Artikel 1.1.1. (01/09/2009- ...)
Deze codex regelt een gewestaangelegenheid.
Artikel 1.1.2. (20/07/2024- 30/11/2025)
Voor de toepassing van deze codex wordt verstaan onder :
1° afschrift : een fotokopie of een digitale kopie;
2° ...
3° beveiligde zending : één van de hiernavolgende betekeningswijzen :
a) een aangetekend schrijven,
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs,
c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
4° departement: het Departement Omgeving;
4° /1 effectbeoordeling : de effectonderzoeken en effectrapportages die noodzakelijk zijn om een ruimtelijk uitvoeringsplan te onderbouwen, of als ondersteuning voor de te nemen beslissingen;
4° /2 erkennings-, rangschikkings- en beschermingsbesluiten inzake onroerend erfgoed : de erkennings-, rangschikkings- en beschermingsbesluiten, genomen met toepassing van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg en het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
5° functie : het feitelijk gebruik van een onroerend goed of een gedeelte daarvan;
6° grondruilplan : het grondruilplan, vermeld in artikel 2.1.65 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
7° handelingen : werkzaamheden, wijzigingen of activiteiten met ruimtelijke implicaties;
8° herverkaveling uit kracht van wet met planologische ruil : de herverkaveling uit kracht van wet met planologische ruil, vermeld in artikel 2.1.61 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
8° /1 kwaliteitsbeoordeling : de kwaliteitsbeoordeling van de effectrapportages door de diensten, bevoegd voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage, waarin wordt beoordeeld of de effectrapportages voldoen aan de essentiële kenmerken, vermeld in artikel 4.1.4, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, door :
a) vast te stellen dat geen milieueffectrapport of ruimtelijk veiligheidsrapport vereist is;
b) de inhoudsafbakening van het milieueffectrapport of ruimtelijk veiligheidsrapport te bepalen en het milieueffectrapport of ruimtelijk veiligheidsrapport daaraan te toetsen;
8° /2 landcommissie: een landcommissie als vermeld in artikel 2.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
9° plan van aanleg : een gewestplan, een algemeen plan van aanleg of een bijzonder plan van aanleg;
9° /1 projectbesluit : een besluit als vermeld in artikel 2, 10°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten;
9° /2 rooilijn: de scheiding tussen de openbare weg en de aangelande eigendommen, vermeld in het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de gewestelijke rooilijnen en het decreet van 3 mei 2019 houdende de gemeentewegen;
9° /3 rooilijnplan: een plan houdende de vaststelling van de rooilijn als vermeld in het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de gewestelijke rooilijnen en het decreet van 3 mei 2019 houdende de gemeentewegen;
10° ruimtelijk kwetsbare gebieden :
a) de volgende gebieden, aangewezen op plannen van aanleg :
1) agrarische gebieden met ecologisch belang,
2) agrarische gebieden met ecologische waarde,
3) bosgebieden,
4) brongebieden,
5) groengebieden,
6) natuurgebieden,
7) natuurgebieden met wetenschappelijke waarde,
8) natuurontwikkelingsgebieden,
9) natuurreservaten,
10) overstromingsgebieden,
11) parkgebieden,
12) valleigebieden,
b) gebieden, aangewezen op ruimtelijke uitvoeringsplannen, en sorterend onder één van volgende categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding :
1) bos,
2) parkgebied,
3) reservaat en natuur,
c) het Vlaams Ecologisch Netwerk, bestaande uit de gebiedscategorieën Grote Eenheden Natuur en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling, vermeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu,
d) de beschermde duingebieden en de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangeduid krachtens artikel 52, § 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
11° stedenbouwkundige ambtenaar : de gewestelijke, de provinciale of de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar die bevoegd is voor het geografische gebied waarop zijn taken vermeld in deze codex betrekking hebben;
12° ...;
13° stedenbouwkundig voorschrift: een reglementaire bepaling, opgenomen in:
a) een ruimtelijk uitvoeringsplan;
b) een plan van aanleg;
c) een stedenbouwkundige verordening, of een bouwverordening vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996;
d) het herkenbare onderdeel van een projectbesluit dat geldt als ruimtelijk uitvoeringsplan;
14° strategische adviesraad : de strategische adviesraad, opgericht bij het decreet van 10 maart 2006 houdende de oprichting van de strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed;
15° (sub)categorie van gebiedsaanduiding : een generieke gebiedsbestemming, vermeld in artikel 2.2.6, § 2;
16° Vlaamse Belastingdienst : de gewestelijke administratie, bevoegd voor de inning en invordering van de Vlaamse belastingen;
17° Vlaamse Grondenbank : afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.
18° voorkeursbesluit : een besluit als vermeld in artikel 2, 19°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten;
19° woonreservegebied: een gebied dat ressorteert onder:
a) de gebiedsbestemming woonuitbreidingsgebied, vermeld in artikel 5.1.1 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen;
b) het bijzonder bestemmingsvoorschrift reservegebied voor woonwijken van een gewestplan;
c) het bijzonder bestemmingsvoorschrift woonreservegebied van een ge- westplan;
d) het bijzonder bestemmingsvoorschrift woonaansnijdingsgebied van een gewestplan.
Artikel 1.1.3. (30/12/2017- ...)
De ruimtelijke ordening van het Vlaamse Gewest, de provincies en de gemeenten wordt vastgelegd in ruimtelijke structuurplannen of ruimtelijke beleidsplannen, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verordeningen.
Artikel 1.1.4. (01/09/2009- ...)
De ruimtelijke ordening is gericht op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling waarbij de ruimte beheerd wordt ten behoeve van de huidige generatie, zonder dat de behoeften van de toekomstige generaties in het gedrang gebracht worden. Daarbij worden de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar afgewogen. Er wordt rekening gehouden met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de culturele, economische, esthetische en sociale gevolgen. Op deze manier wordt gestreefd naar ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 1.1.4/1. (30/12/2017- ...)
§ 1. Ruimtelijke impulsprojecten zijn ruimtelijke projecten die passen binnen de doelstellingen, vermeld in artikel 1.1.4, en die het ruimtelijk rendement op een kwalitatieve manier verhogen zodat het maatschappelijk gebruik toeneemt, zoals door een efficiënter of hernieuwd ruimtegebruik van reeds ingenomen ruimte of doordat het project daar impact op heeft.
Zij hebben expliciet aandacht voor functieverweving, hergebruik of tijdelijk ruimtegebruik. Ze geven een impuls aan nieuwe ruimtelijke realisaties in een projectgebied met een ruimtelijke kwaliteitsgarantie die ook een verbetering van landschappelijke kwaliteit inhoudt.
De Vlaamse Regering bepaalt de aard, de omvang en de organisatorische voorwaarden van ruimtelijke impulsprojecten.
§ 2. De Vlaamse Regering kan, binnen de perken van de begroting, subsidies verlenen aan publieke, publiek-private of private initiatiefnemers voor ruimtelijke impulsprojecten als vermeld in paragraaf 1.
Artikel 1.1.5. (01/09/2009- ...)
Onverminderd specifieke delegaties, kan de Vlaamse Regering de samenstellings- en kennisgevingswijze bepalen van de aanvragen die krachtens deze codex worden verricht of de dossiers die op grond van deze codex worden samengesteld.
In gevallen waarin deze codex een aangetekend schrijven of een afgifte tegen ontvangstbewijs vereist, kan de Vlaamse Regering tevens een beveiligde zending, vermeld in 1.1.2, 3°, c), toelaten.
Artikel 1.2.1. (20/07/2024- ...)
De bij het Vlaams Parlement in te dienen beleids- en begrotingstoelichtingen over het beleidsveld ruimtelijke ordening omvatten onder andere :
1° objectieven betreffende de opstart en behandeling van gewestelijke planningsprocessen in het betrokken kalenderjaar;
2° globale objectieven betreffende de opstart en behandeling van provinciale en gemeentelijke planningsprocessen in het betrokken kalenderjaar;
3° een rapportering omtrent de voortgang van planningsprocessen en de uitvoering van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen of Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, telkens op gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau.
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen met betrekking tot het aanleveren van provinciale en gemeentelijke gegevens in het kader van de rapporteringsplichten, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°. Deze gegevens worden eerst aan de Vlaamse Regering overgemaakt nadat de provincieraad, respectievelijk de gemeenteraad van deze gegevens akte hebben genomen.
Artikel 1.3.1. (24/07/2016- ...)
...
Artikel 1.3.2. (01/01/2018- ...)
§ 1. Er wordt een adviesraad voor ruimtelijke ordening opgericht op het niveau van de provincie, hierna de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening te noemen.
§ 2. Naast de opdrachten die de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening heeft overeenkomstig deze codex, kan ze advies geven, opmerkingen maken of voorstellen doen over alle aangelegenheden met betrekking tot de provinciale ruimtelijke ordening, op eigen initiatief of op verzoek van de provincieraad of de deputatie.
§ 3. De provincieraad benoemt de voorzitter, de leden, de plaatsvervangers en de vaste secretaris.
De provinciale commissie voor ruimtelijke ordening telt 23 leden, de voorzitter inbegrepen, 22 plaatsvervangers en een vaste secretaris. De vaste secretaris is niet stemgerechtigd. Leden van de provincieraad of de deputatie kunnen geen lid van de adviescommissie zijn.
De samenstelling is als volgt :
1° de voorzitter, zijnde een onafhankelijke deskundige inzake ruimtelijke ordening, voorgedragen door de deputatie;
2° twee leden, gekozen uit een dubbeltal deskundigen inzake ruimtelijke ordening, voorgedragen door de werkgeversorganisaties, vertegenwoordigd in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;
3° twee leden, gekozen uit een dubbeltal deskundigen inzake ruimtelijke ordening, voorgedragen door de werknemersorganisaties, vertegenwoordigd in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;
4° twee leden, gekozen uit een dubbeltal deskundigen inzake ruimtelijke ordening, voorgedragen door de landbouworganisaties, vertegenwoordigd in de Strategische Adviesraad voor Landbouw- en Visserij;
5° drie leden, gekozen uit een dubbeltal deskundigen inzake ruimtelijke ordening, voorgedragen door andere organisaties dan sociaal-economische of landbouworganisaties, vertegenwoordigd in de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;
6° twee leden, gekozen uit een dubbeltal deskundigen inzake ruimtelijke ordening, voorgedragen door een representatieve vereniging, opgericht op particulier initiatief in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, met zetel in het Vlaamse Gewest of in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, met als enige doelstelling het duurzame ruimtegebruik, de kwaliteit van de stedenbouw, de ruimtelijke ordening en de ruimtelijke planning;
7° vier leden, gekozen uit een dubbeltal deskundigen inzake ruimtelijke ordening van het provinciebestuur, voorgedragen door de deputatie;
8° zeven leden, onder wie de ondervoorzitter, gekozen uit een dubbeltal deskundigen inzake ruimtelijke ordening, voorgedragen door de deputatie uit de diensten op provinciaal niveau voor economie, toerisme en recreatie, huisvesting, infrastructuur, landbouw, leefmilieu en onroerend erfgoed;
9° de vaste secretaris, voorgedragen door de deputatie.
De plaatsvervangers van de leden worden eveneens gekozen uit een dubbeltal deskundigen, voorgedragen door de instanties en organisaties, vermeld in het derde lid.
§ 4. De leden van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening worden benoemd voor zes jaar. Hun benoeming is hernieuwbaar. Na de installatie van een nieuwe provincieraad wordt overgegaan tot de benoeming van een nieuwe commissie.De nieuwe commissie treedt pas aan nadat de provincieraad de leden ervan heeft benoemd en nadat de toezichttermijn, vermeld in artikel 248, § 1, van het Provinciedecreet van 9 december 2005, is verstreken. De oude commissie blijft zolang aan.
Het lid dat voortijdig zijn mandaat stopzet, wordt vervangen door zijn plaatsvervanger tot een nieuw lid is benoemd.
Het lidmaatschap van de leden eindigt op de datum, waarop de organisatie of de instantie die de voordracht deed, een nieuw lid voordraagt ter vervanging van het betrokken lid.
§ 5. Het is voor een lid van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening verboden deel te nemen aan de bespreking en de stemming over aangelegenheden waarin hij een rechtstreeks belang heeft, hetzij persoonlijk, hetzij als gelastigde, of waarbij de echtgenoot, of bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben.
Voor de toepassing van het eerste lid worden personen die wettelijk samenwonen, met echtgenoten gelijkgesteld.
§ 6. De regelingen inzake evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen, vermeld in artikel 193, § 2, van het Provinciedecreet van 9 december 2005, zijn van overeenkomstige toepassing op de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening.
§ 7. De provinciale commissie voor ruimtelijke ordening kan, voor het onderzoeken van bijzondere vraagstukken, een beroep doen op externe deskundigen en werkgroepen oprichten onder de voorwaarden, bepaald in het huishoudelijke reglement.
§ 8. De provinciale commissie voor ruimtelijke ordening stelt haar huishoudelijke reglement op.
Dit reglement en zijn wijzigingen worden ter goedkeuring aan de provincieraad voorgelegd.
§ 9. De provincieraad stelt de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening een permanent secretariaat en de nodige middelen ter beschikking.
§ 10. De Vlaamse Regering stelt de nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en werkwijze van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening vast.
Artikel 1.3.3. (29/06/2019- ...)
§ 1. Er wordt een adviesraad voor ruimtelijke ordening opgericht op het niveau van de gemeente, hierna de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening te noemen.
§ 2. Naast de opdrachten die de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening heeft ingevolge deze codex, kan ze advies geven, opmerkingen maken of voorstellen doen over alle aangelegenheden met betrekking tot de gemeentelijke ruimtelijke ordening, op eigen initiatief of op verzoek van het college van burgemeester en schepenen of de gemeenteraad.
§ 3. De gemeenteraad benoemt de voorzitter, de leden, de plaatsvervangers en de vaste secretaris. De gemeenteraad kan onder de leden een ondervoorzitter aanwijzen.
De voorzitter en de vaste secretaris worden voorgedragen door het college van burgemeester en schepenen. De vaste secretaris is niet stemgerechtigd.
De gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening telt het in het zesde lid vermelde aantal leden, de voorzitter inbegrepen. Minimum één vierde van de leden, waaronder de voorzitter, zijn deskundigen inzake ruimtelijke ordening. De overige leden zijn vertegenwoordigers van de voornaamste maatschappelijke geledingen binnen de gemeente. Ieder lid, met uitzondering van de voorzitter, heeft een plaatsvervanger. Leden van de gemeenteraad of het schepencollege kunnen geen lid van de adviescommissie zijn.
De gemeenteraad beslist welke maatschappelijke geledingen binnen de gemeente worden opgeroepen om één of meerdere vertegenwoordigers voor te dragen als lid van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. De maatschappelijke geledingen die een lid voordragen, dragen tevens een plaatsvervanger voor.
Het aantal leden is afhankelijk van het inwoneraantal van de gemeente :
1° minimum 7 en maximum 9 leden voor een gemeente met niet meer dan 10 000 inwoners;
2° minimum 9 en maximum 13 leden voor een gemeente met meer dan 10 000 en niet meer dan 30 000 inwoners;
3° minimum 13 en maximum 17 leden voor een gemeente met meer dan 30 000 en niet meer dan 50 000 inwoners;
4° minimum 17 en maximum 21 leden voor een gemeente met meer dan 50 000 inwoners.
§ 3/1. Twee of meer gemeenten kunnen, via een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een intergemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening oprichten.
De bepalingen van de andere paragrafen van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op een intergemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening, uitgezonderd wat volgt.
De betrokken gemeenteraden beslissen elk afzonderlijk welke maatschappelijke geledingen moeten worden opgeroepen om een of meer vertegenwoordigers voor te dragen als lid van de intergemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. Al die verschillende geledingen worden vertegenwoordigd in de intergemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.
Het vereiste aantal leden is afhankelijk van de som van de inwoneraantallen van de deelnemende gemeenten. Het maximumaantal kan alleen overschreden worden als dat vereist is om alle verschillende geledingen te laten vertegenwoordigen.
Het intergemeentelijk samenwerkingsverband doet de oproep van vertegenwoordigers en formuleert een gemotiveerd voorstel van samenstelling.
De benoeming van de voorzitter, de leden, de plaatsvervangers en de vaste secretaris is definitief zodra elk van de betrokken gemeenteraden eenzelfde voorstel van samenstelling goedgekeurd heeft.
Het huishoudelijk reglement is definitief zodra elk van de betrokken gemeenteraden dat reglement of de wijzigingen ervan goedgekeurd heeft.
Als een intergemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening is opgericht conform de bepalingen van dit artikel, oefent die intergemeentelijke commissie de taken uit die zijn toegewezen aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.
§ 4. De leden van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening worden benoemd voor zes jaar. Hun benoeming is hernieuwbaar. Na de installatie van een nieuwe gemeenteraad wordt overgegaan tot de benoeming van een nieuwe commissie. De nieuwe commissie treedt pas aan nadat de gemeenteraad de leden ervan heeft benoemd en nadat de toezichttermijn, vermeld in artikel 332 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, is verstreken. De oude commissie blijft zolang aan.
Het lid dat voortijdig zijn mandaat stopzet, wordt vervangen door zijn plaatsvervanger tot een nieuw lid is benoemd.
§ 5. Het is voor een lid van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening verboden deel te nemen aan de bespreking en de stemming over aangelegenheden waarin hij een rechtstreeks belang heeft, hetzij persoonlijk, hetzij als gelastigde, of waarbij de echtgenoot, of bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben.
Voor de toepassing van het eerste lid worden personen die wettelijk samenwonen, met echtgenoten gelijkgesteld.
§ 6. De regelingen inzake evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen, vermeld in artikel 304, § 3, tweede lid, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, zijn van overeenkomstige toepassing op de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.
§ 7. De gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening kan, voor het onderzoeken van bijzondere vraagstukken, een beroep doen op externe deskundigen en werkgroepen oprichten onder de voorwaarden, bepaald in het huishoudelijke reglement.
§ 8. De gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening stelt haar huishoudelijke reglement op.
Dit reglement en zijn wijzigingen worden ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd.
§ 9. De gemeenteraad of het intergemeentelijk samenwerkingsverband stelt de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening een permanent secretariaat en de nodige middelen ter beschikking.
§ 10. De Vlaamse Regering stelt de nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en werkwijze van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening vast.
§ 11. ...
Artikel 1.3.4. (26/12/2011- ...)
De Vlaamse Regering stelt een deontologische code vast. Deze omvat het geheel van beginselen, gedragsregels en richtlijnen die de leden van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening tot leidraad dienen bij de uitoefening van hun mandaat.
Artikel 1.4.1. (25/04/2014- ...)
...
Artikel 1.4.2. (25/04/2014- ...)
...
Artikel 1.4.3. (01/03/2018- ...)
De Vlaamse Regering bepaalt de aanstellingsprocedure van de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaren, belast met taken inzake lokale ruimtelijke planning en vergunningverlening.
De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan personen moeten voldoen om als gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar te kunnen worden aangesteld.
Artikel 1.4.4. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 1.4.5. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 1.4.6. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 1.4.7. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 1.4.8. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 1.4.9. (01/03/2018- 31/03/2026)
De Vlaamse Regering kan voorwaarden bepalen waaraan personen moeten voldoen om als gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur of gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur als vermeld in artikel 6.1.1, 1° en 3°, te kunnen worden aangesteld.
Alleen gewestelijke personeelsleden kunnen worden aangesteld als gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur. Voor de aanstelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur, kan het college van burgemeester en schepenen een beroep doen op eigen personeel of op personeel van een intergemeentelijk samenwerkingsverband.
Artikel 1.5.1. (30/12/2017- ...)
De Vlaamse Regering legt een register aan waarin vermeld wordt welke personen voor de toepassing van deze codex als ruimtelijk planner worden beschouwd. Alleen natuurlijke personen kunnen conform deze codex als ruimtelijke planner worden beschouwd. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor opname in het register en de modaliteiten ervan.
Artikel 1.6.1. (27/06/2024- ...)
§1. Er wordt een BRV-fonds opgericht. Het BRV-fonds is een Gewestdienst met Afzonderlijk Beheer, vermeld in artikel 140 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit.
§2. De middelen waarover het BRV-fonds beschikt zijn:
1° de toelagen ingeschreven in het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap;
2° het per 31 december van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar beschikbare saldo van het BRV-fonds;
3° alle ontvangsten voortvloeiend uit de toepassing van deze codex, met inbegrip van de opbrengsten die conform artikel 73 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 worden toebedeeld aan de Vlaamse overheid;
4° de opbrengsten van de heffingen, vermeld in titel 2, hoofdstuk 6, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013;
5° de ontvangsten voortvloeiend uit financiële lasten als vermeld in artikel 75 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, verbonden aan een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden en opgelegd op grond van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening;
6° alle andere middelen die nuttig zijn in het kader van de doelstelling van het BRV-fonds en die inzonderheid ingevolge wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen aan het BRV-fonds toekomen, evenals de terugstortingen en toevallige ontvangsten;
7° de terugvorderingen voortvloeiend uit de ten onrechte gedane betalingen.
§3. De middelen van het BRV-fonds worden aangewend voor:
1° de uitgaven die voortvloeien uit de toepassing van deze codex;
2° de uitgaven die in functie staan van of voortvloeien uit het Vlaamse ruimtelijk beleid in overeenstemming met de instrumenten, vermeld in artikel 1.1.3 van deze codex, waaronder ook het betoelagen van andere Vlaamse entiteiten of het subsidiëren van initiatieven of specifieke doelgroepen die mee instaan voor de uitvoering van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen;
3° de ondersteuning van steden en gemeenten voor de uitbetaling van planschadevergoedingen, vermeld in artikel 2.6.1, ten gevolge van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen ter uitvoering van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de aanwending van de middelen van het BRV-fonds.
§4. De Vlaamse Regering beheert het BRV-fonds.
Ze stelt de nodige administratieve en logistieke ondersteuning ter beschikking van het BRV-fonds en kan, overeenkomstig de geldende regels, sommige van haar bevoegdheden hiertoe doordelegeren.
Artikel 2.1.1. (29/06/2019- ...)
§ 1. Een ruimtelijk beleidsplan bestaat uit een strategische visie en een of meer beleidskaders die samen het kader aangeven voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Het ruimtelijk beleidsplan is erop gericht samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen in de ruimtelijke ordening. Het is realisatiegericht.
De strategische visie omvat een langetermijnvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Een beleidskader bevat operationele beleidskeuzes voor de middellange termijn en actieprogramma's voor een thema of voor een gebiedsdeel. Beleidskaders beschrijven onder meer hoe en met wie de gewenste ruimtelijke ontwikkeling wordt gerealiseerd. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de inhoud van een beleidskader.
Het ruimtelijk beleidsplan maakt deel uit van een cyclisch planningsproces. Dat betekent dat:
1° het door onderzoek onderbouwd wordt;
2° het opgemaakt of herzien wordt met inspraak van de bevolking en via overleg tussen onder meer bestuursniveaus, beleidsdomeinen of diensten en middenveldorganisaties;
3° de uitvoering ervan gemonitord wordt;
4° het in de eerste helft van elke regeer- of bestuursperiode geëvalueerd wordt;
5° het te allen tijde geheel of gedeeltelijk herzien kan worden.
De vaststelling van een strategische visie en een of meer beleidskaders kan worden gevolgd door de vaststelling van aanvullende beleidskaders die vervolgens integraal deel uitmaken van het ruimtelijk beleidsplan.
De strategische visie kan niet worden opgeheven, ze kan alleen geheel of gedeeltelijk worden herzien. Een beleidskader kan worden opgeheven, met inachtneming van de vereisten en de procedure die gelden voor de opmaak of herziening.
§ 2. Er worden ruimtelijke beleidsplannen opgemaakt op de volgende niveaus:
1° door het Vlaamse Gewest voor het grondgebied van het Vlaamse Gewest: het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen;
2° door een provincie voor het grondgebied van de provincie: het provinciaal beleidsplan ruimte;
3° door een of meer gemeenten voor het grondgebied van de gemeente of de betrokken gemeenten: het gemeentelijk of intergemeentelijk beleidsplan ruimte.
Op gemeentelijk niveau kunnen zowel de strategische visie als de beleidskaders afzonderlijk, intergemeentelijk zijn. Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt een intergemeentelijk beleidsplan ruimte, een intergemeentelijke strategische visie en een intergemeentelijk beleidskader gelijkgesteld met respectievelijk een gemeentelijk beleidsplan ruimte, een gemeentelijke strategische visie en een gemeentelijk beleidskader, telkens voor de beleidskeuzes die op het eigen gemeentelijk grondgebied betrekking hebben of de engagementen van de eigen gemeente ten aanzien van de andere gemeenten. De beslissingen van de respectieve gemeenteraden geven uitdrukkelijk aan op welk onderdeel of welke onderdelen van het intergemeentelijk beleidsplan de beslissing betrekking heeft.
§ 3. In elk ruimtelijk beleidsplan wordt aangegeven hoe het zich verhoudt tot de ruimtelijke beleidsplannen van de andere niveaus.
Bij het formuleren van keuzes, doelstellingen, eigen engagementen en verwachtingen ten aanzien van andere actoren die in het ruimtelijk beleidsplan worden opgenomen, wordt rekening gehouden met de bevoegdheidsbepalende regels uit het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, het Provinciedecreet, het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en andere regelgeving die relevant is voor het thema in kwestie.
Artikel 2.1.2. (05/05/2018- ...)
§ 1. Geen van de onderdelen van een beleidsplan heeft verordenende kracht.
§ 2. Een beleidskader schikt zich naar de strategische visie van het niveau in kwestie.
§ 3. Bij het vaststellen of herzien van ruimtelijke uitvoeringsplannen en stedenbouwkundige verordeningen, bij het nemen van een voorkeursbesluit of projectbesluit als vermeld in het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, en bij het aanvragen van vergunningen voor eigen projecten mogen de Vlaamse Regering, de provincieraad, de deputatie, de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen en de instellingen die ressorteren onder elk van die organen, niet afwijken van de beleidskaders van het niveau in kwestie, behalve in geval van:
1° onvoorziene ontwikkelingen van de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten;
2° dringende sociale, economische of budgettaire redenen.
Als er met toepassing van de redenen, vermeld in het eerste lid, wordt afgeweken van een beleidskader, wordt dat uitdrukkelijk gemotiveerd. Daarbij wordt aangetoond dat het plan, de verordening, het besluit of de vergunningsaanvraag het nastreven van de strategische visie van het niveau in kwestie niet hypothekeert.
Artikel 2.1.3. (05/05/2018- ...)
Het ontwerp van ruimtelijk beleidsplan wordt opgemaakt onder de verantwoordelijkheid van een of meer ruimtelijke planners.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat een ruimtelijk beleidsplan door verschillende personen in een samenwerkingsverband moet worden opgemaakt, waaronder minstens één ruimtelijke planner. Ze kan daarbij de vereiste deskundigheden specificeren.
Artikel 2.1.4. (05/05/2018- ...)
Binnen de perken van de begroting kan de Vlaamse Regering subsidies verlenen aan provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare instellingen en aan private rechtspersonen die betrokken zijn bij een samenwerkingsverband voor het opzetten, coördineren en realiseren van een strategisch project ter uitvoering van de doelstellingen, geformuleerd in de strategische visie of in een beleidskader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.
Artikel 2.1.5. (05/05/2018- ...)
§ 1. De Vlaamse Regering beslist tot de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen en neemt de nodige maatregelen voor de opmaak en de vaststelling ervan.
§ 2. De opmaak en de vaststelling van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen omvatten minstens de volgende stappen:
1° de raadpleging in verschillende fasen van het opmaakproces van:
a) de strategische adviesraad;
b) de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;
c) de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;
d) de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij;
e) de Mobiliteitsraad van Vlaanderen;
2° overleg tussen de verschillende bestuursniveaus in verschillende fasen van het opmaakproces;
3° de raadpleging van het publiek in verschillende fasen van het opmaakproces, met inbegrip van een openbaar onderzoek over een voorlopig vastgestelde visie en een voorlopig vastgesteld beleidskader;
4° wat de strategische visie betreft:
a) een voorlopige vaststelling van de visie door de Vlaamse Regering;
b) een standpunt van het Vlaams Parlement over de voorlopig vastgestelde visie, vermeld in punt a);
c) een definitieve vaststelling van de visie door de Vlaamse Regering;
d) de bekrachtiging door het Vlaams Parlement van de definitief vastgestelde visie, vermeld in punt c);
5° wat de beleidskaders betreft:
a) een voorlopige vaststelling door de Vlaamse Regering;
b) een definitieve vaststelling door de Vlaamse Regering.
Bij de definitieve vaststelling van beleidskaders kan de Vlaamse Regering onderdelen van provinciale of gemeentelijke beleidskaders omschrijven of aanduiden die niet meer geldig zijn. De Vlaamse Regering wint hiervoor het advies in van de betrokken provincieraad of de gemeenteraad, al naargelang.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak en de vaststelling van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
Artikel 2.1.6. (05/05/2018- ...)
Bekrachtigde besluiten houdende definitieve vaststelling van een Vlaamse strategische visie of besluiten houdende definitieve vaststelling van een Vlaams beleidskader worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze treden in werking veertien dagen na de bekendmaking ervan.
De Vlaamse Regering stuurt een afschrift van de strategische visie of het beleidskader naar elke gemeente, waar die documenten kunnen worden ingezien.
Het geldende Beleidsplan Ruimte Vlaanderen is raadpleegbaar op de website van het departement. Op dezelfde website wordt documentatie bijgehouden over aspecten van het cyclische planningsproces, vermeld in artikel 2.1.1, § 1, vierde lid, wat betreft het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
Artikel 2.1.7. (05/05/2018- ...)
De regels voor de opmaak en de vaststelling van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen zijn van toepassing op de herziening ervan. De herziening kan gedeeltelijk zijn.
Artikel 2.1.8. (05/05/2018- ...)
§ 1. De provincieraad besluit tot de opmaak van een provinciaal beleidsplan ruimte. De deputatie neemt de nodige maatregelen voor de opmaak en de vaststelling ervan.
§ 2. De opmaak van een provinciaal beleidsplan ruimte omvat minstens de volgende stappen:
1° de raadpleging in verschillende fasen van het opmaakproces van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening;
2° overleg tussen de verschillende bestuursniveaus in verschillende fasen van het opmaakproces;
3° de raadpleging van het publiek in verschillende fasen van het opmaakproces, met inbegrip van een openbaar onderzoek over een voorlopig vastgestelde visie en een voorlopig vastgesteld beleidskader;
4° een voorlopige vaststelling en een definitieve vaststelling door de provincieraad.
Bij de definitieve vaststelling van beleidskaders kan de provincieraad onderdelen van gemeentelijke beleidskaders omschrijven of aanduiden die niet meer geldig zijn. De provincieraad wint hiervoor het advies in van de betrokken gemeenteraad.
De Vlaamse Regering kan, naar aanleiding van de definitieve vaststelling van het provinciaal beleidsplan ruimte, een voorbehoud maken bij bepaalde opties uit het plan. Dat voorbehoud is voldoende precies.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak en de vaststelling van een provinciaal beleidsplan ruimte, en voor de toepassing van het derde lid.
Artikel 2.1.9. (05/05/2018- ...)
Besluiten houdende definitieve vaststelling van een provinciale strategische visie of een provinciaal beleidskader worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze treden in werking veertien dagen na de bekendmaking ervan.
De deputatie stuurt een afschrift van de strategische visie of het beleidskader naar elke gemeente, waar die documenten kunnen worden ingezien.
Het geldende provinciaal beleidsplan ruimte is raadpleegbaar op de website van de provincie. Op dezelfde website wordt documentatie bijgehouden over aspecten van het cyclische planningsproces, vermeld in artikel 2.1.1, § 1, vierde lid, wat betreft het provinciaal beleidsplan ruimte.
Artikel 2.1.10. (05/05/2018- ...)
De regels voor de opmaak en de vaststelling van het provinciaal beleidsplan ruimte zijn van toepassing op de herziening ervan. De herziening kan gedeeltelijk zijn.
Artikel 2.1.11. (05/05/2018- ...)
§ 1. De gemeenteraad besluit tot de opmaak van een gemeentelijk beleidsplan ruimte. Het college van burgemeester en schepenen neemt de nodige maatregelen voor de opmaak en de vaststelling ervan.
§ 2. De opmaak van een gemeentelijk beleidsplan ruimte omvat minstens de volgende stappen:
1° de raadpleging in verschillende fasen van het opmaakproces van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening;
2° overleg tussen de verschillende bestuursniveaus in verschillende fasen van het opmaakproces;
3° de raadpleging van het publiek in verschillende fasen van het opmaakproces, met inbegrip van een openbaar onderzoek over een voorlopig vastgestelde visie en een voorlopig vastgesteld beleidskader;
4° een voorlopige vaststelling en een definitieve vaststelling door de gemeenteraad.
De Vlaamse Regering en de deputatie kunnen, naar aanleiding van de definitieve vaststelling van het gemeentelijk beleidsplan ruimte, een voorbehoud maken bij bepaalde opties uit het plan. Dat voorbehoud is voldoende precies.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak en de vaststelling van een gemeentelijk beleidsplan ruimte, en voor de toepassing van het tweede lid.
Artikel 2.1.12. (05/05/2018- ...)
Besluiten houdende definitieve vaststelling van een gemeentelijke strategische visie of een gemeentelijk beleidskader worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze treden in werking veertien dagen na de bekendmaking ervan.
De strategische visie of het beleidskader kunnen worden ingezien op de gemeente.
Het geldende gemeentelijk beleidsplan ruimte is raadpleegbaar op de website van de gemeente. Op dezelfde website wordt documentatie bijgehouden over aspecten van het cyclische planningsproces, vermeld in artikel 2.1.1, § 1, vierde lid, wat betreft het gemeentelijk beleidsplan ruimte.
Artikel 2.1.13. (05/05/2018- ...)
De regels voor de opmaak en de vaststelling van het gemeentelijk beleidsplan ruimte zijn van toepassing op de herziening ervan. De herziening kan gedeeltelijk zijn.
Artikel 2.1.14. (05/05/2018- ...)
...
Artikel 2.1.15. (05/05/2018- ...)
...
Artikel 2.1.16. (05/05/2018- ...)
...
Artikel 2.1.17. (05/05/2018- ...)
...
Artikel 2.1.18. (05/05/2018- ...)
...
Artikel 2.1.19. (05/05/2018- ...)
...
Artikel 2.2.1. (20/07/2024- 30/11/2025)
§ 1. Een ruimtelijk uitvoeringsplan is het resultaat van een ruimtelijk planningsproces waarbij de effectbeoordelingen procedureel en inhoudelijk geïntegreerd worden in het proces, hierna genoemd : geïntegreerd planningsproces. Die integratie houdt in dat de effectbeoordelingen plaatsvinden tijdens het proces voor de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan. De effectbeoordelingen leveren gegevens over de mogelijke effecten van het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan. Die gegevens worden verwerkt in het planningsproces voor het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan.
De procedure en de termijnen voor de opmaak van de effectbeoordelingen zijn geregeld in hoofdstuk II Ruimtelijke Uitvoeringsplannen van deze codex. Voor de overige aspecten van de effectbeoordelingen zijn artikel 4.2.3, 4.2.4, 4.2.8, § 1bis, artikel 4.2.9, § 1 en § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid voor de planmilieueffectrapportage van toepassing, en titel IV, hoofdstuk IV, van het voormelde decreet voor de ruimtelijke veiligheidsrapportage.
De effectrapporten bevatten de informatie zoals voorgeschreven in de toepasselijke regelgeving, met dien verstande dat naar de informatie die overeenkomstig de bepalingen van deze codex al in het ruimtelijk uitvoeringsplan is opgenomen, verwezen wordt in de effectrapporten.
In functie van het geïntegreerde planningsproces wordt een procesnota opgesteld die het volledige verloop van het planningsproces beschrijft. Het is een informatief en evolutief document dat in de loop van het planningsproces kan worden aangevuld. De procesnota geeft aan hoe het proces zal verlopen en bevat informatie over :
1° welke actoren betrokken worden bij het planningsproces, op welke wijze de participatie georganiseerd zal worden en hoe omgegaan wordt met de resultaten van de participatie;
2° hoe en wanneer de informatieverstrekking zal verlopen als ze niet geregeld wordt door de Vlaamse Regering.
De procesnota en de aangevulde procesnota worden op dezelfde wijze gepubliceerd.
§ 2. De Vlaamse Regering stelt een handleiding ter beschikking die de procesaanpak van het geïntegreerde planningsproces verduidelijkt.
De Vlaamse Regering stelt een digitaal platform ter beschikking voor de elektronische uitwisseling en terbeschikkingstelling van alle documenten en adviezen in het kader van de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de opname, uitwisseling en terbeschikkingstelling van gegevens via het digitaal platform, vermeld in het tweede lid.
Artikel 2.2.2. (27/05/2024- ...)
§ 1. Er worden ruimtelijke uitvoeringsplannen op de volgende niveaus opgemaakt :
1° gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor een of meer delen van het grondgebied van het gewest;
2° provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen voor een of meer delen van het grondgebied van de provincie;
3° gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor een of meer delen van het grondgebied van de gemeente.
§ 2. Een planningsniveau kan een planningsbevoegdheid delegeren aan een ander planningsniveau.
De delegatie, vermeld in het eerste lid, wordt verleend door de Vlaamse Regering, de deputatie, respectievelijk het college van burgemeester en schepenen. Ze wordt schriftelijk gegeven, uiterlijk op of naar aanleiding van de plenaire vergadering of de adviesvraag over het voorontwerp van plan waarvoor de delegatie vereist is. Het delegatiebesluit bevat een omschrijving van het te plannen onderwerp en van het gebied waarop het plan of planonderdeel betrekking heeft.
De delegatie kan gecombineerd worden met een instemming als vermeld in artikel 2.2.12, § 1, derde lid, of artikel 2.2.18, § 1, derde lid.
Bij het verlenen van de delegatie, vermeld in het eerste lid, kunnen de planningsniveaus afspraken maken over de verdeling van de kosten die verbonden zijn aan de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan en van financiële lasten of opbrengsten ten gevolge van de planschadevergoeding of de planbatenheffing die in voorkomend geval uit het ruimtelijk uitvoeringsplan zal ontstaan. In voorkomend geval kan daarbij worden afgeweken van artikel 2.6.17, § 3, eerste lid, 1° en 2°.
De delegatie, vermeld in het eerste lid, vervalt vanaf de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
De principieel bevoegde planningsniveaus kunnen het in werking getreden ruimtelijk uitvoeringsplan later geheel of gedeeltelijk vervangen binnen hun eigen planningsbevoegdheden. In voorkomend geval wordt daarbij het beginsel dat lagere ruimtelijke uitvoeringsplannen niet mogen afwijken van hogere uitvoeringsplannen als vermeld in artikel 2.2.12, § 1, derde lid, en artikel 2.2.18, § 1, derde lid, buiten toepassing gelaten.
Artikel 2.2.3. (30/12/2017- ...)
Het ontwerp van een ruimtelijk uitvoeringsplan wordt opgemaakt door een planteam dat kan bestaan uit verschillende personen die werken in een samenwerkingsverband, waaronder minstens een ruimtelijk planner.
Het planteam voert het geïntegreerde planningsproces, begeleidt de verschillende onderzoeken, integreert de tussentijdse resultaten in het planningsproces en zorgt voor een continue kwaliteitsbewaking.
Artikel 2.2.4. (20/07/2024- 30/11/2025)
§ 1. Het geïntegreerde planningsproces bestaat uit vijf fasen, waarbij het resultaat telkens geconsolideerd wordt in een van de volgende documenten :
1° de startnota;
2° de scopingnota;
3° het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan;
4° het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan;
5° het definitieve ruimtelijk uitvoeringsplan.
De informatie over de inspraak of adviesvraag in elke fase geeft duidelijk aan waarover de inspraak of adviesvraag gaat.
§ 2. De startnota bevat :
1° een beschrijving en verduidelijking van de doelstellingen van het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan;
2° een aanduiding van het studiegebied voor de uitwerking van de doelstellingen van het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° een beknopte beschrijving van de alternatieven voor het ontwerpplan of voor onderdelen ervan, die de initiatiefnemer heeft overwogen, en een beknopte beschrijving van de voor- en nadelen van de verschillende alternatieven;
4° een beschrijving van de reikwijdte en het detailleringsniveau van het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan en daaraan gekoppeld de reikwijdte en het detailleringsniveau van de te voeren effectonderzoeken zoals in die fase gekend;
5° de relatie met het ruimtelijk structuurplan of ruimtelijk beleidsplan en, in voorkomend geval, met andere relevante beleidsplannen;
6° de beschrijving van de te onderzoeken effecten en van de inhoudelijke aanpak van de effectbeoordelingen, met inbegrip van de methodologie, zoals bepaald door de wetgeving van de op te maken effectbeoordelingen en van andere onderzoeken die nodig zijn voor het plan. In voorkomend geval bevat de startnota ook een weergave van de gedane analyse, vermeld in artikel 4.2.6, § 1, 5°, en artikel 4.4.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, met inbegrip van de redenen waarom geen planmilieueffectrapport, respectievelijk ruimtelijk veiligheidsrapport moet worden opgemaakt;
7° in voorkomend geval, relevante gegevens uit vorige effectbeoordelingen of uit de goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen;
8° in voorkomend geval, de impact of het effect dat het geïntegreerde planningsproces kan hebben op mens of milieu in een ander gewest of land of op de gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen;
9° een overzicht van instrumenten die samen met het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan ingezet kunnen worden, als die al bekend zijn in deze fase.
§ 3. De scopingnota bouwt voort op de startnota en bevat minstens dezelfde onderdelen als de startnota. De scopingnota bepaalt de te onderzoeken ruimtelijke aspecten en de effectbeoordelingen die moeten worden uitgevoerd, alsook de methode ervan. Bij de opmaak wordt rekening gehouden met de adviezen en het resultaat van de participatie, vermeld in artikel 2.2.7, § 2, artikel 2.2.12, § 2, en artikel 2.2.18, § 2, van deze codex. De diensten, bevoegd voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage, integreren hun kwaliteitsbeoordeling over de inhoudsafbakening van het planmilieueffectrapport conform artikel 4.2.8, § 6, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, respectievelijk van het ruimtelijk veiligheidsrapport conform artikel 4.4.2, § 3, van het voormelde decreet, in de scopingnota. De scopingnota is samen met de procesnota de leidraad voor het verdere verloop van het geïntegreerde planningsproces dat leidt tot de opmaak van het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan.
Als uit de scopingnota blijkt dat een milieueffectrapport of een ruimtelijk veiligheidsrapport opgemaakt moet worden, maakt de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, respectievelijk de dienst bevoegd voor veiligheidsrapportage, voor het verdere verloop van het geïntegreerde planningsproces deel uit van het planteam in functie van de effectrapportage.
Uiterlijk voor de voorlopige vaststelling van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan wordt in de scopingnota door de dienst bevoegd voor milieueffectrapportage bepaald of een milieueffectrapport moet worden opgemaakt.
Uiterlijk voor de voorlopige vaststelling van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan wordt in de scopingnota door de dienst bevoegd voor veiligheidsrapportage, in de gevallen bepaald overeenkomstig artikel 4.4.1, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, bepaald of een ruimtelijk veiligheidsrapport moet worden opgemaakt.
De scopingnota kan tijdens het geïntegreerde planningsproces aangevuld worden. De aangevulde scopingnota wordt op dezelfde wijze gepubliceerd als de oorspronkelijke scopingnota.
§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze de startnota, de scopingnota en de procesnota worden gepubliceerd.
Artikel 2.2.5. (20/07/2024- 30/11/2025)
§ 1. Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat :
1° een beschrijving en verantwoording van de doelstellingen van het plan;
2° een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is;
3° de bijbehorende stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichting of het beheer en, in voorkomend geval, de normen, vermeld in artikel 5.96 en 5.97 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
4° een weergave van de juridische toestand;
5° een weergave van de feitelijke ruimtelijke toestand en de toestand van het leefmilieu, de natuur en andere relevante feitelijke gegevens;
6° de relatie met het ruimtelijk structuurplan of ruimtelijk beleidsplan of de ruimtelijke structuurplannen of ruimtelijke beleidsplannen waarvan het een uitvoering is en, in voorkomend geval, een omschrijving van andere relevante beleidsplannen;
7° in voorkomend geval, een zo mogelijk limitatieve opgave van de voorschriften die strijdig zijn met het ruimtelijk uitvoeringsplan en die opgeheven worden;
7°/1 in voorkomend geval, een toelichting van de wijze waarop aan de bepalingen van artikel 2.2.6/1 wordt voldaan;
8° de kwaliteitsbeoordeling en, in voorkomend geval, de verklaring, vermeld in artikel 4.2.11, § 7, eerste lid, 2°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, en, in voorkomend geval, een overzicht van de conclusies van de volgende effectbeoordelingen waarbij aangegeven wordt hoe die geïntegreerd zijn in het plan :
a) het planmilieueffectrapport;
b) de passende beoordeling;
c) het ruimtelijk veiligheidsrapport;
d) andere verplicht voorgeschreven of gemaakte effectenrapporten;
in voorkomend geval de monitoringsmaatregelen in het kader van de uitgevoerde effectbeoordelingen;
9° in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding als vermeld in artikel 2.6.1 van deze codex, een planbatenheffing als vermeld in artikel 2.6.4 van deze codex, of een compensatie als vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;
10° in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd of een overdruk wordt toegevoegd die aanleiding kan geven tot gebruikerscompensatie als vermeld in het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen;
10° /1 in voorkomend geval, het schaderamingsrapport, vermeld in artikel 7, § 2, van het Instrumentendecreet van 26 mei 2023, en het meerwaarderamingsrapport, vermeld in artikel 2.6.10, § 2/1;
11° voor de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, in voorkomend geval, een overzicht van de geheel of gedeeltelijk gewijzigde of opgeheven erkennings-, rangschikkings- en beschermingsbesluiten inzake onroerend erfgoed, samen met de gegevens, vermeld in artikel 6.2.5 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, met uitzondering van de aanduiding van de plaats van de aanplakking van het bericht over het openbaar onderzoek op het gegeorefereerde plan;
12° in voorkomend geval, het grondruilplan, vermeld in artikel 2.1.65 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
13° in voorkomend geval, de inrichtingsnota, vermeld in artikel 4.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
14° in voorkomend geval, een overzicht van de instrumenten waarover samen met het ruimtelijk uitvoeringsplan een beslissing genomen wordt door de bevoegde overheid om die aspecten te regelen of om de maatregelen of voorwaarden te bepalen die de bevoegde overheid op basis van het planningsproces, in het bijzonder de effectbeoordelingen, noodzakelijk acht voor de vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan en die niet geregeld worden met toepassing van punten 1° tot en met 13°;
15° in voorkomend geval het rooilijnplan, vermeld in het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de gewestelijke rooilijnen en het decreet van 3 mei 2019 houdende de gemeentewegen.
Het grafische plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is en de bijbehorende stedenbouwkundige voorschriften hebben verordenende kracht.
§ 2. Samen met het ruimtelijk uitvoeringsplan kan de bevoegde overheid stedenbouwkundige verordeningen vaststellen met voorschriften die niet als stedenbouwkundig voorschrift worden opgenomen in het ruimtelijk uitvoeringsplan. De betrokken voorschriften garanderen de uitvoering van maatregelen of het naleven van voorwaarden die het ruimtelijk uitvoeringsplan begeleiden en die uit het planningsproces resulteren, zonder dat deze voorschriften milieuvoorwaarden kunnen bepalen die rechtstreeks gelden voor individuele ingedeelde inrichtingen en activiteiten, zoals bedoeld in het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning of in titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Voorafgaandelijk aan of gelijktijdig met de beslissing over het ruimtelijk uitvoeringsplan kan de bevoegde overheid overeenkomsten met publiekrechtelijke rechtspersonen, met privaatrechtelijke rechtspersonen of met natuurlijke personen afsluiten om het ruimtelijk uitvoeringsplan te kunnen realiseren.
De stedenbouwkundige verordening, bedoeld in het eerste lid, wordt samen met het ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig en definitief vastgesteld en wordt onderworpen aan hetzelfde openbaar onderzoek. Als de stedenbouwkundige verordening niet samen met het ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig wordt vastgesteld en onderworpen aan een openbaar onderzoek maar gebaseerd is op of voortvloeit uit de adviezen, opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek geformuleerd zijn, dan wordt deze stedenbouwkundige verordening door de bevoegde overheid na het openbaar onderzoek over het ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig vastgesteld en onderworpen aan een afzonderlijk openbaar onderzoek. Ze wordt dan samen met het ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vastgesteld. De termijn voor definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan wordt in dit geval opgeschort met de termijn die nodig is om de stedenbouwkundige verordening en het ruimtelijk uitvoeringsplan op dezelfde datum definitief te kunnen vaststellen waarbij de vervaltermijn voor de stedenbouwkundige verordening in dit geval de bepalende termijn is voor de duur van opschorting. De termijnen uit artikel 2.2.10, 2.2.15 en 2.2.21 van deze codex zijn van toepassing.
Een stedenbouwkundige verordening die vastgesteld wordt met het ruimtelijk uitvoeringsplan of een overeenkomst die afgesloten wordt voor of samen met de vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan, kan worden gewijzigd op voorwaarde dat daarbij steeds de doelstelling van de stedenbouwkundige verordening of overeenkomst gerespecteerd blijft. De wijziging van een stedenbouwkundige verordening volgt dezelfde procedure als vermeld in artikel 2.3.1, 2.3.2 en 2.3.3 van deze codex.
Alle aangelegenheden die krachtens artikel 2.3.1 geregeld kunnen worden in stedenbouwkundige verordeningen, met uitsluiting van artikel 2.3.1, §1, eerste lid, 11°, kunnen het voorwerp uitmaken van een stedenbouwkundig voorschrift van een ruimtelijk uitvoeringsplan.
§ 3. Ruimtelijke uitvoeringsplannen blijven gelden tot ze worden vervangen. Ze kunnen op elk moment geheel of gedeeltelijk worden vervangen.
De regels voor de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn ook van toepassing op de vervanging ervan.
§ 4. De voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die er strijdig mee zijn, van rechtswege op.
De voorschriften van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die er strijdig mee zijn, van rechtswege op.
Artikel 2.2.6. (20/07/2024- ...)
§ 1. De stedenbouwkundige voorschriften kunnen eigendomsbeperkingen inhouden, met inbegrip van bouwverbod.
De stedenbouwkundige voorschriften kunnen van die aard zijn dat ze een tijdelijk ruimtegebruik toelaten, na verloop van tijd in werking treden, dat de inhoud op een bepaald tijdstip verandert of dat een onderdeel van een voorschrift in werking treedt als de opgenomen voorwaarde vervuld is.
De stedenbouwkundige voorschriften kunnen modaliteiten voorschrijven die bij de inrichting van het gebied in acht moeten worden genomen.
Stedenbouwkundige voorschriften kunnen bepalen dat de uitvoering ervan afhankelijk is van de vaststelling of uitvoering van één of meer van de volgende instrumenten :
1° de vaststelling van een instrument uit het overzicht, vermeld in artikel 2.2.5, § 1, 14°, van deze codex;
2° de vaststelling of uitvoering van een instrument van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting indien dit ingezet wordt via een inrichtingsnota vermeld in artikel 4.2.1 van dat decreet en op voorwaarde dat deze inrichtingsnota deel uitmaakt van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
Zij kunnen tevens bepalen dat zij niet langer uitvoerbaar zijn indien de stedenbouwkundige verordening of een ander instrument uit het overzicht, vermeld in artikel 2.2.5, § 1, 14°, niet langer rechtskracht heeft of gewijzigd is in strijd met artikel 2.2.5, § 2, vierde lid.
§ 2. Een stedenbouwkundig voorschrift in een ruimtelijk uitvoeringsplan ressorteert op elk moment onder een categorie of een subcategorie van gebiedsaanduiding.
De gebiedsaanduiding bestaat uit de volgende categorieën :
1° wonen. Deze categorie bestaat ten minste uit de volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding :
a) woongebied : in hoofdzaak bestemd voor wonen en aan wonen verwante activiteiten en voorzieningen;
b) gebied voor wonen en voor landbouw : in hoofdzaak bestemd voor wonen, landbouw, openbare groene ruimten en openbare verharde ruimten en aan wonen verwante activiteiten;
2° bedrijvigheid : in hoofdzaak bestemd voor bedrijfsactiviteiten of kantoren;
3° recreatie : in hoofdzaak bestemd voor recreatie, dagrecreatie of verblijfsrecreatie;
4° landbouw. Deze categorie bestaat ten minste uit de volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding :
a) agrarisch gebied : in hoofdzaak bestemd voor beroepslandbouw;
b) agrarische bedrijvenzone : in hoofdzaak bestemd voor de inplanting van agrarische bedrijven, in het bijzonder glastuinbouw;
c) bouwvrij agrarisch gebied : in hoofdzaak bestemd voor beroepslandbouw, met dien verstande dat de oprichting van gebouwen er niet is toegelaten;
5° bos : in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van het bos;
6° overig groen. Deze categorie bestaat ten minste uit de volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding :
a) gemengd openruimtegebied : waarbij natuurbehoud, bosbouw, onroerend erfgoed, landbouw en recreatie nevengeschikte functies zijn;
b) parkgebied : in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van een of meer parken;
7° reservaat en natuur : in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en het bos;
8° lijninfrastructuur : in hoofdzaak bestemd voor verkeers- en vervoersinfrastructuur, weginfrastructuur, spoorinfrastructuur of waterweginfrastructuur en de aanhorigheden ervan;
9° gemeenschaps- en nutsvoorzieningen : in hoofdzaak bestemd voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen of infrastructuur van openbaar nut voor de zuivering van afvalwater;
10° ontginning en waterwinning. Deze categorie bestaat ten minste uit de volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding :
a) gebied voor infrastructuur voor duurzame watervoorziening : in hoofdzaak bestemd voor infrastructuur van openbaar nut voor duurzame watervoorziening;
b) gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen : in hoofdzaak bestemd voor de ontginning van delfstoffen;
c) gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen : in hoofdzaak bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken.
De gebieden die conform artikel 5.6.8, § 1, worden aangeduid als `watergevoelig open ruimtegebied' worden voor de toepassing van deze codex beschouwd als te ressorteren onder de subcategorie van gebiedsaanduiding `gemengd openruimtegebied'
De Vlaamse Regering kan bijkomende subcategorieën van gebiedsaanduiding bepalen.
§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen.
§ 4. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering (ook financiële) ondersteuning verlenen aan de provincies en gemeenten voor het vervullen van hun taken met betrekking tot de ruimtelijke uitvoeringsplannen.
De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en nadere regels hiertoe.
Artikel 2.2.6/1. (20/07/2024- ...)
§1. Voor de toepassing van dit artikel, dat een verplichting tot plano logische compensatie instelt, worden twee groepen bestemmingen onderscheiden:
1° bestemmingen die ressorteren onder de categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding “wonen”, “bedrijvigheid”, “recreatie” of “gemeenschaps- en nutsvoorzieningen”;
2° bestemmingen die ressorteren onder de categorie van gebiedsaanduiding “landbouw”, “bos”, “overig groen” of “reservaat en natuur”.
Als een ruimtelijk uitvoeringsplan een wijziging doorvoert van een bestemming of nabestemming uit de tweede groep als vermeld in het eerste lid naar een bestemming of nabestemming uit de eerste groep als vermeld in het eerste lid gaat die bestemmingswijziging gepaard met een gelijktijdige en in oppervlakte minstens gelijke wijziging van bestemmingen uit de eerste groep naar bestemmingen uit de tweede groep. Die laatste bestemmingswijziging wordt de compensatie genoemd.
De compensatie gebeurt op gronden waarvan de realisatie van de tot dan toe geldende bestemming door de plannende overheid beleidsmatig niet langer gewenst is.
De verplichting tot compensatie, vermeld in het tweede lid, geldt niet in de volgende gevallen:
1° de wijziging naar een bestemming uit de eerste groep als vermeld in het eerste lid beslaat een in omvang beperkte oppervlakte;
2° op het grondgebied van de plannende overheid zijn geen gronden meer aanwezig die een bestemming uit de eerste groep als vermeld in het eerste lid hebben, waarvan de ontwikkeling beleidsmatig niet langer gewenst is;
3° de bestemmingswijziging is gericht op het zone-eigen maken van bestaande hoofdzakelijk vergunde constructies; wordt in het betrokken ruimtelijk uitvoeringsplan echter ook in ruimtelijke uitbreiding voorzien dan geldt de verplichting tot compensatie voor de oppervlakte van de mogelijke uitbreiding.
Aan de verplichting tot compensatie, vermeld in het tweede lid, wordt geacht te zijn voldaan in de volgende gevallen:
1° de plannende overheid voert een ander lopend planningsproces, waarbij in oppervlakte minstens gelijke wijzigingen van bestemmingen of nabestemmingen uit de eerste groep als vermeld in het eerste lid naar bestemmingen of nabestemmingen uit de tweede groep als vermeld in het eerste lid begrepen zijn;
2° de plannende overheid voerde in recent vastgestelde ruimtelijke uitvoeringsplannen in oppervlakte minstens gelijke wijzigingen door van bestemmingen of nabestemmingen uit de eerste groep als vermeld in het eerste lid naar bestemmingen of nabestemmingen uit de tweede groep als vermeld in het eerste lid;
3° er wordt toepassing gemaakt van de herverkaveling uit kracht van wet met planologische ruil als vermeld in artikel 2.1.61 en volgende van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting.
De verplichting tot planologische compensatie is van overeenkomstige toepassing voor het herkenbare onderdeel van een projectbesluit dat geldt als ruimtelijk uitvoeringsplan.
§2. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de verplichting tot planologische compensatie, vermeld in paragraaf 1, inzonderheid met betrekking tot de toepassing van het vierde en vijfde lid van paragraaf 1, en met betrekking tot compensatie buiten het grondgebied van de plannende overheid.
Artikel 2.2.7. (20/07/2024- ...)
§ 1. De Vlaamse Regering is belast met de opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en neemt de nodige maatregelen voor de samenstelling van het planteam en voor het voeren van het geïntegreerde planningsproces, vermeld in artikel 2.2.1.
Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgemaakt ter uitvoering van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
§ 2. De Vlaamse Regering keurt de startnota en de procesnota goed met de informatie die op dat ogenblik bekend is, en vraagt advies over de startnota aan :
1° de strategische adviesraad en de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;
2° de deputaties van de betrokken provincies;
3° de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten;
4° de door de Vlaamse Regering aangewezen diensten;
5° als het plan grenst aan een ander gewest of land of aanzienlijke effecten kan hebben op mens of milieu in een ander gewest of land, wordt het advies van het gewest of het land in kwestie gevraagd. Als het plan grenst aan of aanzienlijke effecten kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie verzoekt om de startnota te bezorgen, wordt ook advies gevraagd.
Het advies wordt uitgebracht binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
De Vlaamse Regering informeert de bevolking van de betrokken gemeenten uiterlijk de eerste dag van de termijn van zestig dagen over de inhoud van de startnota, raadpleegt de bevolking over de startnota gedurende dezelfde termijn, organiseert hierover ten minste één participatiemoment en maakt daarvan een verslag.
De reacties worden uiterlijk de laatste dag van de termijn van de inspraak aan de Vlaamse Regering bezorgd. De wijze waarop reacties bezorgd kunnen worden, alsook de uiterste datum worden uitdrukkelijk vermeld in de informatie over de startnota.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor deze adviesvraag en inspraak.
Artikel 2.2.8. (01/05/2017- ...)
De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen voor de opmaak van de scopingnota.
Artikel 2.2.9. (30/12/2017- ...)
De Vlaamse Regering stuurt het voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en, in voorkomend geval, de ontwerpen van planmilieueffectrapport, ruimtelijk veiligheidsrapport en andere verplicht voorgeschreven of gemaakte effectbeoordelingsrapporten voor advies naar de deputatie van de betrokken provincies, de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten en de door de Vlaamse Regering aangewezen adviserende diensten. Als het plan grenst aan een ander gewest of land of aanzienlijke grensoverschrijdende effecten voor mens of milieu kan hebben, zoals blijkt uit de startnota, de scopingnota of de ontwerprapporten, wordt het advies van het desbetreffende gewest of land gevraagd. Als het plan grenst aan of een aanzienlijk effect kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie verzoekt om de scopingnota of de ontwerprapporten te bezorgen of al een advies heeft verleend over de startnota, wordt ook een advies gevraagd.
De Vlaamse Regering kan beslissen om al dan niet een of meer plenaire vergaderingen te houden. Als de Vlaamse Regering een plenaire vergadering organiseert met de instanties, vermeld in het eerste lid, vindt die op zijn vroegst plaats de eenentwintigste dag na het versturen van het voorontwerp door de Vlaamse Regering.
Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengen de deputaties en de colleges van burgemeester en schepenen en, in voorkomend geval, een ander land, de federale overheid of een gewest, advies uit, en delen de adviserende diensten, vermeld in het eerste lid, hun opmerkingen mee. De vertegenwoordigers van die instanties moeten gemandateerd zijn om een standpunt in te nemen tijdens de vergadering.
Van de plenaire vergadering wordt een schriftelijk verslag opgemaakt. Dat verslag wordt binnen veertien dagen bezorgd aan de instanties die op de plenaire vergadering aanwezig moesten zijn. Eventuele reacties op het verslag kunnen worden ingediend door de instanties die effectief aanwezig waren op de plenaire vergadering, en moeten binnen veertien dagen na de ontvangst van het verslag bezorgd worden aan de Vlaamse Regering.
Als er geen plenaire vergadering wordt georganiseerd, wordt een schriftelijk advies uitgebracht binnen een termijn van eenentwintig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van het voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
De Vlaamse Regering kan te allen tijde beslissen om alsnog een plenaire vergadering te organiseren, ook na het ontvangen van de schriftelijke adviezen.
Artikel 2.2.10. (20/07/2024- 30/12/2024)
§ 1. De Vlaamse Regering stelt het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig vast.
§ 2. De Vlaamse Regering onderwerpt het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan samen met het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten aan een openbaar onderzoek dat binnen dertig dagen na de voorlopige vaststelling, vermeld in paragraaf 1, minstens wordt aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. Die termijn is een termijn van orde.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast.
De Vlaamse Regering stuurt een individuele kennisgeving met een beveiligde zending naar de eigenaar, de blote eigenaar, de erfpachthouder, de opstalhouder of de leasinggever van de betrokken beschermde onroerende goederen als in het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een erkennings-, rangschikkings- of beschermingsbesluit inzake onroerend erfgoed geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd of opgeheven. Die personen brengen de gebruikers van het onroerend goed en de zakelijkrechthouders van de cultuurgoederen met een beveiligde zending op de hoogte van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving. Ze brengen het departement met een beveiligde zending op de hoogte van de eventuele verkoop of overdracht van het eigendomsrecht of van de overdracht van een ander zakelijk recht, met de bijbehorende stavingsdocumenten, binnen een termijn van tien dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving. Die verplichting wordt in de kennisgeving van de Vlaamse Regering vermeld. De nieuwe eigenaars of de nieuwe houders van het zakelijk recht worden op hun beurt door de Vlaamse Regering met een beveiligde zending van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan op de hoogte gebracht.
§ 3. Na de aankondiging worden het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten gedurende zestig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis van elke gemeente waarvan het grondgebied door het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, en worden de ontwerpen gepubliceerd op de website, zoals gespecificeerd door de Vlaamse Regering.
Het openbaar onderzoek start uiterlijk op de dertigste dag nadat de aankondiging ervan in het Belgisch Staatsblad verschenen is. Die termijn is een termijn van orde.
§ 4. Adviezen, opmerkingen en bezwaren worden uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek schriftelijk of digitaal aan de Vlaamse Regering bezorgd.
De adviezen, opmerkingen en bezwaren kunnen uiterlijk de laatste dag van die termijn in het gemeentehuis van elke gemeente, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De gemeente bezorgt in dat geval binnen tien dagen na het openbaar onderzoek de adviezen, opmerkingen en bezwaren aan de Vlaamse Regering. Met adviezen, opmerkingen en bezwaren die te laat aan de Vlaamse Regering worden bezorgd, hoeft geen rekening te worden gehouden. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de ontvangst en het bijhouden van de adviezen, opmerkingen en bezwaren door de gemeente en voor de wijze waarop ze aan de Vlaamse Regering worden bezorgd.
De gemeenteraad en de provincieraad van respectievelijk de gemeenten en de provincies waarvan het grondgebied door het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk wordt bestreken of die grenzen aan gemeenten waarvan het grondgebied door het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, bezorgen hun advies aan de Vlaamse Regering uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek. Als geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
§ 5. De Vlaamse Regering stelt binnen honderdtachtig dagen na het einde van het openbaar onderzoek het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vast.
De bevoegde diensten voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage beoordelen voorafgaand aan de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan de kwaliteit van het planmilieueffectrapport respectievelijk ruimtelijk veiligheidsrapport. Ze toetsen aan de scopingnota en aan de gegevens die vereist zijn conform artikel 4.2.8, § 1bis, respectievelijk artikel 4.4.3 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, en ze houden rekening met de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde adviezen, opmerkingen en bezwaren.
Bij de definitieve vaststelling van het plan kunnen ten opzichte van het voorlopig vastgestelde plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de adviezen, opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek geformuleerd zijn.
De definitieve vaststelling van het plan kan echter geen betrekking hebben op delen van het grondgebied die niet opgenomen zijn in het voorlopig vastgestelde plan.
Op gemotiveerd verzoek van het departement beslist de Vlaamse Regering over een verlenging met zestig dagen van de termijn waarin het plan moet worden vastgesteld.
§ 6. Als het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan niet definitief wordt vastgesteld binnen de termijn, vermeld in paragraaf 5, eerste lid, vervalt het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Als een advies van de Raad van State nodig is, wordt de termijn geschorst gedurende de volledige duur van de behandeling van de adviesaanvraag door de afdeling Wetgeving van de Raad van State.
§ 7. De Vlaamse Regering kan, met het oog op het herstel van een onregelmatigheid, het besluit houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk intrekken en hernemen, waarbij het wettigheidsgebrek wordt rechtgezet.
De bepalingen van paragraaf 5 zijn onverminderd van toepassing, met uitzondering van de vervaltermijn van honderdtachtig dagen.
Artikel 2.2.11. (30/12/2017- ...)
Het besluit houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt door de Vlaamse Regering bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen zestig dagen na de definitieve vaststelling en wordt binnen dezelfde termijn volledig bekendgemaakt op de website, vermeld in het Belgisch Staatsblad.
Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
De Vlaamse Regering stuurt een afschrift van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en van het vaststellingsbesluit naar de provincies in kwestie en naar elke gemeente waarvan het grondgebied door het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, waar die documenten kunnen worden ingezien. De Vlaamse Regering stuurt een afschrift van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en van het vaststellingsbesluit naar het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed, voor zover in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een erfgoedlandschap afgebakend of gewijzigd wordt.
Als in het definitief vastgestelde gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een erkennings-, rangschikkings- of beschermingsbesluit geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd of opgeheven, wordt het definitief vastgestelde gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan met een beveiligde zending ter kennis gebracht van de eigenaar, de blote eigenaar, de erfpachthouders, de opstalhouder en de leasinggever van de betrokken beschermde onroerende goederen. Die personen brengen de gebruikers op de hoogte van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving. Ze brengen de administratie met een beveiligde zending op de hoogte van de eventuele verkoop, de overdracht van het eigendomsrecht of de overdracht van een ander zakelijk recht, met de bijbehorende stavingsdocumenten, binnen een termijn van tien dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving. Die verplichting wordt in de kennisgeving van de Vlaamse Regering vermeld. De nieuwe eigenaars worden op hun beurt door de Vlaamse Regering met een beveiligde zending van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan op de hoogte gebracht.
Artikel 2.2.12. (20/07/2024- 30/11/2025)
§ 1. De deputatie is belast met de opmaak van provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen en neemt de nodige maatregelen voor de samenstelling van het planteam en voor het voeren van het geïntegreerde planningsproces, vermeld in artikel 2.2.1.
De provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgemaakt ter uitvoering van het provinciaal beleidsplan ruimte of het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
De voorschriften van de provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen kunnen niet afwijken van de voorschriften van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, tenzij de Vlaamse Regering daarvoor haar toestemming verleent. In dat geval vervangen de voorschriften van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, de voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, tenzij het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan het uitdrukkelijk anders bepaalt.
De instemming, vermeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, uiterlijk op of naar aanleiding van de plenaire vergadering of de adviesvraag over het voorontwerp van plan waarvoor de instemming vereist is. Het besluit waarbij de instemming wordt verleend, bevat een omschrijving van het te plannen onderwerp en van het gebied waarop het plan of planonderdeel betrekking heeft, en vermeldt de voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan die zullen worden opgeheven.
§ 2. De deputatie keurt de startnota en de procesnota goed met de informatie die op dat ogenblik bekend is, en vraagt advies over de startnota aan :
1° het departement;
2° de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening;
3° de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten;
4° de door de Vlaamse Regering aangewezen diensten;
5° als het plan grenst aan een andere provincie, ander gewest of land of aanzienlijke effecten kan hebben op mens of milieu in een andere provincie, ander gewest of land, wordt het advies van de betrokken provincie, het gewest of het land in kwestie gevraagd. Als het plan grenst aan of aanzienlijke effecten kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie verzoekt om de startnota te bezorgen, wordt ook het advies gevraagd.
Het advies wordt uitgebracht binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
De deputatie informeert de bevolking van de betrokken gemeenten uiterlijk de eerste dag van de termijn van zestig dagen over de inhoud van de startnota, raadpleegt de bevolking over de startnota gedurende dezelfde termijn, organiseert hierover ten minste één participatiemoment en maakt daarvan een verslag.
De reacties worden uiterlijk de laatste dag van de termijn van de inspraak aan de deputatie bezorgd. De wijze waarop reacties bezorgd kunnen worden, alsook de uiterste datum worden uitdrukkelijk vermeld in de informatie over de startnota. De deputatie bezorgt de startnota, de adviezen, de reacties en het verslag van het participatiemoment aan de bevoegde dienst voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage binnen een termijn van tien dagen na het afsluiten van de termijn.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor deze adviesvraag en inspraak.
Artikel 2.2.13. (01/05/2017- ...)
De deputatie neemt de nodige maatregelen voor de opmaak van de scopingnota.
Artikel 2.2.14. (29/06/2019- ...)
De deputatie stuurt het voorontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan en, in voorkomend geval, de ontwerpen van planmilieueffectrapport, ruimtelijk veiligheidsrapport en andere verplicht voorgeschreven of gemaakte effectbeoordelingsrapporten voor advies naar het departement, de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten en de adviserende diensten. De Vlaamse Regering kan bepalen aan welke adviserende diensten het voorontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan minstens moet worden voorgelegd. Als het plan grenst aan een andere provincie, een ander gewest of land of aanzienlijke grensoverschrijdende effecten voor mens of milieu kan hebben, zoals blijkt uit de startnota, de scopingnota of de ontwerprapporten, wordt het advies van de betrokken provincie, het gewest of land in kwestie gevraagd. Als het plan grenst aan of een aanzienlijk effect kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie verzoekt om de scopingnota of de ontwerprapporten te bezorgen of al een advies heeft verleend over de startnota, wordt ook een advies gevraagd.
De deputatie kan beslissen om al dan niet een of meer plenaire vergaderingen te houden. Als de deputatie een plenaire vergadering organiseert met de instanties, vermeld in het eerste lid, vindt die op zijn vroegst plaats de eenentwintigste dag na het versturen van het voorontwerp door de deputatie.
Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengt het departement advies uit over de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in artikel 2.2.16, § 3, eerste lid, 1° en 2°.
Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengen de colleges van burgemeester en schepenen en, in voorkomend geval, een ander land, de federale overheid of een gewest advies uit en delen de adviserende diensten, vermeld in het eerste lid, hun opmerkingen mee. De vertegenwoordigers van die instanties moeten gemandateerd zijn om een standpunt in te nemen tijdens de vergadering.
Van de plenaire vergadering wordt een schriftelijk verslag opgemaakt. Dat verslag wordt binnen veertien dagen bezorgd aan de instanties die op de plenaire vergadering aanwezig moesten zijn. Eventuele reacties op het verslag kunnen worden ingediend door de instanties die effectief aanwezig waren op de plenaire vergadering, en moeten binnen veertien dagen na de ontvangst van het verslag bezorgd worden aan de deputatie.
Als er geen plenaire vergadering wordt georganiseerd, wordt een schriftelijk advies uitgebracht door de instanties, vermeld in het eerste lid, en door het departement binnen een termijn van eenentwintig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
De deputatie kan te allen tijde beslissen om alsnog een plenaire vergadering te organiseren, ook na het ontvangen van de schriftelijke adviezen.
Artikel 2.2.15. (29/06/2019- 30/12/2024)
§ 1. De provincieraad stelt het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig vast.
Na de voorlopige vaststelling wordt het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan onmiddellijk naar de Vlaamse Regering gestuurd.
§ 2. De deputatie onderwerpt het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan samen met het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten aan een openbaar onderzoek dat binnen dertig dagen na de voorlopige vaststelling, vermeld in paragraaf 1, minstens wordt aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. Die termijn is een termijn van orde.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast.
§ 3. Na de aankondiging worden het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan en het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten gedurende zestig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis van elke gemeente waarvan het grondgebied door het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan of effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, en worden de ontwerpen gepubliceerd op de website, zoals gespecificeerd door de deputatie.
Het openbaar onderzoek start uiterlijk op de dertigste dag nadat de aankondiging ervan in het Belgisch Staatsblad verschenen is. Die termijn is een termijn van orde.
§ 4. De opmerkingen en de bezwaren worden uiterlijk op de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek schriftelijk of digitaal aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening bezorgd.
De opmerkingen en de bezwaren kunnen ook uiterlijk de laatste dag van die termijn in het gemeentehuis van elke gemeente, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, worden afgegeven tegen ontvangstbewijs.
De gemeente bezorgt in dat geval binnen tien dagen na het openbaar onderzoek de bezwaren en de opmerkingen aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening. Met de opmerkingen en de bezwaren die te laat aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening worden bezorgd, hoeft geen rekening te worden gehouden. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de ontvangst en het bijhouden van bezwaren en opmerkingen door de gemeente en voor de wijze waarop ze aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening worden bezorgd.
De gemeenteraad en de deputatie van respectievelijk de gemeenten en de provincies waarvan het grondgebied door het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan of effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk wordt bestreken of die grenzen aan gemeenten waarvan het grondgebied door het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, bezorgen hun advies aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3. Als er geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
Het departement bezorgt de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, een advies over de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in artikel 2.2.16, § 3, eerste lid, 1° en 2°.
§ 5. De provinciale commissie voor ruimtelijke ordening bundelt en coördineert alle adviezen, opmerkingen en bezwaren en brengt binnen negentig dagen na het einde van het openbaar onderzoek gemotiveerd advies uit bij de provincieraad. Dat advies bevat het integrale advies van het departement. Op hetzelfde ogenblik bezorgt de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening de deputatie de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren.
Op gemotiveerd verzoek van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening beslist de deputatie over de verlenging met dertig dagen van de termijn, vermeld in het eerste lid. Het verzoek tot verlenging moet worden ingediend uiterlijk de dertigste dag na het beëindigen van het openbaar onderzoek. Bij het uitblijven van een beslissing door de deputatie binnen een termijn van dertig dagen na het indienen van het verzoek wordt de verlenging geacht te zijn toegekend.
Als de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening geen advies heeft verleend binnen de gestelde termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan. In dat geval bezorgt ze onmiddellijk de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren aan de provincieraad.
§ 6. De provincieraad stelt binnen honderdtachtig dagen na het einde van het openbaar onderzoek, tweehonderdentien dagen in geval van verlenging van de termijn, vermeld in paragraaf 5, eerste lid, het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vast.
De bevoegde diensten voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage beoordelen voorafgaand aan de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan de kwaliteit van het planmilieueffectrapport respectievelijk ruimtelijk veiligheidsrapport. Ze toetsen aan de scopingnota en aan de gegevens die vereist zijn conform artikel 4.2.8, § 1bis, respectievelijk artikel 4.4.3 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, en ze houden rekening met de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde adviezen, opmerkingen en bezwaren.
Bij de definitieve vaststelling van het plan kunnen ten opzichte van het voorlopig vastgestelde plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde bezwaren en opmerkingen, of uit de adviezen, uitgebracht door de aangewezen diensten en overheden, door een ander land, gewest of door de federale overheid, of uit het advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening.
De definitieve vaststelling van het plan kan echter geen betrekking hebben op delen van het grondgebied die niet opgenomen zijn in het voorlopig vastgestelde plan.
Op gemotiveerd verzoek van de deputatie beslist de provincieraad over een verlenging met zestig dagen van de termijn waarin het plan moet worden vastgesteld.
§ 7. Als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan niet definitief wordt vastgesteld binnen de termijn, vermeld in paragraaf 6, eerste lid, vervalt het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan.
§ 8. De provincieraad kan, met het oog op het herstel van een onregelmatigheid, het besluit houdende definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk intrekken en hernemen, waarbij het wettigheidsgebrek wordt rechtgezet.
De bepalingen van paragraaf 6 zijn onverminderd van toepassing, met uitzondering van de vervaltermijn van honderdtachtig dagen.
Artikel 2.2.16. (20/07/2024- ...)
§ 1. Het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan wordt samen met het besluit van de provincieraad en het volledige advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan het departement, via een afzonderlijke actie in het digitaal platform, vermeld in artikel 2.2.1, §2.
§ 2. De Vlaamse Regering beschikt over een termijn van vijfenveertig dagen die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 1 of in paragraaf 4, tweede lid, om de uitvoering van het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan te schorsen of te vernietigen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. Een afschrift van de beslissing tot schorsing of vernietiging wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie.
§ 3. Het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan kan alleen worden geschorst of vernietigd:
1° als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan uitvoering geeft aan een optie uit het provinciaal beleidsplan ruimte waarbij de Vlaamse Regering voorbehoud heeft gemaakt conform artikel 2.1.8, § 2, derde lid;
1° /1 als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan uitvoering geeft aan een beleidskader van het provinciaal beleidsplan ruimte dat de Vlaamse Regering niet meer geldig heeft verklaard conform artikel 2.1.5, § 2, tweede lid;
1° /2 als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan kennelijk onverenigbaar is met een beleidskader of, in voorkomend geval, een ontwerp van beleidskader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen;
2° als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan strijdig is met een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of, in voorkomend geval, met een ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, tenzij de Vlaamse Regering daarmee haar instemming heeft verleend met toepassing van artikel 2.2.12, § 1, derde en vierde lid;
3° als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening of met de bindende delen van door de Vlaamse Regering vastgestelde beleidsplannen binnen andere beleidsdomeinen;
4° wegens de niet-naleving van een substantiële vormvereiste;
5° wegens strijdigheid met de bepalingen inzake compensatie als vermeld in artikel 2.2.6/1.
De Vlaamse Regering gaat alleen over tot vernietiging als ze van oordeel is dat de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in het eerste lid, niet kan worden hersteld, weggewerkt of opgelost door het volgen van de procedure, vermeld in paragraaf 4.
§ 4. In geval van schorsing beschikt de provincieraad over een termijn van negentig dagen, die ingaat de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan de deputatie, om het ruimtelijk uitvoeringsplan opnieuw definitief vast te stellen. Onverminderd artikel 2.2.15, § 6, derde lid, kunnen bij de definitieve vaststelling van het plan ten opzichte van het geschorste plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit het schorsingsbesluit.
Het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan wordt samen met het nieuwe besluit van de provincieraad onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan het departement, via een afzonderlijke actie in het digitaal platform, vermeld in artikel 2.2.1,
§2.
Als de provincieraad binnen de termijn van negentig dagen, vermeld in het eerste lid, geen nieuw besluit tot definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan neemt, vervalt het geschorste provincieraadsbesluit en het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan.
Artikel 2.2.17. (20/07/2024- ...)
Als het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan niet tijdig is geschorst of vernietigd, wordt de provincieraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan binnen negentig dagen na de definitieve vaststelling bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en wordt binnen dezelfde termijn volledig bekendgemaakt op de website, vermeld in het Belgisch Staatsblad.
Het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking van de provincieraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van het plan bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.
De deputatie stuurt een afschrift van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan, van het advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening en van het vaststellingsbesluit naar elke gemeente waarvan het grondgebied door het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, waar die documenten kunnen worden ingezien. De deputatie stuurt een afschrift van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan en van het vaststellingsbesluit naar het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed, voor zover in het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan een erfgoedlandschap afgebakend of gewijzigd wordt.
Artikel 2.2.18. (20/07/2024- 30/11/2025)
§ 1. Het college van burgemeester en schepenen is belast met de opmaak van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en neemt de nodige maatregelen voor de samenstelling van het planteam en voor het voeren van het geïntegreerde planningsproces, vermeld in artikel 2.2.1.
De gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgemaakt ter uitvoering van het gemeentelijk beleidsplan ruimte, het provinciaal beleidsplan ruimte of het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
De voorschriften van de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen kunnen niet afwijken van de voorschriften van de provinciale en de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, tenzij de provincieraad, respectievelijk de Vlaamse Regering instemming daarmee verleent. In dat geval vervangen de voorschriften van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, de voorschriften van het provinciaal of gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, tenzij het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan het uitdrukkelijk anders bepaalt.
De instemming, vermeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, uiterlijk op of naar aanleiding van de plenaire vergadering of de adviesvraag over het voorontwerp van plan waarvoor de instemming vereist is. Het besluit waarbij de instemming wordt verleend, bevat een omschrijving van het te plannen onderwerp en van het gebied waarop het plan of planonderdeel betrekking heeft, en vermeldt de voorschriften van het provinciaal of gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan die zullen worden opgeheven.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen keurt de startnota en de procesnota goed met de informatie die op dat ogenblik bekend is, en vraagt advies over de startnota aan :
1° het departement;
2° de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening;
3° de deputatie van de provincie in kwestie;
4° de door de Vlaamse Regering aangewezen diensten;
5° als het plan grenst aan een andere gemeente, andere provincie, ander gewest of land of aanzienlijke effecten kan hebben op mens of milieu in een andere gemeente, een andere provincie, een ander gewest of land, wordt het advies van de betrokken gemeente, de betrokken provincie, het gewest of het land in kwestie gevraagd. Als het plan grenst aan of aanzienlijke effecten kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een gemeente, een provincie, een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie, verzoekt om de startnota te bezorgen, wordt ook het advies gevraagd.
Het advies wordt uitgebracht binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
Het college van burgemeester en schepenen informeert de bevolking van de gemeente uiterlijk de eerste dag van die termijn over de inhoud van de startnota, raadpleegt de bevolking over de startnota gedurende dezelfde termijn, organiseert hierover ten minste één participatiemoment en maakt daarvan een verslag.
De reacties worden uiterlijk de laatste dag van de termijn van de inspraak aan het college van burgemeester en schepenen bezorgd. De wijze waarop reacties bezorgd kunnen worden, alsook de uiterste datum worden uitdrukkelijk vermeld in de informatie over de startnota. Het college van burgemeester en schepenen bezorgt de startnota, de adviezen, de reacties en het verslag van het participatiemoment aan de bevoegde dienst voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage binnen een termijn van tien dagen na het afsluiten van de termijn.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor deze adviesvraag en inspraak.
Artikel 2.2.19. (01/05/2017- ...)
Het college van burgemeester en schepenen neemt de nodige maatregelen voor de opmaak van de scopingnota.
Artikel 2.2.20. (29/06/2019- ...)
Het college van burgemeester en schepenen stuurt het voorontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en, in voorkomend geval, de ontwerpen van planmilieueffectrapport, ruimtelijk veiligheidsrapport en andere verplicht voorgeschreven of gemaakte effectbeoordelingsrapporten voor advies naar de deputatie, het departement en de andere adviserende diensten. De Vlaamse Regering kan bepalen aan welke adviserende diensten het voorontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan minstens moet worden voorgelegd. Als het plan grenst aan een andere gemeente, een andere provincie, een ander gewest of land of aanzienlijke grensoverschrijdende effecten voor mens of milieu kan hebben, zoals blijkt uit de startnota, de scopingnota of de ontwerprapporten, wordt het advies van de betrokken gemeente, de betrokken provincie, het gewest of land in kwestie gevraagd. Als het plan grenst aan of een aanzienlijk effect kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie verzoekt om de scopingnota of de ontwerprapporten te bezorgen of al een advies heeft verleend over de startnota, wordt ook een advies gevraagd.
Het college van burgemeester en schepenen kan beslissen om al dan niet een of meer plenaire vergaderingen te houden. Als het college van burgemeester en schepenen een plenaire vergadering organiseert met de instanties, vermeld in het eerste lid, vindt die op zijn vroegst plaats de eenentwintigste dag na het versturen van het voorontwerp door het college van burgemeester en schepenen.
Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengt het departement advies uit over de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in artikel 2.2.23, § 2, eerste lid, 1° en 2°.
Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengt de deputatie advies uit, en delen de adviserende diensten, vermeld in het eerste lid, hun opmerkingen mee. De vertegenwoordigers van die instanties moeten gemandateerd zijn om een standpunt in te nemen tijdens de vergadering.
Van de plenaire vergadering wordt een schriftelijk verslag opgemaakt. Dat verslag wordt binnen veertien dagen bezorgd aan de instanties die op de plenaire vergadering aanwezig moesten zijn. Eventuele reacties op het verslag kunnen worden ingediend door de instanties die effectief aanwezig waren op de plenaire vergadering, en moeten binnen veertien dagen na de ontvangst van het verslag bezorgd worden aan het college van burgemeester en schepenen.
Als er geen plenaire vergadering wordt georganiseerd, wordt een schriftelijk advies uitgebracht door de instanties, vermeld in het eerste lid, en door het departement binnen een termijn van eenentwintig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
Het college van burgemeester en schepenen kan te allen tijde beslissen om alsnog een plenaire vergadering te organiseren, ook na het ontvangen van de schriftelijke adviezen.
Artikel 2.2.21. (29/06/2019- 30/12/2024)
§ 1. De gemeenteraad stelt het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig vast.
Na de voorlopige vaststelling wordt het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan onmiddellijk opgestuurd naar de deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, naar het departement en naar de Vlaamse Regering.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen onderwerpt het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan samen met het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten aan een openbaar onderzoek dat binnen dertig dagen na de voorlopige vaststelling, vermeld in paragraaf 1, minstens wordt aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. Die termijn is een termijn van orde.
De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast.
§ 3. Na de aankondiging worden het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten gedurende zestig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis en worden de ontwerpen gepubliceerd op de website, zoals gespecificeerd door het college van burgemeester en schepenen. Voor zover de effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk het grondgebied van andere gemeenten bestrijken worden het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten tevens ter inzage gelegd in die gemeentehuizen.
Het openbaar onderzoek start uiterlijk op de dertigste dag nadat de aankondiging ervan in het Belgisch Staatsblad verschenen is. Die termijn is een termijn van orde.
§ 4. De opmerkingen en de bezwaren worden uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek schriftelijk of digitaal aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening bezorgd.
De opmerkingen en de bezwaren kunnen ook uiterlijk de laatste dag van die termijn in het gemeentehuis worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De gemeente bezorgt in dat geval binnen tien dagen na het openbaar onderzoek de bezwaren en de opmerkingen aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. Met de opmerkingen en de bezwaren die te laat aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening worden bezorgd, hoeft geen rekening te worden gehouden. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de ontvangst en het bijhouden van bezwaren en opmerkingen door de gemeente en voor de wijze waarop ze aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening worden bezorgd.
De deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, bezorgt de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, een advies over de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in artikel 2.2.23, § 2, eerste lid, 1° en 2°.
Als er geen advies is verleend binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
Het departement bezorgt de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening en het planteam binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, een advies over de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in artikel 2.2.23, § 2, eerste lid, 1° en 2°.
De gemeenteraad en de deputatie van respectievelijk de gemeenten en de provincies die grenzen aan de gemeente, kunnen de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening een advies bezorgen binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3. Als toepassing is gemaakt van artikel 2.2.20, eerste lid, ten aanzien van een ander land of gewest of ten aanzien van de federale overheid kunnen deze instanties een advies bezorgen binnen dezelfde termijn.
§ 5. De gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening bundelt en coördineert alle adviezen, opmerkingen en bezwaren en brengt binnen negentig dagen na het einde van het openbaar onderzoek gemotiveerd advies uit bij de gemeenteraad. Het advies bevat de integrale adviezen van de deputatie en van het departement. Op hetzelfde ogenblik bezorgt de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening het college van burgemeester en schepenen de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren.
Als de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening geen advies heeft verleend binnen de gestelde termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan. In dat geval bezorgt ze onmiddellijk de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren aan de gemeenteraad.
§ 6. De gemeenteraad stelt binnen honderdtachtig dagen na het einde van het openbaar onderzoek het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vast.
De bevoegde diensten voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage beoordelen voorafgaand aan de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan de kwaliteit van het planmilieueffectrapport respectievelijk ruimtelijk veiligheidsrapport. Ze toetsen aan de scopingnota en aan de gegevens die vereist zijn conform artikel 4.2.8, § 1bis, respectievelijk artikel 4.4.3 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, en ze houden rekening met de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde adviezen, opmerkingen en bezwaren.
Bij de definitieve vaststelling van het plan kunnen ten opzichte van het voorlopig vastgestelde plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde bezwaren en opmerkingen, of uit de adviezen, uitgebracht door de aangewezen diensten en overheden, of uit het advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.
De definitieve vaststelling van het plan kan echter geen betrekking hebben op delen van het grondgebied die niet opgenomen zijn in het voorlopig vastgestelde plan.
Op gemotiveerd verzoek van het college van burgemeester en schepenen beslist de gemeenteraad over een verlenging met zestig dagen van de termijn waarin het plan moet worden vastgesteld.
§ 7. Als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan niet definitief wordt vastgesteld binnen de termijn, vermeld in paragraaf 6, eerste lid, vervalt het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
§ 8. De gemeenteraad kan, met het oog op het herstel van een onregelmatigheid, het besluit houdende definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk intrekken en hernemen, waarbij het wettigheidsgebrek wordt rechtgezet.
De bepalingen van paragraaf 6 zijn onverminderd van toepassing, met uitzondering van de vervaltermijn van honderdtachtig dagen.
Artikel 2.2.22. (20/07/2024- ...)
Het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt samen met het besluit van de gemeenteraad en het volledige advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, en aan het departement, via een afzonderlijke actie in het digitaal platform, vermeld in artikel 2.2.1, §2.
Artikel 2.2.23. (20/07/2024- ...)
§1. De Vlaamse Regering en de deputatie beschikken over een termijn van vijfenveertig dagen die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in artikel 2.2.22 of in paragraaf 3, tweede lid, om de uitvoering van het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan te schorsen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. De Vlaamse Regering kan binnen de voormelde termijn een definitief vastgesteld gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ook geheel of gedeeltelijk vernietigen. Een afschrift van het schorsings- of vernietigingsbesluit wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen.
Binnen de ordetermijn, vermeld in het eerste lid, bezorgt de Vlaamse Regering een afschrift van het schorsings- of vernietigingsbesluit aan de deputatie. Als de deputatie een schorsingsbesluit neemt, bezorgt ze daarvan binnen de voormelde ordetermijn een afschrift aan het departement.
§2. Het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kan alleen worden geschorst of vernietigd:
1° als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan uitvoering geeft aan een optie uit het gemeentelijk beleidsplan ruimte waarbij de Vlaamse Regering of de deputatie voorbehoud heeft gemaakt conform artikel 2.1.11, § 2, tweede lid;
1° /1 als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan uitvoering geeft aan een beleidskader van het gemeentelijk beleidsplan ruimte dat de Vlaamse Regering niet meer geldig heeft verklaard conform artikel 2.1.5, § 2, tweede lid, of dat de provincieraad niet meer geldig heeft verklaard conform artikel 2.1.8, § 2, tweede lid;
1° /2 als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kennelijk onverenigbaar is met een beleidskader of, in voorkomend geval, een ontwerp van beleidskader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen of het provinciaal beleidsplan ruimte;
2° als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan strijdig is met een gewestelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan of, in voorkomend geval, met een ontwerp van gewestelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan, tenzij de Vlaamse Regering, respectievelijk de provincieraad daarmee haar instemming conform artikel 2.2.18, § 1, derde lid, heeft verleend;
3° als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening of met bindende delen van een door de Vlaamse Regering vastgesteld beleidsplan;
4° wegens de niet-naleving van een substantiële vormvereiste;
5° wegens strijdigheid met de bepalingen inzake compensatie als vermeld in artikel 2.2.6/1.
De Vlaamse Regering gaat alleen over tot vernietiging als ze van oordeel is dat de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in het eerste lid, niet kan worden hersteld, weggewerkt of opgelost door het volgen van de procedure, vermeld in paragraaf 3.
§3. In geval van schorsing beschikt de gemeenteraad over een termijn van negentig dagen, die ingaat op de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan de gemeente, om het ruimtelijk uitvoeringsplan opnieuw definitief vast te stellen. Onverminderd artikel 2.2.21, § 6, derde lid, kunnen bij de definitieve vaststelling van het plan ten opzichte van het geschorste plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit het schorsingsbesluit.
Het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt samen met het nieuwe besluit van de gemeenteraad onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, en aan het departement, via een afzonderlijke actie in het digitaal platform, vermeld in artikel 2.2.1, §2.
Als de gemeenteraad binnen de voormelde termijn van negentig dagen geen nieuw besluit tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan neemt, vervallen het geschorste gemeenteraadsbesluit en het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Artikel 2.2.24. (20/07/2024- ...)
Als het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan niet tijdig is geschorst of vernietigd, wordt de gemeenteraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan binnen negentig dagen na de definitieve vaststelling bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en wordt ze binnen dezelfde termijn volledig bekendgemaakt op de website, vermeld in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 2.2.25. (30/12/2017- ...)
Het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking van de gemeenteraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van het plan bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.
Het college van burgemeester en schepenen stuurt een afschrift van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en van het vaststellingsbesluit naar het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed, voor zover in het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een erfgoedlandschap afgebakend of gewijzigd wordt.
Het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, het advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening en het vaststellingsbesluit kunnen worden ingezien in de gemeente.
Artikel 2.3.1. (20/07/2024- ...)
§1. De Vlaamse Regering kan gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor een deel van of voor het hele gewest. Die verordeningen bevatten de nodige stedenbouwkundige voorschriften om te zorgen voor :
1° de gezondheid, de instandhouding, de stevigheid, de fraaiheid en de esthetische waarde van de bouwwerken, de installaties en hun omgeving, en ook hun veiligheid, met name de beveiliging tegen brand en overstroming;
2° de thermische en akoestische kwaliteit van de bouwwerken, de energiebesparingen en de energieterugwinning, de uitbouw van collectieve energievoorzieningen waarop desgevallend verplicht moet worden aangesloten;
3° de instandhouding, de gezondheid, de veiligheid, de bruikbaarheid en de schoonheid van de wegen, de toegangen en de omgeving ervan, evenals het ruimtelijk waarborgen van een adequate mobiliteit;
4° de aanleg van voorzieningen, met name de water-, gas- en elektriciteitsvoorziening, de verwarming, de telecommunicatie, de opvang van afvalwater en regenwater, de afvalophaling en de windmolens;
5° de bewoonbaarheid van de woningen;
6° het verbieden van werken waarvoor een omgevingsvergunning vereist is op bepaalde uren en dagen met het oog op het behoud van de leefkwaliteit en de doorgang van het langzaam verkeer;
7° de toegang voor personen met een functiebeperking tot al dan niet bebouwde onroerende goederen of delen ervan toegankelijk voor het publiek, tot installaties en wegen;
8° de gebruiksveiligheid van een goed dat toegankelijk is voor het publiek;
9° de maatregelen inzake het ruimtelijk begrenzen van milieuhinder en het waarborgen van een adequate waterhuishouding;
10° de aanleg van groen en beplantingen;
11° de bewerkstelliging van een vermenging van kavels, woningen en woonvoorzieningen die tegemoetkomen aan de behoeften van diverse maatschappelijke groepen, met dien verstande dat voorschriften betreffende de creatie van een bescheiden woonaanbod opgenomen worden in bijzondere stedenbouwkundige verordeningen, onder de voorwaarden, vermeld in boek 5, deel 9, titel 1, hoofdstuk 1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
12° de versterking van de leefbaarheid en de aantrekkingskracht van steden en dorpskernen;
13° ...
Die stedenbouwkundige verordeningen kunnen betrekking hebben op de bouwwerken en installaties boven en onder de grond, op de publiciteitsinrichtingen, de antennes, de leidingen, de afsluitingen, de opslagplaatsen, de onbebouwde terreinen, de wijziging van het reliëf van de bodem, en de inrichting van ruimten ten behoeve van het verkeer en het parkeren van voertuigen buiten de openbare weg.
De stedenbouwkundige verordeningen kunnen :
1° functiewijzigingen die in beginsel toegelaten zijn, uitsluiten, of aan dergelijke functiewijzigingen voorwaarden verbinden;
2° het wijzigen van het aantal woongelegenheden in een gebouw regelen;
3° normen bevatten betreffende de oppervlakte van functies en de afmetingen van gebouwen, constructies of publiciteitsinrichtingen.
Stedenbouwkundige verordeningen kunnen aan de aanvrager van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden technische en financiële lasten opleggen. Alle lasten die in artikel 75, §3, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning vermeld worden, kunnen door middel van een gemeentelijke, provinciale of gewestelijke stedenbouwkundige verordening op algemene wijze opgelegd worden.
De stedenbouwkundige verordeningen moeten in overeenstemming zijn met de bestaande regelgeving voor de materie in kwestie.
§2. Het ontwerp van stedenbouwkundige verordening wordt voor advies voorgelegd aan de strategische adviesraad. Wanneer er geen advies is verleend binnen een termijn van dertig dagen, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
De Vlaamse Regering organiseert omtrent een ontwerp van gewestelijke stedenbouwkundige verordening een overlegvergadering met behoorlijk gemandateerde vertegenwoordigers van de Vereniging van de Vlaamse Provincies en van de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten.
De Vlaamse Regering onderwerpt het ontwerp van gewestelijke stedenbouwkundige verordening aan een openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek duurt dertig dagen en wordt minstens aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast.
§3. De Vlaamse Regering kan gewestelijke bouwverordeningen of gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen wijzigen binnen de marges, vermeld in paragraaf 1 en 2.
§4. De Vlaamse Regering kan gewestelijke bouwverordeningen of stedenbouwkundige verordeningen geheel of gedeeltelijk opheffen, overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2. In geval van een loutere opheffing van een verordening, vastgesteld voor 1 september 2009, zijn de bepalingen van paragraaf 2 echter niet van toepassing en kan de Vlaamse Regering onmiddellijk tot opheffing overgaan.
Deze paragraaf verleent nimmer vrijstelling van de toepassing van de bepalingen inzake de milieueffectrapportage over plannen en programma’s, opgenomen in hoofdstuk II van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
§5. Het besluit tot definitieve vaststelling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening kan worden bestreden met een beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, overeenkomstig en met inachtneming van de regels, vermeld in hoofdstuk VIII van titel IV, en de regels die inzake de geschillenbeslechting voor dat rechtscollege zijn bepaald bij of krachtens het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges.
Artikel 2.3.2. (20/07/2024- 30/12/2024)
§1. De provincieraad kan stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor de materie omschreven in artikel 2.3.1, §1, voor het gehele grondgebied van de provincie of voor een deel waarvan hij de grenzen bepaalt met naleving van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordeningen.
Indien de Vlaamse Regering een gewestelijke stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de provincieraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de Vlaamse Regering wordt opgelegd, de bestaande provinciale stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordening(en). Een gewestelijke stedenbouwkundige verordening kan worden aangevuld en verder worden uitgevoerd middels provinciale stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de gewestelijke stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatste geval kan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande provinciale stedenbouwkundige verordeningen met betrekking tot de geregelde aangelegenheid op een bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben.
De deputatie is belast met het opmaken van provinciale stedenbouwkundige verordeningen en neemt de nodige maatregelen tot opmaak.
De deputatie legt het ontwerp van provinciale stedenbouwkundige verordening voor advies voor aan het departement en aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening. Het departement geeft advies over de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in paragraaf 1/1, tweede lid, 1° tot en met 5°. De adviezen worden binnen dertig dagen na de ontvangst van het dossier naar de deputatie gestuurd. Wanneer er geen advies is verleend binnen deze termijn, mag aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan.
De deputatie onderwerpt het ontwerp van provinciale stedenbouwkundige verordening aan een openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek duurt dertig dagen en wordt minstens aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast.
De provinciale stedenbouwkundige verordening wordt samen met het besluit van de provincieraad en het volledige advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening binnen tien dagen na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan het departement.
§1/1. De Vlaamse Regering beschikt over een termijn van vijfenveertig dagen die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 1, zesde lid, om de uitvoering van het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van de provinciale stedenbouwkundige verordening te schorsen of te vernietigen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. Een afschrift van de beslissing tot schorsing of vernietiging wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie.
Het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van de provinciale stedenbouwkundige verordening kan alleen worden geschorst of vernietigd:
1° als de provinciale stedenbouwkundige verordening uitvoering geeft aan een optie uit het provinciaal beleidsplan ruimte waarbij de Vlaamse Regering voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig artikel 2.1.8, § 2, derde lid;
2° als de provinciale stedenbouwkundige verordening uitvoering geeft aan een beleidskader van het provinciaal beleidsplan ruimte dat de Vlaamse Regering niet meer geldig heeft verklaard overeenkomstig artikel 2.1.5, § 2, tweede lid;
3° als de provinciale stedenbouwkundige verordening kennelijk onverenigbaar is met een beleidskader of, in voorkomend geval, een ontwerp van beleidskader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen;
4° als de provinciale stedenbouwkundige verordening strijdig is met een gewestelijke stedenbouwkundige verordening of, in voorkomend geval, een ontwerp van gewestelijke stedenbouwkundige verordening;
5° als de provinciale stedenbouwkundige verordening strijdig is met artikel 2.3.1 of 4.2.5;
6° als de provinciale stedenbouwkundige verordening strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening;
7° wegens de niet-naleving van een substantiële vormvereiste.
De Vlaamse Regering gaat alleen over tot vernietiging als ze van oordeel is dat de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in het tweede lid, niet kan worden hersteld, weggewerkt of opgelost door het volgen van de procedure, vermeld in paragraaf 1/2.
§1/2. In geval van schorsing beschikt de provincieraad over een termijn van negentig dagen die ingaat op de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan de deputatie, om de provinciale stedenbouwkundige verordening opnieuw definitief vast te stellen. Bij de definitieve vaststelling van de verordening kunnen ten opzichte van de geschorste verordening alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit het schorsingsbesluit.
De provinciale stedenbouwkundige verordening wordt samen met het nieuwe besluit van de provincieraad onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan het departement.
Als de provincieraad binnen de voormelde termijn van negentig dagen geen nieuw besluit tot definitieve vaststelling van de provinciale stedenbouwkundige verordening neemt, vervallen het geschorste provincieraadsbesluit en de provinciale stedenbouwkundige verordening.
Als het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van de provinciale stedenbouwkundige verordening niet tijdig is geschorst of vernietigd, wordt de provincieraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van de provinciale stedenbouwkundige verordening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§1/3. De provincieraad kan provinciale stedenbouwkundige verordeningen wijzigen binnen de marges, vermeld in paragraaf 1.
§1/4. De provincieraad kan provinciale stedenbouwkundige verordeningen, geheel of gedeeltelijk opheffen bij besluit van de provincieraad, overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1.
De deputatie neemt de nodige maatregelen tot opheffing.
In geval van een loutere opheffing van een verordening vastgesteld voor 1 september 2009, zijn de bepalingen van paragraaf 1, vierde tot en met zesde lid, echter niet van toepassing en kan de provincieraad onmiddellijk tot opheffing overgaan.
Deze paragraaf verleent nimmer vrijstelling van de toepassing van de bepalingen inzake de milieueffectrapportage over plannen en programma’s, opgenomen in hoofdstuk II van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Het besluit van de provincieraad wordt bezorgd aan het departement en bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§2. De gemeenteraad kan stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor de materie omschreven in artikel 2.3.1, §1, in artikel 4.2.5 en in artikel 4.4.1, § 3, tweede lid, voor het gehele grondgebied van de gemeente of voor een deel waarvan hij de grenzen bepaalt met naleving van de door de Vlaamse Regering en de provincieraad vastgestelde stedenbouwkundige verordeningen.
Indien de Vlaamse Regering een gewestelijke stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de gemeenteraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de Vlaamse Regering wordt opgelegd, de bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordening(en). Een gewestelijke stedenbouwkundige verordening kan worden aangevuld en verder worden uitgevoerd middels gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de gewestelijke stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatste geval kan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen met betrekking tot de geregelde aangelegenheid op een bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben.
Indien de provincieraad een provinciale stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de gemeenteraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de provincieraad wordt opgelegd, de bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de provincieraad vastgestelde stedenbouwkundige verordening(en). Een provinciale stedenbouwkundige verordening kan worden aangevuld en verder worden uitgevoerd middels gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de provinciale stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatste geval kan de provinciale stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen met betrekking tot de geregelde aangelegenheid op een bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben.
Het college van burgemeester en schepenen is belast met het opmaken van gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen en neemt de nodige maatregelen tot opmaak.
Het college van burgemeester en schepenen legt het ontwerp van stedenbouwkundige verordening voor advies voor aan het departement, de deputatie en aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. Het departement en de deputatie geven advies over de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in paragraaf 2/1, derde lid, 1° tot en met 5°. De adviezen worden binnen dertig dagen na de ontvangst van het dossier naar het college van burgemeester en schepenen gestuurd. Als er geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan.
Het college van burgemeester en schepenen onderwerpt het ontwerp van gemeentelijke stedenbouwkundige verordening aan een openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek duurt dertig dagen en wordt minstens aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast.
De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening wordt samen met het besluit van de gemeenteraad en het volledige advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening binnen tien dagen na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie en het departement.
§2/1. De deputatie en de Vlaamse Regering beschikken over een termijn van vijfenveertig dagen, die ingaat de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 2, achtste lid, om de uitvoering van het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening te schorsen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. De Vlaamse Regering kan binnen de voormelde termijn een definitief vastgestelde gemeentelijke stedenbouwkundige verordening ook geheel of gedeeltelijk vernietigen. Een afschrift van het schorsings- of vernietigingsbesluit wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen.
Binnen de ordetermijn, vermeld in het eerste lid, bezorgt de Vlaamse Regering een afschrift van het schorsings- of vernietigingsbesluit aan de deputatie. Als de deputatie een schorsingsbesluit neemt, bezorgt ze daarvan binnen de voormelde ordetermijn een afschrift aan het departement.
Het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening kan alleen worden geschorst:
1° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening uitvoering geeft aan een optie uit het gemeentelijk beleidsplan ruimte waarbij de Vlaamse Regering of de deputatie voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig artikel 2.1.11, § 2, tweede lid;
2° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening uitvoering geeft aan een beleidskader van het gemeentelijk beleidsplan ruimte dat de Vlaamse Regering niet meer geldig heeft verklaard overeenkomstig artikel 2.1.5, § 2, tweede lid, of dat de provincieraad niet meer geldig heeft verklaard overeenkomstig artikel 2.1.8, § 2, tweede lid;
3° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening kennelijk onverenigbaar is met een beleidskader of, in voorkomend geval, een ontwerp van beleidskader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen of het provinciaal beleidsplan ruimte;
4° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening strijdig is met een gewestelijke of provinciale stedenbouwkundige verordening of, in voorkomend geval, een ontwerp van gewestelijke of provinciale stedenbouwkundige verordening;
5° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening strijdig is met artikel 2.3.1 of 4.2.5;
6° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening;
7° wegens de niet-naleving van een substantiële vormvereiste.
De Vlaamse Regering gaat alleen over tot vernietiging als ze van oordeel is dat de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in het derde lid, niet kan worden hersteld, weggewerkt of opgelost door het volgen van de procedure, vermeld in paragraaf 2/2.
§2/2. In geval van schorsing beschikt de gemeenteraad over een termijn van negentig dagen die ingaat de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan het college van burgemeester en schepenen, om de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening opnieuw definitief vast te stellen. Bij de definitieve vaststelling van de verordening kunnen ten opzichte van de geschorste verordening alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit het schorsingsbesluit.
De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening wordt samen met het nieuwe besluit van de gemeenteraad onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie en het departement.
Als de gemeenteraad binnen de voormelde termijn van negentig dagen geen nieuw besluit tot definitieve vaststelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening neemt, vervallen het geschorste gemeenteraadsbesluit en het ontwerp van gemeentelijke stedenbouwkundige verordening.
Als het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening niet tijdig is geschorst of vernietigd, wordt de gemeenteraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§2/3. De gemeenteraad kan gemeentelijke bouwverordeningen of gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen wijzigen binnen de marges, vermeld in paragraaf 2.
§2/4. De gemeenteraad kan gemeentelijke bouwverordeningen of gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen geheel of gedeeltelijk opheffen bij gemeenteraadsbesluit overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2.
Het college van burgemeester en schepenen neemt de nodige maatregelen tot opheffing.
In geval van een loutere opheffing van een verordening, vastgesteld voor 1 september 2009, zijn de bepalingen van paragraaf 2, zesde tot en met achtste lid, niet van toepassing en kan de gemeenteraad onmiddellijk tot opheffing overgaan.
Deze paragraaf verleent nimmer vrijstelling van de toepassing van de bepalingen inzake de milieueffectrapportage over plannen en programma’s, opgenomen in hoofdstuk II van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Het gemeenteraadsbesluit wordt bezorgd aan het departement en bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 2.3.3. (19/08/2010- ...)
De voorschriften van de ruimtelijke uitvoeringsplannen heffen, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, de bepalingen van de bestaande stedenbouwkundige verordeningen die daar strijdig mee zijn, van rechtswege op, onverminderd de toepassing van artikel 4.4.1, § 3, tweede lid.
Artikel 2.4.1. (29/06/2019- ...)
Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, de provincies en de gemeenten, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, een recht van voorkoop uitoefenen bij de verkoop van een onroerend goed dat gelegen is in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het voorkooprecht geldt, worden aangeduid.
Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan de Vlaamse Grondenbank verzoeken om in hun naam en voor hun rekening en binnen de door hen gestelde voorwaarden, het recht van voorkoop uit te oefenen bij verkoop van onroerende goederen die gelegen zijn in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het recht van voorkoop geldt, worden aangeduid.
Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan bepaalt voor elk van die zones welk bestuur, intercommunale, instelling of erkende vennootschap begunstigd is met het voorkooprecht. Indien meerdere instanties begunstigd worden, bepaalt het ruimtelijk uitvoeringsplan een rangorde.
De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de zones waar het voorkooprecht geldt, worden ten laatste op de dag van de inwerkingtreding van het uitvoeringsplan, bij aangetekend schrijven in hun woonplaats op de hoogte gesteld van dit feit. Dit gebeurt op basis van de kadastrale gegevens. De brief vermeldt de adressen van een of meer instanties die begunstigde zijn van het voorkooprecht.
Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op 30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop.
Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen die het voorwerp zijn van een handelshuurovereenkomst die afgesloten werd vóór 1 mei 2000.
De overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan vaststelt waarin een zone wordt aangegeven waar een voorkooprecht geldt, bepaalt in het ruimtelijk uitvoeringsplan zelf de geldingsduur van het voorkooprecht. De termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, gaat in bij de inwerkingtreding van het plan. Deze kan evenwel niet meer bedragen dan 15 jaar. Na het verstrijken van de in het plan opgenomen termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, kan het voorkooprecht niet meer uitgeoefend worden, noch hoeven er nog aanbiedingen te gebeuren.
Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop.
Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. (1)
Artikel 2.4.2. (23/02/2017- ...)
Onverminderd de bepalingen van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten geldt het recht van voorkoop niet in geval van :
1° verkoop van het goed aan een personenvennootschap waarvan de werkende vennoten of de vennoten die ten minste drie vierde van het kapitaal bezitten, in eenzelfde betrekking van bloedverwantschap, aanverwantschap of samenwoning staan tot de verkoper als vermeld onder artikel 8, 1°, van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten;
2° verkoop van loten in een verkaveling vergund na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, voor zover de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden werd aangevraagd door het Vlaamse Gewest, een provincie, een gemeente, een intercommunale, een instelling die ressorteert onder het Vlaamse Gewest, de provincie of de gemeente, of een vennootschap die een erkenning heeft van dergelijke instelling of bestuur. (2) (3)
Artikel 2.4.2/1. (01/10/2012- ...)
...
Artikel 2.4.2/2. (01/10/2012- ...)
...
Artikel 2.4.2/3. (01/10/2012- ...)
...
Artikel 2.4.2/4. (01/10/2012- ...)
...
Artikel 2.4.3. (01/01/2018- ...)
§ 1. Elke verwerving van onroerende goederen, vereist voor de verwezenlijking van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, kan door onteigening ten algemenen nutte tot stand worden gebracht.
§ 2. ...
Artikel 2.4.4. (01/01/2018- ...)
§ 1. ....
§ 2. Het onteigeningsplan dat na het ruimtelijk uitvoeringsplan waarvan het de verwezenlijking beoogt, wordt opgemaakt, dient uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van dat ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vastgesteld te worden.
Artikel 2.4.5. (20/07/2024- ...)
Op verzoek van de onteigenende instantie wordt de afdeling Vastgoedtransacties bij de Vlaamse Belastingdienst belast met alle aankopen en onteigeningen van percelen ter uitvoering van de ruimtelijke uitvoeringsplannen.
Artikel 2.4.6. (01/01/2018- ...)
...
Artikel 2.4.7. (01/01/2018- ...)
...
Artikel 2.4.8. (01/01/2018- ...)
...
Artikel 2.4.9. (01/09/2009- ...)
De Vlaamse Regering kan, binnen de perken van de begroting, subsidies verlenen aan provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare instellingen en aan de organen die door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn tot onteigening voor het algemeen belang, als tegemoetkoming in :
1° de verwerving, met inbegrip van de onteigening en de inrichting van gronden en panden, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg;
2° de uitbouw en/of toepassing van specifieke instrumenten voor de voorbereiding van de oprichting van een grond- en pandenbank of de ondersteuning van ruil- en herverkavelingsinitiatieven.
De Vlaamse Regering kan haar waarborg verlenen voor de goede afloop van leningen die door provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare instellingen en ook door de organen die door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn tot onteigening ten algemenen nutte, worden aangegaan voor de verwerving, met inbegrip van de onteigening, en de inrichting van gronden en panden, ter verwezenlijking van een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid. De gronden of panden worden verworven met het oog op projecten die betrekking hebben op de aanleg van het openbaar domein ten voordele van zwakke weggebruikers of van het openbaar vervoer of op de verbetering van groenvoorzieningen en de woonomgeving.
Artikel 2.4.10. (15/04/2024- ...)
§ 1. De eigenaar van een onroerend goed kan van het Vlaamse Gewest, de provincie of de gemeente de verwerving daarvan eisen als hij aantoont dat ten gevolge van de vaststelling van een of meer al dan niet opeenvolgende ruimtelijke uitvoeringsplannen de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt.
De bepalingen van titel 3, hoofdstuk 1 tot en met 6, van het Instrumentendecreet van 26 mei 2023 zijn van toepassing op die koopplicht.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en de procedure van de koopplicht, vermeld in paragraaf 1.
Artikel 2.5.1. (... - ...)
...
Artikel 2.5.2. (... - ...)
...
Artikel 2.6.1. (15/04/2024- ...)
§ 1. De ruimtelijke uitvoeringsplannen kunnen erfdienstbaarheden van openbaar nut doen ontstaan en eigendomsbeperkingen inhouden, met inbegrip van een bouwverbod.
In de gevallen, vermeld in paragraaf 2 en 3, kan een bouw- of verkavelingsverbod dat volgt uit de definitieve vaststelling van een nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan, aanleiding geven tot een planschadevergoeding.
§ 2. Planschadevergoeding wordt toegekend als een perceel volgens de voor dat perceel toepasselijke stedenbouwkundige voorschriften van het nieuwe ruimtelijk uitvoeringsplan niet meer in aanmerking komt voor een vergunning om te bouwen als vermeld in artikel 4.2.1, 1°, of om te verkavelen, terwijl het volgens de op het perceel toepasselijke stedenbouwkundige voorschriften van de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen die golden op de dag die aan de inwerkingtreding van dat definitieve plan voorafging, wel in aanmerking kwam voor een vergunning om te bouwen of te verkavelen, of voor een gemeenteraadsbesluit tot volledige of gedeeltelijke vrijgave van een woonreservegebied als vermeld in artikel 5.6.11.
§ 3. Er is geen planschadevergoeding verschuldigd in de volgende gevallen:
1° bij een verbod om te bouwen of te verkavelen als gevolg van een vastgestelde en, in voorkomend geval, goedgekeurde onteigeningsbeslissing;
2° bij een verbod om een grotere oppervlakte van een perceel te bebouwen dan het ruimtelijk uitvoeringsplan toestaat, of om bij een verkaveling de door het plan bepaalde bebouwingsdichtheid te overschrijden;
3° bij een verbod om de exploitatie van gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven voort te zetten na het verstrijken van de termijn waarvoor de milieuvergunning of de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit was verleend;
4° bij een verbod om te bouwen op een stuk grond dat de minimumafmetingen niet heeft die in een ruimtelijk uitvoeringsplan vastgesteld zijn;
5° bij een verbod om te bouwen of te verkavelen buiten de bebouwde kernen wegens de dwingende eisen van de verkeersveiligheid;
6° bij een verbod om een stuk grond te verkavelen waarvoor een vroeger verleende verkavelingsvergunning of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden vervallen was op de datum van de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of plan van aanleg dat het vermelde verbod inhoudt;
7° bij een weigering van een aanvraag om de functie van een gebouw te wijzigen;
8° als de waardevermindering die voor schadeloosstelling in aanmerking komt en berekend is conform artikel 2.6.2, § 1, niet meer bedraagt dan 20% van de waarde van het goed op het ogenblik van de verwerving, geactualiseerd tot op de dag van het ontstaan van het recht op vergoeding en verhoogd met de lasten en kosten.
Artikel 2.6.2. (15/04/2024- ...)
§ 1. Alleen de waardevermindering die voortvloeit uit het plan, vermeld in artikel 2.6.1, § 2, kan in aanmerking komen voor planschadevergoeding.
Het recht op planschadevergoeding wordt geregeld in het Instrumentendecreet van 26 mei 2023.
§ 2. ...
§ 3. ...
§ 4. Wanneer krachtens een definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan een bouwverbod kan worden tegengeworpen aan degene die een perceel in een verkaveling heeft aangekocht, kan het gewest, de provincie of de gemeente zich aan de verplichting tot planschadevergoeding onttrekken door dat perceel, in onderling akkoord, van de betrokkene terug te kopen, op voorwaarde dat hem de betaalde koopprijs, verhoogd met de lasten en kosten, en geactualiseerd aan de hand van het indexcijfer van de consumptieprijzen, wordt terugbetaald. De betrokkene, het gewest, de provincie of de gemeente kan voor de toepassing van het eerste lid een beroep doen op de Vlaamse Grondenbank. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de behandeling van een vraag of aanbod tot koop.
Als het perceel, vermeld in het eerste lid, het enige onroerende goed is waarvan de betrokkene eigenaar is, kan hij de terugkoop door het gewest, de provincie of de gemeente eisen. De bepalingen van titel 3, hoofdstuk 1 tot en met 6, van het Instrumentendecreet van 26 mei 2023 zijn van toepassing op die koopplicht. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor die koopplicht.
Artikel 2.6.3. (15/04/2024- ...)
De planschadevergoeding is verschuldigd door de overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan opmaakte waardoor de planschade is ontstaan.
Artikel 2.6.4. (15/04/2024- ...)
Een planbatenheffing is verschuldigd wanneer een in werking getreden ruimtelijk uitvoeringsplan op een perceel één of meer van de hiernavolgende bestemmingswijzigingen doorvoert :
1° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « bos », « overig groen » of « reservaat en natuur » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « wonen » valt;
2° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « landbouw » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « wonen » valt;
3° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « wonen » valt;
4° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « gemeenschaps- en nutsvoorzieningen » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « wonen » valt;
5° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « bedrijvigheid » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « wonen » valt;
6° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « bos », « overig groen » of « reservaat en natuur » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « bedrijvigheid » valt;
7° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « landbouw » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « bedrijvigheid » valt;
8° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « bedrijvigheid » valt;
9° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « gemeenschaps- en nutsvoorzieningen » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « bedrijvigheid » valt;
10° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « gemeenschaps- en nutsvoorzieningen » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » valt;
11° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « bos », « overig groen » of « reservaat en natuur » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » valt;
12° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « landbouw » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » valt;
13° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « bos », « overig groen » of « reservaat en natuur » valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « landbouw » valt;
14° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « bos », « overig groen » of « reservaat en natuur » valt, naar een zone die onder de subcategorie van gebiedsaanduiding « gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen » valt;
15° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding « landbouw » valt, naar een zone die onder de subcategorie van gebiedsaanduiding « gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen » valt.
Artikel 2.6.5. (15/04/2024- ...)
Er is geen planbatenheffing verschuldigd in volgende gevallen :
1° wanneer de bestemmingswijziging niet voor gevolg heeft dat voortaan een omgevingsvergunning verkregen kan worden die vóór de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg niet verkregen kon worden;
2° wanneer de bestemmingswijziging een perceelsgedeelte van minder dan 200 m2 betreft;
3° wanneer voor het perceel een ruimtelijk uitvoeringsplan, dan wel een bijzonder plan van aanleg, in werking treedt om te voldoen aan een verplichting tot planschadevergoeding;
4° ...;
5° wanneer een perceel, begrepen in een niet-vervallen verkaveling, bestemd voor woningbouw, een voor woningbouw geëigende bestemming krijgt ten gevolge van het plan;
6° ...;
7° ...;
8° als het perceel is opgenomen in een grondruilplan als vermeld in artikel 2.1.65 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting.
Artikel 2.6.6. (01/01/2018- ...)
Percelen die worden onteigend of overgedragen in der minne ten algemenen nutte worden van planbatenheffing vrijgesteld, voor zover voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden :
1° er wordt overeenkomstig artikel 74 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die voortvloeit uit de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan, dan wel het bijzonder plan van aanleg;
2° de onteigening, respectievelijk de overdracht in der minne ten algemenen nutte, gebeurt ten laste van de heffingsplichtige en niet ten aanzien van een derde-verkrijger.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, geldt proportioneel voor de oppervlakte waarop de onteigening of de overdracht in der minne ten algemenen nutte betrekking heeft.
Indien de onteigening of de overdracht in der minne ten algemenen nutte plaatsvindt nadat de planbatenheffing, of een gedeelte daarvan, reeds is betaald, worden de reeds betaalde bedragen naar rato van de toegekende vrijstelling terugbetaald, evenwel zonder dat moratoriuminteresten verschuldigd zijn.
Artikel 2.6.7. (01/09/2009- 30/12/2024)
De planbatenheffing wordt in voorkomend geval opgeschort :
1° gedurende de periode waarbinnen het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg geschorst is door de Raad van State;
2° vanaf de betekening, aan de ambtenaar belast met het invorderen van de planbatenheffing, van de intentie om onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2.6.6, te onteigenen of te verwerven in der minne ten algemenen nutte, desgevallend tot en met de dag van de beslissing tot herroeping van deze intentie;
3° gedurende de periode waarbinnen het perceel niet bebouwd kan worden ten gevolge van redenen eigen aan het perceel;
4° gedurende de periode waarbinnen het perceel niet bebouwd kan worden ten gevolge van een erfdienstbaarheid van openbaar nut.
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen betreffende de mededeling van de redenen, de aanvang en de beëindiging van de opschorting, vermeld in het eerste lid, aan de ambtenaar belast met het invorderen van de planbatenheffing.
Artikel 2.6.7/1. (09/08/2013- ...)
§ 1. Op verzoek van de belastingplichtige wordt de heffing opgeschort voor de percelen die het voorwerp uitmaken van een brownfieldconvenant, definitief gesloten overeenkomstig hoofdstuk III van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten, indien voldaan is aan elk van volgende voorwaarden :
1° de belastingplichtige is actor bij het brownfieldconvenant;
2° op de datum van inwerkingtreding van het RUP is het brownfieldconvenant nog niet gerealiseerd;
3° het verzoek tot opschorting gebeurt bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzendingsdatum vermeld op het aanslagbiljet of binnen een termijn van drie maanden na de definitieve afsluiting van het brownfieldconvenant.
§ 2. De opschorting vervalt van zodra de voorwaarden van het brownfieldconvenant niet of niet tijdig worden nageleefd. De opgeschorte heffing is in die gevallen alsnog verschuldigd. De belastingplichtige wordt hiervan in kennis gebracht.
De opgeschorte heffing is niet verschuldigd als wordt vastgesteld dat het brownfieldproject tijdig werd gerealiseerd conform de in het brownfieldconvenant opgenomen voorwaarden. In dit geval worden de reeds betaalde bedragen terugbetaald, zonder dat moratoriuminteresten verschuldigd zijn.
§ 3. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de indiening en aanvaarding van het verzoek tot opschorting en voor de kennisgeving aan de belastingplichtige van het einde van de opschorting.
Artikel 2.6.7/2. (09/08/2013- ...)
De heffingen die betrekking hebben op percelen die al voor de inwerkingtreding van artikel 2.6.7/1 het voorwerp uitmaken van een bestaand brownfieldconvenant, worden in afwijking van artikel 2.6.7/1, § 1, opgeschort als het verzoek tot opschorting gebeurt voor 31 december 2013.
De paragrafen 2 en 3 van artikel 2.6.7/1 zijn overeenkomstig van toepassing.
Artikel 2.6.8. (01/09/2009- ...)
Heffingsplichtig is diegene die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het betrokken ruimtelijk uitvoeringsplan of bijzonder plan van aanleg het eigendomsrecht of het bloot eigendomsrecht op het perceel kan laten gelden.
De heffingsplicht gaat over op de natuurlijke of rechtspersoon waaraan het eigendomsrecht of bloot eigendomsrecht, vermeld in het eerste lid, kosteloos of ingevolge erfopvolging of testament wordt overgedragen.
Artikel 2.6.9. (01/09/2009- ...)
Indien er meerdere heffingsplichtigen zijn, zijn zij hoofdelijk gehouden voor de gehele planbatenheffing.
Artikel 2.6.10. (15/04/2024- ...)
Aard van de bestemmingswijziging
§ 1. De planbatenheffing wordt berekend uitgaande van de vermoede meerwaarde van een perceel ten gevolge van de bestemmingswijziging en op basis van de oppervlakte van de bestemmingswijziging op het perceel. De oppervlakte van het perceel is de bij het kadaster gekende oppervlakte.
§ 2. De territoriaal bevoegde landcommissie maakt voor elk in werking getreden ruimtelijk uitvoeringsplan dat een of meer van de bestemmingswijzigingen, vermeld in artikel 2.6.4, doorvoert, een ontwerp van meerwaarderapport op na raadpleging van de overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan heeft vastgesteld.
Het ontwerp van meerwaarderapport bevat een vermoede meerwaarde voor elk perceel waarop een bestemmingswijziging als vermeld in artikel 2.6.4 wordt doorgevoerd, met het oog op de vaststelling van de planbatenheffing, vermeld in paragraaf 1.
De vermoede meerwaarde is het verschil tussen de eigenaarswaarde vóór de bestemmingswijziging, en de eigenaarswaarde na de bestemmingswijziging.
De eigenaarswaarde wordt bepaald met toepassing van artikel 14, § 3, van het Instrumentendecreet van 26 mei 2023.
De landcommissie bezorgt een uittreksel van het ontwerp van meerwaarderapport aan elk van de betrokken eigenaars. Elk van de betrokken eigenaars kan een bezwaar indienen tegen het ontwerp van meerwaarderapport. De landcommissie stelt het meerwaarderapport definitief vast als er geen tijdige bezwaren zijn ingediend of na de behandeling van de bezwaren.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels over de mededeling van het ontwerp van meerwaarderapport aan de eigenaars, de indiening van een bezwaar tegen het ontwerp van meerwaarderapport en de behandeling van een dergelijk bezwaar. Ze kan ook nadere regels vaststellen voor de opmaak van het ontwerp van meerwaarderapport.
§ 2/1. Een overheid die een ruimtelijk uitvoeringsplan wil vaststellen, kan de territoriaal bevoegde landcommissie vóór de definitieve vaststelling ervan verzoeken om een meerwaarderamingsrapport op te maken. Het meerwaarderamingsrapport bevat een berekening van de vermoede meerwaarde op het niveau van het globale ruimtelijk uitvoeringsplan.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de opmaak van een meerwaarderamingsrapport.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor de berekening van de vermoede meerwaarde de oppervlakte van de bestemmingswijziging beperkt tot een maximale oppervlakte van 2750 m2, voor zover tegelijk aan volgende voorwaarden is voldaan :
1° het betreft een bestemmingswijziging zoals vermeld in artikel 5.4.2, tweede lid;
2° de bestemmingswijziging heeft niet tot gevolg dat het bestaande aantal woongelegenheden kan worden verhoogd;
3° de bestemmingswijziging heeft niet tot gevolg dat het bouwvolume kan worden verhoogd tot meer dan 1 000 m3;
4° de bestemmingswijziging heeft niet tot gevolg dat een verkavelingsvergunning voor het perceel kan worden afgeleverd.
De beperking van de oppervlakte is niet van toepassing op eventuele andere gelijktijdige bestemmingswijzigingen op het perceel.
§ 4. Paragraaf 3 is van toepassing op ruimtelijke uitvoeringsplannen die vanaf 1 september 2009 voorlopig worden vastgesteld.
Indien voor het perceel dat onder de toepassing valt van paragraaf 3 reeds een planbatenheffing werd gevestigd, kan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ambtshalve ontheffing ten belope van het te veel aangerekende bedrag verlenen. Indien dit aanleiding geeft tot een gedeeltelijke terugbetaling van de planbatenheffing zijn geen moratoriumintresten verschuldigd.
Artikel 2.6.11. (15/04/2024- ...)
Voor de berekening van de planbatenheffing wordt het bedrag van de meerwaarde van een perceel verdeeld in twee schijven:
1° eerste schijf: meerwaarde lager dan of gelijk aan 250.000 euro, belast tegen 25 procent;
2° tweede schijf: meerwaarde hoger dan 250.000 euro, belast tegen 50 procent.
De verplichtingen met betrekking tot de ontwikkelingskosten uit overeenkomsten als vermeld in artikel 2.2.5, § 2, tweede lid, worden in mindering gebracht van de planbatenheffing, vermeld in het eerste lid. De overeenkomsten bevatten een gedetailleerde financiële raming van die ontwikkelingskosten.
Artikel 2.6.12. (15/04/2024- ...)
...
Artikel 2.6.13. (15/04/2024- ...)
§ 1. De belastingschuld wordt eisbaar gemaakt door middel van kohieren die worden vastgesteld op basis van het meerwaarderapport en die ten minste volgende elementen omvatten :
1° de identiteit van de belastingplichtige;
2° de aanduiding van de belasting;
3° het bedrag van de belasting, alsook het aanslagjaar waarop de belasting betrekking heeft;
4° het nummer van het kohierartikel;
5° de datum van uitvoerbaarverklaring.
Het departement en de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht bij het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, verzamelen, ontsluiten en beheren het meerwaarderapport in een geoloket planbaten. De initiërende overheden en de betrokken instanties leveren, elk voor wat hun verantwoordelijkheid betreft, de gegevens digitaal aan overeenkomstig de technische richtlijnen van het departement.
De ambtenaar die daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd is, verklaart de kohieren uitvoerbaar, uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het meerwaarderapport, vermeld in artikel 2.6.10, § 2, definitief is geworden doordat er geen of geen tijdige bezwaren zijn ingediend, of nadat de bezwaren zijn behandeld.
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen omtrent de inhoud en de vormgeving van de kohieren.
§ 2. Het aanslagbiljet vermeldt:
1° de verzendingsdatum;
2° de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier;
3° het kohierartikel;
4° het aanslagjaar, zijnde het kalenderjaar waarin het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg, vermeld in artikel 2.6.4, in werking is getreden;
5° de grondslag van de belasting;
6° het te betalen bedrag;
7° de uiterste betaaldatum;
8° de termijn waarin de belastingschuldige bezwaar kan indienen, de benaming en het adres van de entiteit van de Vlaamse administratie die bevoegd is om het bezwaar te ontvangen, en de formaliteiten die daarbij moeten worden nageleefd;
9° de berekeningswijze van de betalingstermijn.
Artikel 2.6.14. (15/04/2024- ...)
§ 1. De planbatenheffing is betaalbaar binnen een termijn van:
1° vijftien dagen vanaf de datum van het verlijden van de authentieke akte betreffende een overdracht ten bezwarenden titel door de heffingsplichtige van enig zakelijk recht met betrekking tot het perceel. Het louter openvallen van een nalatenschap, een uitonverdeeldheidtreding naar aanleiding van een nalatenschap, een schenking ten kostelozen titel en een overdracht ten bezwarenden titel van een deel van de kavels binnen een verkaveling vallen daar niet onder;
2° vijfentwintig maanden na het verlenen van een definitieve omgevingsvergunning voor bouwwerken als vermeld in artikel 4.2.1, voor zover die vergunning vóór de inwerkingtreding van de bestemmingswijziging niet kon worden verleend en voor zover de handelingen niet louter betrekking hebben op het vellen van bomen, afbraakwerken of bodemsaneringswerken;
3° vijfentwintig maanden na het verlenen van een definitieve omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, voor zover die vergunning vóór de inwerkingtreding van de bestemmingswijziging niet kon worden verleend.
Als een omgevingsvergunning als vermeld in het eerste lid, 2° of 3°, uitdrukkelijk melding maakt van verschillende fasen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden, wordt de planbatenheffing gefaseerd betaald overeenkomstig de regels die de Vlaamse Regering daarvoor heeft bepaald. Binnen een termijn van vijfentwintig maanden na de aanvang van elke fase wordt de heffing die voor die fase verschuldigd is, betaald.
§ 2. Als een verrichting als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, plaatsvond vóór de verzending van het aanslagbiljet, wordt de planbatenheffing betaald binnen een termijn van zes maanden na de verzending van het aanslagbiljet.
Als een verrichting als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° en 3°, plaatsvond vóór de verzending van het aanslagbiljet, wordt de planbatenheffing betaald binnen een termijn van vijfentwintig maanden na de verzending van het aanslagbiljet.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 is de planbatenheffing niet betaalbaar als de belastingplichtige in verband met een vergunning als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° en 3°, aan de Vlaamse Belastingdienst meldt dat:
1° de vergunning voor de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen overeenkomstig artikel 99 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning is vervallen;
2° hij afstand heeft gedaan van de vergunning voor de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen door middel van een melding per beveiligde zending aan het college van burgemeester en schepenen;
3° hij afstand heeft gedaan van de vergunning voor het verkavelen van gronden overeenkomstig artikel 104, eerste lid, van hetzelfde decreet.
Als na de toepassing van het eerste lid een nieuwe vergunning als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° en 3°, verleend wordt, geldt opnieuw de termijn van betaalbaarheid, vermeld in paragraaf 1.
De melding aan de Vlaamse Belastingdienst gebeurt op straffe van onontvankelijkheid vóór het verstrijken van de betalingstermijn, vermeld in paragraaf 1, eerste lid.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere procedureregels voor die melding.
§ 4. Als in de periode tussen de inwerkingtreding van de bestemmingswijziging en een verrichting als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, een of meer nieuwe bestemmingswijzigingen in werking treden, worden voor de toepassing van deze afdeling de stedenbouwkundige voorschriften vóór de eerste bestemmingswijziging en de stedenbouwkundige voorschriften na de laatste bestemmingswijziging met elkaar vergeleken.
Artikel 2.6.15. (01/09/2009- ...)
Een bonificatie wordt verleend aan de heffingsplichtige die de planbatenheffing betaalt binnen het jaar na de datum waarop het aanslagbiljet is verstuurd, terwijl het heffingsbedrag in de periode tussen de verzending van het aanslagbiljet en de betaling nog niet moest worden betaald :
1° ofwel omdat op het ogenblik van de betaling nog geen rechtshandelingen, vermeld in artikel 2.6.14, § 1, eerste lid, werden gesteld;
2° ofwel omdat de heffing op het ogenblik van de betaling opgeschort was ingevolge een van de redenen, vermeld in artikel 2.6.7.
De bonificatie bedraagt vijftien procent van het bedrag van deze voorafbetaling.
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van deze bonificatieregeling.
Artikel 2.6.16. (15/04/2024- ...)
§ 1. De heffingsplichtige kan bij de Vlaamse Belastingdienst een gemotiveerd bezwaar indienen tegen een aanslag. Hij voegt bij het bezwaarschrift de nodige bewijskrachtige stukken om zijn bezwaren te staven.
Het bezwaar wordt op straffe van verval ingediend binnen een termijn van drie maanden vanaf de derde werkdag volgend op de betekening van het aanslagbiljet.
In het geval het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, aan de belastingplichtige is bezorgd, vangt de termijn aan vanaf de verzendingsdatum, vermeld op het aanslagbiljet.
§ 2. De Vlaamse Belastingdienst bezorgt aan de heffingsplichtige een ontvangstmelding die de datum van ontvangst van het bezwaar vermeldt.
§ 3. De Vlaamse Belastingdienst kan de heffingsplichtige verzoeken alle stukken voor te leggen of te verstrekken die nuttig kunnen zijn om over het bezwaar te beslissen.
§ 4. De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld en vermeldt de wijze waarop ertegen in rechte kan worden getreden. De beslissing is onherroepelijk als geen vordering is ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg binnen de termijn, vermeld in artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 5. Het indienen van een bezwaar, een aanvraag tot ambtshalve ontheffing, een vordering in rechte of een verzoek om spreiding van betaling schort de verplichting tot betaling van de belastingen en toebehoren niet op.
§ 6. De Vlaamse Belastingdienst sluit met het departement en de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht bij het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij en de landcommissies, een protocol over de advisering over de ruimtelijke aspecten van ingediende bezwaren.
De Vlaamse Regering kan nadere procedurele regelen bepalen betreffende de indiening en behandeling van het bezwaar.
Artikel 2.6.17. (27/05/2024- ...)
§ 1. Er wordt een Planbatenfonds opgericht, hierna het Fonds te noemen. Het Fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 12 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof. Het Fonds wordt beheerd door de Vlaamse Regering.
§ 2. Aan het Fonds worden de inkomsten van de planbatenheffing rechtstreeks toegewezen.
§3. Met behoud van de toepassing van artikel 2.2.2, §2, vierde lid, worden uitgaven ten laste van het Fonds op de volgende wijze aangerekend:
1° de inkomsten die voortkomen uit een gewestelijke bestemmingswijzigingen worden gestort in het BRV-fonds, vermeld in artikel 1.6.1 van deze codex;
2° de inkomsten die voortkomen uit een provinciale of gemeentelijke bestemmingswijziging worden doorgestort naar respectievelijk de betrokken provincie of gemeente.
Provincies en gemeenten bewerkstelligen bij de opmaak van hun begrotingen dat ten minste een equivalent van de in het vorige begrotingsjaar doorgestorte inkomsten, vermeld in het eerste lid, 2°, bestemd wordt binnen het lokale ruimtelijke beleid.
§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de wijze en het moment waarop de inkomsten die voortkomen uit provinciale of gemeentelijke bestemmingswijzigingen, worden doorgestort.
Artikel 2.6.18. (01/01/2014- ...)
Onverminderd de bepalingen van of krachtens deze afdeling, zijn de bepalingen van titel 3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 van toepassing op de planbatenheffing.
Artikel 2.6.19. (15/04/2024- ...)
De Vlaamse Regering werkt een monitoringsmechanisme uit dat toelaat om de effectiviteit van de planbatenregeling op te volgen en om het adequaat karakter van de tariefregeling te bewaken.
De Vlaamse Regering stelt hiertoe vijfjaarlijks een globaal monitoringsrapport op, dat aan het Vlaams Parlement wordt voorgelegd.
Artikel 2.6.20. (01/03/2015- ...)
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing op bestemmingswijzigingen die worden doorgevoerd in een projectbesluit.
Artikel 3.1.1. (01/03/2015- ...)
...
Artikel 3.1.2. (01/03/2015- ...)
...
Artikel 3.1.3. (01/03/2015- ...)
...
Artikel 3.2.1. (01/03/2015- ...)
...
Artikel 3.2.2. (01/03/2015- ...)
...
Artikel 3.2.3. (01/03/2015- ...)
...
Artikel 3.2.4. (01/03/2015- ...)
...
Artikel 4.1.1. (20/07/2024- ...)
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° bestemmingsvoorschrift : een stedenbouwkundig voorschrift dat is neergelegd in :
a) een gewestplan, in welk geval het betrekking heeft op de omschrijving van de bestemmingsgebieden, in de zin van artikel 1, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen,
b) een algemeen plan van aanleg, in welk geval het betrekking heeft op de omschrijving van de algemene bestemming van de verschillende delen van het grondgebied voor bewoning, nijverheid, landbouw of enig ander gebruik,
c) een bijzonder plan van aanleg, in welk geval het betrekking heeft op de omschrijving van de gedetailleerde bestemming van de verschillende delen van het grondgebied voor bewoning, nijverheid, landbouw of enig ander gebruik,
d) een ruimtelijk uitvoeringsplan, in welk geval het betrekking heeft op de omschrijving van de bestemming van een gebied overeenkomstig artikel 2.2.5, § 1, eerste lid, 3°;
e) het herkenbare onderdeel van een projectbesluit dat geldt als ruimtelijk uitvoeringsplan, in welk geval het betrekking heeft op de omschrijving van de bestemming van een gebied conform artikel 2.2.5, § 1, eerste lid, 3°;
2° bouwvolume : het bruto-bouwvolume van een constructie en haar fysisch aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw, zoals een aangebouwde garage, veranda of berging, gemeten met inbegrip van buitenmuren en dak, en met uitsluiting van het volume van de gebruikelijke onderkeldering onder het maaiveld;
3° constructie : een gebouw, een bouwwerk, een vaste inrichting, een verharding, al dan niet bestaande uit duurzame materialen, in de grond ingebouwd, aan de grond bevestigd of op de grond steunend omwille van de stabiliteit, en bestemd om ter plaatse te blijven staan of liggen, ook al kan het goed uit elkaar genomen worden, verplaatst worden, of is het goed volledig ondergronds;
4° gebouwencomplex : een functioneel geheel bestaande uit fysiek niet met elkaar verbonden gebouwen;
5° handelingen van algemeen belang : door de Vlaamse Regering aangewezen handelingen die betrekking hebben op openbare infrastructuur of openbare wegen, nutsvoorzieningen, infrastructuur op het grondgebied van meerdere gemeenten of infrastructuur ten behoeve of ten bate van de uitoefening van een openbare dienst;
6° herbouwen : een constructie volledig afbreken, of méér dan veertig procent van de buitenmuren van een constructie afbreken, en binnen het bestaande bouwvolume van de geheel of gedeeltelijk afgebroken constructie een nieuwe constructie bouwen;
7° hoofdzakelijk vergund : een vergunningstoestand, waarbij voor de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen geldt dat:
a) bedrijven en hun constructies slechts hoofdzakelijk vergund zijn indien de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke constructies vergund of vergund geacht zijn, ook wat de functie betreft,
b) overige constructies slechts hoofdzakelijk vergund zijn indien ten minste negentig procent van het bruto-bouwvolume van de constructie, gemeten met inbegrip van buitenmuren en dak, en met uitsluiting van het volume van de gebruikelijke onderkeldering onder het maaiveld en van de fysisch aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw, vergund of vergund geacht is, ook wat de functie betreft;
8° ...;
9° onderhoudswerken : werken, andere dan stabiliteitswerken, die het gebruik van een constructie voor de toekomst ongewijzigd veilig stellen door het bijwerken, herstellen of vervangen van geërodeerde of versleten materialen of onderdelen;
9°/1 publiciteitsinrichting: elk visueel middel en elke constructie, met inbegrip van alle onderdelen ervan en ongeacht het verplaatsbare of tijdelijke karakter ervan, met als doel publiciteitsboodschappen op een vaste plaats kenbaar te maken aan het publiek;
10° rechtens toegelaten bewijsmiddelen : de bewijsmiddelen, vermeld in boek 8, hoofdstuk 3, van het Burgerlijk Wetboek;
11° stabiliteitswerken : werken die betrekking hebben op de constructieve elementen van een constructie, zoals :
a) het vervangen van dakgebintes of dragende balken van het dak, met uitzondering van plaatselijke herstellingen,
b) het geheel of gedeeltelijk herbouwen of vervangen van buitenmuren of dragende binnenmuren, zelfs met recuperatie van de bestaande stenen;
12° verbouwen : aanpassingswerken doorvoeren binnen het bestaande bouwvolume van een constructie waarvan de buitenmuren voor ten minste zestig procent behouden worden. Het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van een woning tot een maximum van 26 centimeter wordt beschouwd als aanpassingswerken binnen het bestaande bouwvolume;
13° ...;
14° verkavelen : een grond vrijwillig verdelen in twee of meer kavels om ten minste één van deze kavels te verkopen of te verhuren voor méér dan negen jaar, om er een recht van erfpacht of opstal op te vestigen, of om één van deze overdrachtsvormen aan te bieden, zelfs onder opschortende voorwaarde, zulks met het oog op woningbouw of de oprichting van constructies;
15° verkrot : niet voldoend aan de elementaire eisen van stabiliteit;
16° woning : een goed, vermeld in artikel 1.3, § 1, eerste lid, 66°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
17° zonevreemde constructie : hetzij een constructie die niet beantwoordt aan de voor het perceel geldende bestemmingsvoorschriften en die niet gelegen is binnen een minder dan vijftien jaar oude niet-vervallen verkaveling, hetzij een constructie die gelegen is in een reservatiestrook en die niet behoort tot de nutswerken waarvoor de reservatiestrook is afgebakend;
18° zorgwonen: een vorm van wonen waarbij voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
a) in of bij een bestaande hoofdzakelijk vergunde woning wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd;
b) de ondergeschikte wooneenheid, vermeld in punt a), wordt gecreëerd met het oog op:
1) de huisvesting van ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is;
2) de huisvesting van ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die zorgbehoevend is. Een zorgbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking komt voor een zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden, een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood of een basisondersteuningsbudget als vermeld in artikel 4, eerste lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming, of een persoon die behoefte heeft aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven. De kinderen ten laste van de zorgbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het bepalen van het maximum van twee personen;
3) de huisvesting van de zorgverlener als de personen, vermeld in punt 1) of 2), gehuisvest blijven in de hoofdwooneenheid;
c) de eigendom, of ten minste de blote eigendom, op enerzijds de hoofdwooneenheid en anderzijds de ondergeschikte wooneenheid, vermeld in punt a), of de grond waarop die ondergeschikte wooneenheid tijdelijk wordt geplaatst, berust bij dezelfde titularis of titularissen.
Artikel 4.2.1. (30/12/2017- ...)
Niemand mag zonder voorafgaande omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen :
1° de hiernavolgende bouwwerken verrichten, met uitzondering van onderhoudswerken :
a) het optrekken of plaatsen van een constructie,
b) het functioneel samenbrengen van materialen waardoor een constructie ontstaat,
c) het afbreken, herbouwen, verbouwen en uitbreiden van een constructie;
2° met bomen begroeide oppervlakten, vermeld in artikel 3, § 1 en § 2, van het bosdecreet van 13 juni 1990 ontbossen, zoals vermeld in artikel 4, 15°, van dat decreet;
3° bomen die op een hoogte van één meter boven het maaiveld een stamomtrek van één meter hebben, en geen deel uitmaken van de oppervlakten, vermeld in 2°, vellen;
4° het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen, onder meer door de bodem aan te vullen, op te hogen, uit te graven of uit te diepen waarbij de aard of de functie van het terrein wijzigt;
5° een grond gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten voor :
a) het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval,
b) het parkeren van voertuigen, wagens of aanhangwagens,
c) het plaatsen van één of meer verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt, in het bijzonder woonwagens, kampeerwagens, afgedankte voertuigen en tenten, met uitzondering van het kamperen op een toeristisch logies dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4 van het decreet van 5 februari 2016 betreffende het toeristische logies;
6° de hoofdfunctie van een bebouwd onroerend goed geheel of gedeeltelijk wijzigen, indien de Vlaamse Regering deze functiewijziging als vergunningsplichtig heeft aangemerkt;
7° een woning opsplitsen of in een gebouw het aantal woongelegenheden die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande wijzigen, ongeacht of het gaat om een eengezinswoning, een etagewoning, een flatgebouw, een studio of een al dan niet gemeubileerde kamer;
8° recreatieve terreinen aanleggen of wijzigen, onder meer een golfterrein, een voetbalterrein, een tennisveld of een zwembad;
9° een publiciteitsinrichting plaatsen of aanbrengen.
Artikel 4.2.2. (30/12/2017- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt de gevallen waarin de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen vervangen wordt door een verplichte melding van de handelingen. De meldingsplicht betreft gevallen waarin de beoordelingsruimte van het bestuur minimaal is vanwege het eenvoudige en gangbare karakter van de handelingen in kwestie, of de onderworpenheid van de handelingen aan nauwkeurige stedenbouwkundige voorschriften, verkavelingsvoorschriften of integrale ruimtelijke voorwaarden als vermeld in artikel 4.3.1, § 2, tweede lid.
De Vlaamse Regering kan de werken die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht, vermeld in artikel 4.2.1, 5°, c), ook aan de meldingsplicht onderwerpen.
De meldingsplichten, vermeld in het eerste en het tweede lid, kunnen nooit worden ingevoerd voor handelingen die in een ruimtelijk kwetsbaar gebied liggen.
§ 2. Een meldingsakte wordt als een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen beschouwd voor de toepassing van regelgeving binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening. Een meldingsakte wordt ook gelijkgesteld met een voorafgaande toelating om te bouwen wat betreft de toepassing van artikel 4 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, tenzij de meldingsakte alleen betrekking heeft op handelingen die niet gebouwd worden.
§ 3. Regulariserende meldingen kunnen worden verricht onverminderd de strafbaarstelling van inbreuken op de meldingsplicht.
Artikel 4.2.2/1. (08/01/2016- ...)
De stedenbouwkundige vergunning geldt als aktename voor het deel van de handelingen dat meldingsplichtig is, als de handelingen zowel aan de meldings- als aan de vergunningsplicht onderworpen zijn.
Artikel 4.2.3. (23/02/2017- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
De Vlaamse Regering bepaalt de lijst van de handelingen met waarvoor in afwijking van artikel 4.2.1 geen omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen vereist is. Ze houdt hierbij rekening met:
1° het tijdelijk of occasioneel karakter van de handelingen, of;
2° de ruimtelijke impact van de handelingen omwille van hun omvang, aard of ligging.
Handelingen waarvoor een milieueffectenrapport, een passende beoordeling of een mobiliteitsstudie moet worden opgemaakt, worden uitgesloten van de lijst van handelingen waarvoor in afwijking van artikel 4.2.1 geen omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen vereist is.
Artikel 4.2.4. (16/08/2021- ...)
In elk van de volgende gevallen is de verwezenlijking van een ondergeschikte wooneenheid met het oog op de creatie van een vorm van zorgwonen meldingsplichtig, voor de duur van de zorgsituatie, vermeld in artikel 4.1.1, 18°, b), van deze codex:
1° de ondergeschikte wooneenheid wordt verwezenlijkt binnen het bestaande bouwvolume van de hoofdzakelijk vergunde woning, waarbij voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
a) de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid;
b) de brutovloeroppervlakte van de ondergeschikte wooneenheid maakt ten hoogste één derde uit van de brutovloeroppervlakte van de volledige woning. De ruimten die gedeeld worden met de hoofdwooneenheid, worden niet meegerekend bij het bepalen van de brutovloeroppervlakte van de ondergeschikte wooneenheid;
2° de ondergeschikte wooneenheid wordt verwezenlijkt in een bestaand, hoofdzakelijk vergund vrijstaand bijgebouw, waarbij voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
a) de brutovloeroppervlakte van de ondergeschikte wooneenheid bedraagt maximaal vijftig vierkante meter;
b) er wordt geen bijkomende verharding aangelegd, met uitzondering van een strikt noodzakelijke toegang tot de ondergeschikte wooneenheid;
c) de noodzakelijke nutsvoorzieningen van de ondergeschikte wooneenheid takken aan op de bestaande nutsvoorzieningen van de hoofdwooneenheid;
d) de afvoer van het afvalwater van de ondergeschikte wooneenheid sluit aan op de bestaande waterafvoer van de hoofdwooneenheid;
3° een tijdelijke, verplaatsbare constructie wordt geplaatst waarin de ondergeschikte wooneenheid wordt verwezenlijkt en waarbij voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
a) de tijdelijke, verplaatsbare constructie wordt volledig geplaatst binnen een straal van dertig meter van de hoofdwooneenheid op hetzelfde perceel als de hoofdwooneenheid of op een perceel dat onmiddellijk paalt aan het perceel van de hoofdwooneenheid;
b) de tijdelijke, verplaatsbare constructie wordt op een van de volgende plaatsen geplaatst:
1) in de zijtuin, al dan niet vrijstaand, tot op drie meter van de perceelsgrenzen;
2) in de achtertuin, al dan niet vrijstaand, tot op een meter van de perceelsgrenzen. De ondergeschikte wooneenheid kan in de achtertuin ook op of tegen de perceelsgrens geplaatst worden als ze tegen een bestaande scheidingsmuur opgericht wordt en als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt;
c) de tijdelijke, verplaatsbare constructie heeft een maximale hoogte van 3,5 meter;
d) de tijdelijke, verplaatsbare constructie heeft een maximale brutovloeroppervlakte van vijftig vierkante meter;
e) er wordt geen bijkomende verharding aangelegd, met uitzondering van de tijdelijke, verplaatsbare constructie zelf en een strikt noodzakelijke toegang tot de tijdelijke, verplaatsbare constructie;
f) de plaatsing van de tijdelijke, verplaatsbare constructie gaat niet gepaard met een ontbossing als vermeld in artikel 4, 15, van het Bosdecreet van 13 juni 1990 of met het aanmerkelijk wijzigen van het reliëf van de bodem, en gebeurt niet in een overstromingsgebied, vermeld in artikel 1.1.2, 10°, a), 10), van deze codex, noch in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van agrarisch gebied met ecologische waarde, agrarisch gebied met ecologisch belang en parkgebied;
g) de noodzakelijke nutsvoorzieningen takken aan op de bestaande nutsvoorzieningen van de hoofdwooneenheid;
h) de afvoer van het afvalwater sluit aan op de bestaande waterafvoer van de hoofdwooneenheid;
i) de plaatsing is tijdelijk voor een maximale totale duur van drie jaar per hoofdwooneenheid. De duur van de plaatsing kan met een nieuwe melding één keer verlengd worden met een aanvullende periode van maximaal drie jaar;
j) binnen een termijn van drie maanden na het beëindigen van de zorgsituatie, vermeld in artikel 4.1.1, 18°, b), van deze codex, worden de tijdelijke, verplaatsbare constructie en de hiervoor aangelegde strikt noodzakelijke toegang verwijderd.
Het beëindigen van de zorgsituatie, vermeld in artikel 4.1.1, 18°, b), is ook meldingsplichtig.
Als de zorgwoning na het beëindigen van de zorgsituatie aangewend zal worden voor de huisvesting van meerdere gezinnen of alleenstaanden is daartoe een voorafgaande omgevingsvergunning voor het wijzigen van het aantal woongelegenheden vereist.
Artikel 4.2.5. (20/07/2024- ...)
Een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening kan voor het gehele grondgebied van de gemeente of voor een deel ervan, alleen een vergunningsplicht invoeren voor vrijgestelde of niet-vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen die voorkomen op een door de Vlaamse Regering vast te stellen limitatieve lijst van mogelijke vergunningsplichtige handelingen op gemeentelijk niveau.
Een verordening kan de vergunningsplicht niet vervangen door een meldingsplicht of vrijstelling. Een verordening kan een meldingsplicht niet vervangen door een vergunningsplicht of vrijstelling.
Artikel 4.2.6. (20/07/2024- ...)
De gemeenteraden en provincieraden brengen eventueel bestaande bouwverordeningen of stedenbouwkundige verordeningen waarin bijkomende vergunningsplichten of meldingsplichten zijn opgenomen die niet zijn voorzien in artikel 4.2.5, in overeenstemming met de bepalingen van deze codex binnen een termijn van twee jaar na datum waarop de Vlaamse Regering de limitatieve lijst, vermeld in artikel 4.2.5, eerste lid, heeft vastgesteld.
Bepalingen in bestaande gemeentelijke of provinciale stedenbouwkundige verordeningen die bijkomende vergunningsplichten ingevoerd hebben, die niet zijn voorzien in artikel 4.2.5, worden van rechtswege opgeheven twee jaar na de datum waarop de Vlaamse Regering de limitatieve lijst, vermeld in artikel 4.2.5, eerste lid, heeft vastgesteld.
Bepalingen in bestaande gemeentelijke of provinciale stedenbouwkundige verordeningen die bijkomende meldingsplichten regelen, worden van rechtswege opgeheven twee jaar na de datum waarop de Vlaamse Regering de limitatieve lijst, vermeld in artikel 4.2.5, eerste lid, heeft vastgesteld.
Artikel 4.2.7. (20/07/2024- ...)
De uitvoering van vergunde stedenbouwkundige handelingen betreffende een constructie mag worden gecombineerd met de uitvoering van de volgende stedenbouwkundige handelingen:
1° handelingen die niet zijn onderworpen aan de vergunningsplicht, opgenomen in artikel 4.2.1;
2° handelingen die zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht in toepassing van artikel 4.2.3;
3° handelingen die zijn onderworpen aan de meldingsplicht in toepassing van artikel 4.2.2, voor zover deze handelingen beperkt blijven tot handelingen binnen in gebouwen.
Het eerste lid is slechts van toepassing voor zover de handelingen, opgesomd in het eerste lid, niet uitdrukkelijk verboden of beperkt zijn in de vergunning.
In afwijking van het eerste lid kunnen handelingen die het voorwerp uitmaken van gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, opgemaakt met toepassing van artikel 4.2.5 of 4.2.6, niet gecombineerd worden met de uitvoering van vergunde stedenbouwkundige handelingen betreffende een constructie.
De handelingen, vermeld in het eerste lid, worden niet beschouwd als strijdig met de verleende stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen.
Artikel 4.2.8. (30/12/2017- ...)
De uitvoering van stedenbouwkundige handelingen wordt beschouwd als beantwoordend aan de verleende vergunning als er geen grotere afwijkingen in maatvoering zijn dan deze die inherent verbonden zijn aan het bouwproces. Deze technische tolerantiemarge wordt het metsershaar genoemd. De toepassing van het metsershaar kan geen afbreuk doen aan burgerlijke rechten.
4.2.9. (30/12/2017- ...)
Als voor de handelingen de medewerking van een architect is vereist, kan de architect, belast met het toezicht op de uitvoering van de vergunde stedenbouwkundige handelingen, op verzoek van de opdrachtgever, een as-builtattest opstellen waarin hij:
1° in voorkomend geval beschrijft op welke wijze gebruik werd gemaakt van de mogelijkheden, vermeld in artikel 4.2.7;
2° verklaart dat de bepalingen rond het metsershaar, vermeld in artikel 4.2.8, zijn nageleefd.
De architect bezorgt een afschrift van het as-builtattest aan het college van burgemeester en schepenen.
De Vlaamse Regering kan een model van as-builtattest vaststellen.
Artikel 4.2.10. (30/12/2017- ...)
...
Artikel 4.2.11. (30/12/2017- ...)
...
Artikel 4.2.12. (30/12/2017- ...)
...
Artikel 4.2.13. (30/12/2017- ...)
...
Artikel 4.2.14. (01/09/2009- ...)
§ 1. Bestaande constructies waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel wordt aangetoond dat ze gebouwd werden vóór 22 april 1962, worden voor de toepassing van deze codex te allen tijde geacht te zijn vergund.
§ 2. Bestaande constructies waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel wordt aangetoond dat ze gebouwd werden in de periode vanaf 22 april 1962 tot de eerste inwerkingtreding van het gewestplan waarbinnen zij gelegen zijn, worden voor de toepassing van deze codex geacht te zijn vergund, tenzij het vergund karakter wordt tegengesproken middels een proces-verbaal of een niet anoniem bezwaarschrift, telkens opgesteld binnen een termijn van vijf jaar na het optrekken of plaatsen van de constructie.
Het tegenbewijs, vermeld in het eerste lid, kan niet meer worden geleverd eens de constructie één jaar als vergund geacht opgenomen is in het vergunningenregister. 1 september 2009 geldt als eerste mogelijke startdatum voor deze termijn van één jaar. Deze regeling geldt niet indien de constructie gelegen is in een ruimtelijk kwetsbaar gebied.
§ 3. Indien met betrekking tot een vergund geachte constructie handelingen zijn verricht die niet aan de voorwaarden van § 1 en § 2, eerste lid, voldoen, worden deze handelingen niet door de vermoedens, vermeld in dit artikel, gedekt.
§ 4. Dit artikel heeft nimmer voor gevolg dat teruggekomen wordt op in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen die het vergund karakter van een constructie tegenspreken.
Artikel 4.2.15. (23/02/2017- ...)
§ 1. Niemand mag zonder voorafgaande omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden een stuk grond verkavelen voor woningbouw of voor het opstellen van vaste of verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt.
Een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden kan worden aangevraagd en verleend voor het verkavelen voor de aanleg en het bebouwen van terreinen voor andere functies.
§ 2. Een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden omvat reglementaire voorschriften aangaande de wijze waarop de verkaveling ingericht wordt en de kavels bebouwd kunnen worden.
§ 3. De verkavelaar zorgt ervoor dat de in de verkaveling opgenomen loten kunnen aansluiten op alle voorzieningen van openbaar nut die vereist worden door het vergunningverlenende bestuursorgaan. In voorkomend geval bepaalt de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden op welke wijze in de nodige infrastructuur voor de nutsvoorzieningen wordt voorzien.
Artikel 4.2.16. (01/09/2009- ...)
§ 1. Een kavel uit een vergunde verkaveling of verkavelingsfase kan enkel verkocht worden, verhuurd worden voor méér dan negen jaar, of bezwaard worden met een recht van erfpacht of opstal, nadat de verkavelingsakte door de instrumenterende ambtenaar is verleden.
§ 2. De verkavelingsakte wordt eerst verleden na overlegging van een attest van het college van burgemeester en schepenen, waaruit blijkt dat, voor de volledige verkaveling of voor de betrokken verkavelingsfase, het geheel van de lasten uitgevoerd is of gewaarborgd is door :
1° de storting van een afdoende financiële waarborg;
2° een door een bankinstelling op onherroepelijke wijze verleende afdoende financiële waarborg.
Het attest, vermeld in het eerste lid, kan worden afgeleverd indien de vergunninghouder deels zelf de lasten heeft uitgevoerd, deels de nodige waarborgen heeft gegeven.
Artikel 4.2.17. (30/12/2017- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
Een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden geldt als omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wat betreft alle handelingen die zijn opgenomen in de vergunning en die de verkaveling bouwrijp maken, zoals in het bijzonder:
1° de aanleg van nieuwe verkeerswegen, of de tracéwijziging, verbreding of opheffing daarvan;
2° de wijziging van het reliëf van de bodem;
3° de ontbossing, met behoud van de toepassing van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
4° het afbreken van constructies.
Een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden geldt tevens als omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetatie, vermeld in artikel 9bis, § 7, en artikel 13, § 4 en § 5, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, wat betreft alle handelingen die zijn opgenomen in de vergunning en die de verkaveling bouwrijp maken.
Het eerste en het tweede lid gelden als de vergunningsaanvraag voor het verkavelen van gronden voldoet aan de vereisten inzake ontvankelijkheid en volledigheid die gelden voor de aanvraag voor stedenbouwkundige handelingen of voor het wijzigen van de vegetatie.
Artikel 4.2.18. (23/02/2017- ...)
De bepalingen van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden worden niet opgeheven door de inwerkingtreding van een stedenbouwkundig voorschrift waarmee ze onverenigbaar zijn, met behoud van de toepassing van artikel 84 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Artikel 4.2.19. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.2.20. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.2.21. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.2.22. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.2.23. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.2.24. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.2.25. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.3.1. (20/07/2024- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
§ 1. Een vergunning wordt geweigerd :
1° als het aangevraagde onverenigbaar is met:
a) stedenbouwkundige voorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken;
b) verkavelingsvoorschriften inzake wegenis en openbaar groen;
c) andere verkavelingsvoorschriften dan deze die vermeld zijn onder b), voor zover de verkaveling niet ouder is dan vijftien jaar op het ogenblik van de indiening van de vergunningsaanvraag, en voor zover van die verkavelingsvoorschriften niet op geldige wijze is afgeweken;
d) een goede ruimtelijke ordening;
2° indien de weigering genoodzaakt wordt door de decretale beoordelingselementen, vermeld in afdeling 2;
3° indien het aangevraagde onverenigbaar is met normen en percentages betreffende de verwezenlijking van een ...bescheiden woonaanbod, vastgesteld bij of krachtens boek 5, deel 9, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
4° in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 1.3.1.1, van het decreet betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018 geen vergunning kan worden afgeleverd;
5° als de aanvraag onverenigbaar is met een voorlopig vastgestelde ontwerp van rooilijnplan. Die weigeringsgrond vervalt als het plan niet definitief werd vastgesteld binnen de termijn die in de procedure is vastgesteld.
In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, kan het vergunningverlenende bestuursorgaan de vergunning toch afleveren, wanneer het van oordeel is dat de overeenstemming van het aangevraagde met het recht en de goede ruimtelijke ordening gewaarborgd kan worden door het opleggen van voorwaarden, met inbegrip van het opleggen van een beperkte aanpassing van de ter beoordeling voorgelegde plannen. Die voorwaarden kunnen niet dienen om de leemten van een onvolledige of vage aanvraag op te vangen.
Een aanpassing van de plannen, zoals vermeld in het tweede lid, is slechts mogelijk overeenkomstig artikel 30 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
De gemeenteraad kan gemotiveerd beslissen dat de voorschriften van een verkaveling in afwijking op het eerste lid, 1°, c), behouden blijven als weigeringsgrond voor zover van die verkavelingsvoorschriften niet op geldige wijze is afgeweken. Deze gemeenteraadsbeslissing wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking ervan en is van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf de inwerkingtreding ervan.
De termijn van vijftien jaar, vermeld in het eerste lid, 1°, c), wordt berekend vanaf de datum van afgifte van de oorspronkelijke vergunning in laatste administratieve aanleg. Als de vergunning uitdrukkelijk melding maakt van de verschillende fasen van het verkavelingsproject, wordt de termijn gerekend per fase. Voor de tweede fase en volgende fasen wordt de termijn dientengevolge gerekend vanaf de aanvangsdatum van de fase in kwestie.
§ 2. De overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende beginselen :
1° het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4;
2° het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt bij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook de volgende aspecten in rekening brengen:
a) beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in punt 1° ;
b) de bijdrage van het aangevraagde aan de verhoging van het ruimtelijk rendement voor zover:
1) de rendementsverhoging gebeurt met respect voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;
2) de rendementsverhoging in de betrokken omgeving verantwoord is;
3° indien het aangevraagde gelegen is in een gebied dat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan, een gemeentelijk plan van aanleg of een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden waarvan niet op geldige wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die vergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten, vermeld in 1°, behandelen en regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordening weer te geven. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan gemotiveerd beslissen dat bepaalde voorschriften van verkavelingen ouder dan vijftien jaar, zoals bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, c), of voorschriften van bijzondere plannen van aanleg ouder dan vijftien jaar, waarvan op grond van artikel 4.4.9/1 op rechtsgeldige wijze kan worden afgeweken, nog steeds de criteria van goede ruimtelijke ordening weergeven.
De Vlaamse Regering kan, thematisch of gebiedsspecifiek, integrale ruimtelijke voorwaarden bepalen, ter beoordeling van de inpassing van welbepaalde handelingstypes, of van handelingen in specifieke gebieden, in een goede ruimtelijke ordening, onverminderd strengere planologische voorschriften of verkavelingsvoorschriften.
§ 3. Indien het aangevraagde getoetst dient te worden aan de vijfentwintigprocentsnorm in de zin van artikel 2.7 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, gebeurt deze toetsing met inachtneming van het krachtens artikel 2.6 van de voormelde codex vastgesteld actieprogramma.
§ 4. Ontbossen in de zin van artikel 4, 15°, van het bosdecreet van 13 juni 1990 is verboden, tenzij daartoe een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden in de zin van artikel 4.2.17, § 1, eerste lid, 3°, afgegeven wordt met inachtneming van de bepalingen van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990.
Artikel 4.3.2. (01/09/2009- ...)
Een vergunning kan worden geweigerd indien de aanvraag onverenigbaar is met een voorlopig vastgesteld ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan of van bijzonder plan van aanleg. Deze weigeringsgrond vervalt wanneer het plan geen bindende kracht heeft gekregen binnen de termijn waarbinnen het definitief kan worden vastgesteld.
Artikel 4.3.3. (01/09/2009- ...)
Indien uit de verplicht in te winnen adviezen blijkt dat het aangevraagde strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening, of indien dergelijke strijdigheid manifest reeds uit het aanvraagdossier blijkt, wordt de vergunning geweigerd of worden in de aan de vergunning verbonden voorwaarden waarborgen opgenomen met betrekking tot de naleving van de sectorale regelgeving.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder « direct werkende normen » verstaan : supranationale, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die op zichzelf volstaan om toepasbaar te zijn, zonder dat verdere reglementering met het oog op precisering of vervollediging noodzakelijk is.
Artikel 4.3.4. (01/09/2009- ...)
Een vergunning kan worden geweigerd indien uit een verplicht in te winnen advies blijkt dat het aangevraagde onwenselijk is in het licht van doelstellingen of zorgplichten die gehanteerd worden binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder « doelstellingen of zorgplichten » verstaan : internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die de overheid bij de uitvoering of de interpretatie van de regelgeving of het voeren van een beleid verplichten tot de inachtneming van een bepaalde doelstelling of van bepaalde voorzorgen, zonder dat deze op zichzelf beschouwd voldoende juridisch duidelijk zijn om onmiddellijk te kunnen worden uitgevoerd.
Artikel 4.3.5. (20/07/2024- ...)
§ 1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met als hoofdfunctie « wonen », « verblijfsrecreatie », dagrecreatie, met inbegrip van sport, detailhandel, dancing, restaurant en café, kantoorfunctie, dienstverlening, vrije beroepen, industrie, bedrijvigheid, « gemeenschapsvoorzieningen » of « openbare nutsvoorzieningen », kan slechts worden verleend op een stuk grond, gelegen aan een voldoende uitgeruste weg, die op het ogenblik van de aanvraag reeds bestaat.
§ 2. Een voldoende uitgeruste weg is ten minste met duurzame materialen verhard en voorzien van een elektriciteitsnet. De Vlaamse Regering kan bepalen in welke gevallen, en onder welke voorwaarden, gelet op de plaatselijke toestand, van deze minimale uitrusting kan worden afgeweken.
Een voldoende uitgeruste weg voldoet voorts aan de uitrustingsvoorwaarden die worden gesteld in stedenbouwkundige voorschriften of vereist worden door de plaatselijke toestand, daaronder begrepen de voorzieningen die in de gemeente voorhanden zijn en het ruimtelijk beleid van de gemeente.
§ 3. In het geval de opdrachtgever instaat voor zowel het bouwen van de gebouwen als de verwezenlijking van de voor het project noodzakelijke wegeniswerken, of in het geval de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen de wegenis aanbesteedt of de wegenis aangelegd wordt door of in opdracht van de overheid, kan de omgevingsvergunning voor de gebouwen worden afgeleverd zodra de omgevingsvergunning voor de wegeniswerken is verleend en de nodige financiële waarborgen voorzien zijn.
Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan in dat geval een afdoende financiële waarborg voor de uitvoering van de wegeniswerken eisen.
§ 4. De voorwaarde, vermeld in § 1, is niet van toepassing :
1° in verkavelingen waar geen of beperktere lasten op het vlak van de weguitrusting zijn opgelegd;
2° voor land- of tuinbouwbedrijven en voor bedrijfswoningen van een land- of tuinbouwbedrijf;
3° op het verbouwen, herbouwen of uitbreiden van bestaande constructies.
Artikel 4.3.6. (20/07/2024- ...)
Voor het bouwen of uitbreiden van een bedrijfswoning bij een bedrijf in een daartoe geschikt bestemmingsgebied, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor een bouwvolume van ten hoogste 1000 m³.
In geval van bewoning door meer dan één gezin dat aan het bedrijf verbonden is, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor een bouwvolume van ten hoogste 1250 m³. Voor de berekening van dat maximale bouwvolume wordt uitgegaan van het gezamenlijke bouwvolume van alle bedrijfswoningen bij hetzelfde bedrijf.
Een vergunning wordt geweigerd als de aanvraag betrekking heeft op het oprichten van een tweede of een bijkomende, vrijstaande bedrijfswoning bij eenzelfde bedrijf.
Artikel 4.3.7. (23/02/2017- ...)
De omgevingsvergunning voor de handelingen, vermeld in artikel 4.2.1, 1°, 6°, 7° en 8°, wordt niet verleend wanneer niet is voldaan aan de bij of krachtens de wet of het decreet gestelde regelen betreffende toegang van personen met een functiebeperking tot openbare wegen en tot voor het publiek toegankelijke onroerende goederen.
Artikel 4.3.8. (01/09/2019- ...)
§ 1. Onverminderd andersluidende wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen, kan geen vergunning verleend worden voor het bouwen, verbouwen, herbouwen of uitbreiden van een constructie op een stuk grond dat door een rooilijn of een achteruitbouwstrook is getroffen, met uitzondering van de gevallen waarin voldaan is aan een van volgende voorwaarden:
1° de aanvraag heeft louter betrekking op onderhouds- of stabiliteitswerken aan een vergunde of vergund geachte constructie;
2° de aanvraag heeft louter betrekking op sloop- of aanpassingswerken die tot gevolg hebben dat de constructie aan de rooilijn of achteruitbouwstrook wordt aangepast;
3° de aanvraag heeft betrekking op de verbouwing van een monument dat bij een decreet definitief of voorlopig beschermd is, of een constructie die deel uitmaakt van een stads- of dorpsgezicht of een cultuurhistorisch landschap dat bij een decreet definitief of voorlopig beschermd is;
4° de aanvraag heeft louter betrekking op het aanbrengen van gevelisolatie aan een bestaande vergunde of vergund geachte constructie, met een overschrijding van ten hoogste veertien centimeter.
In afwijking van het eerste lid mag een vergunning worden verleend:
1° die afwijkt van de rooilijn als uit het advies van de wegbeheerder blijkt dat de rooilijn niet binnen vijf jaar na de afgifte van de vergunning zal worden gerealiseerd. Als er na het verstrijken van die termijn wordt onteigend, wordt bij het bepalen van de vergoeding geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die uit de vergunde handelingen voortvloeit;
2° die afwijkt van de achteruitbouwstrook als de wegbeheerder een gunstig advies heeft gegeven.
Werkzaamheden en handelingen waarvoor geen vergunning is vereist, mogen onder dezelfde voorwaarden als vermeld in het eerste en tweede lid worden uitgevoerd na machtiging van de wegbeheerder.
Als het bij het aanbrengen van gevelisolatie als vermeld in het eerste lid, 4°, gaat om de overschrijding van een rooilijn die wordt gevormd door de huidige grens tussen de openbare weg en de aangelande eigendommen, kan na een gunstig advies van de wegbeheerder die gevelisolatie ook tot veertien centimeter toegestaan worden. In dat geval is, in afwijking van artikel 40 van het decreet van 18 december 1992 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1993, geen vergunning vereist voor het privatieve gebruik van het openbaar domein.
De Vlaamse Regering kan nadere formele en procedurele regels voor de toepassing van dit artikel bepalen..
§ 2. Een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor handelingen, vermeld in artikel 4.2.1, 1°, in een reservatiestrook, behoudens indien voldaan is aan een van volgende voorwaarden :
1° de aanvraag heeft betrekking op de uitvoering, bescherming of instandhouding van handelingen die betrekking hebben op openbare infrastructuren of openbare wegen of nutsvoorzieningen en kan worden gekaderd binnen de vigerende stedenbouwkundige voorschriften;
2° uit de adviezen van de bevoegde instanties blijkt dat de reservatiestrook niet binnen vijf jaar na afgifte van de vergunning zal worden aangewend voor de uitvoering, bescherming of instandhouding van handelingen, vermeld in 1°.
Als de onteigening alsnog plaatsvindt vóór het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt bij het bepalen van de vergoeding volledig rekening gehouden met de eventuele waardevermeerdering die voortvloeit uit de vergunde, gemelde of vrijgestelde handelingen.
De Vlaamse Regering bepaalt of en in welke mate bij onteigening na het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid, 2°, bij het bepalen van de vergoeding rekening wordt gehouden met de waardevermeerdering die voortvloeit uit vergunde, gemelde of vrijgestelde handelingen.
Er wordt rekening gehouden met de eventuele waardevermeerdering die voortvloeit uit de volgende handelingen aan bestaande, hoofdzakelijk vergunde constructies:
1° onderhoudswerken;
2° vergunde stabiliteitswerken;
3° van vergunning vrijgestelde handelingen binnen het bestaande bouwvolume;
4° vergunde verbouwingen binnen het bestaande bouwvolume;
5° vergunde herstelwerken na vernietiging of beschadiging door vreemde oorzaak;
6° handelingen als vermeld in artikel 4.4.19, § 1.
§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere formele en procedurele regelen voor de toepassing van § 1 en § 2 bepalen.
Artikel 4.3.9. (15/06/2024- ...)
§1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° collectief te optimaliseren buitengebied: het gebied zoals gedefinieerd in artikel 1.1.2, definities oppervlaktewater- en grondwaterbescherming van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II);
2° individueel te optimaliseren buitengebied: het gebied zoals gedefinieerd in artikel 1.1.2, definities oppervlaktewater- en grondwaterbescherming van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne(VLAREM II);
3° zoneringsplan: het plan zoals gedefinieerd in artikel 1.1.2, definities oppervlaktewater- en grondwaterbescherming van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II).
Een omgevingsvergunning voor het bouwen of herbouwen van een gebouw dat huishoudelijk afvalwater loost, kan in het individueel te optimaliseren buitengebied of buiten de gebieden voorzien op het zoneringsplan, alleen worden verleend als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het huishoudelijk afvalwater komt terecht in een riolering die is aangesloten op een operationele waterzuiveringsinstallatie;
2° de individuele of collectieve installatie voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater is opgenomen in een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, als een aansluiting als vermeld in punt 1° niet mogelijk is;
3° als niet voldaan is aan de vorige punten, legt de aanvrager een individuele of collectieve installatie voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater aan, ongeacht of deze nadien aan de instantie bevoegd voor de sanering van het afvalwater wordt overgedragen.
§2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of herbouwen van een gebouw dat huishoudelijk afvalwater loost, kan in het collectief nog te optimaliseren buitengebied, alleen worden verleend als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het huishoudelijk afvalwater komt terecht in een riolering die is aangesloten
op een operationele waterzuiveringsinstallatie;
2° de instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de gemeentelijke saneringsverplichting bevestigt dat de aanbesteding van een riolering die is aangesloten op een operationele openbare waterzuiveringsinstallatie, binnen de zes jaar gepland is en dat daarbij haar doelstellingen, overeenkomstig een meerjarenplan dat is opgemaakt ter uitvoering van de saneringsverplichting, vermeld in artikel 2.3.5, §1, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, niet in het gedrang komen. De aanvrager legt in dat geval een septische put aan en sluit het afvalwater hierop aan;
3° de individuele of collectieve installatie voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater is opgenomen in een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden als een aansluiting als vermeld in punt 1° en 2° niet mogelijk is;
4° de aanvrager legt een septische put aan en sluit het afvalwater hierop aan, als de aanvraag betrekking heeft op het bouwen en herbouwen van gebouwen met maximaal negen woongelegenheden;
5° als niet voldaan is aan de vorige punten, legt de aanvrager een individuele of collectieve installatie voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater aan, ongeacht of deze nadien aan de instantie bevoegd voor de sanering van het afvalwater wordt overgedragen.
§3. Een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden kan alleen worden verleend als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de aanvraag tot het verkavelen van gronden omvat de noodzakelijke handelingen voor de aanleg van riolering binnen het project, die wordt aangesloten op een operationele waterzuiveringsinstallatie of waarbij de instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de gemeentelijke saneringsverplichting bevestigt dat de aanbesteding van een riolering die is aangesloten op een operationele openbare waterzuiveringsinstallatie, binnen de zes jaar gepland is en dat daarbij haar doelstellingen, overeenkomstig een meerjarenplan dat is opgemaakt ter uitvoering van de saneringsverplichting, vermeld in artikel 2.3.5, §1, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal water- beleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, niet in het gedrang komen;
2° de aanvrager legt collectieve of individuele installatie(s) voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater aan waarop de nieuw op te richten gebouwen binnen de verkaveling aangesloten worden, ongeacht of deze installatie nadien aan de instantie bevoegd voor de sanering van het afvalwater wordt overgedragen, als een aansluiting als vermeld in punt 1° niet mogelijk is;
3° als het een verkaveling met maximaal één bijkomende bouwkavel betreft, gelegen in het collectief nog te optimaliseren buitengebied, legt de vergunning de aanleg van een septische put op waarop het afvalwater wordt aangesloten;
4° als de aanvraag niet de handelingen, vermeld in punt 1° tot en met 3° bevat, worden in de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden de nodige voorwaarden of lasten opgelegd opdat het huishoudelijk afvalwater van de nieuw op te richten gebouwen binnen de verkaveling terechtkomt in een riolering als vermeld in punt 1°, of aangesloten wordt op collectieve of individuele installatie(s) als vermeld in punt 2°, ongeacht of deze installatie nadien aan de instantie bevoegd voor de sanering van het afvalwater wordt overgedragen.
§4. De Vlaamse Regering kan de bepalingen van de paragrafen 1 tot en met 3 verfijnen, en de gehanteerde begrippen nader definiëren.
Artikel 4.4.1/0. (20/07/2024- ...)
Er kan slechts toepassing gemaakt worden van de afwijkingen, vermeld in dit hoofdstuk, op gemotiveerd verzoek van de vergunningsaanvrager.
Artikel 4.4.1. (15/04/2024- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
§1. In een vergunning kunnen, na een openbaar onderzoek, beperkte afwijkingen worden toegestaan op stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften met betrekking tot perceelsafmetingen, de afmetingen en de inplanting van constructies, de dakvorm en de gebruikte materialen.
Afwijkingen kunnen niet worden toegestaan voor wat betreft :
1° de bestemming;
2° de maximaal mogelijke vloerterreinindex;
3° het aantal bouwlagen.
§ 2. De volgende handelingen worden niet beschouwd als afwijkend van stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften, tenzij de voorschriften, andere dan verkavelingsvoorschriften, die handelingen uitdrukkelijk verbieden:
1° de plaatsing van fotovoltaïsche zonnepanelen of zonneboilers geïntegreerd in het dakvlak;
2° de creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.2.4;
3° het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van een woning met een dikte van ten hoogste 26 centimeter.
§ 3. De volgende zaken worden niet beschouwd als strijdig met voorschriften van het gewestplan, algemene plannen van aanleg, gewestelijke of provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen en meer dan vijftien jaar oude verkavelingen:
1° onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie;
2° handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen, op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk vergund zijn.
De gemeenteraad kan in een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening de lijst vaststellen van de bijzondere plannen van aanleg, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en minder dan vijftien jaar oude verkavelingen, of delen ervan, waarbinnen de volgende zaken niet worden beschouwd als strijdig met de voorschriften :
1° onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie;
2° handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen, op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk vergund zijn.
Behoudens de onderhoudswerken vermeld in het eerste en tweede lid, worden niet-vergunningsplichtige handelingen niet beschouwd als strijdig met de voorschriften van het gewestplan, de algemene plannen van aanleg, gewestelijke of provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen, noch met de voorschriften van bijzondere plannen van aanleg, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen, tenzij deze voorschriften deze handelingen uitdrukkelijk en specifiek beperken of verbieden.
De termijn van vijftien jaar, vermeld in het eerste lid en tweede lid, wordt berekend vanaf de datum van afgifte van de oorspronkelijke vergunning in laatste administratieve aanleg. Als de vergunning uitdrukkelijk melding maakt van de verschillende fasen van het verkavelingsproject, wordt de termijn gerekend per fase. Voor de tweede fase en volgende fasen wordt de termijn dientengevolge gerekend vanaf de aanvangsdatum van de fase in kwestie.
Artikel 4.4.2. (15/04/2024- ...)
§ 1. In een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van stabiliteitswerken ten behoeve van een bestaande, hoofdzakelijk vergunde en niet-verkrotte constructie, kan worden afgeweken van stedenbouwkundige voorschriften of van verkavelingsvoorschriften.
§ 2. Als in laatste administratieve aanleg een omgevingsvergunning wordt geweigerd voor stabiliteitswerken aan constructies als vermeld in paragraaf 1, kan de eigenaar eisen dat het Vlaamse Gewest zijn perceel aankoopt, met inbegrip van alle op dat perceel vergunde of als vergund te beschouwen constructies. De bepalingen van titel 3, hoofdstuk 1 tot en met 6, van het Instrumentendecreet van 26 mei 2023 zijn van toepassing op die koopplicht.
§ 3. ...
§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Artikel 4.4.3. (20/07/2024- ...)
Voor een perceel dat in een woonreservegebied ligt, kan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een eengezinswoning worden afgegeven, indien voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden :
1° de nieuwe woning is van :
a) hetzij het driegeveltype, in welk geval zij aangebouwd wordt bij een wachtmuur van een bestaande woning op een belendend perceel,
b) hetzij het gesloten bouwtype, in welk geval zij gebouwd wordt op een perceel dat gelegen is tussen twee wachtmuren;
2° ...;
3° het bouwvolume van de nieuwe woning bedraagt ten hoogste 1 000 m3;
4° de aanpalende bestaande woning of woningen is of zijn per 1 september 2009 op het ogenblik van de vergunningsaanvraag voor de nieuwe woning hoofdzakelijk vergund en niet verkrot.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt niet als een aanbouw bij de bestaande woning of woningen uitdrukkelijk verboden wordt door een bijzonder plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan.
Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, wordt onder « wachtmuur » verstaan :
1° een wand die op 1 september 2009 deel uitmaakt van een dubbele wand, opgetrokken op de perceelsgrens;
2° een enkele wand die reeds op 1 september 2009 is opgetrokken tot tegen de perceelsgrens, en die beschermd is door een tijdelijke waterafstotende bekleding.
Artikel 4.4.4. (23/02/2017- ...)
§ 1. In alle bestemmingsgebieden kunnen, naast de handelingen die gericht zijn op de verwezenlijking van de bestemming, ook handelingen worden vergund die gericht zijn op het sociaal-culturele of recreatieve medegebruik, voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.
Voor niet van vergunningsplicht vrijgestelde handelingen die verbonden zijn met occasionele of hoogdynamische sociaal-culturele of recreatieve activiteiten, kan slechts een tijdelijke omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen worden afgeleverd, of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen onder de voorwaarde dat de betrokken handelingen slechts gedurende een specifieke periode of op bepaalde momenten aanwezig kunnen zijn.
Sociaal-culturele of recreatieve activiteiten waarvan de inrichtingen een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereisen, kunnen slechts op occasionele basis worden toegestaan.
§ 2. In gebieden met een gebiedsaanduiding die tot de categorie « bedrijvigheid » behoort, gelegen in de havengebieden aangeduid met toepassing van het decreet van 2 februari 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens, kunnen op gronden waarvan de bedrijfsbestemming nog niet is gerealiseerd, handelingen worden vergund die gericht zijn op lawaaisporten, voor zover aan alle hierna vermelde voorwaarden wordt voldaan :
1° de vergunning wordt verleend voor een bepaalde duur;
2° het tijdelijke gebruik heeft geen of slechts een verwaarloosbare impact op de activiteiten op gronden waar de bedrijfsbestemming wel al is gerealiseerd;
3° het tijdelijke gebruik brengt de latere realisatie van de bedrijfsbestemming niet in het gedrang.
Gebieden met bestemmingsvoorschriften van een plan van aanleg die overeenkomstig artikel 7.4.13. werden geconcordeerd naar de categorie met de gebiedsaanduiding « bedrijvigheid » worden voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met gebieden met een gebiedsaanduiding die behoort tot de categorie « bedrijvigheid ».
§ 3. De Vlaamse Regering kan de in § 1 en § 2 gehanteerde begrippen verfijnen.
Artikel 4.4.5. (29/06/2019- ...)
In alle bestemmingsgebieden kunnen, naast de handelingen die gericht zijn op de verwezenlijking van de bestemming, ook handelingen worden vergund die gericht zijn op de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van landschapswaarden, voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.
In alle bestemmingsgebieden, gelegen binnen een kavelplan, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, tweede lid, van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van wet, kan de Vlaamse Regering bij haar beslissing met toepassing van artikel 65, eerste lid, van de voormelde wet van 22 juli 1970 om over te gaan tot ruilverkaveling, beslissen dat, naast handelingen die gericht zijn op de verwezenlijking van de bestemming, ook handelingen kunnen worden vergund die gericht zijn op de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van landschapswaarden.
De Vlaamse Regering kan bij haar beslissing met toepassing van artikel 65 van de voormelde wet van 22 juli 1970 om over te gaan tot ruilverkaveling, beslissen dat de bevoegde overheid voor het geheel of een gedeelte van de ruilverkaveling binnen de drie jaar na het verlijden van de ruilverkavelingsakte zoals bedoeld in artikel 37 van de voormelde wet van 22 juli 1970, een ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig moet vaststellen.
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van het eerste lid.
Artikel 4.4.6. (30/12/2017- ...)
In een omgevingsvergunning betreffende een bestaand hoofdzakelijk vergunde constructie die krachtens decreet definitief of voorlopig beschermd is als monument, of deel uitmaakt van een krachtens decreet definitief of voorlopig beschermd stads- of dorpsgezicht cultuurhistorisch landschap of archeologische site, kan worden afgeweken van stedenbouwkundige voorschriften, voor zover de betrokken handelingen worden geadviseerd vanuit het beleidsveld onroerend erfgoed.
Hetzelfde geldt voor handelingen aan of in de omgeving van een beschermd monument of binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht, cultuurhistorisch landschap of archeologische site die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° ze betreffen ontsluitingen, parkings, verhardingen, reliëfwijzigingen, ondergrondse constructies, technische constructies of onthaalinfrastructuur met een maximale vloeroppervlakte van 100 vierkante meter;
2° ze bevorderen het functioneren van de aanwezige of te vergunnen activiteiten binnen de beschermde goederen, vermeld in het eerste lid, of ze zorgen voor de valorisatie ervan.
Artikel 4.4.7. (30/12/2017- 30/11/2025)
§ 1. In een vergunning voor handelingen van algemeen belang mag worden afgeweken van stedenbouwkundige voorschriften, zodra het vergunningverlenende bestuursorgaan kennis heeft van de resultaten van het openbaar onderzoek met betrekking tot een ontwerp van nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan of plan van aanleg waarmee de handelingen van algemeen belang verenigbaar zijn, voor zover :
1° het nieuwe plan de bestaande stedenbouwkundige voorschriften vervangt of van rechtswege opheft;
2° de Vlaamse Regering, het departement of de deputatie geen strijdigheid vaststelt van het ontwerpplan met hogere plannen of andere normen.
§ 2. In een vergunning voor handelingen van algemeen belang die een ruimtelijk beperkte impact hebben, mag worden afgeweken van stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften. Handelingen van algemeen belang kunnen een ruimtelijk beperkte impact hebben vanwege hun aard of omvang, of omdat ze slechts een wijziging of uitbreiding van bestaande of geplande infrastructuren of voorzieningen tot gevolg hebben.
De Vlaamse Regering bepaalt welke handelingen van algemeen belang onder het toepassingsgebied van het eerste lid vallen. Ze kan ook de regels bepalen op basis waarvan kan worden beslist dat niet door haar opgesomde handelingen toch onder het toepassingsgebied van het eerste lid vallen.
Deze paragraaf verleent nimmer vrijstelling van de toepassing van de bepalingen inzake de milieueffectrapportage over projecten, opgenomen in hoofdstuk III van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Artikel 4.4.7/1. (23/02/2017- ...)
Bij de beoordeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning kan geen toepassing worden gemaakt van artikel 20 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen.
Artikel 4.4.8. (01/09/2009- ...)
In de gebieden die op de gewestplannen zijn aangewezen als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, kunnen handelingen van algemeen belang en de daarmee verbonden activiteiten te allen tijde worden toegelaten, ongeacht het publiek- of privaatrechtelijk statuut van de aanvrager of het al dan niet aanwezig zijn van enig winstoogmerk.
Artikel 4.4.8/1. (30/12/2017- ...)
Ambachtelijke bedrijven of kleine en middelgrote ondernemingen kunnen worden toegelaten in gebieden die niet groter zijn dan drie hectare en die op de gewestplannen als een van de volgende gebieden zijn aangewezen:
1° gebied voor milieubelastende industrieën of voor vervuilende industrieën;
2° regionaal bedrijventerrein, regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter of regionaal bedrijventerrein, ingericht door de overheid.
Als de in het eerste lid vermelde gebieden groter zijn dan drie hectare en niet groter zijn dan tien hectare, kan de afwijkingsregeling, vermeld in het eerste lid, worden toegepast op voorwaarde dat op minstens de helft van het gebied in kwestie al bedrijven gevestigd zijn.
Niet-milieubelastende regionale bedrijven kunnen worden toegelaten in gebieden die groter zijn dan tien hectare en die op de gewestplannen zijn aangewezen als lokaal bedrijventerrein met openbaar karakter, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het bedrijf is geen inrichting of activiteit met een GPBV-installatie;
2° het bedrijf ligt op minstens dertig meter van woongebied in de ruime zin.
Artikel 4.4.8/2. (30/12/2017- ...)
§ 1. In gebieden met een gebiedsaanduiding die tot de categorie `landbouw' behoren, kan, voor zover er geen bestaande stallingsmogelijkheden zijn, een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen worden afgegeven voor het oprichten van één stal voor weidedieren die geen betrekking heeft op een effectief beroepslandbouwbedrijf, als voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
1° de stal wordt volledig opgericht binnen een straal van vijftig meter van een hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte residentiële woning of bedrijfswoning;
2° de stal heeft een maximale kroonlijsthoogte van 3,5 meter;
3° de stal heeft een maximale vloeroppervlakte van 120 vierkante meter per hectare graasland, met een absoluut maximum van 200 vierkante meter.
Bij de beoordeling van vergunningsaanvragen wordt rekening gehouden met de landschappelijke inpasbaarheid in het gebied.
Gebieden met bestemmingsvoorschriften van een plan van aanleg die overeenkomstig artikel 7.4.13 werden geconcordeerd naar de categorie met de gebiedsaanduiding `landbouw' worden voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met gebieden met een gebiedsaanduiding die behoren tot de categorie `landbouw'.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt niet in de volgende gebieden:
1° ruimtelijk kwetsbaar gebied;
2° gebieden aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen als:
a) bouwvrij agrarisch gebied;
b) agrarisch gebied met overdruk natuurverweving.
§ 2. De omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor het oprichten van een stal voor weidedieren, verleend met toepassing van paragraaf 1, vervalt van rechtswege naast de gevallen, vermeld in artikel 99 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, als gedurende een periode van vijf opeenvolgende jaren geen weidedieren worden gehouden op het perceel of de percelen waarop de vergunning betrekking heeft.
Na het verval van de vergunning, vermeld in het eerste lid, moet de stal voor weidedieren binnen zes maanden worden afgebroken.
§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel, onder meer inzake de berekening en de vaststelling van de termijn van vijf opeenvolgende jaren opgenomen in paragraaf twee, eerste lid.
Artikel 4.4.9. (23/02/2017- ...)
§ 1. Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor windturbines en windturbineparken, alsook voor andere installaties voor de productie van energie of energierecuperatie in een gebied dat sorteert onder de voorschriften van een gewestplan, afwijken van de bestemmingsvoorschriften, indien het aangevraagde kan worden vergund op grond van de voor de vergelijkbare categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding bepaalde standaardtypebepalingen, vermeld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, zoals de tekst ervan is vastgesteld bij het besluit van 11 april 2008.
Het eerste lid laat geen afwijkingen toe op de voorschriften van het gewestplan die betrekking hebben op de inrichting en het beheer van het gebied.
§ 2. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, geldt dat een bestemmingsvoorschrift van een gewestplan alleszins vergelijkbaar is met een categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding, indien deze concordantie vermeld wordt in de tabel, opgenomen in artikel 7.4.13, eerste lid, of in de concordantielijst, bepaald krachtens voornoemd artikel 7.4.13, tweede lid.
De Vlaamse Regering kan die concordanties verfijnen en bepalen voor welke bestemmingsvoorschriften van de gewestplannen geen vergelijkbare categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding bestaat.
Artikel 4.4.9/1. (29/06/2019- ...)
Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften van een bijzonder plan van aanleg, voor zover dit plan ouder is dan vijftien jaar op het ogenblik van de indiening van de aanvraag.
Afwijkingen kunnen niet toegestaan worden voor wat betreft wegenis, openbaar groen en erfgoedwaarden.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, kan slechts worden toegepast voor stedenbouwkundige voorschriften van bijzondere plannen van aanleg die een aanvulling vormen op:
1° de volgende gebiedsaanduidingen, vermeld in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen:
a) woongebieden, met uitzondering van woonparken;
b) industriegebieden in de ruime zin;
c) dienstverleningsgebieden;
d) gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;
2° de volgende aanvullende voorschriften van het gewestplan:
a) gebieden voor service-residentie;
b) kantoor- en dienstenzones;
c) gebieden voor handelsbeursactiviteiten en grootschalige activiteiten;
d) lokale en regionale bedrijventerreinen;
e) luchthavengebonden bedrijventerreinen;
f) gebieden voor luchthavengerelateerde kantoren en diensten;
g) businessparken;
h) teleport;
i) gebieden voor hoofdkwartierfunctie;
j) gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven;
k) zones voor kleinhandel en kleine en middelgrote ondernemingen;
l) kleinhandelszones;
m) zones van handelsvestigingen;
n) gebieden voor zeehaven- en watergebonden bedrijven;
o) zeehavengebieden;
p) gebieden voor watergebonden bedrijven;
q) transportzones;
r) regionale gemengde zones voor diensten en handel;
s) research-, universiteits- en wetenschapsparken;
t) bedrijfsgebied met stedelijk karakter;
u) gemengde woon- en industriegebieden;
v) gemengde gemeenschapsvoorzienings- en dienstverleningsgebied;
w) stedelijke ontwikkelingsgebieden;
x) gebieden voor duurzame stedelijke ontwikkeling;
y) gebieden voor kernontwikkeling.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, kan niet worden toegepast voor bijzondere plannen van aanleg die voorzien in stedenbouwkundige voorschriften voor agrarisch gebied, ruimtelijk kwetsbaar gebied of recreatiegebied in afwijking van het gewestplan of voor gebieden die in uitvoering van artikel 5.6.8 van deze codex aangeduid zijn als watergevoelig openruimtegebied.
Elke aanvraag tot afwijking overeenkomstig het eerste lid, wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek.
De gemeenteraad kan gemotiveerd beslissen dat voor een bijzonder plan van aanleg, de afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, niet kan worden toegepast. Deze gemeenteraadsbeslissing wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking ervan en is van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf de inwerkingtreding ervan.
Artikel 4.4.10. (20/07/2024- ...)
§ 1. Deze afdeling is van toepassing op vergunningsaanvragen die betrekking hebben op hoofdzakelijk vergunde en niet verkrotte zonevreemde constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen.
Het voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt beoordeeld op het ogenblik van de eerste vergunningsaanvraag tot verbouwen, herbouwen of uitbreiden, of, in de gevallen, vermeld in onderafdeling 3 en 4, op de vooravond van de afbraak, de vernietiging of de beschadiging.
§ 2. De basisrechten van deze afdeling zijn van toepassing in gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg.
Een ruimtelijk uitvoeringsplan kan de basisrechten van deze afdeling aanvullen en uitbreiden. Dergelijk plan kan evenwel ook strengere voorwaarden bepalen op het vlak van de maximaal toegelaten volumes bij herbouw.
Artikel 4.4.11. (25/04/2014- ...)
Bij de afgifte van een vergunning op grond van deze afdeling geldt de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening, vermeld in artikel 4.3.1, § 1, eerste lid, 1°, onverkort.
Artikel 4.4.12. (16/08/2021- ...)
In alle bestemmingsgebieden geldt dat de vigerende bestemmingsvoorschriften op zichzelf geen weigeringsgrond vormen bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een bestaande zonevreemde woning, op voorwaarde dat het aantal woongelegenheden beperkt blijft tot het bestaande aantal. De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.2.4, eerste lid, 1°, is wel toegelaten.
Artikel 4.4.13. (16/08/2021- ...)
§ 1. De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het herbouwen van een bestaande zonevreemde woning op dezelfde plaats, op voorwaarde dat het aantal woongelegenheden beperkt blijft tot het bestaande aantal. De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.2.4, eerste lid, 1°, is wel toegelaten.
Als het bestaande bouwvolume meer dan 1 000 m3 bedraagt, is het maximale volume van de herbouwde woning beperkt tot 1 000 m3.
§ 2. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, is sprake van een herbouw op dezelfde plaats indien de nieuwe woning ten minste drie kwart van de bestaande woonoppervlakte overlapt. De bestaande woonoppervlakte sluit zowel de oppervlakte van het hoofdgebouw in als deze van de fysisch aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw.
§ 3. De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in :
1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » sorteren.
Artikel 4.4.14. (16/08/2021- ...)
§ 1. De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het herbouwen van een bestaande zonevreemde woning op een gewijzigde plaats, op voorwaarde dat voldaan is aan alle hiernavolgende vereisten :
1° het aantal woongelegenheden blijft beperkt tot het bestaande aantal. De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.2.4, eerste lid, 1°, is wel toegelaten;
2° voor het herbouwen is ten minste één van volgende oorzaken aanwijsbaar :
a) de woning is getroffen door een rooilijn,
b) de woning bevindt zich in een achteruitbouwzone,
c) de verplaatsing volgt uit redenen van een goede ruimtelijke ordening, en wordt door de aanvrager uitdrukkelijk gemotiveerd vanuit een betere integratie in de omgeving, een betere terreinbezetting of een kwalitatief concept;
3° ten minste één van volgende voorwaarden is vervuld :
a) de herbouwde woning krijgt dezelfde voorbouwlijn als de dichtstbijzijnde constructie,
b) de nieuwe toestand levert een betere plaatselijke aanleg op, en richt zich op de omgevende bebouwing of plaatselijk courante inplantingswijzen.
Als het bestaande bouwvolume meer dan 1 000 m3 bedraagt, is het maximale volume van de herbouwde woning beperkt tot 1 000 m3.
§ 2. De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in :
1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » sorteren.
Artikel 4.4.15. (16/08/2021- ...)
Het uitbreiden van een bestaande zonevreemde woning is vergunbaar, voor zover het bouwvolume beperkt blijft tot ten hoogste 1 000 m3 en op voorwaarde dat het aantal woongelegenheden beperkt blijft tot het bestaande aantal. De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.2.4, eerste lid, 1°, is wel toegelaten.
De mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, gelden niet in :
1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » sorteren.
Artikel 4.4.16. (16/08/2021- ...)
In alle bestemmingsgebieden geldt dat de vigerende bestemmingsvoorschriften op zichzelf geen weigeringsgrond vormen bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw. De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.2.4, eerste lid, 2°, is wel toegelaten.
Indien de verbouwingswerken betrekking hebben op projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereist is, gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden :
1° de opdrachtgever beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke omgevingsvergunning;
2° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat.
Artikel 4.4.17. (23/02/2017- ...)
§ 1. De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het op dezelfde plaats herbouwen van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw. Er is sprake van een herbouw op dezelfde plaats indien de nieuwe constructie ten minste drie kwart van de bestaande oppervlakte overlapt.
Indien de herbouwingswerken betrekking hebben op projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereist is, gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden :
1° de opdrachtgever beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke omgevingsvergunning;
2° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat.
§ 2. De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in :
1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » sorteren.
Artikel 4.4.18. (23/02/2017- ...)
§ 1. De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het op een gewijzigde plaats herbouwen van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, op voorwaarde dat voldaan is aan alle hiernavolgende vereisten :
1° voor het herbouwen is ten minste één van volgende oorzaken aanwijsbaar :
a) de constructie is getroffen door een rooilijn,
b) de constructie bevindt zich in een achteruitbouwzone,
c) de verplaatsing volgt uit redenen van een goede ruimtelijke ordening, en wordt door de aanvrager uitdrukkelijk gemotiveerd vanuit een betere integratie in de omgeving, een betere terreinbezetting of een kwalitatief concept;
2° ten minste één van volgende voorwaarden is vervuld :
a) de herbouwde constructie krijgt dezelfde voorbouwlijn als de dichtstbijzijnde constructie,
b) de nieuwe toestand levert een betere plaatselijke aanleg op, en richt zich op de omgevende bebouwing of plaatselijk courante inplantingswijzen.
Indien de herbouwingswerken betrekking hebben op projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereist is, gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden :
1° de opdrachtgever beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke omgevingsvergunning;
2° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat.
§ 2. De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in :
1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » sorteren.
Artikel 4.4.19. (01/01/2023- ...)
§ 1. Het uitbreiden van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, is vergunbaar, op voorwaarde dat de uitbreiding noodzakelijk is omwille van :
1° milieuvoorwaarden;
2° gezondheidsredenen;
3° maatregelen opgelegd door de sociale inspecteurs die bevoegd zijn in het kader van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie;
4° de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, de dierengezondheid of het dierenwelzijn;
5° infrastructurele behoeften ingevolge de uitbreiding van de werking van erkende, gesubsidieerde of gefinancierde onderwijsinstellingen of van een erkende jeugdvereniging in de zin van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid en het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid of van een toeristisch logies dat aangemeld is als jeugdverblijf conform het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristische logies;
Indien de uitbreidingswerken betrekking hebben op projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereist is, gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden :
1° de opdrachtgever beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke omgevingsvergunning;
2° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, nader omschrijven.
§ 2. Aanpassingswerken aan of bij een zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, zijn vergunbaar, op voorwaarde dat het overdekte volume niet wordt uitgebreid.
§ 3. De mogelijkheden, vermeld in § 1 en § 2, gelden niet in :
1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » sorteren.
Artikel 4.4.20. (29/06/2019- ...)
§ 1. De mogelijkheden, vermeld in onderafdeling 2, zijn van overeenkomstige toepassing op zonevreemde woningen of andere constructies die geheel of gedeeltelijk zijn afgebroken, indien voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden :
1° voorafgaand aan de afbraak werd een omgevingsvergunning tot verbouw of tot herbouw afgeleverd, en de aanvrager wenst het plan nu aan te passen of om te zetten naar herbouw;
2° de aanvraag wordt ingediend binnen de geldigheidstermijn van de initiële omgevingsvergunning tot herbouw of tot verbouw of wordt ingediend binnen een termijn van een jaar na de dag waarop het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen waarbij de initiële omgevingsvergunning wordt vernietigd, definitief wordt.
Telkens in onderafdeling 2 gerefereerd wordt aan het bestaande bouwvolume van een woning of een andere constructie, wordt daaronder voor de toepassing van het eerste lid het bouwvolume, voorafgaand aan de afbraak, verstaan.
§ 2. De mogelijkheden die ingevolge de toepassing van § 1 worden geboden, gelden niet in :
1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » sorteren.
Artikel 4.4.21. (16/08/2021- ...)
Als een zonevreemde woning vernield of beschadigd werd ten gevolge van een vreemde oorzaak die de eigenaar niet kan worden toegerekend, kunnen herstelwerken worden vergund, in afwijking van de bestemmingsvoorschriften, voor zover voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden :
1° de woning werd in het jaar voorafgaand aan de vernieling of beschadiging daadwerkelijk bewoond, waarbij de bewoning kan worden aangetoond middels alle rechtens toegelaten bewijsmiddelen;
2° de aanvraag gebeurt binnen de drie jaar na de toekenning van het verzekeringsbedrag of, zo de vernieling of beschadiging niet door een verzekering gedekt zijn, binnen de vijf jaar na het optreden van deze vernieling of beschadiging;
3° het bouwvolume van de herstelde woning blijft beperkt tot :
a) het vergunde of vergund geachte bouwvolume, met een maximum van 1 000 m3, indien de woning gelegen is in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebieden en agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde,
b) 1.000 m3, indien de woning gelegen is in een ruimtelijk niet kwetsbaar gebied, in een parkgebied of in een agrarisch gebied met ecologisch belang of ecologische waarde;
4° het aantal woongelegenheden blijft beperkt tot het voor de vernietiging of de beschadiging bestaande aantal. De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.2.4 is wel toegelaten.
Artikel 4.4.22. (23/02/2017- ...)
Als een zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, vernield of beschadigd werd ten gevolge van een vreemde oorzaak die de eigenaar niet kan worden toegerekend, kunnen herstelwerken worden vergund, in afwijking van de bestemmingsvoorschriften, voor zover voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden :
1° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vernieling of beschadiging daadwerkelijk uitgebaat, waarbij deze uitbating kan worden aangetoond middels alle rechtens toegelaten bewijsmiddelen;
2° de aanvraag gebeurt binnen de drie jaar na de toekenning van het verzekeringsbedrag of, zo de vernieling of beschadiging niet door een verzekering gedekt zijn, binnen de vijf jaar na het optreden van deze vernieling of beschadiging;
3° het bouwvolume van de herstelde constructie blijft beperkt tot het vergunde of vergund geachte bouwvolume.
Voor wat bedrijfsgebouwen betreft waarin activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereist is, uitgevoerd worden, is tevens vereist dat deze activiteiten zijn vergund.
Artikel 4.4.23. (20/07/2024- ...)
Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een vergunningsplichtige functiewijziging van een gebouw of een gebouwencomplex, afwijken van de bestemmingsvoorschriften, voor zover voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden :
1° het gebouw of het gebouwencomplex beantwoordt op het ogenblik van de aanvraag aan alle hiernavolgende vereisten :
a) het gebouw of het gebouwencomplex bestaat,
b) het gebouw of het gebouwencomplex is niet verkrot,
c) het gebouw of het gebouwencomplex is hoofdzakelijk vergund,
d) het gebouw of het gebouwencomplex is niet gelegen in :
1) ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden en agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde,
2) recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding « recreatie » sorteren;
2° de functiewijziging komt voor op een door de Vlaamse Regering vast te stellen lijst, waarin nadere regelen en bijkomende voorwaarden voor de betrokken wijzigingen van gebruik kunnen worden bepaald;
3° de functiewijziging mag de normale bedrijfsvoering van vergunde of vergund geachte bedrijven in de omgeving niet in het gedrang brengen.
De weigering om een afwijking, vermeld in het eerste lid, te verlenen, geeft nimmer aanleiding tot een planschadevergoeding.
Bij de beoordeling van de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, c), wordt, voor wat de functie betreft, de laatst vergunde of vergund geachte functie als uitgangspunt genomen.
Artikel 4.4.24. (20/07/2024- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
Een planologisch attest vermeldt of een bestaand, hoofdzakelijk vergund en niet-verkrot bedrijf al dan niet behouden kan worden op de plaats waar het gevestigd is. Bij behoud vermeldt het planologisch attest welke ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden er op korte en op lange termijn mogelijk zijn. Zowel aan het behoud als aan de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden kunnen voorwaarden worden verbonden.
Het planologisch attest vermeldt, rekening gehouden met de uitspraak over het behoud en de ontwikkelingsmogelijkheden, of een procedure tot opmaak of tot wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg zal worden opgestart. Als het attest de opmaak of wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan vooropstelt om in ontwikkelingsmogelijkheden te voorzien, vermeldt het attest ook op welke wijze daarbij voldaan zou kunnen worden aan de bepalingen van artikel 2.2.6/1.
In het planologisch attest worden de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar afgewogen. Daarenboven houdt het planologisch attest rekening met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu, en de culturele, economische, esthetische en sociale gevolgen.
Het planologisch attest kan worden aangevraagd door en voor een bedrijf dat voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
1° het bedrijf is onderworpen aan de vergunnings- of meldingsplicht, voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, vermeld in het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
2° het bedrijf betreft een volwaardig land- of tuinbouwbedrijf.
Artikel 4.4.25. (30/12/2017- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
§ 1. De aanvraag tot planologisch attest wordt op straffe van onontvankelijkheid per beveiligde zending bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het voorwerp van de aanvraag ligt. Als het voorwerp van de aanvraag op het grondgebied van twee of meer gemeenten ligt, dan wordt de aanvraag ingediend bij de gemeente waar de hoofdtoegang tot het bestaande bedrijf zich bevindt.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opbouw van het aanvraagdossier. Ze kan daarbij diverse vormen van dossiersamenstelling onderscheiden naargelang van de aard, de ruimtelijke implicaties en de complexiteit van de beoogde ontwikkelingsmogelijkheden. Als de gebouwen of de functies slechts gedeeltelijk vergund zijn, dan moet de aanvraag duidelijkheid bieden over de verwijdering of regularisatie van de niet-vergunde delen.
De opmaak van een aanvraag gebeurt onder de verantwoordelijkheid van één of meerdere ruimtelijk planners.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar onderzoekt de volledigheid van de aanvraag. Indien een aanvraag niet voldoet aan de gestelde regelen, wordt de aanvrager de gelegenheid geboden binnen een daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen. Indien van deze gelegenheid geen dan wel op niet afdoende wijze gebruik wordt gemaakt, wordt de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
Als de aanvraag volledig en ontvankelijk is, dan geeft het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar een ontvangstbewijs af.
De gemeenteraad is bevoegd om over de aanvraag te beslissen behoudens in de gevallen die door de Vlaamse Regering zijn bepaald. De Vlaamse Regering bepaalt in welke gevallen rekening houdend met de omvang, de aard en de ligging van het bedrijf en van de met de aanvraag beoogde ontwikkelingen, de Vlaamse Regering dan wel de provincieraad over de aanvraag beslist. In dergelijk geval stuurt het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar na de afgifte van het ontvangstbewijs de aanvraag door naar de Vlaamse Regering of de deputatie.
In geval de gemeenteraad bevoegd is maar het voorwerp van de aanvraag op het grondgebied van twee of meer gemeenten ligt, stuurt het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar na de afgifte van het ontvangstbewijs een exemplaar of een kopie van de aanvraag naar het college van burgemeester en schepenen van de andere betrokken gemeente of gemeenten. De betrokken gemeenteraden beslissen dan over de aanvraag elk voor wat het grondgebied van zijn gemeente betreft.
Ingeval de provincieraad bevoegd is maar het voorwerp van de aanvraag op het grondgebied van twee of meer provincies ligt, stuurt het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar na de afgifte van het ontvangstbewijs een exemplaar of een kopie van de aanvraag naar de deputatie van elke betrokken provincie. De provincieraden beslissen dan over de aanvraag elk voor wat het grondgebied van zijn provincie betreft.
§ 3. Het bevoegde bestuursorgaan vraagt advies aan alle bij of krachtens decreet aangewezen instanties die over het op te maken ruimtelijk uitvoeringsplan advies moeten geven.
Als de provincieraad of de gemeenteraad het bevoegde bestuursorgaan is, worden de adviezen vermeld in het eerste lid, aan de bevoegde commissie voor ruimtelijke ordening bezorgd.
§ 4. Het bevoegde bestuursorgaan richt over de aanvraag een openbaar onderzoek in, gedurende dertig dagen. Binnen die periode moeten schriftelijke of digitale bezwaren en technische opmerkingen naar de bevoegde commissie voor ruimtelijk ordening of, als de Vlaamse Regering het bevoegde bestuursorgaan is, naar de Vlaamse Regering gestuurd worden.
Wat betreft de planologische attesten die afgegeven worden door de provincieraad of door de gemeenteraad, bundelt en coördineert de bevoegde commissie voor ruimtelijke ordening alle adviezen, bezwaren en technische opmerkingen, en brengt een gemotiveerd advies uit bij het bestuursorgaan dat het ruimtelijk uitvoeringsplan moet opmaken. Dat advies bevat het integrale advies van het departement. Op hetzelfde ogenblik bezorgt de bevoegde commissie voor ruimtelijke ordening de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren aan het bevoegde bestuursorgaan.
§ 5. De beslissing wordt per beveiligde zending aan de aanvrager bezorgd. Als het planologisch attest wordt uitgereikt door de provincieraad, wordt onverwijld een afschrift ervan aan het departement bezorgd. Als het planologisch attest wordt uitgereikt door de gemeenteraad, wordt onverwijld een afschrift ervan aan het departement en aan de deputatie bezorgd.
§ 6. In zoverre een planologisch attest dat het betrokken bestuursorgaan conform artikel 4.4.26, § 1, verplicht tot de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg, onverenigbaar is met een ruimtelijk structuurplan of een ruimtelijk beleidsplan, kan bij de Vlaamse Regering een schorsend administratief beroep worden ingesteld door :
1° de leidend ambtenaar van het departement, voor wat betreft planologisch attesten, afgegeven door de provincieraad;
2° de leidend ambtenaar van het departement of de deputatie, voor wat betreft planologische attesten, afgegeven door de gemeenteraad.
Het beroep wordt schriftelijk ingesteld binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het afschrift van het planologisch attest. Een afschrift van het beroepschrift wordt bezorgd aan de houder van het planologisch attest en aan de deputatie, respectievelijk het college van burgemeester en schepenen.
De Vlaamse Regering kan de houder van het planologisch attest en de provincieraad, respectievelijk de gemeenteraad, in staat stellen om schriftelijk hun zienswijzen over te maken, voor zover zulks nodig wordt geacht voor een zorgvuldige feitenvinding.
Indien de Vlaamse Regering het beroep verwerpt, wordt de schorsing opgeheven en krijgt het planologische attest, zoals het werd afgegeven door het bevoegde bestuursorgaan, uitwerking. Indien de Vlaamse Regering het beroep inwilligt, wordt het planologische attest vernietigd, en moet de provincieraad of de gemeenteraad opnieuw beslissen over de aanvraag tot planologisch attest, rekening houdend met de motieven voor de inwilliging van het beroep.
De Vlaamse Regering verstuurt haar beroepsbeslissing per beveiligde zending naar de houder van het planologisch attest en naar de deputatie, respectievelijk het college van burgemeester en schepenen. De beroepsbeslissing wordt verstuurd binnen een ordetermijn van zestig dagen, ingaande de dag na deze waarop het beroep is ingesteld.
Een afschrift van de beroepsbeslissing wordt aan het departement, respectievelijk de deputatie bezorgd.
Artikel 4.4.26. (29/06/2019- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
§ 1. Indien het planologisch attest besluit dat het bedrijf behouden kan worden op de plaats waar het gevestigd is, al dan niet met ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden, en als dat behoud of die ontwikkelingsmogelijkheden de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg veronderstellen, dan is het betrokken bestuursorgaan ertoe verplicht om binnen het jaar na de afgifte van het planologisch attest advies te vragen over de startnota voor het ruimtelijk uitvoeringsplan overeenkomstig artikel 2.2.7, § 2, eerste lid, artikel 2.2.12, § 2, eerste lid, of artikel 2.2.18, § 2, eerste lid.
Indien het betrokken bestuursorgaan dat nalaat, dan wordt voor dat bestuursorgaan de mogelijkheid tot het voorlopig vaststellen van een ruimtelijk uitvoeringsplan of tot het voorlopig aannemen van een plan van aanleg voor een ander bestaand bedrijf of voor een nieuw bedrijventerrein opgeschort, totdat alsnog voldaan is aan de rechtsplicht, vermeld in het eerste lid, tenzij het attest inmiddels vervallen is.
§ 2. Op vraag van de houder van een planologisch attest dat het betrokken bestuursorgaan conform § 1 verplicht tot de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg, kan bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning worden afgeweken van de vigerende stedenbouwkundige voorschriften.
Vereist is dat de houder van het attest bewijst dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan :
1° de aanvraag is ingediend binnen een jaar na de afgifte van het planologisch attest;
2° de aanvraag beperkt zich tot regelingen en voorwaarden voor de invulling van kortetermijnbehoeften, zoals aangegeven in het planologisch attest.
Artikel 4.4.27. (01/09/2009- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
Bij de afgifte van een attest dat het behoud van het bedrijf op de plaats waar het gevestigd is, uitsluit, bevestigt het bevoegde bestuursorgaan op het eerste verzoek van het bedrijf of er al dan niet een mogelijkheid tot herlocalisatie voorhanden is.
Artikel 4.4.28. (20/07/2024- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
Een planologisch attest dat het betrokken bestuursorgaan conform artikel 4.4.26, § 1, verplicht tot de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg, blijft gelden tot het ruimtelijk uitvoeringsplan definitief wordt vastgesteld.
Dergelijk planologisch attest vervalt evenwel :
1° als binnen het jaar na betekening van het planologisch attest geen aanvraag werd ingediend voor een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen in geval het gaat om een attest dat met toepassing van artikel 4.4.26, § 2, het mogelijk maakt een vergunning af te geven waarbij afgeweken wordt van de vigerende stedenbouwkundige voorschriften;
2° als deze omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is vervallen;
3° als het bedrijf zijn activiteit stopzet;
4° bij overdracht van enig zakelijk recht op het bedrijf of individuele bedrijfsgebouwen;
5° vijf jaar na de afgifte van het planologisch attest.
Artikel 4.4.29. (01/08/2013- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen voor de toepassing van deze afdeling, in het bijzonder :
1° ...
2° de regeling van de termijnen doorheen de procedure;
3° de procedureregeling voor het administratief beroep, vermeld in artikel 4.4.25, § 6.
Artikel 4.5.1. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.6.1. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.6.2. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.6.3. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.6.4. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.6.5. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.6.6. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.6.7. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.6.8. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.1. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.2. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.3. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.4. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.5. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.6. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.7. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.8. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.9. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.10. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.11. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.12. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.13. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.14. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.14/1. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.15. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.16. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.17. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.18. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.19. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.20. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.21. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.22. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.23. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.24. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.25. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.26. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.7.26/1. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 4.8.1. (01/11/2014- ...)
Er wordt een Raad voor Vergunningsbetwistingen opgericht, hierna de Raad te noemen.
Artikel 4.8.2. (30/12/2017- 30/12/2024)
De Raad doet als administratief rechtscollege, bij wijze van arresten, uitspraak over de beroepen die worden ingesteld tot vernietiging van :
1° ...;
2° ...;
3° registratiebeslissingen, zijnde bestuurlijke beslissingen waarbij een constructie als « vergund geacht » wordt opgenomen in het vergunningenregister of waarbij een dergelijke opname geweigerd wordt.
Artikel 4.8.3. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.4. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.5. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.6. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.7. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.8. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.9. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.10. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.11. (30/12/2017- 30/12/2024)
§ 1. De beroepen bij de Raad inzake registratiebeslissingen kunnen door de volgende personen worden ingesteld:
1° de persoon die beschikt over zakelijke of persoonlijke rechten ten aanzien van een constructie die het voorwerp uitmaakt van een registratiebeslissing, of die deze constructie feitelijk gebruikt;
2° elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden als gevolg van de registratiebeslissing;
3° procesbekwame verenigingen die optreden namens een groep wiens collectieve belangen door de registratiebeslissing zijn bedreigd of geschaad, voor zover zij beschikken over een duurzame en effectieve werking overeenkomstig de statuten.
Een bij het dossier betrokken vergunningverlenende bestuursorgaan, dat nagelaten heeft een uitdrukkelijke beslissing te nemen in eerste administratieve aanleg, wordt geacht te hebben verzaakt aan zijn recht om zich tot de Raad voor Vergunningsbetwistingen te wenden, behoudens overmacht.
§ 2. De beroepen inzake registratiebeslissingen worden ingesteld binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat als volgt:
1°...;
2° wat betreft registratiebeslissingen:
a) hetzij de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is;
b) [... (vernietigd bij arrest Grondwettelijk Hof 2024/109 van 3 oktober 2024)];
Artikel 4.8.12. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.13. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.14. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.15. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.16. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.17. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.18. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.19. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.20. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.21. (01/01/2015- 30/12/2024)
Elk van de personen, vermeld in artikel 4.8.11, § 1, eerste lid, kan in de zaak tussenkomen.
Artikel 4.8.22. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.23. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.24. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.25. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.26. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.27. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.28. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.29. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.30. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.31. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.32. (01/01/2015- ...)
...
Artikel 4.8.33. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.34. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.35. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.36. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.37. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.38. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.39. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.40. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.41. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.42. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.43. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.44. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.45. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.46. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.47. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 4.8.48. (01/11/2014- ...)
...
Artikel 5.1.1. (20/07/2024- ...)
§1. Een plannenregister bevat ten minste de volgende informatie over het grondgebied van de gemeente:
1° de grafische plannen en de daarbij horende stedenbouwkundige voorschriften van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, voorkeursbesluiten, projectbesluiten en de plannen van aanleg, evenals van de niet-vervallen ontwerpen van dergelijke plannen of besluiten;
2° de aanduiding van de delen van de vigerende plannen waarop een voorkooprecht, vermeld in artikel 2.4.1 of artikel 34 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, geldt;
3° de aanduiding van de percelen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een planologische bestemmingswijziging die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, vermeld in artikel 2.6.1, een planbatenheffing, vermeld in artikel 2.6.4, of een bestemmingswijzigingscompensatie, vermeld in boek 6, titel 2, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;
4° de rooilijnplannen voor zover de opmaak van deze plannen geïntegreerd wordt in de procedure voor de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen, voorkeursbesluiten, projectbesluiten en plannen van aanleg;
5° de onteigeningsplannen voor zover de opmaak van deze plannen geïntegreerd wordt in de procedure voor de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen, voorkeursbesluiten, projectbesluiten en plannen van aanleg;
6° de aanduiding van de gronden die conform artikel 5.6.8, § 1, van deze codex beschouwd worden als `watergevoelig openruimtegebied';
7° de aanduiding van de gronden waarvoor de reservatiestrook is opgeheven conform artikel 7.4.2/3 van deze codex;
8° de beslissing van de gemeenteraad inzake de afwijkingsmogelijkheid van een bijzonder plan van aanleg ouder dan vijftien jaar, conform artikel 4.4.9/1, laatste lid, van deze codex;
9° de aanduiding van de gronden in woonreservegebied die overeenkomstig arti- kel 5.6.11 en 5.6.12 bij gemeenteraadsbesluit zijn vrijgegeven, en de voorwaarden en eventuele lasten van het vrijgavebesluit.
De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop in het plannenregister ruimtelijk relevante beschermingsvoorschriften opgenomen worden ten gevolge van regelgeving binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening.
§2. Elke gemeente is verplicht om een plannenregister op te maken, te actualiseren, ter inzage te leggen en er uittreksels uit af te leveren volgens de bepalingen van deze codex.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de opmaak en de actualisering van het plannenregister. Zij kan de specifieke wijze bepalen waarop artikel 335 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur geoperationaliseerd wordt indien de gemeente zich niet gedraagt naar de bij of krachtens deze afdeling voorgeschreven regelen.
§3. De overheden die belast zijn met het opmaken van de gegevens en documenten, vermeld in paragraaf 1, laden de gegevens en de documenten daarover op in het digitaal platform, vermeld in artikel 2.2.1, §2, onmiddellijk na de voorlopige vaststelling, de definitieve vaststelling, respectievelijk de goedkeuring. Elke overheid is verantwoordelijk voor de overeenstemming van de opgeladen gegevens en documenten met de stukken die ze in haar bezit heeft.
Het college van burgemeester en schepenen neemt de gegevens en de documenten, vermeld in het eerste lid, op in het plannenregister binnen een termijn van veertien dagen, hetzij na de beslissing van de gemeenteraad, hetzij nadat de gegevens en documenten opgeladen zijn in het digitaal platform, vermeld in artikel 2.2.1, §2. Het college van burgemeester en schepenen is verantwoordelijk voor de overeenstemming van het plannenregister met de stukken die erin moeten worden opgenomen.
Artikel 5.1.2. (29/06/2019- 31/03/2026)
§ 1. Een vergunningenregister is een gemeentelijk gegevensbestand, waarin voor het grondgebied van de gemeente perceelsgebonden informatie is opgenomen met betrekking tot de ruimtelijke ordening.
Het vergunningenregister omvat ten minste de volgende gegevens, geordend per kadastraal perceel:
1° het kadastraal nummer, het huisnummer en de straatnaam;
2° de uitgereikte stedenbouwkundige en planologische attesten;
3° elke aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen en de identiteit van de aanvrager;
4° elke aanvraag van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden en de identiteit van de aanvrager;
5° elke administratieve beslissing en rechterlijke uitspraak met betrekking tot die vergunningen, en de identiteit van de personen die beroep aantekenen;
6° elke melding van stedenbouwkundige handelingen en de identiteit van de persoon die de melding verricht;
7° de as-builtattesten;
8° het verval van de vergunningen, vermeld in punt 3° en punt 4° ;
9° de vermelding van elke schriftelijke aanmaning, elk proces-verbaal en verslag van vaststelling dat opgemaakt wordt met betrekking tot misdrijven en inbreuken inzake ruimtelijke ordening alsook iedere navolgend proces-verbaal waarin het vrijwillig herstel of de regularisatie wordt vastgesteld, het verdere gevolg dat aan de processen-verbaal en verslagen van vaststelling gegeven wordt, iedere gerechtelijke uitspraak en ieder bestuurlijk besluit alsook iedere minnelijke schikking ter zake en de uitvoering van de herstelmaatregelen alsook elk herstelattest;
10° de vermelding van elk rechtsmiddel dat tegen de gerechtelijke uitspraken en bestuurlijke besluiten, vermeld in punt 9°, aangewend wordt, de daaropvolgende uitspraken en besluiten en het gevolg dat eraan gegeven wordt;
11° het verschuldigd zijn van een planbatenheffing en het bewijs van betaling van de planbatenheffing;
12° in voorkomend geval het declaratief attest, vermeld in artikel 5.4.3, § 5;
13° elk projectbesluit als daarin uitspraak wordt gedaan over vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden;
14° elke administratieve beslissing en rechterlijke uitspraak met betrekking tot de projectbesluiten, vermeld in punt 13°, en de identiteit van de personen die beroep aantekenen;
15° het verval van de projectbesluiten, vermeld in punt 13°.
De Vlaamse Regering kan de bijkomende ruimtelijke gegevens bepalen die in het vergunningenregister opgenomen worden.
§ 2. Elke gemeente is verplicht om een vergunningenregister op te maken, te actualiseren, ter inzage te houden van elkeen en er uittreksels uit af te leveren volgens de bepalingen van deze codex.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de opmaak en de actualisering van het vergunningenregister. Zij kan de specifieke wijze bepalen waarop artikel 335 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur geoperationaliseerd wordt indien de gemeente zich niet gedraagt naar de bij of krachtens deze afdeling voorgeschreven regelen.
Artikel 5.1.3. (20/07/2024- ...)
§ 1. Bestaande constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen, waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel in de zin van boek 8, hoofdstuk 3, van het Burgerlijk Wetboek is aangetoond dat ze gebouwd werden vóór 22 april 1962, worden in het vergunningenregister opgenomen als « vergund geacht », onverminderd artikel 4.2.14, § 3 en § 4. Op de gemeentelijke overheid rust ter zake een actieve onderzoeksplicht.
De vaststelling van de aanwezigheid van een geldig bewijs dat de bestaande constructie vóór 22 april 1962 gebouwd werd, en de omschrijving van de aard van dat bewijs, geldt als motivering voor de beslissing tot opname als « vergund geacht ».
De vaststelling van het feit dat de constructie niet meer bestaat, van de afwezigheid van enig bewijsmiddel, of van het feit dat het voorhanden zijnde bewijsmiddel aangetast is door uitdrukkelijk aangegeven onregelmatigheden, geldt als motivering voor de weigering tot opname als « vergund geacht ».
Een weigering tot opname als « vergund geacht », wordt per beveiligde zending aan de eigenaar betekend.
§ 2. Bestaande constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen, waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel in de zin van boek 8, hoofdstuk 3, van het Burgerlijk Wetboek is aangetoond dat ze gebouwd werden in de periode vanaf 22 april 1962 tot de eerste inwerkingtreding van het gewestplan waarbinnen zij gelegen zijn, en waarvan het vergund karakter door de overheid niet is tegengesproken middels een proces-verbaal of een niet anoniem bezwaarschrift, telkens opgesteld binnen een termijn van vijf jaar na het optrekken of plaatsen van de constructie, worden in het vergunningenregister opgenomen als « vergund geacht », onverminderd artikel 4.2.14, § 3 en § 4. Op de gemeentelijke overheid rust ter zake een actieve onderzoeksplicht. Het vergunningenregister vermeldt de datum van opname van de constructie als « vergund geacht ».
De vaststelling van het feit dat bij de overheid geen geldig tegenbewijs bekend is, geldt als motivering voor een opname als « vergund geacht ».
De vaststelling dat bij de overheid een geldig tegenbewijs bekend is, en de omschrijving van de aard daarvan, geldt als motivering voor de weigering tot opname als « vergund geacht ».
Een weigering tot opname als « vergund geacht », wordt per beveiligde zending aan de eigenaar betekend. Deze mededelingsplicht geldt niet ten aanzien van die constructies waarvoor reeds een gemotiveerde mededeling werd verricht bij de opmaak van het ontwerp van vergunningenregister.
§ 3. De opname of de weigering tot opname van een constructie als « vergund geacht » in het vergunningenregister kan worden bestreden met een beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, overeenkomstig en met inachtneming van de regelen, vermeld in hoofdstuk VIII van titel IV en het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges. Artikel 14, § 3, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.1.4. (29/06/2019- ...)
§ 1. De overheden die beslissingen nemen in verband met de vergunningverlening in het kader van deze codex of van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning of het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten sturen ambtshalve een afschrift van elke beslissing naar het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het betrokken onroerend goed gelegen is.
De overheden die betrokken zijn in een procedure die betrekking heeft op een betwisting in het kader van deze codex of van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning of het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten sturen ambtshalve een afschrift van elke dagvaarding of verzoekschrift, elke voorziening in hoger beroep of in cassatie, naar het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het betrokken onroerend goed gelegen is. Iedere in de zaak gewezen beslissing wordt ambtshalve doorgestuurd naar het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het betrokken onroerend goed gelegen is.
De overheden die belast zijn met het bezorgen van de afschriften, vermeld in het eerste en tweede lid, zijn verantwoordelijk voor de overeenstemming van deze afschriften met de stukken die zij in hun bezit hebben.
De kennisgeving, vermeld in het tweede lid, is niet vereist indien aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het betrokken onroerend goed gelegen is, reeds een afschrift van de in het tweede lid bedoelde documenten werd toegestuurd, op basis van een andere bepaling van deze codex of van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning of het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten of het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges..
§ 2. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen betreffende de informatieplichten, vermeld in § 1.
Artikel 5.1.5. (01/09/2009- ...)
De gegevens, vermeld in artikel 5.1.2, § 1, tweede en derde lid, worden geregistreerd binnen een termijn van vijf werkdagen, hetzij na de beslissing van het college van burgemeester en schepenen, hetzij na de ontvangst van de betrokken informatie. Het college van burgemeester en schepenen is verantwoordelijk voor de overeenstemming van het vergunningenregister met de stukken die erin moeten worden opgenomen.
Artikel 5.1.6. (27/05/2024- ...)
Het plannenregister, het vergunningenregister en de inhouden van beide registers, worden beschouwd als een bestuursdocument, vermeld in artikel I.4, 3°, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.
Beide registers zijn toegankelijk voor het publiek in het gemeentehuis.
Onverminderd titel II, hoofdstuk 3, afdeling 4, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 krijgen de ambtenaren van ruimtelijke ordening, vermeld in de artikelen 1.4.3 en 1.4.9 van deze codex en de artikelen 9/1 en 10 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning op eerste verzoek, onmiddellijk een kosteloos uittreksel. Hetzelfde geldt voor de landcommissies en de Vlaamse Grondenbank.
Artikel 5.2.1. (18/09/2024- 31/03/2026)
§ 1. De instrumenterende ambtenaar vermeldt in alle onderhandse en authentieke akten van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed, van een inbreng van een onroerend goed in een vennootschap, en ook in alle akten van vestiging van erfpacht of opstal en in elke andere akte van een eigendomsoverdracht ten bezwarende titel:
1° of er voor het onroerend goed een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is uitgereikt;
2° de meest recente stedenbouwkundige bestemming van dit onroerend goed met de benamingen gebruikt in het plannenregister;
3° of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een maatregel als vermeld in titel VI, hoofdstuk III en IV, dan wel of een procedure voor het opleggen van een dergelijke maatregel hangende is;
4° of er op het onroerend goed een voorkooprecht rust, vermeld in artikel 2.4.1 of artikel 34 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten;
5° of er voor het onroerend goed een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden van toepassing is;
6° ...;
7° of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een voorkeursbesluit of een projectbesluit;
8° of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een aanduiding als watergevoelig openruimtegebied conform artikel 5.6.8, § 1.
In de authentieke akte wordt de verklaring van de verkrijger opgenomen dat hij een stedenbouwkundig uittreksel heeft ontvangen, dat ten hoogste één jaar voor het verlijden van de authentieke akte werd verleend.
De instrumenterende ambtenaar neemt bovendien een verwijzing naar artikel 4.2.1 van deze codex op in de akte.
Indien de instrumenterende ambtenaar een onderhandse akte in een authentieke akte dient op te nemen, waarbij de eerste niet beantwoordt aan de voorschriften van artikel 5.2.5, dan wijst hij de partijen bij de opmaak van de akte op artikel 5.2.5, 6.2.2, eerste lid, 4° en 6.6.2 van deze codex.
§ 1/1. De bepalingen van paragraaf 1 zijn niet van toepassing op:
1° huwelijkscontracten en hun wijzigingen;
2° contracten aangaande de mandeligheid;
3° akten aangaande de fusie van rechtspersonen en de met fusie gelijkgestelde verrichtingen;
4° akten betreffende de uitvoering van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet en van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken, voor zover deze onbebouwde percelen betreffen;
5° akten tot vaststelling van een ruilverkaveling of herverkaveling met het oog op de realisatie van een ruimtelijk uitvoeringsplan als vermeld in hoofdstuk II van titel II van deze codex, voor zover deze onbebouwde percelen betreffen;
6° akten houdende herverkaveling uit kracht van de wet en de akten houdende herverkaveling uit kracht van de wet met planologische ruil, vermeld in artikel 2.1.18, artikel 2.1.48 en artikel 2.1.66, van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting, voor zover deze onbebouwde percelen betreffen;
7° natuurinrichtingsakten houdende kavelruil uit kracht van wet, met inbegrip van herverkaveling, vermeld in artikel 47 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijke milieu, voor zover deze onbebouwde percelen betreffen;
8° akten, opgemaakt naar aanleiding van de overdrachten, vermeld in artikel 4.38, § 4 en § 5, en artikel 206, § 3, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
§ 2. De instrumenterende ambtenaar vermeldt in alle akten betreffende een hypothecaire lening of krediet dezelfde gegevens als opgesomd in § 1 indien de lening of het krediet enkel betrekking heeft op de financiering en uitvoering van vergunningsplichtige werken.
Daarnaast worden eveneens de gegevens over de vergunning opgenomen indien de lening betrekking heeft op de financiering van vergunningsplichtige werken ingevolge deze codex. Indien de vergunning nog niet verkregen werd, wordt de eerste schijf van de lening pas uitbetaald nadat de vergunning aan de leningmaatschappij bezorgd is.
§ 3. De Vlaamse Regering kan de nadere voorschriften voor de informatieplicht bepalen.
Artikel 5.2.2. (20/07/2024- ...)
Bij verdeling van een onroerend goed zonder dat een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden is afgegeven, stuurt de instrumenterende ambtenaar met een beveiligde zending, twintig dagen vóór de datum die voor de openbare verkoping of voor de ondertekening van de akte is vastgesteld, het plan van de verdeling en een attest waarin de aard van de akte en de in de akte te vermelden bestemming van de kavels nader worden aangegeven, naar het college van burgemeester en schepenen. De opmerkingen die het college van burgemeester en schepenen eventueel en bij wijze van inlichting maakt, moeten in de akte worden vermeld, evenals de vermelding dat voor de verdeling geen omgevingsvergunning werd afgegeven en dat er geen zekerheid is wat betreft de mogelijkheid om op het goed te bouwen of daarop enige vaste of verplaatsbare inrichting op te stellen die voor bewoning kan worden gebruikt.
De instrumenterende ambtenaar neemt bovendien een verwijzing naar artikel 4.2.1 van deze codex op in de akte.
De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgelegd, bevatten dezelfde vermeldingen.
Dit artikel geldt voor alle akten van eigendomsoverdracht of eigendomsverklaring, verhuring voor meer dan negen jaar, erfpacht of opstal.
Artikel 5.2.3. (20/07/2024- ...)
§ 1. Vóór de vervreemding, verhuring voor meer dan negen jaar of vestiging van een zakelijk recht, met inbegrip van bezwaren met hypotheek, maar met uitzondering van erfdienstbaarheden, betreffende een kavel gelegen in een verkaveling waarvoor een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden is verkregen, moet, op verzoek van de eigenaar of eigenaars van de stukken grond, voor een instrumenterende ambtenaar een akte worden verleden van de verdeling van die stukken grond en van de aan de verkaveling verbonden lasten. De akte moet de kadastrale omschrijving van de goederen vermelden, de eigenaars identificeren en hun titel van eigendom aangeven. De omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden en het verkavelingsplan worden als bijlagen bij die akte gevoegd en worden, samen met de akte, op verzoek van de instrumenterende ambtenaar die de akte heeft verleden, binnen twee maanden na het verlijden ervan, overgeschreven op het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie van het arrondissement waar de goederen liggen. De overschrijving van het verkavelingsplan mag worden vervangen door de neerlegging op het kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie van een door de instrumenterende ambtenaar gewaarmerkte afdruk van dat plan.
§ 2. Heeft een eigenaar van een kavel een bijstelling van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden verkregen, dan moet ook, op zijn verzoek, en in zoverre de bijstelling van de omgevingsvergunning een wijziging van de perceelsconfiguratie, opgelegde lasten of de zakelijke rechten tot gevolg heeft, voor een instrumenterende ambtenaar een akte worden verleden van de wijzigingen die werden aangebracht in de verkaveling van de stukken grond of in de lasten van de verkaveling. De akte moet de kadastrale omschrijving van de goederen op het tijdstip van het verlijden vermelden, alle eigenaars van de in de verkavelingswijziging begrepen percelen identificeren en hun titel van eigendom aangeven. De akte moet eveneens een nauwkeurige opgave van de overschrijving van de verdelingsakte van de stukken grond bevatten. De beslissing tot bijstelling van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden en, in voorkomend geval, het nieuwe verdelingsplan worden als bijlage bij die akte gevoegd, om samen met die akte te worden overgeschreven zoals in § 1 is bepaald.
§ 3. In de publiciteit voor een verkaveling moet de gemeente, waar de verkaveling gelegen is, vermeld worden, en ook de datum en het nummer van de vergunning.
§ 4. De instrumenterende ambtenaar brengt de partijen op de hoogte van de akte van verdeling en van het bestek van de verkaveling, van de bepalingen van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden en van de wijzigingsbepalingen. Hij maakt in de akte van verkoop, van verhuring, van erfpacht of opstal melding van die kennisgeving, en van de datum van de vergunning.
De instrumenterende ambtenaar neemt een verwijzing naar artikel 4.2.1 van deze codex op in de akte.
De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgelegd, bevatten dezelfde vermeldingen.
Artikel 5.2.4. (01/09/2009- ...)
De Vlaamse Regering kan bepalen dat bij een overdracht onder levenden van een eigendomsrecht en de vestiging of de overdracht onder levenden van een recht van opstal, van erfpacht, of van vruchtgebruik op een grond, de instrumenterende ambtenaar aan het departement mededeling moet doen van de partijen bij die rechtshandeling en van de identificatie van de grond.
Artikel 5.2.5. (18/09/2024- 31/03/2026)
Iedereen die een onderhandse akte van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed, en ook van vestiging van erfpacht of opstal opmaakt, moet vermelden of er voor het onroerend goed een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is uitgereikt en moet de meest recente stedenbouwkundige bestemming van dit goed met de benamingen gebruikt in het plannenregister overnemen. In voorkomend geval worden ook vermeld : de maatregelen, vermeld in titel VI, hoofdstuk III en IV, die werden opgelegd met betrekking tot het goed of de hangende procedures die strekken tot het opleggen van dergelijke maatregelen, de op het goed rustende voorkooprechten, vermeld in artikel 2.4.1, respectievelijk het feit dat op het goed een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden van toepassing is. In voorkomend geval wordt ook vermeld of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een aanduiding als watergevoelig openruimtegebied conform artikel 5.6.8, § 1.
De vastgoedmakelaars en andere personen die in de uitoefening van hun beroep of activiteit dergelijke onderhandse akten opmaken, moeten een verwijzing naar artikel 4.2.1 van deze codex opnemen in de akte.
Artikel 5.2.6. (18/09/2024- 31/03/2026)
Iedereen die voor eigen rekening of als tussenpersoon een goed verkoopt, verhuurt voor meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een erfpacht of een opstalrecht overdraagt, of op andere wijze de eigendomsoverdacht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt, vermeldt in de hieraan verbonden publiciteit :
1° of er voor het goed een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is uitgereikt;
2° de meest recente stedenbouwkundige bestemming van dit goed met de benamingen gebruikt in het plannenregister;
3° of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een maatregel als vermeld in titel VI, hoofdstuk III en IV, dan wel of een procedure voor het opleggen van een dergelijke maatregel hangende is;
4° of er op het goed een voorkooprecht rust, in de zin van artikel 2.4.1;
5° of voor het goed een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden van toepassing is;
6° ...;
7° of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een aanduiding als watergevoelig openruimtegebied conform artikel 5.6.8, § 1.
Indien voor deze informatie een stedenbouwkundig uittreksel, zoals bedoeld in artikel 5.2.7, moet worden opgevraagd, kan publiciteit gevoerd worden van zodra dit uittreksel is aangevraagd.
Andere vermeldingen zijn slechts toegestaan voor zover zij de ontvanger van de informatie niet misleiden omtrent de stedenbouwkundige status van het goed.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de vorm en de modaliteiten van de vermeldingen in de publiciteit en voor de vrijstelling van deze bepalingen voor bepaalde vormen van publiciteit.
Artikel 5.2.7. (01/09/2009- ...)
Het stedenbouwkundig uittreksel bestaat uit een informatief uittreksel uit het plannenregister en uit het vergunningenregister voor de percelen waarvoor de aanvraag ingediend werd.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de aanvraag van het stedenbouwkundig uittreksel.
De Vlaamse Regering bepaalt tevens de wijze waarop gemeenten die nog niet beschikken over een plannenregister en een vergunningenregister stedenbouwkundige inlichtingen verstrekken.
Artikel 5.3.1. (23/02/2017- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
§ 1. Het stedenbouwkundig attest geeft op basis van een plan aan of een overwogen project voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden in redelijkheid de toets aan de stedenbouwkundige voorschriften, de eventuele verkavelingsvoorschriften en een goede ruimtelijke ordening zal kunnen doorstaan. Het wordt afgeleverd door de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Het stedenbouwkundig attest kan niet leiden tot de vrijstelling van een vergunningsaanvraag.
§ 2. De bevindingen van het stedenbouwkundig attest kunnen bij het beslissende onderzoek over een aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden niet worden gewijzigd of tegengesproken, als:
1° in de periode waarin het stedenbouwkundig attest geldt, geen sprake is van substantiële wijzigingen van het betrokken terrein of wijzigingen van de stedenbouwkundige voorschriften of de eventuele verkavelingsvoorschriften;
2° de verplicht in te winnen adviezen of de tijdens het eventuele openbaar onderzoek ingediende standpunten, opmerkingen en bezwaren geen feiten of overwegingen aan het licht brengen waarmee bij de opmaak van het stedenbouwkundig attest geen rekening is gehouden;
3° het stedenbouwkundig attest niet is aangetast door manifeste materiële fouten.
§ 3. Het stedenbouwkundig attest blijft geldig gedurende twee jaar vanaf het ogenblik van de uitreiking ervan.
§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere formele en procedurele regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Artikel 5.3.2. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 5.4.1. (01/01/2021- ...)
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° « weekendverblijf » : een al dan niet verplaatsbare en vanuit bouwfysisch oogpunt hoofdzakelijk vergunde constructie die krachtens de stedenbouwkundige voorschriften niet tot permanente bewoning kan worden bestemd, en die voldoet aan alle volgende voorwaarden :
a) zij heeft een maximaal bouwvolume van 300 m3,
b) onverminderd het tweede lid voldoet zij aan de vereisten, vastgesteld bij en krachtens artikel 3.1, § 1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021,
c) zij is niet gelegen in een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, aangewezen op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan;
2° « permanente bewoners » : personen die voldoen aan beide hiernavolgende voorwaarden :
a) op 31 augustus 2009 betrekken zij reeds gedurende ten minste één jaar een weekendverblijf als hoofdverblijfplaats, zulks blijkens een voorlopige of definitieve inschrijving in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister van de betrokken gemeente,
b) zij hebben geen andere woning volledig in volle eigendom of volledig in vruchtgebruik.
Indien een constructie voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, a) en c).
Maar volgens de bevindingen van het conformiteitsonderzoek, vermeld in artikel 3.1, § 2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, aangetast is door tekortkomingen die verholpen kunnen worden door renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerken, dan wordt de constructie voor de toepassing van dit hoofdstuk als een weekendverblijf beschouwd totdat deze werken zijn uitgevoerd, op voorwaarde dat de voltooiing van de werken geschiedt binnen de termijnen, gesteld krachtens artikel 3.30, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. Indien de reglementaire normen in uitvoering van artikel 3.30, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, bepaalde personen vrijstellen van deze termijnen, dan wordt deze vrijstellingenregeling buiten toepassing gelaten.
Artikel 5.4.2. (25/04/2014- ...)
De voor de planopmaak bevoegde bestuursniveaus onderzoeken of planologische oplossingen kunnen worden geboden voor bestaande knelpunten op het vlak van de ruimtelijke inplanting en de permanente bewoning van weekendverblijven. Deze onderzoeken worden uiterlijk op 30 april 2012 afgerond. De ruimtelijke uitvoeringsplannen die gevolg geven aan het door deze onderzoeken vooropgestelde oplossingskader, worden uiterlijk op 30 april 2015 definitief vastgesteld.
Planologische omzettingen van op het ogenblik van de voorlopige vaststelling van het bestemmingsplan bestaande en al dan niet permanent bewoonde weekendverblijven naar een zone waar permanent verblijf toegelaten is, worden niet aangerekend op de gemeentelijke woonquota, zoals bepaald door het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Zij worden evenmin meegerekend in de berekening van de woonbehoeften in het kader van de structuurplanning.
Artikel 5.4.3. (01/01/2021- ...)
§ 1. Tenzij het ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 5.4.2, reeds vóór 1 september 2009 in werking is getreden, geldt in hoofde van permanente bewoners, ten persoonlijken titel, een tijdelijk woonrecht vanaf de dag van de inwerkingtreding van voormeld decreet tot en met de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan. Indien de op grond van het ruimtelijk uitvoeringsplan planologisch mogelijk geworden permanente bewoning echter pas kan worden voortgezet op grond van een omgevingsvergunning voor een functiewijziging naar de functie « wonen », dan wordt het tijdelijk woonrecht verlengd totdat deze vergunning in laatste administratieve aanleg is afgegeven. Deze verlenging geldt slechts indien deze vergunning is aangevraagd binnen de termijn van zes maanden volgend op de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
In hoofde van permanente bewoners waarvoor geen planologische oplossing geboden wordt, geldt ten persoonlijken titel een aanvullend woonrecht vanaf de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 5.4.2, tot en met 31 december 2029. Indien het ruimtelijk uitvoeringsplan reeds vóór 1 september 2009 in werking is getreden, geldt het aanvullend woonrecht vanaf de dag van de inwerkingtreding van voormeld decreet. Het ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 5.4.2, kan het aanvullend woonrecht verlengen, uiterlijk tot en met 31 december 2039. Indien het ruimtelijk uitvoeringsplan reeds vóór 1 september 2009 definitief is vastgesteld, kan het orgaan, bevoegd voor de definitieve vaststelling, een reglement tot dergelijke verlenging van het aanvullend woonrecht aannemen.
Het tijdelijk woonrecht en het eventuele daaropvolgende aanvullend woonrecht worden hiernavolgend beschouwd als één integraal en continu gegeven, « woonrecht » genoemd.
§ 2. Permanente bewoners zijn ertoe gehouden in te gaan op het eerste aanbod tot herhuisvesting van overheidswege, op straffe van verval van hun woonrecht.
Het woonrecht vervalt eveneens indien en van zodra de permanente bewoner :
1° het weekendverblijf niet langer als hoofdverblijfplaats betrekt, zulks blijkens het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister van de betrokken gemeente;
2° een andere woning volledig in volle eigendom of volledig in vruchtgebruik verwerft;
3° na 1 september 2009 met betrekking tot het weekendverblijf een misdrijf of een inbreuk als vermeld in artikel 6.2.1 en 6.2.2., begaat.
Het woonrecht vervalt ten slotte indien het weekendverblijf tenietgaat of niet langer voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 3.1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
§ 3. Het woonrecht houdt in hoofde van de permanente bewoners en hun gezinsleden het recht in om het weekendverblijf permanent te bewonen gedurende de periode waarbinnen het woonrecht geldt. De gezinsleden genieten geen eigenstandig woonrecht en bouwen daartoe geen rechten op.
Gedurende de uitoefening van het woonrecht :
1° wordt het strijdige gebruik van het weekendverblijf niet beschouwd als een schending van deze codex;
2° worden op het strijdig gebruik van het weekendverblijf gesteunde vorderingen, ontstaan vóór de aanvang van het woonrecht, geschorst, evenals de verjaring van deze vorderingen;
3° worden op het strijdig gebruik van het weekendverblijf betrekking hebbende herstelmaatregelen, en (de verjaring van) het recht om tot ambtshalve uitvoering van dergelijke herstelmaatregelen over te gaan, geschorst;
4° wordt het strijdig gebruik van het weekendverblijf geacht geen vertraging in de tenuitvoerlegging van een herstelmaatregel uit te maken, in het geval aan de uitvoering van de herstelmaatregel een dwangsom is verbonden.
Voor de toepassing van het tweede lid, wordt onder « het strijdig gebruik van het weekendverblijf » verstaan : de permanente bewoning van het weekendverblijf door de permanente bewoners en hun gezinsleden.
§ 4. Het woonrecht staat nimmer in de weg aan het vaststellen van een onteigeningsplan, het verlenen van een onteigeningsmachtiging en het uitvoeren van onteigeningsverrichtingen.
§ 5. De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop het bestaan en het verval van het woonrecht in een declaratief attest worden vastgesteld.
§ 6. Vanaf het verstrijken van het woonrecht kan de burgemeester ten aanzien van een weekendverblijf dat niet gelegen is in een gebied waarin verblijfsrecreatie toegelaten is, een woonverbod uitspreken en alle nuttige maatregelen nemen om dat woonverbod te doen naleven, zulks met overeenkomstige toepassing van artikel 135, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet.
Artikel 5.4.4. (23/02/2017- ...)
Bij de afgifte van elke omgevingsvergunning met betrekking tot een weekendverblijf waarop een woonrecht rust, geldt de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening, vermeld in artikel 4.3.1, § 1, eerste lid, 1°, onverkort. Het woonrecht kan nimmer worden ingeroepen om deze toetsing af te wijzen.
Artikel 5.5.1. (20/07/2024- ...)
...
Artikel 5.5.2. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 5.6.1. (29/06/2019- ...)
De gemeenten houden een register bij van alle onbebouwde percelen gelegen in het woongebied zoals bepaald door de uitvoeringsplannen of plannen van aanleg. Bij de opbouw van het register wordt artikel 2.2.5 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid in acht genomen. De opmaak en de actualisering van het register kunnen worden opgedragen aan een intergemeentelijk samenwerkingsverband in de zin van deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de opmaak en de actualisering van het register van de onbebouwde percelen.
De Vlaamse Regering kan, binnen de perken van de begroting, subsidies verlenen aan provincies en gemeenten als tegemoetkoming voor de actualisatie van de inventaris van de onbebouwde percelen. Om in aanmerking te komen moet een gemeente beschikken over een registratiesysteem, een eerste geactualiseerde inventaris en een overzicht van de gronden en panden die ze in eigendom heeft, met vermelding van het gebruik ervan.
De Vlaamse Regering bepaalt de overige voorwaarden waaronder die subsidies kunnen worden verleend.
De Vlaamse Regering kan de specifieke wijze bepalen waarop artikel 335 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur vervangen door de zinsnede "artikel 470 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, respectievelijk artikel 470 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, geoperationaliseerd wordt indien het gemeentebestuur of het intergemeentelijk samenwerkingsverband, vermeld in het eerste lid, zich niet gedraagt naar de bij of krachtens dit artikel voorgeschreven regelen.
Artikel 5.6.2. (20/09/2021- ...)
§ 1. De gemeenten kunnen buiten de opcentiemen op de onroerende voorheffing een jaarlijkse belasting heffen op de niet bebouwde gronden, gelegen in gebieden bestemd voor industrie volgens het plannenregister en palend aan een openbare weg die voldoende is uitgerust zoals bepaald in artikel 4.3.5, § 1.
§ 2. De volgende personen zijn ontheven :
1° de eigenaars van één enkele onbebouwde grond bij uitsluiting van enig ander onroerend goed;
2° de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de erkende woonmaatschappijen, vermeld in de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
De krachtens het eerste lid, 2°, verleende ontheffingen gelden slechts gedurende de vijf kalenderjaren die volgen op de verwerving van het goed. Ze gelden gedurende de vijf dienstjaren die volgen op de inwerkingtreding van de belastingverordening, indien het goed op dat tijdstip reeds verworven is.
§ 3. Onverminderd het bepaalde in § 2, kunnen de gemeenten tariefdiversificaties en bijkomende ontheffingen van de belastingen, vermeld in § 1, vaststellen teneinde hun ruimtelijke doelstellingen te realiseren.
Artikel 5.6.3. (01/01/2023- ...)
...
Artikel 5.6.4. (07/07/2023- ...)
...
Artikel 5.6.5. (07/07/2023- ...)
...
Artikel 5.6.6. (07/07/2023- ...)
...
Artikel 5.6.7. (01/08/2018- ...)
§ 1. Een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit of voor kleinhandelsactiviteiten kan gunstig geadviseerd worden en vergund worden, in afwijking van de bepalingen van een stedenbouwkundig voorschrift, voor zover voldaan is aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
1° de goede ruimtelijke ordening wordt niet geschaad, hetgeen in het bijzonder betekent dat de ruimtelijke draagkracht van het gebied niet wordt overschreden en dat de vastgestelde verweving van functies de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving niet in het gedrang brengt of verstoort;
2° de inrichting of activiteit is stedenbouwkundig vergunbaar in afwijking van de bepalingen van een stedenbouwkundig voorschrift of, als het gaat om een bestaande inrichting of activiteit, is hoofdzakelijk vergund.
Als de goede ruimtelijke ordening geschaad wordt, kan rekening worden gehouden met de termijn die nodig is om de inrichting of activiteit te herlokaliseren. Die termijn is ten hoogste gelijk aan zeven jaar.
De Vlaamse Regering kan de categorieën van bedrijven bepalen die door hun aard en omvang van het eerste lid zijn uitgesloten. Ze kan de gebieden aanwijzen waarin het eerste lid niet kan worden toegepast.
§ 2. Een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit of voor kleinhandelsactiviteiten kan ongunstig geadviseerd worden en geweigerd worden om de reden, vermeld in artikel 4.3.2.
§ 3. De mogelijkheden of verplichtingen om af te wijken van stedenbouwkundige voorschriften of om rekening te houden met ontwerpen van stedenbouwkundige voorschriften, zoals die bij of krachtens deze codex zijn vastgesteld ten aanzien van de vergunningverlenende bestuursorganen en de ambtenaren van ruimtelijke ordening, gelden onder dezelfde voorwaarden ten aanzien van de instanties en organen die over een vergunningsaanvraag adviseren en ten aanzien van de instanties en organen die adviseren of beslissen over een onteigeningsplan of over een aanvraag van een onteigeningsmachtiging of een vergunning als vermeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu of in het Bosdecreet van 13 juni 1990, of andere vergunningen.
Artikel 5.6.8. (27/05/2024- ...)
§ 1. De Vlaamse Regering kan gebieden waar een conflict bestaat tussen de verdere realisatie van de bestemming en de belangen van het watersysteem, aanduiden als watergevoelig openruimtegebied.
Bij de aanduiding, vermeld in het eerste lid, houdt de Vlaamse Regering rekening met:
1° de juridische toestand van het gebied, onder meer de bestemmingsvoorschriften volgens de geldende plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen of niet-vervallen verkavelingen;
2° het waterbergend vermogen van het gebied en de overstromingsgevoeligheid, onder meer op basis van de watertoetskaart en de overstromingsgevaarkaarten;
3° de feitelijke toestand van het gebied, onder meer wat betreft bebouwing;
4° in voorkomend geval, de acties of maatregelen die gepland zijn voor het gebied of die impact hebben op het gebied in de stroomgebiedbeheerplannen, wateruitvoeringsprogramma's, tussentijdse afbakeningen van de Vlaamse Regering en andere waterbeheerplannen;
5° de bezwaren en opmerkingen die geformuleerd zijn tijdens het openbaar onderzoek;
6° de tijdig verleende en ontvangen adviezen;
7° de eerder genomen beslissingen van de Vlaamse Regering over gebieden waar een conflict bestaat tussen de verdere realisatie van de bestemming en de belangen van het watersysteem.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor het aanduiden van de gebieden, vermeld in het eerste lid. De aanduiding gebeurt cartografisch.
§ 2. De Vlaamse Regering onderwerpt de voorgenomen aanduiding aan een openbaar onderzoek dat zestig dagen duurt, en wint advies in bij de bevoegde waterbeheerders, bij de deputatie, bij de gemeenteraden en de gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening van de gemeenten waar de voor aanduiding gebieden in kwestie liggen.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor dat openbaar onderzoek en die consultatie.
De aanduiding van de watergevoelige openruimtegebieden wordt bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Ze heeft uitwerking veertien dagen na de publicatie.
§ 3. Binnen de aangeduide watergevoelige openruimtegebieden zijn waterbeheer, natuurbehoud, bosbouw, landschapszorg, landbouw en recreatie nevengeschikte functies.
Voor zover de ruimtelijk-ecologische draagkracht en de waterbeheersfunctie van het gebied niet worden overschreden, zijn alleen de volgende handelingen die nodig of nuttig zijn voor de functies, vermeld in het eerste lid, toegelaten:
1° het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur, gericht op de sociale, educatieve of recreatieve functie van het gebied, waaronder sanitaire gebouwen of schuilplaatsen van één bouwlaag met een oppervlakte van ten hoogste 100 mØ, met uitsluiting van elke verblijfsaccommodatie;
2° het aanleggen, herstellen, heraanleggen of verplaatsen van openbare wegen en nutsleidingen. Openbare wegen en nutsleidingen kunnen aangelegd of verplaatst worden voor zover dat noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het beheer van het landschap, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid;
3° het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur, gericht op het gebruik van het gebied voor landbouw of hobbylandbouw;
4° handelingen die nodig of nuttig zijn om overstromingen te beheersen of om wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden te voorkomen;
5° handelingen voor natuurbehoud en landschapszorg.
De mogelijkheden om af te wijken van stedenbouwkundige voorschriften of om rekening te houden met ontwerpen van stedenbouwkundige voorschriften, vermeld in titel IV, hoofdstuk 4, zijn van overeenkomstige toepassing in de aldus aangeduide gebieden.
§ 4. De aanduiding als watergevoelig openruimtegebied heeft van rechtswege het verval tot gevolg van:
1° het onbebouwde deel of de onbebouwde delen van een niet-vervallen verkavelingsvergunning of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden die binnen de perimeter van dat gebied liggen;
2° een principieel akkoord dat voor gronden die binnen de perimeter van dat gebied liggen, afgegeven werd overeenkomstig artikel 5.6.6, §2, of gevat was door artikel 5.6.6, §3, tweede lid, zoals deze bepalingen goden tot 7 juli 2023.
§ 5. Voor de gebieden die als watergevoelig openruimtegebied zijn aangeduid, kan een ruimtelijk uitvoeringsplan vastgesteld worden met een andersluidende regeling dan de regeling, vermeld in paragraaf 3, in zoverre bij de opmaak van dat ruimtelijk uitvoeringsplan rekening wordt gehouden met het conflict dat bestaat tussen de verdere realisatie van de bestemming en de belangen van het watersysteem. Er kan geen ruimtelijk uitvoeringsplan worden opgemaakt waarvan de voorschriften andere of ruimere bebouwing toelaten dan deze vermeld in paragraaf 3, tweede lid.
De vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan in toepassing van deze paragraaf geeft geen aanleiding tot planschadevergoeding, vermeld in titel II, hoofdstuk VI, afdeling 1, noch tot een planbatenheffing, vermeld in titel II, hoofdstuk VI, afdeling 2, noch tot kapitaalschade in de zin van boek 6 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid.
§ 6. Eigenaars van gronden die in watergevoelig openruimtegebied liggen dat is aangeduid conform dit artikel, kunnen een vergoeding verkrijgen met toepassing van dezelfde voorwaarden en modaliteiten als die welke gelden voor de planschadevergoeding, vermeld in artikel 2.6.1, waarbij:
1° het recht op vergoeding ontstaat conform artikel 13, § 1, van het Instrumentendecreet van 26 mei 2023;
2° het vorderingsrecht twee jaar nadat het recht op vergoeding is ontstaan, vervalt;
3° de vergoedingsgerechtigde diegene is die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering tot aanduiding van het watergevoelig openruimtegebied het eigendomsrecht of het bloot eigendomsrecht op het perceel kan laten gelden.
De vergoeding wordt gevorderd ten aanzien van het Vlaamse Gewest en wordt aangerekend op het BRV-fonds.
§ 7. De Vlaamse Regering kan, hangende de procedure of uiterlijk binnen het jaar na een veroordeling tot vergoeding die kracht van gewijsde heeft verkregen, beslissen om de aanduiding als watergevoelig openruimtegebied zoals vermeld in paragraaf 1, geheel of gedeeltelijk op te heffen voor de gronden waarvoor de vergoeding werd gevorderd. De Vlaamse Regering wint hierover het advies in van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de gronden gelegen zijn, en van de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid, bedoeld in artikel 25 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid.
De Vlaamse Regering kan aan de opheffing voorwaarden verbinden in verband met de realisatie van de bestemming, zonder die realisatie uit te sluiten.
De opheffing geldt als voldoening aan de verplichting tot vergoeding, ongeacht de voorwaarden die de realisatie van de bestemming aan voorwaarden verbinden zonder ze uit te sluiten.
Als de opheffing slechts gedeeltelijk is, dan wordt de te betalen vergoeding pro rata berekend.
Artikel 5.6.9. (01/01/2023- ...)
De Vlaamse Regering kan voor ruimtelijke uitvoeringsplannen die definitief zijn vastgesteld vóór de aanduiding van de gebieden als watergevoelig openruimtegebied en die al rekening houden met het conflict dat bestaat tussen de verdere realisatie van de bestemming en de belangen van het watersysteem, beslissen om de daaruit resulterende planschadevergoeding volledig aan te rekenen op het BRV-fonds.
Artikel 5.6.10. (07/07/2023- ...)
§1. In woonreservegebieden kunnen stedenbouwkundige handelingen als vermeld in artikel 4.2.1 of het verkavelen van gronden, vermeld in artikel 4.2.15, alleen worden toegestaan in de volgende gevallen:
1° op grond van een voorafgaand gemeenteraadsbesluit als vermeld in onderafdeling 2, met toepassing van de voorwaarden en eventuele lasten van dat vrijgavebesluit;
2° op grond van de bepalingen, vermeld in artikel 5.6.14;
3° voor zover ze in overeenstemming zijn met de voorschriften van een algemeen plan van aanleg of een bijzonder plan van aanleg, met behoud van de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV van titel IV.
In afwijking van het eerste lid kunnen in woonreservegebieden omgevingsver- gunningen afgegeven worden voor aanvragen die zijn gesteund op afwijkingsmogelijkheden als vermeld in titel IV, hoofdstuk IV.
§2. De mogelijkheden, vermeld in paragraaf 1, gelden niet in gebieden die zijn aangeduid als watergevoelige openruimtegebieden als vermeld in artikel 5.6.8, §3.
Artikel 5.6.11. (07/07/2023- ...)
§1. De gemeenteraad kan op initiatief van het college van burgemeester en schepenen beslissen dat een woonreservegebied volledig of gedeeltelijk vrijgegeven wordt voor wonen, en voor activiteiten en voorzieningen die aan het wonen verwant en ermee verweefbaar zijn, op maat van en inpasbaar in het woonreservegebied en de omgeving. Een gedeeltelijke vrijgave heeft betrekking op een samenhangend en ruimtelijk afzonderbaar onderdeel van het woonreservegebied.
§2. Het al dan niet vrijgeven van een woonreservegebied of een deel ervan wordt beoordeeld aan de hand van:
1° de bepalingen van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of het gemeentelijk of intergemeentelijk beleidsplan ruimte, of een ontwerp daarvan;
2° de bepalingen van het provinciaal beleidsplan ruimte en het Beleidsplan Ruim- te Vlaanderen, of een ontwerp daarvan;
3° de principes en doelstellingen vermeld in artikel 1.1.4;
4° de waterhuishouding, in het bijzonder de vrijwaring van het waterbergend vermogen waar dit relevant is;
5° het bindend sociaal objectief van de gemeente zoals bepaald overeenkomstig hoofdstuk 2 van titel 3 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en de voort- gang van de realisatie ervan.
Wordt de vrijgave van een deel van een woonreservegebied overwogen, dan wordt bovendien nagegaan of die vrijgave geen hypotheek legt op de latere invul- ling of herbestemming van de overige delen van het woonreservegebied.
De gemeenteraad kan een woonreservegebied slechts volledig of gedeeltelijk vrijgeven als dat in overeenstemming is met het geldende gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of het gemeentelijk of intergemeentelijk ruimtelijk beleidsplan.
Als de gemeenteraad een woonreservegebied gedeeltelijk vrijgeeft, dan geeft zij de redenen aan waarom niet het volledige maar slechts het betrokken gedeelte van het woonreservegebied wordt vrijgegeven. Zij toont daarbij ook aan dat het een samenhangend en ruimtelijk afzonderbaar gedeelte betreft, waarvan de vrijgave geen hypotheek legt op de latere invulling of herbestemming van de overige delen van het woonreservegebied.
§3. Een gemeenteraadsbesluit dat een woonreservegebied volledig of gedeeltelijk vrijgeeft, bepaalt de voorwaarden voor een ruimtelijk kwalitatieve ontwikke- ling van het vrijgegeven gebied. Deze voorwaarden hebben minstens betrekking op de woningtypologie en -dichtheid, op de vermenging van functies en op de groen- voorzieningen en de waterhuishouding. Het vrijgavebesluit en de voorwaarden gel- den als ordening in de zin van artikel 5.1.1 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen.
De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, garanderen een hoog ruimtelijk rendement en een zuinig ruimtegebruik door een minimale groepering van de woningen en door gedeelde voorzieningen.
§4. Een gemeenteraadsbesluit dat een woonreservegebied volledig of gedeel- telijk vrijgeeft, kan gepaste lasten opleggen om de omgevingskwaliteit van een woonreservegebied en zijn omgeving te verhogen. Die lasten kunnen onder meer betrekking hebben op het versterken van de landschappelijke inpasbaarheid en de groenblauwe dooradering, de vrijwaring of de verwezenlijking van gemeenschappelijke ruimten en gemeenschappelijk groen, de integrale toegankelijkheid, klimaatbestendigheid, energetische optimalisatie, een kwaliteitsvolle verweving van functies, en zuinig en duurzaam ruimtegebruik. Zij kunnen geheel of gedeeltelijk de vorm aannemen van de storting van een bedrag dat bestemd wordt voor de uitvoering van de handelingen en werken, vermeld in dit lid.
De lasten, vermeld in het eerste lid, voldoen aan de bepalingen voor lasten als vermeld in artikel 75 tot en met 77 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Lasten als vermeld in het eerste lid worden overgenomen in omgevingsver- gunningen in het woonreservegebied, of in overeenkomsten tussen de gemeente en de aanvrager van een omgevingsvergunning die voorafgaand aan de afgifte van een omgevingsvergunning worden gesloten.
§5. Een gemeenteraadsbesluit dat een woonreservegebied volledig of gedeeltelijk vrijgeeft, bevat de conclusies van de op planniveau voorgeschreven milieubeoor- delingen, geeft aan hoe die geïntegreerd zijn in het besluit, en geeft in voorkomend geval de monitoringsmaatregelen aan die in het kader van de uitgevoerde effectenbeoordelingen worden genomen.
Artikel 5.6.12. (07/07/2023- ...)
§1. Het college van burgemeester en schepenen neemt het initiatief voor de gehele of gedeeltelijke vrijgave van een woonreservegebied.
§2. De houder van zakelijke rechten op een of meer gronden in een woonreservegebied, of zijn gevolmachtigde, kan het college van burgemeester en schepenen verzoeken om over te gaan tot een initiatief als vermeld in paragraaf 1 door middel van een aanvraag tot overleg over een gehele of gedeeltelijke vrijgave. De aanvraag bevat een concrete omschrijving en duiding van de gewenste ontwikkeling en de inpasbaarheid ervan in de omgeving. De aanvrager toont ook aan dat hij in staat is om een maatschappelijk gewenst en kwaliteitsvol ruimtegebruik als vermeld in artikel 1.1.4 tot stand te brengen in het woonreservegebied of in een samenhangend onderdeel ervan.
Het college van burgemeester en schepenen nodigt het departement en de instanties die zijn aangewezen krachtens artikel 7.4.4/1, §4, eerste lid, uit voor het overleg.
Het verslag van het overleg bevat het standpunt van het college van burgemeester en schepenen over het al dan niet opstarten van een initiatief voor de vrijgave van het woonreservegebied, rekening houdende met de criteria en vereisten van artikel 5.6.11.
Het verslag van het overleg wordt per beveiligde zending aan de aanvrager bezorgd.
§3. Als het college van burgemeester en schepenen van oordeel is dat het woonreservegebied volledig of gedeeltelijk kan worden vrijgegeven, dan stelt de gemeenteraad een besluit tot vrijgave voorlopig vast, met inbegrip van de beoogde voorwaarden en eventuele lasten als vermeld in artikel 5.6.11, §3 en §4, en de norm, vermeld in artikel 5.97 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
De vrijgave van een woonreservegebied wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek, met inachtneming van de volgende regelingen:
1° het openbaar onderzoek duurt zestig dagen;
2° iedere belanghebbende kan gedurende die termijn schriftelijk of digitaal opmerkingen en bezwaren indienen.
De nadere regels voor het openbaar onderzoek, bepaald krachtens artikel 7.4.4/1, §3, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
§4. Het college van burgemeester en schepenen wint het voorafgaande advies in van het departement en van de instanties die zijn aangewezen krachtens artikel 7.4.4/1, §4, eerste lid.
De adviezen worden uitgebracht binnen een vervaltermijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als er binnen die termijn geen advies is verleend, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
§5. Het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 3, en de adviesverlening, vermeld in paragraaf 4, kunnen volledig of gedeeltelijk samenvallen.
Na het verstrijken van de onderzoeks- en adviesperiode is het college van burgemeester en schepenen belast met het bundelen en coördineren van alle advie- zen, opmerkingen en bezwaren ten behoeve van de gemeenteraad. Het college van burgemeester en schepenen kan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening met die taak belasten.
§6. De gemeenteraad beslist over de vrijgave van een woonreservegebied binnen een vervaltermijn van negentig dagen na het einde van het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 3, dan wel na het einde van de adviesperiode, vermeld in paragraaf 4, waarbij gerekend wordt vanaf de meest recente datum.
§7. Een gemeenteraadsbesluit tot vrijgave van een woonreservegebied wordt onmiddellijk met een beveiligde zending aan het departement bezorgd.
De Vlaamse Regering beschikt over een termijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in het eerste lid, om de uitvoering van het gemeenteraadsbesluit tot vrijgave te schorsen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. Het gemeenteraadsbesluit tot vrijgave kan alleen worden geschorst:
1° wegens kennelijke onverenigbaarheid met de bepalingen van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of het gemeentelijk of intergemeentelijk beleidsplan ruimte;
2° wegens strijdigheid met bekendgemaakte gewestelijke bestuurshandelingen of beleidsbeslissingen over ruimtelijke plannen, projecten of de vrijwaring van het waterbergend vermogen in bepaalde gebieden;
3° wegens de niet-naleving van substantiële vormvereisten of de vereisten van artikel 5.6.11.
Een afschrift van het schorsingsbesluit wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending aan het college van burgemeester en schepenen bezorgd.
In geval van schorsing beschikt de gemeenteraad over een termijn van negentig dagen, die ingaat op de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan het college van burgemeester en schepenen, om een nieuw gemeenteraadsbesluit tot vrijgave van het woonreservegebied te nemen. In dat nieuwe gemeenteraadsbesluit kunnen ten opzichte van het geschorste gemeenteraadsbesluit alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op het schorsingsbesluit of die eruit voortvloeien.
Als de gemeenteraad binnen de termijn van negentig dagen geen nieuw gemeenteraadsbesluit neemt, vervalt het geschorste gemeenteraadsbesluit.
Een nieuw gemeenteraadsbesluit tot vrijgave van een woonreservegebied wordt onmiddellijk met een beveiligde zending aan het departement bezorgd.
De Vlaamse Regering beschikt vervolgens over een termijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in het vijfde lid, om het nieuwe gemeenteraadsbesluit te vernietigen. Het gemeenteraadsbesluit tot vrij- gave kan alleen vernietigd worden op basis van de redenen, vermeld in het tweede lid. Een vernietiging kan volledig of gedeeltelijk zijn.
§8. Als een gemeenteraadsbesluit tot vrijgave van een woonreservegebied niet tijdig is geschorst of vernietigd, wordt het bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en wordt het opgenomen in het plannenregister, vermeld in artikel 5.1.1.
Het gemeenteraadsbesluit treedt in werking veertien dagen na de bekendma- king bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.
§9. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot:
1° de vorm en inhoud en de wijze van indienen van een aanvraag tot overleg over een gehele of gedeeltelijke vrijgave;
2° de uitnodiging tot dergelijk overleg;
3° de uitwisseling van dossierstukken en adviesvragen en adviezen.
Artikel 5.6.13. (07/07/2023- ...)
De voorwaarden en eventuele lasten van een gemeenteraadsbesluit tot vrijgave van een woonreservegebied kunnen worden gewijzigd met overeen- komstige toepassing van artikel 5.6.11 en 5.6.12.
Artikel 5.6.14. (07/07/2023- ...)
Voor gronden in woonreservegebied gelegen binnen het niet-vervallen gedeelte van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden of waarvoor een niet-vervallen vergunning voor groepswoningbouw is afgegeven, gelden de voorschriften van artikel 5.1.0 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen, met dien verstande dat de eventuele verkavelingsvoorschriften blijven bestaan. De verkavelingsvoorschriften kunnen bijgesteld worden met toepassing van artikel 84, 85 en 86 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Artikel 5.6.15. (07/07/2023- ...)
Gemeenten kunnen de bestemming, de inrichting of het beheer van het woonreservegebied vastleggen in een ruimtelijk uitvoeringsplan of in het herkenbare onderdeel van een projectbesluit dat geldt als ruimtelijk uitvoeringsplan.
Voor gronden waarvoor op 1 januari 2040 geen gemeenteraadsbesluit tot vrijgave van een woonreservegebied is genomen overeenkomstig artikel 5.6.11 en 5.6.12 en die evenmin een herbestemming hebben gekregen via een ruimtelijk uitvoeringsplan, stelt de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 december 2043 een ruimtelijk uitvoeringsplan waarin het gebied begrepen is, definitief vast.
Artikel 5.7.1. (30/12/2017- ...)
... (vernietigd bij arrest Grondwettelijk Hof 145/2019 van 17 oktober 2019) arrest 145/2019
Artikel 6.1.1. (01/04/2021- 31/03/2026)
In deze titel wordt verstaan onder :
1° gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur: het personeelslid dat belast is met de uitvoering van de handhaving van de ruimtelijke ordening, vermeld in deze titel, bevoegd voor het grondgebied van een of meer gemeenten die het college of de colleges van burgemeester en schepenen van de gemeente of de gemeenten in kwestie daarvoor als zodanig hebben aangesteld zoals vermeld in artikel 1.4.9, tweede lid;
2° gewestelijke entiteit: de subentiteit, die de Vlaamse Regering aanwijst om de alternatieve en bestuurlijke geldboete of de exclusieve geldboete op te leggen zoals bedoeld in artikel 16.1.2, 4°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
3° gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur: het gewestelijke personeelslid dat belast is met de uitvoering van de handhaving van de ruimtelijke ordening, vermeld in deze titel, bevoegd voor het geheel of voor onderdelen van het grondgebied van het Vlaamse Gewest, die de Vlaamse Regering als zodanig heeft aangesteld als gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur zoals vermeld in artikel 1.4.9, tweede lid;
4° Handhavingscollege : het administratief rechtscollege, vermeld in artikel 16.4.19 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
5° openruimtegebied : hetzij de landelijke en recreatiegebieden, aangewezen op plannen van aanleg, voor zover ze geen ruimtelijk kwetsbaar gebied uitmaken, hetzij de gebieden, aangewezen op ruimtelijke uitvoeringsplannen, die vallen onder een van de volgende categorieën :
a) de categorie van gebiedsaanduiding `landbouw' of `recreatie';
b) de subcategorie `gemengd openruimtegebied', voor zover het gebied geen onderdeel is van het Vlaams Ecologisch Netwerk;
6° overtreder : de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die het stedenbouwkundige misdrijf of de stedenbouwkundige inbreuk heeft uitgevoerd, er opdracht toe heeft gegeven of er zijn medewerking aan heeft verleend;
7° ....
8° verbalisant ruimtelijke ordening: het personeelslid, bedoeld in artikel 6.2.5/1, dat belast is met de uitvoering van de handhaving van de ruimtelijke ordening vermeld in deze titel.
Artikel 6.1.2. (01/03/2018- 31/03/2026)
De toepassing van deze titel strekt tot vrijwaring van de goede ruimtelijke ordening, bedoeld in artikel 4.3.1, § 2, van deze codex.
Artikel 6.1.3. (01/04/2021- 31/03/2026)
Artikel 16.2.1 tot en met 16.2.4 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6.1.4. (06/09/2014- ...)
...
Artikel 6.1.5. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.6. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.7. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.8. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.9. (19/08/2010- ...)
...
Artikel 6.1.10. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.11. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.12. (19/08/2010- ...)
...
Artikel 6.1.13. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.14. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.15. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.16. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.17. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.18. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.19. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.20. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.21. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.22. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.23. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.24. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.25. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.26. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.27. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.28. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.29. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.30. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.31. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.32. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.33. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.34. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.35. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.36. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.37. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.38. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.39. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.40. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.41. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.42. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.43. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.44. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.45. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.46. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.47. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.48. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.49. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.50. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.51. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.52. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.53. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.54. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.55. (01/09/2009- ...)
...
Artikel 6.1.56. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.57. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.1.58. (01/03/2018- ...)
...
Artikel 6.2.1. (01/03/2018- 31/03/2026)
De hierna volgende handelingen en omissies worden stedenbouwkundige misdrijven genoemd, en worden bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en met een geldboete van 26 euro tot 400.000 euro of met een van deze straffen alleen :
1° het uitvoeren van de handelingen, vermeld in artikel 4.2.1 en artikel 4.2.15, hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, verkavelingsvergunning, omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, hetzij in strijd met de betreffende vergunning, of het verder uitvoeren van de handelingen, vermeld in artikel 4.2.1 en artikel 4.2.15, hetzij na verval, vernietiging of het verstrijken van de termijn van de betreffende vergunning, hetzij in geval van schorsing van de betreffende vergunning;
2° het uitvoeren van de handelingen in strijd met een ruimtelijk uitvoeringsplan als vermeld in titel II, hoofdstuk II, of met de stedenbouwkundige en verkavelingsverordeningen, vermeld in artikel 2.3.1 tot en met 2.3.3, tenzij de uitgevoerde handelingen vergund zijn of tenzij het gaat om de handelingen, vermeld in artikel 6.2.2, 6° ;
3° het verder uitvoeren van de handelingen in strijd met het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomend geval, de beschikking in kort geding;
4° het na 1 mei 2000 plegen van een schending, op welke wijze ook, van de plannen van aanleg en verordeningen die tot stand zijn gekomen volgens de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, en die van kracht blijven zolang en in de mate dat ze niet vervangen worden door nieuwe voorschriften, uitgevaardigd krachtens deze codex, tenzij de uitgevoerde werken, handelingen of wijzigingen vergund zijn of tenzij het gaat om de handelingen, vermeld in artikel 6.2.2, 6° ;
5° het uitvoeren van handelingen die een schending zijn op de bouw- en verkavelingsvergunningen die zijn verleend krachtens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996;
6° het uitvoeren van handelingen in een conform artikel 5.6.8 aangeduid watergevoelig openruimtegebied die:
a) of niet zijn toegelaten in artikel 5.6.8, § 3, tenzij deze handelingen vergund of vergund geacht zijn en, voor zover het gebied niet opgeheven wordt met toepassing van artikel 5.6.8, § 7;
b) of die de voorwaarden die door de Vlaamse Regering worden verbonden aan de schrapping vermeld in artikel 5.6.8, § 7, derde lid schenden, tenzij deze handelingen vergund of vergund geacht zijn;
7° het als eigenaar toestaan of aanvaarden dat een van de misdrijven, vermeld in punt 1° tot en met 6°, worden gepleegd.
De minimumstraffen zijn echter een gevangenisstraf van vijftien dagen en een geldboete van 2000 euro, of een van die straffen alleen, als de misdrijven, vermeld in het eerste lid, gepleegd worden door instrumenterende ambtenaren, vastgoedmakelaars en andere personen die in de uitoefening van hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, verkavelen, te koop of te huur zetten, verkopen of verhuren, bouwen of vaste of verplaatsbare inrichtingen ontwerpen en/of opstellen of personen die bij die verrichtingen als tussenpersonen optreden, bij de uitoefening van hun beroep.
Artikel 6.2.2. (20/07/2024- 31/03/2026)
De hierna volgende handelingen en omissies worden stedenbouwkundige inbreuken genoemd, en worden bestraft met een exclusieve bestuurlijke geldboete van maximaal 400.000 euro :
1° de instandhouding van de illegale gevolgen van de misdrijven, vermeld in artikel 6.2.1, eerste lid, voor zover die gevolgen zich situeren in kwetsbaar gebied;
2° het schenden van de verplichtingen, vermeld in artikel 6.3.6, § 2, tweede en vierde lid, en artikel 6.4.9, § 2, tweede en vierde lid;
3° het uitvoeren van de handelingen, vermeld in artikel 4.2.2 en 4.2.5, die voorafgaan aan de voorafgaande uitdrukkelijke of stilzwijgende aktename, vermeld in artikel 6, tweede lid van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
4° het schenden van de informatieplicht, vermeld in artikel 5.2.1 tot en met 5.2.6;
5° het uitvoeren van handelingen zonder de controle van een architect als die controle verplicht is met toepassing van artikel 4 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van den titel en van het beroep van architect en de uitvoeringsbesluiten ervan;
6° het uitvoeren van de handelingen, vermeld in artikel 4.4.1, § 3, tweede lid, in strijd met bijzondere plannen van aanleg, gemeentelijke uitvoeringsplannen en verkavelingsvergunningen of omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden, voor zover die plannen of vergunningen, of de relevante delen ervan niet zijn opgenomen in een door de gemeenteraad vastgestelde lijst als vermeld in het voormelde artikel;
7° het als eigenaar toestaan of aanvaarden dat de inbreuken, vermeld in punt 1°, 3°, 5° en 6°, worden gepleegd.
Artikel 6.2.3. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. Als verbalisanten ruimtelijke ordening vaststellen dat een stedenbouwkundige inbreuk of een stedenbouwkundig misdrijf dreigt te worden gepleegd, kunnen ze alle raadgevingen geven die ze nuttig achten om dat te voorkomen.
§ 2. Als de verbalisanten ruimtelijke ordening bij de uitoefening van hun respectieve opdrachten een stedenbouwkundige inbreuk of een stedenbouwkundig misdrijf vaststellen, kunnen ze de vermoedelijke overtreder en eventuele andere betrokkenen ertoe aanmanen om de nodige maatregelen te nemen om de inbreuk of het misdrijf te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of een herhaling ervan te voorkomen. Als de adressant van de aanmaning, in voorkomend geval na rappel, nalaat om de gevraagde maatregelen te nemen binnen het daarvoor bepaalde tijdsbestek, geldt een aangifteplicht van het misdrijf of de inbreuk bij de gemeentelijke en gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur en bij de burgemeester. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen ter uitvoering van deze onderafdeling.
Artikel 6.2.4. (01/03/2018- 31/03/2026)
Onverminderd de bevoegdheden van de agenten en de officieren van gerechtelijke politie zijn de verbalisanten ruimtelijke ordening bevoegd om de misdrijven, omschreven in dit hoofdstuk, op te sporen en vast te stellen door een proces-verbaal dat ze onmiddellijk bezorgen aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar het misdrijf is gepleegd. De processen-verbaal waarin de misdrijven, omschreven in dit hoofdstuk, worden vastgesteld, gelden tot bewijs van het tegendeel. Als de vermoedelijke overtreder bekend is, wordt een kopie van het proces-verbaal met een beveiligde zending betekend aan de vermoedelijke overtreder. Die betekening gebeurt binnen een termijn van veertien dagen na de datum van de afsluiting van het proces-verbaal.
De agenten, officieren van de gerechtelijke politie en de verbalisanten ruimtelijke ordening hebben toegang tot de bouwplaats en de gebouwen om alle nodige opsporingen en vaststellingen te verrichten. Als deze verrichtingen de kenmerken van een huiszoeking dragen, mogen ze alleen worden uitgevoerd op voorwaarde dat de politierechter daarvoor een machtiging heeft verstrekt. Een afschrift van een proces-verbaal waarin een misdrijf wordt vastgesteld of van een navolgend proces-verbaal waarin het vrijwillig herstel of de regularisatie wordt vastgesteld, wordt altijd gericht aan de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gewestelijke entiteit en de gemeente van het grondgebied waarop de handelingen hebben plaatsgevonden.
Artikel 6.2.5. (29/06/2019- 31/03/2026)
De agenten en de officieren van gerechtelijke politie en de verbalisanten ruimtelijke ordening kunnen bij de vaststelling van een stedenbouwkundige inbreuk zonder samenloop met een stedenbouwkundig misdrijf, een verslag van vaststelling opstellen dat ze onmiddellijk bezorgen aan de gewestelijke entiteit. Artikel 6.2.4, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de vorm van het verslag van vaststelling.
Een afschrift van het verslag van vaststelling wordt altijd gericht aan de vermoedelijke overtreders, de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur en de gemeente van het grondgebied waarop die handelingen werden uitgevoerd of waar dat gebruik plaatsvond. Als in het verslag van vaststelling feiten worden vastgesteld die milieu-inbreuken uitmaken wegens schending van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en van titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid of de uitvoeringsbesluiten ervan, wordt een afschrift bezorgd aan de gewestelijke overheden, belast met de handhaving van die inbreuken. De Vlaamse Regering kan nader bepalen welke van deze gewestelijke overheden al dan niet een afschrift moeten ontvangen.
Als in samenhang met de stedenbouwkundige inbreuk tegelijkertijd een stedenbouwkundig misdrijf wordt vastgesteld, dan wordt de vaststelling van de stedenbouwkundige inbreuk opgenomen in het proces-verbaal, vermeld in artikel 6.2.4.
Artikel 6.2.5/1. (29/06/2019- 31/03/2026)
§ 1. De volgende personen kunnen verbalisant ruimtelijke ordening zijn:
1° de personeelsleden van de entiteit, bevoegd voor de uitvoering van de handhavingstaken met betrekking tot de ruimtelijke ordening, die daarvoor worden aangewezen door de Vlaamse Regering;
2° de personeelsleden van het Vlaamse Gewest van andere entiteiten, die daarvoor worden aangewezen door de Vlaamse Regering;
3° de personeelsleden van de gemeente, die daarvoor worden aangewezen door het college van burgemeester en schepenen;
4° de personeelsleden van een intergemeentelijk samenwerkingsverband, die daarvoor worden aangewezen door de colleges van burgemeester en schepenen.
De Vlaamse Regering kan voorwaarden, die onder meer betrekking kunnen hebben op de scholingsvereisten, bepalen waaraan de verbalisanten ruimtelijke ordening moeten voldoen.
§ 2. De Vlaamse Regering wijst onder de gewestelijke personeelsleden die als verbalisant ruimtelijke ordening zijn aangewezen, degenen aan die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, verkrijgen om misdrijven als vermeld in dit hoofdstuk, op te sporen en vast te stellen in een proces-verbaal.
§ 3. Contractuele personeelsleden kunnen alleen verbalisant ruimtelijke ordening zijn als ze zijn beëdigd. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden van de eedaflegging bepalen.
Een beëdiging op grond van artikel 187 van het decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017 geldt tevens als eedaflegging in de zin van het eerste lid.
§ 4. De Vlaamse Regering kan de aanwijzingsbevoegdheid, vermeld in paragraaf 1 en 2, delegeren.
Artikel 6.2.6. (01/03/2018- 31/03/2026)
De inbreuken, vermeld in artikel 6.2.2, kunnen worden bestraft met een exclusieve bestuurlijke geldboete. De misdrijven, vermeld in artikel 6.2.1, eerste lid, kunnen worden bestraft door de strafrechter of kunnen worden bestraft met een alternatieve bestuurlijke geldboete.
Artikel 6.2.7. (12/07/2018- 31/03/2026)
§ 1. De bestuurlijke geldboete is een sanctie waarbij de gewestelijke entiteit een overtreder ertoe verplicht een geldsom te betalen.
Ze wordt afgestemd op de ernst van het stedenbouwkundige misdrijf of de stedenbouwkundige inbreuk. Er wordt ook rekening gehouden met de frequentie en de omstandigheden waarin de overtreder stedenbouwkundige inbreuken of misdrijven heeft gepleegd of beëindigd.
§ 2. Op vraag van de overtreder, kan de bestuurlijke geldboete worden opgelegd met uitstel van tenuitvoerlegging gedurende een proefperiode die niet minder dan een jaar en niet meer dan drie jaar mag bedragen.
Het uitstel wordt van rechtswege herroepen als gedurende de proeftijd een nieuw stedenbouwkundig misdrijf of een nieuwe stedenbouwkundige inbreuk is gepleegd, met een veroordeling tot een straf of het opleggen van een bestuurlijke geldboete tot gevolg.
Artikel 6.2.8. (30/12/2017- ...)
...
Artikel 6.2.9. (01/03/2018- 31/03/2026)
Onverminderd artikel 6.2.13, § 3, derde lid, zijn de regels die van toepassing zijn op het verval van de strafvordering voor stedenbouwkundige misdrijven, van overeenkomstige toepassing op het verval van de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete.
Met toepassing van het eerste lid verjaart de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete na verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop het stedenbouwkundig misdrijf is gepleegd, of na verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de stedenbouwkundige inbreuk is gepleegd. De verjaring wordt gestuit door daden van onderzoek of van vervolging, verricht binnen die termijn.
Voor de toepassing van dit artikel wordt het opstellen van een verslag van vaststelling of een proces-verbaal door een bevoegde verbalisant steeds beschouwd als een daad van onderzoek. Het betekenen van een voornemen om een bestuurlijke geldboete op te leggen, wordt steeds beschouwd als een daad van vervolging.
Artikel 6.2.10. (01/03/2018- 31/03/2026)
Voor de toepassing van deze afdeling wordt de betekening met een aangetekende brief geacht te zijn uitgevoerd op de derde werkdag na de afgifte bij de post, behalve in geval van bewijs van het tegendeel.
Artikel 6.2.11. (20/07/2024- 31/03/2026)
§ 1. De opgelegde bestuurlijke geldboeten worden door het departement van de Vlaamse overheid geïnd en ingevorderd ten voordele van het BRV-fonds. Het voormelde departement is gemachtigd om aan de schuldenaars van opeisbare bestuurlijke geldboetes die bijzondere omstandigheden kunnen bewijzen, uitstel of spreiding van betaling toe te staan.
§ 2. Als de betrokkene in gebreke blijft bij het betalen van de verschuldigde bestuurlijke geldboeten, verhoogd met de invorderingskosten, worden die bedragen bij dwangbevel ingevorderd. Het dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door een ambtenaar die de Vlaamse Regering daarvoor heeft aangewezen.
§ 3. Het dwangbevel wordt aan de schuldenaar bij deurwaardersexploot betekend.
Binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van het dwangbevel kan de schuldenaar verzet doen door het Vlaamse Gewest te laten dagvaarden.
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Het Vlaamse Gewest kan de rechter verzoeken om de schorsing van de tenuitvoerlegging op te heffen.
§ 4. Op grond van het uitvoerbaar verklaard dwangbevel en tot zekerheid van de voldoening van de opgelegde bestuurlijke geldboeten, heeft het Vlaamse Gewest een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de schuldenaar en kan het een wettelijke hypotheek nemen op alle daarvoor vatbare en in het Vlaamse Gewest gelegen of geregistreerde goederen van de schuldenaar.
Het voorrecht, vermeld in paragraaf 1, neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten, vermeld in artikel 19 en 20 van de Hypotheekwet van 16 december 1851, en in artikel 23 van het Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen.
De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt krachtens het uitvoerbaar verklaarde en betekende dwangbevel. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaar, vermeld in paragraaf 2. De inschrijving heeft plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een afschrift van het dwangbevel dat eensluidend wordt verklaard door die ambtenaar en dat melding maakt van de betekening ervan.
Artikel XX.113, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de opgelegde bestuurlijke geldboeten en, in voorkomend geval, de bijbehorende expertisekosten en de opgelegde voordeelontnemingen waarvoor een dwangbevel werd uitgevaardigd en waarvan betekening aan de schuldenaar is gedaan voor het vonnis van faillietverklaring.
§ 5. De vordering tot betaling van de bestuurlijke geldboete verjaart na verloop van driehonderdvijfenzestig dagen. Die termijn gaat in op de dag die volgt op de dag waarop de bestuurlijke geldboete moest worden betaald. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
§ 6. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van dit artikel.
Artikel 6.2.12. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. Na de ontvangst van een verslag van vaststelling als vermeld in artikel 6.2.5, eerste lid, waaruit het bestaan van een inbreuk blijkt, kan de gewestelijke entiteit binnen een termijn van zestig dagen zijn voornemen om een bestuurlijke geldboete op te leggen met een beveiligde zending betekenen aan de vermoedelijke overtreder of overtreders. Hetzelfde geldt na ontvangst van een proces-verbaal als vermeld in artikel 6.2.5, derde lid, met dien verstande dat de termijn van zestig dagen pas aanvangt na ontvangst van de beslissing van de procureur des Konings, vermeld in artikel 6.2.13, § 3, eerste lid, of, bij gebreke daaraan, na het verstrijken van de termijnen, vermeld in artikel 6.2.13, § 2.
De vermoedelijke overtreder wordt uitgenodigd om binnen een termijn van dertig dagen die volgt op de betekening, zijn verweer schriftelijk mee te delen. Hij wordt erop gewezen dat hij : De gewestelijk entiteit kan een verbalisant ruimtelijke ordening verzoeken om aanvullende inlichtingen te verstrekken. § 2. Binnen een termijn van negentig dagen na de betekening van het bericht, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, beslist de gewestelijke entiteit over het opleggen van een bestuurlijke geldboete. Die beslissing wordt met een beveiligde zending aan de vermoedelijke overtreder betekend binnen een termijn van tien dagen na de dag waarop ze werd genomen. § 3. Met inachtneming van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen vermeldt de beslissing minstens het eventueel opgelegde bedrag, de beroepsmogelijkheden en de voorwaarden van het beroep, alsook de termijn waarbinnen en de manier waarop de exclusieve bestuurlijke geldboete moet worden betaald. § 4. Binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de vermoedelijke overtreder op de hoogte wordt gebracht van de beslissing van de gewestelijke entiteit tot het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete, kan degene aan wie de boete is opgelegd, beroep indienen bij het Handhavingscollege, vermeld in artikel 16.4.19 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, volgens de procedure, vermeld in hoofdstuk 3, afdelingen 1 en 2, en hoofdstuk 4, afdelingen 1, 2 en 4, van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges. Het beroep schorst de bestreden beslissing.
1° zijn schriftelijk verweer mondeling kan toelichten. De vermoedelijke overtreder richt daarvoor aan de gewestelijke entiteit een aanvraag binnen dertig dagen na de betekening;
2° op verzoek de documenten waarop het voornemen tot het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete berust, kan inzien en er kopieën van kan krijgen.
Artikel 6.2.13. (12/07/2018- 31/03/2026)
§ 1. Bij de vaststelling van een misdrijf als vermeld in artikel 6.2.1, eerste lid, bezorgt de verbalisant samen met het proces-verbaal een schriftelijk verzoek aan de procureur des Konings, waarin de procureur des Konings gevraagd wordt zich uit te spreken over de al dan niet strafrechtelijke behandeling van het misdrijf.
§ 2. De procureur des Konings beschikt over een periode van honderdtachtig dagen, te rekenen vanaf de dag waarop hij het proces-verbaal heeft ontvangen, om een beslissing over het verzoek te nemen. Voor die periode verstreken is, kan ze gemotiveerd eenmalig verlengd worden met een aanvullende periode van maximaal honderdtachtig dagen. De procureur des Konings brengt de gewestelijke entiteit onmiddellijk op de hoogte van die verlenging. Tijdens die periode van honderdtachtig dagen, eventueel verlengd met een aanvullende periode van maximaal honderdtachtig dagen, kan er geen bestuurlijke geldboete worden opgelegd.
§ 3. De procureur des Konings deelt zijn beslissing mee aan de gewestelijke entiteit, de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester.
Een beslissing houdende strafrechtelijke behandeling sluit het opleggen van een bestuurlijke geldboete uit. De oplegging van een bestuurlijke geldboete is ook uitgesloten als de procureur des Konings nalaat om tijdig zijn beslissing mee te delen aan de gewestelijke entiteit.
Een beslissing houdende geen strafrechtelijke behandeling van het stedenbouwkundige misdrijf houdt het verval van de strafvordering met betrekking tot dit misdrijf in, maar laat de strafvordering met betrekking tot andere feiten onverminderd bestaan, zelfs in geval van eenheid van opzet.
§ 4. Een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd aan alle overtreders. Ze bedraagt maximaal 2.000.000 euro.
De bestuurlijke geldboete wordt opgelegd en ingevorderd conform artikel 6.2.11 en 6.2.12 met dien verstande dat de termijn waarbinnen de vermoedelijke overtreder op de hoogte moet worden gebracht van het voornemen om een bestuurlijke geldboete op te leggen, dertig dagen bedraagt en pas aanvangt na ontvangst van de beslissing, vermeld in paragraaf 3. De termijn waarbinnen moet worden beslist over het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete, bedraagt honderdtachtig dagen.
Binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de vermoedelijke overtreder op de hoogte wordt gebracht van de beslissing van de gewestelijke entiteit tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete, kan degene aan wie de boete is opgelegd, beroep indienen bij het Handhavingscollege, vermeld in artikel 16.4.19 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, volgens de procedure, vermeld in hoofdstuk 3, afdelingen 1 en 2, en hoofdstuk 4, afdelingen 1, 2 4, van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges. Het beroep schorst de bestreden beslissing.
§ 5. Wanneer een alternatieve bestuurlijke geldboete wordt opgelegd, wordt de opsteller van het proces-verbaal dat daartoe geleid heeft, daarvan in kennis gesteld.
Artikel 6.2.14. (01/03/2018- 31/03/2026)
De gewestelijke entiteit kan een voorstel tot betaling van een geldsom doen als hij van mening is dat volgens de vaststellingen in het verslag van vaststelling of het proces-verbaal onmiskenbaar vaststaat dat de overtreder de stedenbouwkundige inbreuk of het stedenbouwkundig misdrijf heeft gepleegd. Het voorstel kan, voor wat stedenbouwkundige misdrijven betreft, eerst worden gedaan na kennisname van een tijdige beslissing in de zin van artikel 6.2.13, § 3, derde lid.
De termijn waarin de geldsom betaald moet worden, bedraagt drie maanden. Het voorstel schorst de termijnen, vermeld in artikel 6.2.12, § 1, en artikel 6.2.13, § 4, tweede lid, tot het einde van de betalingstermijn. Na de betaling van de voorgestelde geldsom is het opleggen van een bestuurlijke geldboete niet langer mogelijk.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel.
Artikel 6.3.1. (20/07/2024- 31/03/2026)
§ 1. Naast de straf beveelt de rechtbank, ambtshalve of op vordering van een bevoegde overheid, een meerwaarde te betalen en/of bouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/of de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken. Dat gebeurt, met inachtneming van de volgende rangorde : Voor de diverse onderdelen van eenzelfde misdrijf kunnen verschillende herstelmaatregelen gecombineerd worden, bevolen volgens de rangorde, vermeld in het eerste lid. Het bevolen herstel dekt steeds de volledige illegaliteit ter plaatse, ook al werd die mee veroorzaakt door stedenbouwkundige misdrijven of inbreuken die niet bij de rechter aanhangig zijn. § 2. Onder bevoegde overheid als vermeld in deze afdeling, wordt verstaan: het Openbaar Ministerie, de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur in naam van het Vlaamse Gewest, alsook de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester in naam van de gemeente. § 3. De herstelvordering van de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester wordt, met naleving van artikel 6.3.10 en respectievelijk in naam van het Vlaamse Gewest of van de gemeente, met een gewone brief ingeleid bij het openbaar ministerie. De Vlaamse Regering kan nadere formele voorwaarden vastleggen waaraan de herstelvordering op straffe van onontvankelijkheid moet voldoen. § 4. De rechtbank bepaalt een termijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen en kan, op vordering van de bevoegde overheid, ook een dwangsom bepalen. § 5. De meerwaarde is een vergoeding voor het behoud van een ruimtelijke situatie die volgens de actuele regelgeving, stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften, niet legaliseerbaar is. Zolang sprake is van een illegale ruimtelijke situatie, geldt voor de toepassing van dit artikel een onweerlegbaar vermoeden van niet-legaliseerbaarheid. De rechtbank bepaalt het bedrag van de meerwaarde. De rechtbank hanteert daarvoor de forfaitaire bedragen, bepaald door de Vlaamse Regering, maar kan het aldus bekomen bedrag ambtshalve of op verzoek verminderen als dat bedrag kennelijk de vergoeding te boven gaat om de schade aan de goede ruimtelijke ordening te herstellen. Bij een veroordeling tot de betaling van een meerwaarde kan de veroordeelde zich op een geldige wijze kwijten door binnen de termijn, vermeld paragraaf 4, de legaliteit te herstellen door het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, het staken van het strijdige gebruik of het verkrijgen van een regularisatievergunning en uitvoering van de daarin begrepen voorwaarden. De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de betaling van de meerwaarde. § 6. De dagvaarding is maar ontvankelijk na overschrijving van de gedinginleidende akte in het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie van het gebied waar de goederen liggen. Elke eindbeslissing die in de zaak gewezen is, wordt op de kant van de overgeschreven gedinginleidende akte ingeschreven op de wijze, vermeld in artikel 84 van de Hypotheekwet van 16 december 1851. Bij gebrek aan een overschrijving wordt de eindbeslissing ingeschreven op de kant van de overschrijving van de titel van verkrijging.
1° als het gevolg van het misdrijf kennelijk verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening, het betalen van een meerwaarde;
2° als dit kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen, de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken;
3° in de andere gevallen, de uitvoering van het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik.
Artikel 6.3.2. (01/03/2018- 31/03/2026)
Als de herstelvordering van de burgerlijke partij niet overeenstemt met de herstelmaatregelen, voorgeschreven met toepassing van artikel 6.3.1, bepaalt de rechtbank de herstelmaatregelen die ze passend acht.
Artikel 6.3.3. (20/07/2024- 31/03/2026)
§ 1. De bevoegde overheid kan ook voor de burgerlijke rechtbank de herstelmaatregelen en dwangsom, vermeld in artikel 6.3.1, vorderen, ongeacht of de te herstellen schade veroorzaakt is door stedenbouwkundige misdrijven of inbreuken.
De herstelvordering wordt met naleving van artikel 6.3.10 bij de burgerlijke rechtbank ingeleid door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, respectievelijk in naam van het Vlaamse Gewest of van de gemeente. § 2. De dagvaarding is maar ontvankelijk na de overschrijving van de gedinginleidende akte in het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie van het gebied waar de goederen liggen. Elke eindbeslissing die in de zaak gewezen is, wordt op de kant van de overgeschreven gedinginleidende akte ingeschreven op de wijze, vermeld in artikel 84 van de Hypotheekwet van 16 december 1851. Bij gebrek aan een overschrijving wordt de eindbeslissing ingeschreven op de kant van de overschrijving van de titel van verkrijging. § 3. Het vorderingsrecht van de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester verjaart als volgt:
De Vlaamse Regering kan nadere formele voorwaarden vastleggen waaraan de herstelvordering op straffe van onontvankelijkheid moet voldoen.
1° in ruimtelijk kwetsbaar gebied: na verloop van tien jaar;
2° in open ruimtegebied: na verloop van tien jaar;
3° in de andere gebieden: na verloop van vijf jaar.
Bij herstelvorderingen voor stedenbouwkundige misdrijven nemen de termijnen, vermeld in het eerste lid, een aanvang de dag waarop het misdrijf is voltooid. In afwijking van het eerste lid kunnen herstelvorderingen voor de burgerlijke rechtbank, gebaseerd op stedenbouwkundige misdrijven, nooit verjaren voor het verval van de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete. Artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering en de gemeenrechtelijke schorsings- en stuitingsgronden betreffende burgerlijke rechtsvorderingen die volgen uit een misdrijf, blijven van toepassing.
Bij herstelvorderingen voor stedenbouwkundige inbreuken voor de burgerlijke rechtbank neemt de verjaringstermijn een aanvang de dag die volgt op de dag waarop de eerste strafbare handeling of omissie, al dan niet deel uitmakend van feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden, is gesteld. De gemeenrechtelijke schorsings- en stuitingsgronden, vermeld in de artikelen 2242 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, blijven van toepassing.
Artikel 6.3.4. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. Als de plaats niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn in de vorige staat wordt hersteld, als het strijdige gebruik niet binnen die termijn wordt gestaakt of als de bouw- of aanpassingswerken niet binnen die termijn worden uitgevoerd, beveelt het vonnis of arrest altijd dat de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester ambtshalve in de uitvoering ervan kunnen voorzien in de plaats en op kosten van de veroordeelde.
Het opstarten van een ambtshalve uitvoering geschiedt met naleving van artikel 6.3.10, § 1. Er wordt onder verstaan :
1° hetzij het aanvatten van een gunningsprocedure tot aanwijzing van een particulier die het vonnis of het arrest zal uitvoeren;
2° hetzij het schriftelijk of mondeling belasten van een particulier, binnen een raamovereenkomst, tot uitvoering van het vonnis of arrest;
3° hetzij het geven van de nodige instructies aan een ambtenaar of een dienst voor de uitvoering van het vonnis of arrest.
De overheid of de particulier die het vonnis of het arrest uitvoert, is gerechtigd om de materialen en voorwerpen, afkomstig van de herstelling van de plaats of van de staking van het strijdig gebruik te verkopen, te vervoeren en te verwijderen.
De overtreder die in gebreke blijft, is verplicht alle uitvoeringskosten, verminderd met de opbrengst van de verkoop van materialen en voorwerpen, te vergoeden op vertoon van een staat die de overheid, vermeld in het eerste lid, heeft opgesteld of die de beslagrechter in de burgerlijke rechtbank begroot en uitvoerbaar verklaard heeft.
De verjaring van het recht op het uitvoeren van de herstelmaatregel neemt een aanvang vanaf het verstrijken van de termijn die de rechtbank heeft bepaald voor de tenuitvoerlegging ervan.
§ 2. De meerwaarde en de kosten die verbonden zijn aan de ambtshalve uitvoering, vermeld in paragraaf 1, kunnen ook worden verhaald op de titularis van een zakelijk recht, verkregen onder bezwarende titel en middels een authentieke akte, verleden na de inwerkingtreding van dit lid, op het goed dat het voorwerp uitmaakte van het vonnis of arrest.
Op voorwaarde dat de titel al was overgeschreven vóór de gedinginleidende akte, vermeld in artikel 6.3.1, § 6, en 6.3.3, § 2, blijft het verhaal van de kosten die verbonden zijn aan de ambtshalve uitvoering, vermeld in paragraaf 1, evenwel beperkt tot de verrijking die de titularis van het zakelijk recht ingevolge de uitvoering van de opgelegde herstelmaatregel heeft verkregen.
§ 3. De meerwaarde en de kosten die verbonden zijn aan de ambtshalve uitvoering, vermeld in paragraaf 1, worden, samen met de invorderingskosten, gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die zich uitstrekt tot alle zakelijke rechten die toebehoren aan de veroordeelde, vermeld in paragraaf 1, en die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of geheel of gedeeltelijk wordt doorgehaald conform hoofdstuk IV en V van de Hypotheekwet van 16 december 1851. De hypotheek wordt ingeschreven op voorlegging van een afschrift van de rechterlijke beslissing waarin de herstelmaatregelen worden opgelegd, niettegenstaande beroep of verzet.
Daarnaast kan een wettelijke hypotheek ingeschreven worden op alle zakelijke rechten van de titularis van een zakelijk recht op het goed dat het voorwerp uitmaakt van de opgelegde herstelmaatregel, vermeld in artikel 6.3.1, § 1, of artikel 6.3.3, § 1, voor zover dit recht verkregen werd onder bezwarende titel en middels een authentieke akte, verleden na de inwerkingtreding van dit lid. Als diens titel echter al overgeschreven was vóór de overschrijving van de gedinginleidende akte, blijft de wettelijke hypotheek, voor de kosten die verbonden zijn aan de ambtshalve uitvoering, vermeld in paragraaf 1, beperkt tot het onroerend goed waarop de maatregel betrekking heeft, en dit ten belope van de verrijking die de titularis ingevolge de uitvoering van die maatregel zal verkrijgen of al verkregen heeft.
Het bestuur dat belast is met de inschrijving van de wettelijke hypotheek, kan op voorstel van de veroordeelde of de titularis van het zakelijk recht, vermeld in paragraaf 2, een alternatieve zekerheid aanvaarden of het onderpand van de hypotheek inperken, als daarvoor ernstige redenen bestaan en de alternatieve of ingeperkte zekerheid voldoende zijn voor de waarborging van de bedragen, vermeld in het eerste lid.
§ 4. Het bestuur dat belast is met de invordering van de dwangsom, is ertoe gemachtigd aan de schuldenaars die bijzondere omstandigheden kunnen bewijzen, uitstel of spreiding van betaling toe te staan.
De gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, vermeld in de betekening van de dwangsomtitel, kan, respectievelijk in naam van het Vlaamse Gewest of de gemeente, ambtshalve of op eenvoudig verzoek beslissen dat een opeisbare dwangsomschuld niet of maar gedeeltelijk wordt ingevorderd, zonder dat die beslissing betrekking kan hebben op de gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt. Er wordt in de beslissing rekening gehouden met de gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling, alsook met de gehele of gedeeltelijke realisatie van het herstel.
De Vlaamse Regering kan nadere voorwaarden vastleggen en procedurele regelen bepalen voor de toepassing van het tweede lid.
§ 5. Onverminderd paragraaf 4 kan het Vlaamse Gewest of de gemeente, respectievelijk vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering of het college van burgemeester en schepenen, op gemotiveerd verzoek tijdelijk of definitief afzien van verdere inning van een opeisbaar geworden dwangsomschuld. Dat kan voor het geheel of voor een gedeelte van de opeisbare schuldvordering zonder dat het betrekking kan hebben op de gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt. De Vlaamse Regering respectievelijk het college van burgemeester en schepenen kunnen hun beslissingsbevoegdheid delegeren.
Het gemotiveerde verzoek, met inbegrip van eventuele bijlagen, wordt ingediend met een beveiligde zending respectievelijk bij de Vlaamse Regering of haar gemachtigde of bij het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde. De verzoeker bezorgt een afschrift van het verzoek aan de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, vermeld in de betekening van de dwangsomtitel.
Binnen een ordetermijn van negentig dagen vanaf de dag na de ontvangst van de beveiligde zending wordt er uitspraak gedaan, in voorkomend geval, na het schriftelijke advies, vermeld in artikel 6.3.12, van de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering. De termijn van negentig dagen is geschorst vanaf de adviesaanvraag tot de dag dat het advies wordt verleend of tot de termijn voor het verlenen van advies is verstreken. Het advies is niet bindend.
De verzoeker wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de beslissing. De beslissing wordt ook bezorgd aan de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, vermeld in de betekening van de dwangsomtitel.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van deze paragraaf.
Artikel 6.3.5. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. Met betrekking tot definitieve rechterlijke herstelmaatregelen waarvan de uitvoeringstermijn al meer dan vijf jaar overschreden is, kan de bevoegde overheid die de titel heeft doen betekenen met bevel tot uitvoeren, een nieuwe uitvoeringstermijn als vermeld in artikel 6.3.1, § 4, verlenen in de vorm van een dading met de veroordeelden, hun rechtsopvolgers en de rechthebbenden van het onroerend goed waarop de herstelmaatregel rust.
Een nieuwe uitvoeringstermijn impliceert nooit het recht om te handelen in strijd met de bepalingen van dit decreet. Gedurende de nieuwe uitvoeringstermijn blijft de verjaring van het recht op uitvoeren van de definitieve rechterlijke herstelmaatregel geschorst.
§ 2. Die dading is maar mogelijk onder de volgende voorwaarden :
1° de vaststelling van een nieuwe uitvoeringstermijn staat de tenuitvoerlegging van de herstelmaatregel niet definitief in de weg;
2° alle personen met een zakelijk recht op het onroerend goed verbinden zich door de dading;
3° de nieuwe uitvoeringstermijn is niet langer dan vijftien jaar, en verstrijkt van rechtswege zodra het gebruik van het onroerend goed in kwestie wordt stopgezet door alle in de dading geïdentificeerde actuele gebruikers;
4° de dading bevat een betalingsplan voor de opeisbare dwangsomschuld, onverminderd de toepassing van de bevoegdheid, vermeld in artikel 6.3.4, § 4 en § 5;
5° het bestuur die de vordering heeft gedaan waarop de rechterlijke herstelmaatregel werd bevolen, gaat akkoord met het sluiten van de dading.
§ 3. De dading wordt binnen een termijn van twee maanden gekantmeld op de overschrijving van de dagvaarding, vermeld in artikel 6.3.1, § 6, of artikel 6.3.3, § 2.
§ 4. De vaststelling bij proces-verbaal dat het in de dading begrepen afbetalingsplan voor opeisbare dwangsomschuld niet werd nageleefd, heeft van rechtswege de ontbinding van de dading tot gevolg.
§ 5. Alle belanghebbenden kunnen verzet aantekenen tegen het verlenen van een nieuwe uitvoeringstermijn bij de rechter die de herstelmaatregel heeft opgelegd. Dat gebeurt door dagvaarding van de overheid die de dading heeft afgesloten.
De rechter kan de uitvoeringstermijn opheffen of verminderen als dat nodig blijkt voor de vrijwaring van de belangen van de partij die verzet aantekent.
Artikel 6.3.6. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. De veroordeelde brengt de stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren, onmiddellijk met een beveiligde zending ervan op de hoogte als hij de opgelegde herstelmaatregel vrijwillig heeft uitgevoerd.
Na de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, maakt de stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren, een proces-verbaal van vaststelling op. Bij gebrek aan een betekening met bevel tot uitvoeren is alleen de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur bevoegd om een proces-verbaal van vaststelling op te stellen. De stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren, zendt een afschrift van het proces-verbaal van vaststelling aan de andere stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester, die niet in de akte van betekening vermeld zijn als opdrachtgever de veroordeelde, diens rechtsopvolgers en de personen die zakelijke rechten hebben op het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van de opgelegde maatregelen. Behalve in geval van bewijs van het tegendeel, geldt alleen het proces-verbaal van vaststelling als bewijs van het herstel en van de datum van het herstel. § 2. Het proces-verbaal van vaststelling, vermeld in paragraaf 1, wordt conform artikel 84 van de Hypotheekwet van 16 december 1851 ingeschreven op de kant van de overschrijving, vermeld in artikel 6.3.1, § 6, en artikel 6.3.3, § 2. Zolang de inschrijving, vermeld in het eerste lid, niet is gedaan, moet de instrumenterende ambtenaar naar aanleiding van een authentieke akte die strekt tot de overdracht van een zakelijk recht, in een afzonderlijke akte er melding van maken dat voor het onroerend goed bij uitvoerbaar rechterlijk bevel, een verplichting werd uitgesproken om een herstelmaatregel uit te voeren. In die akte wordt bepaald dat de nieuwe titularis, voor zover de tenuitvoerlegging van de door de rechter bevolen herstelmaatregel niet verjaard is, de verbintenis aangaat om de opgelegde herstelmaatregel uit te voeren, onverminderd de verplichting van de veroordeelde. De kosten verbonden aan de afzonderlijke akte, vermeld in het vorige lid, vallen steeds ten laste van de overdrager van het zakelijk recht. De instrumenterende ambtenaar stuurt een afschrift van die akte naar de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester, en is ertoe gehouden de grosse op hun verzoek af te leveren.
Artikel 6.3.7. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. Bij het Vlaams Ministerie van Omgeving wordt een Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering opgericht, hierna hoge raad te noemen.
§ 2. De Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering is een orgaan van actief bestuur.
De adviezen en beslissingen van de hoge raad zijn te allen tijde gesteund op motieven die ontleend worden aan :
1° het recht, met inbegrip van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals die specifiek binnen de ruimtelijke ordening gelden;
2° de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, meer bepaald het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald als zich geen schade ten gevolge van een stedenbouwkundig misdrijf of een stedenbouwkundige inbreuk zou hebben voorgedaan.
§ 3. De Vlaamse Regering geeft nooit instructies over de behandeling van concrete dossiers die aan de beoordeling van de hoge raad zijn voorgelegd.
Artikel 6.3.8. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. De hoge raad wordt samengesteld uit een voorzitter, drie leden-juristen en drie leden-deskundigen.
De voorzitter en de leden-juristen bezitten de graad van master in de Rechten en bezitten ten minste tien jaar nuttige ervaring op het vlak van zowel het Vlaamse ruimtelijkeordeningsrecht als de rechtsbescherming tegen bestuurlijk optreden.
De leden-deskundigen bezitten ten minste tien jaar nuttige ervaring op het vlak van de Vlaamse ruimtelijke ordening.
§ 2. De Vlaamse Regering kan de selectiecriteria, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid, verfijnen.
Artikel 6.3.9. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. De voorzitter en de overige leden worden door de Vlaamse Regering aangewezen voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar. Ze blijven in functie tot in hun vervanging is voorzien.
§ 2. Het mandaat van lid van de hoge raad is onverenigbaar met het lidmaatschap van een wetgevende vergadering, een provincieraad, een gemeenteraad, een districtsraad of een raad van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
§ 3. Als een mandaat in de hoge raad om welke reden ook vacant verklaard wordt, wordt overgegaan tot de vervanging van het lid voor de verdere duur van het mandaat.
§ 4. De Vlaamse Regering kan aan de hoge raad tijdelijke leden toevoegen om aan uitzonderlijke omstandigheden het hoofd te bieden. De tijdelijke leden voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.3.8, § 1, tweede of derde lid, in voorkomend geval verfijnd door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 6.3.8, § 2.
Behalve in geval van verlenging eindigt de opdracht van de tijdelijke leden als de termijn waarvoor ze zijn aangewezen, verstreken is. Voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht evenwel geldig tot aan de beslissing van de hoge raad.
§ 5. De leden van de hoge raad ontvangen ten laste van het Vlaamse Gewest een vergoeding, presentiegelden en reis- en verblijfskosten, waarvan het bedrag of de berekeningswijze wordt vastgelegd door de Vlaamse Regering.
Artikel 6.3.10. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. De stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester kunnen pas overgaan tot het inleiden van een herstelvordering bij het openbaar ministerie, tot het vorderen van herstel voor de burgerlijke rechter of tot het opstarten van de ambtshalve uitvoering van een gerechtelijke herstelmaatregel, als de hoge raad daarvoor vooraf een positief advies heeft verleend.
De adviesplicht met betrekking tot de herstelvordering geldt op straffe van onontvankelijkheid.
§ 2. Het inleiden van een herstelvordering bij het openbaar ministerie kan pas worden gevolgd door het vorderen van een herstelvordering voor de burgerlijke rechter of omgekeerd, als daarvoor een nieuw positief advies van de hoge raad werd verkregen.
§ 3. De stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester kunnen pas overgaan tot het betekenen van een vonnis of arrest waarvan de termijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen op de betekeningsdatum al tien jaar of meer is verstreken, als de hoge raad daartoe voorafgaandelijk een positief advies heeft verleend.
Het advies, vermeld in het eerste lid, is niet vereist als voldaan is aan een van de volgende omstandigheden :
1° voorwerp van het misdrijf in kwestie ligt in een ruimtelijk kwetsbaar gebied;
2° het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven tot het vonnis of arrest, heeft betrekking op het verrichten van handelingen die in strijd zijn met een stakingsbevel of met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de bestemmingen die voor het gebied toegestaan zijn;
3° aan de overtreder werden na het vonnis of arrest nieuwe strafrechtelijke of bestuurlijke sancties of verplichtingen tot schadevergoeding opgelegd uit hoofde van een stedenbouwkundige inbreuk of een stedenbouwkundig misdrijf.
Artikel 6.3.11. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. Het advies wordt gevraagd met een beveiligde zending.
Het procedurereglement, vermeld in artikel 6.3.15, bepaalt de vorm en inhoud van de aanvraag nader en vermeldt welke stukken bij de aanvraag gevoegd moeten worden.
§ 2. De plenaire vergadering van de hoge raad brengt een advies uit binnen een vervaltermijn van zestig dagen, die ingaat de dag na de dag van de betekening van de adviesaanvraag.
Bij het overschrijden van de termijn, vermeld in het eerste lid, mag aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan.
§ 3. Een advies wordt met een beveiligde zending betekend aan het betrokken bestuur. De hoge raad bezorgt een afschrift van het advies aan de belanghebbenden die in de zaak zijn gehoord of aan de personen die bij de hoge raad op grond van het dossier bekend zijn.
Een positief advies geldt voor een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop over het advies wordt beslist.
Het betrokken bestuur of een derde-belanghebbende kan bij de hoge raad een gemotiveerd verzoek tot heroverweging instellen tegen de afgifte van een negatief advies.
Artikel 6.3.12. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. In de procedure, vermeld in artikel 6.3.4, § 5, wint respectievelijk de Vlaamse Regering of het college van burgemeester en schepenen een schriftelijk advies in bij de hoge raad over het verzoek om tijdelijk of definitief af te zien van verdere inning van een opeisbaar geworden dwangsomschuld. De hoge raad behandelt die adviesaanvragen bij voorrang.
In zijn advies houdt de hoge raad in het bijzonder rekening met de gestelde handelingen en de genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling, alsook met de gehele of gedeeltelijke realisatie van het herstel. De hoge raad toetst zijn advies aan de beleidslijnen die in voorkomend geval opgenomen zijn in het handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening, vermeld in artikel 6.1.3, § 1, vierde lid, 6°.
§ 2. Het advies wordt uitgebracht binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen vanaf de dag na de ontvangst van de adviesaanvraag door de hoge raad. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
§ 3. De werkingsregels, vermeld in artikel 6.3.13, § 1, en artikel 6.3.14 tot en met 6.3.17, zijn van overeenkomstige toepassing. Het procedure- en werkingsreglement, vermeld in artikel 6.3.14, regelt de nadere procedurele regels.
Artikel 6.3.12/1. (30/12/2017- 31/03/2026)
§ 1. In de beroepsprocedure, vermeld in artikel 6.4.8 en 6.4.15, wint de Vlaamse Regering schriftelijk advies in bij de hoge raad over de herstelmaatregelen als het dossier ontvankelijk wordt bevonden. De hoge raad behandelt die adviesaanvragen bij voorrang.
§ 2. Het advies wordt uitgebracht binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen vanaf de dag na de ontvangst van de adviesaanvraag door de hoge raad. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
§ 3. De werkingsregels, vermeld in artikel 6.3.13, § 1, en artikel 6.3.14 tot en met 6.3.17, zijn van overeenkomstige toepassing. Het procedure- en werkingsreglement, vermeld in artikel 6.3.14, regelt de nadere procedurele regels.
Artikel 6.3.12/2. (30/12/2017- 31/03/2026)
De hoge raad is belast met vrijwillige en gerechtelijke bemiddeling zoals vermeld in artikel 6.3.12/3 en 6.3.12/4.
De hoge raad kan een bemiddelaar aanwijzen onder zijn leden of onder de leden van het permanent secretariaat.
Het procedure- en werkingsreglement, vermeld in artikel 6.3.14, regelt de nadere procedurele regels.
Artikel 6.3.12/3. (30/12/2017- 31/03/2026)
§ 1. Van bij de aanvang van een bestuurlijke procedure tot minnelijke schikking zoals vermeld in artikel 6.4.19 of een procedure tot het sluiten van een dading zoals vermeld in artikel 6.3.5, kan elke belanghebbende vragen aan de hoge raad om een vrijwillige bemiddeling op te starten.
Dit geldt ook in geval van weigering van een minnelijke schikking of een dading door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester.
§ 2. De aanvraag om een vrijwillige bemiddeling op te starten wordt op straffe van onontvankelijkheid per beveiligde zending betekend aan de hoge raad.
De aanvrager doet in de bemiddelingsaanvraag een opgave van de personen aan wie de zakelijke rechten op het onroerend goed waarop de minnelijke schikking of de dading betrekking heeft, toebehoren.
In geval van niet-inaanmerkingneming van de bemiddelingsaanvraag stelt de hoge raad de aanvrager, de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester van de bevoegde gemeente hiervan per beveiligde zending in kennis.
In geval van inaanmerkingneming van de bemiddelingsaanvraag stelt de hoge raad de personen, vermeld in het tweede en derde lid, hiervan per beveiligde zending in kennis.
De personen, vermeld in het tweede en derde lid, worden voor de toepassing van dit artikel samen aangeduid als de betrokken partijen.
De door de hoge raad aangewezen bemiddelaar kan ook derden bij de bemiddeling betrekken.
§ 3. Een bemiddeling eindigt wanneer de betrokken partijen een bemiddelingsakkoord bereiken.
Onverminderd het eerste lid kan de hoge raad een bemiddeling te allen tijde beëindigen eens hij vaststelt dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld. Dit kan onder meer wanneer de betrokken partijen de raad in kennis stellen van hun wil om een einde te maken aan de bemiddeling. De hoge raad stelt de betrokken partijen en desgevallend de betrokken derden bedoeld in paragraaf 2, daarvan per beveiligde zending in kennis.
§ 4. Vanaf de betekening van de bemiddelingsaanvraag in de procedure tot minnelijke schikking bedoeld in artikel 6.4.19, is de verjaring van de herstelvordering zoals bedoeld in artikel 6.3.3, § 3, en van het recht een bestuurlijke maatregel op te leggen zoals bedoeld in artikel 6.4.3, § 2, geschorst voor de betrokken partijen en desgevallend de betrokken derden bedoeld in paragraaf 2.
Vanaf de verzending van de bemiddelingsaanvraag in de procedure tot dading bedoeld in artikel 6.3.5, is de verjaring van het recht op uitvoeren van de definitieve rechterlijke herstelmaatregel geschorst voor de betrokken partijen en desgevallend de betrokken derden bedoeld in paragraaf 2.
De schorsing bedoeld in het eerste en tweede lid, neemt een einde vanaf de datum waarop:
1° de hoge raad de beslissing tot niet-inaanmerkingneming van de bemiddelingsaanvraag aan de aanvrager betekent;
2° een bemiddelingsakkoord bereikt wordt;
3° de hoge raad de beëindiging van de bemiddeling omwille van de vaststelling dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld, betekent aan de betrokken partijen en desgevallend de betrokken derden bedoeld in paragraaf 2.
Artikel 6.3.12/4. (30/12/2017- 31/03/2026)
§ 1. Zolang de zaak niet in beraad is genomen, kan de reeds geadieerde rechter in elke stand van de procedure zoals bedoeld in artikel 6.3.1 en 6.3.3, op verzoek van een van de partijen in het geding, op verzoek van de overheid die de herstelmaatregel vordert of op eigen initiatief een gerechtelijke bemiddeling bij de hoge raad bevelen.
De rechterlijke beslissing die een bemiddeling beveelt, legt de duur van de opdracht van de hoge raad vast, zonder dat deze drie maanden kan overschrijden. Zij vermeldt tevens de datum waarop de zaak is verdaagd.
§ 2. De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van de rechterlijke beslissing aan de partijen in het geding, de overheid die de herstelmaatregel vordert en de hoge raad.
De door de hoge raad aangewezen bemiddelaar kan derden bij de bemiddeling betrekken. Dit geldt ook ten opzichte van de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester indien geen van hen een rechterlijke herstelmaatregel heeft gevorderd.
§ 3. Als een bemiddelingsakkoord is bereikt, maakt de hoge raad dit over aan de rechtbank.
Minstens meldt de hoge raad bij afloop van de bemiddelingsopdracht schriftelijk aan de rechter of er al dan niet een bemiddelingsakkoord is bekomen.
De rechter behoudt niettemin de mogelijkheid om, zo hij dat opportuun acht en zowel de overheid die de herstelmaatregel vordert als de partijen in het geding ermee instemmen, de bemiddelingsopdracht van de hoge raad voor een door hem bepaalde termijn te verlengen.
§ 4. Gedurende de bemiddeling blijft de rechter geadieerd en kan hij op elk ogenblik de noodzakelijk geachte maatregel treffen. Op verzoek van de hoge raad kan hij ook vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn een einde maken aan de bemiddeling.
§ 5. Er is geen rechtsmiddel mogelijk tegen de beslissing waarbij de bemiddeling wordt bevolen, verlengd of beëindigd.
Artikel 6.3.13. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. De hoge raad vergadert geldig als de meerderheid van de leden aanwezig is. Hij spreekt zich uit bij gewone meerderheid van stemmen. De adviezen en beslissingen vermelden steeds de namen van de leden die aanwezig zijn op de vergadering.
Bij staking van stemmen wordt een nieuwe stemming gehouden. Als er bij die tweede stemming opnieuw staking van stemmen is, beslist de voorzitter.
§ 2. De vergaderingen van de hoge raad kunnen worden bijgewoond door :
1° de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur;
2° de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester, voor wat betreft die agendapunten die een vordering of een maatregel van de betrokken gemeente betreffen.
De personen, vermeld in het eerste lid, kunnen voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen hun standpunt weergeven en een stemadvies geven.
§ 3. De hoge raad kan belanghebbenden schriftelijk horen telkens als hij dat nodig acht voor een zorgvuldige feitenvinding of voor de eerbiediging van het verdedigingsbeginsel. De hoge raad kan deze beoordelingsbevoegdheid inzake de organisatie van het schriftelijk horen delegeren aan een of meer van zijn leden.
In het eerste lid wordt verstaan onder belanghebbenden :
1° personen die getroffen worden of kunnen worden door de maatregel waarover de hoge raad is geadieerd;
2° de rechtspersonen die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2 van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu, voor zover de gediende collectieve belangen bedreigd of geschaad worden door de misdrijven of inbreuken, vermeld in artikel 6.2.1 of 6.2.2 van deze codex, die aanleiding geven tot de maatregel waarover de hoge raad is geadieerd;
3° derden die in hun rechten worden geraakt door de misdrijven of de inbreuken, vermeld in artikel 6.2.1 of 6.2.2 van deze codex, die aanleiding geven tot de maatregel waarover de hoge raad is geadieerd.
Artikel 6.3.14. (01/03/2018- 31/03/2026)
De Vlaamse Regering stelt een procedure- en werkingsreglement vast op voorstel van de hoge raad.
Het reglement, vermeld in het eerste lid, kan, al dan niet op straffe van nietigheid of onontvankelijkheid voorgeschreven, vorm- en termijnvoorwaarden opleggen, in het bijzonder voor de aanhangigmaking van zaken, het overmaken van overtuigingsstukken, het inzagerecht van belanghebbenden en het horen van belanghebbenden.
Het reglement, vermeld in het eerste lid, regelt voorts ten minste :
1° de werkverdeling;
2° de wijze waarop het horen georganiseerd wordt.
Het reglement, vermeld in het eerste lid, treedt in werking op de dag van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 6.3.15. (01/03/2018- 31/03/2026)
De hoge raad neemt een huishoudelijk reglement aan.
Het huishoudelijk reglement bevat ten minste de deontologische beginselen, gedragsregels en richtlijnen die de leden van de hoge raad tot leidraad dienen bij de uitoefening van hun mandaat.
Artikel 6.3.16. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. De Vlaamse Regering stelt de hoge raad binnen de beschikbare begrotingskredieten de nodige werkingsmiddelen ter beschikking.
§ 2. De hoge raad stelt op grond van de werkingsmiddelen een permanent secretariaat samen.
Het permanent secretariaat wordt geleid door een vaste secretaris en staat onder het gezag van de voorzitter in voor de algemene administratieve ondersteuning van de hoge raad. De vaste secretaris en de overige leden van het permanent secretariaat beschikken niet over enig stemrecht in de hoge raad.
§ 3. De vaste secretaris en de overige leden van het permanent secretariaat worden aangesteld op grond van een detacherings- of arbeidsovereenkomst.
Artikel 6.3.17. (01/03/2018- 31/03/2026)
De hoge raad brengt jaarlijks een verslagboek uit, waarin een synthese is opgenomen van de overwegingen die tot de advies- en beslissingspraktijk van de hoge raad hebben geleid.
Artikel 6.4.1. (01/03/2018- 31/03/2026)
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de betekening met een aangetekende brief geacht te zijn geschied op de derde werkdag na de afgifte ter post, behalve in geval van bewijs van het tegendeel.
Artikel 6.4.2. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. De Vlaamse Regering kan bepaalde stedenbouwkundige misdrijven of inbreuken uitsluiten als grondslag voor de toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom, of de toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom afhankelijk maken van bijkomende voorwaarden.
§ 2. Wie besluit tot toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom, is ook bevoegd die beslissing te wijzigen of in te trekken, zowel ambtshalve als op verzoek van belanghebbenden. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen tot uitvoering van dit lid.
Buiten de beroepsmogelijkheden, vermeld in deze afdeling, is de intrekking of wijziging alleen mogelijk als het doel van de bestuurlijke maatregel werd bereikt, in geval van gewijzigde omstandigheden die een bijsturing van de opgelegde maatregelen noodzaken of in de gevallen, vermeld in artikel 1133 van het Gerechtelijk Wetboek.
Bestuursdwang en last onder dwangsom kunnen niet gelijktijdig worden toegepast ten aanzien van dezelfde persoon. In afwijking van het tweede lid kan een besluit tot toepassing van bestuursdwang te allen tijde worden vervangen door een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom of omgekeerd.
Artikel 6.4.3. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. Een bestuurlijke maatregel mag geen afbreuk doen aan het gezag van gewijsde van een eerder tussengekomen rechterlijke beslissing die overeenkomstig deze titel werd genomen.
Een bestuurlijke maatregel kan niet worden opgelegd aan de overtreder die voor dezelfde feiten werd gedagvaard voor de strafrechter of naar deze rechter werd verwezen. Hetzelfde geldt voor de overtreder die met toepassing van artikel 6.3.3 voor dezelfde feiten werd gedagvaard voor de burgerlijke rechter.
§ 2. Het recht om een bestuurlijke maatregel op te leggen verjaart als volgt:
1° in ruimtelijk kwetsbaar gebied: na verloop van tien jaar;
2° in open ruimtegebied: na verloop van tien jaar;
3° in de andere gebieden: na verloop van vijf jaar.
Bij bestuurlijke maatregelen voor stedenbouwkundige misdrijven neemt de termijn een aanvang hetzij de dag die volgt op de dag dat de procureur des Konings zijn beslissing, vermeld in artikel 6.2.13, § 3, houdende geen strafrechtelijke behandeling heeft meegedeeld, hetzij, bij gebrek aan een tijdige beslissing van de procureur des Konings, vanaf de dag nadat de termijn, vermeld in artikel 6.2.13, § 2, waarover de procureur des Konings beschikt, is verlopen.
Bij bestuurlijke maatregelen voor stedenbouwkundige inbreuken neemt de verjaringstermijn een aanvang de dag die volgt op de dag dat de eerste strafbare handeling of omissie, al dan niet deel uitmakend van feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden, is gesteld.
Artikel 6.4.4. (29/06/2019- 31/03/2026)
§ 1. De verbalisanten ruimtelijke ordening en de agenten of officieren van de gerechtelijke politie kunnen mondeling ter plaatse de onmiddellijke staking van handelingen bevelen als ze vaststellen dat de handeling voldoet aan de materiële omschrijving van een misdrijf of inbreuk als vermeld in artikel 6.2.1 of 6.2.2. Het stakingsbevel is een preventieve en voorlopige maatregel en is gericht op het voorkomen van schendingen die betrekking hebben op het uitvoeren of voortzetten van de handelingen, vermeld in artikel 4.2.1 of 4.2.15, hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning, hetzij zonder omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen of omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden, en die wat het gebruik en de instandhouding betreft bijkomend: Als de verbalisanten ruimtelijke ordening en de agenten of officieren van gerechtelijke politie, vermeld in het eerste lid, ter plaatse niemand aantreffen, wordt ter plaatse een schriftelijk bevel tot onmiddellijke staking op een zichtbare plaats aangebracht, of wordt het stakingsbevel alsnog mondeling gegeven tijdens een verhoor van de overtreder. § 2. Het proces-verbaal of verslag van vaststelling inzake de misdrijven of inbreuken, vermeld in paragraaf 1 wordt binnen acht dagen met een beveiligde zending betekend aan de initiatiefnemer, de architect, de persoon of aannemer die de handelingen uitvoert, en de gebruiker van het goed. Tegelijkertijd wordt per beveiligde zending een afschrift van het proces-verbaal of verslag van vaststelling verzonden naar de gemeente waar de handelingen hebben plaatsgevonden en naar de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur. § 3. Het stakingsbevel moet op straffe van verval binnen acht dagen na de betekening van het proces-verbaal of verslag van vaststelling door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur worden bekrachtigd. Die bekrachtiging wordt binnen twee werkdagen met een beveiligde zending verzonden naar de personen, vermeld in paragraaf 2. § 4. Elke belanghebbende kan in kort geding de opheffing van de maatregel vorderen tegen de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, die optreedt namens het Vlaamse Gewest. De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in het ambtsgebied waarin de handelingen zijn uitgevoerd of het gebruik heeft plaatsgevonden. Deel IV, boek II, titel VI, van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de inleiding en de behandeling van de vordering.
a) hetzij een verzwaring van de schade aan de goede ruimtelijke ordening toebrengen;
b) hetzij door hun impact de ruimtelijke bestemming van het gebied in het gedrang brengen.
Bij schendingen inzake gebruik en instandhouding in ruimtelijk kwetsbare gebieden die onder het eerste lid vallen, kan uiterlijk tot twee jaar vanaf de eerste strafbare handeling of omissie, al dan niet deel uitmakend van feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden, een bevel tot staking worden gegeven. Buiten ruimtelijk kwetsbare gebieden is dat beperkt tot uiterlijk een jaar vanaf de eerste strafbare handeling of omissie, al dan niet deel uitmakend van feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden.
Artikel 6.4.5. (01/03/2018- 31/03/2026)
De verbalisanten ruimtelijke ordening en de agenten of officieren van gerechtelijke politie, vermeld in artikel 6.2.4, zijn gerechtigd tot het nemen van alle maatregelen, met inbegrip van verzegeling, inbeslagname van materiaal en materieel, om het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomend geval, de beschikking in kort geding onmiddellijk te kunnen toepassen.
Artikel 6.4.6. (01/03/2018- 31/03/2026)
Onverminderd artikel 6.4.4, § 4, kan een stakingsbevel uitsluitend door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur worden ingetrokken of in omvang worden beperkt, zowel ambtshalve als op verzoek van belanghebbenden. De gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur kan daarnaast de toestemming of het bevel geven tot het uitvoeren van beveiligingsmaatregelen. Het bevel neemt de vorm aan van een besluit als vermeld in afdeling 3 of 4.
Artikel 6.4.7. (20/07/2024- 31/03/2026)
§ 1. De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester kan beslissen om bestuursdwang toe te passen. Bestuursdwang houdt in dat bestuurlijke maatregelen aan overtreders worden opgelegd door middel van een bestuurlijke beslissing die onmiddellijk uitvoerbaar is en steeds het recht op ambtshalve uitvoering insluit.
De beslissing, vermeld in het eerste lid, wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing wordt een besluit genoemd.
§ 2. De bestuurlijke maatregelen, genomen in het kader van bestuursdwang, hebben dezelfde inhoud als de herstelmaatregelen, vermeld in artikel 6.3.1, § 1, en respecteren de rangorde, vermeld in het voormelde artikel.
Het bedrag van de meerwaarde wordt door de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester vastgesteld conform artikel 6.3.1, § 5, tweede lid.
§ 3. Het besluit bevat minstens :
1° de kadastrale omschrijving van het onroerend goed dat het voorwerp is van de inbreuk of het misdrijf en de identificatie van de personen die zakelijke rechten hebben op het goed en de overtreders aan wie het besluit zal worden betekend;
2° een vermelding van de voorschriften die worden of werden geschonden;
3° een overzicht van de vaststellingen van de inbreuk of het misdrijf;
4° een omschrijving van de opgelegde bestuurlijke maatregelen;
5° de vermelding dat tegen het besluit houdende de bestuurlijke maatregelen in beroep kan worden gegaan, alsook een omschrijving van de procedure om in beroep te gaan.
Het besluit wordt bij gerechtsdeurwaardersexploot of met een beveiligde zending betekend aan de overtreders en aan de rechthebbenden op de zaak ten aanzien van wie de bestuursdwang zal worden toegepast.
Een afschrift van het besluit wordt aan de gemeente en de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur gezonden.
§ 4. In het besluit wordt een termijn bepaald waarbinnen de overtreder en de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf de bevolen maatregelen uit te voeren. De uitvoeringstermijn kan zo nodig worden gefaseerd of gedifferentieerd per maatregel.
Voor wat de betaling van de meerwaarde betreft, kan de overtreder zich ook op een geldige wijze kwijten door binnen de uitvoeringstermijn de legaliteit te herstellen door het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, het staken van het strijdige gebruik of het verkrijgen van een regularisatievergunning en de uitvoering van de daarin begrepen voorwaarden.
De uitvoeringstermijn neemt een aanvang de dag na de betekening.
§ 5. Het besluit wordt binnen een termijn van twee maanden overgeschreven in het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie van het gebied waar het onroerend goed ligt. De beslissing, vermeld in artikel 6.4.8, § 2, tweede lid, wordt binnen een termijn van twee maanden nadat ze is gewezen, ingeschreven op de kant van die overschrijving, op de wijze, vermeld in artikel 84 van de Hypotheekwet van 16 december 1851. Hetzelfde geldt voor elke rechterlijke beslissing over de schorsing of vernietiging van het besluit of de beslissing, vermeld in artikel 6.4.8, § 2, tweede lid.
§ 6. De beslissing tot toepassing van bestuursdwang en elke volgende beslissing die in de zaak gewezen is, zijn tegenwerpelijk aan alle belanghebbenden, die de gevolgen ervan moeten dragen.
Artikel 6.4.8. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. Tegen de beslissing tot toepassing van bestuursdwang kan de vermoedelijke overtreder beroep instellen bij de Vlaamse Regering of haar gemachtigde. Bij de beoordeling van de herstelmaatregelen is artikel 6.4.7, § 2, van overeenkomstige toepassing, met inbegrip van de mogelijkheid tot vermindering van de meerwaarde, op verzoek en ambtshalve. Het beroep heeft schorsende werking.
Het beroep is alleen ontvankelijk als het wordt ingesteld bij een met redenen omklede brief binnen een termijn van dertig dagen, die de dag na de betekening van het besluit aanvangt. Als de verzoeker gehoord wil worden, maakt hij daarvan melding in zijn beroepschrift. Het beroepschrift wordt met een beveiligde zending betekend. § 2. Binnen een termijn van negentig dagen na de betekening van het beroepschrift wordt er over het beroep uitspraak gedaan, in voorkomend geval, na schriftelijk advies over de herstelmaatregel van de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering als vermeld in artikel 6.3.12/1. De termijn van negentig dagen is geschorst vanaf de adviesaanvraag tot de dag dat het advies wordt verleend of tot de termijn voor het verlenen van advies is verstreken. § 3. De dag na de betekening van de beslissing tot verwerping van het beroep begint de door de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester bepaalde termijn opnieuw te lopen, verminderd met het aantal dagen die al verstreken waren op het ogenblik van het instellen van het beroep.
De termijn van negentig dagen kan op voorwaarde van kennisgeving binnen die termijn aan de vermoedelijke overtreder en de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die de beslissing heeft genomen, eenmalig worden verlengd met negentig dagen. Bij gebrek aan een tijdige beslissing over het beroep vervalt de bestuurlijke maatregel. De vermoedelijke overtreder en de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die de beslissing heeft genomen, wordt van het verval schriftelijk op de hoogte gebracht. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de kennisgeving van de beslissing over het beroep en de uitvoering van dit artikel.
Artikel 6.4.9. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. De overtreder brengt de stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren, onmiddellijk met een beveiligde zending op de hoogte van de vrijwillige uitvoering van de opgelegde maatregelen.
Daarop maakt de stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren, een proces-verbaal van vaststelling op. Bij gebrek aan een betekening met bevel tot uitvoeren is alleen de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur bevoegd om een proces-verbaal van vaststelling op te stellen. De stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren, bezorgt met een beveiligde zending een afschrift van het proces-verbaal van vaststelling aan de stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester, die niet in de akte van betekening vermeld zijn als opdrachtgever de overtreder, diens rechtsopvolgers en de personen die zakelijke rechten hebben op het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakte van de opgelegde maatregelen. Behalve in geval van bewijs van het tegendeel geldt alleen het proces-verbaal van vaststelling als bewijs van uitvoering van de maatregelen en van de datum van uitvoering. § 2. Het proces-verbaal van vaststelling, vermeld in paragraaf 1, wordt conform artikel 84 van de Hypotheekwet van 16 december 1851 ingeschreven op de kant van de overschrijving, vermeld in artikel 6.4.7, § 5. Zolang de inschrijving, vermeld in het eerste lid, niet is gebeurd, moet de instrumenterende ambtenaar naar aanleiding van een akte die strekt tot de overdracht van een zakelijk recht, er in een afzonderlijke akte melding van maken dat op het onroerend goed ten gevolge van een uitvoerbare beslissing als vermeld in artikel 6.4.7 of 6.4.8, een verplichting rust om maatregelen als vermeld in artikel 6.4.7, § 2, uit te voeren. In die akte wordt ook bepaald dat de nieuwe titularis, voor zover de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke herstelmaatregel niet verjaard is, de verbintenis aangaat om de opgelegde maatregelen uit te voeren, onverminderd de verplichting van de overtreder. De kosten verbonden aan de afzonderlijke akte, vermeld in het vorige lid, vallen steeds ten laste van de overdrager van het zakelijk recht. De instrumenterende ambtenaar stuurt een afschrift van die akte naar de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester, en is ertoe gehouden de grosse af te leveren op hun verzoek.
Artikel 6.4.10. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. Elke overtreder aan wie het besluit, vermeld in artikel 6.4.7, en in voorkomend geval de beslissing, vermeld in artikel 6.4.8, werd betekend, is hoofdelijk gehouden tot het betalen van de meerwaarde en de kosten die verbonden zijn aan de toepassing van bestuursdwang, met inbegrip van de kosten voor de voorbereiding ervan.
Het besluit en de beslissing, vermeld in het eerste lid, maken daarvan melding.
§ 2. De meerwaarde en de kosten, vermeld in paragraaf 1, kunnen ook worden verhaald op de persoon die een zakelijk recht heeft op het goed dat het voorwerp van de bestuursdwang uitmaakte.
Op voorwaarde dat de titel van de houder van het zakelijk recht al was overgeschreven vóór de overschrijving van het besluit, vermeld in artikel 6.4.7, § 5, blijft het verhaal van de kosten evenwel beperkt tot de verrijking die de titularis van het zakelijk recht ten gevolge van de uitvoering van de opgelegde herstelmaatregel heeft verkregen.
§ 3. De meerwaarde en de kosten, vermeld in paragraaf 1 en 2, worden gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, met overeenkomstige toepassing van artikel 6.3.4, § 3. De hypotheek wordt ingeschreven op voorlegging van een afschrift van het besluit of de beslissing over beroep.
Artikel 6.4.11. (01/03/2018- 31/03/2026)
De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die bestuursdwang heeft toegepast, kan van de overtreder bij dwangbevel de verschuldigde kosten, verhoogd met de invorderingskosten, invorderen. Hetzelfde geldt voor de meerwaarde die na het einde van de uitvoeringstermijn nog verschuldigd is. Het dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar die de Vlaamse Regering of het college van burgemeester en schepenen daarvoor heeft aangewezen. Het dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot of met een beveiligde zending.
Op het dwangbevel, vermeld in het eerste lid, zijn de bepalingen van deel V van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing.
Artikel 6.4.12. (01/03/2018- 31/03/2026)
Tenzij de tenuitvoerlegging gebeurt met expliciete of impliciete instemming van de gebruiker en de personen die zakelijke rechten hebben op het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van de beslissing tot toepassing van bestuursdwang, is de uitvoering van handelingen in de plaats en op kosten van de overtreder alleen mogelijk door een gerechtsdeurwaarder na voorafgaande betekening van het uitvoerbare besluit, vermeld in artikel 6.4.7, of, als beroep werd ingesteld tegen het besluit, na voorafgaande betekening van het besluit en de beslissing, vermeld in artikel 6.4.8.
Om aan een beslissing tot toepassing van bestuursdwang uitvoering te geven, hebben personen die daartoe zijn aangewezen door, naar gelang van het geval, de gerechtsdeurwaarder, de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, toegang tot elke plaats als dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Artikel 6.4.13. (01/03/2018- 31/03/2026)
Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen en terreinen, en wat zich daarin of daarop bevindt, alsook het meevoeren en opslaan van voor bestuursdwang vatbare zaken, als de toepassing van bestuursdwang dat vereist.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de bewaring en de teruggave aan de rechthebbenden van de meegevoerde zaken.
Artikel 6.4.14. (01/03/2018- 31/03/2026)
De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester is bevoegd om aan de overtreder een last onder dwangsom op te leggen. Last onder dwangsom houdt in dat bestuurlijke maatregelen aan overtreders worden opgelegd door middel van een bestuurlijke beslissing, die onmiddellijk uitvoerbaar is en steeds de verbeurte van een dwangsom als sanctie bij negatie insluit.
De beslissing, vermeld in het eerste lid, wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing wordt een besluit genoemd.
Artikel 6.4.7, § 2 tot en met § 6, is ook van toepassing op het besluit, vermeld in het eerste lid, met het voorbehoud dat een last onder dwangsom nooit de betaling van een meerwaarde als enig voorwerp kan hebben.
De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester stelt de dwangsom in het besluit vast op een bedrag ineens, op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd of per overtreding van de last, zonder dat die dwangsom betrekking kan hebben op de betaling van de meerwaarde als onderdeel van deze last. De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester kan een bedrag vaststellen waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
Een dwangsom wordt pas verbeurd verklaard na de betekening van het uitvoerbare besluit, vermeld in het eerste lid, in voorkomend geval samen met de beslissing over het beroep.
Artikel 6.4.15. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. Tegen de beslissing tot het opleggen van een last onder dwangsom kan de vermoedelijke overtreder beroep instellen bij de Vlaamse Regering of haar gemachtigde. Bij de beoordeling van de herstelmaatregelen is artikel 6.4.7, § 2, van overeenkomstige toepassing, met inbegrip van de mogelijkheid tot vermindering van de meerwaarde, op verzoek en ambtshalve. Het beroep heeft schorsende werking.
Het beroep is alleen ontvankelijk als het wordt ingesteld bij een met redenen omklede brief binnen een termijn van dertig dagen, die de dag na de betekening van het besluit aanvangt. Als de verzoeker gehoord wil worden, maakt hij daarvan melding in zijn beroepschrift.
§ 2. Artikel 6.4.8, § 2 en § 3, en artikel 6.4.9 zijn van toepassing op deze onderafdeling.
Artikel 6.4.10 is van toepassing op de meerwaarde die in de last onder dwangsom is begrepen.
Artikel 6.4.16. (01/03/2018- 31/03/2026)
De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester kan de verbeurde dwangsommen en de meerwaarde, verhoogd met de invorderingskosten, invorderen bij dwangbevel. Artikel 6.4.11 is van toepassing op dat dwangbevel.
De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die belast is met de invordering van de dwangsom, is ertoe gemachtigd aan de schuldenaars die bijzondere omstandigheden kunnen bewijzen, uitstel of spreiding van betaling toe te staan. De gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, vermeld in de betekening van de dwangsomtitel, kan, respectievelijk in naam van het Vlaamse Gewest of de gemeente, ambtshalve of op eenvoudig verzoek beslissen dat een opeisbare dwangsomschuld niet of maar gedeeltelijk wordt ingevorderd, zonder dat die beslissing betrekking kan hebben op de gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt. Er wordt in de beslissing rekening gehouden met de gestelde handelingen en de genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling, alsook met de gehele of gedeeltelijke realisatie van het herstel. De Vlaamse Regering kan nadere voorwaarden vastleggen en procedurele regelen bepalen voor de toepassing van dit lid.
Met behoud van de toepassing van het derde lid kan het Vlaamse Gewest of de gemeente, respectievelijk vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering of het college van burgemeester en schepenen, op gemotiveerd verzoek tijdelijk of definitief afzien van verdere inning van een opeisbaar geworden dwangsomschuld. Dat kan voor het geheel of voor een gedeelte van de opeisbare schuldvordering zonder dat het betrekking kan hebben op de gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt. De Vlaamse Regering respectievelijk het college van burgemeester en schepenen kunnen hun beslissingsbevoegdheid delegeren.
Het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 6.3.4, § 5, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6.4.17. (01/03/2018- 31/03/2026)
De rechtbank van eerste aanleg kan op verzoek van de overtreder de dwangsom opheffen, de looptijd ervan voor een bepaalde termijn opschorten of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen. De overtreder dagvaardt daarvoor de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, vermeld in de betekening van het uitvoerbare besluit, die respectievelijk optreedt namens het Vlaamse Gewest of de gemeente.
Artikel 6.4.18. (01/03/2018- 31/03/2026)
De vordering tot betaling van verbeurde bedragen verjaart na verloop van zes maanden na de dag waarop de bedragen verbeurd zijn. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
De verjaring wordt geschorst door faillissement en ieder ander wettelijk beletsel voor invordering van de dwangsom.
Artikel 6.4.19. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. De gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester kan, respectievelijk in naam van het Vlaamse Gewest of de gemeente, met de overtreder, overtreders of andere belanghebbenden een minnelijke schikking aangaan onder de volgende voorwaarden :
1° het voorwerp van de minnelijke schikking is in overeenstemming met artikel 6.3.1;
2° de minnelijke schikking doet geen afbreuk aan het gezag van gewijsde van een overeenkomstig hoofdstuk III tussengekomen rechterlijke beslissing noch aan een beslissing tot toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom;
3° de zakelijke rechten op het onroerend goed waarop de minnelijke schikking betrekking heeft, behoren toe aan een of meer personen die zich door de minnelijke schikking verbinden;
4° de termijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen bedraagt niet meer dan vijf jaar.
De miskenning van een van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, heeft van rechtswege de nietigheid van de minnelijke schikking tot gevolg.
§ 2. De minnelijke schikking wordt aangevraagd door de personen die zich door de minnelijke schikking wensen te verbinden, volgens de regels, bepaald door de Vlaamse Regering.
§ 3. Een aanvraag tot minnelijke schikking schorst de verjaring van de herstelvordering. De schorsing vangt aan vanaf de datum van betekening van de aanvraag aan de bevoegde overheid. De schorsing neemt een einde vanaf :
1° de datum waarop de minnelijke schikking tot stand komt conform artikel 6.4.20;
2° de datum waarop de minnelijke schikking wordt geweigerd.
Artikel 6.4.20. (20/07/2024- 31/03/2026)
De minnelijke schikking wordt op schrift gesteld. De minnelijke schikking wordt ondertekend door de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, en door de overtreder of overtreders of andere belanghebbenden met wie de minnelijke schikking wordt aangegaan. De minnelijke schikking wordt binnen een termijn van twee maanden overgeschreven in het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie waar het onroerend goed ligt. Een afschrift van de minnelijke schikking wordt verzonden aan de bevoegde overheden, bedoeld in artikel 6.3.1, § 2.
Artikel 6.4.21. (01/03/2018- 31/03/2026)
Artikel 6.4.9 is van toepassing op deze afdeling, met dien verstande dat het proces-verbaal van vaststelling wordt overgeschreven op de kant van de overschrijving, vermeld in artikel 6.4.20.
De uitvoering van de minnelijke schikking, bevestigd in het proces-verbaal van vaststelling, dooft elk verder recht op herstel of vergoeding van schade, geleden door het algemeen belang naar aanleiding van de inbreuken of misdrijven die omschreven zijn in de akte, vermeld in artikel 6.4.20.
Artikel 6.4.22. (01/03/2018- 31/03/2026)
De miskenning van de verplichtingen die in de minnelijke schikking zijn opgenomen, vormt ten aanzien van de overtreders of andere belanghebbenden die de minnelijke schikking hebben ondertekend, een grondslag voor de toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom.
Artikel 6.5.1. (27/06/2024- 31/03/2026)
Artikel 73 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 is van toepassing op de opbrengsten, verkregen uit de toepassing van titel VI.
Artikel 6.6.1. (01/03/2018- 31/03/2026)
§ 1. De uitvoering van de maatregelen die krachtens deze titel begrepen zijn in een uitvoerbare rechterlijke of bestuurlijke beslissing, of minnelijke schikking, is nimmer vergunnings- of meldingsplichtig op grond van dit decreet.
§ 2. Vanaf de datum van afgifte van het proces-verbaal van vaststelling van uitvoering, vermeld in artikel 6.3.6, 6.4.9, 6.4.15, § 2, en artikel 6.4.21, kunnen ten aanzien van het voorwerp van de uitgevoerde herstelmaatregelen, stabiliteitswerken als vermeld in artikel 4.1.1, 11°, worden vergund.
§ 3. Vanaf de datum, vermeld in paragraaf 2, kan met betrekking tot het voorwerp van de uitgevoerde herstelmaatregelen, een herstelattest worden verleend. Dat attest bevestigt dat het voorwerp van de uitgevoerde herstelmaatregelen in de door het herstelattest gedocumenteerde staat behouden kan blijven.
Het herstelattest, vermeld in het eerste lid, wordt aangevraagd volgens regels die de Vlaamse Regering bepaalt, en wordt afgegeven door het college van burgemeester en schepenen.
Artikel 6.6.2. (01/03/2018- 31/03/2026)
De rechtbank kan de titel van eigendomsverkrijging of van huur vernietigen op vordering van de kopers of de huurders van een goed dat het voorwerp uitmaakt of kan uitmaken van gerechtelijke of bestuurlijke herstelmaatregelen, onverminderd het recht van de kopers of huurders om schadevergoeding te eisen.
De vordering tot vernietiging kan niet meer worden ingeroepen als de inbreuk op de informatieplicht met betrekking tot de publiciteit en de onderhandse overeenkomst is rechtgezet bij de authentieke akteverlening en de informatiegerechtigde in deze akte verzaakt aan de vordering tot nietigverklaring op basis van een inbreuk op de informatieplicht.
Artikel 6.6.3. (01/03/2018- 31/03/2026)
De dagvaarding voor de correctionele rechtbank of het exploot tot inleiding van het geding, vermeld in artikel 6.3.1 en 6.3.3, wordt in het vergunningenregister van de gemeente waar het onroerend goed gelegen is, ingeschreven op verzoek van de deurwaarder die het exploot heeft opgemaakt.
Artikel 6.6.4. (12/09/2019- 31/03/2026)
§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder de hiertoe bevoegde overheid : de handhavende personeelsleden en de entiteiten, vermeld in artikel 6.1.1, 1°, 2°, 3°, 4°, 7° en 8°, die hun bevoegdheden uitoefenen in het kader van titel VI, alsook de andere overheden waaraan titel VI rechtstreeks taken inzake handhaving toebedeelt, met inbegrip van de burgemeester.
§ 2. Met toepassing van artikel 23, lid 1, e) en h), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) kan de daartoe bevoegde overheid beslissen om de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet toe te passen bij de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van een onderzoek dat betrekking heeft op een welbepaalde natuurlijke persoon, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het tweede tot en met het tiende lid.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen gedurende de periode waarin de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden die daarmee verband houden, in het kader van de decretale en reglementaire opdrachten van de daartoe bevoegde overheid, op voorwaarde dat het voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk is of kan zijn dat de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet worden toegepast. De duur van de voorbereidende werkzaamheden mag in voorkomend geval niet meer bedragen dan een jaar vanaf de ontvangst van een verzoek tot uitoefening van een van de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening.
De persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op de gegevens die losstaan van het voorwerp van het onderzoek dat of van de controle die de weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid, rechtvaardigt.
Als de betrokkene in het geval, vermeld in het eerste lid, tijdens de periode, vermeld in het tweede lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming de ontvangst daarvan.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming brengt de betrokkene schriftelijk, zo snel mogelijk en in elk geval binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van elke weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid. De verdere informatie over de nadere redenen voor die weigering of die beperking hoeft niet te worden verstrekt als dat de decretale en reglementaire opdrachten van de daartoe bevoegde overheid zou ondermijnen, met behoud van de toepassing van het achtste lid. Als het nodig is, kan de voormelde termijn met twee maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen en de complexiteit ervan. De verwerkingsverantwoordelijke brengt de betrokkene binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van die verlenging en van de redenen voor het uitstel.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens conform artikel 10/5 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer en om een beroep in rechte in te stellen.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voormelde Vlaamse toezichtcommissie.
Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, vermeld in artikel 13 tot en met 22 van de voormelde verordening, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening opnieuw toegepast.
Als een dossier dat persoonsgegevens als vermeld in het eerste lid, bevat, naar het Openbaar Ministerie is gestuurd en kan leiden tot activiteiten onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, en er onduidelijkheid is over het geheim van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, mag de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming op verzoek van de betrokkene overeenkomstig artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening pas antwoorden nadat het Openbaar Ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter heeft bevestigd dat een antwoord het onderzoek niet in het gedrang brengt of kan brengen.
Artikel 7.1.1. (20/07/2024- ...)
...
Artikel 7.1.2. (01/09/2009- ...)
De bestaande reglementaire bepalingen die onder het toepassingsgebied van deze codex vallen en die niet strijdig zijn met deze codex, blijven van kracht totdat ze worden gewijzigd, opgeheven of vervangen door besluiten genomen ter uitvoering van deze codex.
Overtredingen op de in het eerste lid vermelde reglementaire bepalingen na het van kracht worden van deze codex worden gestraft met straffen bij deze codex bepaald.
Artikel 7.2.1. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 7.3.1. (20/07/2024- ...)
...
Artikel 7.4.1. (19/08/2010- ...)
§ 1. De besluiten van de Vlaamse Regering houdende definitieve vaststelling van gewestplanwijzigingen worden geldig verklaard met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan. De geldigverklaring is beperkt tot de schending van de verplichting om het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State in te winnen, dan wel de schending van de verplichting om de spoedbehandeling van de adviesaanvraag bij de afdeling Wetgeving van de Raad van State met bijzondere redenen te omkleden.
De geldigverklaring geldt tot het tijdstip van de inwerkingtreding van een ruimtelijk uitvoeringsplan dat, voor het gebied waarop het betrekking heeft, het gewestplan vervangt.
§ 2. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd de besluiten houdende definitieve vaststelling van gewestplanwijzigingen die volgens een vernietigingsarrest van de Raad van State aangetast zijn door een schending, vermeld in § 1, eerste lid, voor de toekomst ongewijzigd vast te stellen voor de percelen waarop het arrest betrekking heeft.
Artikel 7.4.1/1. (19/08/2010- ...)
§ 1. De besluiten van de Vlaamse Regering houdende definitieve vaststelling van gewestplanwijzigingen of gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen worden geldig verklaard met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan. De geldigverklaring is beperkt tot de schending van artikel 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 1987 houdende vaststelling van het reglement van orde van de streekcommissie van advies voor de ruimtelijke ordening in het Vlaamse Gewest, respectievelijk artikel 9 en 17 van het huishoudelijk reglement van de Vlaamse commissie voor ruimtelijke ordening, goedgekeurd bij besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2002, telkens wegens het ontbreken van een nieuwe, afzonderlijke oproeping van de leden van de betrokken commissie nadat op een eerste vergadering werd vastgesteld dat het vereiste aantal leden niet aanwezig was.
§ 2. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd de besluiten houdende definitieve vaststelling van gewestplanwijzigingen of gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die volgens een vernietigingsarrest van de Raad van State aangetast zijn door een schending, vermeld in het eerste lid, voor de toekomst ongewijzigd vast te stellen voor de percelen waarop het arrest betrekking heeft.
Artikel 7.4.1/2. (... - ...)
[... (vernietigd GWH arrest 114/2013 van 31 juli 2013)]
Artikel 7.4.2. (30/12/2017- ...)
Bij de toepassing van de bijzondere gewestplanvoorschriften « regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter », « lokaal bedrijventerrein met openbaar karakter », « transportzone », « gebied voor watergebonden bedrijven », « gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven », « kantoor- en dienstenzone », « teleport » ", "kleinhandelszone", "gebied voor kernontwikkeling" en "gebied voor stedelijke ontwikkeling" worden de volgende onderdelen van de betrokken voorschriften voor onbestaande gehouden :
1° de woorden « met openbaar karakter » in de titel van het voorschrift;
2° de woorden « met openbaar karakter » in het eerste lid of de eerste zin van het voorschrift;
3° de vermelding dat het gebied en desgevallend de bufferzone die het omvat, alleen door de overheid kan worden gerealiseerd;
4° de vermelding dat de Vlaamse regering kan bepalen dat een bijzonder plan van aanleg voorafgaand aan de ontwikkeling van dat gebied goedgekeurd dient te worden, of dat het karakter van het terrein, de aard van de activiteiten, de omvang van de bebouwing, het architecturaal karakter, de breedte en de wijze van aanleg van de omringende bufferzone en dergelijke meer, voordat het gebied kan worden ontwikkeld, vastgelegd moeten worden in een bijzonder plan van aanleg en/of een ruimtelijk uitvoeringsplan.
Artikel 7.4.2/1. (19/08/2010- ...)
§ 1. De bijzondere plannen van aanleg die worden of zijn opgemaakt voor gebieden beheerst door een gewestplanvoorschrift dat de opmaak van een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan oplegt voordat het gebied kan worden ontwikkeld, worden geldig verklaard met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan. De geldigverklaring is beperkt tot het wettigheidsgebrek dat het bijzonder plan van aanleg rechtsgrond vindt in een onwettig stedenbouwkundig voorschrift uit het gewestplan.
De geldigverklaring geldt tot het tijdstip van de inwerkingstreding van een ruimtelijk uitvoeringsplan dat, voor het gebied waarop het betrekking heeft, het bijzonder plan van aanleg vervangt.
§ 2. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd om op verzoek van de gemeenteraad een besluit van de gemeenteraad houdende definitieve vaststelling van een bijzonder plan van aanleg dat volgens een vernietigingsarrest van de Raad van State aangetast is door de in § 1, eerste lid, vermelde onwettigheid, opnieuw goed te keuren en het bijzonder plan van aanleg voor de toekomst ongewijzigd gelding te verlenen voor de percelen waarop het arrest betrekking heeft.
Artikel 7.4.2/2. (25/04/2014- ...)
In ruimtelijke uitvoeringsplannen en plannen van aanleg die vastgesteld zijn na 1 september 2009, worden de eigenstandige procentuele objectieven en voorschriften met betrekking tot de verwezenlijking van een sociaal woonaanbod in de schoot van verkavelingen, groepswoningbouw en appartementsbouw, die in die plannen werden opgenomen in uitvoering van artikel 4.1.12 en 4.1.13 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid zoals het gold tot 7 november 2013, voor onbestaande gehouden.
Artikel 7.4.2/3. (22/08/2019- ...)
§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt uiterlijk op 31 december 2018 welke reservatiestroken die in overdruk zijn afgebakend in gewestplannen of algemene plannen van aanleg, opgeheven worden.
De beslissing kan betrekking hebben op de volledige reservatiestrook of een deel ervan. Ze omvat een cartografische aanduiding.
De beslissing heeft in voorkomend geval tot gevolg dat de rooilijn, vastgesteld voor de opgeheven reservatiestrook, van rechtswege als opgeheven beschouwd wordt, met inbegrip van de eventueel geldende achteruitbouwstrook. Het rooilijnplan blijft desgevallend van kracht voor de delen ervan die niet zijn vastgelegd ter realisatie van de geheel of gedeeltelijk opgeheven reservatiestrook.
De beslissing wordt bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. Paragraaf 1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de rooilijnen, vastgelegd voor reservatiestroken die geheel of gedeeltelijk zijn of worden opgeheven door een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan.
Artikel 7.4.3. (20/07/2024- ...)
...
Artikel 7.4.4. (20/07/2024- ...)
§ 1. De voorschriften van de plannen van aanleg behouden hun verordenende kracht tot zij worden vervangen. De grafische en tekstuele voorschriften van de plannen van aanleg hebben dezelfde waarde. Van deze voorschriften kan enkel worden afgeweken overeenkomstig de daartoe in deze codex vastgestelde afwijkingsmogelijkheden.
§ 2. ...
Artikel 7.4.4/1. (07/03/2019- ...)
§ 1. Op initiatief van het college van burgemeester en schepenen en na advies van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar of de gemeentelijke omgevingsambtenaar kunnen de stedenbouwkundige voorschriften van algemene en bijzondere plannen van aanleg worden herzien of opgeheven wat betreft:
1° de perceelsafmetingen;
2° de afmetingen en de inplanting van constructies;
3° de dakvorm en de gebruikte materialen;
4° de maximaal mogelijke vloerterreinindex;
5° het aantal bouwlagen;
6° de voortuinstroken, de tuinzones met inbegrip van tuinconstructies, de binnenplaatsen, de afsluitingen, de buitenaanleg rond gebouwen met inbegrip van verhardingen, de bouwvrije stroken en de bufferstroken;
7° het aantal toegelaten woongelegenheden of bedrijfseenheden per kavel;
8° de toegelaten functies in bebouwbare zones of van bebouwde onroerende goederen;
9° de parkeergelegenheden.
De herziening of opheffing kan, voor het gebied waarop ze betrekking heeft, niet tot gevolg hebben dat de oppervlakte aan openbare groen- of recreatievoorzieningen kleiner wordt.
De herziening of opheffing kan geen afwijking van de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestplan voor het gebied in kwestie tot gevolg hebben.
De herziening of opheffing kan niet worden toegepast voor stedenbouwkundige voorschriften die afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestplan voor het gebied in kwestie.
De herziening of opheffing strookt met de opties van, al naargelang het geval, het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of het gemeentelijk beleidsplan ruimte.
Het advies van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar of de gemeentelijke omgevingsambtenaar geeft aan welke projecten, soorten projecten, functies of activiteiten in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening voor het plangebied, maar verhinderd worden door de bestaande stedenbouwkundige voorschriften van het plan. Het advies staaft de conformiteit van de voorgenomen herziening of opheffing met de opties van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of het gemeentelijk beleidsplan ruimte, en toont aan hoe de voorgenomen herziening of opheffing van stedenbouwkundige voorschriften bijdraagt aan een kwalitatieve verhoging van het ruimtelijk rendement op plaatsen waar die rendementsverhoging verantwoord is, of aan ingrepen gericht op energiebesparing.
De herziening of opheffing neemt de vorm aan van tekstuele wijzigingen en, zo nodig, een grafisch plan.
§ 2. De procedure, vermeld in dit artikel, is ook van toepassing voor de herziening of opheffing van stedenbouwkundige voorschriften van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, met uitsluiting van voorschriften over de toegelaten functies.
De inhoudelijke beperkingen, vermeld in paragraaf 1, eerste en tweede lid, zijn voor het overige van overeenkomstige toepassing.
§ 3. De herziening of de opheffing, vermeld in paragraaf 1 en 2, is onderworpen aan een openbaar onderzoek, met inachtneming van de volgende regelingen:
1° het openbaar onderzoek duurt dertig dagen;
2° iedere belanghebbende kan gedurende die termijn schriftelijk of digitaal opmerkingen en bezwaren indienen.
De Vlaamse Regering bepaalt de minimale organisatorische en procedurele vereisten bij de organisatie van een openbaar onderzoek, vermeld in het eerste lid.
§ 4. De gemeente wint het voorafgaande advies in van de deputatie, het departement en de instanties die aangewezen zijn door de Vlaamse Regering.
De adviezen worden uitgebracht binnen een vervaltermijn van dertig dagen die ingaat op de dag na deze van de ontvangst van de adviesvraag. Als er geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
§ 5. Het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 3, en de adviesverlening, vermeld in paragraaf 4, kunnen geheel of gedeeltelijk samenvallen.
§ 6. De gemeenteraad beslist tot herziening of opheffing van de voorschriften binnen een vervaltermijn van 180 dagen na het einde van het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 3, dan wel het einde van de adviesperiode, vermeld in paragraaf 4, waarbij gerekend wordt vanaf de meest recente datum.
§ 7. Het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing van de voorschriften wordt onmiddellijk met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt en aan het departement.
§ 8. De Vlaamse Regering en de deputatie beschikken over een termijn van vijfenveertig dagen die ingaat de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 7 of 10, tweede lid, om de uitvoering van het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing te schorsen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. De Vlaamse Regering kan binnen de voormelde termijn het besluit van de gemeenteraad ook geheel of gedeeltelijk vernietigen. Een afschrift van het schorsing- of vernietigingsbesluit wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen.
Binnen de ordetermijn, vermeld in het eerste lid, bezorgt de Vlaamse Regering een afschrift van het schorsings- of vernietigingsbesluit aan de deputatie. Als de deputatie een schorsingsbesluit neemt, bezorgt ze daarvan binnen de voormelde ordetermijn een afschrift aan het departement.
§ 9. Het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing van de voorschriften van het algemeen of bijzonder plan van aanleg of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, conform dit artikel, kan alleen worden geschorst of vernietigd omwille van de redenen, vermeld in artikel 2.2.23, § 2.
§ 10. In geval van schorsing beschikt de gemeenteraad over een termijn van negentig dagen die ingaat de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan het college van burgemeester en schepenen, om een nieuw besluit tot herziening of opheffing te nemen. In dat nieuwe besluit kunnen ten opzichte van het geschorste besluit alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit het schorsingsbesluit.
Het nieuwe besluit tot herziening of opheffing wordt onmiddellijk met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, en aan het departement.
Als de gemeenteraad binnen de voormelde termijn van negentig dagen geen nieuw besluit tot herziening of opheffing neemt, vervalt het geschorste gemeenteraadsbesluit.
Als het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing van de voorschriften niet tijdig is geschorst of vernietigd, wordt de gemeenteraadsbeslissing tot herziening of opheffing bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing van de voorschriften treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking van dit besluit bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.
Het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing van de voorschriften wordt op dezelfde manier als een gewone planwijziging opgenomen in het plannenregister, vermeld in artikel 5.1.1.
§ 11. De regeling in verband met planschade, vermeld in artikel 2.6.1 tot en met 2.6.3, is van overeenkomstige toepassing op gemeenteraadsbesluiten tot herziening of opheffing van voorschriften.
§ 12. De Vlaamse Regering kan nadere procedurele regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Artikel 7.4.4/2.
Dit artikel is nog niet in werking. Hieronder vindt u de eerste "toekomstige versie".
(Datum te bepalen door Vlaamse Regering- ...)Voor de projecten en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.4/3, 7.4.4/4 en 7.4.4/5, kan de bevoegde vergunningverlenende overheid een omgevingsbesluit verlenen.
Een omgevingsbesluit is een beslissing over een aanvraag van een omgevingsvergunning op grond van een aanvraag tot wijziging van een vigerend plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan van een projectgebied, vermeld in artikel 2, eerste lid, 15°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning. Hierbij kan de bevoegde vergunningverlenende overheid afwijken van bestaande stedenbouwkundige voorschriften op basis van een door de bevoegde plannende overheid voorlopig vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan waarmee de gevraagde handelingen verenigbaar zijn. Na de uitvoering van de met het omgevingsbesluit verleende omgevingsvergunning wordt het ruimtelijke uitvoeringsplan op verzoek van de vergunningsaanvrager of zijn rechtsopvolger definitief vastgesteld overeenkomstig artikel 91/27 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
In afwijking van artikel 2.2.5, §1, bevat het ruimtelijk uitvoeringsplan alleen het grafische plan en de stedenbouwkundige voorschriften, vermeld in artikel 2.2.5, §1, 2° en 3°, en, in voorkomend geval, een register als vermeld in artikel 2.2.5, §1, 9°, en, in voorkomend geval, de bijstelling of opheffing van een niet-vervallen omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, als dat ook op het grafische plan wordt weergegeven.
De voorschriften van het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan vervangen, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, de voorschriften van het bestaande plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan, ook als dat laatste is opgemaakt door een hogere overheid.
De ruimtelijke structuurplannen vormen geen beoordelingsgrond voor aanvragen van een omgevingsbesluit.
Artikel 7.4.4/3.
Dit artikel is nog niet in werking. Hieronder vindt u de eerste "toekomstige versie".
(Datum te bepalen door Vlaamse Regering- ...)§1. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan een omgevingsbesluit verlenen voor ruimtelijke impulsprojecten als vermeld in artikel 1.1.4/1, die binnen het ruimtebeslag in een stedelijk gebied of dorpskern liggen met een voldoende aanwezigheid van basisvoorzieningen.
Het ontwerp ruimtelijke uitvoeringsplan beoogt een wijziging van een vigerend plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan naar de categorie van gebiedsaanduiding “1.1 woongebied”, vermeld in de bijlage bij het besluit, vermeld in artikel 7.4.4/2, en zoals in die bijlage nader omschreven in de standaardtypebepalingen 1 en 2 voor die categorie van gebiedsaanduiding.
De aanvrager beschrijft in zijn aanvraag de relatie met het gemeentelijk ruimtelijk beleidsplan. Als wordt afgeweken van een beleidskader, wordt dat uitdrukkelijk gemotiveerd. Daarbij wordt aangetoond dat het omgevingsbesluit het nastreven van de strategische visie niet bemoeilijkt.
§2. De aanvrager van het omgevingsbesluit toont aan dat het beoogde project verhinderd wordt door de bestaande stedenbouwkundige voorschriften van het plan, dat die voorschriften een alternatief project met vergelijkbare kwaliteiten als vermeld in artikel 1.1.4/1 van de VCRO in de weg staan, dat het project een maatschappelijke meerwaarde biedt in vergelijking met de mogelijkheden die de bestaande stedenbouwkundige voorschriften bieden, en dat de aanvraag in overeenstemming is met de stedenbouwkundige voorschriften van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan.
De aanvrager motiveert op welke manier de aanvraag het ruimtelijk rendement op een kwalitatieve manier verhoogt, onder meer door een efficiënter of hernieuwd ruimtegebruik van ruimte die al ingenomen is. Daartoe besteedt de aanvrager in zijn motivering minstens aandacht aan de volgende elementen:
1° de relatie met de functies die in de omgeving aanwezig zijn;
2° de invloed op de omgeving wat betreft het aantal te verwachten gebruikers, bewoners of bezoekers;
3° de ligging ten opzichte van voorzieningen en de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, met de fiets, te voet en met de auto;
4° de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;
5° de relatie met de bestemmingen die in de omgeving van het woongebied vastgelegd zijn;
6° de bestaande of gewenste woondichtheid;
7° de inpassing qua schaal en ruimtelijke impact op de omgeving;
8° functieverweving, hergebruik of tijdelijk ruimtegebruik;
9° de potenties voor een impuls aan nieuwe ruimtelijke realisaties in de omgeving;
10° de maatregelen voor collectieve belangen, zoals publieke ruimte, groenvoorziening, ruimte voor waterinfiltratie en klimaatmaatregelen.
Artikel 7.4.4/4.
Dit artikel is nog niet in werking. Hieronder vindt u de eerste "toekomstige versie".
(Datum te bepalen door Vlaamse Regering- ...)§1. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan een omgevingsbesluit verlenen voor handelingen van algemeen belang in de zin van artikel 4.1.1, 5°, van de VCRO.
Het ontwerp ruimtelijke uitvoeringsplan beoogt een wijziging van een vigerend plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan naar een of meer van de volgende categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding, vermeld in de bijlage bij het besluit, vermeld in artikel 7.4.4/2, en zoals in die bijlage nader omschreven in een of meer standaard- of gebiedsspecifieke typebepalingen voor die categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding:
1° de gebiedsaanduiding ‘Bos’;
2° de gebiedsaanduiding ‘Reservaat en natuur’;
3° de gebiedsaanduiding ‘Overig Groen’;
4° de gebiedsaanduiding ‘Lijninfrastructuur’;
5° de gebiedsaanduiding ‘Gemeenschaps- en nutsvoorzieningen’;
6° de gebiedsaanduiding ‘Ontginning en waterwinning’.
De aanvrager beschrijft in zijn aanvraag de relatie met het toepasselijke ruimtelijk beleidsplan. Als wordt afgeweken van een beleidskader van het niveau in kwestie, wordt dat uitdrukkelijk gemotiveerd overeenkomstig artikel 2.1.2, §3.
§2. De aanvrager van het omgevingsbesluit toont aan dat het beoogde project verhinderd wordt door de bestaande stedenbouwkundige voorschriften van het plan, dat de aanvraag in overeenstemming is met de stedenbouwkundige voorschriften van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan, en dat de aanvraag past in de doelstellingen van artikel 1.1.4 van de VCRO inzake een duurzame ruimtelijke ordening.
Artikel 7.4.4/5.
Dit artikel is nog niet in werking. Hieronder vindt u de eerste "toekomstige versie".
(Datum te bepalen door Vlaamse Regering- ...)§1. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan een omgevingsbesluit verlenen voor bedrijvigheid voor een bestaand, hoofdzakelijk vergund en niet-verkrot bedrijf.
Het ontwerp ruimtelijke uitvoeringsplan beoogt een wijziging van een vigerend plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan naar de categorie van gebiedsaanduiding ‘2. Bedrijvigheid’, vermeld in de bijlage bij het besluit, vermeld in artikel 7.4.4/2, en zoals in die bijlage nader omschreven in een of meer standaard- of gebiedsspecifieke typebepalingen voor die categorie van gebiedsaanduidingen, al dan niet in combinatie met eigen voorschriften. Als die typebepalingen niet geschikt zijn voor het beoogde project, voorziet het ruimtelijke uitvoeringsplan in een grafisch plan in een paarse kleur met het bestemmingsvoorschrift ‘bedrijvigheid’.
De aanvrager beschrijft in zijn aanvraag de relatie met het toepasselijke ruimtelijk beleidsplan. Als wordt afgeweken van een beleidskader van het niveau in kwestie, wordt dat uitdrukkelijk gemotiveerd overeenkomstig artikel 2.1.2, §3.
§2. De aanvrager van het omgevingsbesluit motiveert waarom het bedrijf kan worden behouden op de plaats waar het gevestigd is, welke ruimtelijke ontwikkelingsbehoeften het bedrijf op korte termijn heeft en waarom het redelijkerwijze niet mogelijk is voor het bedrijf om zich op een andere plaats te vestigen.
De aanvrager van het omgevingsbesluit toont aan dat het beoogde project verhinderd wordt door de bestaande stedenbouwkundige voorschriften van het plan, dat de aanvraag in overeenstemming is met de stedenbouwkundige voorschriften van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan, en dat de aanvraag past in de doelstellingen van artikel 1.1.4 van de VCRO inzake een duurzame ruimtelijke ordening.
De aanvrager besteedt in zijn motivering minstens aandacht aan de volgende elementen:
1° de relatie met de functies die in de omgeving aanwezig zijn, en de vastgelegde bestemmingen;
2° de invloed van de gewenste ontwikkeling op de omgeving;
3° de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;
4° de inpassing qua schaal en ruimtelijke impact op de omgeving;
5° de maatregelen voor landschappelijke inpassing, groenvoorziening, ruimte voor waterinfiltratie, ontharding, klimaatmaatregelen;
6° zuinig ruimtegebruik, hergebruik of tijdelijk ruimtegebruik.
Artikel 7.4.5. (01/09/2009- ...)
De voorschriften van de ruimtelijke uitvoeringsplannen vervangen, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, de voorschriften van de plannen van aanleg, tenzij het ruimtelijk uitvoeringsplan het uitdrukkelijk anders bepaalt.
Artikel 7.4.6. (20/07/2024- ...)
...
Artikel 7.4.7. (20/07/2024- ...)
...
Artikel 7.4.8. (20/07/2024- ...)
...
Artikel 7.4.9. (16/06/2012- ...)
De bepalingen van de artikelen 2.4.3 tot en met 2.4.9 zijn eveneens van toepassing bij de verwerving van onroerende goederen, vereist voor de verwezenlijking van de plannen van aanleg.
Als het plannen van aanleg betreft die reeds zijn goedgekeurd vóór 8 februari 2004, vangt de termijn van vijf jaar, vermeld in artikel 2.4.4, § 2, derde lid, evenwel aan op 8 februari 2004.
Voor onteigeningsplannen, waarbij de termijn van vijf jaar, vermeld in artikel 2.4.8, eerste lid, reeds is verstreken, maar de termijn van tien jaar, genoemd in artikel 33, eerste lid, van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 nog niet is verstreken, wordt deze termijn van vijf jaar geacht te verstrijken op 8 februari 2005.
Artikel 7.4.10. (01/09/2009- ...)
Onteigeningsplannen, vermeld in artikel 2.4.4, § 2, die vóór 1 september 2009 voorlopig werden aangenomen, worden verder behandeld overeenkomstig de procedureregelen die golden op het ogenblik van de voorlopige aanneming.
Artikel 7.4.11. (19/08/2010- ...)
Artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.3 zijn van overeenkomstige toepassing op de plannen van aanleg die vanaf 1 september 2009 voorlopig worden aangenomen, opnieuw worden vastgesteld in toepassing van artikel 7.4.1, § 2, of artikel 7.4.1/1, § 2, of opnieuw worden goedgekeurd in toepassing van artikel 7.4.2/1, § 2.
Vorderingen tot betaling van planschadevergoedingen die zijn ontstaan uit eerdere plannen van aanleg, worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, zoals dat gold op 31 augustus 2009.
Artikel 7.4.12. (01/05/2017- ...)
Voor de eerste toepassing van de planbatenregeling, vermeld in artikel 2.6.4, geldt dat alle ruimtelijke uitvoeringsplannen en bijzondere plannen van aanleg die vanaf 1 september 2009 voorlopig worden vastgesteld of aangenomen, planbaten kunnen doen ontstaan, ongeacht de datum waarop de opmaakprocedure een aanvang heeft genomen.
De verplichting, opgenomen in artikel 2.2.5, § 1, eerste lid, 9° en 10°, respectievelijk artikel 7.4.4, § 2, tweede lid, om in ruimtelijke uitvoeringsplannen, respectievelijk bijzondere plannen van aanleg, een register op te nemen van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, een planbatenheffing, vermeld in artikel 2.6.4, een compensatie, vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, of een gebruikerscompensatie, geldt eveneens slechts ten aanzien van ruimtelijke uitvoeringsplannen en bijzondere plannen van aanleg die voorlopig worden vastgesteld of aangenomen vanaf 1 september 2009.
Artikel 7.4.13. (01/09/2009- ...)
Voor de toepassing van de planbatenregeling, vermeld in artikel 2.6.4, worden de bestemmingsvoorschriften van de plannen van aanleg als volgt geconcordeerd naar de aldaar gehanteerde categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding : Bestemmingsvoorschriften van de plannen van aanleg |ad (Sub)categorie van gebiedsaanduiding Woongebieden Wonen Industriegebieden Bedrijvigheid Dienstverleningsgebieden Bedrijvigheid Agrarische gebieden Landbouw Bosgebieden Bos Groengebieden Overig groen en Reservaat en natuur Recreatiegebieden Recreatie Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen Gemeenschaps- en nutsvoorzieningen Ontginningsgebieden Gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen De Vlaamse Regering bepaalt de concordantie van bijzondere bestemmingsvoorschriften van de plannen van aanleg naar de categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding, vermeld in het eerste lid, in zoverre die bijzondere bestemmingsvoorschriften overeenstemmen met de bij de (sub)categorieën van gebiedsaanduiding horende voorschriften, vermeld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, zoals de tekst ervan is vastgesteld bij het besluit van 11 april 2008.
Artikel 7.5.1. (01/09/2009- ...)
Tot de dag waarop de door de Vlaamse Regering vast te stellen lijst van vergunningsplichtige functiewijzigingen in werking treedt en met terugwerkende kracht vanaf 9 september 1984, worden eveneens de hierna vermelde gebruikswijzigingen geacht vergunningsplichtig te zijn vanwege de belangrijke ruimtelijke weerslag op de onmiddellijke omgeving :
1° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, een woongebied of een daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik bestaat uit een dancing, het opslaan van schroot, autowrakken of afvalproducten het te koop of in ruil aanbieden van diensten binnen een ruimte die groter is dan driehonderd vierkante meter;
2° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een industriegebied of een daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik bestaat uit het te koop of in ruil aanbieden van goederen of diensten;
3° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een agrarisch gebied of een daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik is niet agrarisch;
4° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een bufferzone, een groen-, park- of bosgebied of daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik bestaat uit om het even welk gebruik dat anders is dan het oorspronkelijke;
5° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een recreatiegebied of een daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik bestaat uit het permanent bewonen;
6° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een ontginningsgebied of een daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik bestaat uit het opslaan van schroot, autowrakken of afvalproducten.
Artikel 7.5.2. (20/07/2024- ...)
...
Artikel 7.5.3. (23/02/2017- ...)
§ 1.Verkavelingsakkoorden van vóór 22 april 1962 vervallen, behoudens overmacht, als op 1 oktober 1970 geen van de werken is aangevat die in het vermelde akkoord zijn opgenomen in verband met de geplande en in het akkoord aanvaarde aanleg van nieuwe verkeerswegen, wijziging of opheffing van bestaande verkeerswegen.
Als de werken zijn aangevangen, dan vervalt het akkoord als deze werken niet voltooid zijn vóór 31 december 1972.
Wanneer de verkavelingen langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg moeten worden uitgevoerd, vervalt het akkoord eveneens als de verkoop van minstens een derde van de percelen niet vóór 1 oktober 1970 is geregistreerd.
Deze verkavelingsakkoorden vormen geen basis voor het verlenen van omgevingsvergunningen.
Het verbouwen, herbouwen of uitbreiden van een bestaande op basis van dit verkavelingsakkoord vergunde woning, die niet gelegen is in de geëigende bestemmingszone, kan echter worden toegestaan.
Om een woning te bouwen op een onbebouwd perceel binnen de omschrijving van een verkavelingsakkoord, kan de vergunningverlenende overheid afwijken van de voorschriften van een gewestplan of een algemeen plan van aanleg als aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° het ontvangstbewijs van de aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning wordt afgegeven vóór 30 april 2006;
2° de aanvraag heeft betrekking op een perceel, gelegen binnen een verkaveling waarvoor het bestuur van de stedenbouw vooraf zijn akkoord heeft gegeven. Enkel een schriftelijk bewijs dat de aanvrager bij zijn aanvraag voegt, kan het bestaan van dit akkoord aantonen;
3° na de vaststelling van het gewestplan zijn binnen éénzelfde verkaveling op grond van het verkavelingsakkoord nog stedenbouwkundige vergunningen of gunstige stedenbouwkundige attesten verleend, afwijkend van het gewestplan;
4° de eigenaar op 1 januari 1999 is niet dezelfde als de oorspronkelijke eigenaar op het ogenblik dat het verkavelingsakkoord werd verkregen;
5° de grond waarop de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning betrekking heeft, ligt tussen bebouwde percelen of maakt deel uit van een huizengroep.
Artikel 7.5.4. (23/02/2017- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
Tot het in artikel 7.6.2, § 1, derde lid, 4°, vermelde deel van het vergunningenregister volledig is opgemaakt door de gemeente en goedgekeurd door het departement, bestaat er een vermoeden dat een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden voor een niet-bebouwd deel van een verkaveling die dateert van vóór 22 december 1970 en die vanaf deze datum geen voorwerp heeft uitgemaakt van een verkavelingswijziging die geleid heeft tot een vermeerdering of een vermindering van het aantal kavels of tot een herverkaveling, vervallen is. Het departement neemt een beslissing over dit deel van het vergunningenregister binnen zestig dagen nadat de gemeente hem daarom verzocht heeft.
In elke gemeente wordt een bericht aangeplakt dat de eigenaars van een niet-bebouwde kavel of meerdere niet-bebouwde kavels in vergunde niet-vervallen verkavelingen die dateren van vóór 22 december 1970, oproept om zich te melden bij het college van burgemeester en schepenen. De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om te zorgen voor de onmiddellijke aanplakking na de inwerkingtreding van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening op 1 mei 2000 en voor een bericht in ten minste drie dagbladen die in het Vlaamse Gewest worden verspreid.
Als geen enkele eigenaar van een onbebouwde kavel zich gemeld heeft bij het college van burgemeester en schepenen binnen een termijn van negentig dagen na 1 mei 2000, dan is de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden voor de onbebouwde kavel of kavels definitief vervallen.
Als een eigenaar zich bij het college van burgemeester en schepenen binnen een termijn van negentig dagen na 1 mei 2000 gemeld heeft, dan gaat het college van burgemeester en schepenen na of de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden niet reeds vervallen is met toepassing van de regeling, opgenomen in punt 12 van bijlage 2, « Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen : wijzigings-, overgangs- en opheffingsbepalingen, alsmede reeds voorbijgestreefde bepalingen », gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 1996 tot coördinatie van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw. Alleen als de verkavelingsvergunning nog niet vervallen is, worden alle onbebouwde kavels opgenomen in het vergunningenregister.
Voor die kavels gelden artikel 84 tot en met 86, artikel 97 en artikel 102 en 103 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, met dien verstande dat de termijn van tien jaar na de afgifte van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, vermeld in artikel 102, § 1, eerste lid, 2°, en § 2, 2°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, vervangen wordt door een termijn van vijf jaar vanaf 1 mei 2000. De termijn van vijftien jaar na de afgifte van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, vermeld in artikel 102, § 2, 3°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, wordt vervangen door een termijn van tien jaar vanaf 1 mei 2000.
Het verval van omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden, vermeld in het eerste lid, die niet moesten worden aangemeld omwille van het feit dat zij vanaf 22 december 1970 het voorwerp hebben uitgemaakt van een verkavelingswijziging die geleid heeft tot een vermeerdering of een vermindering van het aantal kavels of tot een herverkaveling, wordt beoordeeld met toepassing van de regeling, vermeld in het vierde lid.
Artikel 7.5.5. (23/02/2017- ...)
Het verval van een verkavelingsakkoord of van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, vermeld in artikel 7.5.4, kan niet worden tegengesteld aan personen die zich op dat verkavelingsakkoord of die omgevingsvergunning beroepen, als ze kunnen aantonen dat de overheid, na het verval, hetzij op grond van of refererend aan het verkavelingsakkoord of die vergunning omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen of stedenbouwkundige attesten heeft verleend, hetzij bijstellingen aan de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden heeft toegestaan. Daarvoor moet voldaan zijn aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
1° de vergunningen of attesten zijn verleend voor een of meer kavels van die personen binnen de omschrijving van het verkavelingsakkoord of de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden;
2° de vergunningen of attesten zijn door de hogere overheid of de rechter niet onrechtmatig bevonden.
Artikel 7.5.6. (23/02/2017- Datum te bepalen door Vlaamse Regering)
Artikel 84 tot en met 86, artikel 97 en artikel 102 en 103 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning zijn van toepassing op de omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden die verleend zijn vanaf 22 december 1970 en vóór 1 mei 2000. De beperking, vermeld in artikel 102, § 1, tweede lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, geldt evenwel niet voor de verkopen van verkavelingen in hun geheel die een vaste datum hebben verkregen vóór 1 september 2009, op voorwaarde dat de overheid hetzij op grond van of refererend aan de omgevingsvergunning stedenbouwkundige attesten of omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen heeft verleend, hetzij bijstellingen aan de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden heeft toegestaan, als die door de hogere overheid of de rechter niet onrechtmatig zijn bevonden. Dergelijke verkopen in hun geheel konden wel het verval van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden verhinderen. Het voorgaande heeft nooit tot gevolg dat teruggekomen wordt op in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen die tot het verval van omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden hebben geleid op grond van het oordeel dat verkopen van verkavelingen in hun geheel niet het verval van een verkaveling kunnen verhinderen.
De termijn van tien jaar na de afgifte van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, vermeld in artikel 102, § 1, eerste lid, 2°, en § 2, 2°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, wordt vervangen door een termijn van vijf jaar vanaf 1 mei 2000, voor niet-vervallen omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden die zijn uitgereikt meer dan vijf jaar vóór 1 mei 2000.
De termijn van vijftien jaar na de afgifte van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, vermeld in artikel 102, § 2, 3°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, wordt vervangen door een termijn van tien jaar vanaf 1 mei 2000, voor niet-vervallen omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden die zijn uitgereikt meer dan vijf jaar vóór 1 mei 2000.
Artikel 7.5.7. (23/02/2017- ...)
Artikel 84, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning is van toepassing op ruimtelijke uitvoeringsplannen en bijzondere plannen van aanleg die voorlopig zijn vastgesteld of aangenomen vanaf 1 september 2009.
De bijstelling of de opheffing van omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden ingevolge de definitieve vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een bijzonder plan van aanleg dat voorlopig is vastgesteld of aangenomen vóór 1 september 2009, wordt afgehandeld overeenkomstig de regels die golden voorafgaand aan die datum.
Artikel 7.5.8. (20/07/2024- ...)
...
Artikel 7.5.9. (23/02/2017- ...)
...
Artikel 7.6.1. (20/07/2024- ...)
Een afschrift van het eerste plannenregister wordt naar het departement gestuurd. Binnen het daaropvolgend jaar neemt het departement een gemotiveerde beslissing inzake de conformverklaring van het plannenregister en stuurt die beslissing naar het college van burgemeester en schepenen, de deputatie en de Vlaamse Regering binnen tien dagen na de beslissing.
In afwijking van het eerste lid, samengelezen met artikel 5.1.1, kan de gemeente een ontwerp van plannenregister opmaken en naar het departement sturen, waarin de in artikel 5.1.1, § 1, eerste lid, 3°, vermelde gegevens nog niet zijn opgenomen. De gemeente geeft dan aan binnen welke tijdsspanne deze gegeven aangevuld zullen worden.
Artikel 7.6.2. (20/07/2024- ...)
§ 1. Elke gemeente bezorgt een ontwerp van vergunningenregister aan het departement.
Het ontwerp van vergunningsregister bevat volgende gegevens, zoveel mogelijk per kadastraal perceel en voor zover beschikbaar :
1° het kadastraal nummer, het huisnummer en de straatnaam;
2° ...;
3° de bouwvergunningen en verkavelingsvergunningen die verleend werden met toepassing van de bestaande wettelijke voorschriften, de identiteit van de vergunninghouder, en de vermelding of die vergunningen al dan niet geheel of gedeeltelijk vervallen zijn;
4° voor de verkavelingsvergunningen die dateren van vóór 22 december 1970 wordt aangeduid of de verkaveling geheel of gedeeltelijk vervallen is, en indien de verkavelingsvergunning niet vervallen is wordt vermeld op welke rechtsgrond het niet-verval van de vergunning voor de onbebouwde percelen gebaseerd is;
5° de na 1 mei 1999 verleende stedenbouwkundige attesten nummer 2;
6° de vermelding van processen-verbaal die opgemaakt werden met betrekking tot inbreuken op de wetgeving inzake de ruimtelijke ordening en de stedenbouw, van iedere gerechtelijke uitspraak en van de uitvoering van de herstelmaatregelen;
7° de vermelding van elk rechtsmiddel dat aangewend wordt, van iedere schorsing, van de uitspraken en van het gevolg dat daaraan gegeven wordt;
8° het verschuldigd zijn van een planbatenheffing en bewijs van betaling van de planbatenheffing;
9° elke melding en de identiteit van de persoon die de melding verricht;
10° in voorkomend geval het declaratief attest, vermeld in artikel 5.4.3, § 5.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat het ontwerp van vergunningenregister in de mate van het mogelijke ook volgende informatie per kadastraal perceel bevat :
1° het gebruik, als dat afwijkt van de bestemming;
2° de identiteit van de eigenaar of van de titularis van een ander zakelijk recht, als de eigenaar of de titularis van een ander zakelijk recht een overheid of een openbare instelling is.
Bestaande constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen, waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel in de zin van boek 8, hoofdstuk 3, van het Burgerlijk Wetboek is aangetoond dat ze gebouwd werden vóór 22 april 1962, worden in het ontwerp van vergunningenregister opgenomen als « vergund geacht », onverminderd artikel 4.2.14, § 3 en § 4. Op de gemeentelijke overheid rust ter zake een actieve onderzoeksplicht. De vaststelling van de aanwezigheid van een geldig bewijs dat de bestaande constructie vóór 22 april 1962 gebouwd werd, en de omschrijving van de aard van dat bewijs, geldt als motivering voor de beslissing tot opname als « vergund geacht ». De vaststelling van het feit dat de constructie niet meer bestaat, van de afwezigheid van enig bewijsmiddel, of van het feit dat het voorhanden zijnde bewijsmiddel aangetast is door uitdrukkelijk aangegeven onregelmatigheden, geldt als motivering voor de weigering tot opname als « vergund geacht ». Een weigering tot opname als « vergund geacht », wordt bij gewone brief aan de eigenaar betekend.
Bestaande constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen, waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel in de zin van boek 8, hoofdstuk 3, van het Burgerlijk Wetboek is aangetoond dat ze gebouwd werden in de periode vanaf 22 april 1962 tot de eerste inwerkingtreding van het gewestplan waarbinnen zij gelegen zijn, en waarvan het vergund karakter door de overheid niet is tegengesproken middels een proces-verbaal of een niet anoniem bezwaarschrift, telkens opgesteld binnen een termijn van vijf jaar na het optrekken of plaatsen van de constructie, worden in het vergunningenregister opgenomen als « vergund geacht », onverminderd artikel 4.2.14, § 3 en § 4. Op de gemeentelijke overheid rust ter zake een actieve onderzoeksplicht. Het vergunningenregister vermeldt de datum van opname van de constructie als « vergund geacht ». De vaststelling van het feit dat bij de overheid geen geldig tegenbewijs bekend is, geldt als motivering voor een opname als « vergund geacht ». De vaststelling dat bij de overheid een geldig tegenbewijs bekend is, en de omschrijving van de aard daarvan, geldt als motivering voor de weigering tot opname als « vergund geacht ». Een weigering tot opname als « vergund geacht », wordt bij gewone brief aan de eigenaar betekend. Deze mededelingsplicht geldt niet ten aanzien van die constructies waarvoor reeds een gemotiveerde mededeling werd verricht bij de opmaak van het ontwerp van vergunningenregister.
Binnen honderdtachtig dagen na ontvangst van het ontwerp van vergunningenregister formuleert het departement een verslag dat opgenomen moet worden in het vergunningenregister. Het departement kan foutieve gegevens schrappen uit het vergunningenregister en meldt dit in zijn verslag.
Het college van burgemeester en schepenen stelt, vijfenzeventig dagen na ontvangst van het verslag van het departement, het vergunningenregister vast en maakt het toegankelijk voor het publiek.
Het college van burgemeester en schepenen is verantwoordelijk voor de overeenstemming van het eerste vergunningenregister met de erin opgenomen stukken.
§ 2. In afwijking van § 1 kan de gemeente een ontwerp van vergunningenregister opmaken en naar het departement sturen, waarin de bouwvergunningen verleend vóór 1 januari 1990 en de gegevens, vermeld in § 1, vijfde en zesde lid, nog niet zijn opgenomen. De gemeente geeft dan aan binnen welke tijdsspanne deze gegevens zullen aangevuld worden.
Voor wat betreft de gegevens, vermeld in § 1, vijfde en zesde lid, geldt dat zij alleszins binnen een termijn van drie jaar na het versturen van het ontwerp moeten worden opgenomen.
§ 3. In afwijking van § 1 kan de gemeente een ontwerp van vergunningenregister opmaken en naar het departement sturen, waarin de in § 1, derde lid, 2° en 10°, vermelde gegevens nog niet zijn opgenomen. De gemeente geeft dan aan binnen welke tijdsspanne deze gegeven aangevuld zullen worden.
Artikel 7.6.3. (20/07/2024- ...)
De gemeenten kunnen bij de opmaak van het plannenregister en het vergunningenregister begeleiding vragen van de bevoegde diensten van het Vlaamse Gewest.
Artikel 7.6.4. (01/09/2009- ...)
De bepalingen met betrekking tot de informatieverplichtingen, zoals voorzien in de artikelen 5.2.1, 5.2.5 en 5.2.6, zijn slechts van toepassing ten vroegste eenendertig dagen nadat in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd is dat de gemeente, waar het onroerend goed gelegen is, beschikt over een goedgekeurd plannenregister en vergunningenregister.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op overeenkomsten die zijn gesloten en op openbare verkoopverrichtingen die zijn aangevat vóór het in het eerste lid vermelde tijdstip. Het bewijs hiervan kan met alle middelen worden geleverd.
De lijst van de gemeenten, die beschikken over een goedgekeurd plannenregister en vergunningenregister, wordt driemaandelijks opgemaakt en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, vanaf 1 mei 2000 en tot alle gemeenten op deze lijst zijn opgenomen.
Zolang deze publicatie niet is gebeurd, zijn de benamingen die moeten worden gebruikt in de akten, overeenkomsten, vermeld in artikel 5.2.5, en publiciteit de benamingen zoals gebruikt in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen.
De bepalingen met betrekking tot de informatieverplichtingen, zoals vastgesteld in artikel 5.2.1, § 1, eerste lid, 1° en 3°, en § 1, derde en vierde lid, zijn echter van onmiddellijke toepassing, na het in werking treden van deze bepaling.
Artikel 7.6.5. (01/09/2009- ...)
§ 1. Artikel 5.2.7 is van toepassing zodra de gemeente een plannenregister en een vergunningenregister heeft. Zolang artikel 5.2.7 niet van toepassing is voor een gemeente, blijven de bepalingen van artikel 63, § 1, 5° en 6° van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, van toepassing.
Artikel 7.6.6. (20/07/2024- ...)
...
Artikel 7.7.1. (01/03/2018- ...)
De strafrechter kan de herstelvordering die regelmatig bij hem aanhangig is gemaakt en die gegrond is op instandhouding, nog steeds inwilligen als de beklaagde hieraan schuldig wordt bevonden en deze instandhouding op het ogenblik van de uitspraak een stedenbouwkundige inbreuk uitmaakt als vermeld in artikel 6.2.2, 1°.
Hetzelfde geldt voor de herstelvordering die gegrond is op het toestaan of aanvaarden door de eigenaar van feiten van instandhouding als vermeld in het eerste lid.
Een herstelvordering die door de stedenbouwkundige inspecteur is ingesteld op grond van instandhouding van handelingen kan vanaf 1 september 2009 niet langer worden ingewilligd als die instandhouding op het ogenblik van de uitspraak geen stedenbouwkundig misdrijf of stedenbouwkundige inbreuk meer uitmaakt.
Artikel 7.7.2. (01/03/2018- 31/03/2026)
Als het recht van de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester om een herstelvordering in te stellen ontstaan is vóór 1 september 2009, beginnen de termijnen voor herstelvorderingen bij stedenbouwkundige misdrijven, vermeld in artikel 6.3.3, § 3, pas te lopen vanaf die datum. De totale duur van de verjaringstermijn mag evenwel niet meer bedragen dan de termijnen, vermeld in artikel 2262bis, § 1, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Het eerste lid verhindert de toepassing van artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering niet. Als de herstelvordering bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing verjaard is verklaard voor de datum van 1 september 2009, vermeld in het eerste lid, kan de inwerkingtreding van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid niet tot gevolg hebben dat een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen.
Als het recht om een herstelvordering in te stellen is ontstaan vóór de inwerkingtreding van artikel 31 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning en op die datum niet of verjaard is of verjaard verklaard is bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing, beginnen de verjaringstermijnen voor herstelvorderingen bij stedenbouwkundige inbreuken, vermeld in artikel 6.3.3, § 3, te lopen vanaf de inwerkingtreding van artikel 31 van het voormelde decreet, ongeacht wanneer de eerste strafbare handeling of omissie, al dan niet deel uitmakend van feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden, is gesteld. De totale duur van de verjaringstermijn mag evenwel niet meer bedragen dan tien jaar in ruimtelijk kwetsbaar gebied en open ruimtegebied en vijf jaar in alle andere gebieden als het tot inbreuk verworden misdrijf is beëindigd vóór de inwerkingtreding van dat artikel 31.
Artikel 7.7.3. (01/04/2021- 31/03/2026)
Het handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening van 18 november 2015 en de gewestelijke en gezamenlijke handhavingsprioriteiten Ruimtelijke Ordening van 23 december 2016 blijven van toepassing tot en met de dag vóór de datum van de inwerkingtreding van het omgevingshandhavingsprogramma, vermeld in artikel 16.2.2 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Artikel 7.7.4. (01/03/2018- 31/03/2026)
Artikel 6.6.1, § 3, is niet van toepassing op processen-verbaal van vaststelling van uitvoering als de uitgevoerde herstelmaatregelen zijn opgelegd voor de inwerkingtreding van artikel 55 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.
Artikel 7.7.5. (01/03/2018- ...)
Vanaf de inwerkingtreding van titel VI, hoofdstuk III, afdeling 1, zoals gewijzigd bij artikelen 55 tot en met 61 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning nemen de burgemeester en de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur de taken en bevoegdheden over die voor de inwerkingtreding door het college van burgemeester en schepenen werden waargenomen in het kader van titel VI van deze codex, en zetten ze de herstelvorderingen voort die door het college van burgemeester en schepenen werden ingeleid bij het openbaar ministerie of voor de burgerlijke rechter.
Artikel 7.7.6. (01/03/2018- 31/03/2026)
In afwijking van artikel 6.2.6 wordt de voorzetting van handelingen, werken of wijzigingen die voor de inwerkingtreding van artikel 41 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning zijn vastgesteld, en die in strijd zijn met een stakingsbevel, bestraft conform de bepalingen van artikel 6.1.49 en 6.1.50, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 41 van het voormelde decreet. Titel VI, hoofdstuk I, afdeling 7, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 41 van het voormelde decreet, blijft onverkort van toepassing op die feiten en op de administratieve geldboete die erop gegrond zijn of worden.
Als de voortzetting van de handelingen, werken of wijzigingen in strijd met een bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomend geval, de beschikking in kort geding is uitgevoerd voor de inwerkingtreding van artikel 41 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning en wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van artikel 41 van het voormelde decreet, wordt er een geldboete opgelegd conform de procedure van onderafdeling 3 van titel VI, hoofdstuk II, afdeling 3, met dien verstande dat de administratieve geldboete niet meer kan bedragen dan bepaald in artikel 6.1.49, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 41 van het voormelde decreet.
Artikel 7.7.7. (01/03/2018- 31/03/2026)
De bepalingen over bestuursdwang en last onder dwangsom, vermeld in titel VI, hoofdstuk IV, afdeling 3 en 4, zijn niet van toepassing als het recht om een herstelvordering in te stellen is ontstaan vóór de inwerkingtreding van titel VI, hoofdstuk IV.
Artikel 7.7.8. (01/03/2018- 31/03/2026)
De rechtsgevolgen die verbonden zijn aan een bevel tot staking, dat is gegeven buiten de termijnen, vermeld in artikel 6.4.4, § 1, tweede lid, vervallen van rechtswege vanaf de inwerkingtreding van artikel 6.4.4, tenzij dat wordt tegengesproken door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing.
Artikel 7.7.9. (30/12/2017- 31/03/2026)
De aanwijzing door de Vlaamse Regering van de ambtenaren van de entiteit, bevoegd voor de uitvoering van de handhavingstaken met betrekking tot de ruimtelijke ordening, op grond van artikel 6.1.5, zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van artikel 20 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, wordt gelijkgesteld met een aanwijzing in artikel 6.2.5/1, § 1, eerste lid, 1°, tot aan een andersluidende beslissing van de Vlaamse Regering.
De aanwijzing door de Vlaamse Regering van de ambtenaren van andere entiteiten middels een protocol, op grond van artikel 6.1.5, zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van artikel 20 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, wordt gelijkgesteld met een aanwijzing in artikel 6.2.5/1, § 1, eerste lid, 2°, tot aan een andersluidende beslissing van de Vlaamse Regering.
De aanwijzing door de gouverneur van personeelsleden van een gemeente of van een intergemeentelijk samenwerkingsverband op grond van artikel 6.1.5 zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van artikel 20 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, wordt gelijkgesteld met een aanwijzing in artikel 6.2.5/1, § 1, eerste lid, 3° en 4°, tot aan een andersluidende beslissing van het college van burgemeester en schepenen.
Artikel 7.7.10. (01/03/2018- 31/03/2026)
De aanstelling als gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur op grond van artikel 1.4.3, eerste lid, 1°, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 4 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, wordt voor de lopende duurtijd van deze aanstelling gelijkgesteld met de aanwijzing als verbalisant ruimtelijke ordening, bedoeld in artikel 6.2.5/1, § 1, eerste lid, 1°, behoudens een andersluidende beslissing van de Vlaamse Regering tot beëindiging van de aanstelling. De gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur behoudt gedurende de gelijkstelling de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, die hij eerder verkreeg op grond van artikel 6.1.5, vierde lid, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 4 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.
De aanstelling als gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur op grond van artikel 1.4.3, eerste lid, 1°, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 4 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, wordt voor de lopende duurtijd van deze aanstelling gelijkgesteld met de aanstelling als gewestelijk stedenbouwkundige inspecteur, bedoeld in artikel 1.4.9, tweede lid, behoudens een andersluidende beslissing van de Vlaamse Regering tot beëindiging van deze aanstelling.
Artikel 7.7.11. (01/03/2018- ...)
De zetelende leden van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, worden op de dag van de inwerkingtreding van artikel 61 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, van rechtswege bekleed met een mandaat in de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering, behoudens indien zij daar uitdrukkelijk van afzien. In dat geval wordt voor het openstaande mandaat een specifieke oproep tot de kandidaten georganiseerd.
In afwijking van artikel 6.3.9, § 1, hebben de mandaten vermeld in het eerste lid, een duurtijd tot en met 24 juli 2020. Enkel de leden die worden aangeduid op grond van een specifieke oproep tot kandidaten worden aangeduid voor een volle en hernieuwbare termijn van vijf jaar.
Artikel 8.1.1. (23/02/2017- ...)
Deze codex wordt aangehaald als "Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening" en afgekort als VCRO.
Artikel 1. (01/09/2009- ...)
De procedure voor opmaak van een provinciaal ruimtelijk structuurplan die op grond van het decreet van 24 juli 1996 houdende de ruimtelijke planning werd aangevat vóór de inwerkingtreding van dit decreet, wordt, vanaf de eerstvolgende fase van de procedure volgend op deze die loopt op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet, verder afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, behoudens toepassing van artikel 175 van dit decreet. Als onderscheiden fasen van de procedure worden voor de toepassing van deze bepaling verstaan : de voorlopige vaststelling; de aankondiging van het openbaar onderzoek en het openbaar onderzoek; het advies van de Vlaamse Regering; het advies van de bevoegde adviescommissie; de goedkeuringsbeslissing; de bekendmaking (1).
--------------------------------------------
1) Overeenstemmend met artikel 188, eerste lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening.
Artikel 2. (01/09/2009- ...)
De in artikel 126, § 1 (2), en onderafdeling 2 van titel III, hoofdstuk IV, afdeling 2 (3), vermelde voorwaarde dat de werken en handelingen gebeuren aan een bestaand vergund of vergund geacht gebouw geldt niet voor vergunningsaanvragen, ingediend vóór 1 februari 2003, voorzover de aanvrager kan aantonen dat de werken of handelingen worden of zijn uitgevoerd aan een gebouw dat bij de aanvang van de werken bestond en geheel of gedeeltelijk vergund was of werd geacht.
Het eerste lid is ook van toepassing wanneer de tussen 13 juli 2001 en 1 februari 2003 ingediende aanvraag geweigerd is en een aangepaste aanvraag wordt ingediend om te voldoen aan de voorwaarden gesteld voor de toepassing van de decretale regelingen inzake de herbouw, verbouw of uitbreiding van zonevreemde constructies of voor zonevreemde stabiliteitswerken (4).
--------------------------------------------
(2) Artikel 4.4.2, § 1, van de codex.
(3) Onderafdeling 2 van titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 2, van de codex.
(4) Overeenstemmend met artikel 195quinquies van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, ingevoegd bij decreet van 13 juli 2001 en gewijzigd door de decreten van 8 maart 2002 en 21 november 2003 en door het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid.
BIJLAGE 2 (... - ...)
VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING CONCORDANTIETABEL I Nieuwe nummering Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Oude nummering decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening TITEL I. Inleidende bepalingen HOOFDSTUK I. Doelstellingen en begrippen Artikel 1.1.1 Artikel 1 Artikel 1.1.2 Artikel 2 § 1 Artikel 1.1.3 Artikel 3 Artikel 1.1.4 Artikel 4 Artikel 1.1.5 Artikel 2 § 2 HOOFDSTUK II. Voortgangsbewaking inzake de uitvoering van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen Artikel 1.2.1 Artikel 6 HOOFDSTUK III. Adviesorganen AFDELING 1. De Vlaamse commissie voor ruimtelijke ordening Artikel 1.3.1 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 Artikel 7 § 1 § 2 § 3 § 4 § 4/1 § 4/2 § 5 § 6 AFDELING 2. De provinciale commissie voor ruimtelijke ordening Artikel 1.3.2 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 § 9 § 10 Artikel 8 § 1 § 2 § 3 § 4 § 4/1 § 4/2 § 5 § 6 § 7 § 8 AFDELING 3. De gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening Artikel 1.3.3 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 § 9 § 10 § 11 Artikel 9 § 1 § 2 § 3 § 4 § 4/1 § 4/2 § 5 § 6 § 7 § 8 § 9 AFDELING 4. Algemene bepaling Artikel 1.3.4 Artikel 9/1 HOOFDSTUK IV. De ambtenaren van ruimtelijke ordening AFDELING 1. De gedelegeerde planologische en stedenbouwkundige ambtenaren en de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteurs en stedenbouwkundige ambtenaren Artikel 1.4.1 Artikel 10 Artikel 1.4.2 Artikel 11 Artikel 1.4.3 Artikel 12 AFDELING 2. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaren Artikel 1.4.4 Artikel 13 Artikel 1.4.5 Artikel 14 AFDELING 3. De gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren Artikel 1.4.6 Artikel 15 Artikel 1.4.7 Artikel 16 Artikel 1.4.8 Artikel 17 TITEL II Planning HOOFDSTUK I. Ruimtelijke structuurplannen AFDELING 1. Algemene bepalingen Artikel 2.1.1 Artikel 18 Artikel 2.1.2 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 § 9 Artikel 19 § 1 § 2 § 3 § 4 § 4/1 § 5 § 6 § 7 § 8 AFDELING 2. Het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen Artikel 2.1.3 Artikel 20 Artikel 2.1.4 Artikel 21 Artikel 2.1.5 Artikel 22 Artikel 2.1.6 Artikel 23 AFDELING 3. Het provinciaal ruimtelijk structuurplan Artikel 2.1.7 Artikel 24 Artikel 2.1.8 Artikel 25 Artikel 2.1.9 Artikel 26 Artikel 2.1.10 Artikel 27 Artikel 2.1.11 Artikel 28 Artikel 2.1.12 Artikel 29 Artikel 2.1.13 Artikel 30 AFDELING 4. Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Artikel 2.1.14 Artikel 31 Artikel 2.1.15 Artikel 32 Artikel 2.1.16 Artikel 33 Artikel 2.1.17 Artikel 34 Artikel 2.1.18 Artikel 35 Artikel 2.1.19 Artikel 36 HOOFDSTUK II. Ruimtelijke uitvoeringsplannen AFDELING 1. Algemene bepalingen Artikel 2.2.1 Artikel 37 Artikel 2.2.2 Artikel 38 Artikel 2.2.3 Artikel 39 Artikel 2.2.4 Artikel 39/1 Artikel 2.2.5 Artikel 40 AFDELING 2. Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen 2.2.6 Artikel 41 Artikel 2.2.7 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 § 9 Artikel 42 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 5bis § 6 § 6bis § 7 Artikel 2.2.8 Artikel 43 AFDELING 3. Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen Artikel 2.2.9 Artikel 44 Artikel 2.2.10 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 Artikel 45 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 6bis § 7 Artikel 2.2.11 Artikel 46 Artikel 2.2.12 Artikel 47 AFDELING 4. Gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen Artikel 2.2.13 Artikel 48 Artikel 2.2.14 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 Artikel 49 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 6bis § 7 Artikel 2.2.15 Artikel 50 Artikel 2.2.16 Artikel 51 Artikel 2.2.17 Artikel 52 Artikel 2.2.18 Artikel 53 HOOFDSTUK III. Stedenbouwkundige verordeningen Artikel 2.3.1 Artikel 54 Artikel 2.3.2 Artikel 55 Artikel 2.3.3 Artikel 56 Titel geschrapt (zie titel V, hoofdstuk VI, afdeling 1, onderafdeling 1) HOOFDSTUK IV. Register van onbebouwde percelen HOOFDSTUK IV. Recht van voorkoop en onteigening HOOFDSTUK V. Recht van voorkoop en onteigening AFDELING 1. Het recht van voorkoop Artikel 2.4.1 Artikel 63 Artikel 2.4.2 Artikel 64 (Artikel 2.4.2/1 (Artikel 65) (Artikel 2.4.2/2) (Artikel 66) (Artikel 2.4.2/3) (Artikel 67) (Artikel 2.4.2/4) (Artikel 68) AFDELING 2. Onteigening Artikel 2.4.3 Artikel 69 Artikel 2.4.4 Artikel 70 Artikel 2.4.5 Artikel 71 Artikel 2.4.6 Artikel 72 Artikel 2.4.7 Artikel 73 Artikel 2.4.8 Artikel 74 Artikel 2.4.9 Artikel 75 AFDELING 3. Aankoopplicht Artikel 2.4.10 Artikel 75/1 HOOFDSTUK V. De rooilijnplannen HOOFDSTUK VI. De rooilijnplannen Artikel 2.5.1 Artikel 76 Artikel 2.5.2 Artikel 77 HOOFDSTUK VI. Planschade en planbaten HOOFDSTUK VIII. Planschade en planbaten AFDELING 1. Planschade Artikel 2.6.1 Artikel 84 Artikel 2.6.2 Artikel 85 Artikel 2.6.3 Artikel 86 AFDELING 2. Planbatenheffing Onderafdeling 1. Grondslag, uitzonderingen, vrijstellingen en schorsingen Artikel 2.6.4 Artikel 87 Artikel 2.6.5 Artikel 88 Artikel 2.6.6 Artikel 89 Artikel 2.6.7 Artikel 90 Onderafdeling 2. Heffingsplicht Artikel 2.6.8 Artikel 91 Artikel 2.6.9 Artikel 91/1 Onderafdeling 3. Bedrag Artikel 2.6.10 Artikel 91/2 Artikel 2.6.11 Artikel 91/3 Artikel 2.6.12 Artikel 91/4 Onderafdeling 4. Inkohiering en invordering Artikel 2.6.13 Artikel 91/5 Onderafdeling 5. Betalingstermijn en bezwarenregeling Artikel 2.6.14 Artikel 91/6 Artikel 2.6.15 Artikel 91/7 Artikel 2.6.16 Artikel 91/8 Onderafdeling 6. Toewijzing en aanwending van de opbrengsten Artikel 2.6.17 Artikel 91/9 Onderafdeling 7. Overige bepalingen Sectie 1. Suppletieve toepassing van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 Artikel 2.6.18 Artikel 91/10 Sectie 2. Evaluatie Artikel 2.6.19 Artikel 91/11 TITEL III. Bijzonderheden betreffende sommige grootschalige stedenbouwkundige projecten TITEL II/1. Bijzonderheden betreffende sommige grootschalige stedenbouwkundige projecten HOOFDSTUK I. Ruimtelijke projecten van geestelijk en strategisch belang AFDELING 1. Criteria Artikel 3.1.1 Artikel 91/12 AFDELING 2. Administratiefrechtelijke faciliteiten Artikel 3.1.2 Artikel 91/13 AFDELING 3. Geïntegreerde plannings- en uitvoeringsprocedure Artikel 3.1.3 Artikel 91/14 HOOFDSTUK II. Ruimtelijke projecten van groot lokaal en strategisch belang AFDELING 1. Ruimtelijke projecten van groot provinciaal en strategisch belang Artikel 3.2.1 Artikel 91/15 Artikel 3.2.2 Artikel 91/16 AFDELING 2. Ruimtelijke projecten van groot gemeentelijk en strategisch belang Artikel 3.2.3 Artikel 91/17 Artikel 3.2.4 Artikel 91/18
BIJLAGE 2 (... - ...)
Nieuwe nummering Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Oude nummering decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening TITEL IV. Vergunningenbeleid TITEL III. Vergunningenbeleid HOOFDSTUK I. Definities Artikel 4.1.1 Artikel 92 HOOFDSTUK II. Vergunningsplicht AFDELING 1. Soorten Onderafdeling 1. Stedenbouwkundige vergunningsplicht Sectie 1. Vergunningsplichtige handelingen Artikel 4.2.1 Artikel 93 Sectie 2. Afwijkingen van de vergunningsplicht Subsectie 1. Meldingsplichtige en vrijgestelde handelingen Artikel 4.2.2 Artikel 94 Artikel 4.2.3 Artikel 95 Subsectie 2. Bijzonderheden inzake zorgwonen Artikel 4.2.4 Artikel 96 Sectie 3. Lokale voorschriften Artikel 4.2.5 Artikel 97 Artikel 4.2.6 Artikel 98 Sectie 4. As-builtattest Subsectie 1. Begrip Artikel 4.2.7 Artikel 99 Subsectie 2. Aanvraag en beslissing Artikel 4.2.8 Artikel 100 Subsectie 3. Validering Artikel 4.2.9 Artikel 101 Artikel 4.2.10 Artikel 102 Subsectie 4. Rechtsbescherming Artikel 4.2.11 Artikel 103 Subsectie 5. Tijdspad Artikel 4.2.12 Artikel 104 Subsectie 6. Nadere regelen Artikel 4.2.13 Artikel 105 Sectie 5. Vermoeden van vergunning Artikel 4.2.14 Artikel 106 Onderafdeling 2. Verkavelingsvergunningsplicht Artikel 4.2.15 Artikel 107 Artikel 4.2.16 Artikel 108 Artikel 4.2.17 Artikel 109 Artikel 4.2.18 Artikel 110 AFDELING 2. Bepalingen, aan alle vergunningen gemeen Onderafdeling 1. Voorwaarden en lasten Artikel 4.2.19 § 1 § 2 Artikel 111 Artikel 90bis, §§ 2-7, bosdecreet 13 juni 1990 Artikel 4.2.20 Artikel 112 Onderafdeling 2. Fasering Artikel 4.2.21 Artikel 113 Onderafdeling 3. Zakelijk karakter Artikel 4.2.22 Artikel 114 Artikel 4.2.23 Artikel 115 Onderafdeling 4. Regularisatievergunningen Artikel 4.2.24 Artikel 116 HOOFDSTUK III. Beoordelingsgronden AFDELING 1. Algemene bepalingen Artikel 4.3.1 § 1 - § 3 § 4 Artikel 117 Artikel 90bis, § 1, bosdecreet 13 juni 1990 Artikel 4.3.2 Artikel 118 Artikel 4.3.3 Artikel 119 Artikel 4.3.4 Artikel 120 AFDELING 2. Decretale beoordelingselementen Artikel 4.3.5 Artikel 121 Artikel 4.3.6 Artikel 122 Artikel 4.3.7 Artikel 123 Artikel 4.3.8 Artikel 124 HOOFDSTUK IV. Afwijkingen van stedenbouwkundige voorschriften AFDELING 1. Afwijkingsmogelijkheden Onderafdeling 1. Beperkte afwijkingen Artikel 4.4.1 Artikel 125 Onderafdeling 2. Stabiliteitswerken Artikel 4.4.2 Artikel 126 Onderafdeling 3. Afwerkingsregel Artikel 4.4.3 Artikel 127 Onderafdeling 4. Sociaal-cultureel of recreatief medegebruik Artikel 4.4.4 Artikel 128 Onderafdeling 5. Medegebruik inzake natuurschoon Artikel 4.4.5 Artikel 129 Onderafdeling 6. Beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten en landschappen Artikel 4.4.6 Artikel 130 Onderafdeling 7. Handelingen van algemeen belang Artikel 4.4.7 Artikel 131 Artikel 4.4.8 Artikel 132 Onderafdeling 8. Handelingen sorterend onder voorschriften van een plan van aanleg Artikel 4.4.9 Artikel 133 AFDELING 2. Basisrechten voor zonevreemde constructies Onderafdeling 1. Toepassingsgebied, draagwijdte en algemene bepalingen Artikel 4.4.10 Artikel 133/1 Artikel 4.4.11 Artikel 133/2 Onderafdeling 2. Bestaande zonevreemde constructies Sectie 1. Bestaande zonevreemde woningen Subsectie 1. Verbouwen Artikel 4.4.12 Artikel 133/3 Subsectie 2. Herbouwen op dezelfde plaats Artikel 4.4.13 Artikel 133/4 Subsectie 3. Herbouwen op een gewijzigde plaats Artikel 4.4.14 Artikel 133/5 Subsectie 4. Uitbreiden Artikel 4.415 Artikel 133/6 Sectie 2. Bestaande zonevreemde constructies, niet zijnde woningbouw Subsectie 1. Verbouwen Artikel 4.4.16 Artikel 133/7 Subsectie 2. Herbouwen op dezelfde plaats Artikel 4.4.17 Artikel 133/8 Subsectie 3. Herbouwen op een gewijzigde plaats Artikel 4.4.18 Artikel 133/9 Subsectie 4. Uitbreiden en aanpassen Artikel 4.4.19 Artikel 133/10 Onderafdeling 3. Recent afgebroken zonevreemde woningen of andere constructies Artikel 4.4.20 Artikel 133/11 Onderafdeling 4. Herstelwerken bij vernietiging of beschadiging door vreemde oorzaak Sectie 1. Vernietigde of beschadigde woningen Artikel 4.4.21 Artikel 133/12 Sectie 2. Andere vernietigde of beschadigde constructies Artikel 4.4.22 Artikel 133/13 AFDELING 3. Zonevreemde functiewijzigingen Artikel 4.4.23 Artikel 133/14 AFDELING 4. Planologische attesten Artikel 4.4.24 Artikel 133/15 Artikel 4.4.25 Artikel 133/16 Artikel 4.4.26 Artikel 133/17 Artikel 4.4.27 Artikel 133/18 Artikel 4.4.28 Artikel 133/19 Artikel 4.4.29 Artikel 133/20 HOOFDSTUK V. Verhouding met de milieuvergunning en de milieumelding Artikel 4.5.1 Artikel 133/21 HOOFDSTUK VI. Geldingsduur en wijzigbaarheid AFDELING 1. Stedenbouwkundige vergunningen Artikel 4.6.1 Artikel 133/22 Artikel 4.6.2 Artikel 133/23 Artikel 4.6.3 Artikel 133/24 AFDELING 2. Verkavelingsvergunningen Artikel 4.6.4 Artikel 133/25 Artikel 4.6.5 Artikel 133/26 Artikel 4.6.6 Artikel 133/27 Artikel 4.6.7 Artikel 133/28 Artikel 4.6.8 Artikel 133/29 HOOFDSTUK VII. Administratieve procedure AFDELING 1. Algemene bepalingen Onderafdeling 1. Reguliere en bijzondere procedure Artikel 4.7.1 Artikel 133/30 Artikel 4.7.2 Artikel 133/31 Onderafdeling 2. Afstemming aanvraagprocedure stedenbouwkundige en milieuvergunning Artikel 4.7.3 Artikel 133/32 Artikel 4.7.4 Artikel 133/33 Artikel 4.7.5 Artikel 133/34 Artikel 4.7.6 Artikel 133/35 Artikel 4.7.7 Artikel 133/36 Artikel 4.7.8 Artikel 133/37 Artikel 4.7.9 Artikel 133/38 Artikel 4.7.10 Artikel 133/39 Artikel 4.7.11 Artikel 133/40 AFDELING 2. Reguliere procedure Onderafdeling 1. Administratieve procedure eerste aanleg Artikel 4.7.12 Artikel 133/41 Artikel 4.7.13 Artikel 133/42 Artikel 4.7.14 Artikel 133/43 Artikel 4.7.15 Artikel 133/44 Artikel 4.7.16 Artikel 133/45 Artikel 4.7.17 Artikel 133/46 Artikel 4.7.18 Artikel 133/47 Artikel 4.7.19 Artikel 133/48 Artikel 4.7.20 Artikel 133/49 Onderafdeling 2. Administratieve beroepsprocedure Artikel 4.7.21 Artikel 133/50 Artikel 4.7.22 Artikel 133/51 Artikel 4.7.23 Artikel 133/52 Artikel 4.7.24 Artikel 133/53 Artikel 4.7.25 Artikel 133/54 AFDELING 3. Bijzondere procedure Artikel 4.7.26 Artikel 133/55 HOOFDSTUK VIII. Raad voor vergunningsbetwistingen AFDELING 1. Oprichting Artikel 4.8.1 Artikel 133/56 Artikel 4.8.2 Artikel 133/57 AFDELING 2. Bevoegdheid Artikel 4.8.3 Artikel 133/58 AFDELING 3. Samenstelling Artikel 4.8.4 Artikel 133/59 Artikel 4.8.5 Artikel 133/60 Artikel 4.8.6 Artikel 133/61 Artikel 4.8.7 Artikel 133/62 AFDELING 4. Werkingsregelen Artikel 4.8.8 Artikel 133/63 Artikel 4.8.9 Artikel 133/64 Artikel 4.8.10 Artikel 133/65 AFDELING 5. Procedure Onderafdeling 1. Algemeen Artikel 4.8.11 Artikel 133/66 Artikel 4.8.12 Artikel 133/67 Artikel 4.8.13 Artikel 133/68 Artikel 4.8.14 Artikel 133/69 Artikel 4.8.15 Artikel 133/70 Onderafdeling 2. Aanhangigmaking Artikel 4.8.16 Artikel 133/71 Artikel 4.8.17 Artikel 133/72 Artikel 4.8.18 Artikel 133/73 Onderafdeling 3. Tussenkomst Artikel 4.8.19 Artikel 133/74 Onderafdeling 4. Vooronderzoek Artikel 4.8.20 Artikel 133/75 Onderafdeling 5. Zitting Artikel 4.8.21 Artikel 133/76 Artikel 4.8.22 Artikel 133/77 Artikel 4.8.23 Artikel 133/78 Artikel 4.8.24 Artikel 133/79 Artikel 4.8.25 Artikel 133/80 Onderafdeling 6. Beraadslaging en uitspraak Artikel 4.8.26 Artikel 133/81 Artikel 4.8.27 Artikel 133/82 AFDELING 6. Diverse bepalingen Artikel 4.8.28 Artikel 133/83 Artikel 4.8.29 Artikel 133/84 Artikel 4.8.30 Artikel 133/85 Artikel 4.8.31 Artikel 133/86 TITEL V. Diverse bepalingen TITEL IV. Diverse bepalingen HOOFDSTUK I. Plannen en vergunningenregisters HOOFDSTUK I. Informatieverplichtingen AFDELING 1. Plannenregister AFDELING 1. Plannenregister en vergunningenregister / Onderafdeling 1. Plannenregister Artikel 5.1.1 Artikel 134 AFDELING 2. Vergunningenregister Onderafdeling 2. Vergunningenregister Artikel 5.1.2 Artikel 134/1 Artikel 5.1.3 Artikel 134/2 Artikel 5.1.4 Artikel 134/3 Artikel 5.1.5 Artikel 134/4 AFDELING 3. Bepalingen, aan beide registers gemeen Onderafdeling 3. Bepalingen, aan beide registers gemeen Artikel 5.1.6 Artikel 134/5 HOOFDSTUK II. Informatieplichten / AFDELING 1. Informatieplichten van de instrumenterende ambtenaar AFDELING 4. Informatieplichten van de instrumenterende ambtenaar Artikel 5.2.1 Artikel 137 Artikel 5.2.2 Artikel 138 Artikel 5.2.3 Artikel 139 Artikel 5.2.4 Artikel 140 AFDELING 2. Informatieplicht met betrekking tot overeenkomsten AFDELING 5. Informatieplicht met betrekking tot overeenkomsten Artikel 5.2.5 Artikel 141 AFDELING 3. Informatieplicht met betrekking tot publiciteit AFDELING 6. Informatieplicht met betrekking tot publiciteit Artikel 5.2.6 Artikel 142 AFDELING 4. Stedenbouwkundig uittreksel AFDELING 2. Het stedenbouwkundig uittreksel en attest. Projectvergaderingen Artikel 5.2.7 Artikel 135 HOOFDSTUK III. Het stedenbouwkundig attest. Projectvergaderingen AFDELING 2. Het stedenbouwkundig uittreksel en attest. Projectvergaderingen Artikel 5.3.1 Artikel 135/1 Artikel 5.3.2 Artikel 135/2 / AFDELING 3. Het planologisch attest HOOFDSTUK IV. Aanpak permanente bewoning weekendverblijven AFDELING 1. Begrip Onderafdeling 1. Begrip Artikel 5.4.1 Artikel 145 AFDELING 2. Planologisch oplossingskader Onderafdeling 2. Planologisch oplossingskader Artikel 5.4.2 Artikel 145/1 AFDELING 3. Woonrecht Onderafdeling 3. Woonrecht Artikel 5.4.3 Artikel 145/2 AFDELING 4. Handelingen betreffende een weekendverblijf waarop een woonrecht rust Onderafdeling 4. Handelingen betreffende een weekendverblijf waarop een woonrecht rust Artikel 5.4.4 Artikel 145/3 HOOFDSTUK V. Diverse ondersteunings- en evaluatiemaatregelen / AFDELING 1. Ondersteuning van de implementatie van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingbeleid AFDELING 2. Ondersteuning van de implementatie van het aanpassings- en aanvullingsdecreet Artikel 5.5.1 Artikel 182 AFDELING 2. Evaluatie en kwaliteitscontrole van aspecten van het vergunningenbeleid AFDELING 3. Evaluatie en kwaliteitscontrole van aspecten van het vergunningenbeleid Artikel 5.5.2 Artikel 183 HOOFDSTUK VI. Raakvlakken met sectorregelgeving / AFDELING 1. Grond- en pandenbeleid / Onderafdeling 1. Register van de onbebouwde percelen HOOFDSTUK IV. Register van onbebouwde percelen Artikel 5.6.1 Artikel 62 Onderafdeling 2. Fiscale bepalingen HOOFDSTUK II. Fiscale bepalingen Artikel 5.6.2 § 1 § 2 1° 2° § 3 Artikel 143 § 1 2° § 2 2° 3° § 4 Onderafdeling 3. Grondfonds HOOFDSTUK III. Grondfonds Artikel 5.6.3 Artikel 144 Onderafdeling 4. Woonuitbreidingsgebieden. Ontwikkelingsmogelijkheden HOOFDSTUK VI. Woonuitbreidingsgebieden. Ontwikkelingsmogelijkheden Artikel 5.6.4 Artikel 145/5 Artikel 5.6.5 Artikel 145/6 Artikel 5.6.6 Artikel 145/7 AFDELING 2. Bijzondere bepaling betreffende de toetsing aan stedenbouwkundige voorschriften binnen andere beleidsvelden HOOFDSTUK V. Bijzondere bepaling betreffende de toetsing aan stedenbouwkundige voorschriften binnen andere beleidsvelden Artikel 5.6.7 Artikel 145/4
BIJLAGE 2 (... - ...)
Nieuwe nummering Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Oude nummering decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening TITEL VI. Handhavingsmaatregelen TITEL V. Handhavingsmaatregelen HOOFDSTUK I. Strafbepalingen AFDELING 1. Strafsancties Artikel 6.1.1 Artikel 146 Artikel 6.1.2 Artikel 194 Artikel 6.1.3 Artikel 147 AFDELING 2. Handhavingsplan AFDELING 1/1.Handhavingsplan Artikel 6.1.4 Artikel 147/1 AFDELING 3. Toezicht AFDELING 2. Toezicht Artikel 6.1.5 Artikel 148 AFDELING 4. Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid AFDELING 2/1. Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid Onderafdeling 1. Oprichting en missie Artikel 6.1.6 Artikel 148/1 Onderafdeling 2. Bevoegdheden Sectie 1. Advies betreffende de herstelvordering en de ambtshalve uitvoering Artikel 6.1.7 Artikel 148/2 Artikel 6.1.8 Artikel 148/3 Artikel 6.1.9 Artikel 148/4 Artikel 6.1.10 Artikel 148/5 Artikel 6.1.11 Artikel 148/6 Artikel 6.1.12 Artikel 148/7 Sectie 2. Advies betreffende opeenvolgende herstelvorderingen Artikel 6.1.13 Artikel 148/8 Artikel 6.1.14 Artikel 148/9 Artikel 6.1.15 Artikel 148/10 Artikel 6.1.16 Artikel 148/11 Sectie 3. Advies betreffende sommige betekeningen van vonnissen en arresten Artikel 6.1.17 Artikel 148/12 Artikel 6.1.18 Artikel 148/13 Artikel 6.1.19 Artikel 148/14 Artikel 6.1.20 Artikel 148/15 Sectie 4. specifieke bevoegdheid inzake de invordering van dwangsommen Artikel 6.1.21 Artikel 148/16 Sectie 5. bemiddelingsopdracht Artikel 6.1.22 Artikel 148/17 Sectie 6. Adviezen ten behoeve van de Vlaamse Overheid Artikel 6.1.23 Artikel 148/18 Onderafdeling 3. Samenstelling Artikel 6.1.24 Artikel 148/19 Artikel 6.1.25 Artikel 148/20 Artikel 6.1.26 Artikel 148/21 Artikel 6.1.27 Artikel 148/22 Artikel 6.1.28 Artikel 148/23 Artikel 6.1.29 Artikel 148/24 Onderafdeling 4. Werkings- en procedureregelen Sectie 1. Algemene beginselen Subsectie 1. Quorum en stemverhoudingen Artikel 6.1.30 Artikel 148/25 Subsectie 2. Inspraak vanuit handhavende besturen Artikel 6.1.31 Artikel 148/26 Subsectie 3. Deontologie en beroepsgeheimen Artikel 6.1.32 Artikel 148/27 Artikel 6.1.33 Artikel 148/28 Subsectie 4. Horen van belanghebbenden Artikel 6.1.34 Artikel 148/29 Subsectie 5. Bijstand en vertegenwoordiging Artikel 6.1.35 Artikel 148/30 Sectie 2. Reglementering Subsectie 1. Procedure- en werkingsreglement Artikel 6.1.36 Artikel 148/31 Subsectie 2. Huishoudelijk reglement Artikel 6.1.37 Artikel 148/32 Sectie 3. Werkingsmiddelen en permanent secretariaat Artikel 6.1.38 Artikel 148/33 Artikel 6.1.39 Artikel 148/34 Onderafdeling 5. Verslagboek Artikel 6.1.40 Artikel 148/35 AFDELING 5. Herstelmaatregelen AFDELING 3. Herstelmaatregelen Artikel 6.1.41 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 Artikel 149 § 1 § 1/1 § 1/2 § 2 § 3 § 4 § 5 Artikel 6.1.42 Artikel 150 Artikel 6.1.43 Artikel 151 Artikel 6.1.44 Artikel 151/1 AFDELING 6. Uitvoering van de rechterlijke uitspraak AFDELING 4. Uitvoering van de rechterlijke uitspraak Artikel 6.1.45 Artikel 152 Artikel 6.1.46 Artikel 153 AFDELING 7. Staking van de in overtreding verrichte werken of handelingen AFDELING 5. Staking van de in overtreding verrichte werken of handelingen Artikel 6.1.47 Artikel 154 Artikel 6.1.48 Artikel 155 Artikel 6.1.49 Artikel 156 Artikel 6.1.50 Artikel 157 AFDELING 8. Minnelijke schikking AFDELING 6. Minnelijke schikking Artikel 6.1.51 Artikel 158 Artikel 6.1.52 Artikel 158/1 Artikel 6.1.53 Artikel 158/2 Artikel 6.1.54 Artikel 158/3 AFDELING 9. Fonds Minnelijke Schikkingen AFDELING 6/1. Fonds Minnelijke Schikkingen Artikel 6.1.55 Artikel 159 AFDELING 10. Herstelfonds AFDELING 7. Herstelfonds Artikel 6.1.56 Artikel 159bis AFDELING 11. Diverse bepalingen AFDELING 8. Diverse bepalingen Artikel 6.1.57 Artikel 159ter Artikel 6.1.58 Artikel 159quater HOOFDSTUK II Inschrijving op het hypotheekkantoor en in het vergunningenregister Artikel 6.2.1 Artikel 160 Artikel 6.2.2 Artikel 161 HOOFDSTUK III. Vernietiging titel Artikel 6.3.1 Artikel 162 TITEL VII. Diverse temporele en overgangsmaatregelen TITEL VII. Slotbepalingen HOOFDSTUK I. Algemene beginselen HOOFDSTUK I. Overgangsmaatregelen en temporele werking Artikel 7.1.1 Artikel 167 Artikel 7.1.2 Artikel 200 HOOFDSTUK II. Ontvoogding gemeenten HOOFDSTUK III. Algemene overgangsmaatregelen Artikel 7.2.1 Artikel 193 HOOFDSTUK III. Man/vrouw-evenwicht in de GECORO / Artikel 7.3.1 Artikel 168 HOOFDSTUK IV. Planning / AFDELING 1. Bijzondere validaties HOOFDSTUK VII. Specifieke validatie van sommige gewestplanwijzigingen Artikel 7.4.1 Artikel 145/8 Artikel 7.4.2 Artikel 145/9 AFDELING 2. Algemene en bijzondere plannen van aanleg / Artikel 7.4.3 Artikel 187 Artikel 7.4.4 Artikel 170 Artikel 7.4.5 Artikel 201 AFDELING 3. Provinciale structuurplanning / Artikel 7.4.6 Artikel 188 (tweede lid) AFDELING 4. Gemeentelijke structuurplanning / Artikel 7.4.7 Artikel 169 AFDELING 5. Verkooprecht / Artikel 7.4.8 Artikel 171 § 1 AFDELING 6. Onteigening / Artikel 7.4.9 Artikel 196bis Artikel 7.4.10 Artikel 171 § 2 AFDELING 7. Planschade en planbaten / Artikel 7.4.11 Artikel 172 Artikel 7.4.12 Artikel 173 Artikel 7.4.13 Artikel 174 HOOFDSTUK V. Vergunningenbeleid / AFDELING 1. Vergunningsplichtige functiewijzigingen / Artikel 7.5.1 Artikel 192bis AFDELING 2. Planologische attesten / Artikel 7.5.2 Artikel 178 (gedeeltelijk) AFDELING 3. Verkavelingsakkoorden en verkavelingen daterend van vóór 22 december 1970 / Artikel 7.5.3 Artikel 192 § 1 Artikel 7.5.4 Artikel 192 § 2 Artikel 7.5.5 Artikel 192 § 3 AFDELING 4. Verval, herziening of opheffing van verkavelingsvergunningen / Artikel 7.5.6 Artikel 203 Artikel 7.5.7 Artikel 175 AFDELING 5. Invoering van het vergunningenstelsel van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid / Artikel 7.5.8 Artikel 176 AFDELING 6. Tijdelijke regeling bindende advisering door de wegbeheerder / Artikel 7.5.9 Artikel 177 HOOFDSTUK VI. Diverse bepalingen / AFDELING 1. Plannen- en vergunningenregisters / Artikel 7.6.1 Artikel 190 Artikel 7.6.2 § 1 § 2 § 3 Artikel 191 § 1 § 1bis § 1ter Artikel 7.6.3 Artikel 191 § 2 § 3 AFDELING 2. Informatieplichten / Artikel 7.6.4 Artikel 199 § 2 Artikel 7.6.5 Artikel 199 § 1 AFDELING 3. Stedenbouwkundig attest / Artikel 7.6.6 Artikel 178 (gedeeltelijk) HOOFDSTUK VII. Handhaving / Artikel 7.7.1 Artikel 179 Artikel 7.7.2 Artikel 180 Artikel 7.7.3 Artikel 198 Artikel 7.7.4 Artikel 181 TITEL VIII. Aanhalingswijze / Artikel 8.1.1 /
BIJLAGE 3 (01/09/2009- ...)
VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING CONCORDANTIETABEL II Oude nummering decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening Nieuwe nummering Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Artikel 1 Artikel 1.1.1 Artikel 2 § 1 Artikel 1.1.2 Artikel 2 § 2 Artikel 1.1.5 Artikel 3 Artikel 1.1.3 Artikel 4 Artikel 1.1.4 Artikel 6 Artikel 1.2.1 Artikel 7 § 1 § 2 § 3 § 4 § 4/1 § 4/2 § 5 § 6 Artikel 1.3.1 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 Artikel 8 § 1 § 2 § 3 § 4 § 4/1 § 4/2 § 5 § 6 § 7 § 8 Artikel 1.3.2 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 § 9 § 10 Artikel 9 § 1 § 2 § 3 § 4 § 4/1 § 4/2 § 5 § 6 § 7 § 8 § 9 Artikel 1.3.3 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 § 9 § 10 § 11 Artikel 9/1 Artikel 1.3.4 Artikel 10 Artikel 1.4.1 Artikel 11 Artikel 1.4.2 Artikel 12 Artikel 1.4.3 Artikel 13 Artikel 1.4.4 Artikel 14 Artikel 1.4.5 Artikel 15 Artikel 1.4.6 Artikel 16 Artikel 1.4.7 Artikel 17 Artikel 1.4.8 Artikel 18 Artikel 2.1.1 Artikel 19 § 1 § 2 § 3 § 4 § 4/1 § 5 § 6 § 7 § 8 Artikel 2.1.2 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 § 9 Artikel 20 Artikel 2.1.3 Artikel 21 Artikel 2.1.4 Artikel 22 Artikel 2.1.5 Artikel 23 Artikel 2.1.6 Artikel 24 Artikel 2.1.7 Artikel 25 Artikel 2.1.8 Artikel 26 Artikel 2.1.9 Artikel 27 Artikel 2.1.10 Artikel 28 Artikel 2.1.11 Artikel 29 Artikel 2.1.12 Artikel 30 Artikel 2.1.13 Artikel 31 Artikel 2.1.14 Artikel 32 Artikel 2.1.15 Artikel 33 Artikel 2.1.16 Artikel 34 Artikel 2.1.17 Artikel 35 Artikel 2.1.18 Artikel 36 Artikel 2.1.19 Artikel 37 Artikel 2.2.1 Artikel 38 Artikel 2.2.2 Artikel 39 Artikel 2.2.3 Artikel 39/1 Artikel 2.2.4 Artikel 40 Artikel 2.2.5 Artikel 41 2.2.6 Artikel 42 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 5bis § 6 § 6bis § 7 Artikel 2.2.7 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 § 9 Artikel 43 Artikel 2.2.8 Artikel 44 Artikel 2.2.9 Artikel 45 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 6bis § 7 Artikel 2.2.10 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 Artikel 46 Artikel 2.2.11 Artikel 47 Artikel 2.2.12 Artikel 48 Artikel 2.2.13 Artikel 49 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 6bis § 7 Artikel 2.2.14 § 1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 § 8 Artikel 50 Artikel 2.2.15 Artikel 51 Artikel 2.2.16 Artikel 52 Artikel 2.2.17 Artikel 53 Artikel 2.2.18 Artikel 54 Artikel 2.3.1 Artikel 55 Artikel 2.3.2 Artikel 56 Artikel 2.3.3 Artikel 62 Artikel 5.6.1 Artikel 63 Artikel 2.4.1 Artikel 64 Artikel 2.4.2 (Artikel 65) (Artikel 2.4.2/1) (Artikel 66) (Artikel 2.4.2/2) (Artikel 67) (Artikel 2.4.2/3) (Artikel 68) (Artikel 2.4.2/4) Artikel 69 Artikel 2.4.3 Artikel 70 Artikel 2.4.4 Artikel 71 Artikel 2.4.5 Artikel 72 Artikel 2.4.6 Artikel 73 Artikel 2.4.7 Artikel 74 Artikel 2.4.8 Artikel 75 Artikel 2.4.9 Artikel 75/1 Artikel 2.4.10 Artikel 76 Artikel 2.5.1 Artikel 77 Artikel 2.5.2 Artikel 84 Artikel 2.6.1 Artikel 85 Artikel 2.6.2 Artikel 86 Artikel 2.6.3 Artikel 87 Artikel 2.6.4 Artikel 88 Artikel 2.6.5 Artikel 89 Artikel 2.6.6 Artikel 90 Artikel 2.6.7 Artikel 91 Artikel 2.6.8 Artikel 91/1 Artikel 2.6.9 Artikel 91/2 Artikel 2.6.10 Artikel 91/3 Artikel 2.6.11 Artikel 91/4 Artikel 2.6.12 Artikel 91/5 Artikel 2.6.13 Artikel 91/6 Artikel 2.6.14 Artikel 91/7 Artikel 2.6.15 Artikel 91/8 Artikel 2.6.16 Artikel 91/9 Artikel 2.6.17 Artikel 91/10 Artikel 2.6.18 Artikel 91/11 Artikel 2.6.19 Artikel 91/12 Artikel 3.1.1 Artikel 91/13 Artikel 3.1.2 Artikel 91/14 Artikel 3.1.3 Artikel 91/15 Artikel 3.2.1 Artikel 91/16 Artikel 3.2.2 Artikel 91/17 Artikel 3.2.3 Artikel 91/18 Artikel 3.2.4 Artikel 92 Artikel 4.1.1 Artikel 93 Artikel 4.2.1 Artikel 94 Artikel 4.2.2 Artikel 95 Artikel 4.2.3 Artikel 96 Artikel 4.2.4 Artikel 97 Artikel 4.2.5 Artikel 98 Artikel 4.2.6 Artikel 99 Artikel 4.2.7 Artikel 100 Artikel 4.2.8 Artikel 101 Artikel 4.2.9 Artikel 102 Artikel 4.2.10 Artikel 103 Artikel 4.2.11 Artikel 104 Artikel 4.2.12 Artikel 105 Artikel 4.2.13 Artikel 106 Artikel 4.2.14 Artikel 107 Artikel 4.2.15 Artikel 108 Artikel 4.2.16 Artikel 109 Artikel 4.2.17 Artikel 110 Artikel 4.2.18 Artikel 111 Artikel 4.2.19 § 1 Artikel 112 Artikel 4.2.20 Artikel 113 Artikel 4.2.21 Artikel 114 Artikel 4.2.22 Artikel 115 Artikel 4.2.23 Artikel 116 Artikel 4.2.24 Artikel 117 Artikel 4.3.1 § 1 § 2 § 3 Artikel 118 Artikel 4.3.2 Artikel 119 Artikel 4.3.3 Artikel 120 Artikel 4.3.4 Artikel 121 Artikel 4.3.5 Artikel 122 Artikel 4.3.6 Artikel 123 Artikel 4.3.7 Artikel 124 Artikel 4.3.8 Artikel 125 Artikel 4.4.1 Artikel 126 Artikel 4.4.2 Artikel 127 Artikel 4.4.3 Artikel 128 Artikel 4.4.4 Artikel 129 Artikel 4.4.5 Artikel 130 Artikel 4.4.6 Artikel 131 Artikel 4.4.7 Artikel 132 Artikel 4.4.8 Artikel 133 Artikel 4.4.9 Artikel 133/1 Artikel 4.4.10 Artikel 133/2 Artikel 4.4.11 Artikel 133/3 Artikel 4.4.12 Artikel 133/4 Artikel 4.4.13 Artikel 133/5 Artikel 4.4.14 Artikel 133/6 Artikel 4.4.15 Artikel 133/7 Artikel 4.4.16 Artikel 133/8 Artikel 4.4.17 Artikel 133/9 Artikel 4.4.18 Artikel 133/10 Artikel 4.4.19 Artikel 133/11 Artikel 4.4.20 Artikel 133/12 Artikel 4.4.21 Artikel 133/13 Artikel 4.4.22 Artikel 133/14 Artikel 4.4.23 Artikel 133/15 Artikel 4.4.24 Artikel 133/16 Artikel 4.4.25 Artikel 133/17 Artikel 4.4.26 Artikel 133/18 Artikel 4.4.27 Artikel 133/19 Artikel 4.4.28 Artikel 133/20 Artikel 4.4.29 Artikel 133/21 Artikel 4.5.1 Artikel 133/22 Artikel 4.6.1 Artikel 133/23 Artikel 4.6.2 Artikel 133/24 Artikel 4.6.3 Artikel 133/25 Artikel 4.6.4 Artikel 133/26 Artikel 4.6.5 Artikel 133/27 Artikel 4.6.6 Artikel 133/28 Artikel 4.6.7 Artikel 133/29 Artikel 4.6.8 Artikel 133/30 Artikel 4.7.1 Artikel 133/31 Artikel 4.7.2 Artikel 133/32 Artikel 4.7.3 Artikel 133/33 Artikel 4.7.4 Artikel 133/34 Artikel 4.7.5 Artikel 133/35 Artikel 4.7.6 Artikel 133/36 Artikel 4.7.7 Artikel 133/37 Artikel 4.7.8 Artikel 133/38 Artikel 4.7.9 Artikel 133/39 Artikel 4.7.10 Artikel 133/40 Artikel 4.7.11 Artikel 133/41 Artikel 4.7.12 Artikel 133/42 Artikel 4.7.13 Artikel 133/43 Artikel 4.7.14 Artikel 133/44 Artikel 4.7.15 Artikel 133/45 Artikel 4.7.16 Artikel 133/46 Artikel 4.7.17 Artikel 133/47 Artikel 4.7.18 Artikel 133/48 Artikel 4.7.19 Artikel 133/49 Artikel 4.7.20 Artikel 133/50 Artikel 4.7.21 Artikel 133/51 Artikel 4.7.22 Artikel 133/52 Artikel 4.7.23 Artikel 133/53 Artikel 4.7.24 Artikel 133/54 Artikel 4.7.25 Artikel 133/55 Artikel 4.7.26 Artikel 133/56 Artikel 4.8.1 Artikel 133/57 Artikel 4.8.2 Artikel 133/58 Artikel 4.8.3 Artikel 133/59 Artikel 4.8.4 Artikel 133/60 Artikel 4.8.5 Artikel 133/61 Artikel 4.8.6 Artikel 133/62 Artikel 4.8.7 Artikel 133/63 Artikel 4.8.8 Artikel 133/64 Artikel 4.8.9 Artikel 133/65 Artikel 4.8.10 Artikel 133/66 Artikel 4.8.11 Artikel 133/67 Artikel 4.8.12 Artikel 133/68 Artikel 4.8.13 Artikel 133/69 Artikel 4.8.14 Artikel 133/70 Artikel 4.8.15 Artikel 133/71 Artikel 4.8.16 Artikel 133/72 Artikel 4.8.17 Artikel 133/73 Artikel 4.8.18 Artikel 133/74 Artikel 4.8.19 Artikel 133/75 Artikel 4.8.20 Artikel 133/76 Artikel 4.8.21 Artikel 133/77 Artikel 4.8.22 Artikel 133/78 Artikel 4.8.23 Artikel 133/79 Artikel 4.8.24 Artikel 133/80 Artikel 4.8.25 Artikel 133/81 Artikel 4.8.26 Artikel 133/82 Artikel 4.8.27 Artikel 133/83 Artikel 4.8.28 Artikel 133/84 Artikel 4.8.29 Artikel 133/85 Artikel 4.8.30 Artikel 133/86 Artikel 4.8.31 Artikel 134 Artikel 5.1.1 Artikel 134/1 Artikel 5.1.2 Artikel 134/2 Artikel 5.1.3 Artikel 134/3 Artikel 5.1.4 Artikel 134/4 Artikel 5.1.5 Artikel 134/5 Artikel 5.1.6 Artikel 135 Artikel 5.2.7 Artikel 135/1 Artikel 5.3.1 Artikel 135/2 Artikel 5.3.2 Artikel 137 Artikel 5.2.1 Artikel 138 Artikel 5.2.2 Artikel 139 Artikel 5.2.3 Artikel 140 Artikel 5.2.4 Artikel 141 Artikel 5.2.5 Artikel 142 Artikel 5.2.6 Artikel 143 § 1 2° § 2 2° 3° § 4 Artikel 5.6.2 § 1 § 2 1° 2° § 3 Artikel 144 Artikel 5.6.3 Artikel 145 Artikel 5.4.1 Artikel 145/1 Artikel 5.4.2 Artikel 145/2 Artikel 5.4.3 Artikel 145/3 Artikel 5.4.4 Artikel 145/4 Artikel 5.6.7 Artikel 145/5 Artikel 5.6.4 Artikel 145/6 Artikel 5.6.5 Artikel 145/7 Artikel 5.6.6 Artikel 145/8 Artikel 7.4.1 Artikel 145/9 Artikel 7.4.2 Artikel 146 Artikel 6.1.1 Artikel 147 Artikel 6.1.3 Artikel 147/1 Artikel 6.1.4 Artikel 148 Artikel 6.1.5 Artikel 148/1 Artikel 6.1.6 Artikel 148/2 Artikel 6.1.7 Artikel 148/3 Artikel 6.1.8 Artikel 148/4 Artikel 6.1.9 Artikel 148/5 Artikel 6.1.10 Artikel 148/6 Artikel 6.1.11 Artikel 148/7 Artikel 6.1.12 Artikel 148/8 Artikel 6.1.13 Artikel 148/9 Artikel 6.1.14 Artikel 148/10 Artikel 6.1.15 Artikel 148/11 Artikel 6.1.16 Artikel 148/12 Artikel 6.1.17 Artikel 148/13 Artikel 6.1.18 Artikel 148/14 Artikel 6.1.19 Artikel 148/15 Artikel 6.1.20 Artikel 148/16 Artikel 6.1.21 Artikel 148/17 Artikel 6.1.22 Artikel 148/18 Artikel 6.1.23 Artikel 148/19 Artikel 6.1.24 Artikel 148/20 Artikel 6.1.25 Artikel 148/21 Artikel 6.1.26 Artikel 148/22 Artikel 6.1.27 Artikel 148/23 Artikel 6.1.28 Artikel 148/24 Artikel 6.1.29 Artikel 148/25 Artikel 6.1.30 Artikel 148/26 Artikel 6.1.31 Artikel 148/27 Artikel 6.1.32 Artikel 148/28 Artikel 6.1.33 Artikel 148/29 Artikel 6.1.34 Artikel 148/30 Artikel 6.1.35 Artikel 148/31 Artikel 6.1.36 Artikel 148/32 Artikel 6.1.37 Artikel 148/33 Artikel 6.1.38 Artikel 148/34 Artikel 6.1.39 Artikel 148/35 Artikel 6.1.40 Artikel 149 § 1 § 1/1 § 1/2 § 2 § 3 § 4 § 5 Artikel 6.1.41 § 1 § 1/1 § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 Artikel 150 Artikel 6.1.42 Artikel 151 Artikel 6.1.43 Artikel 151/1 Artikel 6.1.44 Artikel 152 Artikel 6.1.45 Artikel 153 Artikel 6.1.46 Artikel 154 Artikel 6.1.47 Artikel 155 Artikel 6.1.48 Artikel 156 Artikel 6.1.49 Artikel 157 Artikel 6.1.50 Artikel 158 Artikel 6.1.51 Artikel 158/1 Artikel 6.1.52 Artikel 158/2 Artikel 6.1.53 Artikel 158/3 Artikel 6.1.54 Artikel 159 Artikel 6.1.55 Artikel 159bis Artikel 6.1.56 Artikel 159ter Artikel 6.1.57 Artikel 159quater Artikel 6.1.58 Artikel 160 Artikel 6.2.1 Artikel 161 Artikel 6.2.2 Artikel 162 Artikel 6.3.1 Artikel 167 Artikel 7.1.1 Artikel 168 Artikel 7.3.1 Artikel 169 Artikel 7.4.7 Artikel 170 Artikel 7.4.4 Artikel 171 § 1 Artikel 7.4.8 Artikel 171 § 2 Artikel 7.4.10 Artikel 172 Artikel 7.4.11 Artikel 173 Artikel 7.4.12 Artikel 174 Artikel 7.4.13 Artikel 175 Artikel 7.5.7 Artikel 176 Artikel 7.5.8 Artikel 177 Artikel 7.5.9 Artikel 178 Artikel 7.5.2 Artikel 7.6.6 Artikel 179 Artikel 7.7.1 Artikel 180 Artikel 7.7.2 Artikel 198 Artikel 7.7.3 Artikel 181 Artikel 7.7.4 Artikel 182 Artikel 5.5.1 Artikel 183 Artikel 5.5.2 Artikel 184 Artikel 6.1.2 Artikel 187 Artikel 7.4.3 Artikel 188 eerste lid tweede lid niet in de coördinatie opgenomen bepaling Artikel 7.4.6 Artikel 190 Artikel 7.6.1 Artikel 191 § 1 § 1bis § 1ter Artikel 7.6.2 § 1 § 2 § 3 Artikel 191 § 2 § 3 Artikel 7.6.3 Artikel 192 § 1 Artikel 7.5.3 Artikel 192 § 2 Artikel 7.5.4 Artikel 192 § 3 Artikel 7.5.5 Artikel 192bis Artikel 7.5.1 Artikel 193 Artikel 7.2.1 Artikel 195quinquies niet in de coördinatie opgenomen bepaling Artikel 196bis Artikel 7.4.9 Artikel 198 Artikel 7.7.3 Artikel 199 § 1 Artikel 7.6.5 Artikel 199 § 2 Artikel 7.6.4 Artikel 200 Artikel 7.1.2 Artikel 201 Artikel 7.4.5 Artikel 203 Artikel 7.5.6 Artikel 204 / Oude nummering bosdecreet 13 juni 1990 Nieuwe nummering Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Artikel 90bis § 1 Artikel 4.3.1 § 4 Artikel 90bis § 2 § 3 § 4 § 5 § 6 § 7 Artikel 4.2.19 § 2
BIJLAGE 4 (01/09/2009- ...)
1. De opmaak van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening geeft uitvoering aan artikel 110 van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid (verder : « Aanpassings- en aanvullingsdecreet »).
2. Bij de redactie van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening werden volgende uitgangspunten gevolgd.
Ten eerste.
De coördinatie dient zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de letterlijke teksten van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening (verder : « DRO »), met inbegrip van alle wijzigingen die daaraan werden aangebracht, inzonderheid door het Aanpassings- en aanvullingsdecreet. Hetzelfde geldt voor de integratie van de vergunningsregeling van artikel 90bis van het bosdecreet van 13 juni 1990.
Ten tweede.
De coördinatie dient de gekende indeling van het DRO (institutionele bepalingen; bepalingen inzake de ruimtelijke planning; bepalingen inzake het vergunningenbeleid; bepalingen inzake het handhavingsbeleid) te behouden, weze het dat een meer logische rubricering mag en moet worden uitgewerkt wat verscheidene « diverse bepalingen » en overgangsmaatregelen betreft.
Ten derde.
De coördinatie dient een heldere en doorlopende nummering van de decreetartikelen te omvatten, waarbij het model gevolgd wordt van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid en het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, zodanig dat men uit het artikelnummer kan afleiden op welke rubriek het betrekking heeft :
- artikelnummers die beginnen met « 1 » betreffen de inleidende bepalingen;
- artikelnummers die beginnen met « 2 » betreffen bepalingen die betrekking hebben op de ruimtelijke planning;
- artikelnummers die beginnen met « 3 » betreffen grootschalige stedenbouwkundige projecten;
- artikelnummers die beginnen met « 4 » betreffen het vergunningenbeleid;
- artikelnummers die beginnen met « 5 » betreffen diverse bepalingen inzake de plannen- en vergunningsregisters, de ruimtelijke informatieplichten, het stedenbouwkundig attest en projectvergaderingen, de aanpak van de permanente bewoning van weekendverblijven, ondersteunings- en evaluatiemaatregelen en de raakvlakken met sectorregelgeving;
- artikelnummers die beginnen met « 6 » betreffen het handhavingsbeleid;
- artikelnummers die beginnen met « 7 » betreffen temporele en overgangsmaatregelen;
- artikel 8.1.1 bevestigt in navolging van artikel 110, § 2, van het Aanpassings- en aanvullingsdecreet dat de coördinatie aangehaald wordt als « Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening ».
3. Aan deze uitgangsprincipes werd meticuleus uitvoering gegeven.
Aansluiting bij de bestaande libelleringen.
Ten opzichte van de in de coördinatie betrokken teksten werden slechts volgende logische wijzigingen aangebracht, geheel en al binnen de machtiging verleend in artikel 110, § 1, tweede lid, 3°, van het Aanpassings- en aanvullingsdecreet (naar luid waarvan de Vlaamse Regering de te coördineren bepalingen « met het oog op onderlinge overeenstemming, eenheid van terminologie en vereenvoudiging qua vorm » kan herschrijven, « zonder te raken aan de erin neergelegde beginselen ») :
- in het definitieartikel 1.1.2 van de codex (dat de tekst van artikel 2, § 1, van het DRO omvat) werden de daarin omschreven begrippen alfabetisch geordend;
- bij de regeling van het voorkooprecht in de zin van de artikelen 2.4.1 en 2.4.2 is middels een voetnotenapparaat aangegeven welke voorkooprechtenregeling overgangsmatig zal gelden tot de inwerkingtreding van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten;
- artikel 90bis van het bosdecreet van 13 juni 1990 werd uiteengetrokken en ingepast in twee onderscheiden artikelen;
o § 1 van artikel 90bis van het bosdecreet (waarin aangegeven wordt onder welke voorwaarden een stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing of een verkavelingsvergunning voor geheel of gedeeltelijk beboste terreinen kan worden verleend) zal een onderdeel (§ 4) vormen van de beoordelingsgronden, opgesomd in artikel 4.3.1;
o de paragrafen 2 en verder van artikel 90bis van het bosdecreet (waarin een decretale « compensatievoorwaarde » opgelegd wordt), zullen logischerwijs deel uitmaken van artikel 4.2.19, dat handelt over vergunningsvoorwaarden;
- in de bestaande tekst van artikel 90bis van het bosdecreet van 13 juni 1990 werden volgende kleine tekstuele aanpassingen aangebracht :
o de tekstinterne verwijzingen en de verwijzingen naar het DRO werden in overeenstemming gebracht met de nummeringswijze van de codex;
o de diverse verwijzingen naar « het Agentschap » werden overeenkomstig het definitieartikel 4, 1°ter, van het bosdecreet vervangen door verwijzingen naar « het Agentschap voor Natuur en Bos »;
o de term « vergunningverlenende overheid » werd stelselmatig vervangen door de elders in de codex gehanteerde term « vergunningverlenend bestuursorgaan »;
o in de aanhef van artikel 4.3.1, § 4, van de codex is het begrip « ontbossing », gehanteerd in de aanhef van artikel 90bis, § 1, eerste lid, van het bosdecreet, vervangen door het begrip « ontbossen in de zin van artikel 4, 15°, van het bosdecreet van 13 juni 1990 », zodanig dat duidelijk wordt gemaakt dat de decretale definiëring die aldaar gegeven wordt, ongewijzigd aangehouden blijft;
o waar artikel 90bis, § 1, eerste lid, (eerste zin), van het bosdecreet bepaalt dat een ontheffing van het ontbossingsverbod slechts kan worden verkregen middels een stedenbouwkundige vergunning, wordt in artikel 4.3.1, § 4, eerste lid, van de codex duidelijkheidshalve (en zonder dat de inhoud van de gecoördineerde bepaling aangepast wordt) vermeld dat zulks ook mogelijk is middels een verkavelingsvergunning in de zin van artikel 4.2.17, § 1, eerste lid, 3°, van de codex, dewelke immers expliciet decretaal gelijkgesteld wordt met een stedenbouwkundige vergunning;
o de paragrafen 2 t.e.m. 4 van artikel 90bis van het bosdecreet werden samengebracht in één paragraaf (§ 2) van artikel 4.2.19 van de codex;
o de verwijzing naar « de inwerkingtreding van dit decreet » (artikel 90bis, § 2, eerste lid, 2°, en § 7, eerste lid, van het bosdecreet) werd omgezet in een verwijzing naar « de inwerkingtreding van het bosdecreet van 13 juni 1990 »;
o het begrip « de compensatie » in artikel 90bis, § 3, derde lid, van het bosdecreet werd (omwille van een consequent gebruik van dat begrip) vervangen door de term « de compensatieplicht »;
o het begrip « werken van algemeen belang » in artikel 90bis, § 7, derde lid, van het bosdecreet werd om redenen van eenheid van terminologie vervangen door de (gedefinieerde) term « handelingen van algemeen belang »;
- ten gevolge van de integratie van artikel 90bis van het bosdecreet werden volgende tekstuele aanpassingen aangebracht in de gecoördineerde DRO-teksten :
o in de aanhef van artikel artikel 111, § 1, van het DRO, zoals gelibelleerd door het Aanpassings- en aanvullingsdecreet, wordt bepaald dat het vergunningverlenende bestuursorgaan aan een vergunning voorwaarden kan verbinden « onverminderd artikel 90bis van het bosdecreet van 13 juni 1990 » (dat immers een (compensatie)voorwaarde van rechtswege omvat); deze zinsnede wordt in artikel 4.2.19, § 1, eerste lid, van de codex logischerwijs vervangen door de frase « onverminderd de voorwaarde van rechtswege in de zin van § 2 » (nu deze § 2 de compensatieregeling van artikel 90bis van het bosdecreet zal omvatten);
o in de aanhef van artikel 109, § 1, eerste lid, 3°, van het DRO, zoals gelibelleerd door het Aanpassings- en aanvullingsdecreet, wordt bepaald dat een verkavelingsvergunning ondermeer als stedenbouwkundige vergunning kan gelden voor de in de verkaveling begrepen ontbossingen, « onverminderd artikel 90bis van het bosdecreet van 13 juni 1990 »; deze referentie aan het bosdecreet wordt nu in artikel 4.2.17, § 1, eerste lid, 3°, van de codex vervangen door een verwijzing naar de bepalingen van de codex waarin voormeld artikel 90bis is verwerkt (artikel 4.2.19, § 2, en artikel 4.3.1, § 4);
- in artikel 4.3.8 van de codex, tot coördinatie van artikel 124 van het DRO, werd de verwijzing (in § 2, tweede lid) naar « de termijn, vermeld in het eerste lid, 3° » vervangen door een verwijzing naar de correcte vindplaats van de bedoelde uitvoeringstermijn, zijnde het eerste lid, 2°;
- artikel 178 van het DRO, zoals vervangen door het Aanpassings- en aanvullingsdecreet, omvat een overgangsregeling betreffende de behandeling van aanvragen voor een planologisch c.q. stedenbouwkundig attest; in functie van een heldere rubricering (zie verder) werd dit artikel uiteengetrokken in twee gelijkluidende bepalingen, waarbij de eerste bepaling (artikel 7.5.2 in de codex) enkel het planologisch attest betreft, en waarbij de tweede bepaling (artikel 7.6.5 in de codex) betrekking heeft op het stedenbouwkundig attest;
- telkens wanneer de in de coördinatie opgenomen teksten verwijzen naar de inwerkingtreding van het DRO, werd de datum van 1 mei 2000 ingevoegd (cfr. artikel 204 van het DRO);
- telkens wanneer de in de coördinatie opgenomen teksten verwijzen naar de inwerkingtreding van het Aanpassings- en aanvullingsdecreet, werd de datum van 1 september 2009 ingevoegd (cfr. artikel 112 van het Aanpassings- en aanvullingsdecreet);
- in artikel 7.4.9 van de codex (coördinatie van artikel 196bis van het DRO) :
o werd de term « plannen van aanleg, bedoeld in het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 » verkort tot het gedefinieerde begrip « plannen van aanleg »;
o werd de temporele verwijzing naar « (één jaar na) het van kracht worden van deze bepaling » vervangen door een verwijzing naar 8 februari 2004/2005, aangezien het gecoördineerde artikel 196bis van het DRO, ingevoegd via artikel 59 van het decreet van 21 november 2003, in werking trad op 8 februari 2004;
- waar nodig en mogelijk werden paragrafen uiteengesplitst in meerdere leden, om te voldoen aan randnr. 57.3 van de Beginselen van de Wetgevingstechniek (Raad van State, 2008), conform hetwelk een artikel slechts opgedeeld mag worden in paragrafen indien ten minste één van deze paragrafen bestaat uit meer dan één lid;
- conform randnummer 6.2 van de Beginselen van de Wetgevingstechniek (Raad van State, 2008) werden alle hoofd- en rangtelwoorden uitgedrukt in letters, behalve bij geldbedragen, data, verwijzingen naar artikelen en getallen in tabellen;
- alle tekstinterne verwijzingen werden gelibelleerd via de formules « , vermeld in artikel (...) » of « in de zin van artikel (...) »; overige varianten (« bedoeld in het eerste lid », « zoals vermeld in artikel (...) »,...) werden in het kader van tekstuniformiteit weggewerkt.
Twee bepalingen die louter om redenen van wetshistoriek werden behouden in het DRO doch die volledig voorbijgestreefd zijn, werden ondergebracht in een bijlage I, « niet in de coördinatie opgenomen voorbijgestreefde bepalingen ».
Afgezien van voornoemde beperkte en louter technische aanpassingen, werden geen tekstuele wijzigingen aangebracht aan de basisteksten. Om die reden is afgezien van een (in legistieke aanbevelingen soms aangeraden) voetnotenapparaat waarin bij elk artikel wordt vermeld welke wijzigingen die door de coördinatie in de oorspronkelijke tekst worden aangebracht.
Beperkte « sanering » van de indeling in rubrieken.
De teksten werden ingedeeld conform het basisconcept van het DRO. Titel I betreft inleidende bepalingen; Titel II de planning; Titel III de grootschalige stedenbouwkundige projecten; Titel IV het vergunningenbeleid; Titel V allerhande « diverse bepalingen »; Titel VI het handhavingsbeleid en Titel VII de temporele en overgangsmatige regelen.
In Titel I vond een zeer kleine herschikking van artikelen plaats, doordat artikel 2, § 2, van het DRO omgevormd werd tot een eigenstandig artikel 1.1.5. Aangezien die bepaling betrekking heeft op elementen van dossiersamenstelling en -betekening, werd het legistiek niet aangewezen geacht om één en ander bij het definitieartikel 1.1.2 van de codex (dat de tekst van artikel 2, § 1, van het DRO omvat) onder te brengen.
Enkel in Titel V en Titel VII werden meer ingrijpende « saneringen » doorgevoerd wat de rubricering betreft.
In Titel V :
- werden (naast bestaande clusters inzake de plannen- en vergunningsregisters, de ruimtelijke informatieplichten, het stedenbouwkundig attest en projectvergaderingen en de aanpak van de permanente bewoning van weekendverblijven) ook de ondersteunings- en evaluatiemaatregelen van artikelen 182 en 183 van het DRO ondergebracht;
- werd tevens een nieuwe cluster ontwikkeld omtrent de raakvlakken tussen de ruimtelijke ordening met de sectorregelgeving; in dat hoofdstuk VI worden ten eerste alle maatregelen die raken aan het grond- en pandenbeleid gegroepeerd (register van de onbebouwde percelen, fiscale bepalingen, het Grondfonds, ontwikkelingsmogelijkheden van woonuitbreidingsgebieden); ten tweede wordt aangegeven op welke wijze bij de beoordeling van milieuvergunningsaanvragen en onteigeningsdossiers afgeweken kan worden van stedenbouwkundige voorschriften.
De temporele en overgangsmatige regelen in Titel VII worden ingedeeld conform de basisstructuur van het DRO; met andere woorden worden eerst institutionele regelen opgenomen, vervolgens regelen van planologische aard, daarna regelen inzake het vergunningenbeleid, enzovoort.
Doorlopende nummering. Nieuwe nummeringswijze.
De doorlopende en titelsgewijze (en hoofdstuksgewijze) nummering van de decreetartikelen overeenkomstig bijvoorbeeld het model van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid en het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, werd integraal doorgevoerd.
Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 21/11/2024