paragraaf 3, kunnen, in het buitengewoon onderwijs, betrekkingen worden ingericht in:
1° het ambt van kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming;
2° het ambt van onderwijzer algemene en sociale vorming;
3° het ambt van leermeester algemene en sociale vorming, specialiteit lichamelijke opvoeding;
4° het ambt van leermeester algemene en sociale vorming, compensatietechnieken braille, type 6;
5° het ambt van leermeester godsdienst of niet-confessionele zedenleer.

De lestijden, verkregen volgens paragraaf 3, worden als volgt omgerekend naar de gefinancierde of gesubsidieerde voltijdse of deeltijdse betrekkingen: de lestijden worden gedeeld door 22 tot op de eenheid. Het quotiënt is gelijk aan het mogelijke aantal volledige betrekkingen.

§ 9. De lestijden, verkregen volgens paragraaf 3, kunnen, in het buitengewoon basisonderwijs, worden omgezet in uren paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel, na omzetting volgens de onderstaande tabel:
lestijden uren
1 1
2 3
3 4
4 6
5 7
6 9
7 10
8 12
9 13
10 15
11 16
12 18
13 19
14 21
15 22
16 24
17 25
18 27
19 28
20 29
21 31
22 32
23 34
24 35
25 37
26 38
27 40

De omrekening van uren naar de gefinancierde of gesubsidieerde voltijdse betrekkingen van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel gebeurt volgens de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het buitengewoon basisonderwijs.

§ 10. De lestijden, verkregen volgens paragraaf 3, kunnen, in het buitengewoon basisonderwijs, worden omgezet in punten, na omzetting volgens de onderstaande tabel:
lestijden punten
1 4
2 8
3 12
4 15
5 19
6 23
7 27
8 31
9 35
10 39
11 43
12 46
13 50
14 54
15 58
16 62
17 66
18 70
19 73
20 77
21 81
22 85

Uit de punten, verkregen volgens het eerste lid, kunnen de volgende ambten worden ingericht:
1° het ambt van zorgcoördinator uit de categorie beleids- en ondersteunend personeel;
2° het ambt van ICT-coördinator uit de categorie beleids- en ondersteunend personeel;
3° het ambt van administratief medewerker uit de categorie beleids- en ondersteunend personeel.

De omrekening van punten naar de gefinancierde of gesubsidieerde voltijdse betrekkingen van het beleids- en ondersteund personeel gebeurt volgens de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2004 betreffende de puntenenveloppen voor de scholengemeenschappen basisonderwijs.

§ 11. De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om de omzettingstabellen vervat in dit artikel te wijzigen.".

HOOFDSTUK 6. Wijzigingen van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs (... - ...)

Artikel 36. (01/09/2019- ...)

In artikel 98 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 maart 2018, wordt een paragraaf 4bis ingevoegd, die luidt als volgt:

" § 4bis. Vanaf het schooljaar 2019-2020 worden jaarlijks 15.111 aanvullende leraarsuren aan de centra voor volwassenenonderwijs toegekend voor de oprichting van betrekkingen in het ambt van leraar secundair volwassenenonderwijs in het kader van de organisatie van aanvangsbegeleiding.

De Vlaamse Regering kan vanwege de beschikbare middelen in een bepaald begrotingsjaar afwijken van het totale volume te verdelen aanvullende leraarsuren, vermeld in het eerste lid.

Elk centrum voor volwassenenonderwijs heeft vanaf 1 september 2019 recht op hetzelfde aandeel aan aanvullende leraarsuren voor aanvangsbegeleiding als het aandeel aan leraarsuren waarop het centrum volgens de berekening van paragraaf 1 recht heeft.

Een centrumbestuur kan de aanvullende leraarsuren voor aanvangsbegeleiding omzetten in aanvullende punten voor aanvangsbegeleiding volgens de onderstaande tabel:

leraarsuren punten
40 5
80 9
120 14
160 19
200 24
240 28
280 33
320 38
360 43
400 47
440 52
480 57
520 63
560 66
600 71
640 76
680 82
720 85
760 90
800 95
840 100
880 104
920 110
960 114
1000 120

Deze aanvullende leraarsuren kunnen worden samengelegd. Centra voor volwassenenonderwijs die kiezen om de aanvullende leraarsuren samen te leggen, richten daartoe een samenwerkingsverband `aanvangsbegeleiding' op dat bestaat uit twee of meer centra. Het samenwerkingsverband maakt afspraken over de aanwending van de aanvullende lesuren. De Vlaamse Regering kan met betrekking tot dit samenwerkingsverband volgende maatregelen vastleggen:
- de duur van de samenwerking;
- de vorm van overeenkomst waarmee het samenwerkingsverband wordt opgericht;
- de wijze en het tijdstip van mededeling van het samenwerkingsverband aan de overheid.".

HOOFDSTUK 7. Wijzigingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs (... - ...)

Artikel 37. (01/09/2019- ...)

In artikel 8 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in het eerste en tweede lid wordt het woord "nascholingsplan" telkens vervangen door het woord "professionaliseringsplan";

2° tussen het eerste en tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:

"In het professionaliseringsplan worden ook de aanpak en uitwerking opgenomen van de aanvangsbegeleiding voor de personeelsleden die aangesteld zijn voor bepaalde duur als vermeld in artikel 20bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en artikel 20bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991.".

HOOFDSTUK 8. Wijzigingen van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 (... - ...)

Artikel 38. (01/09/2019- ...)

In de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, bekrachtigd bij het decreet van 27 mei 2011, wordt in deel III, titel 1, hoofdstuk 3, afdeling 2, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, een onderafdeling 2/3 toegevoegd, die luidt als volgt:

"Onderafdeling 2/3. Aanvangsbegeleiding".

Artikel 39. (01/09/2019- ...)

In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt in deel III, titel 1, hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 2/3, toegevoegd bij artikel 38, een artikel 22/18 ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 22/18. Aan scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs worden vanaf het schooljaar 2019-2020 een aantal organieke uren-leraar aanvangsbegeleiding toegekend.

Aan scholen voor buitengewoon secundair onderwijs worden vanaf het schooljaar 2019-2020 een aantal organieke lesuren aanvangsbegeleiding toegekend.

Ook in het geval van overdracht of herverdeling kunnen die uren-leraar en lesuren alleen voor aanvangsbegeleiding worden aangewend.

De uren-leraar aanvangsbegeleiding worden aangewend in wervingsambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel of van het ondersteunend personeel. Voor de aanwending in het ondersteunend personeel worden uren-leraar omgezet naar punten als vermeld in artikel 22/20.

De lesuren aanvangsbegeleiding worden aangewend in wervingsambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het ondersteunend personeel, het paramedisch personeel, het medisch personeel, het sociaal personeel, het orthopedagogisch personeel of het psychologisch personeel. Voor de aanwending in het ondersteunend personeel worden lesuren omgezet naar punten als vermeld in artikel 22/20. Voor de aanwending in het paramedisch personeel, het medisch personeel, het sociaal personeel, het orthopedagogisch personeel of het psychologisch personeel worden lesuren omgezet naar uren als vermeld in artikel 22/20.

Voor de toepassing van de personeelsregelgeving wordt, voor wat het bestuurs- en onderwijzend personeel betreft, aanvangsbegeleiding beschouwd als uren die geen lesuren zijn maar ermee gelijkgesteld worden.".

Artikel 40. (01/09/2019- ...)

In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt in deel III, titel 1, hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 2/3, toegevoegd bij artikel 38, een artikel 22/19 ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 22/19. Het globaal beschikbaar aantal uren aanvangsbegeleiding voor het schooljaar 2019-2020 bedraagt 3649 uren en wordt als volgt verdeeld:
1° voltijds gewoon secundair onderwijs: 3086 uren-leraar;
2° buitengewoon secundair onderwijs: 491 lesuren;
3° deeltijds beroepssecundair onderwijs: 72 uren-leraar.

Vanaf het schooljaar 2020-2021 wordt het globaal beschikbaar aantal uren en de verdeling over punt 1° tot en met punt 3° evenredig aangepast aan eventuele leerlingenfluctuaties ten opzichte van het voorafgaande schooljaar, waarbij altijd de eerste lesdag van februari als teldatum wordt genomen.

Die uren worden over de scholen en centra als volgt verdeeld:
1° voltijds gewoon secundair onderwijs: in verhouding tot het pakket uren-leraar van de school en het schooljaar in kwestie in de totaliteit van de pakketten uren-leraar van alle scholen. Voor de toepassing van deze bepaling omvat het pakket uren-leraar:
a) de uren-leraar voor de levensbeschouwelijke vakken als vermeld in artikel 209;
b) de uren-leraar voor de niet-levensbeschouwelijke vakken als vermeld in artikel 209;
c) de uren-leraar geïntegreerd ondersteuningsaanbod als vermeld in artikel 226, 227, 234 en 235;
2° buitengewoon secundair onderwijs: in verhouding tot het pakket lesuren van de school en het schooljaar in kwestie in de totaliteit van de pakketten lesuren van alle scholen.
Voor de toepassing van deze bepaling omvat het pakket lesuren:
a) de lesuren voor de levensbeschouwelijke vakken als vermeld in artikel 300;
b) de lesuren niet-levensbeschouwing als vermeld in artikel 298, 299, 301, 302 en 303;
c) de lesuren geïntegreerd ondersteuningsaanbod als vermeld in artikel 318 en 319;
3° deeltijds beroepssecundair onderwijs: in verhouding tot het pakket uren-leraar van het centrum en het schooljaar in kwestie in de totaliteit van de pakketten uren-leraar van alle centra. Voor de toepassing van deze bepaling omvat het pakket uren-leraar de uren-leraar als vermeld in artikel 89 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap.".

Artikel 41. (01/09/2019- ...)

In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt in deel III, titel 1, hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 2/3, toegevoegd bij artikel 38, een artikel 22/20 ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 22/20. De aanwending van de uren-leraar of lesuren aanvangsbegeleiding in wervingsambten van het ondersteunend personeel gebeurt op basis van de volgende omzettingstabel:
1° voltijds gewoon secundair onderwijs en deeltijds beroepssecundair onderwijs:
a) 11 uren-leraar = 31,5 punten in het geval van een halftijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste secundair onderwijs in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
b) 22 uren-leraar = 63 punten in het geval van een voltijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste secundair onderwijs in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
c) 11 uren-leraar = 41 punten in het geval van een halftijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste bachelor in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
d) 22 uren-leraar = 82 punten in het geval van een voltijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste bachelor in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
e) 10 uren-leraar = 60 punten in het geval van een halftijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste master in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
f) 20 uren-leraar = 120 punten in het geval van een voltijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste master in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
2° buitengewoon secundair onderwijs:
a) 11 lesuren = 31,5 punten in het geval van een halftijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste secundair onderwijs in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
b) 22 lesuren = 63 punten in het geval van een voltijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste secundair onderwijs in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
c) 11 lesuren = 41 punten in het geval van een halftijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste bachelor in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
d) 22 lesuren = 82 punten in het geval van een voltijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste bachelor in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
e) 11 lesuren = 60 punten in het geval van een halftijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste master in een wervingsambt van het ondersteunend personeel;
f) 22 lesuren = 120 punten in het geval van een voltijdse betrekking met bekwaamheidsbewijs ten minste master in een wervingsambt van het ondersteunend personeel.

De aanwending van de lesuren aanvangsbegeleiding in wervingsambten van het medisch, paramedisch, orthopedagogisch, psychologisch of sociaal personeel gebeurt op basis van de volgende omzettingstabellen:
1° arts, orthopedagoog en psycholoog:

lesuren uren
1 1
2 3
3 4
4 6
5 7
6 9
7 10
8 12
9 13
10 15
11 16
12 18
13 19
14 21
15 22
16 24
17 25
18 27
19 28
20 29
21 31
22 32
23 34
24 35
25 37
26 38
27 40
2° ergotherapeut, kinderverzorger, kinesitherapeut, maatschappelijk werker en verpleger:
lesuren uren
1 1
2 3
3 4
4 6
5 7
6 9
7 10
8 12
9 13
10 15
11 16
12 18
13 19
14 21
15 22
16 24
17 25
18 27
19 28
20 29
21 31
22 32
3° logopedist:
lesuren uren
1 1
2 3
3 4
4 6
5 7
6 9
7 10
8 12
9 13
10 15
11 16
12 18
13 19
14 21
15 22
16 24
17 25
18 27
19 28
20 30

De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om de hiervoor vermelde omzettingstabellen te wijzigen.".

Artikel 42. (01/09/2019- ...)

In artikel 57 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 17 juni 2011 en 25 april 2014, wordt aan punt 3° de zinsnede "en over de aanvangsbegeleiding van personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor bepaalde duur;" toegevoegd.

Artikel 43. (01/09/2019- ...)

Aan artikel 76, § 2, tweede lid, van dezelfde codex wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:

"4° het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de scholen van de scholengemeenschap het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve beoordeling en het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat op basis van de beoordeling een verslag met werkpunten krijgt, met binnen die laatste groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen.".

Artikel 44. (01/09/2019- ...)

Aan artikel 88, § 2, tweede lid, van dezelfde codex wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:

"4° het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de scholen van de scholengemeenschap het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve beoordeling en het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat op basis van de beoordeling een verslag met werkpunten krijgt, met binnen die laatste groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen.".

Artikel 45. (01/09/2019- ...)

In artikel 211, § 2, tweede lid, van dezelfde codex wordt in punt 1° tussen de zinsnede "nascholing," en het woord "inhaallessen" het woord "aanvangsbegeleiding" ingevoegd.

HOOFDSTUK 9. Wijzigingen van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs (... - ...)

Artikel 46. (01/09/2019- ...)

In hoofdstuk 5, afdeling 2, onderafdeling 4, van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs wordt een artikel 76/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 76/1. § 1. Een academie heeft vanaf het schooljaar 2019-2020 recht op aanvullende lestijden voor aanvangsbegeleiding die als volgt berekend worden: A x B, waarbij:
1° A: het totale aantal lestijden van de academie, dat wordt berekend conform artikel 69 op basis van de leerlingentelling van 1 februari van het voorgaande schooljaar;
2° B: X/Y, waarbij:
a) X: het totale aantal aanvullende lestijden voor aanvangsbegeleiding voor het deeltijds kunstonderwijs;
b) Y: het totale aantal lestijden voor het deeltijds kunstonderwijs berekend conform artikel 69 op basis van de leerlingentelling van 1 februari van het voorgaande schooljaar.

Het totale aantal aanvullende lestijden voor aanvangsbegeleiding voor het deeltijds kunstonderwijs, vermeld in het eerste lid, bedraagt, voor het schooljaar 2019-2020 326 lestijden.

Voor het schooljaar X-X+1, startend in schooljaar 2020-2021, worden de 326 lestijden, vermeld in het vorige lid, vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A = X/Y, waarbij:
1° X: het totale aantal leerlingen in het deeltijds kunstonderwijs op 1 februari X;
2° Y: het totale aantal leerlingen in het deeltijds kunstonderwijs op 1 februari 2019.

Het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, wordt als volgt afgerond: als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier, wordt er afgerond naar het hogere geheel getal. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier, wordt er afgerond naar de lagere eenheid.

§ 2. Met de aanvullende lestijden voor aanvangsbegeleiding organiseert de academie betrekkingen in het ambt van leraar of begeleider conform de berekening, vermeld in artikel 39 van het besluit van 4 mei 2018 van de Vlaamse Regering betreffende het opleidingsaanbod, de organisatie, de personeelsformatie, de inning van het inschrijvingsgeld en de certificering van het deeltijds kunstonderwijs. De opdracht van de leraar wordt gelijkgesteld met een van de vakken, vermeld in artikel 4, 6, 8 en 10, van hetzelfde besluit.

§ 3. De aanvullende lestijden voor aanvangsbegeleiding kunnen worden samengelegd.

Academies die kiezen om de aanvullende lestijden samen te leggen, richten daartoe een samenwerkingsverband `aanvangsbegeleiding' op dat bestaat uit twee of meer academies. Het samenwerkingsverband maakt afspraken over de aanwending van de aanvullende lestijden.

De Vlaamse Regering kan met betrekking tot het samenwerkingsverband, vermeld in het tweede lid, volgende maatregelen vastleggen:
1° de duur van de samenwerking;
2° de vorm van overeenkomst waarmee het samenwerkingsverband wordt opgericht;
3° de wijze en het tijdstip van mededeling van het samenwerkingsverband aan de overheid.

§ 4. Een academie of een samenwerkingsverband, vermeld in paragraaf 3, kan een of meer lestijden voor aanvangsbegeleiding omzetten naar administratieve omkaderingseenheden. Daarbij wordt het aantal lestijden als volgt in rekening gebracht:

lestijden administratieve omkaderingseenheden
1 2
2 4
3 7
4 9
5 11
6 13
7 15
8 17
9 20
10 22

Met de administratieve omkaderingseenheden organiseert de academie betrekkingen in het ambt van administratief medewerker conform de berekening, vermeld in artikel 46 van het besluit van 4 mei 2018 van de Vlaamse Regering betreffende het opleidingsaanbod, de organisatie, de personeelsformatie, de inning van het inschrijvingsgeld en de certificering van het deeltijds kunstonderwijs.".

HOOFDSTUK 10. Wijzigingen van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (... - ...)

Artikel 47. (01/09/2019- ...)

In het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding wordt een artikel 41/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. 41/1. Aan de centra worden voor het schooljaar 2019-2020 globaal 4,6 organieke omkaderingsgewichten aanvangsbegeleiding toegekend. Vanaf het schooljaar 2020-2021 wordt het beschikbaar aantal organieke omkaderingsgewichten evenredig aangepast aan eventuele wijzigingen aan de totaliteit van de reële omkadering van alle centra ten opzichte van het voorafgaande schooljaar.

Die omkaderingsgewichten worden over de centra verdeeld in verhouding tot de reële omkadering van het centrum en het schooljaar in kwestie in de totaliteit van de reële omkadering van alle centra.

De aanwending van de omkaderingsgewichten aanvangsbegeleiding gebeurt in wervingsambten van het technisch personeel of van het ondersteunend personeel.

De omkaderingsgewichten aanvangsbegeleiding die elk centrum ontvangt, kunnen door elk centrum gedeeltelijk of volledig worden overgedragen aan een al dan niet netoverstijgend samenwerkingsverband van centra onderling, naar de permanente ondersteuningscel of een netoverstijgend samenwerkingsverband van de permanente ondersteuningscellen of naar een netoverstijgende regionale ondersteuningscel. Ook in het geval van overdracht kunnen die omkaderingsgewichten alleen voor aanvangsbegeleiding in wervingsambten van het technisch personeel of van het ondersteunend personeel worden aangewend.".

Artikel 48. (01/09/2019- ...)

In artikel 42, § 1, van hetzelfde decreet wordt tussen de zinsnede "artikel 41" en de zinsnede ", overdragen" de zinsnede "en 41/1" ingevoegd.

HOOFDSTUK 11. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016 betreffende codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 23 december 2016 (... - ...)

Artikel 49. (01/09/2019- ...)

Aan deel III van de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt een hoofdstuk 8 toegevoegd, dat luidt als volgt:

"Hoofdstuk 8. Aanvangsbegeleiding".

Artikel 50. (01/09/2019- ...)

In dezelfde codificatie wordt aan hoofdstuk 8, toegevoegd bij artikel 49, een artikel III.46 toegevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. III.46. § 1. Aan instellingen voor residentiële en semiresidentiële opvang van leerlingen, hierna instellingen te noemen, worden uren toegekend voor aanvangsbegeleiding.

§ 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden als instellingen beschouwd:
1° internaten als vermeld in de artikelen III.21 en III.35 voor wat betreft hun openstelling op schooldagen;
2° tehuizen als vermeld in de artikelen III.1, § 1, eerste lid, III.20 en III.35, § 1, 2°, voor wat betreft hun openstelling op niet-schooldagen;
3° internaten buitengewoon onderwijs, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 2;
4° internaten met permanente openstelling als vermeld in hoofdstuk 6;
5° semi-internaten als vermeld in het koninklijk besluit van 21 augustus 1978 houdende organisatie van de semi-internaten in het buitengewoon onderwijs van de Staat en tot vaststelling van de personeelsnormen.".

Artikel 51. (01/09/2019- ...)

In dezelfde codificatie wordt aan hoofdstuk 8, toegevoegd bij artikel 49, een artikel III.47 toegevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. III.47. § 1. Het totale aantal uren voor aanvangsbegeleiding bedraagt voor internaten en tehuizen 104 uren.

§ 2. Het aantal uren voor aanvangsbegeleiding waarop een instelling recht heeft, is 104 X B/C, waarbij:
1° B: het totale aantal toegekende uren van de instelling van het vorige schooljaar;
2° C: het totale aantal toegekende uren van alle instellingen van het vorige schooljaar van alle instellingen samen.

De uren, vermeld in het eerste lid, worden binnen een instelling als volgt afgerond: als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier, wordt er afgerond naar het hogere geheel getal. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier, wordt er afgerond naar het lagere geheel getal.

§ 3. Voor het bepalen van B en C:
1° worden de toegekende ambten van studiemeesters-opvoeders omgezet in uren, waarbij een voltijds ambt in 36 uren wordt omgezet;
2° worden de toegekende ambten in semi-internaten omgezet in uren, waarbij een voltijds ambt in 38 uren wordt omgezet;
3° wordt voor de toegekende omkadering van internaten buitengewoon onderwijs rekening gehouden met de toepassing van artikel III.29.

§ 4. De uren, vermeld in het eerste lid, kunnen worden samengelegd.

De instellingen die kiezen om de uren samen te leggen, richten daartoe een of meerdere samenwerkingsverbanden `aanvangsbegeleiding' op, waar afspraken worden gemaakt over de aanwending van deze uren.

Een samenwerkingsverband `aanvangsbegeleiding' kan bestaan uit:
1° een of meerdere internaten als vermeld in artikel III.46, § 2, 1° ; en/of
2° een of meerdere tehuizen als vermeld in artikel III.46, § 2, 2° ; en/of
3° een of meerdere internaten buitengewoon onderwijs als vermeld in artikel III.46, § 2, 3° ; en/of
4° een of meerdere internaten met permanente openstelling als vermeld in artikel III.46, § 2, 4° ; en/of
5° een of meerdere semi-internaten als vermeld in artikel III.46, § 2, 5.

De Vlaamse Regering kan met betrekking tot het samenwerkingsverband, vermeld in het tweede lid, volgende maatregelen vastleggen:
1° de duur van de samenwerking;
2° de vorm van overeenkomst waarmee het samenwerkingsverband wordt opgericht;
3° de wijze en het tijdstip van mededeling van het samenwerkingsverband aan de overheid.".

Artikel 52. (01/09/2019- ...)

In dezelfde codificatie wordt aan hoofdstuk 8, toegevoegd bij artikel 49, een artikel III.48 toegevoegd, dat luidt als volgt:

"Art. III.48. Met de uren kunnen in elke instelling betrekkingen in wervingsambten worden ingericht overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de toegekende omkadering als vermeld in artikel III.47, § 2, voor die instelling.".

HOOFDSTUK 12. Inwerkingtreding (... - ...)

Artikel 53. (01/09/2019- ...)

Dit decreet treedt in werking op 1 september 2019, met uitzondering van artikel 3, artikel 6, 5°, artikel 7, 5°, artikel 17, artikel 20, 5°, en artikel 21, 5°, die in werking treden op 1 juni 2020.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 29/03/2024