(... - ...)
De Raad van State, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 12 april 2010 door de Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering « tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is », heeft het volgende advies gegeven :
Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.
STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP
1. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe de lijst te bepalen van de handelingen met een tijdelijk of occasioneel karakter of met een geringe ruimtelijke impact waarvoor in afwijking van artikel 4.2.1 van de Vlaamse codex ruimtelijke ordening (hierna : de Codex) geen stedenbouwkundige vergunning is vereist.
2.1. Rechtsgrond voor het ontwerp wordt in hoofdzaak geboden door artikel 4.2.3 van de Codex, krachtens welk de Vlaamse Regering de voornoemde lijst bepaalt.
Dat geldt ook voor de opheffing van artikel 3.1, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse bouwmeester (artikel 14.3 van het ontwerp).
2.2. Voor de wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect (artikel 14.4 van het ontwerp) wordt de rechtsgrond geboden door artikel 4, derde lid, van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van de architect.
ONDERZOEK VAN DE TEKST
Algemene opmerkingen
1. Bij het ontwerp van besluit, zoals het aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is voorgelegd, is een « nota aan de Vlaamse Regering » gevoegd, waarin wordt verantwoord waarom de in het ontwerp vermelde handelingen, onder de erin bepaalde voorwaarden, vrijgesteld worden van de verplichting tot stedenbouwkundige vergunning. Gelet op het belang van die verantwoording voor de beoordeling van de overeenstemming van de ontworpen regeling met het wettelijk kader (o.m. artikel 4.2.3 van de Codex), verdient het aanbeveling die tekst om te werken tot een verslag aan de Regering, dat samen met het advies van de Raad van State over het ontwerp van besluit en het besluit zelf in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
2. Aangezien het om handelingen gaat waarvoor geen voorafgaande machtiging (een vergunning) meer vereist is en de overheid derhalve niet meer voorafgaand de handelingen beoordeelt, is ter wille van de rechtszekerheid vereist dat de regels klaar en duidelijk zijn. De burger dient immers op basis ervan te kunnen oordelen of voor een bepaalde handeling een vergunning nodig is of niet. Vage noties of concepten die ruimte laten voor verschillende beoordelingen en daardoor na het uitvoeren van de handelingen aanleiding kunnen geven tot betwisting, zijn daarbij te vermijden.
In dat verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de in artikel 7.2, 3°, van het ontwerp opgenomen voorwaarde dat « de tijdelijke constructies (...) de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang (brengen) », het in artikel 8.3 van het ontwerp gebezigde begrip « van militair strategisch belang », het in artikel 11.1 gebezigde begrip « kleinschalige technische infrastructuur », het in artikel 12.3 gehanteerde begrip « allerlei technische installaties » en de in artikel 13.2, 1°, opgenomen voorwaarde « van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een volkskundige, historische of esthetische waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk, of bijdragen tot het gevoelen van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde plek te behoren ». Die voorwaarden of begrippen zijn erg vaag en kunnen bijgevolg aanleiding geven tot verschillende beoordelingen.
3. Bij de vermelding van afstanden dient op consequente wijze ofwel een cijfermatige (bijv. « 2 meter ») ofwel een woordelijke (bijv. « twee meter ») voorstelling van getallen te worden gehanteerd. Thans worden beide voorstellingswijzen in het ontwerp door elkaar gebruikt. Het ontwerp dient waar nodig in dat opzicht te worden aangepast.
Aanhef
Men redigere het lid waarin wordt verwezen naar het advies van de Raad van State als volgt :
« Gelet op advies 48.112/1 van de Raad van State, gegeven op 4 mei 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; ».
Artikel 1.2
Artikel 1.2 van het ontwerp bepaalt dat de ontworpen regeling van toepassing is, onverminderd de regelgeving inzake beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologische sites, waarvoor een apart systeem van toelatingen geldt, en andere van toepassing zijnde wetgeving. Op die wijze wordt enkel bevestigd dat het ontworpen besluit geen afbreuk doet aan de toepassing van andere regelgeving. Ook zonder uitdrukkelijke bevestiging is dat evenwel het geval. Artikel 1.2 is bijgevolg een niet-normatieve en overbodige bepaling die uit het ontwerp dient te worden weggelaten. Indien de stellers van het ontwerp het nuttig achten de verhouding tussen het ontwerp en andere regelgeving nader toe te lichten, lijkt dit meer op zijn plaats in een verslag aan de Regering, waarvan het opstellen overigens hiervoor wordt aanbevolen.
Artikel 5.1
In artikel 5.1, 5°, d), 2), van het ontwerp dient te worden verduidelijkt wat wordt verstaan onder « Ramsargebieden » (1).
Artikel 14.2
1. In artikel 14.2, 1° en 2°, van het ontwerp dient ook melding te worden gemaakt van het wijzigende besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2002.
2. In artikel 14.2, 3°, dient te worden geschreven « ..., vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006; ».
3. Artikel 14.2, 4°, strekt tot het opheffen van artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000. Het voornoemde artikel 5 is evenwel een opheffingsbepaling die, sinds de inwerkingtreding ervan, is uitgewerkt. Het is derhalve niet zinvol om dergelijke opheffingsbepaling op te heffen. Artikel 14.2, 4°, moet om die reden vervallen.
Artikel 14.4
In artikel 14.4 van het ontwerp dient het woord « toegevoegd » te worden vervangen door het woord « vernummerd ».
(... - ...)
De Vlaamse Regering,
Gelet op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, artikel 4.2.3;
Gelet op de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van de architect, artikel 4, derde lid;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse bouwmeester;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 maart 2010;
Gelet op advies 48.112/1 van de Raad van State, gegeven op 4 mei 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.1. (24/08/2024- ...)
In dit besluit wordt verstaan onder :
1° achtergevel : gevel die geen voorgevel of zijgevel is;
2° achtertuin : tuingedeelte van het goed dat geen voortuin of zijtuin is;
2° /1. afgebakend zeehavengebied: gebied binnen de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan of bij gebrek daaraan, afgebakend conform artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;
3° agrarisch gebied in de ruime zin : elk gebied, hoofdzakelijk bestemd voor de landbouw, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden;
3°/0. baangracht: een gracht die parallel loopt met een weg en als prioriteit heeft het hemelwater van de weg en de aanpalende percelen op te vangen, te infiltreren en af te voeren en die geen ingedeelde waterloop is;
3° /1. erosiegevoelig gebied: gebied met zeer hoge of hoge erosiegevoeligheid, zoals bepaald met toepassing van artikel 59 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
3°/2 gebied met middelgrote kans op overstromingen: het als dusdanig vastgestelde gebied, in bijlage IV en V bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018;
4° het goed : het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop de handelingen betrekking hebben, of, voor de percelen zonder kadastraal nummer, de grond of de gronden waarop de handelingen betrekking hebben. Hierbij worden de aangrenzende kadastrale percelen, die dezelfde eigenaar hebben, beschouwd als deel uitmakend van het goed;
5° industriegebied in de ruime zin : elk gebied, bestemd voor industrie en ambacht, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden;
6° niet-overdekte constructies : constructies zonder bouwvolume waarvan de hoogte beperkt is tot 1,5 meter boven het maaiveld;
7° ...;
8° open afsluiting : afsluiting in draad of draadgaas;
8° /1. ...;
9° Ramsargebied : een gebied dat aangewezen is krachtens de overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, opgemaakt in Ramsar op 2 februari 1971;
10° schuilhok : een eenvoudige constructie, waarin een of meer weidedieren tijdelijk kunnen verblijven. Schuilhokken zijn geenszins uitgerust zoals stallen, die bestemd zijn om dieren permanent te huisvesten;
11° voorgevel : elke gevel gericht op de voorliggende weg, met uitzondering van garagewegen of voetwegen;
12° voorgevellijn : de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van het goed;
13° voortuin : gedeelte van het goed dat voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw ligt;
14° woongebied in de ruime zin : elk gebied, bestemd voor de oprichting van residentiële woningen, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden;
15° zijgevel : gevel aan de zijkant van het hoofdgebouw;
16° zijtuin : gedeelte van het goed dat ter hoogte van een zijgevel ligt.
Artikel 1.2. (01/06/2016- ...)
De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, onverminderd andere regelgeving, inzonderheid de regelgeving inzake beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorische landschappen en archeologische sites, waarvoor een apart systeem van toelatingen geldt, en de regelgeving inzake archeologie.
Artikel 1.3. (23/02/2017- ...)
De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van gewestelijke, provinciale of gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, of met de uitdrukkelijke voorwaarden van omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen.
Artikel 1.4. (22/11/2018- ...)
De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, bijzondere plannen van aanleg, minder dan vijftien jaar oude verkavelingsvergunningen of minder dan vijftien jaar oude omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden die niet opgenomen zijn in de gemeentelijke lijst, opgemaakt in toepassing van artikel 4.4.1, § 3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
Artikel 1.5 (29/09/2016- ...)
Overeenkomstig artikel 4.2.3. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn de bepalingen van dit besluit niet van toepassing op handelingen waarvoor een milieueffectenrapport, een passende beoordeling of een mobiliteitsstudie moet worden opgemaakt.
Artikel 1.6. (24/08/2024- 31/12/2024)
De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op handelingen gelegen in:
1° een vijf meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen, alsook in de bedding van deze waterlopen;
2° de erfdienstbaarheidszone langs grachten van algemeen belang, opgelegd in toepassing van artikel 23 ter van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
3° een afgebakende oeverzone als vermeld in artikel 1.1.3., § 2, 46°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018.
In afwijking van het eerste lid, is dit besluit van toepassing op handelingen, uitgevoerd door“, in opdracht van of na goedkeuring of machtiging van de beheerder van de waterloop of gracht, of op stedenbouwkundige handelingen met betrekking tot afbraak, vermeld in hoofdstuk 13.
Artikel 2.1. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volgende handelingen in, aan en bij hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte woningen:
1° gebruikelijke ondergrondse constructies, tenzij die strijdig zijn met een goedgekeurd rooilijnplan, een in een goedgekeurd rooilijnplan opgenomen achteruitbouwstrook of een goedgekeurd onteigeningsplan;
2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken;
2/1° het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van gevels en daken tot een maximum van 26 centimeter, voor zover de rooilijn niet overschreden wordt. Deze vrijstelling geldt niet:
a) in gebieden die erkend zijn als werelderfgoed of die in de bufferzone van het werelderfgoed liggen conform artikel 11 van de overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld, opgemaakt in Parijs op 16 november 1972;
b) voor gebouwen die opgenomen zijn in de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed, vermeld in artikel 4.1.1. van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014;
3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak, tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het hellende dakvlak;
4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken;
5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de zijtuin en achtertuin;
6° toegangspoorten en open afsluitingen tot een hoogte van twee meter;
7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter in de voortuin;
8° de plaatsing van niet-overdekte constructies in zijtuin en achtertuin, ingeplant tot op 1 meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van dergelijke constructies, met inbegrip van alle bestaande niet-overdekte constructies in zijtuin en achtertuin, 80 vierkante meter niet overschrijdt en voor zover het hemelwater dat op de niet-overdekte constructies valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. De overloop van een zwembad mag worden aangesloten op de riolering;
8°/1 de plaatsing van bovengrondse onderdelen van warmtepompen en airco’s in een voortuin, een zijtuin en een achtertuin of op een zij- en achtergevel, ingeplant tot op twee meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur;
9° de plaatsing in de voortuin van de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar het gebouw, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 9°/1;
9°/1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;
10° de plaatsing van allerhande kleine tuinconstructies zoals tuinornamenten, brievenbussen, barbecues en speeltoestellen;
11° van het hoofdgebouw vrijstaande niet voor verblijf bestemde bijgebouwen, met inbegrip van carports, in de zijtuin tot op 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuin tot op 1 meter van de perceelsgrenzen. De vrijstaande bijgebouwen kunnen in de achtertuin ook op of tegen de perceelsgrens geplaatst worden als ze tegen een bestaande scheidingsmuur opgericht worden en als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De totale oppervlakte blijft beperkt tot maximaal 40 vierkante meter per goed, met inbegrip van alle bestaande vrijstaande bijgebouwen. De maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter; Het hemelwater dat op de bijgebouwen valt, wordt niet afgevoerd van het eigen terrein;
12° het opslaan van allerhande bij de woning horende materialen en materieel met een totaal maximaal volume van 10 kubieke meter, niet zichtbaar vanaf de openbare weg;
13° het plaatsen van één verplaatsbare inrichting die voor bewoning kan worden gebruikt, zoals één woonwagen, kampeerwagen of tent, niet zichtbaar vanaf de openbare weg, zonder er effectief te wonen.
14° gebruikelijke technische constructies aan of op een woning, op voorwaarde dat ze niet meer dan drie meter boven de nok van de woning uitsteken;
15° de plaatsing van elektrische laadpalen;
16° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, voor zover de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan tien vierkante meter.
Artikel 2.2. (24/08/2024- ...)
De vrijstelling, vermeld in artikel 2.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden :
1° de handelingen, vermeld in artikel 2.1, 1° tot 5°, 8° tot en met 9°, 11° tot 14° en 16°, worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van de betrokken hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte residentiële woning of bedrijfswoning;
2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd;
3° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd;
4° ...
5° de handelingen, vermeld in art. 2.1, 8°, 11°, 12° en 13° zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebied.
Artikel 3.1. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volgende handelingen in, aan en bij hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen, die geen woningen zijn :
1° gebruikelijke ondergrondse constructies, tenzij die strijdig zijn met een goedgekeurd rooilijnplan, een in een goedgekeurd rooilijnplan opgenomen achteruitbouwstrook of een goedgekeurd onteigeningsplan;
2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken;
2/1° het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van gevels en daken tot een maximum van 26 centimeter, voor zover de rooilijn niet overschreden wordt. Deze vrijstelling geldt niet:
a) in gebieden die erkend zijn als werelderfgoed of die in de bufferzone van het werelderfgoed liggen conform artikel 11 van de overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld, opgemaakt in Parijs op 16 november 1972;
b) voor gebouwen die opgenomen zijn in de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed, vermeld in artikel 4.1.1. van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014;
3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak, tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het hellende dakvlak;
4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken;
5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de zijtuin en achtertuin;
6° toegangspoorten en open afsluitingen tot een hoogte van twee meter;
7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter in de voortuin;
7° /1. open afsluitingen en toegangspoorten tot een hoogte van drie meter in een afgebakend zeehavengebied;
7°/2 de plaatsing van bovengrondse onderdelen van warmtepompen en airco’s in een voortuin, een zijtuin en een achtertuin of op een zij- en achtergevel, ingeplant tot op twee meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur;
8° de plaatsing in de voortuin van de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar het gebouw, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 8°/1;
8°/1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;
9° de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken.
10° gebruikelijke technische constructies aan of op een gebouw, op voorwaarde dat ze niet meer dan drie meter boven de nok van het gebouw uitsteken;
11° de plaatsing van allerhande kleine tuinconstructies zoals tuinornamenten, brievenbussen en barbecues;
12° de voorlopige opslag van afvalstoffen op hun plaats van productie, indien dit gebeurt in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen;
13° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, voor zover de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan twintig vierkante meter;
14° de plaatsing van elektrische laadpalen.
Artikel 3.2. (24/08/2024- ...)
De vrijstelling, vermeld in artikel 3.1, geldt enkel als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° de handelingen, vermeld in artikel 3.1, 1° tot 5° en 7°/2 tot en met 13°, worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van het betrokken hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw;
2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd;
3° ...
Artikel 4.1. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van constructies als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het betreft geen gebouwen of verhardingen;
2° de constructies staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;
3° de constructies worden opgericht binnen een straal van:
a) vijftig meter van het betrokken hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of de betrokken hoofdzakelijk vergund of vergund geachte verharding als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van het betrokken hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° de constructies zijn niet hoger dan:
a) twintig meter als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) tien meter in overige gebieden;
5° de totale oppervlakte van de van vergunning vrijgestelde constructies is niet groter dan 200 vierkante meter per goed;
6° de constructies liggen op minstens:
a) dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) vijf meter van alle perceelsgrenzen;
7° de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden;
8° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.
Artikel 4.2. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het aanleggen van verhardingen als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° de verhardingen staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;
2° voor de plaats waar de verhardingen worden aangelegd bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° de verhardingen worden aangelegd binnen een straal van:
a) vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of hoofdzakelijk vergund of vergund geachte verharding als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° de grondoppervlakte van de van vergunning vrijgestelde verharding is beperkt tot maximaal 200 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de verharding;
5° de verhardingen liggen op minstens:
a) tien meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) drie meter van alle perceelsgrenzen;.
6° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.
Artikel 4.3. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het oprichten van gebouwen als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het gebouw heeft de functie industrie en bedrijvigheid, staat in relatie tot de bestaande industrie en bedrijvigheid en betreft geen bedrijfswoning;
2° voor de plaats waar het gebouw wordt opgericht bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° het gebouw wordt opgericht binnen een straal van:
a) vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw als het ligt binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° in het geval het gebouw aangebouwd wordt aan een bestaand, vergund geacht of vergund gebouw, blijven de voorwaarden met betrekking tot brandcompartimentering van toepassing; zoniet bedraagt de afstand tussen het gebouw en andere gebouwen minstens vijf meter;
5° de grondoppervlakte van de van vergunning vrijgestelde gebouwen is beperkt tot maximaal 100 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de gebouwen;
6° het gebouw ligt op minstens:
a) dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) vijf meter van alle perceelsgrenzen;
7° het gebouw is niet hoger dan:
a) één bouwlaag en twintig meter als het ligt binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) één bouwlaag en tien meter in overige gebieden;
8° de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden;
9° de brandbelasting van het gebouw bedraagt minder dan 350 MJ/m2;
10° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.
Artikel 4.4. (24/08/2024- ...)
De vrijstellingen, vermeld in de artikelen 4.1, 4.2, en 4.3, gelden alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze zijn gelegen in een industriegebied in de ruime zin;
2° ze liggen niet voor de rooilijn;
3° ze liggen niet in een zone uit het netwerk voor ecologische infrastructuur zoals aangeduid in een managementplan of soortenbeschermingsprogramma opgesteld ter uitvoering van de artikelen 50septies of 51 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
4° ze gaan niet gepaard met een ontbossing;
5° ze zijn niet strijdig met stedenbouwkundige voorschriften.
6° het hemelwater dat op de constructies valt, wordt niet afgevoerd van het eigen terrein.
Artikel 5.1. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van de volgende zaken, voor zover ze niet liggen in ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebied :
1° constructies met een maximale hoogte van 3,5 meter, als ze dienen voor de teelt of bescherming van landbouwgewassen en na de oogst worden verwijderd;
1/1° constructies, met uitzondering van hagelkanonnen, glasconstructies en gebouwen, met een maximale hoogte van 3,5 meter of tot maximaal 1,5 meter boven de teelt, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a) ze dienen voor de teelt of bescherming van landbouwgewassen;
b) het hemelwater wordt opgevangen en hergebruikt of wordt niet afgevoerd van het eigen terrein;
c) de constructies zijn niet gelegen in een van de volgende gebieden:
1) ...;
2) een gebied dat erosiegevoelig is;
3) een gebied met middelgrote kans op overstromingen;
2° open afsluitingen of open afsluitingen met dwarslatten met een maximale hoogte van 2 meter;
3° schuilhokken voor weidedieren. De schuilhokken hebben houten wanden, een maximale hoogte van drie meter en minstens één volledig open zijde. De totale oppervlakte is beperkt tot veertig vierkante meter per aaneengesloten groep van percelen in één eigendom;
4° het aanleggen van een dam uit plantaardige materialen langs de stroomafwaartse perceelsgrens van een erosiegevoelig perceel, op voorwaarde dat de hoogte van de dam beperkt is tot een meter boven het maaiveld.
Artikel 5.2. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van de volgende zaken, als ze in agrarisch gebied in de ruime zin liggen :
1° een krengenhuisje;
2° het draineren van een goed voor landbouw- of bodembeheerdoeleinden door de aanleg van een geheel van ondergrondse zuig- en/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is :
a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van de ontvangende waterloop;
b) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de volgende gebieden of zones :
1) Speciale Beschermingszones;
2) de Ramsargebieden;
3) ruimtelijk kwetsbare gebieden of een gebied met middelgrote kans op overstromingen, of op minder dan 50 meter van die gebieden;
c) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist;
3° de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 3°/1;
3°/1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;
4° bijenstallen of bijenkorven;
5° jachtkansels.
6° sleufsilo's op voorwaarde dat ze worden opgericht binnen een straal van vijftig meter van het gebouwencomplex van het landbouwbedrijf en er geen afvoer wordt voorzien naar de openbare riolering;
7° de seizoensgebonden opslag van met folie afgedekte groenvoeders op velden buiten ruimtelijk kwetsbaar gebied.
Artikel 5.3. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van constructies, in agrarisch gebied in de ruime zin als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° de constructies staan in functie van de professionele teelt van landbouwgewassen of van de professionele veeteelt;
2° het betreft geen gebouwen of verhardingen;
3° de constructies worden opgericht binnen een straal van dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht landbouwbedrijfsgebouw;
4° de van vergunning vrijgestelde constructies zijn niet groter dan 100 vierkante meter per goed;
5° de constructies liggen op minstens vijf meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen;
6° de constructies zijn niet hoger dan tien meter;
7° de constructies liggen niet voor de rooilijn;
8° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing;
9° ...
Artikel 6.1. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor :
1° het vellen van hoogstammige bomen, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is :
a) ze maken geen deel uit van een bos;
b) ze liggen in een woongebied in de ruime zin, in een agrarisch gebied in de ruime zin of in een industriegebied in de ruime zin, en niet in een woonparkgebied;
c) ze liggen binnen een straal van maximaal 15 meter rondom de vergunde woning, de vergunde landbouwbedrijfswoning of landbouwbedrijfsgebouwen of de vergunde bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen;
d) ze liggen niet op openbaar domein;
2° het vellen van alleenstaande hoogstammige bomen of van enkele bomen in lijnverband omwille van acuut gevaar en na voorafgaande schriftelijke instemming van de burgemeester;
3° het vellen van hoogstammige bomen, gelegen op terreinen waarvoor een door de bevoegde overheid of bevoegde administratie(s) goedgekeurd beheersplan of beheersvisie bestaat op basis van de milieu- en natuurwetgeving, als het vellen van de hoogstammige bomen als activiteit in dat beheersplan of beheersvisie is opgenomen.
4° het vellen van hoogstammige bomen die deel uitmaken van systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond, toegepast op een perceel landbouwgrond als vermeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid en waarvan de aanmelding via de verzamelaanvraag en het aanplanten van de bomen is gedaan na 1 juni 2012;
5° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de leidingbeheerder:
a) in de beschermde of voorbehouden zone aan weerszijden van bestaande ondergrondse vervoersinstallaties voor gas of vloeistof;
b) in de veiligheidsstrook van 25 meter aan weerszijden van bestaande bovengrondse hoogspanningslijnen;
c) in de veiligheidsstrook van vijf meter aan weerszijden van bestaande ondergrondse hoogspanningslijnen;
6° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de spoorwegbeheerder, als de beplanting in strijd is met artikel 20 van de wet van 27 april 2018 op de politie van de spoorwegen;
7° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, op openbaar domein, mits in de onmiddellijke omgeving in het eerstvolgende plantseizoen een heraanplanting gebeurt.
In het eerste lid wordt verstaan onder hoogstammige boom: een boom die op een hoogte van één meter boven het maaiveld een stamomtrek van één meter heeft.
Artikel 6.2. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor volgende handelingen:
1° het aanleggen, vervangen of herinrichten van perceelsopritten en perceelsovergangen, met inbegrip van de eventueel daarvoor strikt noodzakelijke inbuizing van grachten. Deze inbuizing van grachten is niet langer dan vijf meter per goed;
2° het aanleggen, inbuizen, openleggen, herprofileren of geheel of gedeeltelijk dempen van grachten, als de bodem van de gracht die wordt aangelegd niet dieper is dan 1,5 meter, gemeten vanaf het maaiveld. De inbuizing van grachten is niet langer dan vijf meter per goed;
3° het uitvoeren van reliëfwijzigingen van minder dan een meter hoogte;
4° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige toeristisch-recreatieve infrastructuur zoals zitbanken, picknicktafels, vuilbakken, fietsenrekken, speeltoestellen, infopanelen en infokiosken;
5° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige faunavoorzieningen;
6° het aanleggen of herinrichten van infiltratie- of buffervoorzieningen met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter;
7° het aanleggen of herinrichten van poelen in functie van natuur- of landschapsbeheer met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter;
8° het plaatsen of wijzigen van open afsluitingen.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, geldt alleen voor handelingen ter uitvoering van:
1° een ingesteld landinrichtingsproject als vermeld in artikel 3.1.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
2° een ingesteld natuurinrichtingsproject als vermeld in artikel 47 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
3° een vastgestelde inrichtingsnota als vermeld in artikel 4.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
4° een project als vermeld in artikel 7.2.5 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
5° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 11 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;
6° een ingestelde gebruiksruil of daarop volgende ruilverkaveling met toepassing van artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;
7° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 14 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;
8° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 43 van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
9° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 34 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
10° een goedgekeurd beheersplan zoals bedoeld in artikel 8.1.1. of artikel 8.1.3. van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.
11° een goedgekeurd natuurbeheerplan op basis van artikel 16octies van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.
Artikel 6.3. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het louter door uitgraving aanleggen van een veedrinkpoel met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter.
Artikel 7.1. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor tijdelijke handelingen die nodig zijn om vergunde handelingen, meldingsplichtige handelingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde handelingen uit te voeren als die tijdelijke handelingen plaatsvinden op openbaar domein, op het goed of binnen de werk- en werfstrook die afgebakend is in de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of in de meldingsakte. De tijdelijke handelingen worden ongedaan gemaakt binnen de dertig dagen na het einde der werken.
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies tijdens de uitvoering van vergunde verbouwingen of herbouwingen van gebouwen, meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde verbouwingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de constructies worden gebruikt om functies in onder te brengen die door de uitvoering van de handelingen niet meer kunnen plaatsvinden in de te verbouwen of herbouwen gebouwen;
2° de constructies worden niet langer dan twee jaar geplaatst in geval van vergunde of meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen en niet langer dan een jaar in geval van verbouwingen die vrijgesteld zijn van vergunning;
3° de maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter;
4° bij plaatsing op een goed dat niet tot het openbaar domein behoort, wordt de constructie op minimaal twee meter afstand van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens geplaatst;
5° de constructies worden verwijderd binnen dertig dagen nadat de verbouwde of herbouwde gebouwen in gebruik zijn genomen.
Artikel 7.2. (23/02/2017- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de tijdelijke plaatsing van constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen, op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden voldaan is :
1° op hetzelfde goed wordt een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar niet overschreden. Op de eerste dag van de plaatsing van de constructie begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of de constructie de volle dertig dagen geplaatst blijft. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet;
2° de plaatsing gebeurt niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebied;
3° de constructies brengen de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang;
4° de plaatsing gaat niet gepaard met een ontbossing, een wijziging van vegetatie of kleine landschapselementen, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.
Artikel 7.3. (23/02/2017- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor een tijdelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, als de tijdelijke functiewijziging een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar niet overschrijdt. Op de eerste dag van de functiewijziging begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of de functiewijziging de volle dertig dagen gebeurt. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet.
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor een tijdelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, waar op regelmatige basis aan jeugdwerk wordt gedaan, naar tijdelijke overnachtingsplaats voor jeugd, als aan al volgende voorwaarden is voldaan:
1° het jeugdwerk wordt georganiseerd door een lokaal jeugdwerkinitiatief als bedoeld in artikel 9, § 3, tweede lid, van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid;
2° het lokaal jeugdwerkinitiatief is aangesloten bij een landelijk georganiseerde jeugdvereniging, erkend met toepassing van artikel 9, § 2, van het voormelde decreet;
3° het jeugdwerk wordt voornamelijk georganiseerd voor jongeren tot en met zestien jaar.
Artikel 7.4. (23/02/2017- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor tijdelijke reliëfwijzigingen voor de organisatie van sportmanifestaties, als :
1° die maximaal driemaal per jaar worden georganiseerd;
2° die worden georganiseerd in recreatiegebied in de ruime zin, industriegebied in de ruime zin, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen of agrarisch gebied in de ruime zin;
3° die niet worden georganiseerd :
a) in Speciale Beschermingszones;
b) in de Ramsargebieden;
c) in de als beschermd aangeduide duingebieden of als voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden;
d) in de beschermde landschappen;
e) in ruimtelijk kwetsbare gebieden;
4° het reliëf wordt hersteld in zijn oorspronkelijke staat binnen 10 dagen na de aanvang van de werken.
Artikel 7.5. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het tijdelijk gebruiken van een terrein om op te kamperen in het kader van een evenement of door georganiseerde groepen kampeerders die onder toezicht van een of meer begeleiders staan als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar wordt niet overschreden. Op de eerste dag van het gebruik begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of het gebruik de volle dertig dagen gebeurt. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet;
2° het terrein ligt niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
3° het gebruik brengt de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang;
4° het gebruik gaat niet gepaard met een ontbossing, een wijziging van vegetatie of kleine landschapselementen, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.
Artikel 8.1. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de herinrichting van de volgende al dan niet omheinde terreinen, als er geen gebouwen opgericht worden en als de herinrichting eigen is aan de functie van het terrein :
1° openbare begraafplaatsen,
2° openbare parken, openbare groenzones en publiek toegankelijke dierentuinen;
3° al dan niet openbare terreinen voor recreatie;
4° openbaar spoorwegdomein, als het aantal sporen niet vermeerderd wordt;
4°/1 openbare carpoolparkings, park-and-ride parkings en Hoppinpunten;
5° sportterreinen;
6° terreinen voor waterzuivering, met inbegrip van de installaties;
7° terreinen met ondergrondse of bovengrondse installaties voor de productie, het transport en de distributie van drinkwater, elektriciteit of aardgas;
8° luchthavens als de start- of landingsbaan niet gewijzigd wordt.
9° dienstenzones langs autosnelwegen.
Artikel 8.2. (24/08/2024- ...)
De vrijstelling, vermeld in artikel 8.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° de bestaande terreinen, gebouwen, constructies en verhardingen zijn hoofdzakelijk vergund of vergund geacht;
2° het terrein wordt niet uitgebreid en de bestaande bufferzones blijven behouden;
3° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd;
4° de handelingen betreffen niet het slopen of verwijderen van gebouwen, met uitzondering van het slopen of verwijderen, vermeld in hoofdstuk 13;
5° de handelingen zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebied;
6° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen;
7° het hemelwater dat op de gebouwen, constructies en verhardingen valt, wordt niet afgevoerd van het eigen terrein.
Artikel 8.3. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het optrekken van installaties en gebouwen van militair strategisch belang in gebieden die op de plannen van aanleg of op de uitvoeringsplannen aangegeven zijn als militair domein.
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de aanleg van leidingen van militair strategisch belang en hun aanhorigheden.
Artikel 8.4. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het plaatsen, verplaatsen, wijzigen of vervangen van verplaatsbare verblijven, ook al zijn ze bestemd om ter plaatse te blijven staan, en voor bijbehorende installaties, op voorwaarde dat:
1° de verblijven zijn geplaatst op een terreingerelateerd logies dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4 van het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristische logies;
2° de plaatsing, verplaatsing, wijziging of vervanging niet strijdig is met de voorwaarden, vermeld in punt 1°.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° terreingerelateerd logies: een toeristisch logies als vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2017 tot uitvoering van het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristisch logies;
2° verplaatsbaar verblijf: een verblijf als vermeld in artikel 1, 6°, van het voormelde besluit;
3° bijbehorende installaties: de aanbouwen en constructies, vermeld in punt B, 3, van bijlage 6 bij het voormelde besluit, die niet geplaatst zouden zijn als er geen verplaatsbaar verblijf was geplaatst of als er niet in een verplaatsbaar verblijf wordt voorzien.
Artikel 8.5. (01/01/2021- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het plaatsen of verplaatsen van één of meer woonwagens, als vermeld in artikel 1.3, § 1, eerste lid, 73°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, op een residentieel woonwagenterrein of doortrekkersterrein voor woonwagenbewoners, als vermeld in artikel 1.3, § 1, eerste lid, 11° en 43°, van de voormelde codex, op voorwaarde dat het terrein in kwestie vergund of hoofdzakelijk vergund is.
Artikel 9. (01/01/2024- ...)
Voor de toepassing van dit artikel zijn de definities, vermeld in artikel 2 van de Publiciteitsverordening van 12 mei 2023, van toepassing.
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig om de volgende handelingen uit te voeren, voor zover de handelingen voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5, 6, 7 en 8 van de Publiciteitsverordening van 12 mei 2023:
1° het plaatsen of aanbrengen van niet-lichtgevende zaakgebonden publiciteitsinrichtingen aan een vergund of vergund geacht gebouw, met een totale oppervlakte van maximaal 4 vierkante meter per zaak;
2° het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen op straatmeubilair dat geplaatst is door of in opdracht van een overheid, of op nutsvoorzieningen die behoren tot het openbaar domein, op voorwaarde dat de publiciteitsboodschap maximaal de helft van de oppervlakte of tijd inneemt;
3° het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen die voortvloeien uit wettelijke of reglementaire bepalingen;
4° het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen die alleen informatie van de overheid bevatten of die deel uitmaken van sensibiliseringscampagnes van de overheid;
5° het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen door of in opdracht van een overheid met het oog op politieke affichage of affichage voor activiteiten van sociale, culturele, pedagogische, caritatieve, levensbeschouwelijke, sportieve en recreatieve aard;
6° het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen voor verkiezingen van het Europees, Federaal of Vlaams Parlement, of voor provincie-, gemeente- of districtsraadsverkiezingen als de voorwaarden van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 vervuld zijn;
7° het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen op een onroerend goed, waarbij wordt bekendgemaakt dat dat goed te koop of te huur is als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
a) de totale maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan vier vierkante meter per onroerend goed;
b) de publiciteitsinrichting wordt uiterlijk veertien dagen na de verhuring of verkoop verwijderd;
8° het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen waarmee het publiek geïnformeerd wordt over tijdelijke en kleinschalige activiteiten van sociale, culturele, pedagogische, caritatieve, levensbeschouwelijke, sportieve en recreatieve aard als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
a) de publiciteitsinrichting wordt niet geplaatst of aangebracht op plaatsen waar de publiciteitsboodschap herkenbaar is vanaf autosnelwegen;
b) de publiciteitsinrichting wordt geplaatst of aangebracht in de gemeente waar de activiteit plaatsvindt of in de omliggende gemeenten;
c) de activiteit wordt georganiseerd door een niet-commerciële organisator;
d) de totale maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan vier vierkante meter per bord;
e) er wordt maximaal een bord per perceel geplaatst of, bij percelen die een straatbreedte van meer dan vijftig lopende meter hebben, maximaal een bord per begonnen vijftig lopende meter aan de straat;
f) eventuele vermeldingen van sponsors bedragen maximaal een derde van de totale oppervlakte;
g) de publiciteitsinrichting wordt maximaal zestig dagen voor het begin van de activiteit geplaatst of aangebracht en wordt uiterlijk veertien dagen na de activiteit verwijderd.
Artikel 10. (24/08/2024- 31/12/2024)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de uitvoering van de volgende handelingen op openbaar domein of op een terrein dat na de handelingen tot het openbaar domein zal behoren :
1° de aanleg van verhardingen waarvan de oppervlakte 300 vierkante meter of minder bedraagt, met een reliëfwijziging van minder dan 50 cm;
2° het geheel of gedeeltelijk wijzigen van een bestaande verharding. De vrijstelling geldt niet als de bestaande weg een aardeweg, grindweg, steengruisweg of kasseiweg is of als de bestaande weg een waterdoorlatend karakter heeft;
3° de aanleg van verhoogde kruispunten, verkeersdrempels en andere verkeersremmende ingrepen binnen de bestaande verhardingsbreedte;
4° gebruikelijke ondergrondse constructies en aansluitingen, zoals installaties voor het transport of de distributie van drinkwater, hemelwater, afvalwater, elektriciteit, aardgas, warmte- en koudenetleidingen en andere nutsvoorzieningen;
5° gebruikelijke aanhorigheden;
6° technische constructies van algemeen belang met een maximaal volume van 30 kubieke meter bovengronds en een maximale hoogte van 5 meter boven het maaiveld;
7° de ondergrondse aanhoging of uitdieping of herprofilering tot een diepte of hoogte van 50 cm van waterlichamen of de versteviging van oevers;
8° waterbeheersingswerkzaamheden die niet zonder acuut gevaar of schade kunnen worden uitgesteld, zoals het doorbreken van waterkeringen bij rechtstreeks overstromingsgevaar;
9° strand- en duinophogingen, strand- en duinverbredingen, het slopen van niet meer gebruikte strandhoofden;
10° de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken;
11° kleinschalige faunavoorzieningen langs wegen, spoorwegen en waterlopen.
12° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, als de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan twintig vierkante meter;
13° de plaatsing van elektrische laadinfrastructuur, met uitzondering van gebouwen;
14° de plaatsing van stuwen en andere maatregelen die de snelheid van het afstromende water remmen in onbevaarbare waterlopen en grachten in opdracht van of na goedkeuring of machtiging van de waterloopbeheerder.
Artikel 11.1. (23/02/2017- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor door de overheid of in opdracht van de overheid geplaatste kleinschalige technische infrastructuur, om gegevens over gezondheids-, milieu- of veiligheidsaspecten te verzamelen of bekend te maken.
Artikel 11.2. (23/02/2017- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor door de overheid of in opdracht van de overheid geplaatste standbeelden, gedenktekens en andere artistieke werken. Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is ook niet nodig voor de plaatsing of verbouwing van alleenstaande veldkapelletjes of andere gebruikelijke uitingen van volksdevotie met een maximale oppervlakte van 6 vierkante meter en een maximale hoogte van 6 meter.
Artikel 11.3. (01/04/2019- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volgende archeologische opgravingen of archeologische vooronderzoeken als binnen twee jaar na de start van de opgravingen of het vooronderzoek het terrein hersteld wordt in zijn oorspronkelijke staat, of een aanvang genomen wordt met stedenbouwkundig vergunde handelingen:
1° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.4.6 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
2° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen overeenkomstig artikel 5.4.13 van het voormelde decreet;
3° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
4° archeologische opgravingen opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen overeenkomstig artikel 5.4.9 van het voormelde decreet;
5° archeologische opgravingen opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen overeenkomstig artikel 5.4.17 van het voormelde decreet;
6° archeologische opgravingen waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
7° archeologische opgravingen of graafwerken met de bedoeling archeologische monumenten op te sporen en vrij te leggen waarvoor een vergunning is verkregen overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van archeologisch patrimonium.
Artikel 11.4. (23/02/2017- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor afsluitingen met een maximumhoogte van 3 meter, die bestaan uit hekwerken, palen of draad, opgericht ter afsluiting van gebouwen, terreinen of constructies van algemeen belang.
Artikel 11.5. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor :
1° het geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde pyloon of mast door een nieuwe pyloon of mast die even hoog is of lager, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde pyloon of mast. De vervanging gebeurt op dezelfde plaats of onmiddellijk aansluitend bij de vergunde pyloon of mast, waarbij de nieuwe afstanden tot de perceelsgrenzen niet kleiner zijn dan de bestaande afstand tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens;
2° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde windturbine voor de productie van elektriciteit door een nieuwe windturbine die even hoog is of lager, en met wieken die even lang zijn of korter, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde windturbine;
3° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande installatie met een maximaal volume van 30 kubieke meter door een nieuwe installatie met hetzelfde of een kleiner omschreven volume.
Artikel 11.6. (23/02/2017- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor handelingen aan of met betrekking tot een bestaande hoogspanningslijn als de dragende structuur ongewijzigd blijft, onverminderd de toepassing van artikel 11.5.
Artikel 11.7. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de aanleg of wijziging van de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar installaties van algemeen belang voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, met een maximale lengte van 5 meter en een minimale binnendiameter van 400 millimeter.
Artikel 11.8. (23/02/2017- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volgende handelingen die betrekking hebben op de bodemsanering, als ze opgenomen zijn in een conform verklaard bodemsaneringsproject en als er geen verhardingen worden aangelegd :
1° het plaatsen, veranderen of verwijderen van ondergrondse constructies of installaties;
2° het verwijderen en aanvullen van grond tot op de hoogte van het oorspronkelijke maaiveld;
3° het gedurende een periode van minder dan 6 maanden plaatsen van bovengrondse constructies of installaties.
Artikel 11.9. (22/11/2018- ...)
De vrijstelling, vermeld in artikel 11.1, tot en met artikel 11.8. geldt enkel voor zover deze handelingen niet voor komen op bijlage I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage.
Artikel 12.1. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volgende handelingen met betrekking tot zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie :
1° de plaatsing van de volledige installatie, binnen in bestaande gebouwen of constructies. In voorkomend geval wordt de zend- en ontvangstinstallatie geplaatst achter materialen die er hetzelfde uitzien als de bestaande materialen, maar die radiogolven doorlaten;
2° de plaatsing van een installatie voor telecommunicatie aan de buitenkant van bestaande gebouwen of constructies, in de kleur van de gevel of de constructie, of in een neutrale, onopvallende kleur, als de installatie niet boven het gebouw of de constructie uitsteekt;
3 de plaatsing van een installatie op een bestaand gebouw gelegen in een industriegebied in de ruime zin. De totale hoogte van de dragende structuur bedraagt maximaal 5 meter boven het gebouw. De bijbehorende technische installatie wordt ondergebracht in het gebouw, ondergronds of op het dak;
4° de plaatsing van een installatie op een vergunde pyloon of mast op voorwaarde dat de hoogte niet toeneemt;
5° de plaatsing van een installatie aan een bestaande vergunde hoogspanningspyloon, op voorwaarde dat de hoogte met maximaal vijf meter toeneemt en de bijbehorende technische installatie ondergronds geplaatst wordt of onmiddellijk aansluit bij de pyloon, met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator;
6° de plaatsing van installaties op bestaande verlichtingspalen, met inbegrip van de vervanging ervan, op openbaar domein, op voorwaarde dat de installatie niet meer dan vijf meter boven de verlichtingsarmatuur of boven de bestaande infrastructuur uitsteekt;
7° de plaatsing van installaties en constructies ter verzekering van de stabiliteit en veiligheid bij bestaande installaties.
8° de plaatsing op de grond van installaties met een maximale hoogte van vijf meter, en de bij deze installaties horende ondergrondse constructies waarbij het maximaal bovengronds volume per openbare telecommunicatie-operator als volgt bedraagt :
a) drie kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 15 meter boven het maaiveld;
b) vijf kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 25 meter boven het maaiveld;
c) tien kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 35 meter boven het maaiveld;
d) dertig kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne hoger is dan 35 meter boven het maaiveld;
9° de plaatsing op openbaar domein van installaties met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator en met een maximale hoogte van vijf meter.
Artikel 12.2. (23/02/2017- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van de volgende schotelantennes :
1° een schotelantenne met een maximale diameter van 80 centimeter, geplaatst op hellende daken achter de dakrand of tegen de achtergevel van gebouwen, in de kleur van de gevel of in een neutrale, onopvallende kleur;
2° een schotelantenne met een maximale diameter van 120 centimeter, geplaatst op een plat dak, op voorwaarde dat de hoogte beperkt blijft tot 150 centimeter;
3° een schotelantenne met een maximale diameter van 120 centimeter, in de achtertuin, op voorwaarde dat de hoogte beperkt blijft tot 150 centimeter.
Artikel 12.3. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van allerlei installaties met betrekking tot zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie als voldaan is aan al de volgende voorwaarden :
1° het betreft geen gebouwen of delen van gebouwen;
2° de plaatsing gebeurt op daken;
3° de hoogte van de installaties op elk punt boven de dakrand is kleiner dan de afstand tot de dakrand of tot minstens één van de in een bepaalde richting gelegen dakranden van het gebouw en de aangrenzende gebouwen;
4° de maximale hoogte van de installaties is beperkt tot vijf meter boven de dakrand van het dak waarop de installaties zich bevinden.
Artikel 12.4. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van communicatiekabels, leidingen en bijbehorende aanhorigheden zoals aansluitdozen aan de buitenkant van bestaande gebouwen, in de kleur van de gevel of in een neutrale, onopvallende kleur, als de installatie niet boven het gebouw of de constructie uitsteekt.
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van ondergrondse technische installaties en van ondergrondse leidingen en communicatiekabels naar zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.
Artikel 12/1.1. (01/01/2023- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor reliëfwijzigingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het terrein ligt niet in een van de volgende gebieden:
a) een gebied dat ruimtelijk kwetsbaar is;
b) een gebied dat erosiegevoelig is;
c) een gebied dat aangeduid is in bijlage IV of V bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018;
2° de aard van het terrein kan wijzigen, maar de functie van het terrein wijzigt niet;
3° het totale volume van de reliëfwijziging is kleiner dan dertig kubieke meter per goed;
4° de hoogte of diepte van de reliëfwijziging is op elk punt kleiner dan een halve meter;
5° de reliëfwijziging strekt niet tot het geheel of gedeeltelijk dempen van grachten of waterlopen.
Artikel 12/1.2. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van elektrische laadpalen op of aan bestaande, hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte verhardingen.
Artikel 13.1. (23/02/2017- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het slopen of verwijderen van installaties of constructies die vallen onder de bepalingen van dit besluit.
Artikel 13.2. (24/08/2024- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is :
1° het betreft geen kleine elementen en constructies, geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel, die van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een volkskundige, historische of esthetische waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk, of bijdragen tot het gevoel van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde plek te behoren, zoals fonteinen, kiosken, pompen, putten, kruisen, calvaries, veldkapellen, standbeelden, wegwijzers, schandpalen, grenspalen, mijlpalen, lantaarnpalen, uurwerken, klokkenspelen, zonnewijzers, hekkens, omheiningsmuren, luifels, graven, herkenningstekens van merkwaardige gebeurtenissen uit het verleden, balies, straatmeubilair, waterkunstwerkjes, bakhuizen, houtskeletbouw, koetshuizen, oranjerieën, priëlen, ijskelders;
2° het betreft geen gebouwen of constructies die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, vastgesteld met toepassing van artikel 4.1.1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed of die liggen in gebieden die op de gewestplannen of in vergelijkbare stedenbouwkundige voorschriften aangewezen zijn als gebieden met culturele, historische of esthetische waarde;
3° het betreft geen afbraak van gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 1000 kubieke meter voor alle niet-residentiële gebouwen, of groter dan 5000 kubieke meter voor alle in hoofdzaak residentiële gebouwen, met uitzondering van eengezinswoningen;
4° het betreft geen afbraak in het kader van infrastructuurwerken waarvan het volume groter is dan 250 kubieke meter.
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volledige of gedeeltelijke afbraak van verhardingen op voorwaarde dat de verhardingen niet zijn opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, vastgesteld met toepassing van artikel 4.1.1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed.
Artikel 13.3. (22/11/2018- ...)
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volledige afbraak of volledige bovengrondse afbraak van een bestaande pyloon of mast en aanhorigheden zoals leidingen en omvormingsstations.
Artikel 13/1.1. (01/05/2022- ...)
...
Artikel 14.1. (01/12/2010- ...)
In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, worden de woorden « en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is » opgeheven.
Artikel 14.2. (01/12/2010- ...)
In hetzelfde besluit worden de volgende artikelen opgeheven :
1° artikel 1, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 april 2002 en 1 september 2006;
2° artikel 3, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 april 2002, 1 september 2006, 7 maart 2008 en 5 september 2008;
3° artikel 4, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006.
Artikel 14.3. (01/12/2010- ...)
In artikel 3/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse bouwmeester, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009, wordt het tweede lid opgeheven.
Artikel 14.4. (01/12/2010- ...)
In artikel 1/1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect, vernummerd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, wordt het getal « 30 » vervangen door het getal « 40 ».
Artikel 15.1. (01/12/2010- ...)
Dit besluit treedt in werking op 1 december 2010.
Artikel 15.2. (01/12/2010- ...)
De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 21/11/2024