Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 8 juli 2022 over de werk- en zorgtrajecten

Datum 18/11/2022

Inhoudstafel

  1. Hoofdstuk 1. Definities
  2. Hoofdstuk 2. Activeringstrajecten
    1. Afdeling 1. Deelname aan de activeringstrajecten 
    2. Afdeling 2. Werkingsgebied
    3. Afdeling 3. Werkingsprincipes van activeringstrajecten
    4. Afdeling 4. Mandatering van de samenwerkingsverbanden Zorg
      1. Onderafdeling 1. Procedure tot mandatering
      2. Onderafdeling 2. Compensatievergoeding voor de gemandateerde samenwerkingsverbanden Zorg
    5. Afdeling 5. Mandatering van de casemanager Werk
    6. Afdeling 6. De opdrachten van het casemanagementteam
    7. Afdeling 7. De netwerkcoördinator en het netwerk van dienstverleners
      1. Onderafdeling 1. Mandatering van de netwerkcoördinator
      2. Onderafdeling 2. Compensatievergoeding voor de netwerkcoördinator
    8. Afdeling 8. Handhaving en sancties
  3. Hoofdstuk 3. Arbeidsmatige activiteiten
    1. Afdeling 1. Arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid
      1. Onderafdeling 1.  Deelname aan arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid
      2. Onderafdeling 2. Aanbod van arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid
      3. Onderafdeling 3. Erkenning
      4. Onderafdeling 4. Subsidiëring van de begeleiders arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid
    2. Afdeling 2. Arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie
      1. Onderafdeling 1. Deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie
      2. Onderafdeling 2. Toekenning van arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie
      3. Onderafdeling 3. Begeleiding arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie
      4. Onderafdeling 4. Financiering
  4. Hoofdstuk 4. Ondersteunende of aanvullende dienstverlening
  5. Hoofdstuk 5. Wijzigingsbepaling
  6. Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
    1. Afdeling 1. Overgangsbepalingen
    2. Afdeling 2. Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen
    3. Afdeling 3. Uitvoeringsbepaling

Inhoud

(... - ...)

Rechtsgronden
Dit besluit is gebaseerd op:
- de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
- het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding”, artikel 4/1, ingevoegd bij het decreet van 8 juni 2018 en gewijzigd bij het decreet van 29 mei 2020, artikel 5, §1/1, 5°, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2013 en 4 maart 2016, 6°, gewijzigd bij het decreet van 24 april 2015 en vernummerd bij het decreet van 29 mei 2020, 7°, ingevoegd bij het decreet van 24 april 2015 en vernummerd bij het decreet van 29 mei 2020, en 12°, ingevoegd bij het decreet van 29 mei 2020;
- het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, artikel 8, 3°, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014;
- het decreet van 8 juli 2022 over de werk- en zorgtrajecten, artikel 3, artikel 7, tweede lid, artikel 9, eerste lid, artikel 10, artikel 11, tweede lid, artikel 12, artikel 13, §2 en §3, artikel 14, §2, tweede lid, artikel 16, tweede lid, artikel 17, artikel 18, tweede lid, artikel 20, artikel 26, artikel 27, tweede lid, artikel 28, artikel 29, tweede en derde lid, artikel 30, artikel 32, eerste lid, artikel 35, artikel 38, artikel 39 en artikel 40.

Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord gegeven op 7 juli 2022.
- De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen heeft advies gegeven op 9 september 2022.
- De Strategische Raad WVG heeft advies gegeven op 5 september 2022.
- De Vlaamse advies- en participatieraad van personen met een handicap Niet Over Ons Zonder Ons NOOZO heeft advies gegeven op 9 september 2022.
- De Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegeven heeft advies nr. 2022/74 gegeven op 6 september 2022.
- De Raad van State heeft advies 72.295/1 gegeven op 7 november 2022, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

Initiatiefnemers
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en de Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en Landbouw.

Na beraadslaging,

DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:

Hoofdstuk 1. Definities (... - ...)

Artikel 1. (01/07/2023- ...)

In dit besluit wordt verstaan onder:
1° besluit van 5 juni 2009: het besluit van de Vlaamse Regering van 9 juni 2009 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding;
2° besluit van 2 februari 2018: het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2018 houdende de uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten;
3° centrum voor geestelijke gezondheidszorg: het centrum voor geestelijke gezondheidszorg dat erkend is conform het decreet van 18 mei 1999 betreffende de centra voor geestelijke gezondheidszorg;
4° decreet van 25 april 2014: het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten;
5° decreet werk- en zorgtrajecten: het decreet van 8 juli 2022 over de werk- en zorgtrajecten;
6° Departement WSE: het Departement Werk en Sociale Economie van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie, vermeld in artikel 25 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
7° Departement WVG: het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van het Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vermeld in artikel 23 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
8° dienstverleners: organisaties die een actie als vermeld in artikel 10 van het decreet werk- en zorgtrajecten, in het kader van het activeringstraject uitvoeren;
9° International Classification of Functioning, Disability and Health, afgekort ICF: een referentieclassificatie van de Wereldgezondheidsorganisatie, die het menselijk functioneren omschrijft;
10° ICF-instrument: het indiceringsinstrument dat de VDAB ontwikkeld heeft op basis van de ICF, dat het menselijk functioneren in kaart brengt met betrekking tot tewerkstelling en dat de eventuele behoefte aan ondersteuning vaststelt;
11° VAPH: het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
12° werkpost: de rechtspersoon, de zelfstandige natuurlijke persoon, de feitelijke vereniging of de overheidsinstelling waar een persoon arbeidsmatige activiteiten verricht.

Hoofdstuk 2. Activeringstrajecten (... - ...)

Afdeling 1. Deelname aan de activeringstrajecten  (... - ...)

Artikel 2. (01/07/2023- ...)

Bij de beslissing tot deelname aan een activeringstraject houdt de VDAB rekening met al de volgende elementen: 
1° de aanwezigheid van ernstige belemmeringen van cognitieve, medische, psychische, psychiatrische of sociale aard die de persoon tijdelijk verhinderen om betaalde beroepsarbeid te verrichten. Die belemmeringen zijn prominent aanwezig en onvoldoende onder controle;
2° de inschatting van de competenties en de beperkingen op basis van het functioneren van de persoon op de arbeidsmarkt aan de hand van het ICF-instrument;
3° de verwachting dat de persoon door deelname aan een activeringstraject in staat is om door te stromen naar betaalde beroepsarbeid;
4° het engagement van de persoon om actief deel te nemen aan het activeringstraject.

Artikel 3. (01/07/2023- ...)

De kandidaat-deelnemer dient zijn verzoek tot deelname aan een activeringstraject in bij de VDAB. De volgende organisaties kunnen voor rekening van de kandidaat-deelnemer een verzoek tot deelname aan een activeringstraject registreren of indienen:
1° de VDAB;
2° een werkactor;
3° een welzijns- en zorgvoorziening. 

De organisaties, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, bezorgen het verzoek tot deelname aan de VDAB.

Artikel 4. (01/07/2023- ...)

De VDAB voorziet in een aanmeldingsprocedure voor het verzoek tot deelname aan het activeringstraject. Het verzoek tot deelname aan een activeringstraject, vermeld in artikel 3, bevat al de volgende gegevens:
1° de identiteitsgegevens van de kandidaat-deelnemer;
2° de identiteitsgegevens van de organisaties die voor de kandidaat-deelnemer een verzoek tot deelname registreren of indienen als vermeld in artikel 3, tweede lid;
3° het medisch-diagnostische materiaal dat de belemmeringen en sterktes van cognitieve, medische, psychische, psychiatrische of sociale aard die de kandidaat-deelnemer verhinderen om betaalde beroepsarbeid uit te voeren, bevat en dat de deelname aan het activeringstraject ondersteunt;
4° een beschrijving van het functioneren van de kandidaat-deelnemer en de drempels tot de arbeidsmarkt volgens de richtlijnen die de VDAB opstelt; 
5° de toestemming van de kandidaat-deelnemer om gegevens te verwerken en uit te wisselen met welzijns- en zorgvoorzieningen en werkactoren met het oog op een mogelijke deelname aan een activeringstraject.

Artikel 5. (01/07/2023- ...)

Binnen het jaarlijks goedgekeurde begrotingskrediet kan de VDAB, na de ontvangst van het verzoek tot deelname aan het werk- en zorgtraject, vermeld in artikel 4, een screening uitvoeren van de cognitieve, medische, psychische, psychiatrische, of sociale factoren die de kandidaat-deelnemer verhinderen om betaalde beroepsarbeid uit te voeren en die de deelname aan een activeringstraject kunnen ondersteunen.
  
De VDAB neemt de resultaten van de screening op in het persoonlijke bestand van de kandidaat-deelnemer op het elektronische platform.

Artikel 6. (01/07/2023- ...)

Na de beslissing tot niet-deelname aan een activeringstraject kunnen de kandidaat-deelnemers of de organisaties, vermeld in artikel 3, tweede lid, een nieuw verzoek tot deelname indienen na afloop van een termijn van drie maanden na de voormelde beslissing als er nieuwe feiten zijn die een nieuw verzoek kunnen onderbouwen.

Afdeling 2. Werkingsgebied (... - ...)

Artikel 7. (... - ...)

§1. Ter uitvoering van artikel 13, §2, derde lid, en artikel 17, §1, tweede lid, van het decreet werk- en zorgtrajecten wordt onder werkingsgebied de afbakening in een of meer aan elkaar grenzende werk- en zorgregio’s verstaan.

§2. Ter uitvoering van artikel 12, §1, derde lid, van het decreet werk- en zorgtrajecten wordt onder werkingsgebied de afbakening van een werk- en zorgregio verstaan.

In afwijking van het eerste lid kan een gemandateerd samenwerkingsverband Zorg werken in een werkingsgebied dat bestaat uit een of meer aan elkaar grenzende werk- en zorgregio’s. In dat geval voldoet het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg niet alleen aan de voorwaarden op het niveau van de werk- en zorgregio, maar ook aan dezelfde voorwaarden op het niveau van de combinatie van de werk- en zorgregio’s.

§3. De indeling in werk- en zorgregio’s, vermeld in paragraaf 1 en 2, en de toewijzing van gemeenten aan een werk- en zorgregio is opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.

Afdeling 3. Werkingsprincipes van activeringstrajecten (... - ...)

Artikel 8. (01/07/2023- ...)

De begeleiding naar en op een werkvloer die deel uitmaakt van een activeringstraject als vermeld in artikel 10, eerste lid, 1°, van het decreet werk- en zorgtrajecten bestaat minimaal uit een werkervaringsstage als vermeld in artikel 111/0/1 tot en met artikel 111/0/12 van het besluit van 5 juni 2009. 

De werkervaringsstage, vermeld in het eerste lid, kan bij verschillende werkgevers dan wel in verschillende functies bij dezelfde werkgever georganiseerd worden.

Artikel 9. (01/07/2023- ...)

De zorg die deel uitmaakt van een activeringstraject als vermeld in artikel 10, eerste lid, 2°, van het decreet werk- en zorgtrajecten, betreft het verlenen van specifieke herstelgerichte zorg, expliciet met het oog op de uitvoering van een stage op een werkvloer tijdens het activeringstraject en met het oog op het kunnen uitvoeren van betaalde beroepsarbeid met of zonder ondersteuning na afloop van het activeringstraject.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid bestaat de zorg onder meer uit:
1° het verkennen van de zorgbehoeften en de cognitieve, medische, psychische, psychiatrische en sociale problemen van de deelnemer die de uitvoering van een stage op een werkvloer of de uitvoering van betaalde arbeid met of zonder ondersteuning verhinderen;
2° het verlenen van inzicht aan de deelnemer in zijn zorgbehoeften en zijn cognitieve, medische, psychische, psychiatrische en sociale problemen die de uitvoering van een stage op een werkvloer of de uitvoering van betaalde arbeid met of zonder ondersteuning verhinderen;
3° het leren omgaan van de deelnemer met zijn zorgbehoeften en zijn cognitieve, medische, psychische, psychiatrische en sociale problemen die de uitvoering van een stage op een werkvloer of de uitvoering van betaalde arbeid met of zonder ondersteuning verhinderen;
4° het verhogen van de psychische draagkracht van de deelnemer om een stage op een werkvloer uit te voeren of betaalde arbeid met of zonder ondersteuning uit te voeren;
5° het mee helpen creëren van een ondersteunend zorgnetwerk in de private en werkomgeving van de deelnemer met het oog op voldoende zelfredzaamheid van de deelnemer na afloop van het activeringstraject;
6° het versterken van de competenties van de deelnemer, waaronder assertiviteit, communicatie, conflictbeheersing, het voorzien in basishygiëne, leren omgaan met faalervaringen en motivatie, met het oog op voldoende zelfredzaamheid van de deelnemer na afloop van het activeringstraject.

Artikel 10. (01/07/2023- ...)

Het casemanagementteam bepaalt de vermoedelijke duur van het activeringstraject op basis van de behoeften en de competenties van de deelnemer, met een minimum van drie maanden en een maximum van achttien maanden, vermeld in artikel 11 van het decreet werk- en zorgtrajecten.

De VDAB kan, op advies van het casemanagementteam, het activeringstraject verlengen tot maximaal 24 maanden als de deelnemer door ziekte, moederschapsverlof, ongeval of overmacht tijdelijk niet kan deelnemen, op voorwaarde dat een verlenging noodzakelijk is om de doelstelling van het activeringstraject te bereiken.

Een verlenging van het geïntegreerde trajectplan wordt geregistreerd in het persoonlijke bestand van de deelnemer op het elektronische platform.

De beslissing tot verlenging van het activeringstraject van de deelnemer leidt niet tot een nieuwe of aanvullende compensatievergoeding voor de casemanager Werk, het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg of de netwerkcoördinator.

Artikel 11. (01/07/2023- ...)

De VDAB kan, na advies van het casemanagementteam, het activeringstraject voortijdig beëindigen als:
1° de deelnemer ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen of in de uitvoering van de acties die met hem in het kader van zijn activeringstraject zijn overeengekomen;
2° de onderbreking van de uitvoering van het geïntegreerde trajectplan door ziekte, moederschapsverlof, ongeval of overmacht de re-integratie van de deelnemer in het activeringstraject ernstig verhindert;
3° de VDAB of het casemanagementteam van oordeel is dat de deelnemer het beoogde doel van een activeringstraject niet zal halen als vermeld in artikel 10 van het decreet werk- en zorgtrajecten;
4° de deelnemer aan het werk is.

Elke stopzetting van de uitvoering van het geïntegreerde trajectplan in het kader van het activeringstraject wordt geregistreerd in het persoonlijke bestand van de deelnemer op het elektronische platform.

Afdeling 4. Mandatering van de samenwerkingsverbanden Zorg (... - ...)

Onderafdeling 1. Procedure tot mandatering (... - ...)

Artikel 12. (16/02/2023- ...)

De professionele deskundigheid, vermeld in artikel 12, §1, tweede lid, 2°, van het decreet werk- en zorgtrajecten houdt in dat elke welzijns- en zorgvoorziening van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg een of meer medewerkers in dienst heeft, die instaan voor de uitvoering van de opdrachten van de casemanager Zorg, vermeld in artikel 12 van het voormelde decreet, en die voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° beschikken over minimaal een medisch, paramedisch, sociaal, psychologisch of pedagogisch diploma op bachelorniveau of beschikken over minimaal twee jaar ervaring in het verlenen van zorg aan de doelgroep, vermeld in artikel 3, eerste lid, van het voormelde decreet en artikel 2 van dit besluit;
2° beschikken over kennis van het aanbod van welzijns- en zorgvoorzieningen.

Artikel 13. (01/06/2023- ...)

Het samenwerkingsverband Zorg voldoet aan de volgende aanvullende mandaatvoorwaarde, ter uitvoering van artikel 12, §1, vijfde lid, van het decreet werk- en zorgtrajecten: het samenwerkingsverband Zorg wordt door één rechtspersoon vertegenwoordigd, die als administratief aanspreekpunt optreedt ten opzichte van het Departement Zorg. 

De compensatievergoeding voor het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg, vermeld in artikel 16, eerste lid, van het voormelde decreet, wordt betaald aan het administratieve aanspreekpunt, dat instaat voor de verdeling ervan onder de partners van het samenwerkingsverband Zorg.

Artikel 14. (01/06/2023- ...)

Een aanvraag tot mandatering van het samenwerkingsverband Zorg wordt binnen de indieningstermijn die in de oproep vermeld is, ingediend bij het Departement Zorg via een elektronisch systeem dat daarvoor ter beschikking wordt gesteld.

De aanvraag die is opgemaakt via het sjabloon dat het Departement Zorg ter beschikking stelt, bevat al de volgende gegevens:
1° de identificatiegegevens van de drie welzijns- en zorgvoorzieningen, vermeld in artikel 12, §1, tweede lid, 1°, van het decreet werk- en zorgtrajecten, die zich engageren om samen als samenwerkingsverband Zorg op te treden;
2° de identificatiegegevens van het administratieve aanspreekpunt dat het samenwerkingsverband Zorg zal vertegenwoordigen, overeenkomstig artikel 13;
3° het werkingsgebied, vermeld in artikel 7, §2, waarvoor de mandatering wordt aangevraagd. Als de mandatering wordt aangevraagd voor verschillende werk- en zorgregio’s, dan wordt duidelijk aangegeven of de aanvraag zowel geldt voor de werk- en zorgregio’s apart als voor de combinatie van werk- en zorgregio’s;
4° het bewijs dat de welzijns- en zorgvoorzieningen beschikken over professionele deskundigheid als vermeld in artikel 12;
5° het bewijs dat het samenwerkingsverband Zorg opdrachten kan opnemen in het volledige werkingsgebied, vermeld in artikel 12, §1, tweede lid, 3°, van het voormelde decreet. Als de mandatering wordt aangevraagd voor een werkingsgebied dat bestaat uit verschillende werk- en zorgregio’s, overeenkomstig artikel 7, §2, tweede lid, levert de aanvrager het bewijs zowel voor elke werk- en zorgregio apart als voor de combinatie van werk- en zorgregio’s;
6° de beschrijving van de wijze waarop de continuïteit van de dienstverlening verzekerd wordt, vermeld in artikel 12, §1, tweede lid, 4°, van het voormelde decreet;
7° de beschrijving van de mate waarin elke partner in het samenwerkingsverband Zorg de opdrachten kan opnemen binnen de volledige werk- en zorgregio, vermeld in artikel 16, §2, eerste lid, 1°, van dit besluit;
8° de beschrijving van de mate waarin het samenwerkingsverband Zorg de opdrachten laagdrempelig en toegankelijk kan opnemen, vermeld in artikel 16, §2, eerste lid, 2°;
9° het plan van aanpak met een beschrijving van de gedeelde visie op de samenwerking en de taakverdeling, vermeld in artikel 16, §2, eerste lid, 3°.

Artikel 15. (01/06/2023- ...)

Het Departement Zorg onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag. De aanvraag is ontvankelijk als ze voldoet aan de volgende voorwaarden: 
1° ze is via het elektronische systeem, vermeld in artikel 14, eerste lid, ingediend binnen de indieningstermijn die in de oproep is vermeld;
2° ze bevat al de elementen, vermeld in artikel 14, tweede lid.

Het Departement Zorg brengt de aanvrager uiterlijk één maand na de in indieningstermijn die in de oproep vermeld is, op de hoogte of de aanvraag ontvankelijk is.

Artikel 16. (01/06/2023- ...)

§1. Het Departement Zorg onderzoekt de gegrondheid van de aanvraag. De aanvraag is gegrond als ze voldoet aan de mandaatvoorwaarden, vermeld in artikel 12, §1, van het decreet werk- en zorgtrajecten en artikel 12 en 13 van dit besluit.

§2. Er is één gemandateerd samenwerkingsverband Zorg per werk- en zorgregio. Als er verschillende ontvankelijke en gegronde aanvragen zijn voor dezelfde werk- en zorgregio, beoordeelt het Departement Zorg de aanvragen op basis van de volgende criteria, die elk een gelijk gewicht krijgen binnen het puntentotaal:
1° de mate waarin elke partner in het samenwerkingsverband Zorg opdrachten kan opnemen binnen de volledige werk- en zorgregio;
2° de mate waarin het samenwerkingsverband Zorg de opdrachten  laagdrempelig en toegankelijk kan opnemen;
3° het plan van aanpak met een beschrijving van de gedeelde visie op de samenwerking en de taakverdeling. Dit heeft zowel betrekking op de samenwerking en taakverdeling tussen de drie welzijns- en zorgvoorzieningen van het samenwerkingsverband Zorg als op de samenwerking en taakverdeling tussen het samenwerkingsverband Zorg en de casemanager Werk binnen het casemanagementteam;
4° de wijze waarop de continuïteit van de dienstverlening verzekerd wordt door het samenwerkingsverband Zorg.

Het Departement Zorg brengt de aanvrager uiterlijk drie maanden na de indieningstermijn die in de oproep vermeld is, op de hoogte van zijn beslissing.

Artikel 17. (01/06/2023- ...)

Het Departement Zorg kan aanvullende informatie vragen aan de aanvrager van een ontvankelijke aanvraag. Tijdens die periode wordt de beslissingstermijn geschorst. 

De aanvrager bezorgt de gevraagde aanvullende informatie aan het Departement Zorg binnen vijftien dagen. Als de aanvrager dat niet doet, neemt het Departement Zorg een beslissing zonder aanvullende informatie.

Artikel 18. (01/06/2023- ...)

Het Departement Zorg brengt de aanvrager met een aangetekende zending of op digitale wijze op de hoogte van de beslissing tot mandatering of tot weigering van mandatering. Die kennisgeving vermeldt minstens:
1° de identiteit en de contactgegevens van de aanvrager;
2° de beslissing;
3° de motivering van de beslissing;
4° het werkingsgebied in geval van beslissing tot mandatering;
5° de omschrijving van de opdrachten van het samenwerkingsverband Zorg en de casemanagers Zorg in geval van een beslissing tot mandatering;
6° de compensatievergoeding in geval van een beslissing tot mandatering;
7° de duurtijd van het mandaat in geval van een beslissing tot mandatering;
8° de bezwaarmogelijkheden in geval van een beslissing tot mandatering of tot weigering van mandatering.

Artikel 19. (01/06/2023- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, bepalen samen dezelfde start- en einddatum voor alle mandaten van het gemandateerd samenwerkingsverband Zorg.

Als een van de welzijns- of zorgvoorzieningen binnen een samenwerkingsverband Zorg op het moment van de einddatum, vermeld in het eerste lid, aangewezen is als casemanager Zorg van een deelnemer van wie het activeringstraject nog loopt, blijft de welzijns- en zorgvoorziening haar functie als casemanager Zorg uitoefenen tot het einde van dat activeringstraject.

Het administratieve aanspreekpunt kan een vervanging van een partner van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg ter goedkeuring voorleggen aan het Departement Zorg als de continuïteit van de dienstverlening in het gedrang komt. Het administratieve aanspreekpunt toont daarbij aan dat het nieuw samengestelde samenwerkingsverband Zorg aan de mandaatvoorwaarden, vermeld in artikel 12, §1, van het decreet werk- en zorgtrajecten en artikel 12 en 13 van dit besluit, voldoet. Het mandaat van het nieuw samengestelde samenwerkingsverband eindigt op de einddatum, vermeld in het eerste lid.

Onderafdeling 2. Compensatievergoeding voor de gemandateerde samenwerkingsverbanden Zorg (... - ...)

Artikel 20. (01/07/2023- ...)

Binnen de perken van het jaarlijks goedgekeurde begrotingskrediet ontvangt het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg van het Departement Zorg per afgerond activeringstraject en overeenkomstig het bepaalde in artikel 21 van dit besluit een compensatievergoeding van 883,27 euro voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 14, 15, 22 en 23 van het decreet werk- en zorgtrajecten en artikel 26, 27, 28 en 30 van dit besluit.

De compensatievergoeding, vermeld in het eerste lid, is uitgedrukt tegen 100 % van de spilindex die van toepassing is op 1 april 2022. Dat bedrag wordt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

Artikel 21. (01/07/2023- ...)

Het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg ontvangt de compensatievergoeding, vermeld in artikel 20, op basis van het aantal afgeronde trajecten. Twee keer per jaar worden de afgeronde trajecten uitbetaald. 

Het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg ontvangt de volledige compensatievergoeding voor het aantal trajecten waarbij aan al de volgende voorwaarden is voldaan:  
1° samen met de casemanager Werk is in het kader van het traject een volledig eindverslag geregistreerd in het elektronische dossier van de deelnemer, waarin de verschillende elementen, vermeld in artikel 22, tweede lid, van het decreet werk- en zorgtrajecten, zijn opgenomen; 
2° samen met de casemanager Werk is in het kader van het traject een gemotiveerd eindadvies geregistreerd in het elektronische dossier van de deelnemer als vermeld in artikel 14, §2, 8°, van het voormelde decreet; 
3° het traject heeft een duurtijd van minimaal drie maanden als vermeld in artikel 11 van het voormelde decreet.

Het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg ontvangt 60% van de compensatievergoeding voor het aantal trajecten waarbij aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het traject is stopgezet overeenkomstig artikel 11 van dit besluit;
2° het traject heeft een duurtijd van minimaal drie maanden als vermeld in artikel 11 van het voormelde decreet.

Afdeling 5. Mandatering van de casemanager Werk (... - ...)

Artikel 22. (01/10/2022- ...)

De professionele deskundigheid, vermeld in artikel 13, §2, tweede lid, 2°, van het decreet werk- en zorgtrajecten, houdt in dat de werkactor een of meer medewerkers per werkingsgebied in dienst heeft, die instaan voor de uitvoering van de opdrachten van de casemanager Werk, vermeld in artikel 14 van het voormelde decreet, en die voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze beschikken over een bachelordiploma sociaal werk of bezitten minimaal twee jaar ervaring in begeleiding van de doelgroep naar werk en in bemiddeling naar werk;
2° ze bezitten gecertificeerde kennis over ICF;
3° ze beschikken over de kennis van het aanbod aan bemiddeling, opleiding, begeleiding en tewerkstellingsondersteunende maatregelen die ze kunnen inzetten voor de doelgroep tijdens en na het activeringstraject.

Artikel 23. (01/10/2022- ...)

De aanvullende mandaatvoorwaarden voor werkactoren, vermeld in artikel 13, §2, vijfde lid, van het decreet werk- en zorgtrajecten zijn: 
1° de werkactor heeft minimaal twee ICF-trainers in dienst die door de Wereldgezondheidsorganisatie gecertificeerd zijn;
2° de werkactor heeft minstens twee jaar ervaring in arbeidsbemiddeling van werkzoekenden met cognitieve, medische, psychische, psychiatrische of sociale problemen.

Artikel 24. (01/10/2022- ...)

Om de functie van casemanager Werk, vermeld in artikel 13, §2, van het decreet werk- en zorgtrajecten, te kunnen bekleden, dient de werkactor na de oproep een mandaataanvraag in bij de VDAB. De VDAB stelt daarvoor een aanvraagformulier ter beschikking.

De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, bepaalt de procedure en het model van het aanvraagformulier.

De VDAB kan om de opdrachten, vermeld in artikel 14 van het voormelde decreet, uit te voeren, een beroep doen op ten hoogste één gemandateerde werkactor per werkingsgebied.

Artikel 25. (01/10/2022- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, bepaalt de einddatum van het mandaat van de casemanager Werk.

Als een werkactor op het moment van de einddatum, vermeld in het eerste lid, aangewezen is als casemanager Werk van een deelnemer van wie het activeringstraject nog loopt, blijft de werkactor gemandateerd als casemanager Werk voor het uitoefenen van zijn functie tot het einde van dat activeringstraject.

Afdeling 6. De opdrachten van het casemanagementteam (... - ...)

Artikel 26. (01/07/2023- ...)

Het casemanagementteam stelt het geïntegreerde trajectplan op samen met de deelnemer, aansluitend bij de beslissing tot deelname aan een activeringstraject, vermeld in artikel 2.

Bij het opstellen van het trajectplan maakt het casemanagementteam een gemotiveerde keuze op het vlak van dienstverlening en houdt daarbij rekening met het volledige aanbod in het netwerk van dienstverleners en in het werkingsgebied. 

Het casemanagementteam registreert het geïntegreerde trajectplan in het persoonlijke bestand van de deelnemer op het elektronische platform.

Artikel 27. (01/07/2023- ...)

Het casemanagementteam waakt erover een logische volgorde van de acties, vermeld in artikel 10 van het decreet werk- en zorgtrajecten, in het activeringstraject te hanteren. Die volgorde van acties wordt opgenomen in het geïntegreerde trajectplan. Het casemanagementteam houdt daarbij rekening met al de volgende voorwaarden:
1° de acties worden ingezet met aandacht voor de ontwikkeling van de toenemende competenties van de deelnemer in de loop van het traject;
2° de acties worden ingezet rekening houdend met de zorgbehoeften van de deelnemer;
3° er wordt naar gestreefd om de acties zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten, zodat de periodes tussen de acties tot een minimum worden beperkt.

Artikel 28. (01/07/2023- ...)

Het casemanagementteam registreert het eindverslag en het gemotiveerde eindadvies, vermeld in artikel 22 van het decreet werk- en zorgtrajecten, uiterlijk vier weken na de oplevering van alle verslagen over de acties van het activeringstraject die geregistreerd zijn in het persoonlijke bestand van de deelnemer op het elektronische platform.

Artikel 29. (01/07/2023- ...)

De werkactor, gemandateerd voor de opdrachten als casemanager Werk, onderzoekt in voorkomend geval:
1° het recht op bijzondere tewerkstellingsondersteunende maatregelen, vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap;
2° de indicering, vermeld in artikel 7 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling;
3° de indicering, vermeld in artikel 32 van het decreet van 14 januari 2022 over maatwerk bij individuele inschakeling.

De werkactor, die gemandateerd is voor de opdrachten als casemanager Werk, ziet erop toe dat het eindadvies dat hij samen met de casemanager Zorg motiveert, in overeenstemming is met de regelgeving, vermeld in het eerste lid, en de technische bepalingen daarover.

Artikel 30. (01/07/2023- ...)

Elke casemanager Zorg van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg beschikt over gecertificeerde kennis van ICF of verbindt zich ertoe die te verwerven aansluitend bij de start van het mandaat van het samenwerkingsverband Zorg.

Afdeling 7. De netwerkcoördinator en het netwerk van dienstverleners (... - ...)

Onderafdeling 1. Mandatering van de netwerkcoördinator (... - ...)

Artikel 31. (01/07/2023- ...)

De volgende voorwaarden zijn de aanvullende mandaatvoorwaarden voor de netwerkcoördinator, vermeld in artikel 17, §1, van het decreet werk- en zorgtrajecten:
1° de netwerkcoördinator toont aan dat het netwerk van dienstverleners:
a) een werkingsgebied omvat, zoals vermeld in artikel 7, §1;
b) de dienstverlening over het hele werkingsgebied op een laagdrempelige en toegankelijke manier kan verzekeren;
c) operationeel in staat is om, uiterlijk binnen vier weken nadat de netwerkcoördinator het geïntegreerde trajectplan ontvangen heeft, te starten met de uitvoering van het geïntegreerde trajectplan;
2° de netwerkcoördinator toont aan dat met betrekking tot de professionele deskundigheid van de dienstverleners:
a) de dienstverleners, vermeld in artikel 17, §1, tweede lid, 1°, van het voormelde decreet, ervaring hebben met een van de volgende diensten:
1) het verlenen van de zorg, vermeld in artikel 2, 25°, van het voormelde decreet, aan de doelgroep, vermeld in artikel 3, eerste lid, van het voormelde decreet en artikel 2 van dit besluit, in een of meer van de volgende sectoren:
i) personen met een handicap;
ii) geestelijke gezondheidszorg;
iii) algemeen welzijnswerk, maatschappelijk en sociaal werk;
2) het begeleiden op en naar een werkvloer, vermeld in artikel 10, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, van de doelgroep, vermeld in artikel 2 van het voormelde decreet;
b) andere dienstverleners dan de dienstverleners, vermeld in artikel 17, §1, tweede lid, 1°, van het voormelde decreet, beantwoorden aan al de volgende voorwaarden:
1) erkend of vergund zijn door het agentschap Opgroeien, door het Departement Zorg of door de federale overheid;
2) ervaring hebben als vermeld in punt a), 1), of in de bijzondere jeugdzorg;
3° de netwerkcoördinator toont aan dat er een gedeelde visie bestaat tussen de dienstverleners van het netwerk over het gebiedsdekkende aanbod, de taakverdeling en de samenwerking binnen het werkingsgebied.

Artikel 32. (01/06/2023- ...)

Er is één gemandateerde netwerkcoördinator per werkingsgebied. 

Ter uitvoering van artikel 17 van het decreet werk- en zorgtrajecten, voert de VDAB, in samenspraak met het Departement Zorg, een overheidsopdracht voor de mandatering van de netwerkcoördinator op basis van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.

Artikel 33. (01/07/2023- ...)

De netwerkcoördinatoren worden gemandateerd voor de uitvoering van de activeringstrajecten die opgestart worden over een periode van vijf jaar. 

Als een netwerkcoördinator op het moment van de einddatum, gemandateerd is als netwerkcoördinator van een deelnemer van wie het activeringstraject nog loopt, blijft de netwerkcoördinator gemandateerd als netwerkcoördinator voor de uitoefening van zijn functie tot het einde van dat activeringstraject.

Onderafdeling 2. Compensatievergoeding voor de netwerkcoördinator (... - ...)

Artikel 34. (01/07/2023- ...)

Binnen de perken van het jaarlijks goedgekeurde begrotingskrediet ontvangt de gemandateerde netwerkcoördinator van de VDAB per activeringstraject en overeenkomstig het bepaalde in artikel 35 van dit besluit een compensatievergoeding van 3220 euro voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 20 van het decreet werk- en zorgtrajecten.

De compensatievergoeding, vermeld in het eerste lid, is uitgedrukt tegen 100% van de spilindex die van toepassing is op 1 april 2022. De looncomponent van dat bedrag wordt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

De gemandateerde netwerkcoördinator mag maximaal 10% van de compensatievergoeding gebruiken voor de uitvoering van zijn taken, vermeld in artikel 18 van het decreet werk- en zorgtrajecten en artikel 36 en 37 van dit besluit.

De gemandateerde netwerkcoördinator kan de compensatievergoeding naar behoefte besteden binnen het netwerk van dienstverleners voor de uitvoering van de acties van de geïntegreerde trajectplannen als de netwerkcoördinator de gegevens over de aanwending van de compensatievergoeding registreert.

Artikel 35. (01/07/2023- ...)

De gemandateerde netwerkcoördinator verkrijgt bij de aanvang van het activeringstraject 70% van de compensatievergoeding, vermeld in artikel 34 van dit besluit.

De gemandateerde netwerkcoördinator verkrijgt de resterende 30% van de compensatievergoeding als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het casemanagementteam oordeelt dat de dienstverleners de acties uit het geïntegreerde trajectplan hebben uitgevoerd;
2° het casemanagementteam heeft van de dienstverleners voldoende en relevante informatie ontvangen om op basis daarvan tijdig een eindverslag op te maken en een eindadvies te motiveren als vermeld in artikel 22 van het decreet werk- en zorgtrajecten, of het traject werd afgesloten na de maximumduur van het activeringstraject, bepaald door het casemanagementteam, vermeld in artikel 10 van dit besluit;
3° het activeringstraject heeft een duurtijd van minimaal drie maanden als vermeld in artikel 11 van het voormelde decreet.

De middelen die niet behoren tot de compensatievergoeding van de netwerkcoördinator voor de uitvoering van zijn taken, vermeld in artikel 18 van het voormelde decreet, kunnen alleen ingezet worden voor de dienstverlening aan de deelnemers. De kosten voor de zorg die verleend wordt in het activeringstraject, vermeld in artikel 10 van het decreet werk- en zorgtrajecten en artikel 9 van dit besluit, die in aanmerking komen voor terugbetaling door het RIZIV, zijn niet ten laste van de compensatievergoeding.

Tijdens de duurtijd van het mandaat van de netwerkcoördinator controleert de VDAB de aanwending van de compensatievergoedingen in het kader van de overheidsopdracht, vermeld in artikel 32. De VDAB kan daarvoor alle noodzakelijke gegevensbronnen raadplegen. 

Aan het einde van het mandaat als netwerkcoördinator worden de middelen die niet werden besteed aan de dienstverlening, weer overgemaakt aan de Vlaamse overheid.

Artikel 36. (01/07/2023- ...)

De gemandateerde netwerkcoördinator hanteert een boekhouding die de inkomsten en de uitgaven die verband houden met zijn opdrachten, vermeld in artikel 18 van het decreet werk- en zorgtrajecten, en de dienstverlening, vermeld in artikel 10 van het voormelde decreet en in artikel 8 tot en met 9 van dit besluit, transparant afzondert.

De gemandateerde netwerkcoördinator waakt erover dat de vergoedingen die worden betaald aan de dienstverleners marktconform zijn.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het werk, de Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, kunnen samen aanvullende richtlijnen uitvaardigen voor de te hanteren boekhouding en de wijze waarop ze ingediend moet worden met het oog op de rechtmatigheidscontrole van de kosten en de inkomsten.

Artikel 37. (01/07/2023- ...)

§1. De gemandateerde netwerkcoördinator kan voor de uitvoering van een specifieke actie in het geïntegreerde trajectplan in het belang van de deelnemer een beroep doen op dienstverleners buiten het netwerk. Dat gebeurt telkens onder verantwoordelijkheid van de gemandateerde netwerkcoördinator.

De gemandateerde netwerkcoördinator verbindt er zich in dat geval toe om schriftelijk afspraken over de taakverdeling in de dienstverlening en de eventuele vergoeding vast te leggen met de dienstverlener buiten het netwerk.

De gemandateerde netwerkcoördinator informeert, in voorkomend geval, het betrokken casemanagementteam van de deelnemer. De gemandateerde netwerkcoördinator is verantwoordelijk voor de afspraken over de registratie in het persoonlijke bestand van de deelnemer op het elektronische platform.

§ 2. De gemandateerde netwerkcoördinator kan een aanvraag om een bijkomende dienstverlener toe te voegen aan zijn netwerk, ter goedkeuring voorleggen aan de VDAB als de continuïteit van de dienstverlening in het gedrang komt. De gemandateerde netwerkcoördinator toont daarbij aan dat het netwerk voldoet aan de mandaatvoorwaarden en aan de voorwaarden voor de professionele deskundigheid, vermeld in artikel 17, §1, van het decreet werk- en zorgtrajecten en artikel 31 van dit besluit. De dienstverlener die toegevoegd wordt, registreert de acties in het persoonlijke bestand van de deelnemer op het elektronische platform.

Afdeling 8. Handhaving en sancties (... - ...)

Artikel 38. (01/07/2023- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, nemen samen, op basis van het advies van het Departement Zorg, een voornemen van beslissing om de compensatievergoeding van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg terug te vorderen of te verminderen, vermeld in artikel 26 van het decreet werk- en zorgtrajecten, en bezorgen dit voornemen zo spoedig mogelijk met een aangetekende zending of op digitale wijze aan het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg. Het voornemen van beslissing tot terugvordering of van vermindering van de compensatievergoeding vermeldt al de volgende gegevens:
1° de identiteit en de contactgegevens van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg;
2° het voornemen van beslissing, met inbegrip van het bedrag waarop het voornemen van beslissing betrekking heeft;
3° de termijn waarin het voornemen van beslissing wordt uitgevoerd;
4° de motivering van het voornemen van beslissing;
5° de mogelijkheid om gehoord te worden.

Het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg heeft de mogelijkheid om schriftelijk gehoord te worden in het kader van het voornemen van beslissing tot terugvordering of vermindering van de compensatievergoeding. De reactie van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg in het kader van de hoorprocedure is ontvankelijk als het aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° het is uiterlijk ingediend dertig dagen na de dag waarop de kennisgeving van het voornemen naar het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg is gestuurd;
2° het is ingediend met een aangetekende zending of op een andere wijze die de Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, kunnen samen bepalen;
3° het bevat al de volgende gegevens:
a) de identiteit en de contactgegevens van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg;
b) de reactie van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg op het voornemen van beslissing.

Als het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg een ontvankelijke reactie heeft ingediend, zullen de Vlaamse minister bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, samen het voornemen van beslissing intrekken of het voornemen omzetten in een definitieve beslissing binnen zestig dagen na de ontvangst van de ontvankelijke reactie. De definitieve beslissing wordt met een aangetekende zending of op digitale wijze aan het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg bezorgd en bevat al de volgende gegevens:
1° de identiteit en de contactgegevens van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg;
2° de beslissing, met inbegrip van het bedrag waarop de beslissing betrekking heeft;
3° de termijn waarin de beslissing wordt uitgevoerd;
4° de motivering van de beslissing;
5° de bezwaarmogelijkheden.

Als het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg geen ontvankelijke reactie heeft ingediend, binnen de termijn vermeld in het tweede lid, 1°, nemen de Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, samen een definitieve beslissing tot terugvordering of vermindering. De definitieve beslissing wordt met een aangetekende zending of op digitale wijze aan het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg bezorgd en bevat al de gegevens vermeld in het derde lid.

Artikel 39. (01/07/2023- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, kan op basis van het verslag van de sociaalrechtelijke inspecteurs en het advies van de VDAB beslissen dat het mandaat van de casemanager Werk wordt ingetrokken of geschorst als de gemandateerde casemanager Werk:
1° de compensatievergoeding, vermeld in artikel 16 van het decreet werk- en zorgtrajecten, niet daadwerkelijk aanwendt voor de opdrachten, vermeld in artikel 12 van het voormelde decreet;
2° de mandaatvoorwaarden, de professionele deskundigheid of de continuïteit, vermeld in artikel 13, §2, van het voormelde decreet en artikel 22 en 23 van dit besluit, niet naleeft;
3° bij de mandaataanvraag verklaringen heeft afgelegd die vals, onvolledig of onjuist worden bevonden;
4° de inlichtingen die hij ter uitvoering van de bepalingen van dit besluit moet leveren, vervalst of niet aanreikt.

De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, neemt een voornemen van beslissing om het mandaat van de casemanager Werk in te trekken of te schorsen, vermeld in het eerste lid, en bezorgt dit voornemen zo snel mogelijk met een aangetekende zending of op digitale wijze aan de gemandateerde werkactor. Het voornemen van beslissing tot intrekking of schorsing vermeldt al de volgende gegevens:
1° de identiteit en de contactgegevens van de gemandateerde werkactor; 
2° het voornemen van beslissing;
3° de termijn waarin het voornemen van beslissing wordt uitgevoerd;
4° de motivering van het voornemen van beslissing;
5° de mogelijkheid om gehoord te worden.

De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, bezorgt een afschrift van het voornemen van beslissing aan de VDAB.

De gemandateerde werkactor heeft de mogelijkheid om schriftelijk gehoord te worden in het kader van het voornemen van beslissing tot intrekking of schorsing. De reactie van de gemandateerde werkactor is ontvankelijk als het aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° het is uiterlijk ingediend dertig dagen na de dag waarop de kennisgeving van het voornemen naar de gemandateerde werkactor is gestuurd;
2° het is ingediend met een aangetekende zending wijze of op een andere wijze die de Vlaamse minister, bevoegd voor werk, kan bepalen;
3° het bevat de volgende gegevens:
a) de identiteit en de contactgegevens van de gemandateerde werkactor;
b) de reactie van de gemandateerde werkactor op het voornemen van beslissing. 

Als de gemandateerde werkactor een ontvankelijk reactie heeft ingediend, zal de Vlaamse minister, bevoegd voor werk, het voornemen van beslissing binnen zestig dagen na de ontvangst van de ontvankelijke reactie intrekken of het voornemen omzetten in een definitieve beslissing. De definitieve beslissing wordt met een aangetekende zending of op digitale wijze aan de gemandateerde werkactor bezorgd en omvat al de volgende gegevens:
1° de identiteit en de contactgegevens van de gemandateerde werkactor;
2° de beslissing, met inbegrip van het bedrag waarop de beslissing betrekking heeft;
3° de termijn waarin de beslissing wordt uitgevoerd;
4° de motivering van de beslissing;
5° de bezwaarmogelijkheden.

Als de gemandateerde werkactor geen ontvankelijke reactie heeft ingediend, binnen de termijn, vermeld in het derde lid, 1°, neemt de Vlaamse minister, bevoegd voor werk, een definitieve beslissing om het mandaat van de gemandateerde werkactor in te trekken of te schorsen. De definitieve beslissing wordt met een aangetekende zending of op digitale wijze aan de gemandateerde werkactor bezorgd en bevat al de gegevens vermeld in het vierde lid.

Artikel 40. (01/07/2023- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, kunnen samen op basis van het verslag van Zorginspectie en het advies van het Departement Zorg beslissen dat het mandaat van het samenwerkingsverband Zorg wordt ingetrokken of geschorst als het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg:
1° de compensatievergoeding, vermeld in artikel 16 van het decreet werk- en zorgtrajecten en artikel 20 van dit besluit, niet daadwerkelijk aanwendt voor de opdrachten, vermeld in het voormelde decreet en dit besluit;
2° de mandaatvoorwaarden, vermeld in artikel 12, §1, van het voormelde decreet en artikel 12 en 13 van dit besluit, niet naleeft;
3° bij de mandaataanvraag verklaringen heeft afgelegd die vals, onvolledig of onjuist worden bevonden;
4° de inlichtingen die hij ter uitvoering van de bepalingen van dit besluit moet leveren, vervalst of niet aanreikt.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, nemen samen een voornemen van beslissing om het mandaat van het samenwerkingsverband Zorg in te trekken of te schorsen, vermeld in het eerste lid, en bezorgen dit voornemen zo snel mogelijk met een aangetekende zending of op digitale wijze aan het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg. Het voornemen van beslissing tot intrekking of schorsing vermeldt al de volgende gegevens:
1° de identiteit en de contactgegevens van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg;
2° het voornemen van beslissing;
3° de termijn waarin het voornemen van beslissing wordt uitgevoerd;
4° de motivering van het voornemen van beslissing;
5° de mogelijkheid om gehoord te worden.

Het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg heeft de mogelijkheid om schriftelijk gehoord te worden in het kader van het voornemen van beslissing tot intrekking of schorsing. De reactie van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg in het kader van de hoorprocedure is ontvankelijk als het aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° het is uiterlijk ingediend dertig dagen na de dag waarop de kennisgeving van het voornemen naar het gemandateerde samenwerkingsband Zorg is gestuurd;
2° het is ingediend met een aangetekende zending of op een andere wijze die de Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, kunnen samen bepalen;
3° het bevat de volgende gegevens:
a) de identiteit en de contactgegevens van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg;
b) de reactie van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg op het voornemen van beslissing.

Als het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg een ontvankelijke reactie heeft ingediend, zullen de Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, samen het voornemen van beslissing binnen zestig dagen na de ontvangst van dat bezwaarschrift intrekken of omzetten of het voornemen omzetten in een definitieve beslissing binnen zestig dagen na de ontvangst van de ontvankelijke reactie. De definitieve beslissing wordt met een aangetekende zending of op digitale wijze aan het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg bezorgd en bevat al de volgende gegevens:
1° de identiteit en de contactgegevens van het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg;
2° de beslissing, met inbegrip van het bedrag waarop de beslissing betrekking heeft;
3° de termijn waarin de beslissing wordt uitgevoerd;
4° de motivering van de beslissing;
5° de bezwaarmogelijkheden.

Als het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg geen ontvankelijke reactie heeft ingediend, binnen de termijn vermeld in het derde lid, 1°,  nemen de Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, samen een definitieve beslissing om het mandaat van het samenwerkingsverband Zorg in te trekken of te schorsen. De definitieve beslissing wordt met een aangetekende zending of op digitale wijze aan het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg bezorgd en bevat al de gegevens vermeld in het vierde lid.

Artikel 41. (01/07/2023- ...)

De informatiegegevens die betrekking hebben op de naleving van de voorwaarden van dit besluit, worden door de gemandateerde casemanager Werk, het gemandateerde samenwerkingsverband Zorg en de gemandateerde netwerkcoördinator bewaard gedurende minimaal tien jaar na afloop van de periode van de mandatering.

Hoofdstuk 3. Arbeidsmatige activiteiten (... - ...)

Afdeling 1. Arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid (... - ...)

Onderafdeling 1.  Deelname aan arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid (... - ...)

Artikel 42. (01/01/2024- ...)

Personen die ouder zijn dan 18 jaar en jonger dan de wettelijke pensioenleeftijd zoals bepaald door de geldende pensioenwetgeving, voor wie betaalde beroepsarbeid, met of zonder ondersteuning, op middellange termijn niet, nog niet of niet meer mogelijk is door een of meer belemmeringen van cognitieve, medische, psychische, psychiatrische of sociale aard, kunnen deelnemen aan arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid.

De deelname aan arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid, vermeld in het eerste lid, kan niet gecombineerd worden met:
1° een deelname aan de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie, vermeld in afdeling 2;
2° het budget dat besteed wordt aan dagondersteuning als vermeld in artikel 4, 1°, b), van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 over de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over organisatiegebonden kosten voor vergunde zorgaanbieders, of begeleid werken als vermeld in artikel 9/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap.

Onderafdeling 2. Aanbod van arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid (... - ...)

Artikel 43. (01/01/2024- ...)

§1. De begeleiding van arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid heeft tot doel om de personen, vermeld in artikel 42, eerste lid, van de latente functies van arbeid te laten genieten met als doelstelling participatie in de maatschappij.

§2. Een deelnemer wordt begeleid door maximaal één erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid.

§3. De begeleiding door de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid houdt de volgende opdrachten in:
1° een intake- en oriënteringsgesprek houden met de persoon die arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid wil verrichten, waarbij onder meer de volgende zaken worden nagegaan:
a) of de persoon in aanmerking komt om deel te nemen aan arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid volgens de bepalingen van artikel 42;
b) of de rechten die verbonden zijn aan het statuut van de persoon verzekerd blijven en de plichten die verbonden zijn aan het statuut van de persoon vervuld zijn bij een deelname aan arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid, waarbij de begeleider arbeidsmatige activiteiten de persoon hiervoor de nodige begeleiding biedt en hierover kan overleggen met de terzake bevoegde instanties;
2° zoeken naar passende arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid en een werkpost voor de deelnemer;
3° een ontwerp van overeenkomst opstellen volgens het model, vermeld in artikel 44, §2, derde lid; 
4° de deelnemer begeleiden bij de start op de werkpost en opvolgen tijdens de duur van de arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid;
5° de rol van aanspreekpunt vervullen bij de arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid van de deelnemer;
6° voor de start van de arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid verzekeringen afsluiten die de deelnemer verzekeren tegen:
a) lichamelijke ongevallen bij de werkpost, inclusief tijdens de verplaatsingen naar en van de werkpost;
b) burgerlijke aansprakelijkheid;
7° minimaal jaarlijks evalueren of de arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid nog passend zijn voor de deelnemer, in dialoog met de deelnemer en met de instanties, vermeld in 1°, b). 

Als de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid, bij de evaluatie, vermeld in het eerste lid, 7°, meent dat de deelnemer mogelijk in aanmerking komt voor een deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie als vermeld in afdeling 2, kan de erkende begeleider voor rekening van de deelnemer een verzoek tot deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie registreren of indienen bij de VDAB op de wijze vermeld in artikel 52 en 53.

De begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid vraagt de uitdrukkelijke toestemming van de deelnemer om gegevens te verwerken en uit te wisselen met de instanties, vermeld in het eerste lid, 1°, b), en 7°, en met de VDAB, vermeld in het tweede lid, waarbij wordt aangegeven welke gegevens kunnen worden uitgewisseld en met welk doel.

Artikel 44. (01/01/2024- ...)

§1. De deelnemer verricht arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheidsbeleid- en welzijnsbeleid bij een of meer werkposten onder begeleiding van een erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten als vermeld in artikel 43, §2.

De deelnemer verricht de arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid onbezoldigd.

§2. De deelnemer, de werkpost en de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid sluiten een overeenkomst voor de start van de arbeidsmatige activiteiten volgens het model, vermeld in het derde lid. Dat is geen arbeidsovereenkomst.

De overeenkomst, vermeld in het eerste lid, bevat afspraken over:
1° de opdrachten en verplichtingen van de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid en de werkpost, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en het decreet werk- en zorgtrajecten;
2° de uitvoering van de arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid op de werkpost, waaronder:
a) het uurrooster en de pauzes;
b) in voorkomend geval de proefperiode en de duur ervan;
c) de tijdstippen en de frequentie van overleg tussen de deelnemer, de begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid en de werkpost;
d) afspraken over afwezigheden;
e) de wijze van vervoer naar en van de werkpost;
f) een gedetailleerde omschrijving van het takenpakket en de locatie waar de taken uitgevoerd worden;
3° de veiligheid van de deelnemer, waaronder ondermeer de afgesloten verzekeringen, de werkkledij, de veiligheidsinstructies en de hygiëne;
4° de aanvang en de duur van de overeenkomst;
5° de opzegging en wijziging van de overeenkomst;
6° de klachten- of probleembehandeling.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, bepalen samen het model van de overeenkomst, vermeld in het eerste lid.

De werkpost houdt de overeenkomst ter beschikking op de werkpost zelf, ter inzage van de arbeidsinspectie.

§3. De erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid, de werkpost en de deelnemer nemen de regels over het beroepsgeheim en de discretie in acht.

Artikel 45. (01/01/2024- ...)

De werkpost, vermeld in artikel 44, §1, eerste lid, heeft de volgende verplichtingen:
1° een werknemer aanwijzen als werkpostbegeleider die de deelnemer op de werkvloer de nodige begeleiding biedt in samenspraak met de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid;
2° zijn werknemers sensibiliseren in verband met de komst van de deelnemer;
3° de deelnemer opnemen in de exploitatieverzekering burgerlijke aansprakelijkheid.

Onderafdeling 3. Erkenning (... - ...)

Artikel 46. (01/01/2024- ...)

Het Departement Zorg erkent de begeleiders arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1° het gaat om een van de volgende organisaties:
a) een centrum voor algemeen welzijnswerk;
b) een dienst maatschappelijk werk van het ziekenfonds;
c) een centrum voor geestelijke gezondheidszorg;
d) een initiatief van beschut wonen;
e) een psychiatrisch ziekenhuis;
f) een welzijns- en zorgvoorziening die erkend of vergund is door het agentschap Opgroeien;
g) een VAPH-voorziening die erkend of vergund is door het VAPH;
h) een revalidatiecentrum; 
i) een revalidatievoorziening waarmee de Vlaamse Regering een revalidatieovereenkomst heeft gesloten voor een centrum voor ambulante revalidatie, waarvan het erkenningsnummer begint met het nummer 9.53 of 9.65;
j) een OCMW;
k) een maatwerkbedrijf als vermeld in artikel 3 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling;
2° de organisaties, vermeld in punt 1°, hebben, om de opdrachten in het kader van de begeleiding, vermeld in artikel 43, §3, van dit besluit, uit te voeren, een of meer medewerkers in dienst die minimaal een medisch, paramedisch, sociaal, psychologisch of pedagogisch diploma op bachelorniveau of minimaal twee jaar ervaring in het verlenen van zorg, vermeld in artikel 2, 25°, van het decreet werk- en zorgtrajecten, aan de doelgroep, vermeld in artikel 42, eerste lid, van dit besluit, bezitten;
3° de organisaties, vermeld in punt 1°, hebben een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering afgesloten om de risico’s te dekken die verbonden zijn aan de uitvoering van de opdrachten in het kader van de begeleiding, vermeld in artikel 43, §3, van dit besluit.

Artikel 47. (01/01/2024- ...)

Om erkend te worden als begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid, dient de organisatie met het sjabloon dat het Departement Zorg daarvoor ter beschikking stelt, een erkenningsaanvraag in bij het Departement Zorg via een elektronisch systeem. 

De aanvraag bevat al de volgende elementen:
1° de identiteitsgegevens van de organisatie en van de beheersinstantie;
2° het bewijs dat er voldaan wordt aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 46, 2° en 3°.

Artikel 48. (01/01/2024- ...)

Het Departement Zorg onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag. De aanvraag is ontvankelijk als ze voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° ze is ingediend op de wijze vermeld in artikel 47, eerste lid;
2° ze bevat de elementen, vermeld in artikel 47, tweede lid. 

Als de aanvraag niet ontvankelijk is, brengt het Departement Zorg de aanvrager daarvan op de hoogte binnen een termijn van vijfenveertig dagen na de ontvangst van de erkenningsaanvraag. Die kennisgeving vermeldt de motivering en de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen.

Artikel 49. (01/01/2024- ...)

§1. Het Departement Zorg onderzoekt de gegrondheid van de ontvankelijke aanvraag. De aanvraag is gegrond als ze voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 46. 

Binnen vijfenveertig dagen na afloop van de termijn, vermeld in artikel 48, tweede lid, brengt het Departement Zorg de aanvrager op de hoogte van zijn beslissing om de erkenning toe te kennen of te weigeren. 

De kennisgeving gebeurt met een aangetekende zending of op digitale wijze en vermeldt minstens:
1° de identiteit en de contactgegevens van de aanvrager;
2° de beslissing;
3° de motivering van de beslissing;
4° de omschrijving van de opdrachten van de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid in geval van een beslissing tot toekenning van de erkenning;
5° de subsidiëring in geval van een beslissing tot toekenning van de erkenning;
6° de duurtijd van de erkenning in geval van een beslissing tot toekenning van de erkenning;
7° de niet-overdraagbaarheid van de erkenning in geval van een beslissing tot toekenning van de erkenning;
8° de bezwaarmogelijkheden in geval van een beslissing tot weigering van de erkenning.

§2. De erkenning wordt toegekend voor een periode van vijf jaar. 

§3. De aanvrager kan tegen de beslissing tot weigering van de erkenning, vermeld in artikel 49, §1, tweede lid, een bezwaar indienen bij het Departement Zorg.

Het bezwaarschrift is ontvankelijk als het aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° het is uiterlijk ingediend dertig dagen na de dag waarop de aanvrager de beslissing tot weigering van de erkenning heeft ontvangen;
2° het is ingediend met een aangetekende zending of op een andere wijze die de Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, samen kunnen bepalen;
3° het bevat de volgende gegevens:
a) de identiteit en de contactgegevens van de aanvrager;
b) de motivering van het bezwaar;
c) de vermelding of de aanvrager gehoord wil worden.

Het bezwaarschrift wordt behandeld volgens de regels die zijn vastgesteld bij of krachtens hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (kandidaat-)pleegzorgers.

§4.  Als de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid niet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 46, voldoet of de opdrachten, vermeld in artikel 43, §3, niet uitvoert, kan het Departement Zorg de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid met een aangetekende zending of op digitale wijze aanmanen.

De aanmaning, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende gegevens:
1° de erkenningsvoorwaarden waaraan de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid niet voldoet, en de opdrachten die niet worden uitgevoerd;
2° de regularisatietermijn waarin de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid moet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in punt 1°, of de opdrachten moet uitvoeren, vermeld in punt 1°, die niet langer dan zes maanden kan zijn;
3° de juridische gevolgen als na afloop van de termijn, vermeld in punt 2°, niet aan de voorwaarden, vermeld in punt 1°, is voldaan of de opdrachten, vermeld in punt 1°, niet zijn uitgevoerd.

Als de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid na afloop van de termijn, vermeld in het tweede lid, 2°, de vastgestelde inbreuken op de erkenningsvoorwaarden niet wegwerkt of de niet-uitgevoerde opdrachten niet uitvoert, kan het Departement Zorg beslissen om de erkenning op te heffen. 

Het Departement Zorg brengt de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid uiterlijk drie maanden na het verstrijken van de termijn, vermeld in het tweede lid, 2°, op de hoogte van zijn beslissing tot opheffing. De kennisgeving van de beslissing tot opheffing gebeurt met een aangetekende zending of op digitale wijze en vermeldt de motivering van de beslissing en de bezwaarmogelijkheden.

De erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid kan tegen de beslissing tot opheffing van de erkenning, vermeld in het vierde lid, een bezwaar indienen bij het Departement Zorg. De bepalingen van paragraaf 3 zijn van overeenkomstige toepassing voor de indiening en de behandeling van het bezwaar.

Het bezwaar schorst de uitvoering van de beslissing.

Onderafdeling 4. Subsidiëring van de begeleiders arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid (... - ...)

Artikel 50. (01/01/2024- ...)

§1. Binnen de perken van het jaarlijks goedgekeurde begrotingskrediet, kent het Departement Zorg aan de erkende begeleiders arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 43, §3, een subsidie toe van maximaal 1061,2 euro per begeleide deelnemer per kalenderjaar, op basis van de reëel gepresteerde begeleidingsperiode.

De subsidie wordt berekend volgens de volgende formule: 88,43 euro x aantal maanden reëel gepresteerde begeleiding. Elke begonnen maand wordt als een volledige maand gerekend.

De subsidie, vermeld in het eerste lid, is uitgedrukt tegen 100 % van de spilindex die van toepassing is op 1 april 2022. De looncomponent van dat bedrag wordt, binnen de beschikbare begrotingskredieten geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

§2. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, moet de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° de erkenningsvoorwaarden naleven, vermeld in artikel 46;
2° de opdrachten uitvoeren, vermeld in artikel 43, §3.

§3. Het Departement Zorg betaalt de subsidie, vermeld in paragraaf 1, per jaarhelft uit voor het aantal maanden reëel gepresteerde begeleiding door de begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid gedurende die jaarhelft.

De erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid ontvangt de subsidie die gebaseerd is op het aantal maanden reëel gepresteerde begeleiding, als hij voor elke begeleide deelnemer de volgende gegevens verstrekt ter verantwoording:  
1° het erkenningsnummer van de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid;
2° de identificatiegegevens van de deelnemer, vermeld in artikel 32, eerste lid, 1°, van het decreet werk- en zorgtrajecten;
3° de start- en einddatum van de overeenkomst, vermeld in artikel 44, §2.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, bepalen samen de nadere regels voor het moment en de wijze waarop de gegevens vermeld in het tweede lid, verstrekt moeten worden.

Voor elke jaarhelft wordt de subsidie telkens uitbetaald uiterlijk de tweede maand die volgt op die jaarhelft. Te veel uitbetaalde subsidies worden ingehouden of teruggevorderd.

§4. Als de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid niet langer voldoet aan de subsidievoorwaarden, vermeld in artikel 50, §2, de subsidie niet aanwendt voor de doeleinden waarvoor ze is verleend, of niet meewerkt aan het toezicht, vermeld in artikel 34 van het decreet werk- en zorgtrajecten, zal het Departement Zorg de subsidies terugvorderen, overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

Als de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid nalaat de subsidie te verantwoorden, vervalt de beslissing tot toekenning van de subsidie voor het niet-verantwoorde gedeelte. 

Het Departement Zorg bezorgt de beslissing om de subsidies terug te vorderen, vermeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk met een aangetekende zending of op digitale wijze aan de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid. De beslissing tot terugvordering van de subsidie vermeldt al de volgende gegevens:
1° het bedrag waarop de beslissing betrekking heeft;
2° de termijn waarin de beslissing wordt uitgevoerd;
3° de motivering voor het opleggen van de maatregel ten aanzien van de beslissing conform artikel 2 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen;
4° de wijze waarop en de termijn waarin tegen de beslissing bezwaar kan worden ingediend.

De erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid kan tegen de beslissing tot terugvordering van de subsidie, vermeld in het eerste lid, een bezwaar indienen bij het Departement Zorg. Het bezwaarschrift is ontvankelijk als het aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° het is uiterlijk ingediend dertig dagen na de dag waarop de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid de beslissing tot terugvordering heeft ontvangen;
2° het is ingediend met een aangetekende zending of op een andere wijze die de Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, samen kunnen bepalen;
3° het bevat de volgende gegevens:
a) de identiteit en de contactgegevens van de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid;
b) de motivering van het bezwaar;
c) de vermelding of de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid gehoord wil worden.

Als de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, zal het Departement Zorg de beslissing binnen zestig dagen na ontvangst van dat bezwaarschrift intrekken of bevestigen.

Het bezwaar schorst de uitvoering van de beslissing, vermeld in het eerste lid.

Als de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid geen ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend of als het Departement Zorg de beslissing heeft bevestigd binnen de termijn, vermeld in het vijfde lid, wordt de subsidiëring teruggevorderd. Als het Departement Zorg de beslissing intrekt of als het de beslissing niet bevestigt binnen de gestelde termijn, wordt de subsidie behouden.

Afdeling 2. Arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie (... - ...)

Onderafdeling 1. Deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie (... - ...)

Artikel 51. (01/01/2024- ...)

De VDAB kan de volgende categorieën van personen toeleiden naar arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie:
1° niet-werkende werkzoekenden als vermeld in artikel 1, eerste lid, 8°, van het besluit van 5 juni 2009;
2° personen met een leefloon die de toelating van het OCMW hebben om deel te nemen aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie;
3° personen die als arbeidsongeschikt erkend zijn in de zin van de uitkeringsverzekering voor werknemers of de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen en meewerkende echtgenoten en die de toelating van de adviserende arts van het ziekenfonds hebben gekregen om arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie te verrichten;
4° personen die een inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming ontvangen.

Bij de beslissing tot deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie houdt de VDAB rekening met al de volgende elementen:
1° de aanwezigheid van ernstige belemmeringen van cognitieve, medische, psychische, psychiatrische of sociale aard die de persoon verhinderen om betaalde beroepsarbeid te verrichten;
2° de inschatting van de competenties en de beperkingen op basis van het functioneren van de persoon op de arbeidsmarkt aan de hand van het ICF-instrument;
3° de verwachting dat de persoon door deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie stappen kan zetten naar betaalde beroepsarbeid;
4° de inschatting dat de persoon minimaal twaalf uur per week kan deelnemen aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie;
5° het engagement van de persoon om actief deel te nemen aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie.

Artikel 52. (01/01/2024- ...)

Begeleiders arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid kunnen voor rekening van een kandidaat-deelnemer een verzoek tot deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie registreren of indienen bij de VDAB.

Artikel 53. (01/01/2024- ...)

De VDAB voorziet in een aanmeldingsprocedure voor het verzoek tot deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie voor organisaties als vermeld in artikel 52. Het verzoek tot deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie, vermeld in artikel 52, bevat al de volgende gegevens:
1° de identiteitsgegevens van de kandidaat-deelnemer;
2° de identiteitsgegevens van de organisaties die voor de kandidaat-deelnemer een verzoek tot deelname registreren of indienen als vermeld in artikel 52;
3° het medisch-diagnostische materiaal dat de belemmeringen en sterktes van cognitieve, medische, psychische, psychiatrische of sociale aard die de kandidaat-deelnemer verhinderen om betaalde beroepsarbeid uit te voeren en dat de deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie ondersteunt;
4° een beschrijving van het functioneren van de kandidaat-deelnemer en de drempels tot de arbeidsmarkt volgens de richtlijnen die de VDAB opstelt;
5° de toestemming van de kandidaat-deelnemer om gegevens te verwerken en uit te wisselen met de organisatie, vermeld in artikel 52, met de VDAB en met het Departement WSE met het oog op een mogelijke deelname aan arbeidsmatige activiteiten.

Artikel 54. (01/01/2024- ...)

Na de beslissing tot niet-deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie kunnen de kandidaat-deelnemers of de organisaties, vermeld in artikel 52, een nieuw verzoek tot deelname indienen na afloop van een termijn van drie maanden na de voormelde beslissing als er nieuwe feiten zijn die een nieuw verzoek kunnen onderbouwen.

Artikel 55. (01/01/2024- ...)

De VDAB maakt voor de personen, vermeld in artikel 51, een persoonlijk bestand aan op het elektronische platform en beheert daarbij de volgende noodzakelijke gegevens:
1° de identiteitsgegevens van de deelnemer;
2° de gegevens over de elementen, vermeld in artikel 51, tweede lid;
3° de beslissing tot deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie;
4° de opvolging van de voorwaarden en de activiteiten op het vlak van competentieontwikkeling als vermeld in artikel 51.

Artikel 56. (01/01/2024- ...)

De VDAB houdt toezicht op de deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie via minimaal een jaarlijkse opvolging van de elementen, vermeld in artikel 51, tweede lid, en ondersteunt zo veel mogelijk de uitstroom naar betaalde arbeid op de reguliere arbeidsmarkt of in collectief maatwerk.

Met het oog op de overstap naar betaalde beroepsarbeid kan de deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie gedurende een periode van maximaal drie maanden gecombineerd worden met een van de volgende maatregelen of instrumenten:
1° alle opleidings-, begeleidings- en bemiddelingsacties die nodig zijn voor de integratie op de arbeidsmarkt, vermeld in artikel 36 van het besluit van 5 juni 2009;
2° een actie op het vlak van competentieontwikkeling als vermeld in artikel 61 van het voormelde besluit;
3° een deelname aan tijdelijke werkervaring als vermeld in het Tijdelijkewerkervaringsdecreet van 9 december 2016;
4° een deelname aan wijk-werken als vermeld artikel 3, 9°, van het Wijk-werkendecreet van 7 juli 2017;
5° een deeltijdse tewerkstelling als doelgroepwerknemer in een maatwerkbedrijf als vermeld in het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling.

De VDAB ziet erop toe dat de combinatie van maatregelen, vermeld in het eerste lid, past in een traject naar betaald werk en kan voorwaarden voor de werkvloer of de functie bepalen. 

De deelname aan de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie kan door de persoon niet gecombineerd worden met:
1° een lopende deelname aan de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie bij de organisaties, vermeld in artikel 58;
2° een deelname aan de arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid, vermeld in afdeling 1;
3° het budget dat besteed wordt aan dagondersteuning als vermeld in artikel 4, 1°, b), van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 over de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over organisatiegebonden kosten voor vergunde zorgaanbieders, of begeleid werken als vermeld in artikel 9/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap.

De deelnemer aan en de begeleider van arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie kunnen een aanvraag tot opvolging van de deelname indienen bij de VDAB.

Artikel 57. (01/01/2024- ...)

De deelnemer verricht de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie bij een of meer werkposten onder de begeleiding van een begeleider arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie.

De deelname aan de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie is onbezoldigd.

Onderafdeling 2. Toekenning van arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie (... - ...)

Artikel 58. (01/01/2024- ...)

De volgende organisaties kunnen een aanvraag tot toekenning van een contingent van arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie indienen:
1° de maatwerkbedrijven, vermeld in artikel 3, 5°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling, als ze aan al de volgende voorwaarden voldoen:
a) ze hebben een of meer werknemers in dienst die instaan voor de begeleiding van arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie, vermeld in artikel 66, en die voldoen aan een van de volgende voorwaarden:
1) ze hebben minimaal een sociaal, psychologisch of pedagogisch diploma op bachelorniveau;
2) ze hebben een relevante titel van beroepsbekwaamheid als vermeld in artikel 4, §1, van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid;
3) ze hebben minimaal twee jaar aantoonbare relevante ervaring op het vlak van het begeleiden van de doelgroep als vermeld in artikel 51, eerste lid, van dit besluit;
b) ze beschikken over een kwaliteitsregistratie conform artikel 4 van het decreet van 29 maart 2019 betreffende het kwaliteits- en registratiemodel van dienstverleners in het beleidsdomein Werk en Sociale Economie;
2° samenwerkingsverbanden tussen een of meer maatwerkbedrijven onderling of tussen een of meer maatwerkbedrijven met een of meer van de volgende organisaties:
a) een centrum voor algemeen welzijnswerk;
b) een dienst maatschappelijk werk van het ziekenfonds;
c) een centrum voor geestelijke gezondheidszorg;
d) een initiatief voor beschut wonen;
e) een psychiatrisch ziekenhuis;
f) een welzijns- en zorgvoorziening die erkend of vergund is door het agentschap Opgroeien; 
g) een VAPH-voorziening die erkend of vergund is door het VAPH; 
h) een revalidatiecentrum;
i) een OCMW;
j) een organisatie die voldoende ervaring kan aantonen met het begeleiden van de doelgroep, vermeld in artikel 51, eerste lid, van dit besluit, na gunstige beoordeling door het Departement Werk en Sociale Economie.

§2. De organisaties die werken in het samenwerkingsverband, vermeld in paragraaf 1, 2° voldoen aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, 1°, a), en nemen de begeleidingstaken op, vermeld in artikel 66, tweede lid. Bijkomend geldt voor die organisaties met hun werking in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad dat ze wegens hun organisatie beschouwd moeten worden als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.

Het maatwerkbedrijf stuurt het samenwerkingsverband aan en treedt daarbij op als vertegenwoordiger ten aanzien van het Departement Werk en Sociale Economie.

Artikel 59. (01/01/2024- ...)

§1. Het maatwerkbedrijf en de organisaties die werken in het samenwerkingsverband, vermeld in artikel 58, hebben de volgende verplichtingen:
1° voor de start van de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie sluiten ze de noodzakelijke verzekeringen af die de deelnemer beschermen tegen lichamelijke ongevallen op de werkpost, inclusief de verplaatsingen naar en van de werkpost, en tegen burgerlijke aansprakelijkheid;
2° bij de start van de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie sluiten ze een begeleidingsovereenkomst met de deelnemer en de verantwoordelijke van de werkpost. Die overeenkomst, die geen arbeidsovereenkomst is, bevat al de volgende gegevens:
a) de tijdsbesteding van de deelnemer arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie;
b) de frequentie, de aard en de omvang van de activiteiten;
c) de plaats waar de activiteiten plaatsvinden;
d) de regelingen over de verzekeringen, de werkkledij, de veiligheidsinstructies en de hygiëne;
e) de voorwaarden van de begeleiding;
f) de wijze van beëindiging van de begeleidingsovereenkomst.

§2. Het maatwerkbedrijf bezorgt de begeleidingsovereenkomst via elektronische weg aan het Departement WSE uiterlijk dertig dagen na de eerste dag dat de deelnemer deelneemt aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie.

Het maatwerkbedrijf brengt het Departement WSE op de hoogte uiterlijk dertig dagen na de laatste dag dat de deelnemer deelneemt aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie.

Artikel 60. (01/01/2024- ...)

Een contingent arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie wordt aangevraagd en toegekend binnen de perken van het begrotingskrediet aan de hand van een oproep, als de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, daartoe beslist.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, bepaalt na het advies van de Adviescommissie Sociale Economie, vermeld in artikel 35 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling, de verdelingscriteria en de prioriteitscriteria waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de doelgroep in de regio en de invulling van het bestaande contingent arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, deelt de oproep mee aan de Vlaamse Regering.

Artikel 61. (01/01/2024- ...)

Het Departement WSE beslist over de ontvankelijkheid van de aanvraag binnen zeven dagen nadat de oproep afgesloten is, aan de hand van de volgende criteria:
1° de aanvraag wordt ingediend via het elektronisch aanvraagformulier dat het Departement WSE ter beschikking stelt;
2° de aanvraag wordt volledig en correct ingevuld conform de voorwaarden van het model van aanvraagformulier;
3° de organisatie die een aanvraag indient, beantwoordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 58.

Artikel 62. (01/01/2024- ...)

Het Departement WSE onderzoekt de aanvragen binnen dertig dagen na de ontvankelijkheidsverklaring, vermeld in artikel 61, op basis van de criteria, vermeld in artikel 58.

Artikel 63. (01/01/2024- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, beslist binnen veertien dagen na ontvangst van het onderzoek van het Departement WSE, vermeld in artikel 62, over de toekenning van het contingent arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie, en brengt de aanvrager op de hoogte.

Het contingent arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie dat is toegekend aan de organisaties, vermeld in artikel 58, wordt jaarlijks met ingang van 1 juli automatisch verminderd als de invulling van het toegekende contingent op kalenderjaarbasis minder dan 80% bedraagt. Het contingent wordt verminderd met het verschil in percentage tussen de effectieve invullingsgraad op kalenderjaarbasis en de invullingsgraad van 80% van het toegekende contingent.

Artikel 64. (01/01/2024- ...)

Het maatwerkbedrijf brengt het Departement WSE onmiddellijk op de hoogte van:
1° iedere wijziging die ertoe kan leiden dat niet langer voldaan wordt aan de toekenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 58;
2° iedere wijziging die een invloed kan hebben op het bedrag en de aard van de toe te kennen subsidies.

Artikel 65. (01/01/2024- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, kan op advies van het Departement WSE of de VDAB het toegekende contingent arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie intrekken of schorsen in een van de volgende situaties:
1° de organisaties, vermeld in artikel 58, leven de registratieverplichtingen, vermeld in artikel 66, tweede lid, punt 3°, niet na;
2° de organisaties, vermeld in artikel 58, leven de bepalingen van dit besluit niet na;
3° de organisaties, vermeld in artikel 58, plegen inbreuken op de arbeidswetgeving of de sociale wetgeving.

Onderafdeling 3. Begeleiding arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie (... - ...)

Artikel 66. (01/01/2024- ...)

De begeleiding van arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie heeft tot doel om de personen, vermeld in artikel 51, latente functies van arbeid te laten genieten binnen een reële arbeidsmarktomgeving met de volgende doelstellingen:
1° arbeids- en beroepsgerichte competenties van die personen opbouwen;
2° de cognitieve, medische, psychische, psychiatrische of sociale problematieken van de deelnemers, vermeld in artikel 51, stabiliseren;
3° de afstand tot de arbeidsmarkt van die personen verkleinen.

De begeleiding houdt voor het maatwerkbedrijf en de organisaties die werken in het samenwerkingsverband, vermeld in artikel 58, al de volgende opdrachten in:
1° een intake- en oriënteringsgesprek houden met kandidaat-deelnemers;
2° een persoonlijk ontwikkelingsplan opmaken, opvolgen en bijsturen in dialoog met de deelnemers aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie, dat tot doel heeft de competenties van de deelnemers op te volgen en te ontwikkelen;
3° het persoonlijk ontwikkelingsplan en ook elke wijziging ervan registreren in het persoonlijke bestand op het elektronische platform. De VDAB kan het persoonlijk ontwikkelingsplan raadplegen met het oog op het toezicht op de deelname, vermeld in artikel 56;
4° passende arbeidsmatige activiteiten op een interne of externe werkpost zoeken die het mogelijk maken om arbeidsmarkt- en beroepsgerichte competenties van de deelnemer te observeren, te versterken en bij te sturen, met uitsluiting van de deelname aan de uitvoering van onderaannemingsovereenkomsten in de kernactiviteit van een andere onderneming;
5° de arbeidsmatige activiteiten op een externe werkpost vreemd aan de organisaties, vermeld in artikel 58, beperken tot occasionele deelname in functie van de stappen naar betaalde arbeid;
6° de deelnemers en zijn directe collega’s begeleiden bij de start zowel op een interne als externe werkpost en de deelnemers tijdens de duur van de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie periodiek opvolgen;
7° de rol van aanspreekpunt vervullen bij de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie voor de deelnemers en voor de VDAB;
8° minimaal jaarlijks formeel evalueren of de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie passend zijn voor de deelnemers, in dialoog met de deelnemers en met de VDAB;
9° opleidingen of competentieversterkende acties organiseren die de deelnemers versterken in hun deelname aan de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie, in het omgaan met de cognitieve, medische, psychische, psychiatrische of sociale problematieken, de opbouw van generieke competenties die toelaten om optimaal te participeren en verdere stappen naar betaald werk te kunnen zetten;
10° via de sociale dienst van het maatwerkbedrijf de deelnemers voorzien van ondersteuning op andere levensdomeinen en, als dat nodig is, de brug slaan naar reguliere zorg en welzijnsvoorzieningen;
11° een begeleiding op maat in functie van zo veel mogelijk uitstroom naar betaalde arbeid op de reguliere arbeidsmarkt of in collectief maatwerk.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, kan de opdrachten, vermeld in het tweede lid, uitbreiden.

Onderafdeling 4. Financiering (... - ...)

Artikel 67. (01/01/2024- ...)

§1. In dit artikel wordt verstaan onder algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

§2. De subsidie, die overeenkomstig dit besluit wordt toegekend voor de begeleiding van arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie, wordt toegekend met inachtneming van de voorwaarden, vermeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening.

De onderneming die een steunaanvraag indient, voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° op de datum van de toekenning van de steun is ze geen onderneming in moeilijkheden als vermeld in artikel 2, 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
2° ze heeft geen procedure op basis van Europees of nationaal recht lopen, waarbij toegekende steun wordt teruggevorderd als vermeld in artikel 1, lid 4, van de voormelde verordening.

Er kan geen steun worden toegekend met toepassing van dit besluit voor de volgende werkzaamheden of activiteiten:
1° voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer naar derde landen;
2° voor werkzaamheden die afhangen van het gebruik van binnenlandse goederen, vermeld in artikel 1, lid 2, van de voormelde verordening;
3° activiteiten van ondernemingen in de sectoren, vermeld in artikel 1, lid 3, van de voormelde verordening.

De steun kan niet worden toegekend als hij leidt tot een schending van het Unierecht als vermeld in artikel 1, lid 5, van de voormelde verordening.

Als een onderneming een individuele steuntoekenning van meer dan 500.000 euro krijgt, worden de gegevens, vermeld in bijlage III van de voormelde verordening, bekendgemaakt op de transparantiewebsite die de Europese Commissie ontwikkeld heeft.

§3. De steun is niet cumuleerbaar met de-minimissteun en andere staatssteun voor dezelfde kosten die in aanmerking komen, als die cumulatie ertoe zou leiden dat de staatssteunintensiteit hoger uitkomt dan de percentages van steunintensiteiten, vermeld in paragraaf 5. 

§4. Als de individuele aanmeldingsdrempels, vermeld in artikel 4, punt 1, q, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, overschreden worden, geldt de algemene groepsvrijstellingsverordening niet. 

§5. De subsidie wordt toegekend met inachtneming van de voorwaarden, vermeld in artikel 34 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. 

De steunintensiteit ter compensatie van de bijkomende kosten van de begeleiding van werknemers met een handicap kan ten hoogste 100% bedragen van de kosten die in aanmerking komen.

 Als de hoogste steunintensiteit, vermeld in artikel 34 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt overschreden, worden de vergoedingen die buiten dit besluit verworven zijn, volledig in mindering gebracht van de subsidie.

Artikel 68. (01/01/2024- ...)

Binnen de perken van het jaarlijks goedgekeurde begrotingskrediet wordt aan het maatwerkbedrijf een subsidie toegekend van maximaal 2812,20 euro per begeleide deelnemer per kalenderjaar. De totale subsidie aan het maatwerkbedrijf wordt afgetopt op het toegekende contingent arbeidsmatige activiteiten op jaarbasis. De subsidie wordt toegekend op basis van de reëel gepresteerde begeleidingsperiode van de deelnemers. 

De subsidie wordt uitbetaald aan het maatwerkbedrijf via twaalf maandelijkse voorschotten en een afrekening per jaar. Het voorschot bedraagt 80% van de subsidie, vermeld in het eerste lid, voor het toegekende contingent en wordt uitbetaald in de maand waarvoor het voorschot is bestemd.

Het voorschot wordt uitbetaald op de vijfde werkdag van iedere maand. De jaarafrekening is beschikbaar uiterlijk op de laatste werkdag van maart.

Het teveel aan uitbetaalde subsidies wordt automatisch, zonder ingebrekestelling, ingehouden op een toekomstige voorschotbetaling.

Om te onderzoeken of en in welke mate het maatwerkbedrijf recht heeft op de subsidie, bezorgt het maatwerkbedrijf uiterlijk één maand na afloop van het kwartaal een kwartaaloverzicht van alle lopende en beëindigde begeleidingen.

De subsidie, vermeld in het eerste lid, is uitgedrukt tegen 100% van de spilindex die van toepassing is op 1 april 2022. De looncomponent van dat bedrag wordt binnen de beschikbare begrotingskredieten geïndexeerd conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De indexatie, vermeld in het zesde lid, wordt berekend en toegepast conform artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

Het nieuwe bedrag heeft ingang na verloop van een wachtmaand.

Om te onderzoeken of en in welke mate het maatwerkbedrijf recht heeft op een subsidie, kan het Departement WSE de noodzakelijke gegevens bij de authentieke gegevensbronnen raadplegen, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 houdende de uitvoering van artikel III.66, III.67 en III.68 van het bestuursdecreet van 7 december 2018.

Hoofdstuk 4. Ondersteunende of aanvullende dienstverlening (... - ...)

Artikel 69. (01/07/2023- ...)

§1. De Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, kunnen samen, overeenkomstig artikel 35 van het decreet werk- en zorgtrajecten, een subsidie verlenen aan een of meer organisaties die ondersteunende of aanvullende dienstverlening verrichten voor de samenwerkingsverbanden zorg, de begeleiders van arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid of de werkposten, vermeld in artikel 44, §1, eerste lid. 

De dienstverlening, vermeld in het eerste lid, omvat:
1° de ondersteunende of aanvullende dienstverlening, in de ruime betekenis, op het vlak van methodiekontwikkeling, begeleiding en coaching, deskundigheidstransfer, innovatief optreden, documentaire onderbouw en kennisopbouw;
2° de uitvoering van projecten met een experimenteel, aanvullend of vernieuwend karakter, die beantwoorden aan maatschappelijk relevante behoeften op het vlak van arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid of casemanagement zorg.

De subsidiëring wordt geregeld via een overeenkomst.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, bepalen samen het subsidiebedrag, de subsidieperiode, de subsidievoorwaarden en de aanvraagprocedure.

§2. De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, of de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, kunnen ieder wat hen betreft, overeenkomstig artikel 35 van het decreet werk- en zorgtrajecten, een subsidie verlenen aan een of meer organisaties die ondersteunende of aanvullende dienstverlening verrichten voor de casemanager Werk of de begeleiders van arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie, vermeld in artikel 58. 

De dienstverlening, vermeld in het eerste lid, omvat:
1° de ondersteunende of aanvullende dienstverlening, in de ruime betekenis, op het vlak van methodiekontwikkeling, begeleiding en coaching, deskundigheidstransfer, innovatief optreden, documentaire onderbouw en kennisopbouw;
2° de tijdelijke ondersteuning van de uitvoering van projecten met een experimenteel, aanvullend of vernieuwend karakter, die beantwoorden aan maatschappelijk relevante behoeften op het vlak van casemanagement Werk of arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie.

De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, bepalen ieder wat hen betreft het subsidiebedrag, de subsidieperiode, de subsidievoorwaarden en de aanvraagprocedure.

§3. De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, de Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, kunnen samen, overeenkomstig artikel 35 van het decreet werk- en zorgtrajecten, een subsidie verlenen aan een of meer organisaties die ondersteunende of aanvullende dienstverlening verrichten op het vlak van het casemanagementteam en arbeidsmatige activiteiten.

De dienstverlening, vermeld in het eerste lid, omvat:
1° de ondersteunende of aanvullende dienstverlening, in de ruime betekenis, op het vlak van methodiekontwikkeling, begeleiding en coaching, deskundigheidstransfer, innovatief optreden, documentaire onderbouw en kennisopbouw;
2° de tijdelijke ondersteuning van de uitvoering van projecten met een experimenteel, aanvullend of vernieuwend karakter, die beantwoorden aan maatschappelijk relevante behoeften op het vlak van casemanagementteam of de arbeidsmatige activiteiten.

De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, de Vlaamse minister bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, bepalen samen het subsidiebedrag, de subsidieperiode, de subsidievoorwaarden en de aanvraagprocedure.

Hoofdstuk 5. Wijzigingsbepaling (... - ...)

Artikel 70. (01/01/2024- ...)

In artikel 5, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 over de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over organisatiegebonden kosten voor vergunde zorgaanbieders, toegevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2019, wordt de zinsnede “artikel 44 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2018 houdende de uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten” vervangen door de zinsnede “hoofdstuk 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 2022 houdende de uitvoering van het decreet van 8 juli 2022 over de werk- en zorgtrajecten.”.

Artikel 71. (01/01/2024- ...)

In hoofdstuk III van het besluit de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap, het laatst gewijzigd bij het besluit van 15 juli 2022, wordt een afdeling II/4 ingevoegd die luidt als volgt:

“Afdeling II/4. Tegemoetkoming in de kosten van arbeidsgereedschap en -kledij voor deelnemers arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie, vermeld in hoofdstuk 5 van het decreet van 8 juli 2022 over de werk- en zorgtrajecten ”.

Artikel 72. (01/01/2024- ...)

In hetzelfde besluit wordt in afdeling II/4, ingevoegd bij artikel 71, een artikel 8/10 ingevoegd, dat luidt als volgt:

“Art. 8/10. Conform artikel 8/11 en 8/12 komt de VDAB tijdens de duur van de deelname in de arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie tegemoet in de kosten van de aankoop van het arbeidsgereedschap en de arbeidskledij voor de personen met een arbeidshandicap.

De VDAB blijft eigenaar van het arbeidsgereedschap dat en de arbeidskledij die ter beschikking is gesteld. 

De VDAB kan tijdens de duur van de deelname aan arbeidsmatige activiteiten in de sociale economie ook een tegemoetkoming verlenen in bijkomende kosten voor het gebruik van het persoonlijk materiaal op de werkplek.”.

Artikel 73. (01/01/2024- ...)

In hetzelfde besluit wordt in afdeling II/4, ingevoegd bij artikel 71, een artikel 8/11 ingevoegd, dat luidt als volgt: 

“Art. 8/11. Om aanspraak te maken op de tegemoetkoming, vermeld in artikel 8/10, toont de persoon met een arbeidshandicap aan dat:
1° het arbeidsgereedschap of de -kledij niet courant gebruikt wordt in de beroepstak waarin hij opgeleid wordt, en rechtstreeks noodzakelijk is of zal zijn voor de uitoefening van zijn professionele activiteit;
2° de werkgever er niet toe gehouden is de kosten voor de aankoop van het arbeidsgereedschap of de arbeidskledij te dragen, of dat hij van de werkgever het nodige gereedschap of arbeidskledij niet kan krijgen, noch de tegenwaarde in speciën voor de aankoop ervan;
3° de noodzaak, de gebruiksfrequentie, de werkzaamheid en de doelmatigheid van het arbeidsgereedschap of de arbeidskledij betrekking hebben op de arbeidshandicap, en in verhouding staan tot de gevraagde ondersteuning;
4° hij zich in een van de volgende gevallen bevindt:
a) hij woont op het grondgebied van het Vlaamse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
b) hij woont op het grondgebied van een van de andere lidstaten van de Europese Unie (EU) of van de Europese Economische Ruimte (EER) en werkt op het grondgebied van het Vlaamse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.”.

Artikel 74. (01/01/2024- ...)

In hetzelfde besluit wordt in afdeling II/4 een artikel 8/12 ingevoegd dat luidt als volgt:

“Art. 8/12. Met behoud van de toepassing van artikel 15 en 16 dekt de tegemoetkoming alleen de bijkomende kosten die de persoon met een arbeidshandicap door zijn handicap moet dragen, ten opzichte van de kosten die een persoon zonder arbeidshandicap voor zijn arbeidsgereedschap en -kledij moet dragen.

De tegemoetkoming van de VDAB dekt alleen de aanpassingskosten van het arbeidsgereedschap als die volstaan om te kunnen voldoen aan de specifieke behoeften van de persoon met een arbeidshandicap.”.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen (... - ...)

Afdeling 1. Overgangsbepalingen (... - ...)

Artikel 75. (16/02/2023- ...)

Voor activeringstrajecten die uiterlijk op 30 juni 2023 worden opgestart, blijven de volgende bepalingen gelden tot uiterlijk 31 december 2025 zoals ze van kracht waren voor de inwerkingtreding van dit besluit:
1° hoofdstuk 1, hoofdstuk 2, hoofdstuk 3, hoofdstuk 4, met uitzondering van afdeling 5, hoofdstuk 6, hoofdstuk 7, hoofdstuk 8, hoofdstuk 9, en hoofdstuk 10 van het decreet van 25 april 2014;
2° hoofdstuk 1, hoofdstuk 2, 4 en 5 van het besluit van 2 februari 2018;
3° het ministerieel besluit van 11 april 2018 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2018 houdende de uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten;
4° het ministerieel besluit van 24 mei 2018 houdende uitvoering van artikel 15 en 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2018 houdende de uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten.

Mandaataanvragen ter in uitvoering van het artikel 10, §2, van het decreet van 25 april 2014 kunnen worden ingediend tot de datum van inwerkingtreding van artikel 14 van dit besluit.

Artikel 76. (01/06/2023- ...)

Voor de begeleiders arbeidsmatige activiteiten, die op 31 december 2023 beschikken over een erkenning als begeleider arbeidsmatige activiteiten, toegekend door het Departement Zorg, met een duurtijd die nog loopt op 1 januari 2024, wordt op 1 januari 2024 van rechtswege de lopende erkenning opgeheven en een erkenning als begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid, vermeld in artikel 49, toegekend door het Departement Zorg.

In afwijking van artikel 49, §2, wordt de erkenning als begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid, vermeld in het eerste lid, toegekend voor de resterende duurtijd van de lopende erkenning als begeleider arbeidsmatige activiteiten, vermeld in het eerste lid. 

Artikel 77. (01/06/2023- ...)

De aanvragen tot toekenning of verlenging van de erkenning van een begeleider arbeidsmatige activiteiten die voor 1 januari 2024 bij het Departement Zorg zijn ingediend, en waarover het Departement Zorg op 31 december 2023 geen beslissing heeft genomen, worden door het Departement Zorg verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden en de erkenningsprocedure die op 31 december 2023 van toepassing zijn. In geval van een beslissing tot toekenning van de erkenning wordt van rechtswege een erkenning als begeleider arbeidsmatige activiteiten in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid, vermeld in artikel 49, toegekend door het Departement Zorg.

Artikel 78. (01/06/2023- ...)

In afwijking van artikel 76 en 77 gelden voor de voorzieningen, vermeld in artikel 46, §1, tweede lid, 1°, f) en j), van het besluit van 2 februari 2018, de volgende overgangsbepalingen:
1° de erkenning als begeleider arbeidsmatige activiteiten, toegekend door het Departement Zorg, eindigt op 31 december 2023;
2° er kan geen aanvraag tot erkenning of verlenging van de erkenning meer worden ingediend, in afwijking van artikel 46 van het besluit van 2 februari 2018.

Artikel 79. (16/02/2023- ...)

De erkende begeleiders arbeidsmatige activiteiten, de werkposten en de deelnemers moeten voor hun lopende overeenkomsten, vermeld in artikel 49 van het besluit van 2 februari 2018, met ingang van 1 januari 2024 te voldoen aan de vereisten van artikel 44, §2, van dit besluit.

Artikel 80. (16/02/2023- ...)

De contingenten die uiterlijk op 31 december 2023 zijn toegekend aan maatwerkbedrijven en hun samenwerkingsverbanden overeenkomstig artikel 49/10, eerste lid, van het besluit van 2 februari 2018, blijven van kracht vanaf 1 januari 2024.

Afdeling 2. Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen (... - ...)

Artikel 81. (01/07/2023- ...)

Met behoud van de toepassing van artikel 75 en 77 van dit besluit, wordt het besluit van 2 februari 2018, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 juli 2021, opgeheven met ingang van 1 juli 2023, met uitzondering van: 
1° hoofdstuk 1, hoofdstuk 3, hoofdstuk 3/1, hoofdstuk 4 en de bijlage, die worden opgeheven met ingang van 1 januari 2024;
2° artikel 49/10, dat wordt opgeheven met ingang van 15 juli 2024.

Artikel 82. (01/07/2023- ...)

Het decreet werk- en zorgtrajecten treedt in werking op 1 juli 2023, met uitzondering van:
1° artikel 12 en 39, die in werking treden tien dagen na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad;
2° artikel 13 en 17, die in werking treden op 1 oktober 2022;
3° artikel 28 tot en met 33, die in werking treden op 1 januari 2024.

Met behoud van de toepassing van artikel 75 en 77 van dit besluit, wordt het decreet van 25 april 2014, gewijzigd bij de decreten van 19 januari 2018, 8 juni 2018, 15 februari 2019 en 11 maart 2022, opgeheven met ingang van 1 juli 2023, met uitzondering van hoofdstuk 1, hoofdstuk 5, hoofdstuk 7, artikel 44 en artikel 45, die worden opgeheven met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 83. (01/07/2023- ...)

Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2023, met uitzondering van:
1° artikel 7, §2, artikel 12 tot en met 19 en artikel 75 tot en met 80, die in werking treden tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad;
2° artikel 7, §1 en §3, artikel 22 tot en met 25 en artikel 32, die in werking treden op 1 oktober 2022;
3° artikel 42 tot en met 68 en artikel 70 tot en met 74, die in werking treden op 1 januari 2024.

Afdeling 3. Uitvoeringsbepaling (... - ...)

Artikel 84. (01/07/2023- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, de Vlaamse minister, bevoegd voor het welzijn, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE (01/07/2023- ...)


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 29/04/2024