Artikel 1. (24/06/2021- ...)
Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Artikel 2. (24/06/2021- ...)
Aan artikel 2 van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014 en 8 december 2017, worden een punt 9° en 10° toegevoegd, die luiden als volgt:
"9° vergunninghouder: de vergunninghouder, vermeld in artikel 105, § 2, eerste lid, 1°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
10° de persoon die de melding heeft verricht: de persoon die de melding heeft verricht, vermeld in artikel 105, § 2, eerste lid, 1°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.".
Artikel 3. (01/12/2021- ...)
In artikel 20 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014 en 9 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"De vergunninghouder of de persoon die de melding heeft verricht, die wordt vermeld in de bestreden beslissing of in de bestreden aktename of niet-aktename, is van rechtswege tussenkomende partij in een hangende procedure, op voorwaarde dat hijzelf niet de beroepsindiener is. In geval van overdracht van de bestreden beslissing kan het geding worden hervat door de nieuwe vergunninghouder.";
2° in het bestaande derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden "die betrekking hebben op de verzoeken tot tussenkomst" vervangen door de woorden "om tussen te komen".
Artikel 4. (... - ...)
In artikel 21 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014, 15 juli 2016, 9 december 2016 en 27 oktober 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, derde lid, wordt de zinsnede "bij de indiening van een verzoekschrift tot tussenkomst, bedraagt 100 euro per vordering waarin een verzoek tot tussenkomst is ingediend" vervangen door de zinsnede ", bedraagt 100 euro per vordering waarin ze tussenkomt";
2° er wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, die luidt als volgt:
" § 1/1. De tussenkomende partij, vermeld in artikel 20, derde lid, is vrijgesteld van de betaling van het rolrecht.";
3° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden "of tussenkomende partij" opgeheven;
4° in paragraaf 3 wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"De tussenkomende partij richt daarvoor een verzoek aan de Raad voor Vergunningsbetwistingen, gelijktijdig met haar tussenkomst in een vordering.";
5° in de bestaande paragraaf 3, derde lid, die paragraaf 3, vierde lid, wordt, worden tussen de woorden "de griffier die" en de woorden "op bij" de woorden "met een beveiligde zending" ingevoegd;
6° in de bestaande paragraaf 3, vierde lid, die paragraaf 3, vijfde lid, wordt, worden de woorden "het derde lid" vervangen door de woorden "het vierde lid";
7° in de bestaande paragraaf 3, vijfde lid, die paragraaf 3, zesde lid, wordt, worden de woorden "het vierde lid" vervangen door de woorden "het vijfde lid";
8° in de bestaande paragraaf 3, zesde lid, die paragraaf 3, zevende lid, wordt, wordt de zinsnede "het koninklijk besluit van 18 december 2003 tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand" vervangen door de zinsnede "artikel 508/13/1 tot en met 508/13/4 van het Gerechtelijk Wetboek";
9° in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden "Collectieve verzoekschriften tot tussenkomst" vervangen door de woorden "Collectieve tussenkomsten";
10° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt:
" § 5. Gelijktijdig met de indiening van het verzoekschrift houdende een vordering tot vernietiging of een vordering tot schorsing, dat ingediend is conform artikel 40, § 1, of gelijktijdig met haar tussenkomst in de voormelde vorderingen, bezorgt de verzoekende of tussenkomende partij het bewijs dat een overschrijvingsopdracht is gegeven of dat een storting is uitgevoerd tot betaling van het rolrecht.
Als het rolrecht, vermeld in het eerste lid, niet op tijd is gestort, nodigt de griffier de verzoekende of de tussenkomende partij met een beveiligde zending uit om het rolrecht alsnog te betalen. De griffier vermeldt daarbij de sanctie, vermeld in het derde lid. In dit geval wordt het rolrecht gestort binnen acht dagen na de dag van de betekening van de voormelde beveiligde zending.
Als het bedrag van het rolrecht niet op tijd is gestort door de verzoekende of tussenkomende partij, is het beroep of de tussenkomst van die partij onontvankelijk.";
11° in paragraaf 7, eerste lid, worden de woorden "ten gronde" opgeheven.
Artikel 5. (... - ...)
In artikel 31/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 december 2016 en gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2, zesde lid, wordt de zinsnede "het koninklijk besluit van 18 december 2003 tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechts- bijstand" vervangen door de zinsnede "artikel 508/13/1 tot en met 508/13/4 van het Gerechtelijk Wetboek";
2° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt:
" § 4. Gelijktijdig met de indiening van het verzoekschrift houdende een vordering tot vernietiging, bezorgt de verzoekende partij het bewijs dat een overschrijvingsopdracht is gegeven of dat een storting is uitgevoerd tot betaling van het rolrecht.
Als het rolrecht, vermeld in het eerste lid, niet op tijd is gestort, nodigt de griffier de verzoekende partij met een beveiligde zending uit om het rolrecht alsnog te betalen. De griffier vermeldt daarbij duidelijk de sanctie, vermeld in het derde lid. In dit geval wordt het rolrecht gestort binnen acht dagen na de dag van de betekening van de voormelde beveiligde zending.
Als het bedrag van het rolrecht niet op tijd is gestort, is het beroep onontvankelijk.".
Artikel 6. (24/06/2021- ...)
In artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 3 juli 2015 en 9 december 2016, wordt het derde lid vervangen door wat volgt:
"Zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om de schending aan te voeren van regels die de openbare orde aanbelangen, kan de schending van een norm of algemeen rechtsbeginsel in elk van de volgende gevallen geen aanleiding geven tot een vernietiging:
1° als de partij die de schending aanvoert, niet wordt benadeeld door de ingeroepen onwettigheid. De omstandigheid dat de aangevoerde schending een onwettigheid uitmaakt die mogelijk aanleiding kan geven tot vernietiging, maakt op zich niet dat de partij benadeeld wordt door de ingeroepen onwettigheid;
2° [... (vernietigd bij arrest 2023/59 van het Grondwettelijk Hof van 11 april 2023)];
3° [... (vernietigd bij arrest 2023/59 van het Grondwettelijk Hof van 11 april 2023)];
Artikel 7. (24/06/2021- ...)
Aan artikel 37, § 2, van hetzelfde decreet, toegevoegd bij het decreet van 9 december 2016, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Onder het geval, vermeld in het eerste lid, worden ook de gevallen van feitelijke of naderhand gebonden bevoegdheid verstaan die volgen uit de toepassing van de regelgeving in het licht van de concrete gegevens en omstandigheden van het dossier.".
Artikel 8. (01/12/2021- ...)
In artikel 42 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014 en 9 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de woorden "tussenuitspraak tot bemiddeling beslissen" vervangen door de woorden "proces-verbaal laten overgaan tot bemiddeling";
2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt het woord "tussenarrest" vervangen door het woord "proces-verbaal";
3° in paragraaf 2, derde lid, 1°, worden de woorden "betreffende de ruimtelijke ordening of van het Vlaamse milieurecht" vervangen door de woorden "dat het voorwerp uitmaakt van de betwisting";
4° in paragraaf 3, vierde lid, wordt het woord "tussenarrest" vervangen door het woord "proces-verbaal" en wordt het woord "bevolen" vervangen door het woord "vastgesteld";
5° in paragraaf 4, inleidende zin, worden tussen het woord "Een" en het woord "verzoek" de woorden "gezamenlijk ondertekend" ingevoegd;
6° in paragraaf 4, 2°, wordt het woord "tussenarrest" vervangen door het woord "proces-verbaal".
Artikel 9. (24/06/2021- ...)
Artikel 3, artikel 4, 1° tot en met 7° en 9° tot en met 11°, artikel 5, 2°, en artikel 6 en 8 zijn van toepassing op de vorderingen die worden ingediend vanaf de datum van de inwerkingtreding van het betrokken artikel.
Op eventuele aanvullende vorderingen waarvan de hoofdvordering werd ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel 3, artikel 4, 1° tot en met 7° en 9° tot en met 11°, artikel 5, 2°, en artikel 6 en 8 van dit decreet, zijn artikel 20, 21, 31/1, 35 en 42 van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, van toepassing, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van artikel 3, artikel 4, 1° tot en met 7° en 9° tot en met 11°, artikel 5, 2°, en artikel 6 en 8 van dit decreet.
Artikel 7 is van toepassing op de vernietigingsarresten die worden uitgesproken vanaf de datum van de inwerkingtreding van artikel 7.
Artikel 10. (24/06/2021- ...)
De Vlaamse Regering bepaalt de datum van de inwerkingtreding van de volgende bepalingen:
1° artikel 3;
2° artikel 4, 1° tot en met 7° en 9° tot en met 11° ;
3° artikel 5, 2° ;
4° artikel 8.
Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 04/10/2024