Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater, tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is en tot opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (citeeropschrift: "de Hemelwaterverordening van 2023")

Datum 10/02/2023

Inhoudstafel

  1. Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
  2. Hoofdstuk 2. Toepassingsgebied
  3. Hoofdstuk 3. Algemene bepalingen
  4. Hoofdstuk 4. Normen voor de verplichte plaatsing van een hemelwaterput, infiltratievoorziening of buffervoorziening met vertraagde afvoer
  5. Hoofdstuk 5. Wijzigingsbepalingen 
  6. Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Inhoud

(... - ...)

DE VLAAMSE MINISTER VAN JUSTITIE EN HANDHAVING, OMGEVING, ENERGIE EN TOERISME,

Betreft:"Hemelwaterverordening van 2023"

Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater, tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is en tot opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater

1. Situering

1.1. Algemeen
Artikel 2.3.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (de "VCRO") lijst de stedenbouwkundige voorschriften op die geregeld kunnen worden bij een verordening.

Op grond van dit artikel kan de Vlaamse Regering een verordening vaststellen met de nodige stedenbouwkundige voorschriften om te zorgen voor onder meer:
"1° de gezondheid, de instandhouding, de stevigheid, de fraaiheid en de esthetische waarde van de bouwwerken, de installaties en hun omgeving, en ook hun veiligheid, met name de beveiliging tegen brand en overstroming;
4° de aanleg van voorzieningen, met name de water-, gas- en elektriciteitsvoorziening, de verwarming, de telecommunicatie, de opvang van afvalwater en regenwater, de afvalophaling en de windmolens;
9° de maatregelen inzake het ruimtelijk begrenzen van milieuhinder en het waarborgen van een adequate waterhuishouding;"

1.2 Uitgangspunten
Vasthouden, bergen en pas in laatste instantie afvoeren van water is al lang een van de leidende principes in het integraal waterbeleid. De hemelwaterverordening die vandaag van toepassing is en ook de eerdere hemelverordeningen, hebben hieraan stelselmatig verder invulling gegeven. De impact van weersextremen laat zich echter meer en meer voelen, waardoor een grondige evaluatie van dit bronbeleid noodzakelijk was. De voorbije jaren werden immers gekenmerkt door enerzijds extreme regenval met grootschalige overstromingen in juli 2021 en anderzijds langdurige droogteperiodes in vijf van de voorbije zes jaren. De doelstelling moet dan ook zijn om water maximaal ter plaatse te houden. Op deze manier kunnen we droogteperiodes overbruggen en de impact van verharding op overstromingen terugdringen.
Elke druppel die op verhardingen valt, moet dan ook maximaal ter plaatse worden gehouden en mag niet afstromen. De uitgangspositie is dan ook dat iedereen, zowel particulier als openbaar bestuur, water opvangt en bijhoudt.

Met de voorliggende verordening, willen we hieraan concreet invulling geven, door onder meer in te zetten op volgende aspecten:
- Regenwater is een belangrijke bron van water die het gebruik van andere hoogwaardige waterbronnen kan beperken. In alle projecten zal daarom maximaal moeten ingezet worden op het gebruik van regenwater, waar dit omwille van kwaliteitsredenen mogelijk is. Door in te zetten op voldoende opvang, maximaal hergebruik en het verruimen van de toepassing bij verbouwingen, kan er versneld ingezet worden op het gebruik van regenwater en de afbouw van andere hoogwaardige waterbronnen. Door de putvolumes groter te maken, houden we rekening met de langere droogteperiodes die in de toekomst worden verwacht.
- Het onderscheid tussen verhardingen voor particulier en openbaar domein is vanuit wateroogpunt compleet nutteloos. Verharding is verharding en zal aanleiding geven voor zowel droogte als overstroming indien er geen bronbeleid wordt toegepast. Daarom wordt dit kunstmatig onderscheid opgeheven. Het is ook moeilijk te verantwoorden dat publieke actoren geen voorbeeldrol zouden opnemen.
- Optimale oplossingen kunnen groeien uit een samenwerking over de perceelsgrenzen heen of tussen publieke en private actoren. We willen daarom zeer nadrukkelijk de mogelijkheid bieden op alle vlakken voor het regenwaterbeheer om tot gezamenlijke oplossingen te komen. Op die manier kan een groot verhard plein bijvoorbeeld een waterbron worden voor een naastgelegen industrieterrein met een grote watervraag. Dit geeft bijgevolg de juridische mogelijkheid voor de actie uit de Blue Deal voor het maximaal inzetten op grootschalige opvang en hergebruik van hemelwater.
- De klimaatextremen zetten het bronbeleid onder druk . Met het voorliggende voorstel zetten we in op het optrekken van de veiligheden naar de huidige neerslagkarakteristieken. Deze aanpak biedt de mogelijkheid om op basis van de Ukkel neerslagreeksen de klimaatevolutie te volgen door cyclisch te evalueren of de normeringen nog afdoende zijn. Daarnaast wordt er met het voorgaande voorstel niet gekozen voor ofwel droogtebestrijding ofwel reduceren van piekdebieten, maar wordt ingezet op beide. De normeringen zijn dus niet alleen afgestemd op de grotere weersextremen die zich voordoen, maar kunnen zowel aan piekdebieten als aan droogte een antwoord bieden.

2. Algemene opmerkingen
Op 15 juli 2022 keurde de Vlaamse Regering principeel een ontwerp verordening goed. Deze ontwerpverordening werd onderworpen aan een openbaar onderzoek, werd voorgelegd aan de strategische adviesraden en werd besproken tijdens een overlegvergadering met de VVSG en de VVP.

Algemene opmerkingen in adviezen, de overlegvergadering of uit reacties die niet gekoppeld zijn aan een bepaald artikel worden in dit onderdeel behandeld.

Opmerkingen in adviezen of uit bezwaren die wel betrekking hebben op een specifiek artikel, worden bij dat artikel in de artikelsgewijze bespreking behandeld.
Voor de herkenbaarheid wordt telkens de betrokken instantie onderlijnd aangegeven:
- Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed: SARO
- Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen: SERV
- Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen: Minaraad
- Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten: VVSG
- Vereniging van de Vlaamse Provincies: VVP

Gelet op redenen van privacy wordt wel de inhoud van de bezwaren behandeld, maar wordt de naam van de bezwaarindiener niet kenbaar gemaakt als het een natuurlijke persoon betreft.

2.1 Belang van een technisch achtergronddocument met heldere toelichtingen
Niet enkel de strategische adviesraden, maar ook de VVSG en VVP en meerdere bezwaarindieners vragen een technisch achtergronddocument met toelichting.

Deze vraag kan worden bijgetreden. Net zoals er bij de huidige verordening zo'n document bestaat, zal dat ook worden opgemaakt bij de nieuwe verordening. Vertrekpunt daarbij zal dit verslag zijn.
Sensibilisering en ondersteuning zullen hier ook deel van uitmaken.

2.2 Uitbreiding van het toepassingsgebied naar het openbaar domein
De Minaraad, SERV en de SARO gaan akkoord met deze uitbreiding van het toepassingsgebied en zijn van oordeel dat openbare besturen hier een voorbeeldfunctie uitoefenen.

De drie raden vragen wel een duidelijke link met de Code van goede praktijk voor rioleringssystemen.

De SERV en de Minaraad merken hierbij op dat hemelwater dat afstroomt van wegverharding soms dermate vervuild zal zijn en als afvalwater moet beschouwd worden, waardoor de verordening niet van toepassing is. Dit klopt voor zover het hemelwater dermate vervuild is dat het conform VLAREM als afvalwater wordt beschouwd. Zelden zal het hemelwater dat op wegverharding valt, als dusdanig te beschouwen zijn. Anders zou quasi alle hemelwater dat op openbare wegenis valt, naar waterzuiveringsinstallaties moeten worden afgevoerd. Reeds jaren wordt echter aanbevolen om hemelwater dat op wegenis valt, ook in de bodem te infiltreren. Wel wordt erkend dat lijninfrastructuur op het openbaar wegdomein een specifieke context heeft. Gezien de specifieke context van infrastructuurwerken op openbaar domein - veelal lijninfrastructuur waar grote behoefte is aan maatwerk / meer gedetailleerde dimensioneringsregels- vinden de adviesraden het evenwel belangrijk dat de Code van goede praktijk er maatwerk faciliteert.

De code van goede praktijk rioleringen zal geactualiseerd worden naar hetzelfde ambitieniveau als de nieuwe verordening.

De VVSG gaat akkoord dat het ambitieniveau voor vasthouden van water in het privaat en publiek domein gelijk moet zijn, maar merkt op dat het openbaar domein en privaat domein een behoorlijk verschillende context kennen. Gezien deze specifieke context vindt de VVSG dat het openbaar domein onder het toepassingsgebied van de verordening kan vallen als er een duidelijke link is met de code van goede praktijk (die niet duidelijk genoeg zou zijn) dan wel dat het openbaar domein louter onder het toepassingsgebied van de code van goede praktijk valt en niet onder het toepassingsgebied van de verordening.

Deze code van goede praktijk kan een kader vormen voor de uitzonderingen. Dit garandeert een voldoende duidelijke link tussen het feit dat de bepalingen van de hemelwaterverordening algemeen geldend zijn en als startwaarde kunnen functioneren om naar een optimalisatieproces te gaan. Het is niet nodig om de code expliciet op te nemen in de verordening.

Het openbaar domein terug weghalen uit het toepassingsgebied van de verordening in het geval dit onder de code van goede praktijk valt is niet wenselijk. Bedoeling is juist om de toepassing daar wel van toepassing te maken.

Wel is het zo dat de verordening zoals principieel goedgekeurd op 15 juli 2022 een ongewenst neveneffect had. Wanneer het ging over van vergunning vrijgestelde werken op openbaar domein (zoals heraanleg van een weg in een stads- of dorpskern binnen de bestaande verhardingsbreedte), dan moest de verordening worden nageleefd. Had men in zo'n geval een uitzondering nodig op de verordening, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende plek was om infiltratievoorzieningen aan te leggen conform de maatvoering van de verordening, dan kon dit enkel na toestaan van een uitzondering, dus na het aanvragen van een vergunning. Talrijke wegenwerken zouden zo van vergunningsvrij vergunningsplichtig worden. Met deze toename van administratieve overlast is niemand gebaat. Daarom wordt naar aanleiding van een aantal bezwaren die hierop wezen, de verordening aangepast. De vrijgestelde handelingen, opgesomd in artikel 10 van het vrijstellingsbesluit vallen op openbaar domein niet onder de verordening. Het gaat hier over heraanleg van wegen, maar ook over de plaatsing van schuilhuisjes, de aanleg van 300 m2 verharding, de aanleg van een verhoogd kruispunt of verkeersdrempel, enzovoort.

Op deze vrijgestelde handelingen blijft wel de code van goede praktijk voor rioleringsstelsels van toepassing. Het is hier dus belangrijk om te benadrukken dat dit voor vrijgestelde handelingen zoals de heraanleg van wegen binnen het bestaande profiel, geen vrijgeleide is om niets te doen. De code legt ook voor deze vrijgestelde handelingen (zowel aan gemeentewegen als aan gewestwegen) eisen op rond infiltratie en buffering.

Zodra voor het project van de wegenwerken op openbaar domein een vergunning nodig is, geldt de verordening, met inbegrip van de uitzonderingsregeling. Een integraal infrastructuurproject dat een bestaande weg of kruispunt opbreekt en vervangt door een nieuwe weg of kruispunt, waarbij de verharding wordt uitgebreid en/of buiten de bestaande rooilijnen gegaan wordt, is in beginsel integraal vergunningsplichtig en zal dus aan de verordening moeten voldoen. Een duidelijk afsplitsbaar deel van het project, bv. een vrijliggende carpoolparking, kan - los van de rest van het project - wel of niet vergund worden en kan in kader van de verordening dan ook apart beoordeeld worden.

2.3 Evaluatie
De SERV en de Minaraad vragen om een evaluatiebepaling in te voegen in de verordening om tijdig te kunnen bijsturen i.f.v. de klimaatverandering. Een regelmatige toetsing van de nieuwe normen aan de reële evolutie van de klimaatverandering en in samenhang met andere beleidsinstrumenten is noodzakelijk. (SERV-Minaraad p. 8)

De VVSG stelt dat de aanpassing geen rekening houdt met bijvoorbeeld een hoog - impactscenario en dat de nieuwe normen geregeld getoetst zullen moeten worden aan de reële evolutie van de klimaatverandering. Deze vraag kwam ook naar boven tijdens het openbaar onderzoek.

Hierop kan geantwoord worden dat ook al bevatte de verordening van 2013 geen evaluatiebepaling, het beleid de noodzaak aanvoelde om de verordening bij te sturen. Een verplichte evaluatie inschrijven is niet noodzakelijk. Hiermee zou de huidige Vlaamse Regering immers verplichtingen opleggen aan een toekomstige Vlaamse Regering, wat juridisch niet bepaald aangewezen is.

2.4. Specifiek voor de Vlaamse strategische adviesraden
• De strategische adviesraden zijn in globo positief over de gewestelijke hemelwaterverordening.
Zo onderschrijft de SARO de noodzaak aan een grondige aanscherping van het huidige bronbeleid en vindt ze het positief dat daarbij verder invulling wordt gegeven aan de leidende principes `vasthouden, bergen en pas in laatste instantie afvoeren van water' van het integraal waterbeleid.
Ook de SERV en de Minaraad onderschrijven de noodzaak van een inhoudelijke aanscherping in functie van de klimaatverandering. Het is positief dat hierbij expliciet wordt ingezet op wateroverlast én droogtebestrijding. De voorkeur van de strategische adviesraden gaat hierbij uit naar blauwgroene oplossingen.
• Handhaving
De SERV en de Minaraad wijzen erop dat de doelmatigheid van de hemelwaterverordening staat of valt met de handhaving ervan. Ze vragen om gekende knelpunten weg te werken via een adequate ondersteuning. Het belang van een goede en performante handhaving kan worden bijgetreden.
Het gaat hier o.a. over sensibilisering rond het onontvankelijk verklaren van vergunningsaanvragen als gegevens ontbreken, of het eventueel aanpassen van de criteria bij de verplichte keuring van de privéwaterafvoer.
Maatregelen daarrond nemen valt echter buiten de scope van het opstellen van een verordening.
• Sensibilisering
Ook pleiten de SERV en de Minaraad voor een sensibiliseringscampagne die de voordelen van hemelwater(her)gebruik, buffering en infiltratie in de verf zet. Ze vragen ook aandacht voor kwetsbare gezinnen die de investeringen om te voldoen aan de verordening niet kunnen betalen. Voor die groep moet bij prioriteit gewerkt worden aan collectieve oplossingen. Daarbij is bijzondere aandacht nodig voor kwetsbare stedelijke wijken, waar de bevolkingsdichtheid hoger dan gemiddeld is en de koopkracht lager. (SERV-Minaraad p. 11)
Ook de SARO vraagt op een aantal plaatsen in haar advies aandacht voor sensibilisering.
Ook voor de VVSG is een goede ondersteuning en sensibilisering essentieel. Tijdens de overlegvergadering werden meerdere mogelijkheden, zoals richtsnoeren, FAQ, .. overlopen.
De noodzaak aan communicatie en sensibilisering kan worden bijgetreden. De eerste afspraken hierrond zijn reeds gemaakt binnen de CIW, en tussen VMM en departement Omgeving. De opmerking rond de kwetsbare gezinnen is moeilijker te begrijpen. Wie niet bouwt, moet ook geen ingrepen doen om te voldoen aan de verordening. Enkel wanneer men bouwt of verhard moet men ingrepen doen. Die bedragen een fractie van de bouwkosten zelf.
• Legistieke kwaliteit
De SERV en Minaraad vragen om een aantal begrippen te verduidelijken, bepaalde inconsistenties weg te werken en de legistieke kwaliteit van het besluit te verbeteren. (SERV-Minaraad p. 11 e.v.)
Het gebruik van definities is conform de omzendbrief regelgevingstechniek: Definities uit hogere regelingen worden geacht geldig te zijn voor de uitvoeringsbesluiten ervan (definities in VCRO bijvoorbeeld). Om discrepanties te vermijden met definities in andere sectorale regelgeving, wordt naar die andere sectorale regelgeving verwezen (bv. VLAREM)
Er werd getracht de verschillen en inconsistenties tussen de bepalingen in het besluit en de toelichting in het verslag aan de Vlaamse Regering weg te werken. Ook nummering werd gecontroleerd.
De suggestie dat de toelichting van sommige begrippen beter gebeurt aan de hand van concrete voorbeelden in het technisch achtergronddocument wordt ten volle bijgetreden. Dit document kan eveneens inspelen op innovatieve oplossing. De door de SERV en Minaraad overgemaakte bijlage met niet-exhaustieve lijst van suggesties die een nadere uitklaring nodig hebben zal meegenomen worden bij opmaak van het technisch achtergronddocument.

2.5 Overlegvergadering VVSG en VVP
Op 10 oktober 2022 vond de overlegvergadering met de VVSG en de VVP plaats.
Beide instanties waren positief over de voorgestelde verstrengingen.
Zo vond de VVSG het aangewezen en logisch dat de bepalingen uit de verordening hemelwater worden aangepast aan de huidige wetenschappelijke inzichten over de klimaatverandering.
De VVP gaf hierbij aan de verordening vooral gelezen te hebben met hun rol als adviesverlener (waterlopen tweede categorie) in het achterhoofd.

2.6 Onderzoek tot milieueffectrapportage
In toepassing van titel 4 van het DABM werd een plan-MER-screening uitgevoerd, op basis van de ontwerpverordening, zoals principieel goedgekeurd op 15 juli 2022.
De conclusie van het team MER luidde dat de voorliggende verordening geen aanleiding geeft tot aanzienlijke negatieve milieugevolgen en dat de opmaak van een plan-MER niet nodig is.
De plan-MER-screening werd door het team MER goedgekeurd op 28 november 2022.

2.7 Openbaar onderzoek over de ontwerp-verordening
Alle bezwaren en een antwoord op de bezwaren zijn opgenomen in een apart document dat in bijlage bij de beslissing van de Vlaamse Regering wordt gevoegd.

3. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Gehanteerde afkortingen:
- hemelwaterverordening van 2013: besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater
- VCRO: Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
- VLAREM: het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
- Vrijstellingenbesluit: het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1(Citeeropschrift)
Dit artikel voert een citeeropschrift in voor voorliggende verordening.

Artikel 2(Definities)
Voorliggende verordening voorziet volgende definities:

1° aftappunt
Deze definitie wordt overgenomen uit de huidige Hemelwaterverordening van 2013.

2° afvalwater
In de definitie van afvalwater wordt verwezen naar de definitie die opgenomen is in VLAREM. Deze luidt:
"- "afvalwater" : het verontreinigde water waarvan men zich ontdoet, zich moet ontdoen of de intentie heeft zich van te ontdoen, met uitzondering van hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen;"
Op deze manier kan er nooit een verschil zijn tussen afvalwater zoals beschouwd in VLAREM en voorliggende hemelwaterverordening.

3° buffervoorziening
De definitie van buffervoorziening wordt beperkt verfijnd in vergelijking met de hemelwaterverordening van 2013 om dit meer af te stemmen op de realiteit.
Tijdens het openbaar onderzoek werd de vraag gesteld wanneer een noodoverlaat niet relevant zou zijn. Een mogelijkheid tot overloop, in welke vorm ook, zou steeds aanwezig moeten zijn.
"Indien relevant" laat maatwerk toe. Een noodoverlaat is een fysische constructie zoals een buis. Maar een andere aanleg kan er ook uit bestaan dat de constructie bovengronds overloopt zonder dat er schade te verwachten is, waarbij er dus geen specifieke aanleg van een noodoverlaat nodig is.

4° groendak
Een groendak wordt gedefinieerd als een dak waar het water opgeslagen wordt onder of in de afwerkingslaag en waarbij de afwerkingslaag uit een vegetatielaag bestaat.
Niet eender welk groendak bevat voldoende hemelwaterbuffercapaciteit om als waterberging te fungeren. In praktijk wordt een `groendak' soms gebruikt om aan de hemelwaterbuffering en hergebruik onderuit te komen blijkt - eerder vanuit het economisch dan van het ecologisch of waterbergend principe. Echter, ook daken met een lage buffercapaciteit zijn te beschouwen als groendaken.
In de definitie wordt dan ook geen minimale opvangcapaciteit voorzien, wel in de inhoudelijke bepaling waar de de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte berekend wordt. Regelgevende elementen, zoals de opvangcapaciteit van een groendak, dienen niet opgenomen te worden in de definities.

5° hemelwater
Deze definitie stemt overeen met de definitie, gehanteerd in de Hemelwaterverordening van 2013.

6° hemelwaterput
Aan de definities is een definitie van een hemelwaterput toegevoegd aangezien deze ontbrak bij de definities van de hemelwaterverordening van 2013.
De definitie verplicht niet dat de put een ondergrondse constructie moet zijn. Een bovengronds reservoir is eveneens mogelijk. Zo kan een echt retentiedak zonder vegetatielaag beschouwd worden als een hemelwaterput die zich op het dak bevindt, als hij voldoet aan de vereisten van de verordening, zoals het uitgerust zijn met een pompinstallatie die onder andere de WC's bedient.

7° horizontale dakoppervlakte
De definitie van de hemelwaterverordening van 2013 wordt verduidelijkt in die zin dat het gaat over de verticale projectie, zonder de gebruikelijke dakgoten. Het is deze maatvoering die wordt vermeld op architectuurplannen, en die daardoor controleerbaar is voor een adviesverlener. (VVP overlegvergadering & bemerking tijdens openbaar onderzoek)
Als een hellend dak uitgeeft op een plat dakje, dan kan dit plat dakje niet beschouwd worden als een gebruikelijke dakgoot en moet zijn oppervlakte wel in rekening worden gebracht.

8° Infiltratie
Deze definitie is nagenoeg identiek overgenomen uit de hemelwaterverordening van 2013. Er is enkel aan toegevoegd dat infiltratie gaat over het indringen in de ondergrond.

9° infiltratievoorziening
De definitie van infiltratievoorziening werd verduidelijkt in vergelijking met de hemelwaterverordening van 2013. Daarnaast is toegevoegd dat het hier gaat over infiltratievoorzieningen voor hemelwater.

10° lozing
Deze definitie stemt overeen met de definitie, opgenomen in de Hemelwaterverordening van 2013.

11° waterdoorlatende verharding
Waterdoorlatende verhardingen worden gedefinieerd, aangezien de delen die uitgevoerd zijn als waterdoorlatende verharding niet mee worden opgenomen. (zie art. 8, § 2)
Dit zijn verhardingen die zijn uitgevoerd met waterdoorlatende materialen, zoals waterpasserende stenen, waterdoorlatend beton, ... in voorkomend geval geplaatst op een waterdoorlatende funderingslaag en een waterdoorlatende onderfunderingslaag waar het water gebufferd wordt.
Zo kan steenslagverharding vallen onder verharding die met waterdoorlatende materialen is uitgevoerd. De aanwezigheid van een funderingslaag en onderfunderingslaag (die eveneens waterdoorlatend dient te zijn) is niet verplicht. Het feit dat de steentjes zelf (vanzelfsprekend) niet waterdoorlatend zijn, is irrelevant. Het water infiltreert tussen de steentjes.
Het begrip `onderfunderingslaag' krijgt geen nadere invulling. De opbouw van waterdoorlatende wegenis inclusief de term onderfundering is o.a. duidelijk opgenomen en verduidelijkt in de technische richtlijnen van het onderzoekscentrum voor de wegenbouw: https://brrc.be/sites/default/files/2019-10/dossier05_nl.pdf
Op basis van de besprekingen binnen het CIW lijkt het aangewezen om te streven naar een minimaal nuttig bergingsvolume van 330 m3/ha waarbij de volledige opbouw een minimale doorlatendheid moet hebben van 5,4 x 10 -5 m/s in combinatie met maatregelen om te vermijden dat water bovengronds afstroomt naar derden indien het hellingspercentage hoger is dan 0,5%. Bij grotere hellingspercentages moeten er sowieso in de onderfundering extra maatregelen worden genomen, waardoor dit enkel via bijkomende motivatie kan aangevraagd worden zodat de vergunningverlener de garantie heeft dat er ook effectief een goede en werkbare uitvoering op terrein wordt voorzien.
Het hellingspercentage wordt voor de duidelijkheid in de verordening zelf opgenomen. Wel brengen we dit van 0.5% (wat volgens meerdere inspraakreacties vrij onrealistisch is aangezien elke oprit of verharding wel een bepaalde hellingsgraad heeft) naar 2%.
Hellingspercentages die hoger zijn dan 2% hebben tot gevolg dat er zonder extra maatregelen water op het lager gelegen stuk zal uittreden als de verharding volledig waterverzadigd is. Bij hogere hellingen zullen zoals gesteld maatregelen moeten genomen worden om dit te vermijden. Als dat niet haalbaar is, zullen andere uitvoeringsmethodes voorzien moeten worden waarbij bv. een rooster tot de mogelijkheden behoort. Dit is detailontwerp en kan echter niet opgenomen worden in een uitvoeringsbesluit, zonder elke ontwerpvrijheid en innovatie te beknotten.
Deze randvoorwaarden zijn niet zijn opgenomen in voorliggende vordering.
Er wordt immers voor geopteerd om in het besluit geen eisen te stellen aan waterdoorlatende materialen. Het technisch achtergronddocument zal dit verder uitwerken en verduidelijken welke types materialen en funderingsmaterialen al dan niet waterdoorlatend zijn. Hier kan eventueel nagegaan worden of een globale technische norm voor waterdoorlaatbaarheid mogelijk is (SERV-Minaraad p. 13).
In tegenstelling tot Waterwegwijzer of andere publicaties die bedoeld zijn om tips te geven, is het niet aangewezen in een reglementair besluit voorbeelden of een limitatieve lijst op te nemen. Niet alleen zou dit zeer complex worden, het gevaar bestaat dat hierdoor mogelijk bestaande of nieuwe types verhardingen worden uitgesloten die wel voldoen.
Tijdens het openbaar onderzoek werd gevraagd om de eisen omtrent waterdoorlatende verhardingen in overeenstemming te brengen met hetgeen beschreven in het Standaardbestek 250. Dit standaardbestek is zeer technisch en gericht op het aanbesteden van projecten en omvat daarnaast verschillende soorten waterdoorlatende verhardingen, onderfunderingslagen e.d. Een eenduidige definitie van een waterdoorlatende verharding is hierin niet opgenomen. Zoals gesteld wordt het hellingspercentage op een meer realistische 2% gebracht en opgenomen in het besluit zelf. Boven dit percentage zullen extra maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat water te snel afwatert naar lager gelegen delen van de verharding. Er kan dus perfect gewerkt worden met waterdoorlatende verhardingen met hogere hellingspercentages, mits het respecteren van een correcte uitvoeringswijze. Dit dient echter in een technisch achtergronddocument uitgewerkt te worden en vormt geen onderdeel van het besluit.
Dit technisch achtergronddocument kan ook nader ingaan op de waterdoorlatendheid van niet-uniforme oppervlakten, vereiste waterdoorlatendheid van de voegen, ... Dit document zal ook de nodige concrete voorbeelden bevatten, zodat de beoordeling door de gemeente mogelijk wordt en de burger kan inschatten wat dit betekent. (zie SARO randnr.11)
Bij het verlenen van een vergunning kan rekening gehouden worden met het feit dat waterdoorlatende verhardingen op termijn hun werking kunnen verliezen. Hoe hiermee kan worden omgegaan, zal in het technisch achtergronddocument uitgewerkt worden.
Bovendien kan de vergunningverlenende overheid in concrete gevallen alsnog beslissen geen steenslag toe te staan op locaties met zeer zware belastingen (zoals frequent vrachtwagenverkeer).
Daar waar de op 15 juli 2022 principieel goedgekeurde tekst nog sprak over "bufferen", werd terecht opgemerkt dat deze term verwijst naar een vorm van vertraagde afvoer, wat niet noodzakelijk is bij een waterdoorlatende verharding (bv. als deze wordt geplaatst op een voldoende drainerende ondergrond). Deze term wordt dan ook niet langer gehanteerd.
De richtlijnen van het WTCB voor waterdoorlatende verhardingen koppelen het al dan niet voorzien van een afvoer aan de doorlatendheid van de onderliggende grond. De definitie verplicht aldus geen (vertraagde) afvoer noch verbiedt deze, dit kan dus perfect afgestemd worden op lokale terrein-condities.

12° Werken aan de afwatering
Werken aan de afwatering worden gedefinieerd als werken aan een bestaande overdekte constructie of gebouw waarbij de afvoer van zowel afval- en hemelwater ingrijpend wordt aangepast.
Enkele voorbeelden:
- wordt in de straat een gescheiden stelsel aangelegd, dan zal in de naastliggende woningen enkel de afvoer van hemelwater ingrijpend worden aangepast. De afvoer van afvalwater blijft meestal zo goed als ongewijzigd. Er is in zo'n geval dan ook geen enkele verplichting om een hemelwaterput of infiltratievoorziening te plaatsen.
- Verandert een burger enkel de interne afvoeren van badkamer en keuken, dan blijft de afvoer van hemelwater ongewijzigd. Dit zijn dan ook geen "werken aan de afwatering". Een dergelijke verbouwing valt niet onder het toepassingsgebied van de verordening.
Is ook geen ingrijpende werken aan de afwatering, maar een punctuele ingreep:
- Het afbuigen van de regenpijpen naar het gazon met de plaatsing van een bijkomende douche op zolder
Zowel het hemelwaterafvoersysteem als het afvoersysteem van afvalwater moeten beide ingrijpend worden gewijzigd, wil een verbouwing onder het toepassingsgebied van de verordening vallen.
De SARO vraagt te verduidelijken waarom een aanpassing van zowel het afval- als het hemelwatertracé als voorwaarde wordt gehanteerd. Dit impliceert immers dat voorliggend besluit niet van toepassing zou zijn in het geval van horizontale dak-uitbreidingen of van verbouwingen waarbij de volledige dakconstructie wordt vernieuwd, zonder aanleg van een afvoerpunt van het afvalwatertracé. De raad meent dat met deze voorwaarde een aantal evidente opportuniteiten onbenut blijven. (SARO randnr.8)
Het lijkt ons toch verregaand om bij verbouwingen waarbij ofwel enkel het afvalwatersysteem gewijzigd wordt ofwel enkel het hemelwatersysteem gewijzigd wordt, de verordening toe te passen. Dit neemt niet weg dat ook in die situaties de burgers er voor kunnen kiezen om alvast voorzieningen te plaatsen, ook al is dat niet verplicht.
Een aantal bezwaarindieners vroeger om concrete criteria vast te leggen voor aanpassingen die als `ingrijpend' beschouwd worden.
Het is quasi onmogelijk om eenvoudige criteria in een regelgevende tekst vast te leggen die moeten bepalen of een werk een ingrijpende wijziging is of niet gelet op de veelheid van situaties die zich kan voordoen. Dit kan enkel via voorbeelden in het technisch achtergronddocument gebeuren.
Het gaat immers niet enkel over het aantal lopende meter afvoer die wordt aangepakt, en de verhouding ervan tot de rest van de afvoerinstallatie, maar ook om vragen als:
- Is het bovengronds of ook ondergronds?
- Is het een loutere vervanging op dezelfde plek, of is het een wijziging van locatie?
Een combinatie van antwoorden op dergelijke vragen kan aangeven of iets ingrijpend is of niet.
Ten opzichte van de huidige hemelwaterverordening zijn een aantal definities verwijderd zoals het volume van de infiltratievoorziening en buffervoorziening, aangezien deze in meer detail aan bod komen in de relevante artikels.
Daarnaast bevatte de op 15 juli 2022 principieel goedgekeurde tekst een definitie voor het begrip "retentiedak". Retentiedaken bergen een bepaald volume water en houden dit vast, terwijl het via gebruik, een vertraagde afvoer, een slimme sturing, e.d. kan geledigd worden.
Gelet op de verschillende bezwaren die wijzen op verschillende knelpunten met retentiedaken (verschillende definities, concrete toepassing, verschil in het in mindering brengen,...) wordt de definitie van retentiedak geschrapt.
Ook voor de VVP was niet geheel duidelijk hoe moest worden omgegaan met retentiedaken. (VVP overlegvergadering)
Een echt retentiedak zonder vegetatielaag kan beschouwd worden als een hemelwaterput die zich op het dak bevindt, als hij voldoet aan de vereisten van de verordening, zoals als hij is uitgerust met een pompinstallatie die onder andere de WC's bedient. (=bovengrondse hemelwaterput)
Het gebruik van andere retentiedaken die niet volledig aan de eisen van de hemelwaterput voldoen, om de afwaterende oppervlakte in mindering te brengen (dimensionering van de infiltratie-of buffervoorziening) zal voortaan geregeld worden via de uitzonderingsmogelijkheid. Op die manier kan rekening gehouden worden met nieuwe, innovatieve oplossingen.
Het technisch achtergronddocument zal hier verder op ingaan.
Op de vraag om een definitie voor een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater toe te voegen, wordt niet ingegaan. Dit begrip wordt immers nergens in de verordening zelf gehanteerd. Dit geldt eveneens voor begrippen zoals duurzaamheid, ontharding of verdroging.
Op de vraag van de SARO om een definitie te voorzien voor `uitbreiden' wordt niet ingegaan. Als dit begrip al gedefinieerd zou moeten worden, is voorliggende verordening niet de juiste plaats. (SARO randnr. 10). Dit geldt eveneens voor het voorzien van een definitie voor het begrip "verharding". (SERV-Minaraad p. 13)
Het moge wel duidelijk zijn dat met uitbreiden hier horizontale uitbreidingen worden beoogd. Een hellend dak plaatsen op een gebouw dat momenteel een plat dak heeft, willen we niet vatten met de verordening.

Hoofstuk 2. Toepassingsgebied

Artikel 3(Doelstelling)
Dit artikel blijft nagenoeg ongewijzigd ten opzichte van de hemelwaterverordening van 2013. Enkel in punt 2° en 3° is het woord minimaal geschrapt aangezien dit geen toegevoegde waarde had.
Zo bevat dit besluit bepalingen rond het gebruik van hemelwater, de scheiding van hemelwater en afvalwater, bepalingen over de infiltratie, buffering en lozing van hemelwater afkomstig van verhardingen en overdekte constructies.
Het spreekt voor zich dat indien van toepassing de advies- en/of vergunningverlener voor verontreinigd water eveneens bijkomende maatregelen kan opleggen naar opvang toe, en dit in het kader van de watertoets.

Artikel 4(Toepassingsgebied)
Artikel 3 en artikel 4 van de Hemelwaterverordening van 2013 worden samengenomen en sterk vereenvoudigd. Op deze manier moet het toepassingsgebied van de hemelwaterverordening duidelijk zijn, zonder dat het onderscheid tussen welke aspecten er onder toepassingsgebied van de verordening vallen en welke niet verspreid is over twee artikels.
Het toepassingsgebied wordt verder verfijnd en afgebakend.
• Hemelwater
• Overdekte constructies bouwen of herbouwen, bestaande overdekte constructies verbouwen met werken aan de afwatering of uitbreiden
• Verhardingen aanleggen, heraanleggen of uitbreiden
• Aanleggen van een afwatering voor de constructies of de verhardingen waarvan het hemelwater voorheen op natuurlijke wijze in de bodem infiltreerde
• Ook van toepassing op openbaar wegdomein
• Buiten het toepassingsgebied van de verordening
Het artikel verduidelijkt dat het om verhardingen of daken moet gaan waar het regenwater op valt. In dat opzicht vallen verhardingen waar er geen rechtstreekse regenval is, niet onder de verordening. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verhardingen in tunnels, in ondergrondse garages, e.d.
Omdat de vrijgestelde werken binnen het openbaar domein niet onderworpen worden aan de hemelwaterverordening, wordt de link gelegd met de code van goede praktijk voor het ontwerp, de aanleg en het onderhoud van de rioleringssystemen (het ministerieel besluit van 20 augustus 2012 tot vaststelling van een code van goede praktijk voor het ontwerp en de aanleg van rioleringssystemen in uitvoering van artikel 2.3.6.3, § 3, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne).
•Hemelwater
Voorliggende verordening gaat niet over het water van douche, bad, wasmachine en condenswater van de droger, zogenaamd grijs water, dat eventueel hergebruikt zou worden.
Of infiltratie van regenwater gemengd met zogenaamd grijs water wel wenselijk is of dat dit dan eerder als droogweerafvoer moet beschouwd worden, moet verder onderzocht worden. Eens er een duidelijk kader is voor dergelijke pilootprojecten, moet bekeken worden in welke regelgeving dit best wordt geïntegreerd. Vermoedelijk zal dit niet de hemelwaterverordening zijn.
De SARO merkt op dat er best een uitzondering wordt voorzien voor vervuild hemelwater dat op het eigen terrein wordt gezuiverd (bv. middels een KWS-afscheider of coalescentiefilter) en volgens de VLAREM regelgeving vervolgens geloosd kan worden, aangezien dit ook een impact heeft op het watersysteem. (SARO randnr. 11) Dit hoort evenwel eerder tot VLAREM dan tot de hemelwaterverordening.
•Overdekte constructies bouwen of herbouwen, bestaande overdekte constructies verbouwen met werken aan de afwatering of uitbreiden
Voorliggende verordening wordt genomen in uitvoering van de VCRO, zodat de in de VCRO opgenomen definities ook gelden voor deze verordening. Dit betreft (zie art. 4.1.1 VCRO):
3° constructie : een gebouw, een bouwwerk, een vaste inrichting, een verharding, al dan niet bestaande uit duurzame materialen, in de grond ingebouwd, aan de grond bevestigd of op de grond steunend omwille van de stabiliteit, en bestemd om ter plaatse te blijven staan of liggen, ook al kan het goed uit elkaar genomen worden, verplaatst worden, of is het goed volledig ondergronds;
6° herbouwen : een constructie volledig afbreken, of méér dan veertig procent van de buitenmuren van een constructie afbreken, en binnen het bestaande bouwvolume van de geheel of gedeeltelijk afgebroken constructie een nieuwe constructie bouwen;
12° verbouwen : aanpassingswerken doorvoeren binnen het bestaande bouwvolume van een constructie waarvan de buitenmuren voor ten minste zestig procent behouden worden. Het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van een woning tot een maximum van 26 centimeter wordt beschouwd als aanpassingswerken binnen het bestaande bouwvolume;
De term verbouwen wordt mee opgenomen in de verordening, op deze manier kunnen ook ingrijpende renovaties onder het toepassingsgebied van de verordening vallen. Aangezien niet elke renovatie even ingrijpend is, wordt de mogelijkheid gegeven aan de vergunningverlener om dit te beoordelen en al dan niet randvoorwaarden op te leggen. Er wordt al wel verduidelijkt dat het verbouwingen moeten zijn met werken aan de afwatering.
Tijdens het openbaar onderzoek gaf één bezwaarindiener aan dat de koppeling het toepassingsgebied te zeer inperkt. Elke verbouwing waarbij het afvoerstelsel van afval- en hemelwater kan aangepast worden, zou moeten leiden tot het plaatsen van een hemelwaterput.
De VVSG merkt op dat het feit dat er bij verbouwingen zowel werken aan de afvalwaterafvoer als aan de regenwaterafvoer moeten zijn, vooraleer de verordening van toepassing is, er voor zorgt dat enkele evidente opportuniteiten onbenut blijven. (VVSG overlegvergadering)
Er wordt echter voor geopteerd om niet bij quasi elke verbouwing een hemelwaterput te verplichten, maar dit enkel te doen als naast de afvoer van hemelwater, ook deze van afvalwater ingrijpend wordt aangepast. Het is niet de bedoeling om verbouwers grote bijkomende kosten te laten maken voor werken aan de afwatering indien deze niet gepland waren.
Bij het uitbreiden van bestaande constructies is de link met werken aan de afwatering niet (langer) opgenomen. Alle uitbreidingen van bestaande overdekte constructies vallen voortaan onder het toepassingsgebied van de verordening, ook al wordt het hemelwater- en afvalwatersysteem van de bestaande constructie niet grondig gewijzigd.
De op 15 juli 2022 principieel goedgekeurde tekst koppelde bij het toepassingsgebied uitbreidingen en verbouwingen van overdekte constructies aan werken aan de afwatering. Dit zou een versoepeling inhouden op het vlak van het uitbreiden van overdekte constructies, alsook wat betreft de aanleg van een afwatering voor overdekte constructies of verhardingen groter dan 40m2 waarvan het hemelwater voorheen op natuurlijke wijze in de bodem infiltreerde. (SARO randnr. 8, SERV-Minaraad p.10, VVSG overlegvergadering)
Wat betreft uitbreidingen kan worden meegegeven dat alle uitbreidingen nu gevat zijn, ook deze zonder werken aan de afwatering.
Doordat bij een uitbreiding niet langer de koppeling gemaakt wordt met werken aan de afwatering, is het niet langer nodig het onderscheid tussen uitbreidingen en nieuwbouw te verduidelijken. Wel zal bij uitbreiding in een aantal gevallen rekening gehouden worden met de reeds bestaande constructie. Elke situatie waarbij een overdekte constructie tegen een andere overdekte constructie van dezelfde eigenaar wordt gebouwd, is een uitbreiding (bijvoorbeeld een carport tegen een woning).(SERV-Minaraad p. 10)
Er wordt afgestapt van de oppervlakte eenheid van 40 m2 vanaf wanneer de verordening van toepassing zou zijn. Dit om de boodschap mee te geven dat ongeacht de gebouwde of verharde oppervlakte, er steeds aandacht moet zijn voor het watersysteem. Hierdoor is de verordening van toepassing ongeacht of constructies vergunningsplichtig dan wel vrijgesteld zijn.
Verder wordt verduidelijkt vanaf wanneer er voldoende onverharde zone aanwezig is om te spreken van infiltratie op eigen terrein, namelijk een minimale onverharde zone van 25% waarin respectievelijk het gebouw of de verharding kan afwateren. Die zone kan bestaan uit planten of gewoon gazon. Daar het hemelwater moet kunnen infiltreren in deze onverharde zone zonder dat hiervoor een afvoersysteem moet worden voorzien, houdt dit in dat de onverharde zone in de buurt ligt (en op eigen terrein). Dit is een principe dat al langer werd opgelegd via het watertoetsadvies en bijgevolg ook best een juridische verankering krijgt. Het kan immers niet de bedoeling zijn om een zeer grote verharde oppervlakte op een heel kleine groenzone aan te sluiten, waardoor er vooral bovengrondse afstroming zal plaatsvinden.
De SARO ondersteunt deze keuze om de ondergrenzen voor de verplichte plaatsing van een hemelwaterput te schrappen. (SARO randnr. 12)
Voor kleine verhardingen (zoals een terras, een oprit, een tuinpad, ...) en kleine daken (zoals van een tuinhuis, een veranda, ...) is het aangewezen dat men het water gewoon in de tuin laat infiltreren. Doet men dat, dan is de verordening met zijn berekeningen niet van toepassing.
De SARO is van oordeel dat met de uitbreiding van het toepassingsgebied (geen ondergrens & verbouwen) aandacht zal gaan naar het waterbeheer van een brede range aan projecten. Door de uitbreiding wordt er bovendien verder ingezet op het `win-backprincipe'.
De SARO kan deze beslissingen dan ook ondersteunen.
•Verhardingen aanleggen, heraanleggen of uitbreiden
De verordening is verder enkel van toepassing als verhardingen worden aangelegd of heraangelegd.
Met heraanleg wordt bedoeld dat ook de funderingslaag wordt vervangen. Het vervangen van de afwerkingslaag van een verharding is geen heraanleg als een funderingslaag aanwezig is en behouden blijft. Dit wordt ook beschouwd als een louter onderhoudswerk, zoals gedefinieerd in de VCRO.
•Aanleggen van een afwatering voor de constructies of de verhardingen waarvan het hemelwater voorheen op natuurlijke wijze in de bodem infiltreerde
De op 15 juli 2022 principieel goedgekeurde tekst bevatte niet langer dit onderdeel van het toepassingsgebied. De SARO merkte terecht op dat dit een versoepeling zou inhouden op het vlak van het uitbreiden van overdekte constructies, alsook wat betreft de aanleg van een afwatering voor overdekte constructies of verhardingen groter dan 40m2 waarvan het hemelwater voorheen op natuurlijke wijze in de bodem infiltreerde. (SARO randnr. 8)
Ook de SERV en de Minaraad merkten terecht op dat dit niet langer de verordening zou vallen. (SERV-Minaraad p. 9)
Dit onderdeel van het toepassingsgebied wordt dan ook hernomen uit de hemelwaterverordening van 2013.
•Ook van toepassing op openbaar wegdomein
De bepaling dat de verordening niet van toepassing is op openbaar wegdomein wordt niet langer behouden.
Op deze manier wordt niet langer de boodschap gegeven dat maatregelen voor het openbaar domein niet van toepassing of relevant zijn. Hoewel heel wat wegbeheerders en rioolbeheerders dit op een correcte en duurzame wijze integreren in projecten, blijft dit voor meerdere projecten terugkomen als argument om geen maatregelen toe te passen op openbaar domein.
Hierbij wordt wel gewezen op het feit dat heel wat projecten op openbaar wegdomein kunnen genieten van een vrijstelling van vergunning. Vallen deze handelingen onder artikel 10 van het Vrijstellingenbesluit, dan is deze verordening niet van toepassing. (zie verder)
Op openbaar domein gaat de voorkeur naar globale of collectieve oplossingen voor grote gehelen wegenis. Dat is praktisch zeer moeilijk bij kleine ingrepen, zoals de heraanleg van een kruispunt, of de plaatsing van een bushokje.
Deze ingrepen zijn vandaag de dag vrijgesteld van vergunning op openbaar domein. Voorliggende verordening sluit zich hier dan ook bij aan: in die situaties waarin er een vrijstelling van vergunning geldt op openbaar domein, geldt ook de niet-toepassing van de verordening. Op die manier vallen kleine constructies op openbaar domein, zoals bushokjes, buiten toepassing van de verordening (en dienen ze ook geen beroep te doen op de uitzonderingsregel).
De VVSG vraagt duidelijkheid wanneer een werk in bestaande infrastructuur moet voldoen aan de nieuwe normen. Meer bepaald zou het moeten gaan om ingrijpende werken (in principe een volledige herinrichting) waarbij de afwatering kan aangepast worden of wordt aangepast.
Zoals aangegeven wordt verduidelijkt dat het vervangen van de afwerkingslaag van een verharding niet beschouwd wordt als het heraanleggen van een verharding, als een funderingslaag aanwezig is en behouden blijft. Daarnaast wordt voorliggende verordening afgestemd met het Vrijstellingenbesluit, door die handelingen op openbaar domein die vrijgesteld zijn van een vergunning, ook buiten het toepassingsgebied te houden. Hierdoor zullen deze niet langer moeten voldoen aan de verordening en in voorkomend geval een uitzondering moeten aanvragen.
Zoals door de adviesraden wordt opgemerkt is het mogelijk dat de gekozen voorziening bij wegenisprojecten een eind van de wegenwerken zelf vandaan ligt. Het is mogelijk om één omgevingsvergunning te vragen voor twee locaties tegelijk (de wegenis en de voorziening). (SARO randnr. 25, SERV-Minaraad p. 9)
Op openbaar domein ligt de focus doorgaans op infiltratie, maar ook hier kunnen initiatiefnemers denken aan mogelijkheden tot gebruik.
Daarnaast is het ook niet zo dat de strenger wordende verordening een negatieve impact zal hebben op de `time to permit' en de kost voor een heel aantal wegenisprojecten op openbaar domein. Openbaar domein moet nu ook reeds voldoen aan de code van goede praktijk voor rioleringssystemen, die ook stelt dat er moet geïnfiltreerd worden.
•Buiten het toepassingsgebied van de verordening
Infiltratie op eigen terrein zonder noodzaak van een afvoersysteem
De verordening is niet van toepassing als het hemelwater op eigen terrein in de onverharde zone infiltreert zonder dat hiervoor een afvoersysteem moet worden aangelegd, dakgoten en standpijpen uitgezonderd.
De onverharde zone moet een minimale oppervlakte hebben van een vierde van de afwaterende oppervlakte die in rekening moet worden gebracht en aangesloten moet worden voor de dimensionering van een infiltratievoorziening.
Tijdens het openbaar onderzoek werd gevraagd om naast een minimale oppervlakte van de onverharde zone ook een minimaal volume te voorzien, om te vermijden dat het hemelwater bij hevige regenval onmiddellijk afvloeit naar andere percelen.
Het is echter niet de bedoeling om de dimensionering van een infiltratievoorziening aan de onverharde zone te koppelen. Er kan in principe op twee manieren voldaan worden door ofwel een voldoende grote onverharde oppervlakte te gebruiken om het water naar af te voeren ofwel door een infiltratievoorziening aan te leggen. Bij hevige neerslag zullen beide steeds afvoer van water genereren, daar zit immers geen verschil op.
Door de oppervlakte van de onverharde zone te koppelen aan de afwaterende oppervlakte, zal deze oppervlakte voor infiltratie groter worden naarmate de overdekte constructies of verhardingen groter worden.
De SARO vindt het evident dat de oppervlakte waarop het water kan insijpelen voldoende groot moet zijn om het hemelwater op te vangen. Het is in die zin positief dat het voorliggend besluit verduidelijkt dat de onverharde zone een minimale oppervlakte van een vierde van de afwaterende oppervlakte moet hebben. De raad merkt daarnaast op dat het desgevallend wenselijk kan zijn om de onverharde zone -met het oog op de creatie van extra buffervolume- uit te voeren als een verlaging van het maaiveld en dat de onverharde zone niet mag afwateren naar percelen van derden. (SARO randnr. 11) De verordening maakt dit mogelijk. Bovendien blijven de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
Zijn er in de onverharde zone ondergrondse constructies aanwezig die verhinderen dat het hemelwater infiltreert, zal de oppervlakte boven deze constructies niet in aanmerking komen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan kelders, ondergrondse parkings en dergelijke.
Handelingen die zijn opgenomen in artikel 10 van het Vrijstellingenbesluit
Zowel tijdens het openbaar onderzoek als tijdens de overlegvergadering met VVSG en VVP kwam de vraag naar boven om bepaalde handelingen op openbaar domein uit te sluiten van voorliggende verordening.
Dit ging vooral over lokale heraanleg van een verharding kleine constructies of sleuven.
In artikel 10 van het Vrijstellingenbesluit zijn verschillende handelingen opgenomen waarvoor geen vergunning nodig is. Voor de transparantie en eenvoud wordt voorgesteld deze handelingen uit te sluiten van het toepassingsgebied van voorliggende verordening.
Zo bevat dit artikel 10 een vrijstelling voor:
-de aanleg van verhardingen met een oppervlakte 300 m2 of minder en met een reliëfwijziging van minder dan 50 cm (1° )
-het geheel of gedeeltelijk wijzigen van een bestaande verharding. De vrijstelling geldt niet als de bestaande weg een aardeweg, grindweg, steengruisweg of kasseiweg is of als de bestaande weg een waterdoorlatend karakter heeft (2° )
-de aanleg van verhoogde kruispunten, verkeersdrempels en andere verkeersremmende ingrepen binnen de bestaande verhardingsbreedte (3° )
Vallen bijgevolg niet onder de verordening: een plaatselijke sleuf, de aanleg van een verkeersdrempel, een verhoogd kruispunt en dergelijke. Bij deze punctuele wijzigingen is het niet realistisch om een volledige heraanleg van het ondergronds rioleringsstelsel met infiltratievoorzieningen op te leggen.
Ook sleuven, die gemaakt worden over lange afstand, maar louter om een nutsvoorziening aan te leggen of te wijzigen, worden uitgesloten van het toepassingsgebied. Het is niet steeds realistisch om in zo'n geval de aanleg van een gescheiden stelsel en infiltratievoorzieningen op te leggen.
Er geldt immers een vrijstelling voor gebruikelijke ondergrondse constructies en aansluitingen, zoals installaties voor het transport of de distributie van drinkwater, afvalwater, elektriciteit, aardgas, warmte- en koudenetleidingen en andere nutsvoorzieningen (4° ).
Daarnaast worden ook kleine gebouwen en overdekte constructies op openbaar domein uitgesloten van het toepassingsgebied van voorliggende verordening. Op openbaar domein gaat de voorkeur naar globale of collectieve oplossingen voor grote gehelen wegenis.
Er is immers geen omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen nodig voor de gebruikelijke aanhorigheden (5° ) en de technische constructies van algemeen belang met een maximaal volume van 30 kubieke meter en een maximale hoogte van 5 meter (6° )
Hierbij kan gedacht worden aan bushokjes of elektriciteitscabines. Globale of collectieve oplossing zijn praktisch zeer moeilijk bij kleine ingrepen.
In veel gevallen zouden deze constructies niet voldoen aan de bepalingen van de verordening (geen mogelijkheid tot plaatsing hemelwaterput) waardoor deze gebruik zouden moeten maken van de uitzonderingsregel. Dit zou impliceren dat deze juist daarvoor een vergunningsprocedure zouden moeten doorlopen, wat niet wenselijk wordt geacht voor dergelijke constructies op openbaar domein.
Vandaar wordt ervoor geopteerd dat voorliggende verordening niet van toepassing is op deze handelingen.
Als voorbeeld van constructies waarop de verordening ook niet van toepassing is, kan worden verwezen naar tunnels die volledig ondergronds liggen. Tunnels hebben geen afvoersysteem van het water dat boven op de tunnel valt. Het brugdek zelf ontvangt wel water en dit water wordt opgevangen en afgevoerd en zal dus onderhevig zijn aan bronmaatregelen. Dit wil echter niet zeggen dat er een hemelwaterput moet voorzien worden aangezien het in de spraakgebruikelijke betekenis over verharding gaat. Bij een tunnel moet de oppervlakte van de overdekte rijbaan niet worden in rekening gebracht. Er valt immers geen water op. Enkel de oppervlakte van de niet overdekte rijweg die naar de tunnel leidt, moet worden in rekening gebracht.
Veel kleine aanpassingen aan bestaande verhardingen op openbaar domein zullen dan ook niet onder de verordening vallen. (zie vraag SARO randnr. 9)
Afvalwater en grijs water
Het toepassingsgebied van de verordening focust op proper regenwater.
Als hemelwater door contact met delen van de verharding zo vervuild is dat het als afvalwater moet worden beschouwd, vallen die delen niet onder dit besluit.
Er worden geen randvoorwaarden voor afvalwater opgelegd; dit wordt in andere regelgeving gevat. Er wordt dan ook geen onderscheid gemaakt tussen afvalwater als resultaat van bv. een industrieel proces (met een min of meer constant debiet) en (potentieel) vervuild hemelwater (dat gekenmerkt kan worden door grote piekdebieten).
Daarnaast kan een vergunningverlenende overheid steeds extra randvoorwaarden opleggen aan de afstroom van vervuilde oppervlaktes om een te grote impact op het afwaartse stelsel te ondervangen.
Via de watertoets kan dit bij vergunningverlening voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten worden meegenomen.
De SERV en de Minaraad merken op dat hemelwater ook door contact met een overdekte constructie vervuild kan geraken. (SERV-Minaraad p. 15) De gevallen waarin dit zou voorvallen zijn echter zeer beperkt: bv. door een volledige woning te voorzien van een loden dak. De vragen die zich hierbij stellen, spelen eerder op vergunningenvlak dan als algemene regel bij de hemelwaterverordening.

Hoofdstuk 3. Algemene bepalingen

Artikel 5(Ingebruikname)
Uiterlijk bij de ingebruikname van de overdekte constructie of de verharding, moet de hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer in gebruik worden genomen. Vanaf dan moet de hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer in gebruik blijven.
Bij een uitbreiding van een reeds bestaande constructie of verharding, zal men de uitbreiding pas in gebruik mogen nemen na de plaatsing van de hemelwaterput, infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer.
Aan dit artikel is een passage toegevoegd dat de voorzieningen als een goede huisvader/moeder moeten onderhouden worden. Een hemelwaterput of infiltratievoorziening werkt immers maar afdoende wanneer ze goed onderhouden wordt.
Tips voor het onderhoud van de installaties (hemelwaterput, toestellen hergebruik) of om bv. geurhinder te voorkomen - kunnen, omwille van hun technische aard, worden opgenomen in het achtergronddocument.
Ten opzichte van de Hemelwaterverordening van 2013 is de oplijsting geschrapt over de elementen die op de plannen moeten staan.
Daarnaast is dit vandaag de dag reeds opgenomen in het normenboek van departement Omgeving en zouden dossiers in principe niet volledig mogen verklaard worden als de gevraagde gegevens niet of niet correct zijn opgenomen. Het zal er dus vooral op aankomen om vergunningverleners hierop te wijzen om een betere toepassing af te dwingen. Het behoud van deze oplijsting op deze locatie heeft alleszins geen meerwaarde meer.
Op de vraag van de SERV-Minaraad om de ingebruikname van alle opgelegde voorzieningen te verplichten (door gebruik van het woord `en' in plaats van `of') wordt niet ingegaan. Het is immers niet zo dat de drie mogelijke voorzieningen ook altijd in elk geval van toepassing zijn. Legistiek gezien wordt het voegwoord `of' gebruikt als men 'of x, of y, of allebei' bedoelt. Het voegwoord `of' sluit de betekenis van `en' niet uit. (SERV-Minaraad p.15)

Artikel 6(Verhouding met afvalwater)
Dit artikel bevat de verplichting van gescheiden afvoer van hemelwater en afvalwater.
Voor wat verstaan moet worden onder afvalwater wordt aangesloten bij de definitie van VLAREM.
Pro memorie:
- "afvalwater" : het verontreinigde water waarvan men zich ontdoet, zich moet ontdoen of de intentie heeft zich van te ontdoen, met uitzondering van hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen;
Dit artikel omvat geen belangrijke wijzigingen. Er wordt enkel wel verduidelijkt wat er in dit artikel (en enkel in dit artikel) met bestaande gebouwen wordt bedoeld, namelijk deze bebouwing die reeds aanwezig was voor de vorige verordening uit 2004 in voege was getreden.
Aldus is deze bepaling afgestemd met VLAREM en worden twee verschillende bepalingen voor dezelfde ingreep vermeden.
Dit artikel is toegevoegd om te vermijden dat voor gebouwen die reeds onderworpen waren aan de hemelwaterverordening bijkomende maatregelen genomen moeten worden. In dat opzicht kan deze bepaling niet geschrapt worden.
Systemen inzake grijs- of zwartwaterrecuperatie zijn niet gevat door de verordening. Dit zit grotendeels nog in de proefprojectfase en kan via een uitzondering opgevangen worden. Het is aangewezen om dergelijke zaken in het technisch achtergronddocument al kort aan te halen.
Dit artikel moet gelezen worden samen met het toepassingsgebied van de verordening.

Hoofstuk 4. Normen inzake de verplichte plaatsing van een hemelwaterput, infiltratievoorziening of buffervoorziening met vertraagde afvoer

Artikel 7(Hemelwaterput)
Het artikel 7 van de Hemelwaterverordening van 2013 wordt sterk uitgebreid om enerzijds het opvangvolume van regenwaterputten te vergroten om droogteperiodes te kunnen overbruggen en anderzijds om maximaal gebruik van regenwater op te leggen. In de huidige situatie volstaat één aftappunt, bijvoorbeeld een buitenkraantje, waardoor de functie van hemelwaterputten in het integrale waterbeheer uiterst beperkt is.
•Verplichting bij welbepaalde handelingen
De plaatsing van een of meer hemelwaterputten is verplicht bij:
- nieuwbouw of herbouw van een overdekte constructie
- verbouwing van een bestaande overdekte constructie, met werken aan de afwatering
In de realiteit blijkt bij renovatie het gebruik van regenwater voor sanitair e.d. vandaag de dag niet systematisch ingebouwd te worden. Het is echter van belang om van deze gelegenheid gebruik te maken om dit gebruik mee te voorzien. Indien gebruik niet mogelijk blijkt omwille van technische redenen, kan dit natuurlijk steeds via een uitzonderingsaanvraag gemotiveerd worden.
- uitbreiding van een bestaande overdekte constructie.
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen
- alle gebouwen, zodra ze juist 1 woongelegenheid bevatten. Dus ook op een groot gebouw met een inpandige conciërgewoning. ( § 1)
- alle gebouwen die meerdere woongelegenheden bevatten, ook als ze andere functies omvatten. ( § 2)
- alle overdekte constructies die geen enkele woongelegenheid bevatten. ( § 3)
Bij kleine constructies zoals tuinhuizen en carports wordt uiteraard de voorkeur gegeven aan infiltratie ter plekke.
De hemelwaterverordening 2013 verplichtte een hemelwaterput bij nieuwbouw of herbouw. Hierbij werd geen uitzondering gemaakt voor bestaande, onvergunde gebouwen. Met andere woorden, de verordening 2013 was ook van toepassing bij regularisatie-aanvragen.
Het is niet de bedoeling om bestaande, onvergunde overdekte constructies of gebouwen buiten het toepassingsgebied van de Hemelwaterverordening 2023 te laten vallen.
Vandaar dat verduidelijkt wordt wat onder bestaande gebouwen of bestaande overdekte constructies moet worden begrepen, nl. de hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen of hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte overdekte constructies die gebouwd zijn op het ogenblik van de vergunningsaanvraag of, als het over van vergunning vrijstelde handelingen betreft, op het ogenblik van de start van deze vrijgestelde handelingen. ( § 6)
Deze definitie is bewust verschillend van de definitie in artikel 6, waar het gaat over de verplichting van gescheiden afvoer van hemelwater en afvalwater.
De SARO vindt het positief dat de plaatsing van een hemelwaterput ook in het geval van uitbreidingen en verbouwingen met werken aan de afwatering wordt verplicht. De raad merkt op dat de plaatsing van een hemelwaterput bij een bestaande constructie technisch niet altijd evident is, en vindt het positief dat voorliggend besluit hiertoe afwijkingsmogelijkheden voorziet.
Wat betreft de vraag tot verdere verduidelijking van de begrippen `verbouwen' en `uitbreiden', wordt verwezen naar de bespreking van artikel 4. (SARO randnr. 12)
•Minimaal volume van de hemelwaterput
De minimale volumes van hemelwaterputten worden gekoppeld aan de horizontale dakoppervlaktes bij nieuwbouw of herbouw.
Er wordt een minimaal volume vastgelegd voor ééngezinswoningen ( § 1) dat afgestemd is op de beschikbare klimaatscenario's en een standaard verbruik. Hierbij is een getrapt systeem ingeschreven waarbij bij grotere dakoppervlaktes ook grotere hemelwaterputten worden opgelegd.
Het is steeds toegestaan om grotere putten te installeren, maar op basis van modelleringen blijkt dat dit niet steeds nuttig is. In bepaalde situaties is de grootte van de dakoppervlakte limiterend voor de waterbeschikbaarheid en niet het volume van de hemelwaterput.
De regelgeving voorziet dus niet dat een grotere opvang verplicht is als uit de aanvraag blijkt dat de gebruiksmogelijkheden niet in verhouding zijn tot het vastgelegde volume.
Dit biedt een voldoende garantie dat er geen nodeloze investeringen gebeuren en in specifieke situaties kan altijd steeds via een uitzondering gemotiveerd worden waarom voor een bepaalde oplossing gekozen is.
Hoewel de berekening van de inhoud volgens sommigen zorgt voor onlogische situaties, is dit het gevolg van het werken met sprongen. Een regeling met bv. een minimaal bijkomend volume per vierkante meter horizontale dakoppervlakte maakt de berekening alleen maar complex. Op basis van het huidige voorstel is het heel duidelijk hoeveel volume hemelwaterput er bij een bepaalde woning moet voorzien worden.
Hoewel een hemelwaterput van 5 000 liter bij een woning tot 80 m2 klein lijkt, en niet aangepast aan de klimaatverandering, wordt niet verplicht om een grotere put te plaatsen bij een gebouw kleiner dan 80 m2 omdat de toevoerende dakoppervlakte anders te beperkt is om de put te vullen.
Er wordt bij de berekening geen variatie in gezinsgrootte in rekening gebracht. Hoewel bij grotere gezinnen meer gebruik mogelijk zal zijn dan bij kleinere gezinnen, is er geen relatie te leggen tussen gezinsgrootte en dakoppervlakte. Het is echter steeds toegelaten om grotere regenwaterputten te steken als men verwacht dat er veel meer hergebruik is. Hierbij moet er rekening mee gehouden worden dat de toevoerende dakoppervlakte eveneens maatgevend is om een vulling van de regenwaterputten te krijgen.
Daarnaast wordt aangegeven dat bij verbouwingen met werken aan de afwatering of uitbreidingen een bijkomende hemelwaterput niet verplicht is als er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is.
Er is voor gebouwen met meerdere woongelegenheden ( § 2) eveneens een aparte passage opgenomen. De gebruiksmogelijkheden bij nieuwbouw of herbouw zijn hier zeer groot, maar vaak worden deze sterk onderbenut. Gezien de ligging in vaak meer verstedelijkt gebied met soms weinig andere mogelijkheden voor opvang van hemelwater, is een maximale inzet op gebruik van hemelwater aan de orde.
Er wordt een minimaal volume voorzien per vierkante meter horizontale dakoppervlakte.
Per begonnen putvolume van 5000 liter wordt minimaal een wooneenheid op de hemelwaterput aangesloten, voor zover er voldoende wooneenheden aanwezig zijn. Zo zal een tweegezinswoning met een dak van 110 m2 een put moeten voorzien van 11.000 liter, maar zullen er slechts 2 woongelegenheden op aangesloten worden. Bij een appartementsgebouw met 7 woongelegenheden en een dak van 110 m2 moet ook een put voorzien worden van 11.000 liter, maar moeten minstens 3 woongelegenheden worden aangesloten.
Het spreekt voor zich dat de verplichting tot maximaal hergebruik ( § 5) van toepassing is op elke aangesloten wooneenheid, en niet op de niet-aangesloten wooneenheden.
Bij verbouwingen met werken aan de afwatering of uitbreidingen waar er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, is een bijkomende hemelwaterput niet verplicht.
Ook voor andere overdekte constructies die geen enkele woongelegenheid bevatten ( § 3), is de plaatsing van een of meer hemelwaterputten verplicht. Van het verplichte minimale volume kan worden afgeweken als uit de aanvraag blijkt dat de hergebruiksmogelijkheden niet in verhouding zijn tot het voorziene volume.
Als er geen gebruiksmogelijkheden zijn en ook in de toekomst redelijkerwijze niet beschikbaar zullen zijn, moet het water geïnfiltreerd of gebufferd worden.
Hier geldt dat bij een verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding waar er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, een bijkomende hemelwaterput pas verplicht is als hij minimaal 10.000 liter groot zou moeten zijn. Deze bijkomende hemelwaterput dient het bijkomend volume te bevatten.
•Gebruik van het opgevangen hemelwater ( § 4)
Zoals aangegeven is hemelwater een belangrijke bron van water die het gebruik van andere hoogwaardige waterbronnen kan beperken. Vandaar dat maximaal moet worden ingezet op het gebruik van hemelwater, waar dit omwille van kwaliteitsredenen mogelijk is.
Om dit mogelijk te maken wordt voorzien dat elke hemelwaterput moet worden uitgerust met een operationele pompinstallatie en een of meer aftappunten die het gebruik van het opgevangen hemelwater mogelijk maken, tenzij de aftappunten gravitair gevoed kunnen worden.
Voorliggende verordening doet geen uitspraak over prioritering van gebruik (toiletspoeling, poetswater, wasmachine of gebruik buiten). Dit is ook niet nodig. In geval van watertekorten zal immers steeds expliciet gecommuniceerd worden bepaalde watergebruiken te beperken. Dit wordt als afdoende beschouwd. In geval van te weinig hemelwater, kan bijgevuld worden met drinkwater maar in eerste instantie moet het hemelwater wel maximaal gebruikt worden.
Indien er geen gebruiksmogelijkheden zijn voor het opgevangen hemelwater, moet het water geïnfiltreerd of gebufferd worden.
De SARO meent dat de mogelijkheden inzake nuttig hergebruik met deze bepalingen beter benut zullen worden en kan deze dan ook ondersteunen. (SARO randnr. 14)
De onmogelijkheid tot hergebruik zal bij de vergunningsaanvraag gemotiveerd moeten worden (cfr. art. 11). Voor bepaalde constructies, zoals bv. een bushokje of elektriciteitscabine lijkt dit niet moeilijk te motiveren. Echter, voor vrijgestelde constructies brengt dit motiveren mee dat deze constructies niet langer vrijgesteld zijn maar een vergunning dienen te bekomen. Vandaar dat kleine constructies (< 10m2) op openbaar domein niet onder het toepassingsgebied van voorliggende verordening vallen.
Dit komt deels tegemoet aan de bedenking van de VVSG dat het voor van vergunning vrijgestelde werken in het openbaar domein mogelijk moet zijn om van de verordening af te wijken. Kleine handelingen zullen niet onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, zodat ook geen afwijking gevraagd dient te worden.
Het is echter niet mogelijk om afwijkingen te laten motiveren, zonder dat dit gebeurt in het kader van een vergunningsprocedure. Immers, er zal altijd uitspraak gedaan moeten worden over deze motivering. Doordat de mogelijkheid tot uitzondering in de verordening zelf voorzien is, zal dit niet als afwijkend gezien worden voor de organisatie van een openbaar onderzoek.
Een hemelwaterput waar alleen een externe partij occasioneel water uit afneemt, zal niet het gewenste effect hebben naar het afwaartse waterstelsel aangezien deze bijna permanent vol zal staan. Ook dan is het beter om te infiltreren of te bufferen met vertraagde afvoer, of te voorzien in collectieve voorzieningen.
Zoals aangegeven bij het toepassingsgebied, gaat voorliggende verordening over hemelwater en gebruik hiervan. Andere systemen die voorzien in herbruik van het water van douche, bad, wasmachine en condenswater van de droger, worden niet uitgesloten, maar zullen via een uitzondering moeten aangevraagd worden. Er zal in dat opzicht moeten bekeken worden of infiltratie van regenwater gemengd met zogenaamd grijs water wel wenselijk is of dat dit dan eerder als droogweerafvoer moet beschouwd worden.
•Uitzondering op de verplichte plaatsing van een hemelwaterput ( § 5)
Voor de delen van het dakoppervlak die voorzien zijn van een groendak, is de aansluiting op een hemelwaterput niet verplicht. Dit omdat het water dat afstroomt van een groendak meestal niet helder genoeg is om zinnig te gebruiken.
De verplichte aansluiting op een hemelwaterput speelt nog steeds voor die delen van het dakoppervlak die niet voorzien zijn van een groendak. (zie SARO randnr. 15)
Mogelijke uitzondering op de verplichte plaatsing van een hemelwaterput
De op 15 juli 2022 principieel goedgekeurde tekst bevatte een regeling voor retentiedaken, waaronder een vrijstelling van aansluiting op een hemelwaterput mits voldaan werd aan bepaalde voorwaarden.
Uit de reacties die werden ontvangen op deze principieel goedgekeurde tekst bleek dat deze regeling meer vragen opriep dan dat ze oplossingen bood.
Zo werd er gewezen op verschillende definities, moeilijkheden bij het berekenen van de horizontale dakoppervlakte voor de dimensionering van de hemelwaterput in geval retentiedaken al dan niet een bepaalde opvangcapaciteit hadden, hoe het zat met aansluitingen op waterput en afvoer dan wel hergebruik...
Vandaar dat voorliggende verordening de regeling rond retentiedak niet langer als algemene mogelijkheid voorziet. Gebruik van retentiedaken en gevolgen hiervan naar verplichte plaatsing van een waterput, de berekening van de in mindering te brengen afwaterende oppervlakte voor de dimensionering van een infiltratievoorziening zullen worden opgevangen in het kader van de uitzonderingsregel en het technisch achtergronddocument dat duiding hierbij zal geven.
Geen uitzondering
Daken waar al het water wordt vastgehouden in een waterreservoirlaag zonder gebruik, hebben niet het gewenste effect naar impact op waterafvoer. Bij hevige neerslag zal er immers geen bergingscapaciteit beschikbaar zijn en zal alles zeer snel afstromen. Dit geldt tevens voor een groendak, opgebouwd zonder retentielaag - waar onder de substraatlaag een waterreservoirlaag (noppenplaat) met een zekere minimuminhoud zou worden geplaatst. Hoewel een dergelijke laag het water vasthoudt totdat het door de planten wordt opgenomen, heeft dergelijk systeem onvoldoende impact op piekafvoeren.
Alleen groendaken die de minimale opvangcapaciteit hebben van 50 l/m2 worden in mindering gebracht bij de dimensionering van de infiltratie-of buffervoorziening.
Groendaken met een te beperkte opvangcapaciteit hebben een veel te beperkte impact op de afwatering bij piekevents. Daarom is het van belang dat enkel groendaken die met een voldoende opvangcapaciteit een gedeeltelijke vrijstelling kennen. Combinaties met minder opslagcapaciteit in het groendak dat gecompenseerd wordt in de nageschakelde bronmaatregel (bv. infiltratievoorziening minder dan de helft reduceren) worden niet voorzien. Groendaken met verminderde capaciteit maar met nageschakelde maatregelen kunnen mogelijks leiden tot uitzondering op dimensionering van de infiltratie-of buffervoorziening via de uitzonderingsregel.
Tot slot werd nagegaan of het nodig of wenselijk was om een rechtstreeks bijvulverbod van drinkwater in de hemelwaterput op te nemen. Op basis van input van Aquaflanders is dit niet opgenomen omwille van volgende redenen:
- De meerwaarde voor het terugdringen van grote verbruiken is beperkt;
- De overschakelsystemen die moeten worden voorzien zijn enerzijds duur en anderzijds faalgevoelig met eveneens grote verliesstromen tot gevolg;
- De invoering van digitale meters de komende jaren zal een betere sturing mogelijk maken bij zware piekverbruiken zowel in droogteperiodes als voor lekdetectie

Artikel 8(Infiltratievoorziening)
De minimale grootte van percelen vanaf wanneer infiltratievoorzieningen dienen aangelegd te worden, wordt gevoelig verkleind van 250 m2 naar 120 m2. Het gaat hierbij om de totaliteit van percelen. Het hemelwaterbeheer in stedelijk gebied is van groot belang om lokale wateroverlast en verdroging tegen te gaan. Met deze wijziging wordt voorzien dat op veel meer locaties kan geïnfiltreerd worden. Daarnaast worden de mogelijkheden voor collectieve voorzieningen in de volgende artikels ook uitgebreid, indien dit aanleiding geeft tot meer optimale oplossingen.
Het feit dat de verordening geen regels oplegt bij eigendommen, kleiner dan 120 m2, wil niet zeggen dat infiltratievoorzieningen hier verboden zijn, alleen dat deze niet verplicht worden.
Deze oppervlakte is niet voorzien bij de verplichte plaatsing van een put. Hoewel ook de putten vrij groot kunnen zijn, kunnen deze desnoods ook onder gebouwen worden opgericht. Daarom wordt deze vrijstelling voor kleine percelen niet opgenomen.
•Berekening van de dimensionering van een infiltratievoorziening
Rekening houdend met de uitdagingen die de toename in extremen zowel naar hevige neerslag als langdurige droogtes ten gevolge van klimaatverandering ons stellen, is het nodig om de impact van de verharde oppervlakte op het watersysteem versneld te milderen. Daarom wordt de oppervlakte van de bestaande verharding of dakoppervlakte die mee moet aangesloten worden op de infiltratie- of buffervoorzieningen verdubbeld. Een verdere verstrenging wordt niet aangewezen geacht, omdat er nog steeds een aanvaardbare verhouding moet zijn tussen de kosten van de hemelwatervoorzieningen en de kosten van de uitbreiding zelf. Daarom wordt bij een kleine uitbreiding van een groot gebouw niet geëist dat een voorziening voor het hele gebouw wordt berekend.
Bij de in rekening te brengen en aan te sluiten afwaterende oppervlakte voor de dimensionering van een infiltratievoorziening worden verhardingen die een hellingspercentage van meer dan 2% hebben, niet meegerekend, ongeacht of deze waterdoorlatend zijn of niet. Door de hellingsgraad zal het water geen tijd hebben om te infiltreren. Dit is de reden waarom deze (≥ 2%) niet meegerekend worden bij het berekenen.
De SARO vindt het positief dat bij het berekenen van de afwaterende oppervlakte sterker wordt ingezet op het `win-back principe'.
Voorliggend besluit vermeldt niet expliciet welk deel van de bestaande dakoppervlakte in het geval van een uitbreiding en verbouwing in rekening moet gebracht worden voor de dimensionering van en aangesloten moet worden op de hemelwaterput. De SARO vraagt dit verder te verduidelijken. (SARO randnr. 14 en 21) Aangezien dit toch steeds maatwerk zal zijn, wordt het niet opportuun geacht om hier blokkerende regels over op te nemen.
De verplichte plaatsing van een infiltratievoorziening is wat betreft verbouwingen enkel van toepassing in het geval van werken aan de afwatering, bij uitbreidingen wordt de eis van werken aan de afwatering niet (langer) gesteld. (zie SARO randnr. 17)
Punt a) gaat over de oppervlakte (bv. van de nieuwbouw, uitbreiding, ...) punt b) over de extra oppervlakte om het historisch passief weg te werken. Dit zal, zoals nu het geval is, in het (nieuwe) technisch achtergronddocument verder verduidelijkt worden met figuren. Onderstaande figuur geeft de standaard situatie van een kleine uitbreiding weer.


Verder wordt ook verduidelijkt dat bij vrijwillige plaatsing van een hemelwaterput, deze ook effectief in mindering mag gebracht worden bij de bepaling van de aangesloten oppervlakte mits het voorzien van gebruik van het opgevangen hemelwater. Steeds is het zo dat gebouwen en verhardingen die ter plaatse infiltreren en dus niet afvoeren, niet mee in rekening moeten worden gebracht.
Tot slot wordt een bepaling toegevoegd welk deel van gecombineerde voorzieningen kan beschouwd worden als infiltratievoorziening. In tegenstelling tot wat SARO, VVSG en VVP opmerken, zijn gecombineerde voorzieningen niet uitgesloten (SARO randnr. 23, VVSG-VVP overlegvergadering).
Er moet opgelet worden dat combinaties niet steeds beschouwd moeten worden als uitzondering waardoor vrijgestelde (wegenis)werken misschien ongewild vergunningsplichtig worden
De normen zelf zijn geactualiseerd rekening houdend met de gedetrende neerslagreeks van Ukkel. Hierbij is enerzijds gekeken naar zowel neerslagextremen als naar droogteperiodes. Het is moeilijk te verantwoorden dat er systemen worden ontworpen die goed zijn voor één van beide aspecten, maar de andere problematiek compleet zouden negeren. De voorgestelde normeringen houden daarom rekening met enerzijds een voldoende hoog infiltratiepercentage om te garanderen dat het merendeel van de jaarneerslag in de bodem kan infiltreren. Anderzijds is erover gewaakt dat de totale afvoer (combinatie van noodoverlaat en eventueel knijpdebiet) onder controle blijft voor duurtijden van 1 uur, 3 uur en 12 uur.
Zo werd ook de dimensionering op het groenblauwpeil aangepast, waardoor deze veel beter in overeenstemming is met de voorliggende normen. Er werd daarbij nog gerekend met 5% leegstand, waar dit voor de verordening en ook in het kader van droogte beter is om te rekenen met 1% leegstand. Daarnaast laat het groenblauwpeil toe om ook gebruik afhankelijk van gezinsgrootte te laten variëren, wat in regelgeving niet kan vastgelegd worden zonder deze nodeloos complex te maken en waar basiswaardes in moeten worden opgenomen. De samenstelling van het aantal bewoners (en dus ook het gebruik) kan gedurende de levensduur van een gebouw immers ingrijpend wijzigen.
De SARO kan deze verstrenging vanuit het integraal waterbeheer ondersteunen (SARO randnr. 20)
•Vermindering van de dimensionering
Aanwezigheid groendak
Om de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte te bepalen, worden de horizontale dakoppervlakten van de delen van de daken die zijn uitgerust met een groendak door twee gedeeld.
Deze bepaling moet samen gelezen worden met de voorgestelde verstrenging van de normeringen voor groendaken. Deze moeten eveneens minimale opslagcapaciteit van 50 liter per vierkante meter hebben. Groendaken die hier niet aan voldoen, moeten bijgevolg volledig meegeteld worden.
Aanwezigheid hemelwaterput
Als in een hemelwaterput wordt voorzien die voldoet aan de bepalingen van artikel 7 kan de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte verminderd worden met 30 m2 per aangesloten woongelegenheid. Als er geen woongelegenheden aanwezig zijn, mag de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte verminderd worden met 30 m2.
Deze aftrek kan een aantal gevallen nog steeds leiden tot een negatieve afwaterende oppervlakte. Indien een hemelwaterput wordt voorzien voor zeer kleine oppervlaktes, heeft het echter geen zin om nog een infiltratievoorziening aan te leggen. De hemelwaterput zal in die gevallen immers nagenoeg nooit overlopen. Een negatieve afwaterende oppervlakte heeft in dat geval automatisch infiltratievolume en infiltratieoppervlakte "nul".
De SARO vindt de vermindering van 30m2 per aangesloten wooneenheid positief. De raad merkt evenwel op dat in het geval van gebouwen zonder wooneenheden of overdekte constructies met één wooneenheid, waar een groot nuttig hergebruik aangetoond kan worden, een grotere aftrek dan 30m2 mogelijk zou moeten zijn. (SARO randnr. 21) Dit kan opgevangen worden via de uitzonderingen.
In de hemelwaterverordening van 2013 wordt de korting voor extra herbruik toegelicht in het achtergronddocument. Dit technisch achtergronddocument zal worden herzien naar aanleiding van deze verordening.
•Kenmerken van de infiltratievoorziening
In principe bovengronds
Aangezien er in het verleden problemen zijn vastgesteld bij slecht werkende te diepe ondergrondse infiltratievoorzieningen, wordt aangegeven dat de aanleg van bovengrondse infiltratievoorzieningen de basis is. Infiltratievoorzieningen mogen immers niet worden afgedekt, tenzij de aanvrager gemotiveerd aantoont dat ondergrondse aanleg onvermijdbaar is. ( § 3)
Bovengrondse infiltratievoorzieningen hebben immers heel wat extra voordelen naar onderhoud, vermijden dichtslibbing, controle op verkeerde aansluitingen, groenblauwe inrichting, e.d. Omgekeerd zijn ondergrondse infiltratiesystemen gevoelig aan verstopping door verzanding en dragen ze bij aan verdroging. Bij hoge grondwaterstanden werken ze omgekeerd als een drainage. Controle door riool- en waterloopbeheerder op ondergrondse structuren is daarbij bijzonder complex. Wel nemen niet-afgedekte infiltratievoorzieningen in vergelijking met ondergrondse infiltratievoorzieningen een groter oppervlak in, waardoor deze zeker op kleinere percelen moeilijker realiseerbaar zijn.
Ook de SARO is voorstander om verder in te zetten op de toepassing van bovengrondse, groene infiltratievoorzieningen. Ze acht hierbij een (verdere) sensibilisering en ondersteuning bij de toepassing en het onderhoud van deze systemen noodzakelijk. (SARO randnr. 19)
Zo zullen wadi's de voorkeur verdienen boven infiltratiekratten.
Voor grotere projecten is het aangewezen minstens 3 infiltratieproeven en een grondwatermeting uit te voeren en de resultaten toe te voegen aan de vergunningsaanvraag, aangezien de impact op het afwaartse watersysteem groter is en een grondigere analyse nodig is om de impact goed in te schatten. Dit wordt ingevoerd vanaf een afwaterende oppervlakte van 1000 m2, doch enkel als men dieper wil infiltreren dan 50 centimeter.
Dit op voorstel van de VVP die aangaf op die manier te kunnen nagaan of er geen vijvers in plaats van werkende infiltratievoorzieningen worden aangelegd. Bovendien zou de provincie deze toch steeds opvragen. (VVP overlegvergadering)
Het technisch achtergronddocument kan hier verder op ingaan, alsook op de typegevallen wanneer ondergrondse infiltratievoorzieningen eventueel aanvaardbaar zijn. Dit document kan ook nader ingaan op hoe om te gaan met open infiltratievoorzieningen bij sterk hellende terreinen.
Eventuele uitdagingen en een aantal concrete criteria wanneer het overschakelen op een ondergrondse infiltratievoorziening als `onvermijdbaar' wordt beschouwd, zullen in het technisch achtergronddocument behandeld worden. Veiligheidsaspecten kunnen een reden zijn om toch af te dekken. Dit mag echter niet onterecht te pas en te onpas ingeroepen worden.
Daarnaast zou dit technisch achtergronddocument de criteria voor infiltratie/buffering die zijn opgenomen in de code van goede praktijk voor rioleringssystemen (hoofdstuk 3: bronmaatregelen) kunnen overnemen.
Geen onderscheid naar bodemtype of ligging
Er wordt geen onderscheid gemaakt naar bodemtype, dit zou de regelgeving en toepassing ervan nodeloos complex maken. Uit onderzoek in opdracht van VMM blijkt dat de variabiliteit binnen de bodemtexturen veel groter is dan tussen de verschillende texturen onderling. Concreet wil dit zeggen dat louter op basis van de bodemtextuur geen beslissing kan genomen worden of infiltratie al dan niet zinvol is. Zo blijkt uit een infiltratiestudie van 2016 dat bv. in veel leemgronden ook perfect kan geïnfiltreerd worden.
Daarnaast is het voor kleine oppervlaktes niet mogelijk om het water vertraagd af te voeren en zal infiltratie, hoewel beperkt, toch nog zinvol zijn.
Evenmin wordt rekening gehouden met gebieden die in mogelijks- of effectief overstromingsgevoelig gebied liggen. De afbakening als mogelijk of effectief overstromingsgevoelig gebied heeft geen effect op de infiltratie, aangezien deze gebieden ook afgebakend worden in zones waar infiltratie perfect mogelijk is maar bijvoorbeeld mogelijk de grondwaterstanden hoger zijn. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het bergend vermogen zou verkleinen binnen deze gebieden, mits een correcte uitvoering.
Infiltratieoppervlakte en buffervolume
De 8% infiltratieoppervlakte komt uit simulaties die doorgevoerd werden. Een infiltratievoorziening kan deel uitmaken van een tuinontwerp en moet dus niet als dusdanig als verloren ruimte opgevat worden. In het achtergronddocument kunnen voorbeelden gegeven worden wanneer uitzonderingen aanvaardbaar zijn of op welke manier multifunctioneel ruimtegebruik mogelijk is.
Met de bepaling inzake de diepte van 50 centimeter wordt bedoeld dat als de infiltratievoorziening minder dan 50 cm diep is, er vanuit gegaan wordt dat deze altijd boven de hoogste grondwaterstand zal gelegen zijn. Dieper infiltreren kan altijd. Bij diepere voorzieningen moet wel rekening gehouden worden met mogelijke aanwezigheid van grondwater. Dit kan eventueel verduidelijkt worden in het technisch achtergronddocument. Bij het infiltreren in een diepere zandlaag moet er wel op gelet worden dat er niet rechtstreeks in een grondwatertafel geïnfiltreerd wordt (VLAREM).
Gezien bij diepere voorzieningen rekening moet worden gehouden met mogelijke aanwezigheid van grondwater, is het criterium van 50 cm. eenvoudig hanteerbaar. Het is dan ook niet nodig om de hoogste grondwaterstand te schatten of bepalen op basis van de drainageklasse op de bodemkaart op geopunt.
Infiltratievoorzieningen mogen dus enkel met noodoverlaat uitgerust worden. Bij slecht doorlatende gronden kan er wel voor een combinatie gekozen worden (doorvoer op bepaalde hoogte), dit kan verduidelijkt worden in het achtergronddocument (nu reeds opgenomen in hoofdstuk 3 van de code)
Wordt een infiltratievoorziening uitgerust met een doorvoer, zal dit in praktijk vooral afvoeren en amper infiltreren, dit blijkt uit verschillende simulaties. Er wordt dan ook volop ingezet op infiltratie.
De technische detaillering van de infiltratievoorziening dient te worden weergegeven op de architectuurplannen, zodat kan worden nagegaan of de opgelegde infiltratievoorziening praktisch uitvoerbaar is op het betreffend perceel. Dit vereist mogelijks een aanpassing van de normenboeken.
Paragraaf 2 van de hemelwaterverordening van 2013 wordt geschrapt waarbij een verbod was voorzien op infiltratie van niet potentieel verontreinigd regenwater in beschermingszone I en II van drinkwaterwinningsgebieden. Het is moeilijk te verantwoorden dat proper regenwater in aanzienlijk grote gebieden niet kan infiltreren.
Bijkomende maatregelen die het risico op verontreiniging extra verlagen kunnen altijd opgenomen worden in het kader van de vergunningverlening.
De MinaRaad en de SERV steunen het feit dat het infiltreren van niet-vervuild hemelwater nu ook toegelaten wordt in drinkwaterwingebieden. Dit is aangewezen met het oog op het aanvullen van de grondwatervoorraden. Wel is extra aandacht nodig om infiltratie van vervuild water in deze gebieden te voorkomen. Volgens de raden kan dit door enkel open, bovengrondse en visueel controleerbare infiltratievoorzieningen toe te laten en het opnemen van extra sensibilisatie-acties naar initiatiefnemers en vergunningverleners in de preventieve maatregelen binnen het risicobeheer in de onttrekkingsgebieden. Dit betreft een aandachtspunt in het kader van de concrete vergunningverlening.

Artikel 9(Buffervoorziening)
Aan dit artikel wordt enkel toegevoegd wat moet gedaan worden als de aanleg van een infiltratiesysteem onmogelijk is.
Zo moet een buffervoorziening aangelegd worden als er om technische redenen geen infiltratievoorziening kan worden aangelegd (bv. een te lage infiltratiecapaciteit). Dit geldt slechts als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte groter dan of gelijk is aan 1000 m2. Deze oppervlakte is bewust gekozen. Wanneer men afwaterende oppervlaktes heeft die kleiner zijn dan 1000 m2, moet geen buffervoorziening geplaatst worden. De buffervoorziening wordt zo klein dat ze niet doeltreffend vertraagd kan lozen, zonder dat deze lozing regelmatig verstopt. Een vertraagde lozing voorzien die niet verstopt maar maakt dat de buffervoorziening snel leegloopt heeft geen zin. Een buffervoorziening zal bij te kleine oppervlaktes ofwel verstoppen (te kleine knijp) ofwel te veel doorvoeren en dus geen effect hebben.
Ook in de huidige situatie is er een verplichting tot infiltratie en kan maar met uitzondering overgestapt worden naar buffering met vertraagde afvoer. De analyse die rekening houdt met doorlatendheid en grondwaterstand, moet bijgevolg in de huidige situatie reeds uitgevoerd worden.
De regelgeving is er op gericht om in eerste instantie in te zetten op bovengrondse en ondiepe voorzieningen die veel minder snel voor problemen zorgen. Dit zou het onderzoek voor de vergunningverlener moeten doen afnemen. Buffervoorzieningen mogen zowel boven- als ondergronds.
Daarnaast worden voorzieningen die vertrekken van een buffering met vertraagde afvoer onderworpen aan een voldoend groot buffervolume vergelijkbaar met de voorzieningen met een lage infiltratiecapaciteit en met een beperkte doorvoer om water zo lang mogelijk in de voorziening te houden.
Het verschil in infiltratievolume/buffervolume is gebaseerd op simulaties/berekeningen en de impact op het afwaarts stelsel. De grootte van de constructies die zorgen voor een beperking in het doorvoerdebiet (`knijpopening') is gebaseerd op input van VLARIO.
In welke gevallen infiltratie technisch niet mogelijk is en op welke manier dit kan aangetoond worden zal verduidelijkt worden in het technisch achtergronddocument. Het is immers niet mogelijk alle gevallen op te lijsten. Hierbij kan tevens ingegaan worden of en hoe het in (effectief) overstromingsgevoelig gebied technisch haalbaar is om te infiltreren. (SARO randnr. 23).

Artikel 10(Aansluiting bestaande daken of verhardingen)
Tijdens het openbaar onderzoek werd ook de vraag gesteld hoe en in welke mate rekening moet worden gehouden met bestaande daken of verhardingen bij de aansluiting op de drie soorten voorzieningen.
Om dit te verduidelijken wordt voorzien dat - rekening houdend met de dimensionering van de hemelwaterput of infiltratie/buffervoorziening - een deel van of alle daken van de overdekte constructie of het gebouw moeten worden aangesloten. Bij deze daken worden ook de bestaande daken gerekend, voor zover deze nog niet zijn aangesloten.
Een aansluiting van (een deel van) een dak op de hemelwaterput, de infiltratievoorziening of de buffervoorziening is niet verplicht als daarvoor bijkomende leidingen onder of door bestaande gebouwen moeten worden aangelegd.
Het gaat hier wel over de daken van de overdekte constructie of het gebouw in kwestie. Bij de uitbreiding van een woning zal zowel het dak van de uitbreiding en dat van de bestaande woning aangesloten moeten worden (tenzij reeds aangesloten of tenzij bijkomende leidingen onder/door bestaand gebouw). Het dak van een vrijstaand bijgebouw, waar geen werken aan plaats vinden, moet niet mee aangesloten worden.
Ook voor verhardingen wordt dit verduidelijkt.
Rekening houdend met de dimensionering van de hemelwaterput of infiltratie/buffervoorziening worden een deel van of alle verhardingen, op de infiltratievoorziening of de buffervoorziening aangesloten. Ook de bestaande verhardingen, voor zover deze nog niet zijn aangesloten, moeten worden aangesloten.
Uitzondering hierop is dat aansluiting niet verplicht is als daarvoor bijkomende leidingen onder of door bestaande gebouwen moeten worden aangelegd. De voorwaarde naar aansluitendheid (de `in kwestie') wordt hier niet gesteld. Twee verhardingen op eenzelfde perceel, maar gescheiden door een smalle groenstrook moeten beide aangesloten worden.
Met een deel van de daken of verhardingen wordt een deel bedoeld dat minstens zo groot is als de daken en verhardingen die mee in rekening werden gebracht bij de bepaling van de afwaterende oppervlakte, conform de regels in artikel 8.

Artikel 11(Collectieve voorzieningen)
Hoewel de huidige verordening reeds heel wat mogelijkheden biedt rond collectieve voorzieningen, kwam dit toch nog regelmatig in de praktijk als pijnpunt naar boven.
Om zeer duidelijk de mogelijkheid in te schrijven om eveneens via collectieve voorzieningen te voldoen aan de verordening zijn alle bepalingen omtrent collectieve voorzieningen gegroepeerd.
De collectieve voorzieningen zijn niet afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden. Ook gebruik van hemelwater wordt mogelijk gemaakt. De ontwerper krijgt op deze manier meer vrijheid om naar de meest optimale oplossing te zoeken. Wel wordt behouden dat per bebouwbaar perceel (binnen het project of aangrenzend aan openbaar domein) minimaal 80 m2 bijkomend in rekening moet gebracht worden voor het afwaartse stelsel indien het over de aanleg van rioleringen gaat. Dit wordt voorzien om historisch passief weg te werken.
Collectieve voorzieningen voor afwatering van privaat terrein worden in de eerste plaats en zoveel als mogelijk gezocht op het privaat terrein. Dan zijn er ook goede afspraken nodig over het beheer.
Dit is ook het standpunt van de VVSG, dat bij collectieve voorzieningen niet meteen gekeken moet worden naar openbaar domein, maar in eerste instantie naar privaat domein (VVSG overlegvergadering)
Als een aanvrager kiest voor collectieve voorzieningen, moet hij in zijn omgevingsvergunningsaanvraag aantonen dat de bestaande voorziening voldoende groot is voor de reeds aangesloten verhardingen en de bijkomende verhardingen. (tweede lid)
Het derde lid voorziet dat voor elk project met nieuwe of her aan te leggen wegenis een collectieve infiltratievoorziening verplicht is. Als er om technische redenen geen collectieve infiltratievoorziening kan worden aangelegd, wordt een collectieve buffervoorziening, aangelegd. Zoals bij de aanleg van de `individuele' buffervoorziening geldt ook hier dat een collectieve buffervoorziening pas aangelegd moet worden als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte groter dan of gelijk is aan 1000 vierkante meter.
Dit gaat over verkavelingen waarbij net zoals in de huidige situatie een deel op het openbaar domein bijkomend moet worden voorzien, maar waarbij de individuele kavels nog steeds moeten voldoen. Dit is niet het geval als de volledige verplichtingen van de individuele kavels worden overgeheveld naar het openbaar domein en daar worden voorzien. Dat wordt gevat via het eerste lid.
Voor collectieve voorzieningen op openbaar domein of deels op openbaar domein zal een domeintoelating nodig zijn. Hier kan in het technisch achtergronddocument de nodige aandacht aan geschonken worden.
In het toepassingsgebied van de verordening wordt reeds verduidelijkt dat het vervangen van de afwerkingslaag van een verharding niet beschouwd wordt als het heraanleggen van een verharding, als een funderingslaag aanwezig is en behouden blijft.
De SARO vindt het een goede zaak dat het uitgebreide toepassingsgebied van voorliggend besluit -zowel op privaat als openbaar domein - ertoe zal leiden dat de toepassing van collectieve voorzieningen op het vlak van nuttig hergebruik, infiltratie en buffering veel breder ingang zal vinden.
De raad merkt op dat een vermeerdering van de afwaterende oppervlakte met 80m2 per kavel in het geval van zeer grote kavels - bv. meergezinswoningen of bedrijventerreinen - zeer / te beperkt is en vraagt te onderzoeken of een vermeerdering van de afwaterende oppervlakte met een oppervlakte in verhouding tot de grootte van de individuele kavels wenselijker is. (SARO randnr. 25)
Hier wordt niet op ingegaan omdat dit de regeling nog complexer zou maken.
De Minaraad en SERV geven aan dat collectieve oplossingen om te voldoen aan de hemelwaterverordening gestimuleerd moeten worden, bv. via verankering in planprocessen en via sensibilisering van diverse actoren. Ook gebruik en uitwisseling van hemelwaterstromen moet aangespoord worden. (SERV-Minaraad p. 8)
De voorgestelde ideeën rond verankering in planprocessen zijn het onderzoeken waard, maar vallen buiten de scope van voorliggende verordening. Sensibilisering en focus op watergebruik en uitwisseling van hemelwaterstromen valt dan weer onder de operationalisering van deze verordening.

Artikel 12(Uitzonderingen)
Op grond van dit artikel kan de vergunningverlener alle mogelijke oplossingen toelaten. Er was vaak onduidelijkheid welke maatregelen konden gebruikt worden om een uitzondering aan te vragen.
Een uitzondering kan onder andere verleend worden in een van de volgende gevallen:
1° als het hemelwater maximaal gebruikt wordt overeenkomstig de beschikbare mogelijkheden en er geen bijkomende negatieve impact op het afwaarts waterstelsel wordt verwacht. In dit geval is slechts een uitzondering op de verplichting tot infiltratie of buffering met vertraagde afvoer mogelijk;
2° als de aanvraag een geoptimaliseerde set van maatregelen omvat die naar gebruik van hemelwater, droogtebestrijding of vermijden van wateroverlast een beter of gelijkwaardig effect heeft dan het louter toepassen van de bepalingen van dit besluit;
3° als het project voldoet aan een meer gebiedsgerichte en geoptimaliseerde visie van een goedgekeurd hemelwater- en droogteplan waarbij de nodige maatregelen zijn voorzien om de waterhuishouding nog verder te optimaliseren;
4° als het integreren van gebruik van hemelwater of infiltratie bij verbouwingen technisch niet of slechts tegen onredelijke kosten te realiseren is;
5° als bij openbaar domein de standaard normeringen uit bovenstaande artikels niet worden toegepast maar wel de (aan te passen) code van goede praktijk, zoals vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor het waterbeleid, op voorstel van de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid, vermeld in artikel 1.5.2.2 van het decreet van 18 juli betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018.
Uitzonderingen kunnen ook worden toegestaan als wettelijke voorschriften bepaalde oplossingen verbieden. Hierbij kan gedacht worden aan erfdienstbaarheden, zoals van spoorwegen, ondergrondse leidingen, gewestwegen, autosnelwegen, en dergelijke. Ook beperkingen opgelegd door de wetgeving Onroerend Erfgoed kunnen hieronder vallen. Een andere uitzondering kan zijn het niet mogen aanleggen van ondergrondse (riolerings-)constructies in de voortuinstrook langs gewestwegen en het technisch niet kunnen aanleggen in de achtertuin.
Het is echter onmogelijk om hiervan een oplijsting te maken in de verordening, zonder tot een besluit van meerdere tientallen pagina's te komen, dat voor de gewone burger onleesbaar wordt. Bovendien loopt men risico dat bepaalde uitzonderingen niet opgenomen worden, waardoor discussie ontstaat of de voorgestelde oplossingen mogelijk zijn. Daarom beperken we ons in de verordening noodgedwongen tot de essentiële regels die nog voldoende ontwerpvrijheid laten. En geven we toelichting in het verslag en een technisch achtergronddocument.
Dit technisch achtergronddocument kan ook duidelijk maken wat er dient te gebeuren als bovengrondse infiltratievoorzieningen niet mogelijk zijn door bv. de aard en functie van de werken.
Om een uniforme aanpak in Vlaanderen mogelijk te maken, zullen richtlijnen rond mogelijke uitzonderingen worden opgesteld.
De Minaraad en de SERV vinden een zekere vorm van vrijheid voor de vergunningverlener geoorloofd, mits dit geen aanleiding geeft tot grote interpretatieve verschillen. Hierbij wordt terecht gewezen op het belang van het technisch achtergronddocument. Dit technisch achtergronddocument kan periodiek aangevuld en geüpdatet worden zonder dat de verordening gewijzigd moet worden. Ook innovatieve toepassingen kunnen beschreven worden in dit achtergronddocument. (SERV-Minaraad p. 6)
Specifiek voor het openbaar domein en complexere projecten kan de code van goede praktijk een kader vormen voor de uitzonderingen. Dit garandeert een voldoende duidelijke link tussen het feit dat de bepalingen van de hemelwaterverordening algemeen geldend zijn en als startwaarde kunnen functioneren om naar een optimalisatieproces te gaan. Deze optimalisatieprocessen zijn uitgeschreven in de code en vormen bijgevolg een gegronde reden om uitzonderingen toe te staan. Specifiek voor openbaar domein geldt net zoals bij privaat domein dat de verordening van toepassing is bij ingrijpende werken (in principe een volledige herinrichting) waarbij de afwatering kan aangepast worden of wordt aangepast. (SARO randnr. 9)
De SARO merkt op dat de beschikbare ruimte voor infiltratie op kleine, individuele stedelijke kavels vaak zeer/te beperkt is om op een kwalitatieve manier te infiltreren en acht het noodzakelijk om te voorzien in een afwijkingsmogelijkheid voor die gevallen waar infiltratie niet mogelijk blijkt. De raad is in die zin tevreden dat voorliggend besluit voorziet in een aantal afwijkingsmogelijkheden (SARO randnr. 18).
Daarnaast vragen de Minaraad en de SERV om de mogelijkheid om af te wijken van de verordening ook te voorzien voor niet vergunningsplichtige werken. Bij werken op het openbaar (weg)domein zou de afwijking kunnen gekoppeld worden aan de voorwaarde dat voldaan is aan de code van goede praktijk rioleringen. Voor werken op privédomein zou het technisch achtergronddocument moeten verduidelijken in welke gevallen er geen afwijkingen mogelijk zijn en in welke gevallen afwijkingen wel te motiveren zijn, om een toevloed van afwijkingsaanvragen te vermijden. (SERV-Minaraad p. 10)
Hier stelt zich het probleem naar controle toe, het is onmogelijk om te vragen dat men afwijkingen motiveert terwijl er nergens een instantie is om de juistheid van deze motivering na te gaan.
Wat betreft van vergunning vrijgestelde handelingen op openbaar domein, deze worden van het toepassingsgebied van voorliggende verordening uitgesloten (zie art. 4)
Hoofdstuk 5. Wijzigingen van het Vrijstellingenbesluit
De SARO merkt op dat voorliggend besluit ook van toepassing zal zijn op heel wat van vergunning vrijgestelde en meldingsplichtige handelingen, zowel op privaat als openbaar domein. De raad stelt vast dat voorliggend besluit voorziet in een afwijkingsmogelijkheid in het geval vergunningsplichtige handelingen, maar dat een afwijkingsmogelijkheid voor niet-vergunningsplichtige en meldingsplichtige handelingen ontbreekt. De raad vindt dit een tekortkoming van voorliggend besluit. (SARO randnr. 27)
Ook meerdere bezwaarindieners wijzen erop dat het besluit ook van toepassing zal zijn op van vergunning vrijgestelde handelingen. Dit zou er kunnen toe leiden dat burgers die zich daar niet van bewust zijn, ongewild overtredingen begaan door afvoer van tuinhuizen, terrassen en dergelijke rechtstreeks aan te sluiten op de riolering.
In veel gevallen zullen vrijgestelde handelingen op openbaar domein niet kunnen voldoen aan de vereisten die de verordening stelt, en een afwijking hierop nodig hebben. Dit impliceert dat deze handelingen vergunningsplichtig worden, en een vergunningsprocedure dienen te doorlopen.
Vandaar dat voorgesteld wordt om die handelingen op openbaar domein, die van vergunning zijn vrijgesteld, niet onder het toepassingsgebied van voorliggende verordening te laten vallen.
Wat handelingen op privaat domein betreft, worden een aantal extra voorwaarden aan het vrijstellingenbesluit toegevoegd. De vrijstellingen worden niet afgeschaft, maar aangevuld met een extra voorwaarde. Dit zal de kans op misverstanden en onbewuste overtredingen te verminderen.
Voor kleine verhardingen (zoals een terras, een oprit, een tuinpad, ...) en kleine daken (zoals van een tuinhuis, een veranda, ...) is het immers aangewezen dat men het water gewoon in de tuin laat infiltreren. Doet men dat, dan is de verordening met zijn berekeningen niet van toepassing.
Er zal in dat geval ook geen afwijking van de verordening gevraagd moeten worden.
De voorwaarde opnemen in het Vrijstellingenbesluit maakt de verplichting rond watergebruik duidelijk voor burgers. Burgers lezen immers dit vrijstellingenbesluit doorgaans alvorens kleine werken aan te vatten. Het vergemakkelijkt ook de communicatie van de gemeenten naar de burgers.

Artikel 13(Rond bestaande woningen)
Wel wordt het vrijstellingenbesluit gewijzigd zodat alle vrijgestelde constructies slechts van de vrijstelling kunnen genieten wanneer het water ter plaatse infiltreert.
Aldus wordt de voorwaarde "voor zover het hemelwater op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert" toegevoegd op drie plaatsen in het bestaande besluit:
- Bij de niet-overdekte lage constructies (zoals terrassen bijvoorbeeld)
- Bij de strikt noodzakelijke toegangen (zoals opritten)
- Bij de vrijstaande bijgebouwen (zoals tuinhuizen en bergingen).

Artikel 14(Rond andere gebouwen dan woningen)
De voorwaarde "voor zover het hemelwater op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert" wordt toegevoegd bij de strikt noodzakelijke toegangen (zoals opritten).

Artikel 15(In industriegebied)
De voorwaarde "voor zover het hemelwater op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert" wordt als algemene voorwaarde toegevoegd.

Artikel 16(In agrarisch gebied)
Dezelfde voorwaarde wordt opgelegd voor de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar de agrarische bedrijfsgebouwen.

Artikel 17(Wijziging van al ingerichte terreinen
Artikel 8.1 bevat de vrijstellingen: "Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de herinrichting van de volgende al dan niet omheinde terreinen, als er geen gebouwen opgericht worden en als de herinrichting eigen is aan de functie van het terrein :
1° openbare begraafplaatsen,
2° openbare parken, openbare groenzones en publiek toegankelijke dierentuinen;
3° al dan niet openbare terreinen voor recreatie;
4° openbaar spoorwegdomein, als het aantal sporen niet vermeerderd wordt;
5° sportterreinen;
6° terreinen voor waterzuivering, met inbegrip van de installaties;
7° terreinen met ondergrondse of bovengrondse installaties voor de productie, het transport en de distributie van drinkwater, elektriciteit of aardgas;
8° luchthavens als de start- of landingsbaan niet gewijzigd wordt.
9° dienstenzones langs autosnelwegen."
Artikel 8.2. bevat een aantal voorwaarden: "De vrijstelling, vermeld in artikel 8.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° de bestaande terreinen, gebouwen, constructies en verhardingen zijn hoofdzakelijk vergund of vergund geacht;
2° het terrein wordt niet uitgebreid en de bestaande bufferzones blijven behouden;
3° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd;
4° de handelingen betreffen niet het slopen of verwijderen van gebouwen, met uitzondering van het slopen of verwijderen, vermeld in hoofdstuk 13;
5° de handelingen zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebied;
6° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen;"
De voorwaarde "voor zover het hemelwater op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert" wordt als algemene voorwaarde toegevoegd.

Artikel 18(Algemeen belang)
Artikel 11.7 van het vrijstellingsbesluit luidt: "Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de aanleg van de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar installaties van algemeen belang. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten."
De voorwaarde "voor zover het hemelwater op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert" wordt als algemene voorwaarde toegevoegd.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
SERV en Minaraad vragen om een evaluatiebepaling in te voegen in de verordening om tijdig te kunnen bijsturen in functie van de klimaatverandering. Deze toevoeging lijkt niet nodig te zijn. De huidige verordening uit 2013 wordt nu ook immers aangepast zonder dat ze een evaluatiebepaling bevat.

Artikel 19(Provinciale en gemeentelijke verordeningen)
Op grond van artikel 2.3.2 van de VCRO kan een gewestelijke stedenbouwkundige verordening worden aangevuld en verder worden uitgevoerd middels provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de gewestelijke stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt.
Hier wordt de periode aangegeven waarbinnen de gemeenteraden en provincieraden de lokale stedenbouwkundige verordeningen in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening moeten brengen. Ook tijdens deze periode zal de gewestelijke verordening nageleefd moeten worden.
Lokale verschillen maken het mogelijk dat sommige gemeenten een strenger beleid (willen) vastleggen in gemeentelijke verordeningen. Dit is nog altijd mogelijk.

Artikel 20(Opheffingsbepaling)

Artikel 21(Overgangsbepaling)
Dit artikel bepaalt dat voorliggende verordening niet geldt voor vergunningsaanvragen die voor de datum van de inwerkingtreding van deze verordening worden ingediend. Daarvoor is de bestaande verordening van 2013 van toepassing.
Ook kunnen vergunningsvrije werken die bezig zijn op het moment dat de verordening in werking treedt, gewoon verder gezet worden, zonder dat ze plots en onverwacht aan de nieuwe verordening moeten voldoen.
Daarnaast is het ook zo dat er een ruime termijn voorzien wordt tussen bekendmaking van deze verordening en de inwerkingtreding ervan (art. 22). Ontwerpers kunnen zich dan ook voldoende voorbereiden op de gewijzigde regeling.
Hierbij wordt een verschil in termijn voorzien naar toepassing, in het bijzonder voor projecten op het openbaar domein die een relatief lange doorlooptijd hebben alvorens ze worden aangevraagd. Dit kwam ook aan bod tijdens de overlegvergadering met VVSG/VVP. Daar waar de VVSG een langere overgangsperiode wil dan voorzien, stelde de VVP heeft hier vragen bij. Zij vindt dat het openbaar domein zeker moet gevat worden (omdat het over grote oppervlaktes gaat). Zij vindt de door de VVSG voorgestelde overgangsperiode van 5 jaar veel te lang.
Het ambitieniveau voor privaat en openbaar domein moet uiteindelijk hetzelfde zijn, daar zijn zowel VVSG als VVP het over eens.

Artikel 22(Inwerkingtredingsbepaling)
Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van voorliggende verordening.

Artikel 23(Uitvoeringsbepaling)
Dit betreft de klassieke uitvoeringsbepaling en behoeft geen verdere uitleg.
In bijlage bij dit verslag worden een aantal rekenvoorbeelden toegevoegd die het verschil tussen de huidige normering en de toekomstige normering in beeld brengen.

De minister-president van de Vlaamse Regering,
J. JAMBON
De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme,
Z. DEMIR

NIEUWE HEMELWATERVERORDENING
VERGELIJKING MET DE HUIDIGE VERORDENING AAN DE HAND VAN VOORBEELDEN

Ik vernieuw mijn dak of ik isoleer mijn buitenmuur
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Geen put Geen infiltratie Geen put Geen infiltratie
 
Ik moet door rioleringswerken in de straat mijn private riolering gescheiden aanbieden
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Geen put
Geen infiltratie
Geen put
Geen infiltratie
 
Ik bouw een tuinhuis/terras/oprit waarvan het water in mijn tuin loopt
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Geen put
Geen infiltratie
Geen put
Geen infiltratie
 
Ik bouw bij mijn bestaande woning een tuinhuis van 30 m2 en ik voer het water af
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Geen put Geen infiltratie Geen put Infiltratie inhoud 990 l
Infiltratie oppervlakte 2,4 m2
 
Ik leg bij mijn bestaande woning een terras van 100 m2 en ik voer het water af
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Geen put
Infiltratie inhoud 2.500 l
Infiltratie oppervlakte 4 m2
Geen put Infiltratie inhoud 3.300 l
Infiltratie oppervlakte 8 m2
 
Ik bouw een woning met 70 m2 dakoppervlakte en 70 m2 terras
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Put 5.000 l
Infiltratie inhoud 2.000 l
Infiltratie oppervlakte 3,2 m2
Put 5.000 l
Infiltratie inhoud 3.630 l
Infiltratie oppervlakte 8,8 m2
 
Ik bouw een woning met 70 m2 dakoppervlakte en 70 m2 terras, waarbij terras in gazon infiltreert
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Put 5.000 l
Infiltratie inhoud 250 l
Infiltratie oppervlakte 0,4 m2
Put 5000 l
Infiltratie inhoud 1.320 l
Infiltratie oppervlakte 3,2 m2
 
Ik bouw een woning met 90 m2 dakoppervlakte en 70 m2 terras
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Put 5.000 l
Infiltratie inhoud 2.500 l
Infiltratie oppervlakte 4 m2
Put 7.500 l
Infiltratie inhoud 4.290 l
Infiltratie oppervlakte 10.4 m2
 
Ik bouw een woning met 90 m2 dakoppervlakte en 70 m2 terras, waarbij terras in gazon infiltreert
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Put 5.000 l
Infiltratie inhoud 750 l
Infiltratie oppervlakte 1,2 m2
Put 7.500 l
Infiltratie inhoud 1.980 l
Infiltratie oppervlakte 4,8 m2
 
Ik bouw een woning met 130 m2 dakoppervlakte en 100 m2 terras
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Put 5.000 l
Infiltratie inhoud 4.250 l
Infiltratie oppervlakte 6,8 m2
Put 10.000 l
Infiltratie inhoud 6.600 l Infiltratie oppervlakte 16 m2
 
Ik bouw een woning met 130 m2 dakoppervlakte en 100 m2 terras, waarbij terras in gazon infiltreert
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Put 5.000 l
Infiltratie inhoud 1.750 l
Infiltratie oppervlakte 2,8 m2
Put 10.000 l
Infiltratie inhoud 3.300 l
Infiltratie oppervlakte 8 m2
   
 
Een verkavelaar legt een nieuwe straat aan van 500 m2 voor 10 bebouwbare percelen
Vroeger verplicht In de toekomst verplicht
Geen put Infiltratie inhoud 32.500 l
Infiltratie oppervlakte 52 m2
Geen put Infiltratie inhoud 42.900 l
Infiltratie oppervlakte 104 m2

NB In al deze voorbeelden wordt rekening gehouden met klassieke platte of hellende daken (geen retentiedaken of groendaken) en met klassieke verhardingen (geen waterdoorlatende verhardingen).

(... - ...)

RAAD VAN STATE
afdeling Wetgeving
Advies 72.795/1 van 19 januari 2023 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater, tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is en tot opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater'

Op 21 december 2022 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater, tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is en tot opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 12 januari 2023 . De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Chantal Bamps en Wouter Pas, staatsraden, Michel Tison en Johan Put, assessoren, en Wim Geurts, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Katrien Didden, auditeur.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 19 januari 2023 .

1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP

2.1. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt tot de vaststelling van een nieuwe gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater (aan te halen als: "de Hemelwaterverordening van 2022"). Deze gewestelijke verordening komt in de plaats van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening `inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater' zoals vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013, die wordt opgeheven (artikel 20 van het ontwerp).

2.2. Met de nieuwe hemelwaterverordening wensen de stellers van het ontwerp rekening te houden met de evoluties inzake klimaat, waardoor hevige piekregenval en lange periodes van droogte vaker voorkomen en waarbij het uitgangspunt "vasthouden, bergen en pas in laatste instantie afvoeren van water" behouden blijft.
Hiertoe wordt de verordening ook van toepassing op het openbaar domein, met enkele uitzonderingen (artikel 4), worden de minimale volumes van de hemelwaterputten bij nieuwbouw of herbouw opgetrokken en gekoppeld aan de horizontale dakoppervlaktes (artikel 7), wordt ook bij verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding van bestaande gebouwen, de plaatsing van een hemelwaterput verplicht (artikel 7), wordt de verplichting ingevoerd om het opgevangen hemelwater maximaal te gebruiken voor toepassingen waar geen drinkwaterkwaliteit voor nodig is (artikel 7, § 4), wordt de minimale perceelgrootte vanaf wanneer infiltratievoorzieningen dienen te worden aangelegd, gevoelig verkleind van 250 m2 naar 120 m2 (artikel 8), wordt het buffervolume en de infiltratieoppervlakte van de verplichte infiltratievoorziening vergroot (artikel 8), wordt het buffervolume voor grote verharde oppervlakten, wanneer om technische redenen geen infiltratievoorziening kan worden aangelegd, vergroot (artikel 9), en wordt de mogelijkheid ingevoerd om verplichtingen met betrekking tot hemelwater collectief op te nemen (artikel 11).
Vermits het te nemen besluit ook van toepassing zal zijn op heel wat van vergunning vrijgestelde en meldingsplichtige handelingen, wordt het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 `tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is' gewijzigd, teneinde erin een aantal bijkomende voorwaarden toe te voegen (artikelen 13 tot 18).

2.3. Het te nemen besluit is bedoeld om in werking te treden op 4 september 2023. Het zal niet van toepassing zijn op vergunningsaanvragen en meldingen die voor deze datum worden ingediend en evenmin op van vergunning vrijgestelde handelingen die voor deze datum zijn aangevat (artikel 21). Voor het openbaar domein wordt in een aangepaste inwerkingtreding voorzien waardoor de verplichtingen die voortvloeien uit het te nemen besluit pas van toepassing zullen zijn op aanvragen voor een omgevingsvergunning ingediend vanaf 7 januari 2025 (artikel 22).

3. Artikel 2.3.1, eerste lid, 1°, 4° en 9°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO) bepaalt dat de Vlaamse Regering gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen kan vaststellen die de nodige stedenbouwkundige voorschriften bevatten om onder meer te zorgen voor "(...) de beveiliging tegen brand en overstroming", "de aanleg van voorzieningen, met name (...) de opvang van afvalwater en regenwater" en "de maatregelen inzake (...) het waarborgen van een adequate waterhuishouding". Die bepalingen vormen een voldoende rechtsgrond voor het merendeel van de ontworpen artikelen.
Voor de ontworpen wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 (artikelen 13 tot 18 van het ontwerp) wordt rechtsgrond geboden door artikel 4.2.3, eerste lid, VCRO.
De rechtsgrond voor het bepalen van de termijn van vierentwintig maanden in artikel 19 van het ontwerp, is te vinden in artikel 2.3.2, § 1, tweede lid, en § 2, derde lid, VCRO.

ONDERZOEK VAN DE TEKST

Aanhef

4. Om in overeenstemming te zijn met hetgeen sub 3. in verband met de rechtsgrond is opgemerkt, dient in de rubriek "Rechtsgrond" in de aanhef van het te nemen besluit de verwijzing naar artikel 2.3.1, eerste lid, 3° VCRO te worden vervangen door een verwijzing naar artikel 2.3.1, eerste lid, 1°, 4° en 9°, VCRO, en dient een verwijzing naar artikel 2.3.2, § 1, tweede lid, en § 2, derde lid, VCRO te worden toegevoegd.

Artikel 4
5. Het laatste lid van artikel 4 van het ontwerp bepaalt dat handelingen die volledig vrijgesteld zijn van vergunning op basis van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010, niet onder de toepassing van het te nemen besluit vallen, maar wel worden uitgevoerd conform "de code van goede praktijk voor het ontwerp, de aanleg en het onderhoud van rioleringssystemen".
Wellicht wordt gerefereerd aan het ministerieel besluit van 20 augustus 2012 `tot vaststelling van een code van goede praktijk voor het ontwerp en de aanleg van rioleringssystemen' in uitvoering van artikel 2.3.6.3, § 3, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 `houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne'.
In het belang van de duidelijkheid van de regelgeving verdient het aanbeveling de verwijzing te vervolledigen in de hiervoor aangegeven zin.

Artikel 12
6. In het eerste lid dient de datum van het decreet `betreffende de omgevingsvergunning', te worden gecorrigeerd. Bijgevolg schrijve men "25 april 2014" in plaats van "14 april 2014".

Artikel 16
7. De wetshistoriek van artikel 5.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 dient te worden aangevuld met de laatste wijziging van dit artikel bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 november 2022.

De GRIFFIER     DE VOORZITTER
Wim GEURTS    Marnix VAN DAMME

(... - ...)

Rechtsgrond
Dit besluit is gebaseerd op:
- de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, artikel 2.3.1, eerste lid, 1°, 4° en 9°, artikel 2.3.2, §1, tweede lid, en §2, derde lid, en artikel 4.2.3, eerste lid, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014 en 18 december 2015.

Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 6 juli 2022.
- De Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed heeft advies nr. 2022-15 gegeven op 31 augustus 2022.
- De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen hebben samen advies gegeven op 26 respectievelijk 22 september 2022. 
- Een overlegvergadering met de behoorlijk gemandateerde vertegenwoordigers van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en de Vereniging van de Vlaamse Provincies is gehouden op 10 oktober 2022.
- Het openbaar onderzoek over de ontwerp verordening is gehouden van 1 september 2022 tot en met 30 september 2022.
- De plan-m.e.r.-screening is goedgekeurd op 28 november 2022.
- De Raad van State heeft advies nr. 72.795/1 gegeven op 19 januari 2023 met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

Initiatiefnemer
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme.

Na beraadslaging,

DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen (... - ...)

Artikel 1. (02/10/2023- ...)

Dit besluit wordt aangehaald als: de Hemelwaterverordening van 2023.

Artikel 2. (02/10/2023- ...)

In dit besluit wordt verstaan onder:
1° aftappunt: de plaats waar hemelwater uit de hemelwaterput wordt afgetapt voor gebruik;
2° afvalwater: het water dat overeenkomstig artikel 1.1.2. van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne als afvalwater wordt beschouwd;
3° buffervoorziening: een voorziening om hemelwater tijdelijk te bufferen, waarbij in de lediging wordt voorzien met een vertraagde lozing en indien relevant een noodoverlaat;
4° groendak: een dak waar het water wordt opgeslagen onder of in de afwerkingslaag en waarbij de afwerkingslaag uit een vegetatielaag bestaat;
5° hemelwater: de verzamelnaam voor regen, sneeuw, hagel, met inbegrip van dooiwater;
6° hemelwaterput: een constructie voor de opvang van hemelwater die geledigd wordt door het water te gebruiken;
7° horizontale dakoppervlakte: de oppervlakte van de verticale projectie van de buitenafmetingen van de overdekte constructie op een horizontaal vlak zonder de gebruikelijke dakgoten;
8° infiltratie: het insijpelen van hemelwater in de bodem en de ondergrond;
9° infiltratievoorziening: een voorziening voor de opvang van hemelwater die geledigd wordt door de infiltratie van hemelwater;
10° lozing: de emissie naar afvoerkanalen die daarvoor bestemd zijn;
11° waterdoorlatende verharding: een verharding die is uitgevoerd met waterdoorlatende materialen, in voorkomend geval geplaatst op een waterdoorlatende funderingslaag en onderfunderingslaag;
12° werken aan de afwatering: werken aan een bestaand gebouw of bestaande overdekte constructie waarbij de afvoer van zowel afval- en hemelwater ingrijpend wordt aangepast.

Hoofdstuk 2. Toepassingsgebied (... - ...)

Artikel 3. (02/10/2023- ...)

Deze verordening bevat bepalingen over:
1° het omgaan met hemelwater en de scheiding van hemelwater en afvalwater;
2° het gebruik van hemelwater;
3° de infiltratie, buffering en lozing van hemelwater afkomstig van verhardingen en overdekte constructies.

Artikel 4. (02/10/2023- ...)

Tenzij het hemelwater dat erop valt op eigen terrein in de onverharde zone infiltreert zonder dat hiervoor een afvoersysteem moet worden aangelegd, met uitzondering van dakgoten en standpijpen, is dit besluit van toepassing op volgende handelingen op privaat en openbaar domein:
1° overdekte constructies bouwen of herbouwen, bestaande overdekte constructies verbouwen met werken aan de afwatering of uitbreiden;
2° verhardingen aanleggen, heraanleggen of uitbreiden;
3° het aanleggen van een afwatering voor de constructies of de verhardingen vermeld in punt 1° of 2°, waarvan het hemelwater voorheen op natuurlijke wijze in de bodem infiltreerde. 

De onverharde zone, vermeld in het eerste lid, heeft een minimale oppervlakte van een vierde van de afwaterende oppervlakte, vermeld in artikel 8, §2. De oppervlakte  waaronder zich ondergrondse constructies bevinden, die verhinderen dat het hemelwater infiltreert, wordt niet in rekening gebracht bij de onverharde zone.

Als hemelwater door contact met delen van de verharding zo vervuild is dat het als afvalwater wordt beschouwd, vallen die delen niet onder dit besluit.

Het vervangen van de afwerkingslaag van een verharding wordt niet beschouwd als het heraanleggen van een verharding, als een funderingslaag aanwezig is en behouden blijft. 

Handelingen op openbaar domein die volledig van vergunning vrijgesteld zijn op basis van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, vallen niet onder dit besluit. Deze handelingen worden uitgevoerd conform het  ministerieel  besluit  van  20 augustus 2012 tot vaststelling van een code van goede praktijk voor het ontwerp en de aanleg van rioleringssystemen in  uitvoering  van  artikel  2.3.6.3,  §  3,  tweede  lid,  van  het  besluit  van  de  Vlaamse  regering  van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. 

Hoofdstuk 3. Algemene bepalingen (... - ...)

Artikel 5. (02/10/2023- ...)

De hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer wordt uiterlijk bij de ingebruikname van de overdekte constructie of de verharding geplaatst en in gebruik genomen. De hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer blijft vanaf dan in gebruik. De personen die de hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer gebruiken, handelen als voorzichtig en redelijk persoon waarbij waterverspilling en -verontreiniging wordt vermeden.

Artikel 6. (02/10/2023- ...)

Het hemelwater wordt ten allen tijde gescheiden gehouden van het afvalwater. Op openbaar domein worden hemelwater en afvalwater enkel afgevoerd in een gemengd stelsel als dat op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen toegelaten is. Voor bestaande gebouwen waarin afvalwater en hemelwater niet gescheiden zijn, is een gescheiden stelsel alleen verplicht als daarvoor geen bijkomende leidingen onder of door het bestaande gebouw moeten worden aangelegd.

In het eerste lid wordt verstaan onder bestaande gebouwen: de gebouwen die gebouwd zijn voor 1 februari 2005, of de gebouwen waarop het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, zoals van kracht op 31 december 2013, niet van toepassing was.

Hoofdstuk 4. Normen voor de verplichte plaatsing van een hemelwaterput, infiltratievoorziening of buffervoorziening met vertraagde afvoer (... - ...)

Artikel 7. (02/10/2023- ...)

§1. Bij nieuwbouw of herbouw van een gebouw, bij verbouwing van een bestaand gebouw met werken aan de afwatering of uitbreiding van een bestaand gebouw, dat een woongelegenheid bevat, is de plaatsing van een of meer hemelwaterputten verplicht. 

Het minimale volume van de hemelwaterput of hemelwaterputten bedraagt:
1° bij een horizontale dakoppervlakte kleiner dan 80 vierkante meter: 5000 liter;
2° bij een horizontale dakoppervlakte vanaf 80 vierkante meter, maar kleiner dan 120 vierkante meter: 7500 liter;
3° bij een horizontale dakoppervlakte vanaf 120 vierkante meter, maar kleiner dan 200 vierkante meter: 10.000 liter;
4° bij een horizontale dakoppervlakte vanaf 200 vierkante meter: minimaal 100 liter per vierkante meter horizontale dakoppervlakte tenzij uit de aanvraag blijkt dat de gebruiksmogelijkheden niet in verhouding zijn tot het vastgelegde volume.

Als het een herbouw of verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding betreft en er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, dan is de plaatsing van een bijkomende hemelwaterput niet verplicht.

§2. Bij nieuwbouw of herbouw van een gebouw, bij verbouwing van een bestaand gebouw met werken aan de afwatering of uitbreiding van een bestaand gebouw, met meerdere woongelegenheden is de plaatsing van een of meer hemelwaterputten verplicht. 

Het volume van de hemelwaterput of hemelwaterputten bedraagt minimaal 100 liter per vierkante meter horizontale dakoppervlakte. Per overschreden schijf putvolume van 5000 liter wordt minimaal een woongelegenheid op de hemelwaterput aangesloten, met een minimum van één, voor zover er voldoende woongelegenheden aanwezig zijn.

Als het een herbouw of verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding betreft en er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, dan is de plaatsing van een bijkomende hemelwaterput niet verplicht.

§3. Bij nieuwbouw of herbouw van een overdekte constructie, bij verbouwing van een bestaande overdekte constructie met werken aan de afwatering of uitbreiding van een bestaande overdekte constructie, die geen enkele woongelegenheid bevat, is de plaatsing van een of meer hemelwaterputten verplicht tenzij kan worden aangetoond dat er geen gebruiksmogelijkheden zijn voor opgevangen hemelwater. Als er geen gebruiksmogelijkheden zijn en ook in de toekomst redelijkerwijze niet beschikbaar zullen zijn voor het opgevangen hemelwater wordt het water geïnfiltreerd of gebufferd. 

Het volume van de hemelwaterput of hemelwaterputten bedraagt minimaal 100 liter per vierkante meter horizontale dakoppervlakte tenzij wordt aangetoond dat de gebruiksmogelijkheden niet in verhouding zijn tot het vastgelegde volume.

Als het een herbouw of verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding betreft en er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, dan is de plaatsing van een bijkomende hemelwaterput voor het bijkomend volume pas verplicht als die bijkomende put minimaal 10.000 liter zou moeten zijn.

§4. Elke hemelwaterput wordt uitgerust met een operationele pompinstallatie en een of meer aftappunten die het gebruik van het opgevangen hemelwater mogelijk maken, tenzij de aftappunten gravitair gevoed kunnen worden. Er worden aanvoerleidingen aangelegd naar elk toilet en naar de plaats waar de wasmachine is gepland, van elke aan te sluiten woongelegenheid, en naar de tuin, indien aanwezig. Het opgevangen hemelwater wordt maximaal gebruikt voor toepassingen waar geen drinkwaterkwaliteit voor nodig is, waaronder toiletspoeling, poetswater, wasmachine en gebruik buiten.

De noodoverlaat van de hemelwaterput wordt aangesloten op een infiltratievoorziening of een buffervoorziening als die aanwezig of verplicht is conform artikel 8 of 9 van dit besluit. Als dat niet het geval is, voldoet de noodoverlaat aan de bepalingen, vermeld in artikel 6.2.2.1.2, §4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.

Het volume van de hemelwaterput wordt bepaald als het volledige volume water dat opgevangen kan worden onder de noodoverlaat of onder het peil waarop het water op een andere wijze de hemelwaterput kan verlaten in geval van gecombineerde voorzieningen.

§5. Voor de delen van het dakoppervlak die voorzien zijn van een groendak, is de aansluiting op een hemelwaterput niet verplicht. 

§6. De in rekening te brengen afwaterende oppervlakte voor de dimensionering van een hemelwaterput is de som van de horizontale dakoppervlakten van de nieuw te bouwen of de te herbouwen of verbouwen overdekte constructies of de horizontale dakoppervlakte van de uitbreiding van de overdekte constructies.

Bij uitbreiding van bestaande dakoppervlakten wordt de oppervlakte vermeld in het eerste lid vermeerderd met minimaal twee keer de oppervlakte vermeld in het eerste lid, maar nooit meer dan de volledige horizontale dakoppervlakte van de bestaande constructie waar tegenaan gebouwd wordt. 

Om de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in het eerste en tweede lid, te bepalen, worden de horizontale dakoppervlakten van de delen van de daken die zijn uitgerust met een groendak met een minimale opslagcapaciteit van 50 liter per vierkante meter door twee gedeeld.

§7. In dit artikel wordt verstaan onder bestaande gebouwen of bestaande overdekte constructies: de hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen of hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte overdekte constructies die gebouwd zijn op het ogenblik van de vergunningsaanvraag of, als het over van vergunning vrijstelde handelingen betreft, op het ogenblik van de start van deze vrijgestelde handelingen.

Artikel 8. (02/10/2023- ...)

§1. Als handelingen, vermeld in artikel 4, verricht worden, wordt in een of meerdere infiltratievoorzieningen voorzien volgens de bepalingen van dit besluit, behalve als de kadastrale percelen in kwestie die tot een eigendom behoren, samen kleiner dan 120 vierkante meter zijn.

§2. De in rekening te brengen afwaterende oppervlakte voor de dimensionering van een infiltratievoorziening is de som van:
1° als het verhardingen betreft:
a) de oppervlakte van de verhardingen die nieuw aangelegd of heraangelegd worden of de oppervlakte van de uitbreiding van de verharding, met uitzondering van de waterdoorlatende verhardingen die een hellingspercentage van minder dan 2% hebben;
b) bij uitbreiding van bestaande verhardingen, die niet tot het openbaar domein behoren, wordt de oppervlakte vermeld in punt a) vermeerderd met minimaal twee keer de oppervlakte vermeld in punt a), maar nooit meer dan de oppervlakte van de volledige bestaande verharding;
2° als het dakoppervlakten betreft, de totale oppervlakte berekend in artikel 7, §6.

Als in een nieuwe hemelwaterput wordt voorzien die voldoet aan de bepalingen van artikel 7 of als reeds een bestaande hemelwaterput aanwezig is waarop wordt aangesloten conform artikel 7, kan de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in het eerste lid, verminderd worden met 30 vierkante meter per aangesloten woongelegenheid. Als er geen woongelegenheden aanwezig zijn, mag de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in het eerste lid, verminderd worden met 30 vierkante meter. Wordt een grotere hemelwaterput aangelegd dan vereist door de verordening en een groter gebruik van het hemelwater in de hemelwaterput dan normaal verzekerd, mag de afwaterende oppervlakte met een overeenkomstig aantal vierkante meter verminderd worden, mits de vergunningsaanvrager dit gemotiveerd aantoont.

§3. Infiltratievoorzieningen worden bovengronds aangelegd, tenzij de vergunningsaanvrager gemotiveerd aantoont dat de ondergrondse aanleg onvermijdbaar is. 

§4. De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt minimaal 8% van de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in paragraaf 2. Het buffervolume van de infiltratievoorziening bedraagt minimaal 33 liter per vierkante meter in rekening te brengen afwaterende oppervlakte als vermeld in paragraaf 2.

Als de in rekening te brengen en aan te sluiten afwaterende oppervlakte vermeld in paragraaf 2, groter is dan 1.000 vierkante meter, en de infiltratievoorziening dieper dan 50 centimeter is, wordt in de vergunningsaanvraag aan de hand van een grondwaterpeilmeting en minstens drie infiltratieproeven aangetoond dat de wijze van aanleg verantwoord is. 

§5. Het infiltratievolume en de infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening worden bepaald tussen de laagst gelegen afvoer en de gemiddelde hoogste grondwaterstand of de bodem van de infiltratievoorziening als die zich boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand bevindt. Tot op een diepte van 50 centimeter wordt geacht dat de bodem boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand gelegen is, tenzij uit de meting vermeld in paragraaf 4 dit anders blijkt te zijn.

§6. De noodoverlaat van infiltratievoorzieningen wordt aangelegd conform artikel 6.2.2.1.2, §4, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, met uitzondering van de verplichting voor gebruik. De noodoverlaat bevindt zich op minder dan 30 centimeter onder het maaiveld.

Artikel 9. (02/10/2023- ...)

Als er om technische redenen geen infiltratievoorziening kan worden aangelegd, wordt een buffervoorziening aangelegd als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte groter dan of gelijk is aan 1000 vierkante meter. Het volume van de buffervoorziening bedraagt 43 liter per vierkante meter van de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, die is bepaald conform artikel 8, §2, met een maximaal lozingsdebiet van 5 l/s/ha van de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, die is bepaald conform artikel 8, §2.

Het volume van de buffervoorziening wordt bepaald tussen de hoogte van de noodoverlaat en de vertraagde afvoer.

De noodoverlaat van de buffervoorziening wordt aangelegd conform artikel 6.2.2.1.2, §4, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, met uitzondering van de verplichting voor gebruik.

Artikel 10. (02/10/2023- ...)

Met betrekking tot het aansluiten van daken en verhardingen op de geplande voorzieningen zijn de volgende regels van toepassing.

Een deel van of alle daken van de overdekte constructie of het gebouw in kwestie, met inbegrip van de bestaande daken, voor zover deze nog niet zijn aangesloten, worden op de hemelwaterput, de infiltratievoorziening of de buffervoorziening aangesloten, behalve als daarvoor bijkomende leidingen onder of door bestaande gebouwen moeten worden aangelegd of als dat door andere regelgeving wordt verboden. Het aan te sluiten deel is minstens zo groot als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte van de daken, berekend overeenkomstig artikel 8, §2, 2°.

Een deel van of alle verhardingen, met inbegrip van de bestaande verhardingen, voor zover deze nog niet zijn aangesloten, worden op de infiltratievoorziening of de buffervoorziening  aangesloten, behalve als daarvoor bijkomende leidingen onder of door bestaande gebouwen moeten worden aangelegd of als dat door andere regelgeving wordt verboden. Het aan te sluiten deel is minstens zo groot als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte van de verhardingen, berekend overeenkomstig artikel 8, §2, 1°.

Artikel 11. (02/10/2023- ...)

Aan de bepalingen van dit besluit kan worden voldaan door de aanleg van afzonderlijke voorzieningen of door de aanleg van collectieve voorzieningen voor verschillende overdekte constructies of verhardingen.  Collectieve voorzieningen worden gedimensioneerd op basis van de som van de oppervlakten die erop aangesloten worden. Het geheel van afzonderlijke voorzieningen die onderling uitwisselbaar zijn, wordt beschouwd als collectieve voorziening. 

Als de aanvrager ervoor kiest om aan de verplichtingen, opgenomen in dit besluit, gedeeltelijk of volledig collectief te voldoen, wordt dat in de omgevingsvergunningsaanvraag afdoende aangetoond. In de aanvraag wordt bijgevolg duidelijk opgenomen welke oppervlakten al zijn aangesloten op de collectieve voorziening om te garanderen dat er nog voldoende ruimte beschikbaar is. Op basis van de voormelde oplijsting wordt gegarandeerd dat de totale afstroming nog altijd in overeenstemming is met de normen, vermeld in artikel 7, 8 en 9.

Voor elk project met nieuwe of her aan te leggen wegenis is een collectieve infiltratievoorziening verplicht, gedimensioneerd conform artikel 8, §4. Als er om technische redenen geen collectieve infiltratievoorziening kan worden aangelegd, wordt een collectieve buffervoorziening, gedimensioneerd conform artikel 9, aangelegd als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte groter dan of gelijk is aan 1000 vierkante meter. De afwaterende oppervlakte is gelijk aan de aan te sluiten wegverharding vermeerderd met 80 vierkante meter per bebouwbaar perceel binnen het project of per bebouwbaar perceel dat grenst aan het openbaar domein. De verplichtingen op de individuele percelen, vermeld in de artikelen 7, 8 en 9 van dit besluit, blijven van toepassing.

Artikel 12. (02/10/2023- ...)

Op gemotiveerd verzoek van de vergunningsaanvrager, kan de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 of 52 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, bij de beoordeling van een omgevingsvergunningsaanvraag uitzonderingen toestaan op de verplichtingen van dit besluit als dat om specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van gebruik, wettelijke voorschriften of plaatselijke terreinkenmerken verantwoord of noodzakelijk is. 

De bevoegde overheid houdt daarbij rekening met de bepalingen vermeld in titel I van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018 en de uitvoeringsbesluiten ervan, in het bijzonder met de bepalingen vermeld in artikel 1.3.1.1 van het voormelde decreet wat de watertoets betreft.

Hoofdstuk 5. Wijzigingsbepalingen  (... - ...)

Artikel 13. (02/10/2023- ...)

In artikel 2.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2020, worden de volgende wijzigingen doorgevoerd:
1° aan punt 8° wordt de volgende zinsnede toegevoegd:
“en voor zover het hemelwater dat op de niet-overdekte constructies valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert”;
2° het punt 9° wordt vervangen door wat volgt:
“9° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen, voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;”;
3° aan punt 11° wordt de volgende zin toegevoegd:
“Het hemelwater dat op de bijgebouwen valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem;”.
 

Artikel 14. (02/10/2023- ...)

In artikel 3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2014, 15 juli 2016 en 7 mei 2021,  wordt het punt 8° vervangen door wat volgt:
“8° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen, voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;”.

Artikel 15. (02/10/2023- ...)

Aan artikel 4.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
“6° het hemelwater dat op de constructies valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem.”.

Artikel 16. (02/10/2023- ...)

In artikel 5.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, 15 juli 2016, 7 mei 2021 en 25 november 2022, wordt het punt 3° vervangen door wat volgt:
“3° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;”.

Artikel 17. (02/10/2023- ...)

In artikel 8.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2018, wordt punt 7° hernomen in de volgende lezing:
“7° het hemelwater dat op de gebouwen, constructies en verhardingen valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem.”.

Artikel 18. (02/10/2023- ...)

In artikel 11.7 van hetzelfde besluit wordt na de woorden “algemeen belang” de zinsnede “voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert” ingevoegd.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen (... - ...)

Artikel 19. (02/10/2023- ...)

De provincieraden en gemeenteraden brengen eventueel bestaande provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen binnen vierentwintig maanden vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit in overeenstemming met de voorschriften van dit besluit.

Artikel 20. (02/10/2023- ...)

Het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016 en 26 april 2019, wordt opgeheven.

Artikel 21. (02/10/2023- ...)

Dit besluit is niet van toepassing op vergunningsaanvragen en meldingen die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit worden ingediend.

Dit besluit is niet van toepassing op van vergunning vrijgestelde handelingen die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit zijn aangevat.
 

Artikel 22. (02/10/2023- ...)

Dit besluit treedt in werking op 2 oktober 2023. 

De verplichtingen, opgenomen in dit besluit, zijn van toepassing op het openbaar domein op aanvragen voor een omgevingsvergunning, ingediend vanaf 7 januari 2025, met uitzondering van het openbaar domein dat deel uitmaakt van een aanvraag tot omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden.

Artikel 23. (02/10/2023- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 27/04/2024