Ministerieel besluit houdende het aantonen van biomassakenmerken

Datum 05/04/2019

Inhoudstafel

  1. HOOFDSTUK I. Algemeenheden
  2. HOOFDSTUK II. Biomassarapport
  3. HOOFDSTUK III. Certificatie-instanties
  4. HOOFDSTUK IV. Certificatieschema's
  5. HOOFDSTUK V. Controle door een erkende certificatie-instantie
  6. HOOFDSTUK VI. Gedeeltelijke certificatie
  7. HOOFDSTUK VII. Groepsaudit
  8. HOOFDSTUK VIII. Methode gebaseerd op regionale risicoschatting
  9. HOOFDSTUK IX. Opstelling van het biomassarapport
  10. HOOFDSTUK IX/1. Verwerking leveringen
  11. HOOFDSTUK X. Periodieke beoordeling van een certificatieschema
  12. [HOOFDSTUK XI. Vereenvoudigde certificatiesystemen (verv. MB 16 juli 2021, art. 8, I: 12 augustus 2021)]
  13. HOOFDSTUK XII. Controle door het [VEKA (verv. MB 2 mei 2021, art. 4, I: 12 mei 2021)]
  14. HOOFDSTUK XIII. Slot- en overgangsbepalingen

Inhoud

(... - ...)

DE VLAAMSE MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIEN EN ENERGIE,

Gelet op het Energiedecreet van 8 mei 2009, artikel 7.1.3, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, artikel 7.1.4, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en gewijzigd bij het decreet van 14 maart 2014 en artikel 7.1.5, § 4, eerste lid, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en laatst gewijzigd bij het decreet van 14 maart 2014;

Gelet op het Energiebesluit van 19 november 2010, artikel 6.1.12/1, ingevoegd bij het besluit van 8 april 2011 en laatst gewijzigd bij het besluit van 30 november 2018 en artikel 6.1.16, ingevoegd bij het besluit van 8 mei 2009 en laatst gewijzigd bij het besluit van 30 november 2018;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2017 houdende wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft technische wijzigingen van de certificatentoekenning en de invoering van biomassacertificatie, van duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa en van ILUC-voorwaarden, artikel 32;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 november 2018 houdende wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft diverse bepalingen over energie, artikel 72;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 6 februari 2018;

Gelet op advies nr. 63.025/3 van de Raad van State, gegeven op 26 maart 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,

Besluit :

HOOFDSTUK I. Algemeenheden (... - ...)

Artikel 1. (22/07/2019- ...)

De begrippen en definities, vermeld in het Energiedecreet van 8 mei 2009 en het Energiebesluit van 19 november 2010, zijn van toepassing op dit besluit.

Artikel 2. (03/04/2024- ...)

In dit besluit wordt verstaan onder :
1° biomassamarktpartij : een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de eigendom of de fysieke controle heeft over biomassa, vanaf de oorsprong van deze biomassa tot en met het finale gebruik of voor één of meerdere stappen in deze keten;
1°/1 B-hout: niet-recycleerbaar niet-verontreinigd behandeld houtafval;
2° certificatie-instantie : onafhankelijk en onpartijdig rechtspersoon die instaat voor de beoordeling en certificatie van het proces voor het opstellen van een biomassarapport volgens een erkend certificatieschema. Een certificaat uitgegeven door deze certificatie-instantie is een onafhankelijke verklaring die aangeeft dat het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het proces voor het opstellen van een biomassarapport en het resultaat daarvan, zijnde het biomassarapport, voldoen aan de voorwaarden en eisen zoals vastgelegd in een erkend certificatieschema en in dit besluit;
3° certificatieschema : geheel van schriftelijke bepalingen, met betrekking tot de certificatie van het proces voor het opstellen van een biomassarapport, dat tot doel heeft de kenmerken van een bepaalde biomassastroom doorheen de volledige productieketen van die biomassa vast te leggen. Dit certificatieschema wordt niet gehanteerd binnen een vereenvoudigd certificatiesysteem;
3°/1 C-hout: niet-recycleerbaar verontreinigd behandeld houtafval;
3°/2 ExpertBase: de online gegevensbank beheerd door het VEKA waarin de groenestroom- en warmte-krachtcertificatendossiers voor biogas-, biomassa-, wind-, waterkracht- en warmte-krachtinstallaties worden beheerd;
4° vereenvoudigd certificatiesysteem : door VEKA gepubliceerd geheel van bepalingen dat voorziet in een vereenvoudigde rapportering, die het voor de categorieën van installaties vermeld in artikel 6.1.12/1, § 3 van het Energiebesluit van 19 november 2010 mogelijk maakt om aan de eisen inzake biomassa uit het Energiebesluit van 19 november 2010 te voldoen.

HOOFDSTUK II. Biomassarapport (... - ...)

Artikel 3. (12/08/2021- ...)

Voor elke gecontracteerde hoeveelheid biomassa wordt overeenkomstig de bepalingen in artikel 4 een biomassarapport opgesteld dat tenminste de in artikel 5 bedoelde informatie bevat en dat aan het VEKA wordt overgemaakt.

Artikel 4. (12/08/2021- ...)

Het biomassarapport is opgesteld overeenkomstig de bepalingen in de artikelen 18 tot en met 20 van dit besluit en wordt beoordeeld door een certificatie-instantie volgens een erkend certificatieschema of door middel van een vereenvoudigd certificatiesysteem overeenkomstig de bepalingen in dit besluit. In de gevallen waarin gepaste normen voor certificatie niet of niet volledig voorhanden zouden zijn, kan het VEKA akkoord gaan met verificatie.

Artikel 5. (01/09/2023- ...)

§ 1. Het biomassarapport bevat ten minste volgende informatie:
1° unieke referentiecode van het biomassarapport;
2° datum van toekenning van het biomassarapport;
3° identiteit van de finale biomassaproducent;
4° identificatie van de biomassastroom;
5° identificatie van de productieketen;
6° land van oorsprong van de biomassastroom, aangevuld met het oorsprongsgebied indien van toepassing voor het criterium zoals bepaald in artikel 6.1.16, §1/6 of artikel 6.1.16, §1/6/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010,  en de NUTS 2-regio indien van toepassing voor het criterium zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/2 van het Energiebesluit van 19 november 2010;
7° minimale gedekte hoeveelheid van de biomassastroom op jaarbasis.

§ 2. Indien de biomassastroom vervaardigd is uit afvalstoffen, bevat het biomassarapport eveneens volgende informatie:
1° het advies van de OVAM inzake de energetische valorisatie van de afvalstroom;
2° de groenfactor: de hoeveelheid energie van de afvalstroom die in aanmerking komt voor het verkrijgen van groenestroomcertificaten zoals bepaald in artikel 6.1.10 van het Energiebesluit van 19 november 2010.

§ 3. Indien de biomassastroom een houtstroom betreft, bevat het biomassarapport eveneens volgende informatie:
1° of de biomassastroom wel of niet onder de noemer `korteomloophout' valt;
2° of de biomassastroom wel of niet onder de noemer `hout dat geen industriële grondstof is' valt.

§ 4. Indien de biomassastroom vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen betreft zijn de duurzaamheidscriteria zoals bepaald in artikel 6.1.16, §1/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010 van toepassing en wordt de overeenkomstige aanvullende informatie zoals beschreven in § 5 van dit artikel opgenomen in het biomassarapport.

§ 5. Afhankelijk van de aard van de biomassastroom bevat het biomassarapport, overeenkomstig § 4 van dit artikel, al dan niet volgende aanvullende informatie, voor zover van toepassing:
1° of het criterium zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/2 van het Energiebesluit van 19 november 2010 is nageleefd met vermelding van de overeenkomstige broeikasgasemissiereducties, het al dan niet gebruik van actuele data, de eventuele bonus voor hersteld aangetast land en de eventuele factor voor emissiereductie door koolstofopslag in de bodem;
2° of het criterium zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/3 van het Energiebesluit van 19 november 2010 is nageleefd;
3° of het criterium zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/4 van het Energiebesluit van 19 november 2010 is nageleefd;
4° of het criterium zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/5 van het Energiebesluit van 19 november 2010 is nageleefd;
5° of het criterium zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/6 van het Energiebesluit van 19 november 2010 is nageleefd;
5°/1 of het criterium zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/6/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010 is nageleefd;
6° of het criterium zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/7 van het Energiebesluit van 19 november 2010 is nageleefd;
7° ...;
8° ...;
9° of het criterium zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/10 van het Energiebesluit van 19 november 2010 is nageleefd;
10° het duurzaamheidscertificatieschema of de duurzaamheidscertificatieschema's waarmee de informatie onder 1° tot en met 9° is aangetoond voor zover van toepassing.

Artikel 6. (12/08/2021- ...)

Het biomassarapport heeft een maximale geldigheidsduur van twee jaar vanaf de datum van toekenning als vermeld op het biomassarapport. Indien het biomassarapport werd opgesteld in uitvoering van een erkend certificatieschema en de datum van de overeenkomstige verificatieverklaring, zoals bedoeld in artikel 18, later valt dan de datum van toekenning zoals vermeld op het biomassarapport, start de maximale geldigheidsduur van twee jaar vanaf de datum waarop de overeenkomstige verificatieverklaring werd opgesteld door de erkende certificatie-instantie.

HOOFDSTUK III. Certificatie-instanties (... - ...)

Artikel 7. (01/01/2021- ...)

Een certificatie-instantie wordt als erkend beschouwd indien de instantie aan volgende voorwaarden voldoet:
1° rechtspersoonlijkheid bezitten en onafhankelijk zijn, dit wil zeggen geen enkele band hebben met de gecontroleerde biomassamarktpartijen of met de belangen van deze biomassamarktpartijen;
2° geaccrediteerd zijn door BELAC overeenkomstig de norm NBN EN ISO/IEC 17065:2012 ten behoeve van de instellingen die overgaan tot de certificatie van producten, processen en diensten, of gelijkwaardig, met betrekking tot het toepassingsdomein biomassacertificatie overeenkomstig dit besluit;
3° de certificatie-instanties vermeld in artikel 18 verbinden zich ertoe om aan het VEKA jaarlijks een verslag over te maken waarin informatie is opgenomen met betrekking tot de functie van de certificatie-instantie binnen het domein biomassacertificatie zoals bedoeld in dit besluit.

Artikel 8. (01/09/2023- ...)

§ 1. Voor het bepalen van de criteria zoals vastgelegd in artikel 6.1.16, paragrafen 1/2 tot en met 1/6/1 en paragraaf 1/10 van het Energiebesluit van 19 november 2010 wordt een certificatie-instantie als erkend beschouwd indien en voor zover deze werd geaccrediteerd voor certificatie van Europees erkende vrijwillige schema's of indien en voor zover deze hiertoe erkend werd door:
1° de Europese Commissie; of
2° een andere lidstaat van de Europese Unie; of
3° door middel van een bilaterale of multilaterale overeenkomst die de Europese Gemeenschap heeft afgesloten met een derde land.

§ 2. De vrijwillige schema's evenals de door de Europese Unie afgesloten bilaterale of multilaterale overeenkomsten, bedoeld in paragraaf 1, zijn deze waarvoor een besluit van de Europese Commissie is genomen zoals bedoeld in artikel 30, paragrafen 4 tot en met 8, van Richtlijn (EU) 2018/2001.

HOOFDSTUK IV. Certificatieschema's (... - ...)

Artikel 9. (12/05/2021- ...)

Een certificatieschema wordt als erkend beschouwd indien het schema aan volgende voorwaarden voldoet:
1° het is opgesteld overeenkomstig de richtlijnen in NBN EN ISO/IEC 17067:2013 ten behoeve van de instellingen die overgaan tot de certificatie van producten, processen en diensten, of gelijkwaardig, met betrekking tot het toepassingsdomein biomassacertificatie overeenkomstig dit besluit;
2° in de bepalingen van het certificatieschema wordt ten minste tegemoet gekomen aan de bepalingen in de artikelen 10 tot en met 22 en artikel 25 van dit besluit.

Artikel 10. (03/04/2024- ...)

§ 1. De bepalingen van het certificatieschema beschrijven de organisatie van de rapportering, de doorlichting en de controle van de marktpartijen, en de organisatie, de doorlichting en de controle van het certificatieschema.

§ 2. De rechtspersoon die houder is van het certificatieschema:
1° is verantwoordelijk voor de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en fraudebestendigheid van het certificatieschema;
2° legt een passende standaard vast voor het uitvoeren van onafhankelijke audits van de processen en voor de verificatie van de verschafte informatie, waarbij de richtlijnen van de internationale standaard ISO 19011 in overweging genomen kunnen worden;
3° legt een passend systeem vast ter controle van de bij het certificatieschema aangesloten marktpartijen door een erkende certificatie-instantie waarbij de frequentie en methode van controle duidelijk omschreven is en waarbij verzekerd is dat een marktpartij bij iedere opstelling van een nieuw biomassarapport een volledige certificatieaudit ondergaat en minstens één maal per jaar een controleaudit ondergaat;
4° legt een passend systeem vast voor het doorgeven van de informatie bedoeld in artikel 4 van één marktpartij tot de andere, op elke stap in de productieketen tot aan het eindverbruik en gebaseerd op een massabalans overeenkomstig artikel 6.1.12/1, § 1 van het Energiebesluit van 19 november 2010. Er wordt jaarlijks een massabalans opgesteld door de marktpartij. Bij de beschrijving van biomassastromen wordt steeds op een eenduidige wijze verwezen naar de gebruikelijke benaming overeenkomstig artikel 20;
5° implementeert een doeltreffend systeem van kwaliteitsborging en risicobeheer waarbij de eisen van ISAE 3000 in overweging genomen kunnen worden;
6° voorziet in een procedure voor klachten, bezwaren en beroepen waarbij de tijdige afhandeling hiervan met betrekking tot administratieve beslissingen binnen het systeem of in verband met de interpretatie van de regels die het systeem beschrijven wordt gegarandeerd.

§ 3. De marktpartijen die deelnemen aan het certificatieschema:
1° verbinden zich ertoe voldoende en correcte informatie te verschaffen in het kader van de massabalans, de traceerbaarheid en de vaststelling van de onderzochte biomassakenmerken en afdoende bewijsmateriaal bij te houden gedurende een in het schema vastgelegde periode;
2° aanvaarden de verantwoordelijkheid voor het voorbereiden en aanleveren van informatie met betrekking tot de controles in het kader van dit certificatieschema;
3° stellen een passende norm op voor onafhankelijke audits van de door hen ingediende informatie, en tonen op vraag van de certificatie-instantie aan dat dit gebeurd is.  Om de naleving van de criteria bepaald in artikel 6.1.16, 1/6, 1° en artikel 6.1.16, 1/6/1, 2° van het Energiebesluit van 19 november 2010 aan te tonen, mag gebruik worden gemaakt van audits door eerste of door tweede partijen tot aan het eerste verzamelpunt van de bosbiomassa. Tijdens de audits moet worden nagegaan of de door de biomassamarktpartijen gebruikte systemen nauwkeurig en betrouwbaar zijn en bestand zijn tegen fraude, met inbegrip van een controle om te waarborgen dat materialen niet opzettelijk worden gewijzigd of verwijderd opdat de levering of een deel ervan, een afvalstof of residu kan worden. Tijdens de audits worden ook de frequentie en de methode van de steekproeftrekking gecontroleerd en wordt de robuustheid van de gegevens beoordeeld.

§ 4. De certificatie-instanties die door de marktpartijen belast worden met de controle op de naleving van het certificatieschema:
1° zijn verantwoordelijk voor het verzekeren van de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en fraudebestendigheid van de door de marktpartijen gebruikte systemen;
2° zijn verantwoordelijk voor de controle op de accuraatheid van de aangeleverde gegevens en de vaststelling van de gepaste frequentie en methode van de monsterneming.

§ 5. De rechtspersoon die houder is van het certificatieschema zorgt ervoor dat bewijzen met betrekking tot de punten onder paragraaf 2 tot en met paragraaf 4 beschikbaar zijn.

Artikel 11. (22/07/2019- ...)

De bepalingen van het certificatieschema beschrijven het beoordelingskader voor de vaststelling van de biomassakenmerken overeenkomstig bijlage I en II van dit besluit, en voor het opstellen van het biomassarapport overeenkomstig de artikelen 18 tot en met 20 van dit besluit.

HOOFDSTUK V. Controle door een erkende certificatie-instantie (... - ...)

Artikel 12. (12/08/2021- ...)

§ 1. Uit de controles die door een erkende certificatie-instantie worden uitgevoerd, kunnen non-conformiteiten blijken met de bepalingen in het certificatieschema.

Een non-conformiteit wordt als groot aangeduid zodra de bij de marktpartijen verzamelde informatie ertoe leidt dat de waarde vermeld op het biomassarapport geen conservatieve waarde blijkt te zijn.

§ 2. Zodra een grote non-conformiteit wordt vastgesteld door een erkende certificatie-instantie, wordt die door de certificatie-instantie onverwijld gerapporteerd aan de betreffende markpartijen. Zowel de marktpartijen als de certificatie-instantie rapporteren onverwijld de grote non-conformiteit aan het VEKA. De erkende certificatie-instantie verschaft aan het VEKA alle noodzakelijke informatie die toelaat om de loten non-conforme biomassa te identificeren.

§ 3. Voor een levering biomassa waarbij een grote non-conformiteit geïdentificeerd is, worden de betreffende biomassakenmerken geacht een waarde te hebben overeenkomstig artikel 26.

§ 4. Een non-conformiteit die niet omschreven is in paragraaf 1 wordt als klein beschouwd. Kleine non-conformiteiten worden jaarlijks door de certificatie-instantie aan het VEKA gerapporteerd evenals de eventuele corrigerende maatregelen.

§ 5. Om de criteria zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/7, 1°, 2° en 3° van het Energiebesluit van 19 november 2010 in praktijk af te toetsen, wordt de verificatie van een eenvoudige verklaring, gesteund door GIS-data en de betreffende exploitatievergunningen of beheersplannen, als sluitend aanvaard.

§ 6. Om de criteria zoals bepaald in artikel 6.1.16, § 1/7, 4°, 5° en 6° van het Energiebesluit van 19 november 2010 in praktijk af te toetsen, wordt de bevestiging door verificatie ervan als sluitend aanvaard. De nodige vaststellingen daartoe moeten evenwel gebeuren tijdens een onaangekondigd bezoek op initiatief van de certificatie-instantie of het VEKA, en aan de hand van foto's worden gestaafd.

HOOFDSTUK VI. Gedeeltelijke certificatie (... - ...)

Artikel 13. (22/07/2019- ...)

§ 1. Onder gedeeltelijke certificatie wordt verstaan certificatie van slechts een deel van de te beschouwen productieketen, of certificatie van slechts een deel van de aan te tonen biomassakenmerken.

§ 2. Gedeeltelijke certificatie wordt enkel toegestaan bij het aantonen van de biomassakenmerken zoals bepaald in artikel 6.1.16, paragrafen 1/2 tot en met 1/10 van het Energiebesluit van 19 november 2010 en onder de voorwaarde dat het deel van de keten of de biomassakenmerken die niet onder het ene certificatieschema vallen wel volledig beschouwd zijn onder een ander certificatieschema of aangetoond worden aan de hand van verificatie.

§ 3. De voorwaarden van de massabalans zijn steeds doorheen de volledige productieketen gegarandeerd en alle betrokken certificatieschema's bevatten de nodige bepalingen om uitwisseling van de relevante informatie te verzekeren.

HOOFDSTUK VII. Groepsaudit (... - ...)

Artikel 14. (30/12/2023- ...)

...

HOOFDSTUK VIII. Methode gebaseerd op regionale risicoschatting (... - ...)

Artikel 15. (01/09/2023- ...)

...

Artikel 16. (22/07/2019- ...)

§ 1. Een risicoanalyse wordt uitgevoerd voor de regio zoals bepaald onder artikel 15 gebaseerd op informatie die op lokaal niveau wordt verzameld met betrekking tot die criteria waarvoor een inschatting dient gemaakt te worden.

§ 2. Voor ieder criterium wordt een risico bepaald als "specifiek risico" of "laag risico":
1° De risicoclassificatie is gebaseerd op de mogelijke gevolgen van een non-conformiteit gecombineerd met de graad van waarschijnlijkheid van die non-conformiteit;
2° Het risico neemt toe met de waarschijnlijkheid dat een negatief gevolg van een non-conformiteit plaats vindt, gecombineerd met de waarschijnlijkheid van die non-conformiteit;
3° Een verwaarloosbare waarschijnlijkheid van een non-conformiteit geeft voor dat criterium een laag risico;
4° Een specifiek risico is een ongekend risico of een risico dat niet laag is.

§ 3. Een laag risico wordt onderbouwd door middel van verifieerbare informatie die een combinatie is van:
1° documentverificatie zoals bijvoorbeeld via wetgeving, regeringsstatistieken of beheersplannen; en
2° lokale verificatie door:
a) consultatie van stakeholders en experten uit alle relevante stakeholdercategorieën in de regio; en
b) eigen onderzoek in de regio.

Artikel 17. (22/07/2019- ...)

§ 1. Indien een criterium als specifiek risico is bepaald, worden er mitigatiemaatregelen gedefinieerd om het risico minstens tot laag risico te reduceren.

§ 2. Indien voor één of meerdere criteria met specifiek risico geen effectieve maatregelen vastgelegd kunnen worden om deze tot een laag risico te reduceren, dan zal de regio worden geherdefinieerd zodat het risico op de productie van een biomassastroom uit een regio die niet voldoet aan de criteria wordt vermeden.

§ 3. Indien voor één of meerdere criteria met specifiek risico ondanks de bepaling in de tweede paragraaf nog steeds geen reductie tot een laag risico mogelijk is, dan voldoet de uit deze regio afkomstige biomassastroom niet aan de eisen met betrekking tot deze criteria.

HOOFDSTUK IX. Opstelling van het biomassarapport (... - ...)

Artikel 18. (12/08/2021- ...)

§ 1. Het biomassarapport wordt opgesteld door een van de volgende partijen:
1° : het VEKA in uitvoering van een vereenvoudigd certificatiesysteem; of
2° : een biomassamarktpartij in uitvoering van een erkend certificatieschema.

§ 2. Nadat een erkende certificatie-instantie succesvol heeft geverifieerd dat het biomassarapport, opgesteld door een biomassamarktpartij, voldoet aan alle eisen van een erkend certificatieschema, moet hiervan een gedateerde verificatieverklaring worden opgesteld door deze erkende certificatie-instantie. Daarbij worden de unieke referentiecode van het biomassarapport en het erkende certificatieschema duidelijk vermeld.

§ 3. Het biomassarapport geeft een overzicht van alle relevante kenmerken van de biomassastroom.

Artikel 19. (01/09/2023- ...)

Het biomassarapport wordt opgesteld volgens het model in bijlage II bij dit besluit. Daarbij zijn minstens volgende bepalingen van toepassing:
1° De unieke referentiecode is gestructureerd als BE-VL-BM-[XXX]-[YYY]-[ZZZ]-[rapportnummer]-[controlegetal] waarbij BE staat voor België, VL staat voor Vlaanderen, BM staat voor biomassa, [XXX] gelijk is aan de unieke 3-lettercode van de certificatie-instantie of het VEKA, [YYY] gelijk is aan de unieke 3-lettercode van het certificatieschema dat hiervoor toegepast werd, [ZZZ] gelijk is aan de unieke 3-lettercode van de finale biomassaproducent, een rapportnummer dat er voor zorgt dat de referentiecode van het biomassarapport uniek is en tot slot een controlegetal bestaande uit 2 cijfers;
2° De datum van toekenning is gestructureerd als [dag maand jaar];
3° De informatie met betrekking tot de identiteit van de finale biomassaproducent omvat minstens de bedrijfsnaam, de rechtsvorm, het ondernemingsnummer, het adres en de contactpersoon met naam, voornaam, telefoonnummer en email-adres;
4° De identificatie van de biomassastroom omvat de beschrijvingen van de biomassastroom overeenkomstig artikel 20;
5° De identificatie van de productieketen omvat een opsomming van de verschillende biomassavormen en verwerkingsprocessen in chronologische volgorde bij het doorlopen van de productieketen;
6° Het land van oorsprong is het land waar de biomassastroom geoogst werd of ontstaan is als afval indien dit afval niet afkomstig is van landbouw, aquacultuur, visserij, bosbouw of natuurbeheer, eventueel verder gespecifieerd tot het oorsprongsgebied binnen dat land;
7° De minimale gedekte hoeveelheid van de biomassastroom op jaarbasis wordt uitgedrukt in kilogram geleverde biomassastroom per jaar in de vorm zoals deze geleverd wordt;
8° De voorbehandelingsenergie wordt uitgedrukt in kilowattuur per kilogram geleverde biomassastroom;
9° De transportenergie wordt uitgedrukt in kilowattuur per kilogram geleverde biomassastroom;
10° Het advies van de OVAM inzake energetische valorisatie omvat de woordelijke overname van het formele advies van de OVAM met betrekking tot energetische valorisatie van de betreffende biomassastroom;
11° Indien van toepassing, de groenfactor omvat de woordelijke overname van het formele advies van de OVAM met betrekking tot de groenfactor;
12° De kenmerken met betrekking tot `korteomloophout' en `hout dat geen industriële grondstof is', worden aangeduid met "ja" of "neen";
13° De kenmerken met betrekking tot de criteria zoals bepaald in artikel 6.1.16, paragrafen 1/2 tot en met 1/10 van het Energiebesluit van 19 november 2010 wordt per criterium dat van toepassing is aangegeven of er al dan niet aan voldaan is;
14° Bij de broeikasgasemissiereductiecriteria voor het gebruik van vloeibare, vaste of gasvormige biomassa wordt het reductiepercentage vermeld alsook of actuele data gebruikt werden voor deze berekeningen en indien ja voor welke delen van de productieketen. Indien van toepassing wordt tevens vermeld of de bonus voor hersteld aangetast land gebruikt werd zoals bepaald in bijlage XI, deel B, paragrafen 7 en 8 van het Energiebesluit van 19 november 2010 en of de factor voor emissiereductie door koolstofopslag in de bodem gebruikt werd zoals bedoeld in bijlage XI, deel B, paragraaf 1 van het Energiebesluit van 19 november 2010;
15° Voor de punten 13 en 14 wordt een opsomming gegeven van alle certificatieschema's of vereenvoudigde certificatiesystemen waarmee de duurzaamheidskenmerken worden aangetoond gedurende de volledige periode van geldigheid van het biomassarapport;
16° ...

Artikel 20. (01/09/2023- ...)

§ 1. ...

In geval van twijfel over het afvalstatuut wordt het advies van de OVAM ingewonnen en beslist OVAM over het afvalstatuut.

§ 2. De identificatie van een biomassastroom die geen afval is, bevat minstens de volgende gegevens:
1° De gebruikelijke benaming van de biomassastroom;
2° De commerciële benaming zoals gebruikt in contracten en op facturen en leveringsbons;
3° GN-code of -codes;
4° De morfologie of vorm waarin de inputstroom aan de installatie wordt toegevoegd, zijnde vloeibaar, vast of gasvormig;
5° De stukgrootte indien van toepassing, meer bepaald de minimumafmeting en maximumafmeting van de stukken in de biomassastroom uitgedrukt in cm;
6° De onderste verbrandingswaarde op natte basis uitgedrukt in kilowattuur per kilogram (kWh/kg) en het vochtgehalte uitgedrukt in procent (%).

§ 3. De identificatie van een biomassastroom die afval is, bevat minstens de gegevens die vermeld moeten worden op het afvalstoffenformulier zoals bedoeld in artikel 6.1.2, § 1 van het Energiebesluit van 19 november 2010.

HOOFDSTUK IX/1. Verwerking leveringen (03/04/2024 - ...)

Artikel 20/1. (03/04/2024- ...)

Wanneer een levering wordt verwerkt, wordt de informatie over de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiekenmerken aangepast en toegewezen aan de verkregen output overeenkomstig de volgende regels:
a)     als de verwerking van een levering grondstoffen slechts leidt tot één output die bedoeld is voor de productie van vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen, worden de omvang van de levering en de desbetreffende duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiekenmerken aangepast door toepassing van een omzettingsfactor die de verhouding weergeeft tussen de massa van de output die bestemd is voor dergelijke productie, en de massa van de grondstof vóór verwerking;
b)     als de verwerking van een levering grondstoffen leidt tot meer dan één output die bedoeld is voor de vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen, wordt voor elke output een afzonderlijke omzettingsfactor toegepast en een afzonderlijke massabalans gebruikt.

HOOFDSTUK X. Periodieke beoordeling van een certificatieschema (... - ...)

Artikel 21. (01/01/2021- ...)

§ 1. Het VEKA is verantwoordelijk voor de periodieke beoordeling van erkende certificatieschema's.

§ 2. Als een certificatieschema erkend is, wordt het onderworpen aan een eerste beoordeling na een jaar en vervolgens om de twee jaar zolang de erkenning behouden blijft.

§ 3. Het VEKA publiceert een beoordelingsverslag van het certificatieschema.

Artikel 22. (22/07/2019- ...)

Ingeval de reglementaire bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik van de vorige beoordeling van het certificatieschema belangrijke wijzigingen ondergaan, dan is een nieuwe beoordeling noodzakelijk. Die nieuwe beoordeling heeft in dat geval enkel betrekking op de nieuwe en/of gewijzigde reglementaire bepalingen.

[HOOFDSTUK XI. Vereenvoudigde certificatiesystemen (verv. MB 16 juli 2021, art. 8, I: 12 augustus 2021)] (... - ...)

Artikel 23. (12/08/2021- ...)

Het VEKA beheert vereenvoudigde certificatiesystemen voor de categorieën van installaties vermeld in artikel 6.1.12/1, § 3 van het Energiebesluit van 19 november 2010. In het kader van de vereenvoudigde certificatiesystemen stelt het VEKA de kenmerken van de betreffende biomassastroom vast in de vorm van een biomassarapport. Daarbij wordt voorzien in een vereenvoudigde rapportering overeenkomstig de bepalingen in artikel 25 van dit besluit. Het VEKA publiceert de vereenvoudigde certificatiesystemen.

Artikel 23/1. (03/04/2024- ...)

Artikel 24 tot en met artikel 24/5 van dit besluit zijn enkel van toepassing op installaties die vallen onder een vereenvoudigd certificatiesysteem overeenkomstig artikel 6.1.12/1, §3 van het Energiebesluit van 19 november 2010.

Artikel 24. (01/09/2023- ...)

§ 1. Een installatie kan slechts gebruik maken van een vereenvoudigd certificatiesysteem indien zij voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° Er wordt een overzichtstabel van de inputstromen overgemaakt aan het VEKA in een door het VEKA bepaald formaat;
2° Deze tabel wordt tijdens de volledige periode dat de installatie certificaatgerechtigd is doorlopend geactualiseerd en jaarlijks aan het VEKA overgemaakt;
3° Installaties die vloeibare biomassa rechtstreeks in een verbrandingsproces verbruiken kunnen enkel die loten vloeibare biomassa verbruiken die zijn geregistreerd in de federale gegevensbank biobrandstoffen van de federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu door middel van de volgende website: www.product-declaration.be, of een gelijkwaardige gegevensbank. Daarbij wordt voor elk lot vloeibare biomassa het unieke referentienummer van registratie in die gegevensbank samen met het overeenkomstige volume opgetekend in de overzichtstabel inputstromen.
4° Installaties die onder meer zeefoverloop of houtige fractie groenafval afkomstig van Vlaamse composteerinstallaties (biomassaleverancier) inzetten als brandstof dienen voor deze biomassastromen geen biomassarapport op te vragen aan de biomassaleverancier indien deze stromen conform het Actieplan voedselverlies en biomassa(rest)stromen circulair 2021-2025 (5) tot stand kwamen.

§ 2. Het VEKA kan op elk moment de door de marktpartijen verschafte informatie controleren en bijkomende informatie opvragen.

Artikel 24/1. (03/04/2024- ...)

De certificaatgerechtigde meldt eenmalig de groenestroomproductie-installatie aan onder het vereenvoudigd certificatiesysteem bij het VEKA door het overmaken van een volledig ingevulde overzichtstabel van de inputstromen, overeenkomstig artikel 24/2 van dit besluit, en de bijhorende verklaring(en) op woord van eer, overeenkomstig Bijlage IV bij dit besluit. In deze tabel inputstromen worden alle biomassastromen die gebruikt werden en zullen worden opgenomen.

Artikel 24/2. (03/04/2024- ...)

§1. De certificaatgerechtigde maakt jaarlijks en digitaal de volledig ingevulde overzichtstabel met alle aan de installatie toegevoerde inputstromen over aan het VEKA voor 30 april, overeenkomstig artikel 24 van dit besluit. Deze overzichtstabel inputstromen is steeds geactualiseerd met de gegevens van het voorbije kalenderjaar en bevat minstens de verschillende types inputstromen voor het lopende kalenderjaar.

§2. Hierbij worden telkens de nodige verklaring(en) op woord van eer voor de inputstromen die in de productie-installatie verbruikt werden of zullen worden aangeleverd, overeenkomstig Bijlage IV bij dit besluit. Indien bepaalde inputstromen die in de productie-installatie verbruikt (zullen) worden niet voldoen aan de in de verklaring opgenomen voorwaarden, dient dit ogenblikkelijk aan het VEKA gemeld te worden.

§3. ExpertBase wordt als een gegevensbank gelijkwaardig aan de federale gegevensbank biobrandstoffen beschouwd, zoals bedoeld in artikel 24, 3° van dit besluit.

Artikel 24/3. (03/04/2024- ...)

§1. Volgens de methodologie beschreven in Bijlage III bij dit besluit, stelt het VEKA voor elke inputstroom die in de productie-installatie gebruikt wordt of zal worden een biomassarapport op voor de vaststelling van de biomassakenmerken, overeenkomstig artikel 18, § 1 van dit besluit.

§2. Het biomassarapport komt overeen met de template uit Bijlage II van dit besluit.

§3. Het biomassarapport is geldig vanaf de datum van toekenning ervan door het VEKA, zoals vermeld op het biomassarapport, overeenkomstig artikel 6 van dit besluit, tot en met de einddatum van de productieperiode zoals opgenomen in de overeenkomstige verklaring op woord van eer, en waarbij de maximale geldigheidsduur van twee jaar niet overschreden wordt.

Artikel 24/4. (03/04/2024- ...)

§ 1. Indien de biomassa wordt aangevoerd via het water, moet voor ieder scheepstransport de bill of lading, ook wel cognossement genaamd, bijgehouden worden ter staving.

§2. Indien de biomassa wordt aangevoerd via het land, moet voor ieder vrachttransport de weegbon en de transportdocumenten bijgehouden worden ter staving.

§3. Indien de biomassa een vloeibare meststroom betreft, moeten vanaf 1 januari 2022 de maandelijkse meetgegevens van de debietsmeter die de aanvoer naar de vergistingsinstallatie registreert, bijgehouden worden ter staving.

§4. Indien de biomassa op een niet in paragraaf 1, 2 of 3 vermelde wijze (zoals via leidingen of andere vaste transportsystemen) aan de productie-installatie wordt aangeleverd, moeten de maandelijkse meetgegevens van elke relevante meting van de toegevoerde biomassa bijgehouden worden ter staving.

Artikel 24/5. (03/04/2024- ...)

§ 1. Alle marktpartijen die gebruik maken van dit vereenvoudigd certificatiesysteem verbinden zich ertoe:
1° om voldoende en correcte informatie te verschaffen in het kader van de massabalans, de traceerbaarheid en de vaststelling van de onderzochte biomassakenmerken en afdoende bewijsmateriaal bij te houden gedurende minstens vijf jaar;
2° om de verantwoordelijkheid te aanvaarden voor het voorbereiden en aanleveren van informatie met betrekking tot de controles in het kader van dit vereenvoudigd certificatiesysteem.

§ 2. Wanneer de gegevens om de waarde van een bepaald biomassakenmerk te bepalen onvolledig zijn of ontbreken of wanneer er een non-conformiteit werd vastgesteld bij de bepaling van een bepaald biomassakenmerk, kan het VEKA een conservatieve inschatting maken van dit biomassakenmerk overeenkomstig artikel 26 van dit besluit.

§ 3. De certificaatgerechtigde voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 6.1.3 tot en met 6.1.5 van het Energiebesluit van 19 november 2010. De VREG schorst overeenkomstig artikel 6.1.6, § 2, eerste en tweede lid van het Energiebesluit van 19 november 2010, op verzoek van het VEKA, de toekenning van certificaten totdat de certificaatgerechtigde aantoont dat is voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 6.1.3 tot en met 6.1.5 van het Energiebesluit van 19 november 2010.

Als niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.1.3 tot en met 6.1.5 van het Energiebesluit van 19 november 2010, trekt de VREG conform 6.1.6, § 2, derde lid van het Energiebesluit van 19 november 2010, op verzoek van het VEKA de groenestroomcertificaten in kwestie in die nog niet verhandeld zijn en die nog niet gebruikt zijn in het kader van de certificatenverplichting of de minimumsteun. Als wordt vastgesteld dat een aantal van de onterecht toegekende groenestroomcertificaten toch al is verhandeld of is gebruikt voor de minimumsteun of de certificatenverplichting, wordt voor de productie-installatie in kwestie het aantal groenestroomcertificaten dat toegekend zal worden conform artikel 6.1.3 van het Energiebesluit van 19 november 2010, gecompenseerd met het aantal groenestroomcertificaten dat niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.1.3 tot en met 6.1.5 van het Energiebesluit van 19 november 2010.

Bij het vaststellen van ernstige onregelmatigheden kan het VEKA overgaan tot het opleggen van een sanctie, onder meer op grond van artikelen 13.4.2/1 en 13.4.11, § 1, 4°, van het Energiedecreet van 8 mei 2009.

§ 4. Wanneer een marktpartij het niet eens is met een handeling van het VEKA in uitvoering van dit vereenvoudigd certificatiesysteem neemt deze in eerste instantie contact op met het VEKA waarbij het bezwaar schriftelijk wordt toegelicht en een heroverweging van de betwiste handeling wordt gevraagd.

HOOFDSTUK XII. Controle door het [VEKA (verv. MB 2 mei 2021, art. 4, I: 12 mei 2021)] (... - ...)

Artikel 25. (01/01/2021- ...)

§ 1. Het VEKA kan een productie-installatie die elektriciteit of warmte opwekt uit een hernieuwbare energiebron op elk moment controleren om na te gaan of de elektriciteit of warmte wel opgewekt wordt uit een hernieuwbare en aanvaardbare energiebron, en of de metingen van de geproduceerde elektriciteit, warmte en andere metingen die noodzakelijk zijn voor de berekening van het aantal toe te kennen aanvaardbare groenestroomcertificaten overeenstemmen met de werkelijkheid, overeenkomstig artikel 6.1.4, § 2, van het Energiebesluit van 19 november 2010.

§ 2. Bij controle wordt, op eenvoudige vraag van het VEKA, al het bewijsmateriaal overgemaakt onder de gevraagde vorm ter staving van:
1° de bepaling van biomassakenmerken;
2° de in het kader van een bepaald groenestroomdossier of dossier voor ondersteuning van groene warmte afgelegde verklaringen;
3° uitgevoerde audits;
4° leveringen van biomassa.

§ 3. Indien het VEKA beslist dat de gebruikte biomassa niet voldoet aan de voorwaarden opgenomen in het Energiebesluit of in dit ministerieel besluit, kan de houder van het biomassarapport een gemotiveerd beroep indienen tegen deze beslissing van het VEKA, via een aangetekende brief bij de minister bevoegd voor energie.

Artikel 26. (01/01/2021- ...)

Wanneer de waarde van een bepaald biomassakenmerk ontbreekt op een biomassarapport of wanneer er een non-conformiteit werd vastgesteld bij de bepaling van een bepaald biomassakenmerk, kan het VEKA een conservatieve inschatting maken van dit biomassakenmerk:
1° Voor biomassakenmerken met betrekking tot energieverbruiken wordt de conservatieve inschatting berekend door het VEKA via een conservatieve benadering op basis van eigen expertise;
2° Voor biomassakenmerken met betrekking tot de aanvaardbaarheid van afvalstromen en houtstromen houdt de conservatieve inschatting in dat de betreffende biomassastroom geen aanleiding geeft tot aanvaardbare groenestroomcertificaten;
3° Voor biomassakenmerken met betrekking tot de duurzaamheidscriteria houdt de conservatieve inschatting in dat de betreffende biomassastroom niet voldoet aan de duurzaamheidscriteria.

Artikel 27. (01/09/2023- ...)

De informatie op het biomassarapport wordt door het VEKA beheerd overeenkomstig het Bestuursdecreet van 7 december 2018.

HOOFDSTUK XIII. Slot- en overgangsbepalingen (... - ...)

Artikel 28. (22/07/2019- ...)

De artikelen 1, 7, 18, 1° en 27 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2017 houdende wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft technische wijzigingen van de certificatentoekenning en de invoering van biomassacertificatie, van duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa en van ILUC-voorwaarden treden in werking voor alle biomassa gecontracteerd vanaf de inwerkingtreding van dit besluit, en treden in werking voor alle biomassa gecontracteerd voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit vanaf 1 april 2020.

Artikel 29. (22/07/2019- ...)

Artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 november 2018 houdende wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft diverse bepalingen over energie, treedt in werking.

Artikel 30. (22/07/2019- ...)

§ 1. Indien na de inwerkingtreding van dit besluit geen biomassarapporten door een groenestroomproducent aan het Vlaams Energieagentschap voorgelegd kunnen worden, wordt voor ieder biomassakenmerk een conservatieve inschatting toegepast.

§ 2. Het Vlaams Energieagentschap aanvaardt tot en met 30 september 2020 dat de biomassakenmerken zoals bedoeld in artikel 5 van dit besluit bepaald worden volgens de procedures die van kracht waren voor de inwerkingtreding van dit besluit.

§ 3. Voor alle biomassa gecontracteerd voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit aanvaardt het Vlaams Energieagentschap tot en met 30 september 2020 dat de biomassakenmerken zoals bedoeld in artikel 5, § 4, derde tot en met zesde lid van dit besluit aangetoond worden met behulp van een zelfverklaring waarvan het model door het Vlaams Energieagentschap ter beschikking wordt gesteld;

§ 4. Het vereenvoudigd certificatieschema van het Vlaams Energieagentschap zal zes maanden na publicatie van dit besluit in werking treden. De desbetreffende installaties zullen hiervan tijdig op de hoogte gebracht worden met vermelding van de eventuele acties die door de desbetreffende installaties ondernomen dienen te worden om te voldoen aan de vereisten van dit schema.

BIJLAGE (03/04/2024- ...)

BIJLAGE I.

Beoordelingskader biomassakenmerken

Kenmerk 1: voorbehandelingsenergie


Om het energieverbruik van een bepaald proces te bepalen wordt bij voorkeur gewerkt met inputwaarden gebaseerd op meetgegevens, facturen, vrachtbonnen, voor de input- en outputstromen alsook het energieverbruik over de periode van een jaar. Het gebruik van leveringsbonnen en facturen is enkel toegestaan in zoverre het aantal toe te kennen groenestroomcertificaten vermindert wanneer niet alle bonnen of facturen worden overgemaakt en in zoverre ze integraal deel uitmaken van een intern opvolgingssysteem dat gecontroleerd wordt door een erkende certificatie-instantie.

Indien het redelijkerwijze niet haalbaar is om bovenvermelde werkwijze te hanteren kan het energieverbruik van een bepaald proces eveneens bepaald worden op basis van het geïnstalleerd vermogen en de gebruikelijke draaiuren, zoals bevestigd door een erkende certificatie-instantie. Hierbij wordt er steeds van uitgegaan dat het geïnstalleerd vermogen op vollast opgenomen wordt. Berekeningen op basis van deellast worden niet aanvaard aangezien dit niet controleerbaar is.

De energie-inhoud van energiebronnen wordt steeds bepaald als de onderste verbrandingswaarde op natte basis, kortweg OVWnat , uitgedrukt in kWh/kg. Voor afval wordt de norm CMA/2/II/A.5 gehanteerd, voor vaste biomassa de norm CEN/TS 14918.

Er gelden twee vrijstellingen voor het in mindering brengen van de voorbehandelingsenergie:
• Het VEKA brengt de elektriciteitsafname of de equivalente elektriciteitsafname van de utiliteitsvoorzieningen niet in mindering van de elektriciteit, geproduceerd uit mest, afval of afvalwater, voor zover de certificaatgerechtigde aantoont dat een overeenkomstig energieverbruik ook vereist is bij de toepassing van de beste beschikbare techniek voor de verwerking of noodzakelijke behandeling van mest, afval of afvalwater, overeenkomstig artikel 6.1.13, §2, vijfde lid van het Energiebesluit van 19 november 2010. Hieronder wordt nader ingegaan op het begrip beste beschikbare techniek.
• Het VEKA brengt de equivalente elektriciteitsafname van de niet-elektrische utiliteitsvoorzieningen niet in mindering van de geproduceerde elektriciteit voor zover de certificaatgerechtigde aantoont dat de utiliteitsvoorzieningen met brandstoffen uit hernieuwbare energiebronnen worden gevoed, overeenkomstig artikel 6.1.13, §2, zesde lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.

Beste beschikbare techniek

Het principe van de beste beschikbare techniek (BBT) komt uitsluitend in aanmerking in geval van verwerking van mest, afval of afvalwater. Om te beslissen of de verwerking van een biomassastroom volgens een bepaalde techniek beschouwd dient te worden als BBT is een eventueel advies van OVAM en/of VITO richtinggevend. Het VEKA benadert dit begrip echter steeds vanuit energetisch standpunt.

In het geval dat de verbranding van een bepaalde afvalstof in bijvoorbeeld een wervelbedoven beschouwd wordt als BBT, zal het VEKA de utiliteitsvoorzieningen van die wervelbedoven niet in mindering brengen, maar de utiliteitsvoorzieningen voor elektriciteitsopwekking (vb. turbine) wel. De bijkomende processen na de verbranding kunnen immers niet meer als verwerking van afval beschouwd worden en dienen bijgevolg wel in mindering gebracht te worden.

Een ander voorbeeld is het vergisten van organisch biologisch afval en mest, waarbij de vergisting tot biogas wél, maar de elektriciteitsproductie uit biogas niet als BBT wordt beschouwd door het VEKA. Voor energiegewassen wordt vergisting niet als BBT beschouwd.

Equivalent elektriciteitsverbruik

Als de utiliteitsvoorzieningen andere energiebronnen dan elektriciteit gebruiken, wordt hun equivalente elektriciteitsafname berekend door het VEKA als de elektriciteit die in een referentie-installatie met dezelfde hoeveelheid energie opgewekt kan worden, overeenkomstig artikel 6.1.13, §2 van het Energiebesluit van 19 november 2010.

Indien de utiliteitsvoorzieningen andere energie dan elektriciteit verbruiken, wordt dit verbruik omgerekend naar equivalent elektriciteitsverbruik, alvorens het in mindering wordt gebracht om het aantal toe te kennen groenestroomcertificaten te bepalen.

Dit equivalent elektriciteitsverbruik wordt berekend als de onderste verbrandingswaarde van de hoeveelheid brandstof die utiliteitsvoorzieningen verbruiken, uitgedrukt in kWh, vermenigvuldigd met 0,55; het referentierendement voor elektriciteitsproductie.

Indien de utiliteitsvoorzieningen warmte verbruiken, waarbij de primaire energie om de verbruikte hoeveelheid warmte op te wekken niet op een redelijke wijze gemeten of bepaald kan worden, wordt deze primaire energie berekend door de hoeveelheid verbruikte warmte uitgedrukt in kWh, te delen door
- 0,93 indien de warmtedrager lucht is;
- 0,90 indien de warmtedrager water is;
- 0,85 indien de warmtedrager stoom of een ander medium is.

Kenmerk 2: transportenergie

De volgende formule geeft aan hoe de transportenergie bepaald dient te worden:
Etrp de equivalente hoeveelheid elektriciteit die verbruikt wordt voor het transport van de biomassa vanuit het buitenland, vanaf de oogst van het product of het ontstaan als afval, tot aan de grens van het Vlaamse Gewest, uitgedrukt in kWh en bepaald als:

In deze uitdrukking is:
Etrp,spec  : het specifieke primaire energieverbruik voor een welbepaalde vorm van transport, uitgedrukt in kWh/(kg.km);
n: het aantal leveringen van uit het buitenland toegevoerde biomassa;
Di de afstand tussen de plaats van herkomst van de biomassa, met name vanaf de oogst van het product of het ontstaan als afval, en de grens van het Vlaamse Gewest, afgelegd voor levering i, uitgedrukt in km;
MBM,i: de hoeveelheid van de biomassa die via levering i naar de productie-installatie wordt aangevoerd, uitgedrukt in kg;

De term  Etrp,spec wordt berekend op basis van de transportefficiëntie van de betreffende transportvorm. Voor de transportefficiënties van de verschillende vormen van transport dienen standaardwaarden gebruikt te worden zoals toegelicht in sectie ‘Parameterwaarden energieverbruik’.

De termen Den MBM,i: worden voor elke levering onder het biomassarapport opgetekend in het register van de toegevoerde biomassa aan de groenestroomproductie-installatie. De erkende certificatie-instantie staat in voor de controle van de correcte uitvoering hiervan.

Voor de vastlegging van het kenmerk transportenergie van een bepaalde biomassastroom dient steeds de verst mogelijke afstand genomen te worden waarop een levering van deze biomassa getransporteerd zal worden. Enkel op deze manier zal het biomassarapport waarop dit kenmerk vastgelegd is, geldig zijn voor alle leveringen van deze biomassastroom.

Voor zeetransport dient de wijze waarop de term Di, in dit geval de afstand tussen twee zeehavens, bepaald werd uitvoerig toegelicht te worden.

Het VEKA brengt de equivalente elektriciteitsafname voor niet-elektrisch transport niet in mindering van de geproduceerde elektriciteit, voor zover aangetoond wordt dat voor het transport brandstoffen uit hernieuwbare energiebronnen worden gebruikt, overeenkomstig artikel 6.1.12, derde lid van het Energiebesluit van 19 november 2010. Hiertoe zijn de bepalingen in sectie ‘Hernieuwbare energiebronnen voor transport, hulpdiensten en voorbehandelingsenergie’ van toepassing.

Het VEKA brengt het equivalente elektriciteitsverbruik van het transport niet in mindering van de elektriciteit geproduceerd uit dierlijk afval, voor zover de certificaatgerechtigde aantoont dat het transport betreft dat voortvloeit uit een wettelijke verplichting voor het transport van dierlijk afval.

Equivalent elektriciteitsverbruik

In de sectie ‘Voorbehandelingsenergie’ werd reeds toegelicht hoe bij de berekening van de voorbehandelingsenergie het equivalent elektriciteitsverbruik bepaald dient te worden. Voor de berekening van de transportenergie komt dit in bovenstaande formulering tot uiting in de factor 0,55.

Bijkomende bepalingen bij het vastleggen van de energieverbruiken

Parameterwaarden energieverbruik


Bij de berekening van de energieverbruiken wordt een onderscheid gemaakt tussen inputwaarden en standaardwaarden.

Inputwaarden zijn waarden die door het bedrijf beïnvloed en rechtstreeks gemeten kunnen worden met behulp van meettoestellen of op basis van het
nodige bewijsmateriaal dat aan het VEKA voorgelegd kan worden. Bij elke inputwaarde die gebruikt wordt voor het bepalen van de kenmerken voorbehandelings- en transportenergie dient toegelicht te worden hoe de inputwaarde werd bekomen.

Standaardwaarden zijn waarden die nodig zijn om inputwaarden om te zetten in energieverbruik. Deze waarden zijn over het algemeen niet beïnvloedbaar of meetbaar door de installatie. Het betreft bijvoorbeeld de volgende parameters:
- Onderste verbrandingswaarden van brandstoffen: OVW (MJ/kg);
- Dichtheden: ρ (kg/m³);
- Specifiek energieverbruik van transportmiddelen (transportefficiëntie): Etrp (MJ/ton.km).

Bij de berekening van de kenmerken voorbehandelings- en transportenergie dienen steeds de standaardwaarden toegepast te worden die vooropgesteld worden door het VEKA. Het VEKA baseert zich hiervoor op de standaardwaarden die zijn vastgelegd in het BioGrace-project en die zijn opgesteld door het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie. JRC beoogt deze standaardwaarden om de twee jaar te herevalueren op basis van wetenschappelijke ontwikkelingen en beschikbare data. Dit updateproces is een publieke aangelegenheid waarin alle betreffende stakeholders worden uitgenodigd om gefundeerde input te verschaffen. Het VEKA werkt actief mee om de beschikbaarheid van actuele data naar de Europese Commissie toe te faciliteren.

Allocatie van energieverbruik

De voorbehandelings- of transportenergie wordt op massabasis gealloceerd over de verschillende outputstromen die geen afval zijn. Afvalproducten die voortkomen uit het voorbehandelingsproces, worden uit deze pro-rata verdeling weggelaten.

Het energieverbruik van de hulpdiensten wordt op energiebasis (OVWnat) gealloceerd over alle energiebronnen waarvoor deze hulpdiensten nodig zijn. Dit verbruik dient enkel pro rata de groenfactor (op energiebasis) in mindering te worden gebracht. De bepaling van de hulpdiensten valt echter buiten de doelstelling van de certificatie van biomassastromen en wordt hier slechts ter volledigheid vermeld.

Hernieuwbare energiebronnen voor transport, hulpdiensten en voorbehandelingsenergie

In zoverre er a) voor het niet-elektrisch transport hernieuwbare energiebronnen worden gebruikt en b) voor niet-elektrische utiliteitsvoorzieningen (hulpdiensten of voorbehandeling) hernieuwbare energiebronnen worden aangewend, dienen deze niet in mindering te worden gebracht ter bepaling van de netto-groenestroomproductie, overeenkomstig respectievelijk artikel 6.1.12, derde lid en artikel 6.1.13, §2, zesde lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.

Kenmerk 3: Advies OVAM inzake energetische valorisatie

Voor afvalstromen dient bij de OVAM advies ingewonnen te worden omtrent de aanvaardbaarheid van de toepassing van de betreffende afvalstroom voor energetische valorisatie overeenkomstig artikel 6.1.16, §1 van het Energiebesluit van 19 november 2010. In functie van de toekenning van het biomassarapport, vraagt de certificatie-instantie dit advies aan bij de OVAM. Het identificatieformulier voor afvalstoffen bevat in principe alle nodige informatie die aan de OVAM doorgegeven dient te worden, overeenkomstig artikel 6.1.2, §1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010. Het is echter steeds mogelijk dat de OVAM hierop nog bijkomende informatie zal opvragen. Het advies van de OVAM inzake de aanvaardbaarheid van de afvalstroom voor energetische valorisatie wordt één op één uit het formele schrijven van OVAM overgenomen op het biomassarapport.

Kenmerk 4: Groenfactor

Voor afvalstromen dient de OVAM een beslissing te nemen inzake de hoeveelheid energie van de betreffende afvalstroom die in aanmerking komt voor het verkrijgen van groenestroomcertificaten, kortweg groenfactor, overeenkomstig artikel 6.1.10 van het Energiebesluit van 19 november 2010. De wijze waarop deze beslissing dient aangevraagd te worden, is dezelfde als voor het advies inzake energetische valorisatie. Beiden kunnen bijgevolg gelijktijdig aangevraagd worden. Het oordeel inzake de groenfactor wordt één op één uit het formele schrijven van OVAM overgenomen op het biomassarapport.

Kenmerk 5: Korte omloophout

Er dient op voldoende en regelmatige basis gecontroleerd te worden dat de betreffende biomassastroom voldoet aan de definitie van korte omloophout overeenkomstig artikel 1.1.1, §2, 62° van het Energiebesluit van 19 november 2010. De nodige informatie met betrekking tot cultivatie en oogst dient voorgelegd te kunnen worden.

Kenmerk 6: Hout dat geen industriële grondstof is

Er dient aangetoond te worden dat de betreffende biomassastroom valt binnen de categorie ‘houtstromen die niet gebruikt worden als industriële grondstof’, overeenkomstig artikel 6.1.16, §1 van het Energiebesluit van 19 november 2010. Om te bepalen of specifieke houtstromen, andere dan vermeld in artikel 6.1.16, §1, eerste lid, 7°, c), 1) tot 5) van het Energiebesluit van 19 november 2010, al dan niet gebruikt worden als industriële grondstof, dient de biomassamarktpartij een aanvraag hiertoe in bij het VEKA.

Het VEKA vraagt daarbij een advies op 30 dagen aan de OVAM en de sectorfederaties van de hout- en papierindustrie. Wanneer de adviezen eensluidend zijn, dan zijn deze bindend voor zover de ministers bevoegd voor energie en leefmilieu gezamenlijk, uiterlijk binnen een periode van 10 dagen vanaf de formele kennisgeving van de beide adviezen (de datum van het laatste advies doet de termijn starten), de zaak niet hebben geëvoceerd. In dat specifieke geval kan de regering anders beslissen, mits grondige motivering. Wanneer over een specifieke houtstroom geen eensluidende adviezen worden gegeven, beslist de Vlaamse Regering op voorstel van het VEKA.

Het oordeel inzake het al dan niet vallen onder de noemer ‘houtstromen die niet gebruikt worden als industriële grondstof’ van de biomassastroom, wordt één op één uit het formele schrijven van het VEKA overgenomen op het biomassarapport.

Kenmerk 7-14: Duurzaamheidscriteria biomassa

Voor het aantonen van kenmerken met betrekking tot duurzaamheidscriteria voor biomassa kan binnen het kader van een certificatieschema gebruik gemaakt worden van een duurzaamheidscertificatieschema, of een combinatie van enkele van deze schema’s.

De duurzaamheidscertificatie dient tot en met de laatste stap in de productieketen van de biomassastroom en gedurende de volledige geldigheid van het biomassarapport gegarandeerd te zijn.

Daartoe dient iedere levering van vloeibare biomassa aan de groenestroomproductie-installatie geregistreerd te zijn in de federale gegevensbank biobrandstoffen van de federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu (www.product-declaration.be) of een gelijkwaardige gegevensbank. Voor elke levering van vloeibare biomassa onder het biomassarapport dient het unieke referentienummer van registratie in die gegevensbank samen met het overeenkomstige volume opgetekend te worden in het register van de toegevoerde biomassa aan de groenestroomproductie-installatie. De principes van traceerbaarheid en het massabalanssysteem dienen ook bij de bepaling van de duurzaamheidskenmerken ten allen tijde verzekerd te zijn. De erkende certificatie-instantie staat in voor de controle op de correcte uitvoering hiervan.

De certificatie-instantie die de verificaties uitvoert met betrekking tot het biomassarapport dient niet noodzakelijkerwijze erkend te zijn voor het duurzaamheidscertificatieschema waarmee de duurzaamheidskenmerken worden aangetoond. Dit is echter enkel mogelijk indien er een bestaande duurzaamheidscertificatie van de betreffende biomassastroom aanwezig is over de volledige productieketen en gedurende de volledige geldigheid van het biomassarapport die door één of meerdere andere erkende duurzaamheidscertificatie-instanties gecontroleerd wordt.

Voor elke levering vloeibare biomassa en biomassabrandstof wordt op de website van de biomassamarktpartij informatie betreffende de geografische oorsprong en type grondstof beschikbaar gesteld en jaarlijks bijgewerkt.
 

BIJLAGE (01/09/2023- ...)

BIJLAGE III (03/04/2024- ...)

BIJLAGE IV (03/04/2024- ...)


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 12/05/2024